Technische informatiegids
Bouwkundige informatie Doc.nr: TI-01.10.07-NEB-NL Versie: 2.1, 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Inhoudsopgave t.b.v. bouwkundige informatie
Inhoudsopgave pagina 4
1.
Definities
2. 2.1. 2.2. 2.3. 2.3.1. 2.3.2. 2.3.3.
Wetgeving Besluit 2001, 410 Bouwbesluit Besluit 1996, 444 Warenwetbesluit liften Normen Het Woonkeur Handboek voor Toegankelijkheid NEN 5080: Personenliften in woongebouwen, afmetingen en functionele eisen NPR 5081: Personenliften in woongebouwen, berekeningen van vervoerscapaciteit en aanbevelingen voor ontwerp en uitvoering NEN 1070: Geluidwering in gebouwen NEN 5077: Geluidwering in gebouwen, bepalingmethode voor grootheden voor geluidsisolatie en contactgeluidisolatie
2.3.4. 2.3.5. 2.3.6.
9 9 9 9 9 9 10 10 10 11
3. 3.1. 3.2. 3.2.1. 3.2.2.
Wetgeving Warenwetbesluit Liften Algemene Bepalingen Vervaardiging van liften Communicatieverplichting Liftkeuring en gebruik
12 12 12 12 12
4. 4.1. 4.1.1. 4.1.2. 4.1.3. 4.2. 4.3. 4.4. 4.4.1. 4.4.2.
Liftontwerp afgestemd op het gebouw De afmetingen van de standaard cabines Rolstoelliften Brancard- en beddenliften Goederenliften Genormaliseerde besturingsvormen Liftsnelheid Vervoerscapaciteit Bezetting van het gebouw Intervaltijd
14 14 14 15 15 16 16 16 16 17
5 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7. 5.8. 5.9. 5.10. 5.11. 5.12.
De liftschacht Algemeen Sleutels en sociale veiligheid van de entree van een (woon)gebouw Plaatsing liftschacht t.a.v. de hoofdentree van een gebouw Loopafstanden: plaatsingliftschacht t.a.v. toegangen De situering van liften en trappenhuizen De bereikbaarheid van de schachttoegang Opstelruimte vóór de schachttoegang Verlichting vóór de schachttoegang Hoogte van (schacht)deuren Drukknop van de schachttoegang Verplichting voor het plaatsen van een lift of opstelplaats Bescherming van gezondheid
18 18 18 18 19 19 19 20 21 21 22 23 24
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 1 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Inhoudsopgave t.b.v. bouwkundige informatie
5.13. 5.13.1. 5.13.2. 5.14. 5.14.1. 5.14.2. 5.14.2.1 5.15. 5.15.1. 5.15.2. 5.15.3. 5.15.4. 5.16. 5.17.
Brand- en rookwerendheid van de schacht Voorkoming en beperking van ongevallen bij brand Bijdrage schachtdeuren aan brand- en rookwerendheid Sterkte van de schachtconstructie Sterkte van de schachtwanden Sterkte van de put en plafond Sterkte van de put bij betreedbare ruimte Maatvoering van de schachtconstructie De afmetingen van de uitloophoogte en de liftput diepte Toepassen van afvalbeveiliging (hekwerk) op het cabinedak Scheidingswanden bij meerdere liften in de liftput Maximale stopplaatsafstand en inspectie-/vluchtdeuren Ventilatie en verlichting van de schachtconstructie Bevestiging van de lift aan de schachtwand
24 24 24 25 25 25 26 26 26 27 28 28 28 28
6 6.1. 6.2. 6.3. 6.3.1. 6.3.2. 6.3.3. 6.4. 6.5. 6.6. 6.6.1. 6.6.1.1. 6.6.2. 6.6.2.1. 6.6.3. 6.6.4. 6.6.5. 6.6.6. 6.6.7. 6.7. 6.7.1. 6.7.2. 6.7.3. 6.7.4. 6.7.5. 6.7.5.1. 6.7.6. 6.7.7. 6.7.8. 6.8. 6.8.1. 6.8.2. 6.8.3. 6.8.4. 6.8.5. 6.8.6.
Bereikbaarheid van de machineruimte De eisen m.b.t. de algemene verkeersruimten De verlichting van de algemene verkeersruimten Liften zonder machinekamer De plaats van de besturingskast en de liftmotor Vrije ruimte vóór de besturingskast De ventilatie, temperatuur en verlichting van machinekamerloze liften Vaste trappen als betredingsmiddel tot de machineruimte Ladders als betredingsmiddel tot de machineruimte De toegang tot de machineruimte De afmetingen van de toegangsdeur tot de machineruimte Dorpel van de machineruimte bij hydraulische liften De afmetingen van het vloerluik naar de machineruimte Constructie eisen van het vloerluik Brandwerendheid van de machineruimte toegang Geluiddemping van de machineruimte toegang Afsluiting van de machineruimte toegang Sleutels Opschriften De machinekamer/-ruimte Bescherming van gezondheid De bouwkundige constructie van de machineruimte Vloer van de machineruimte Afmetingen van de machineruimte Vrije ruimte in de machineruimte Platform of verhoogd deel van de machineruimte Verlichting van de machineruimte Ventilatie van de machineruimte Hijsvoorziening De toegang van de machineruimte via het dak De toegangsweg over het dak De weg via het dak De verlichting van het pad op het dak De toegang tot de machineruimte De toegangsdeur tot het dak De afsluiting van de toegangsdeur tot het dak
29 29 29 29 29 29 30 30 30 30 30 30 30 31 31 31 31 31 31 32 32 32 32 32 32 33 33 33 33 33 33 33 34 34 34 34
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 2 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Inhoudsopgave t.b.v. bouwkundige informatie
Bijlagen: A B C D E F G H I
Geluid Toepassen van glas in schachtwanden Inspectie- en vluchtdeuren en inspectieluiken in de schacht Ladders als betredingsmiddel tot de machineruimte Hijsvoorziening Panorama liftschachten of open schachtconstructies Elektrische installatie Ventilatievoorzieningen Brandweerliften volgens NEN-EN81-72 (nl)
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
35 38 42 44 46 49 50 53 56
TI-01.10.07-NEB-NL 3 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: hoofdstuk 1 Definities t.b.v. bouwkundige informatie
1.
Definities
Algemene verkeersruimte Ankerloze spouwconstructie
BB. Beddenlift Beluchting Bevoegde
Brancardlift Brandweerlift
Brandwerendheid Bouwgebruik
Cabine Cabinebreedte Cabinediepte CE-markering
Contactgeluid Deskundige
Dilatatie Doorgaand toegankelijkheid Front
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
Zie verkeersruimte Twee opzichzelfstaande bouwkundige constructiedelen welke alléén een gezamelijke fundering hebben. Er wordt geen gebruik gemaakt van verbindingsankers tussen de twee constructiedelen. Het Bouwbesluit fase 2. Lift geschikt voor beddenvervoer. De minimale inwendige afmetingen van de cabine is overeenkomstig ISO 4190 Een kanaal of sparing in de bouwkundige constructie die direct met de buitenlucht in verbindig staat. Een “bevoegde” is iemand die: de minimum leeftijdgrens van 18 jaar heeft bereikt en van degene die verantwoordelijk is voor de liftinstallatie toestemming heeft bepaalde handelingen, waarvoor hij instructie heeft gehad, te verrichten. Lift geschikt voor brancardvervoer. De minimale inwendige afmeting van de cabine is overeenkomstig ISO 4190. Een lift met extra voorzieningen (lifttechnisch, bouwkundig en elektrotechnisch) welke zijn aangebracht om de brandweer evacuatie of ander liftgebruik te laten uitvoeren ten tijde van brand en/of andere calamiteiten. Een periode dat materiaal een brand of andere grote hitte bronnen zonder zelf te ontvlammen kan weerstaan. Hiervan spreken we wanneer de liftinstallateur de lift voor gebruik aan de bouw ter beschikking stelt. De liftinstallatie is dan nog niet geschikt voor gebruik door de uiteindelijke gebruikers. In de norm genoemde kooi. Cabine waarin de personen of goederen tijdens vervoer zich bevinden. Zie tekening Zie tekening De CE-markering bestaat uit de gestyleerde letters “CE”. De CE-markering moet duidelijk zichtbaar in iedere liftcabine zijn aangebracht overeenkomstig het BESLUIT LIFTEN. Geluid of trillingen die zich via de bouwkundige constructie voortplanten. Een “deskundige” is iemand die: door onderricht in theorie en praktijk ervaring heeft opgedaan met de apparatuur die wordt onderhouden en bevoegd is handelingen te verrichten die door zijn/haar organisatie worden ondersteund, en tot doel hebben het veilig functioneren te waarborgen. Een scheiding van twee bouwkundige constructiedelen zonder verbindingsmiddelen (verankeringsmiddelen). Een liftcabine die zowel voor als achter een toegang heeft. Een schachtafsluiting waarin de schachttoegang is geïntegreerd.
TI-01.10.07-NEB-NL 4 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: hoofdstuk 1 Definities t.b.v. bouwkundige informatie Gelaagd en gehard glas
Geluid
Gemeenschappelijke verkeersruimten
HVT Ingebruikname Kooi Kozijn
Lichtsterkte Lift
Liftinstallatie Liftinstallateur
Liftschacht
Liftput
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
Gelaagd glas is opgebouwd uit twee of meerdere lagen glas met tussen de lagen een plakkende folie. De glaspanelen waaruit het gelaagd glas is opgebouwd kunnen bestaan uit floatglas of gehard glas. Floatglas is zwakker dan gehard glas. Bij gelijke afmetingen zal floatglas dikker moeten worden uitgevoerd dan gehard glas om dezelfde stootbelasting te kunnen verdragen. Een glaspaneel van gelaagd glas is daarom ook zwaarder dan eenzelfde paneel van gehard gelaagd glas. Gehard glas is daarentegen duurder en de levertijd langer. Bij breuk van gehard glas ontstaan korrels van ongeveer gelijke grootte. Bij floatglas daarentegen ontstaan scherpe scherven. Trillingen welke zich voortplanten via de lucht of worden afgestraald door de bouwkundige constructie en welke via het oor waarneembaar zijn. Hiermee wordt een gang hal of galerij bedoeld geschikt voor algemeen gebruik om delen van een pand te bereiken. Gemeenschappelijke verkeersruimten moeten een minimale inwendige breedte van 1100 mm hebben. Handboek voor toegankelijkheid, 5e druk. Moment waarop de installateur de lift voor het eerst ter beschikking van de uiteindelijke gebruiker stelt. Cabine waarin de personen of goederen tijdens vervoer zich bevinden. Onder kozijn wordt verstaan: een enkelvoudig kozijn bestaande uit 2 zijstijlen aan elkaar verbonden door een bovenstijl. Het kozijn wordt in de schacht tegen de bouwkundige constructie gemonteerd. Dit standaard kozijn maakt deel uit van de schachtdeuren en wordt derhalve door de liftinstallateur verzorgd. Zie tekening Lichtopbrengst uitgedrukt in Lux. Een vast opgesteld werktuig dat bepaalde stopplaatsen bedient en dat is voorzien van een cabine waarvan de afmetingen en de samenstelling het betreden door personen kennelijk mogelijk maken, die zich, geheel of gedeeltelijk, verticale vlak niet meer dan 15 graden uit het lood staande leiders beweegt. Zie lift. De natuurlijke of rechtspersoon die de verantwoordelijkheid aanvaardt voor het ontwerp, de vervaardiging, de installatie en het in de handel brengen van de lift, de CE-markering aanbrengt en de EG-verklaring van overeenstemming opstelt. Een liftschacht, in het Bouwbesluit omschreven als besloten ruimte, is een gereserveerde ruimte voor alléén de lift. Er mogen geen vreemde leidingen of werktuigen in de schacht geplaatst worden. De liftschacht is alléén toegankelijk voor bevoegden of deskundigen. De schacht is begrensd door putvloer, wanden en plafond. Schachtgedeelte onder de vloer van de onderste stopplaats.
TI-01.10.07-NEB-NL 5 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: hoofdstuk 1 Definities t.b.v. bouwkundige informatie
Figuur 1.
Luchtgeluid Geluid wat zich via de lucht voortplant. Machinekamer of machineruimte In het Bouwbesluit omschreven als besloten ruimte. Een ruimte voor opstelling van de liftmachine welke van voldoende omvang dient te zijn om de liftmachine en liftapparatuur te herbergen. Er mogen geen vreemde leidingen of werktuigen in de machinekamer aangebracht worden. De liftmachineruimte is alléén toegankelijk voor bevoegden of deskundigen. Muurkopomkleding De muurkopomkleding (ook wel muurkap genoemd) sluit aan op het front of standaardkozijn, welke op de verdieping of stopplaats in de liftschacht is gemonteerd, en omkleed de nis in
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 6 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: hoofdstuk 1 Definities t.b.v. bouwkundige informatie
Onderhoudsbeurt Opstellingstekening Roestvast staal
Rolstoellift Schacht Schachtkophoogte Service beurt Stopplaats Uitloophoogte
Vakkundig onderhoud
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
de bouwkundige constructie (normaal ca. 200 mm). De muurkopomkleding maakt deel uit van de liftinstallatie en wordt derhalve door de liftinstallateur optioneel geleverd. Zie tekening Zie vakkundig onderhoud. Een liftontwerptekening welke is afgestemd op de definitieve bouwkundige constructietekening. Een middels een legering verkregen staal die door z’n specifieke eigenschappen een verhoogde corrosiebestendigheid heeft. Gestandaardiseerde lift qua afmetingen geschikt voor rolstoelvervoer. Zie liftschacht. Zie uitloophoogte. Zie tekening Zie vakkundig onderhoud. Elke gebouwvloer waar de lift aan stopt. De afstand van de afgewerkte vloer van de bovenste stopplaats tot het laagste deel van het schachtplafond. Het laagste deel wordt gemeten onder een eventuele hijsbalk. Zie tekening Onder een terzake deskundige onderhoudsfirma wordt verstaan een bedrijf dat gekwalificeerd is en er garant voor staat dat: 1. Voor alle onderhoudswerkzaamheden en verdere bijkomende werkzaamheden (inclusief reiniging) aan de lift een risico-inventarisatie is uitgevoerd, waarbij de onderhoudsinstructies van de installateur worden gevolgd. 2. De onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd door “deskundig” onderhoudspersoneel, dat hiervoor benodigde opleiding heeft gevolgd en is uitgerust met gereedschappen en apparatuur overeenkomstig de hiervoor geldende veiligheisrichtlijnen. 3. De onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de van toepassing zijnde regelgeving, de instructies van de installateur en de door het bedrijf en de overheid bepaalde veiligheidsrichtlijnen. 4. Op elke storingsmelding wordt zo spoedig mogelijk gereageerd waarbij de onderhoudsfirma een 24 uursstoringsdienst heeft. De reactietijd @ op een storingsmelding (melding tot aankomst op de locatie) waarbij hoge prioriteit aan de hulpverlening bij opsluiting wordt gegeven (een systeem waarbij de storing wordt gedetermineerd, kan worden toegepast om te reageren voor de bevrijding van personen). 5. Om het vervoer van zieken, ouderen en minder-validen te verzekeren, op elke storingsmelding zo spoedig mogelijk wordt gereageerd waarbij de onderhoudsfirma een 24 uursstoringsdienst heeft. De reactietijd @ op een storingsmelding (melding tot aankomst op de locatie) waarbij hoge prioriteit aan de hulpverlening bij opsluiting wordt gegeven (een systeem waarbij de storing wordt gedetermineerd, kan worden toegepast om te reageren voor de bevrijding van personen).
TI-01.10.07-NEB-NL 7 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: hoofdstuk 1 Definities t.b.v. bouwkundige informatie
Ventilatie
Verkeersruimten Vrije doorgang WCD WK
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
6. De bekwaamheid van het personeel continu “up to Date” wordt gehouden. 7. Hun onderhoudsmonteurs bevoegd zijn aan elektrische installaties te werken. 8. Zij bij een gerenommeerde verzekeringsmaatschappij een adequate aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. 9. Zij overeenkomstig de EN ISO 9000-1 een gecertificeerd kwaliteitsborgingssysteem en de nodige procedures geïmplementeerd heeft die het bovengenoemde waarborgen. Een beluchtingskanaal rechtstreeks verbonden met de buitenlucht in het hoogste en laagste deel van de constructie welke een bewuste doorstroming van lucht veroorzaakt. Hiermee wordt een gang, hal of galerij bedoeld geschikt voor algemeen gebruik om delen van een pand te bereiken. Passage tussen de kozijnstijlen en van vloer tot bovenstijl. Wandcontactdoos. Woonkeur
TI-01.10.07-NEB-NL 8 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: hoofdstuk 2 Brongegevens wetgeving en normen
2.
Wetgeving Dit boekwerk is samengesteld uit Wetgeving, Normen, Praktijkrichtlijnen en praktijkervaringen.
2.1.
Besluit 2001, 410; Bouwbesluit Besluit van 7 augustus 2001, houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het bouwen van bouwwerken uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu, inclusief alle nadien opgestelde aanvullingen De omschreven wet is Fase 2 Bouwbesluit 2003. In het bouwbesluit wordt voor toepassing van brandweerliften expliciet naar de norm NEN–EN 81-72-nl (brandweerliften) gewezen, voor de inhoud hier van wordt verwezen naar bijlage I.
2.2.
Besluit 1996, 444 Warenwetbesluit liften Besluit van 22 augustus 1996 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de wet op de gevaarlijke werktuigen, mijnwet 1903, de Mijnwet continentaal plat en de woningwet met betrekking tot liften. In dit besluit wordt de Europese Richtlijn Liften 95/16/EG expliciet aangewezen als richtlijn ter beoordeling van liften op veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid.
2.3.
Normen Normen hebben een adviserende functie en staan onder de wetgeving. De NEN normen zijn door het Nederlandse Normalisatie Instituut in opdracht van de overheid ontwikkeld en op de markt gebracht. Verder hebben verschillende Ministeries opdracht gegeven aan werkgroepen om voor specifieke doelgroepen een norm te ontwikkelen. Ten aanzien van liften geldt dat de norm NEN-EN 81-1 bij tractie liften of NEN-EN 81-2 bij hydraulische liften invulling geeft aan de essentiële eisen van de Richtlijn Liften.
2.3.1.
Het Woonkeur Deze norm is ontwikkeld door SKW Certificatie B.V. en Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting in samenwerking met Aedes, Anbo, Unie KBO, PCOB, VAC, Gehandicaptenraad, Politie & stichting consument en veiligheid. Uitgave mei 2000. De norm heeft de eisen overgenomen van Handboek voor Toegankelijkheid druk 4 woongebouwen. Woonkeur heeft betrekking op nieuwbouwwoningen. Woonkeur is een voor alle partijen aantrekkelijke manier om integratie en afstemming aan te pakken en levert voor opdrachtgevers, architecten en consumenten (- organisaties) een hanteerbaar certificaat op. Een woning met Woonkeur kent een hoog niveau aan gebruikskwaliteit, inbraak – en sociale veiligheid, valveiligheid toegankelijkheid en flexibiliteit. De eisen uit Woonkeur behoeden de individuele consument voor ontwerpfouten die nu of in de toekomst ongemak kunnen opleveren.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 9 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: hoofdstuk 2 Brongegevens wetgeving en normen
2.3.2.
Handboek voor Toegankelijkheid Deze richtlijn is ontwikkeld door Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad; Nationale Woningraad; PSG Zuid – Holland; Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en milieubeheer (VROM); Bond van Nederlandse Architecten (BNA); POG Noord – Brabant; Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) TU – Delft; Interprovinciaal Overleg gehandicaptenbeleid (IPOG); Nationale vereniging voor ergotherapie (NVE) EGM onderzoek b.v. en Centraal Coördinatie Punt te bevordering van Toegankelijkheid. 5e druk. Het Handboek voor toegankelijkheid is een hulpmiddel bij het programmeren, ontwerpen, bouwen en beheren van voor iedereen toegankelijke buitenruimte, gebouwen en woningen. Uitgangspunt van het boek is de integrale toegankelijkheidsbenadering, waarvan de grondslagen, criteria en daarvan afgeleide eisen aan de gebouwde voorzieningen zijn opgenomen. Het handboek is bestemd voor iedereen die direct of indirect is betrokken bij de inrichting en het beheer van de gebouwde omgeving.
2.3.3.
NEN 5080: Personenliften in woongebouwen, afmetingen en functionele eisen Deze norm is uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut 2e druk maart 1998. De norm geeft afmetingen en functionele eisen voor de toepassing van personenliften voor bewoners van tot bewoning bestemde gebouwen en de voor die liften benodigde bouwkundige voorzieningen. Deze norm stelt op sommige punten hogere eisen dan het Bouwbesluit. De rekenwaarde uit deze norm is gebaseerd op de CBS – gegevens van 1991. Er is een ééngetalsaanduiding gekomen voor de vervoerskwaliteit
2.3.4.
NPR 5081: Personenliften in woongebouwen, berekeningen van de vervoerscapaciteit en aanbevelingen voor ontwerp en uitvoering Deze praktijkrichtlijn is uitgegeven door het Normalisatie instituut 2e druk maart 1998 en is een aanvulling op de NEN 5080. Deze richtlijn heeft een informatief karakter op de Norm NEN 5080. Deze praktijkrichtlijn geeft inzicht tijdens het ontwerpfase van een woongebouw voor het benodigde aantal liften en/of liftsystemen d.m.v. grafieken en tabellen en omschrijft een berekeningsmethode.
2.3.5.
NEN 1070: Geluidwering in gebouwen Deze norm is uitgegeven door het Normalisatie instituut 3e druk maart 1999. Deze norm is tot stand gebracht door NNI en Stichting Bouwresearch. De overheid heeft in het Bouwbesluit minimumeisen voorgeschreven voor de geluidwering in woongebouwen. Daarnaast heeft de éénwording van Europa, via de daaruit voortkomende Europese Richtlijn Bouwproducten, geleid tot een verdere uniformering van te hanteren grootheden en de daarbij behorende ééngetalsaanduidingen. In de norm is een volledige aansluiting gezocht bij die Europese ontwikkelingen.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 10 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: hoofdstuk 2 Brongegevens wetgeving en normen
2.3.6.
NEN 5077 Geluidwering in gebouwen bepalingsmethode voor grootheden voor luchtgeluidisolatie en contactgeluidisolatie. De in het kader van het Bouwbesluit opgestelde norm NEN 5077 behandelt de meting van de grootheden in frequentiebanden en de daaruit afgeleide ééngetalsaanduidingen, zoals die worden gehanteerd in het Bouwbesluit. Vooralsnog zullen die ééngetalsaanduidingen voor dat kader gehandhaafd blijven. In de toekomst zal deze norm deels vervangen worden door de delen 4, 5 & 6 van NEN-EN-ISO 717, waarvan deel 1 betrekking heeft op luchtgeluid en deel 2 op contactgeluid.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 11 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: hoofdstuk 3 Besluit liften; CE-markering
3.
Wetgeving Warenwetbesluit liften Besluit van 22 augustus 1996 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de wet op de gevaarlijke werktuigen, de Mijnwet 1903, de Mijnwet continentaal en de Woningwet met betrekking tot liften (Besluit Liften).
3.1.
Algemene Bepalingen In het Warenwetbesluit liften (besluit 1996; 444) en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: A. Wet: Warenwet; B. De richtlijn nr. 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving der Lid Staten betreffende liften, waaruit de NEN-EN 81-1 en NEN-EN 81-2 voortvloeien; C. Een lift is een vast opgesteld werktuig in gebouwen of bouwwerken dat bepaalde stopplaatsen van een gebouw of bouwwerk bedient, met behulp van een kooi die langs vaste, ten opzichte van het horizontale vlak meer dan 15 graden hellend beweegt en die bestemd is voor vervoer van personen en / of goederen.
3.2.
Vervaardiging van liften Liftinstallaties zijn zodanig ontworpen en vervaardigd, hebben zodanige eigenschappen en zijn van zodanige vermeldingen voorzien dat zij geen gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van personen of goederen, wanneer zij op passende wijze zijn geïnstalleerd en onderhouden en overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt.
3.2.1.
Communicatieverplichting Degene die verantwoordelijk is voor de verwezenlijking van het gebouw of het bouwwerk en degene die de lift installeert stellen elkaar in kennis van de nodige gegevens en treffen passende maatregelen teneinde de goede werking van de lift te waarborgen.
3.2.2.
Liftkeuring en gebruik Liften worden hooguit 12 maanden na de eerste ingebruiksneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste 18 maanden gekeurd door een aangewezen instelling. Indien bij de keuring blijkt dat een lift tenminste voldoet aan de vervaardigingsvoorschriften van de richtlijn Liften wordt een certificaat van goedkeuring afgegeven. De uitloop mogelijkheid van 4 maanden voor het verlopen van het certificaat is met het Warenwetbesluit liften vervallen. Degene die een lift voorhanden heeft, die in gebruik of voor gebruik gereed is, is verplicht ervoor te zorgen dat de lift en de daarop aangebrachte veiligheidscomponenten in goede staat van onderhoud verkeren en overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt. Degen die een lift voorhanden heeft, welke is voorzien van een merk van afkeuring is verplicht er voor te zorgen dat de schachtdeuren van de lift niet zonder bijzondere hulpmiddelen kunnen worden geopend en op of nabij elke schachtdeur van de lift duidelijk en opvallend een opschrift is aangebracht waaruit blijkt dat de lift buiten dienst is gesteld.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 12 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: hoofdstuk 3 Besluit liften; CE-markering
Het is verboden een op een lift of een veiligheidscomponent aangebracht merk van afkeuring te beschadigen of onleesbaar te maken. Alléén deskundige mogen deze merktekens verwijderen of aanpassen. Van voorgenomen wijzigingen in een lift, het model van een lift of model van een veiligheidscomponent waarvoor een certificaat van EG–typeonderzoek is afgegeven, wordt de keuringsinstantie die dit certificaat heeft afgegeven onverwijld in kennis gesteld.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 13 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Lifttechnische informatie: Hoofdstuk 4 Genormaliseerde afmetingen en toepassingen (NEN 5080; NPR 5081; ISO 4190 )
4.
Liftontwerp afgestemd op het gebouw De volgende componenten zijn voor het ontwerp van een gebouw of functie van het gebouw van belang te bepalen: 1) Afmetingen van liftcabines, wat wordt er met de lift vervoerd? 2) Besturingsvorm en besturingtype is per functie van het gebouw afhankelijk. 3) Liftsnelheden, welke liftsnelheid is voor een goed functionerend liftconcept nodig? 4) De vervoerscapaciteit van de lift, hoeveel personen kunnen er maximaal in een periode worden vervoerd?
4.1.
De afmetingen van de standaard liftcabines (Bouwbesluit art 4.7; NEN 5080; ISO 4190) De in tabel 1, 2 en 3 omschreven maatvoering komt overeen met de maatvoering zoals deze algemeen in de liftenbranche wordt gehanteerd en met de NEN 5080 en ISO 4190. Daar waar de maatvoering van ISO 4190 afwijkt ten opzichte van de standaard, is deze tussen haakjes er bij vermeld. De vetgedrukte hefvermogens zijn in het Bouwbesluit omschreven.
4.1.1.
Rolstoelliften Thans zijn er nieuwe ontwikkelingen gaande op de markt van rolstoelvervoer. Deze ontwikkelingen houden geen rekening met de gestandaardiseerde maatvoering voor rolstoelvervoer. De scootmobiel (drie wielig rolstoelvoertuig met elektrische aandrijving) is door de fabrikant groter maatgevoerd dan de norm voor rolstoelvervoer aangeeft. Cabine afmetingen van rolstoel toegankelijke liften (b x d) [mm] Hefvermogen [kg]
630
800
1000
1275
1600
Doorgangsbreedte liftdeuren [mm]
900
900
900 / 1100
1100
1100
Woningbouw
1100 x 1400
Woonzorg
1100 x 1400
Hotel
1100 x 1400
1350 x 1400
1600 x 1400
Kantoren
1100 x 1400
1350 x 1400
1600 x 1400
Verzorgingshuis
1100 x 1400
2000 x 1400 (1950 x 1400) 2000 x 1400 (1950 x 1400) 2000 x 1400 (1950 x 1400) 2000 x 1400 (1950 x 1400)
2100 x 1600 (1950 x 1750) 2100 x 1600 (1950 x 1750) 2100 x 1600 (1950 x 1750)
Ziekenhuis
1100 x 1400
Tabel 1
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 14 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Lifttechnische informatie: Hoofdstuk 4 Genormaliseerde afmetingen en toepassingen (NEN 5080; NPR 5081; ISO 4190 ) 4.1.2.
Brancard- en beddenliften Thans is cabine diepte voor een brancardlift gestandaardiseerd op 2100 mm (diepte volgens norm 2050 mm). Er is sprake dat op termijn ook de standaard deurhoogtes voor liften wordt vergroot in verband met de toenemende lengte van de gemiddelde Nederlander. De verwachting is dat de standaard brancard dan eveneens moet worden vergroot naar een hefvermogen van 1275 kg (semi beddenlift). Brancardlift
Hefvermogen [kg] Doorgangsbreedte liftdeuren [mm]
Cabine afmetingen van beddenliften (b x d) [mm]
1000
1275
1600
2000
2500
900
1100
1300
1300
1300/1400
1400 x 2400
1500 x 2700
1800 x 2700
1400 x 2400
1500 x 2700
1800 x 2700
Woningbouw
1100 x 2100
Woonzorg
1100 x 2100
Hotel
1100 x 2100
1200 x 2300 (geen iso) 1200 x 2300 (geen iso)
Kantoren
1400 x 2400 1400 x 2400
1400 x 2400
Verzorgingshuis
1100 x 2100
Ziekenhuis
1100 x 2100
1200 x 2300 (geen iso) 1200 x 2300 (geen iso)
Tabel 2
4.1.3.
Goederenliften Voor goederenliften heeft KONE de standaard van pallet en rolcontainers onderzocht. Voor de juiste cabinekeuze geldt dat gerealiseerd moet worden wat de afmetingen van de goederen en de massa zijn en hoe deze vervoerd dienen te worden. Bij toepassing van vorkheftruck dienen speciale voorzieningen te worden getroffen in overleg met de fabrikant. Cabine afmetingen van goederenliften (b x d) [mm] Euro pallet (800 x 1000)
Pallet (1000 x 2200)
Pallet (1200 x 1200)
630
800
1000
1275
1600
900
900
1100
1300
1300
2000 x 1400 (1950 x 1400) 2000 x 1400 (1950 x 1400) 2000 x 1400 (1950 x 1400) 2000 x 1400 (1950 x 1400)
2100 x 1600 (1950 x 1750) 2100 x 1600 (1950 x 1750) 2100 x 1600 (1950 x 1750)
Rolcontainer (800 x 1000) Hefvermogen [kg] Doorgangsbreedte liftdeuren [mm] Woningbouw
1100 x 1400
Woonzorg
1100 x 1400
1350 x 1400
1600 x 1400
Hotel
1100 x 1400
1350 x 1400
1600 x 1400
Kantoren
1100 x 1400
Verzorgingshuis
1100 x 1400
Ziekenhuis
1100 x 1400
Tabel 3
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 15 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Lifttechnische informatie: Hoofdstuk 4 Genormaliseerde afmetingen en toepassingen (NEN 5080; NPR 5081; ISO 4190 ) 4.2.
Genormaliseerde besturingsvormen (NEN 5080, NPR 5081): De besturingsvormen voor liftinstallaties met meer dan 3 stopplaatsen is in onderstaande tabel 4 genormaliseerd.
Toepassingsgebied [X]
Enkelvoudige geschakelde liften (simplex) 2 knops verzamel1 knops neerwaarts besturing verzamelbesturing in beide richtingen
Groepsgeschakelde liften (duplex, triplex etc.) 2 knops verzamel1 knops neerwaarts besturing verzamelbesturing in beide richtingen
Woningbouw
X
X
Woonzorg
X
X
Hotel
X
X
Kantoren
X
X
Verzorgingshuis
X
X
Ziekenhuis
X
X
Tabel 4
4.3.
Liftsnelheid De liftsnelheid is mede bepalend voor het comfort en de luxe die aan een gebouw wordt gegeven. Bepaling van de hefsnelheid is mogelijk door de hefhoogte te delen door 20 seconden (= excellent), door 30 seconden (= normaal) en door 40 seconden (= sober). Mede door de hefsnelheid wordt het aantal toe te passen liften in een gebouw bepaald.
4.4.
Vervoerscapaciteit Voor liften in woongebouwen moet de vervoerscapaciteit per 5 minuten in opwaartse richting ten minste 7,5% bedragen. Dit percentage geeft het totaal aantal personen aan die in het betreffende gebouw gehuisvest zijn. Voor liften in woongebouwen voor huisvesting van ouderen moet de vervoerscapaciteit per 5 minuten in opwaartse richting ten minste 20% van het totaal aantal personen welke in het betreffende gebouw gehuisvest zijn. Voor overige gebouwen geldt de te verwachten vultijd of ochtend piek. Deze variatie ligt tussen de 12 – 25% aanbod tijdens de ochtendpiek, dit afhankelijk van diverse factoren als wel/geen flexibele werktijden, nabijheid van openbaar vervoer voorzieningen, etc. Mede door de vervoerscapaciteit wordt het aantal toe te passen liften in een gebouw bepaald.
4.4.1.
Bezetting van het gebouw De bezetting van een woongebouw is volgens NEN 5080 genormaliseerd. De bezetting van overige gebouwen is genormaliseerd in het Bouwbesluit art 1.1 tabel 1.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 16 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Lifttechnische informatie: Hoofdstuk 4 Genormaliseerde afmetingen en toepassingen (NEN 5080; NPR 5081; ISO 4190 ) 4.4.2.
Intervaltijd De intervaltijd is het tijdsverschil tussen het arriveren van een lift op de hoofdstopplaats. De gemiddelde intervaltijd is voor woongebouwen genormaliseerd volgens NPR 5081 en bedraagt maximaal 130 seconden. Voor overige gebouwen wordt internationaal gemiddeld maximaal 40 seconden aangehouden.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 17 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 5 De liftschacht
5.
De liftschacht
5.1.
Algemeen (Woonkeur B1): De omvang van een woongebouw is bepalend voor de herkenbaarheid voor de bewoner en bezoeker. Ook de wijze van ontsluiting, de ligging van de gemeenschappelijke voorzieningen, waar onder de liften, en de routen van en naar de woning dienen overzichtelijk en helder te zijn. Het is van belang dat een lift (groep) gemakkelijk bereikbaar is vanaf de openbare weg. Tussenkomst van handmatig bediende draaideuren is voor personen die afhankelijk zijn van rolstoelvervoer een beperking, daar deze handeling voor deze doelgroep haast niet uitvoerbaar is.
5.2.
Sleutels en sociale veiligheid van de entree van een (woon)gebouw (Bouwbesluit 2.211; WK B.2.2; Warenwet): Met het oog op veiligheid moet de hoofdentree van een woongebouw worden afgesloten door middel van een sleutelslot. Om in geval van opsluiting snel toegang tot de lift te kunnen krijgen dient een duplicaat sleutel van de deuren die de toegang naar de lift ontsluiten, aan de onderhoudsdienst te worden verstrekt. Indien de algemene hoofdentree permanent door een portier wordt bewaakt, dienen de sleutels op een plaats opgeborgen te worden die bij de portier bekend is. Sleutels dienen te worden voorzien van een label. Bij het bepalen van de route vanaf de toegang van het gebouw tot de liftschacht en/of liftmachineruimte moet worden voorkomen dat de onderhoudsmonteur in het gebouw opgesloten kan raken. Indien de onderhoudsdienst niet in het bezit is van de benodigde sleutels kan dit betekenen dat het bevrijden van opgesloten passagiers onacceptabel lang zal duren!
5.3.
Plaatsing liftschacht t.a.v. de hoofdentree van een gebouw (NEN 5080; NPR 5081): De liftschacht dient nabij de hoofdentree van het gebouw te zijn gesitueerd, zie de voorbeeld opstellingen van figuur 2. De lift is op maximaal 10 meter afstand van de hoofdingang / hoofdentree en zichtbaar vanuit de entree geplaatst.
Figuur 2.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 18 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 5 De liftschacht
5.4.
Loopafstanden: plaatsing liftschacht t.a.v. toegangen (Bouwbesluit art. 4.8, Handboek van Toegankelijkheid, NEN 5080; NPR 5081): De loopafstand tussen de toegang van een woning en van een lift bedraagt maximaal 90 meter. Bij toepassing van een brandweerlift in een (woon)gebouw is de maximale loopafstand tussen de toegang van de brandweerlift naar: • de toegang van een subbrand-compartiment maximaal 90 meter; • de toegang van een rookcompartiment maximaal 75 meter.
5.5.
De situering van liften en trappenhuizen (Bouwbesluit afd. 2.16, 2.17, NEN 5080; NEN-EN 81-72; NPR 5081) Bij het opstellen van de liften in het gebouw dient de vluchtweg gegarandeerd te zijn volgens de inrichtingseisen van afdeling 2.16 en 2.17 van het Bouwbesluit, wanneer men de lift verlaat en de betreffende verdieping betreedt (zie tevens paragraaf 5.13). Bij liften in een groepsopstelling in een woongebouw mag de loopafstand maximaal 4 meter bedragen, dit gemeten tussen het hart van de deuren. Dit in verband met de loopafstand en de sluittijd van de liftdeur. De opstellingen zoals weergegeven in figuur 3 zijn bij toepassing van brandweerliften afwijkend in verband met de vereiste tegen brand beschermende hal voor de toegangen. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage I.
Figuur 3.
5.6.
De bereikbaarheid van de schachttoegang (BB.; tabel 4.10, 4.11 en 4.12; WK B.2.2., B.6.3.). De hoogte van algemene verkeersruimten en de toegangen dient minimaal 2300 mm te bedragen (2400 mm volgens WK). Voor de hoogte van de liftdeuren wordt verwezen naar artikel 5.9. De breedte van de toegangen bedraagt minimaal 0,85 meter. De breedte van de verkeersroute bedraagt altijd minimaal 0,85 meter, wanneer deze in een toegankelijkheidssector ligt is de minimale breedte 1,2 meter. Bij een woongebouw geldt het minimum van 1,2 meter waarbij ter plaatse van de toegang van een woning en een lift een minimum geldt van 1,5 meter.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 19 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 5 De liftschacht
5.7.
Opstelruimte vóór de schachttoegang (Bouwbesluit tabel 4.12, art. 4.11; WK B.2.2., B.6.5.) De opstelruimte voor de liftschacht dient aan de volgende afmetingen te voldoen: De opstelruimte dient aan te vangen op 500 mm naast de sluitzijde van de deur (WK).
Openbare gebouwen (lengte x breedte) Woongebouwen (lengte x breedte)
Liften voor beddenvervoer
Liften voor brancardvervoer
Liften voor rolstoelvervoer
≥ 2400 x 2400 mm
≥ 1500 x 1500 mm(A) ≥ 2000 x 2000 mm ≥ 1500 x 1500 mm(A) ≥ 2000 x 2000 mm
≥ 1500 x 1500 mm(A)
≥ 2400 x 2400 mm
≥ 1500 x 1500 mm(A) ≥ 2000 x 2000 mm (B)
Tabel 5 ; A is volgens Bouwbesluit; B is volgens Woonkeur/Handboek voor Toegankelijkheid.
Figuur 4
Figuur 5.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
Figuur 6.
TI-01.10.07-NEB-NL 20 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 5 De liftschacht
Figuur 7.
5.8.
Verlichting vóór de schachttoegang (Bouwbesluit tabel 2.56, art 2.57; NEN- EN 81-1/2; WK B3.10; B5.6. PK.; G5): Om struikel /valgevaar te verminderen dient ter plaatse van de schachttoegang een minimale en permanente lichtsterkte van 50 lux op vloerniveau gemeten, aanwezig te zijn. Er mag niet worden gerekend op de lichtsterkte uit de liftcabine. Met andere woorden; de lichtsterkte moet worden bepaald met gesloten schachtdeuren. Hiermede wordt normaliter voldaan aan 60 lux op 1 m. boven de vloer (WK).
5.9.
Hoogte van (schacht)deuren (Bouwbesluit tabel 4.10, art 4.11, WK B6.6): In afwijking van de bouwkundige deuren mogen de liftdeuren een vrije doorgangshoogte van 2100 mm hebben. De deursparing in de bouwkundige schachtconstructie moet wel zijn voorbereid op het toekomstig aanbrengen van een deurpakket met een vrije doorgangshoogte van 2300 mm.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 21 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 5 De liftschacht
Liftdeuren dienen 2300 mm hoog te zijn (HvT)
5.10.
Drukknop van de schachttoegang (WK B6.6): De drukknop wordt normaliter in het kozijn geplaatst aan de sluitzijde van de schachtdeur. De sluitzijde van de schachtdeur dient minimaal 500 mm gesitueerd te zijn uit een hoek met bouwkundige constructiewand, zie figuur 5.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 22 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 5 De liftschacht
5.11.
Verplichting voor het plaatsen van een lift of opstelplaats Bouwbesluit tabel 4.3 art. 4.3 t/m 4.8 & 4.19, WK B6) In tabel 6 zijn de situaties aangegeven waar volgens het Bouwbesluit de aanwezigheid van een liftinstallatie dan wel een opstelplaats voor een liftinstallatie verplicht wordt gesteld.
Bouwwerken
Woongebouwen Bouwbesluit; Tabel 4.3; art 4.3 t/m 4.8 & 4.19
Overige gebouwen Bouwbesluit: tabel 4.3; art 4.3 t/m 4.8
Verplichte opstelplaats:
Lift verplicht bij:
Hoogteverschil tussen vloer toegang woning en vloer toegankelijkheidssector ≥ 0,02 m De toegang van een bij: woning 3 meter boven (a) gebruiksoppervlak het straatniveau, gevan een woonfuncschikt voor een lift van tie ≥ 500 m2 1,05x2,05 m (bxd) (b) gebruiksoppervlak van 3500 m2 en 1,5 m boven straatniveau (c) vloer verblijfsgebied ≥ 12,5 m boven meetniveau De totale gebruiksoppervlak ≥ 400 m2 en hoogteverschil ≥ 0,02 m waarbij een hellingbaan niet aangebracht kan worden.
Cabineafmetingen: onder a, b en c minimaal 1 lift met afmeting: minimaal 1,05x2,05 m (bxd). Overige liften waaraan geen eisen zijn gesteld: minimaal 1,05 x 1,35 m (bxd). minimaal 1,05 x 1,35 m (bxd)
Tabel 6
WOONKEUR: Alle woningen met peil boven de 1000 mm boven het peil van de gemeenschappelijke entree dienen bereikbaar te zijn met een personenlift, waarbij de kooi afmetingen minimaal 1,1 x 2,1 (bxd) mm bedragen. NEN 5080: Bij een verblijfsgebied in een woongebouw boven de 10 m straatniveau dient een brancardlift (kooi afmetingen minimaal 1,1 x 2,1 (bxd) mm) worden toegepast en bij een verblijfsgebied boven 24 m straatniveau dienen 2 liften worden toegepast (art 3.1.1 en 3.1.2.). Bij een verblijfsgebied in een woongebouw voor huisvesting voor ouderen boven de 2,5 m straatniveau dient een brancardlift (kooi afmetingen minimaal 1,1 x 2,1 (bxd) mm) worden toegepast en bij een verblijfsgebied boven 10 m straatniveau dienen 2 liften worden toegepast (art 3.1.3 en 3.1.4.).
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 23 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 5 De liftschacht
5.12.
Bescherming van gezondheid (Bouwbesluit tabel 4.70, art 4.73) Omwille van de veiligheid is de liftschacht alléén toegankelijk voor deskundigen en is het niet toegestaan overige apparatuur dan bestemd voor de liftinstallatie hier in onder te brengen. De schachtconstructie dient te voldoen aan het Bouwbesluit met betrekking geluiddemping en brandwerendheid.
5.13.
Brand- en rookwerendheid van de schacht (Bouwbesluit afd. 2.12 t/m 2.18): De eisen ten aanzien van de brand- en rookwerendheid van de schachtconstructie zijn sterk afhankelijk van de indeling van het gebouw. Hierbij moet worden voldaan aan de afdelingen 2.12 tot en met 2.18 uit het Bouwbesluit. NEN-EN 81-1/-2: Wanneer de schacht het verspreiden van brand dient tegen te gaan dient de schachtconstructie te worden uitgevoerd door middel van volle bouwkundige wanden. Wanneer de schacht de verspreiding van brand niet hoeft tegen te gaan, hoeft de schacht niet geheel omsloten te zijn. Panorama liften zijn dan toegestaan, zie hiervoor tevens bijlage F.
5.13.1
Voorkoming en beperking van ongevallen bij brand (Bouwbesluit artikel 2.184) Gebouwen moeten volgens het Bouwbesluit artikel 2.184 worden voorzien van één of meerdere brandweerliften, uitgevoerd volgens de NEN-EN 81-72 als er zich een verblijfsgebied bevindt waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau van het gebouw. Bij een woonfunctie kan een brandweerlift ook bij lagere hoogtes worden vereist. Dit geldt bij: • een woonfunctie met minder zelfredzame personen; • bij een woonfunctie met een gebruikersoppervlak van meer dan 500 m2; (Regeling bij Bouwbesluit artikel 4.16) De liftschacht van een brandweerlift heeft een volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag naar een verblijfsgebied, een toiletruimte, een badruimte een meterruimte en een technische ruimte van ten minste 60 minuten. (Regeling bij Bouwbesluit artikel 4.16, NEN-EN 81-72) Voor elke toegang van een brandweerlift die door de brandweer tijdens de brand bestrijding wordt gebruikt moet een tegen brand beschermde hal aanwezig zijn. Voor een ‘tegen brand beschermde hal’ dient te worden gelezen als een verkeersruimte, die al dan niet tezamen met de liftschacht een rookcompartiment als bedoeld in artikel 2.16 van het Bouwbesluit is. In bijlage I worden alle voorzieningen vermeld die benodigd zijn bij het toepassen van een brandweerlift.
5.13.2
Bijdrage schachtdeuren aan brand- en rookwerendheid Indien een liftinstallatie moet bijdragen aan de brand- en rookwerendheid van het gebouw, dit is uiteraard afhankelijk van de indeling van het gebouw, moet rekening worden gehouden met navolgende eigenschappen van de schachtdeuren:
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 24 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 5 De liftschacht
Brandwerendheid: de schachtdeuren zijn optioneel uitgevoerd met een weerstand tegen brand door- en overslag van 60 minuten en door TNO getest volgens de NEN6069. Rookwerendheid: de schachtdeuren hebben enig lekverlies, zijnde een spleet tussen de deurpanelen van 5 mm. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het bepalen van de capaciteit van een eventuele overdrukinstallatie. Ter bepaling van het lekverlies per toegang kan onderstaande tabel 7 als indicatie worden gehanteerd. Deurtype: Telescopisch eenzijdig, 2-vleugels Telescopisch eenzijdig, 3-vleugels Centraal openende schuif, 2-vleugels Centraal openend telescopisch, 4-vleugels Centraal openend telescopisch, 6-vleugels
Vrije doorgang [bxh] [mm] bxh bxh bxh bxh bxh
Lekverlies [mm2] (3xh + 2xb) * 5 (4xh + 2xb) * 5 (3xh + 2xb) * 5 (5xh + 2xb) * 5 (7xh + 2xb) * 5
Tabel 7
5.14.
Sterkte van de schachtconstructie
5.14.1
Sterkte van de schachtwanden NEN-EN 81-1/-2 De bouwkundige constructie van de schachtwanden moet voldoende stek zijn voor het opvangen van de krachten die door de liftinstallatie op de wanden worden afgegeven. Deze krachten zullen op de werktekeningen worden aangegeven. De bouwkundige constructie van de schachtwanden moet bestand zijn tegen een kracht van 300 N uitgeoefend loodrecht op een willekeurig punt van binnen- of buitenvlak gelijkmatig verdeeld over een rond of vierkant oppervlak van 5 cm2: • zonder blijvende vervorming; • zonder elastische vervorming van meer dan 15 mm. Het toepassen van venstervlakken (glas) is onder strikte voorwaarden mogelijk zie bijlage B. De schacht kan vervaardigd zijn van o.a. beton; kalkzandsteen klinkerkwaliteit (200 x 300 mm); een standaard klinker of een stalen skelet. Bij de keuze van het materiaal dient te worden op de akoestische en brandwerende eigenschappen van dit materiaal. Ten aanzien van geluidwerendheid wordt verwezen naar zie Bijlage A. Toepassing van materialen als metal-stud panelen, al dan niet, uitgevoerd als constructieve wanden is bij liftschachten niet aan te bevelen. Toepassing van dergelijk materialen in nader overleg met de fabrikant.
5.14.2
Sterkte van de put en plafond De bouwkundige constructie van de put en het schachtplafond moet voldoende sterk zijn voor het opvangen van de krachten die door de liftinstallatie op de put en het plafond worden afgegeven. Deze krachten zullen op de werktekeningen worden aangegeven.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 25 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 5 De liftschacht
De vloer van de schachtput moet vlak zijn, met uitzondering van de eventuele opstortingen voor de steunen van de buffers en/of leiders en voor waterafvoer inrichtingen De schachtput moet ondoorlatend zijn voor het binnendringen van (grond)water. 5.14.2.1
Sterkte van de put bij betreedbare ruimte Het is onder bepaalde voorwaarden toegestaan een betreedbare ruimte onder de schacht te situeren. In voorkomende gevallen is het aan te bevelen hierover contact op te nemen met de liftinstallateur. Voor bescherming van betreedbare ruimte onder de liftschacht moet de putvloer een belasting kunnen hebben van ten minste 5000 N/ m2 en: a: De put dient de krachten van de liftinstallatie op te kunnen vangen (incl. bij toepassing van een stalen schachtconstructie, inclusief de krachten van deze schacht met afdichtingmaterialen) en: b: of de buffer van het tegengewicht moet tot op de vaste grond doorlopen, c: of het tegengewicht dient met een vanginstallatie te worden uitgevoerd.
5.15.
Maatvoering van de schachtconstructie De afmetingen genoemd in de offerte en de opdrachtbevestiging zijn voorlopige gegevens. Voor de definitieve maatvoering wordt verwezen naar de op het project afgestemde opstellingstekening(en). De maatvoering van de liftschacht moet corresponderen met de toleranties zoals aangegeven in de opstellingstekening. Bouwkundige afwijkingen groter dan genoemd op de tekening hebben gevolgen voor de liftconstructie en kunnen daarmee invloed hebben op het bouwkundige ontwerp van het gehele project. Voor schachten met onbegrensde ruimte (panoramaliften) verwijzen wij naar Bijlage F.
5.15.1
De afmetingen van de uitloophoogte en de liftput diepte (Bouwbesluit tabel 4.70 art. 4.72) In het Bouwbesluit zijn de volgende minimale maten voor wat betreft uitloophoogte en putdiepte aangegeven, zie tabel 8. BB.; tabel 470 art.4.72
Minimale liftputdiepte Minimale uitloophoogte
Hefhoogte ≤ 50 m. 1400 mm 3600 mm
Hefhoogte > 50 m. 1600 mm 3800 mm
Tabel 8
In het geval de maatvoering van de uitloophoogte en of putdiepte kleiner is dan aangegeven in tabel 3, kan onder strikte voorwaarden dispensatie door de Bouw- en Woningtoezicht te worden verstrekt. De bouwkundige dient dit te verzorgen. Neen contact op met KONE over de te realiseren putdiepte. De uitloophoogte en de putdiepte maken een onderdeel uit van de liftschacht en dienen overeenkomstig de opstellingstekening te worden uitgevoerd. Bij een liftput diepte groter dan 2500 mm dient een inspectiedeur te worden toegepast (zie Bijlage C). In sommige situaties kan met een werkvloer worden volstaan. Hierover dient contact met de installateur opgenomen te worden.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 26 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 5 De liftschacht
5.15.2
Toepassen van afvalbeveiliging (hekwerk) op het cabinedak Bij enkele lift in een schacht: Er is geen borstwering nodig bij een afstand van de rand van de cabine tot aan de liftschacht (A, B & C) indien deze kleiner is dan 300 mm (zie figuur 8).
Figuur 8
Figuur 9
Verplichte toepassing van borstwering maat A of B of C volgens figuur 9 = 300 ≤ 850 > 850 Hoogte afvalbeveiliging 700 mm 1100 mm Gevolgen uitloop Soms Uitloophoogte groter Tabel 9
Bij meerdere liften in een schacht: Wanneer meerdere liften in een gezamenlijke schacht (zonder tussenwand) worden opgesteld zal een afvalbeveiliging nodig zijn (zie figuur 8).
Figuur 10
Verplichte toepassing borstwering maat U of V of X of Y of Z vlgs figuur 10 = 300 ≤ 850 > 850 Hoogte afvalbeveiliging 700 mm 1100 mm Gevolgen uitloop Soms Uitloophoogte groter Tabel 10
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 27 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 5 De liftschacht
Afhankelijk van de bouwkundige situatie kan een scheidingswand over de volle schachthoogte worden toegepast waarmee wordt voorkomen dat de uitloophoogte vergroot moet worden. Hierover dient contact met de installateur opgenomen te worden. 5.15.3
Scheidingswanden bij meerdere liften in de liftput Bij meerdere liftinstallaties in één schacht dient te allen tijde een scheidingswand in de liftput te worden aangebracht. Deze wand moet worden aangebracht over de volle schachtdiepte en heeft een minimale hoogte van 2500 mm boven de hoogst gelegen afgewerkte vloer van de onderste stopplaats. De minimale hoogte van de scheidingswand dient te worden verhoogd over de volle schachthoogte indien: Verplichte toepassing scheidingswand volle schachthoogte (zie figuur 10) Scheidingswand Maat W ≤ 500 mm Tabel 11
Afhankelijk van de bouwkundige situatie kan een scheidingswand over de volle schachthoogte voorkomen dat de uitloophoogte vergroot dient te worden. Hiervoor dient contact met de liftinstallateur opgenomen te worden. 5.15.4
Maximale stopplaatsafstand en inspectie- /vluchtdeuren Bij 11 meter stopplaatsafstand, zonder tussenliggende schachttoegangen, dient of een extra schachttoegang of een inspectie-/ vluchtdeur (zie Bijlage C) in de bouwkundige schacht te worden aangebracht. Deze deuren dienen via vaste trappen en bordessen bereikbaar te zijn. De vluchtweg dient te voldoen aan de eisen gesteld aan algemene verkeersruimten zoals aangegeven in het Bouwbesluit.
5.16.
Ventilatie en verlichting van de schachtconstructie Voor de verlichting en de ventilatie van de schachtconstructie wordt verwezen naar bijlage G respectievelijk bijlage H.
5.17.
Bevestiging van de lift aan de schachtwand De (zware) liftonderdelen worden met ankerbouten bevestigd aan de schachtconstructie. In speciale gevallen kan worden uitgeweken naar ankerrail of andere bevestigingsmethoden. De bouwkundige constructie dient geschikt te zijn voor onze bevestigingsmethoden. De plaats van de ankerbouten alsmede de grootte en diepte van de te boren gaten worden op onze opstellingstekening aangegeven.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 28 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 6 De machineruimte
6
Bereikbaarheid van de machineruimte (Bouwbesluit: tabel 4.75, art 4.77, Warenwetbesluit) De bereikbaarheid van de machineruimte dient via algemene verkeersruimten (niet via privé vertrekken) te worden verzorgd. Een machinekamer mag via het dak worden ontsloten (zie art 6.8). De gehele toegangsroute naar de machineruimte moet vrij van obstakels (bijvoorbeeld opslag materiaal) en hobbels of gaten zijn in verband met struikelgevaar. De vloerafwerking mag niet glad zijn.
6.1
De eisen m.b.t. de algemene verkeersruimten (Bouwbesluit: tabel 2.166, art 2.167 en tabel 4.10 , art. 4.11; WK: art. B3, B5). De inwendige ruimte van de algemene verkeersruimten dient te voldoen aan de specificaties zoals is omschreven in het Bouwbesluit.
6.2
De verlichting van de algemene verkeersruimten (Bouwbesluit tabel 2.56, art 2.57; NEN- EN 81-1/2; 1998 WK art. B3.10; B.5.6. PK.; art. G5) De lichtsterkte van de gehele toegangsweg naar de machineruimte dient 50 lux (gemeten op vloerniveau) te zijn. Ter plaatse van de toegang naar een machinekamer moet ook een lichtsterkte van 50 lux op de vloer voor de machinekamer gemeten worden. Hiermede wordt normaliter voldaan aan 60 lux op 1 m. boven de vloer (WK & PK).
6.3
Liften zonder machinekamer De bovenste stopplaats of daar waar het servicepaneel is gesitueerd wordt zowel in als voor de schacht als machinekamer beschouwd.
6.3.1
De plaats van de besturingskast en de liftmotor De liftmotor van de machinekamerloze lift is op de bovenste stopplaats in de schacht gesitueerd. De besturingskast is eveneens op de bovenste stopplaats direct naast de schachttoegang gesitueerd. Toepassing van de besturingskast in de buitenlucht is niet toegestaan in verband met het veilig kunnen verrichten van onderhoud en service. Hierdoor is het in voorkomende gevallen noodzakelijk een volledig gesloten portaal aan te brengen.
6.3.2
Vrije ruimte vóór de besturingskast De minimale vrije ruimte voor de besturingskast dient ten minste 500 mm breed x 700 mm diep te zijn (diepte richting is gelijk aan de diepterichting van de schacht, zie arcering 1 in tekening. Dit is de werkruimte voor de deskundige). Tijdens service of inspectie werkzaamheden aan de liftinstallatie mag deze vrije ruimte NIET doorkruist worden door een doorgangsroute. Indien zich een doorgangsroute door de werkruimte van 500 x 700 mm bevindt, moet er rondom minimaal 500 mm verkeersruimte om de service / inspectieruimte gereserveerd te zijn voor doorgang van personen e.d. (zie arcering 1 + 2 in tekening 12 of 13).
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 29 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 6 De machineruimte
De besturingskast dient gemakkelijk bereikbaar te zijn via openbare verkeersruimten.
Figuur 12: besturingskast als onderdeel van het kozijn
Figuur 13: Besturingskast als aparte kast
6.3.3
De ventilatie, temperatuur en verlichting van de machinekamerloze liften Hiervoor wordt verwezen naar bijlage G en bijlage H.
6.4
Vaste trappen als betredingsmiddel tot de machineruimte De toegang voor personen naar de machineruimte/schijvenruimte dient bij voorkeur geheel te zijn uitgevoerd met vaste trappen. De trap moet zijn voorzien van een reling conform het Bouwbesluit.
6.5
Ladders als betredingsmiddel tot de machineruimte Slechts in die gevallen waarbij het niet mogelijk is om vaste trappen aan te brengen mogen ladders worden toegepast, mits aan de voorwaarden aangegeven in Bijlage D wordt voldaan.
6.6
De toegang tot de machineruimte (Bouwbesluit: tabel 4.10, art 4.12 WK.; B.6.6.; NEN-EN1-1/-2) De toegang tot de liftmachineruimte moet worden uitgevoerd door middel van een deur of een horizontaal luik. De deur dient vanuit de machinekamer naar buiten te openen. Het luik dient de machinekamer in te draaien.
6.6.1
De afmetingen van de toegangsdeur tot de machineruimte De toegangsdeur moet een netto vrije doorgang hebben van minimaal 0,85 x 2,10 m (breedte x hoogte). Bij afwijkende afmetingen dient contact opgenomen te worden met de liftinstallateur.
6.6.1.1
Dorpel van de machineruimte bij hydraulische liften Bij hydraulische liften dient bij voorkeur de dorpel van de machineruimte om milieutechnische redenen verhoogd te worden, zodat bij calamiteiten de olie niet buiten de machineruimte kan komen.
6.6.2
De afmeting van het vloerluik naar de machineruimte Het toegangsluik dient een netto vrije doorgang van minimaal 800 x 800 mm (breedte x diepte) diep te hebben, doch bij voorkeur 1000x1200 mm (breedte x diepte). Bij afwijkende afmetingen dient contact opgenomen te worden met de liftinstallateur.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 30 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 6 De machineruimte
6.6.2.1.
Constructie eisen van het vloerluik Het vloerluik in de machineruimte dient uitgebalanceerd te zijn en dient een massa van 1000 N te kunnen dragen op een oppervlak van 200 mm x 200 mm. Het luik moet naar boven toe openen, tenzij zij zijn verbonden met intrekbare ladders. In de machineruimte moet rond de opening een hekwerk worden aangebracht om te voorkomen dat een persoon in de opening valt. Scharnieren mogen niet uitgehaakt kunnen worden.
6.6.3
Brandwerendheid van de machineruimte toegang De toegang van de machineruimte dient brandwerend te zijn uitgevoerd, dit wordt bepaald door de volgens het Bouwbesluit gestelde brandwerendheid. Voor brandweerliften gelden aanvullende eisen, hiervoor wordt verwezen naar bijlage I.
6.6.4
Geluiddemping van de machineruimte toegang Om geluidoverlast te voorkomen dient de machineruimte toegang voldoende geluidsdemping te verzorgen, e.e.a. conform NEN 5070.
6.6.5
Afsluiting van de machineruimte toegang De machineruimte toegang dient te worden afgesloten d.m.v. een cilindersleutelslot welke van binnen uit zonder sleutel te openen is. De machineruimte toegang dient voorzien te zijn van normale handgrepen.
6.6.6
Sleutels De sleutels en sloten mogen worden uitgevoerd conform het sleutelplan van het betreffende pand. Voor de bereikbaarheid t.b.v. het service- en inspectiepersoneel dient een duplicaat van de sleutel(s) te worden verstrekt aan de onderhoudsdienst. Het is verder toegestaan de sleutels van de machineruimte bij een 24-uur bewaakte portiersloge te bewaren, mits voorzien van een label.
6.6.7
Opschriften De onderstaande opschriften worden normaliter door de liftinstallateur geleverd. De opschriften zijn in stickervorm uitgevoerd. In die gevallen waarbij deze opschriften door derden worden verzorgd, dienen onderstaande teksten te worden aangehouden. Alle aanduidingen, opschriften en bedieningsaanwijzingen dienen goed leesbaar en begrijpelijk te zijn (zo nodig met behulp van pictogrammen of symbolen). Zij mogen niet kunnen worden verscheurd. Zij dienen van een duurzaam materiaal te zijn, goed zichtbaar te zijn aangebracht en gesteld in de taal van het land waar de lift is opgesteld (zonodig in meerdere talen). Op de toegangsdeur / luik van de machineruimte moet een opschrift worden geplaatst met de tekst: LIFTMACHINE – GEVAAR Verboden voor onbevoegden Aan weerszijde van het horizontale luik: GEVAAR VOOR VALLEN Sluit het luik achter u!
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 31 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 6 De machineruimte
Aan de buitenzijde van de schacht op de inspectiedeuren of verticaal luik moet het opschrift zijn aangebracht: LIFTSCHACHT - GEVAAR Verboden toegang voor onbevoegden De hoogte van de hoofdletters dient minimaal 10 mm te zijn en de hoogte van de kleine letters dient minimaal 7 mm te zijn.
6.7
De liftmachinekamer/ruimte (Bouwbesluit tabel 4.75, art. 4.76): De liftmachinekamer/ruimte is een besloten ruimte.
6.7.1.
Bescherming van gezondheid (Bouwbesluit tabel 4.75, art. 4.76): Omwille van de veiligheid is de liftmachinekamer alléén toegankelijk voor bevoegden en deskundigen. De machinekamerconstructie moet voldoen aan het bouwbesluit m.b.t. geluiddemping en brandwerendheid.
6.7.2.
De bouwkundige constructie van de machineruimte (Bouwbesluit afd. 2.12) De bouwkundige constructie dient te zijn uitgevoerd met volle bouwkundige wanden over de volle hoogte van de machineruimte en dient vervaardigd te zijn van onbrandbaar materiaal, welke de krachten van de liftmachine, hijsbalk en andere uitrusting opvangen zonder blijvend te vervormen. De materialen mogen geen stof veroorzaken en dienen glad te zijn afgewerkt.
6.7.3.
Vloer van de machineruimte De vloer van de machineruimte dient een slijtvaste vloer te zijn die geen stof veroorzaakt en deze mag niet glad zijn. Bij toepassing van een hydraulische vloeistof (hydraulisch lift) moet de vloer vanwege milieutechnische redenen niet olie doorlatend zijn.
6.7.4.
Afmetingen van de machineruimte (Bouwbesluit art 4.78) De afmetingen van de machineruimte dienen overeenkomstig de opstellingstekening te worden uitgevoerd. De liftmachineruimte dient voldoende bemeten te zijn om alle apparatuur in onder te kunnen brengen, inclusief de ruimte om de onderdelen te kunnen controleren en zonodig te repareren. De liftmachinekamer is alléén voor voorzieningen t.b.v. de lift bestemd. Dit betekent dat er geen ‘vreemde’ leidingen mogen niet worden doorgevoerd en er geen ‘vreemde’ installaties mogen bevinden. Onder ‘vreemd’ wordt die kanalen of installaties bedoeld die niet benodigd zijn voor de werking van de liftinstallatie.
6.7.5.
Vrije hoogte in de machineruimte (Bouwbesluit toelichting art. 4.78) De vrije hoogte dient minimaal 2,0 meter te bedragen. De vrije hoogte dient overeenkomstig de opstellingstekening te worden uitgevoerd.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 32 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 6 De machineruimte
6.7.5.1.
Platform of verhoogd deel van de machineruimte Een platform met een hoogte geringer dan 500 mm gemeten vanaf de vloer van de machineruimte mag zonder trap betreedbaar zijn. Verhogingen tussen de 500 mm en 1500 mm dienen bereikbaar te zijn middels een vaste trap (vertikaal of onder een hoek tussen de 65 – 75o) volgens de NEN 12437 deel 1 t/m 4. Boven de 1500 mm mogen vertikaal geplaatste ladders niet meer worden toegepast en moeten permanent opgestelde trappen of ladders zijn aangebracht. Er dienen voldoende leuningen aanwezig te zijn ter plaatse van de trap. Er dient een vrije hoogte op de platforms van minimaal 1800 mm tot het laagste punt van het plafond aanwezig te zijn. Ter plaatse van deze platforms mogen derhalve geen besturingskasten worden gesitueerd (= werkplek), tenzij een vrije hoogte wordt toegepast van minimaal 2,0 m tot onderzijde laagste deel van het plafond (inclusief eventuele hijsbalk). De benodigde vrije hoogte wordt mede bepaald door de toe te passen liftmachine. Langs het verhoogde moet een hekwerk aanwezig zijn dat demontabel wordt uitgevoerd in verband met hijswerkzaamheden tijdens een eventuele renovatie of vervanging van de machine.
6.7.6.
Verlichting van de machineruimte Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage G.
6.7.7.
Ventilatie van de machineruimte (Bouwbesluit art. 3.67, 3.68, 3.69 en 3.73) Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage H.
6.7.8.
Hijsvoorziening In de machineruimte dient een hijsvoorzieningen aanwezig te zijn, hiervoor wordt verwezen naar Bijlage E.
6.8
De toegang tot de machineruimte via het dak
6.8.1.
De toegangsweg over het dak Het dak dient via algemene verkeersruimten en door middel van vaste trappen en een normale deur bereikbaar te zijn. Een toegangsweg naar het dak door de liftmachinekamer is niet toegestaan!
6.8.2.
De weg via het dak De helling van de toegangsweg op het dak of dakvlak mag niet meer dan 50 bedragen Het pad naar de machinekamer dient uit waterafvoerend en stroef materiaal te zijn uitgevoerd bijvoorbeeld trottoirtegels. Er dienen maatregelen te zijn getroffen om bevriezing van dit pad te voorkomen. Tevens dienen maatregelen te zijn getroffen om valgevaar vanaf het dak te voorkomen, door aan één zijden van dit pad een borstwering met knieregel met een hoogte van 1000 mm aan te brengen. Obstakels hoger en langer dan 500 mm dienen voorzien te zijn van een trapje en/of loopbrug. Het overbruggen van hoogteverschillen groter of gelijk aan 1500 mm moet via een vaste trap met hellend vlak van 65º tot 75º.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 33 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Hoofdstuk 6 De machineruimte
6.8.3.
De verlichting van het pad op het dak Het pad dient voorzien te zijn van permanent opgestelde lichtpunten met een lichtsterkte van ten minste 50 lux op de pad gemeten. Ter plaatse van de machinekamertoegangsdeur alsmede de toegangsdeur tot het dak dient de lichtsterkte ten minste 50 lux te bedragen. De verlichting dient schakelbaar te zijn bij de entree naar het dak en in de machinekamer door middel van een hotelschakeling.
6.8.4.
De toegang tot de machineruimte De toegang van de machineruimte dient voldoende beveiligd te zijn tegen inregenen alsmede tegen waterdruk vanaf het dak. Het inregenen op schakel apparatuur is voorkomen door een effectieve waterkering voor de deur van de machineruimte te voorzien. Deze waterkering kan bestaan uit b.v. een luifel van voldoende afmetingen in combinatie met een afschot of een afgesloten voorruimte (‘portaal’). Bij hydraulische liften dient de dorpel overeenkomstig art. 6.6.1.1. te worden uitgevoerd.
6.8.5.
De toegangsdeur tot het dak De toegangsdeur moet een netto vrije doorgang hebben van 0,8 m breed x 2,1 m hoog. Bij afwijkende afmetingen dient contact opgenomen te worden met de liftinstallateur.
6.8.6.
De afsluiting van de toegangsdeur tot het dak De toegangsdeur tot het dak dient te worden afgesloten door middel van een cilindersleutelslot die van buiten zonder sleutel is te openen. De toegangsdeur tot het dak dient voorzien te zijn van normale handgrepen. Voor de sleutel van de toegangsdeur tot het dak verwijzen wij u naar art. 6.6.6.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 34 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage A “Geluid”
Behoort bij paragraaf 5.14.1 “Sterkte van de schachtwanden” 5.14.1.1.
Geluid – Algemeen In samenhang met de keuze van het toe te passen materiaal voor de liftschacht moet aandacht worden gegeven aan de geluidsisolatie eigenschappen van dat materiaal. De liftinstallatie brengt onder normaal functioneren een hoeveelheid lucht- en contactgeluid voort. Bij voorkeur dient de geluiddemping direct bij de geluidsbron plaats te vinden. De bouwkundige constructie dient hierin te voorzien.
5.14.1.1.1. Toelichting van de typekeur (CE-markering) Het wijzigingen van de liftinstallatie of het toevoegen van extra onderdelen aan de liftinstallatie is door de CE-markering niet zondermeer mogelijk, i.v.m. het mogelijk vervallen van het typekeur. De bouwkundige constructie dient het geluidsniveau van de lift (lucht- en contactgeluid) voldoende te dempen tot het maximale niveau van de geluidsbelasting die voor verblijfsgebieden zijn toegestaan. 5.14.1.2.
Normen met betrekking tot installatiegeluid in verblijfsgebieden (Bouwbesluit tabel 3.6 art 3.8 & 3.9) Het maximaal geluidsniveau in verblijfsgebieden ten gevolge van in bedrijf zijnde (lift) installatie(s) bedraagt 30 dB(A), bij een logiefunctie mag dit 35 dB(A) zijn. KONE adviseert een geluidsniveau in de slaapkamers van een in bedrijf zijnde (lift) installatie van maximaal 25 dB(A).
5.14.1.2.1. Luchtgeluid norm m.b.t. de bouwkundige constructie (Bouwbesluit tabel 3.17 art 3.18 &3.19) De karakteristieke isolatie-index van de bouwkundige constructie dient ten minste +5 dB te bedragen. De genoemde waarde in het Bouwbesluit wordt gespecificeerd in de NPR 5070 (Geluidwering in woongebouwen voorbeelden van wand- en vloerconstructies). 5.14.1.2.2. Contactgeluid norm m.b.t. de bouwkundige constructie (Bouwbesluit tabel 3.17 art 3.18 & 3.19) De karakteristieke isolatie-index van de bouwkundige constructie dient ten minste +5 dB te bedragen. De genoemde waarde in het Bouwbesluit wordt gespecificeerd in de NPR 5070 (Geluidwering in woongebouwen voorbeelden van wand- en vloerconstructies). 5.14.1.3.
Geluidsnorm NEN 1070 en NPR 5073 De NEN 1070 alsmede de NPR 5073 (praktijkrichtlijn liften in woongebouwen) is een advies. De NEN 1070 geeft een kwaliteitsgetal weer voor de geluidskwaliteit in verblijfsgebieden (K1 t/m K5 of 25 dB(A) en telkens met 5 dB(A) oplopend). De NPR 5073 geeft alléén informatie over elektrische liftinstallaties met machinekamer boven de liftschacht gesitueerd. Alle overige liftinstallaties genoemd in deze norm zijn verouderd en wordt door KONE niet meer toegepast. De NPR 5073 is alléén nog maar van toepassing voor de bouwkundige ideeën. De NPR 5073 sluit m.b.t. gewicht van de bouwkundige liftconstructie niet aan bij de waarde genoemd in het Bouwbesluit. De NPR 5073 is niet toepasbaar bij machinekamerloze liften.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 35 (61)
(2.1): 9 februari 2006
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage A “Geluid”
5.14.1.4.
Bouwkundige situering
5.14.1.4.1. Verblijfsgebieden direct naast de liftschacht Wanneer de schacht direct grenst aan verblijfsgebieden, dient de bouwkundige schachtconstructie uitgevoerd als homogene wand minimaal 280 mm beton te bedragen. Het toepassen van een staalconstructie met daaromheen een bouwkundige liftschacht kan een alternatief betekenen. De toetsing van de kwaliteit volgens de laatst omschreven liftschachtconcept dient door derden in overleg met KONE te worden gedaan. Andere constructies zijn in overleg met de liftfabrikanten en evt. met een geluidstechnisch adviesbureau ook mogelijk. De vloeren die op de schachtwanden worden opgelegd, dient een massa van minimaal 650 kg/m2 te hebben. Het toepassen van kanaalplaat vloeren aansluitend op de liftschacht is uitgesloten vanwege de montage voorzieningen. Om eventueel contactgeluid te voorkomen is het dilateren van de schachtruimte ten opzichte van de woon- en verblijfsgebieden sterk aan te bevelen. 5.14.1.4.2. De liftschacht centraal gesitueerd in een algemene verkeersruimte Wanneer de schacht rondom grenst aan algemene verkeersruimten dient de schachtconstructie bij voorkeur in 250 mm beton te worden uitgevoerd. Andere constructies zijn in overleg met de liftfabrikanten en evt. met een geluidstechnisch adviesbureau ook mogelijk. Om eventueel contactgeluid te voorkomen is het dilateren van de verkeersruimte t.a.v. de woon- en verblijfsgebieden sterk aan te bevelen. 5.14.1.4.3. Kwaliteit van de overige bouwkundige constructies dan de liftschacht Om resonantie door de liftinstallatie te voorkomen, dient de overige bouwkundige constructie voldoende massa te bezitten. 5.14.1.5.
Risico van voorgecalculeerde waarde Er bestaat te allen tijde een risico dat een ontwerp in de praktijk zich anders gedraagt, dan de (gecalculeerde) prognose voorspelt. Eveneens kan dit gelden voor in de normbladen omschreven bouwkundige constructies.
5.14.1.6.
Richtwaarde van de liftinstallatie KONE kan voor elke toe te passen liftinstallatie richtwaarden verstrekken. Deze richtwaarde bij voorkeur middels een referentieadressen hetzij waarde door KONE opgegeven, hetzij zelf gemeten. De meetgegevens welke voortvloeien door eigen meting van deze referentie mogen als normwaarde worden gebruikt, tenzij er redelijkerwijs een vermoeden bestaat dat de beschikbare gegevens ondeugdelijk zijn. Hierop dient contact te worden opgenomen met ons om de waarde te verifiëren. Aan de richtwaarde kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 36 (61)
(2.1): 9 februari 2006
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage A “Geluid”
5.14.1.7.
Meten van geluid Het meten van het geluidsniveau is in de NEN 5077 vastgelegd. De meting dient derhalve volgens deze uitgangspunten te worden uitgevoerd, waarbij gelet dient te worden op het omgevingsgeluidsniveau.
5.14.1.8.
Aansprakelijkheid KONE kan alléén garanderen dat de toegepaste techniek van de lift voldoet aan de kenmerken van het product. Doordat Kone geen verantwoordelijkheid heeft in de opbouw van de bouwkundige constructie zowel in de theorie als in de praktijk kunnen wij niet verantwoordelijk worden gesteld, garanties te verstrekken dat aan omschreven geluidsnormen en wetgeving m.b.t. het maximale geluidsniveau wordt voldaan.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 37 (61)
(2.1): 9 februari 2006
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage B “Toepassen van glas in schachtwanden”
Behoort bij paragraaf 5.14.1 “Sterkte van de schachtwanden” 5.14.1.9.
Glassoort in schachtwanden Schachtwanden die toegankelijk zijn voor personen moeten, om doorval gevaar te voorkomen, van gelaagd glas zijn voorzien. De miniaal vereiste hoogte is aangegeven in tabel 12.
schachtwand ter plaatse van de schachtdeuren: overige schachtwanden: Tabel 12. 5.14.1.10.
hoogte [m] 3,5 2,5
Sterkte van de glaspanelen De sterkte van het toegepaste glas in de bouwkundige constructie dient te voldoen aan hoofdstuk 5 paragraaf 5.14.1. De glasleverancier dient een verklaring af te geven waarin de glassoort / samenstelling en de beproeving van het glas is aangegeven. Deze verklaring dient te worden overhandigd aan de liftleverancier. Bij het ontbreken van deze verklaring kan en zal de lift niet worden goedgekeurd!
5.14.1.11.
De brandwerendheid Wanneer de schachtconstructie brandwerend dient te worden uigevoerd, zal de plaatselijke brandweer aanvullende eisen kunnen stellen aan het soort glas en kit. De brandweereisen kunnen in conflict zijn met de liftvoorschriften. In voorkomende gevallen dient contact te worden opgenomen met de liftinstallateur.
5.14.1.12.
Klimaatbeheersing in de schacht Het ontwerp van de liftschacht dient op extreme temperaturen vooraf te worden beoordeeld. De bewaking van de schachttemperaturen en ventilatie alsmede het buiten bedrijfstellen is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever c.q. eigenaar/beheerder. KONE adviseert de ventilatie respectievelijk in voorkomende gevallen de eventuele koeling of verwarming door een gespecialiseerd bedrijf aan te laten brengen. Hierbij dient de liftinstallateur betrokken te worden omdat “onbevoegden” zich geen toegang tot de schacht mogen verschaffen. Er bestaat een mogelijkheid dat bij het wegvallen van de normale stroomvoorziening de lift door middel van een noodstroomvoorziening op een stopplaats stopt. De liftinstallateur kan hierover nadere informatie verstrekken.
5.14.1.12.1.
Opwarming van de liftschacht Bij schachten die geheel of gedeeltelijk zijn voorzien van glas, komt het in de zomermaanden regelmatig voor dat de temperatuur in de schacht onacceptabel hoog oploopt. Door deze hoge temperaturen neemt de kans op storingen toe omdat onder invloed van de zon de oppervlaktetemperatuur van bijv. de schachtdeuren boven de 800 C kan stijgen. Door verschil in uitzettingscoëfficiënt zullen spelingen veranderen waardoor storing ontstaat. Het gevolg van dergelijke storingen kan zijn dat personen in
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 38 (61)
(2.0): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage B “Toepassen van glas in schachtwanden” de liftcabine opgesloten raken. Bij een temperatuur waarbij de cabinewanden en deuren een hoge oppervlakte temperatuur hebben is dit gevaarlijk. Om deze redenen moet de schachttemperatuur beheerst blijven door een goede ventilatie. Bij schachttemperaturen boven de 400 C dient de lift te worden afgeschakeld (buiten bedrijf te worden gesteld). 5.14.1.12.2.
Afkoeling van de schacht Er bestaat geen verplichting de liftschacht te verwarmen of te isoleren van koude. Doordat machinekamers bij liften veelal vervallen zijn is het aan te raden om de liftmotor en de lift besturing te verwarmen tot een temperatuur boven de + 5o C. Temeer stalen onderdelen bij afkoeling vocht aantrekt is bevriezing van een schachtdeur mogelijk, wat tot storingen kan resulteren. Het gevolg van deze storingen kan zijn dat personen in de liftcabine opgesloten raken. Om deze redenen moet de schachttemperatuur beheerst blijven door een goede verwarming in de liftschacht.
5.14.1.13.
Scheidingswand tussen de liften uitgevoerd met glas Scheidingswanden van glas tussen liften in één gemeenschappelijke liftschacht moeten van gelaagd glas zijn voorzien. De sterkte van het glas dient te voldoen aan hoofdstuk 5 paragraaf 5.14.1.
5.14.1.14.
Borstweringshoogte op de cabine In die gevallen waarbij floatglas wordt toegepast op plaatsen die alléén toegankelijk zijn voor de liftmonteur of inspecteur, moet een borstwering op het cabinedak zijn aangebracht. De vereisten waaraan een borstwering moet voldoen is aangegeven in tabel 13: Gelaagd glas
Enkel glas
Afstand kooi tot schachtwand
Afstand kooi tot schachtwand
< 0,15 m *
< 0,3 m
> 0,3 m
> 0,85 m
< 0,15 m *
< 0,85 m
> 0,85 m
N.V.T.
N.V.T.
min.0,7 m
min.1,1 m
N.V.T.
min.0,7 m
min. 1,1 m
Hoogte borstwering bij
**
volledig gesloten schacht Hoogte borstwering bij gedeeltelijk gesloten schacht Kooideurvergrendeling
N.V.T.
Nee
min.1,1 m ** Ja
** N.V.T.
min.1,1 m **
Ja
Ja
* aan de zijde van de kooitoegang/schachtwand ** met tussenregel en 0,1 m hoge voetstootlijst Tabel 13
5.14.1.15.
Glas in liftdeuren en in de cabine Glas in liftdeuren en in de cabine dient te voldoen aan bepaalde sterkte eisen. Dit glas wordt normaal gesproken door de liftinstallateur geleverd. In geval van schade aan een venster voor- of na de ingebruikname van de lift, dient contact te worden opgenomen met de liftinstallateur. De liftinstallateur is bekend met de specificaties van het venster en zal deze (laten) vervangen door een identiek exemplaar.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 39 (61)
(2.0): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage B “Toepassen van glas in schachtwanden” 5.14.1.16.
Schoonmaken van de glazen vensters Bij het ontwerpen van de schacht dient de constructeur er rekening mee te houden dat de vensters vanaf het cabinedak schoongemaakt moeten kunnen worden. Schoonmaakwerkzaamheden van de schacht zijn alléén toegestaan onder toezicht/ begeleiding van een liftmonteur. Indien nodig zullen adequate hulpmiddelen ter beschikking moeten worden gesteld. De schoonmaakmethode en bereikbaarheid dient in overleg met de liftinstallateur te worden bepaald.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 40 (61)
(2.0): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage B “Toepassen van glas in schachtwanden” Voorbeeldbrief Briefhoofd + Adresgegevens van de glasfabrikant
Naam Glashandel Contactpersoon Adres Postcode en Plaats
Datum; Referentie; Betreft;
Vermelding van het ordernummer (van de lift) en werkadres van de liftinstallatie.
Naar aanleiding van de toezegging bevestigen wij hiermee dat met bovenstaande ordernummers voor wat betreft bovengenoemd werk het volgende aan u is geleverd: Glassoort ………. Glassoort bestaat uit (Bijv.) twee ruiten van 6 mm, die door middel van twee folies (polyvinylbutyral van elk 0,38 mm) onverbrekelijk aan elkaar verbonden zijn onder hoge druk en temperatuur. Wij verklaren verder dat bovengenoemd glassoort voldoet aan de sterkteeisen als is bepaald in de NEN-EN 81-1/2; 1998 t.w.: Het glassoort ……. bestand is tegen een kracht van 300 N uitgeoefend loodrecht op een willekeurig punt gelijkmatig verdeeld over een rond of vierkant oppervlak van 5 cm2 : • •
zonder blijvende vervorming; zonder elastische vervorming van meer dan 10 mm
Wij vertrouwen erop u met deze informatie van dienst te zijn geweest.
Hoogachtend
Naam + Handtekening Glasfabrikant
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 41 (61)
(2.0): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage C “ inspectie- en vluchtdeuren en inspectieluiken in de schacht” Behoort bij: paragraaf 5.15.1 “De afmetingen van de uitloophoogte en de liftputdiepte” paragraaf 5.15.4 “Maximale stopplaats afstand en inspectie-/vluchtdeuren” 5.15.1.1.
Normen en eisen omtrent inspectie- en vluchtdeuren en inspectieluiken Met betrekking tot de bereikbaarheid van de inspectie- of vluchtdeur dient rekening gehouden te worden met het type liftvervoer, hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.7.
5.15.1.2.
Het materiaal van de inspectie- of vluchtdeuren en inspectieluiken De inspectie- en vluchtdeur of inspectieluik met hun grendels dienen voldoende mechanisch stijf te zijn, om bestand te zijn tegen een kracht van 300 N, uitgeoefend loodrecht op een willekeurig punt van binnen- of buitenvlak van de vergrendelde deur respectievelijk luik, gelijkmatig verdeeld over een rond of vierkant oppervlak van 5 cm2: a) zonder blijvende vervorming; b) zonder elastische vervorming groter dan 15 mm; c) zonder nadeel voor de werking.
5.15.1.3.
Brandwerendheid van de inspectie- of vluchtdeuren en inspectieluiken De inspectie- en vluchtdeuren of inspectieluiken dienen van dezelfde brandwerendheid te zijn vervaardigd die overeenkomt met de schachtconstructie en dienen van volle constructie te zijn. Voor aanvullende eisen wordt verwezen naar paragraaf 5.13.
5.15.1.4.
Ontwerp van de inspectie- of vluchtdeuren en inspectieluiken De draairichting van de inspectie- of vluchtdeuren of inspectieluiken mag niet de schacht in zijn gericht.
5.15.1.5.
De afmetingen van de inspectie- en vluchtdeuren en inspectieluiken De afmetingen van de inspectie- of vluchtdeuren of inspectieluiken moeten voldoen aan de minimale dan wel maximale waarden die zijn vermeld in tabel 14.
Inspectiedeur Vluchtdeur Verticaal inspectieluik
Afmetingen (breedte x hoogte) [mm] minimaal 600 x 1400 minimaal 350 x 1800 maximaal 500 x 500
Tabel 14.
5.15.1.6.
Zelfsluitendheid en afsluiting van inspectie- en vluchtdeuren en inspectieluiken Inspectie- en vluchtdeuren en inspectieluiken dienen te zijn voorzien van een sleutelslot dat bij het sluiten in het slot valt en van buiten de schacht alléén met een sleutel kan worden geopend. Vanuit de schacht dienen inspectie- en vluchtdeuren en inspectieluiken zonder sleutel kunnen worden geopend. Inspectie- en vluchtdeuren en inspectieluiken mogen niet door middel van een deurdranger automatisch sluiten.
5.15.1.7.
Elektrische controle van de inspectie- of vluchtdeuren en inspectieluiken Liften mogen alléén normaal kunnen werken als de deuren en verticale inspectieluiken geheel gesloten en vergrendeld zijn. Hiertoe moeten elektrische veiligheidsinrichtingen zijn aangebracht. Hiervoor dient contact te worden opgenomen met de liftinstallateur.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 42 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage C “ inspectie- en vluchtdeuren en inspectieluiken in de schacht” 5.15.1.8.
Opschriften op de inspectie- of vluchtdeuren en inspectieluiken Het navolgende opschrift dient aangebracht te worden: Liftschacht - Gevaar Verboden toegang voor onbevoegden
Het bovenstaande opschrift wordt normaliter door de installateur geleverd. Het opschrift is in stickervorm uitgevoerd. In die gevallen waarbij dit opschrift door derden wordt verzorgd dient de bovenstaande tekst te worden aangehouden. Voor de minimale lettergrootte en de uitvoering wordt verwezen naar paragraaf 6.6.7.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 43 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage D “ladders als betredingsmiddel tot de machinekamer” Behoort bij paragraaf 6.5 “Ladders als betredingsmiddel tot de machineruimte”.
6.5
Ladders als betredingsmiddel tot de machineruimte
Slechts in die gevallen waar het niet mogelijk is om vaste trappen aan te brengen, mogen ladders worden toegepast, mits zij aan onderstaande voorwaarden voldoen: a) De toegang van de machine- en schijvenruimte mag zich niet meer dan 4 meter boven een met vaste trappen bereikbaar niveau bevinden; b) Ladders mogen geen ruimte overbruggen met een horizontaal vlak dat kleiner is dan de projectie van de ladder vermeerderd met 1,5 meter aan weerszijden en een valhoogte van meer dan 4 meter. Zie fig. 14 en 15; c) Ladders moeten zo aan de toegang zijn vastgezet dat ze niet verwijderd kunnen worden tijdens werkzaamheden in de machinekamer; d) Ladders die een hoogte van meer dan 1,5 m overbruggen moeten in gebruikstoestand een hoek vormen tussen 650 – 750 met het horizontaal vlak en mogen niet kunnen wegglijden of omvallen;
Figuur 14 * Ladders dienen te voldoen aan de NEN 12437 deel 1 t/m 4
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 44 (61)
(2.1): 9 februari 2006
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage D “ladders als betredingsmiddel tot de machinekamer”
e) De inwendige vrije breedte van de ladder dient tenminste 0,35 meter te zijn, waarbij de diepte van de treden minimaal 25 mm is. In het geval van verticaal staande ladders mag de afstand tussen de treden en de daar achterliggende wand niet kleiner zijn dan 0,15 meter. De vrije doorgangshoogte op de ladder dient minimaal 1800 mm te bedragen. Zie fig. 14; f) Nabij de bovenzijde van de ladder dient binnen handbereik tenminste één handgreep aanwezig te zijn. Zie fig. 14.; g) Toepassen van trappen met inschuif-, inklap- of schaarconstructie dient te worden voorkomen om val- of beklemminggevaar tijdens uitklappen/ uitschuiven tot het uiterste te beperken; h) Na gebruik dient de ladder op dezelfde verdieping opgeborgen en vergrendeld te worden aan hiervoor bestemde haken of beugels d.m.v. een hangslot. De sleutel van het hangslot dient bij de overige sleutels van de liftinstallatie opgeborgen te worden; i) De treden moeten ontworpen zijn voor een belasting van 1500 N.
1500 (B)
DOORVALBEVEILIGING VAN VLOER TOTPLAFOND ALS 1500 mm VRIJE RUIMTE NIET HAALBAAR IS.
1500
350 (E)
1500 (B)
MIN. VRIJE RUIMTE I.V.M. DOORVAL GEVAAR
DOORVALBEVEILIGING VAN VLOER TOTPLAFOND ALS 1500 mm VRIJE RUIMTE NIET HAALBAAR IS.
25
Figuur 15 Ladders dienen te voldoen aan de NEN 12437 deel 1 t/m 4
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 45 (61)
(2.1): 9 februari 2006
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage E “Hijsvoorziening”
Behoort bij paragraaf 6.7.8 “Hijsvoorziening”.
6.7.8.1
De hijsvoorziening bij machinekamerloze liften Voor de (steigerloze) montage van de machinekamerloze liften moeten hijsbalken in de schachtkop zijn aangebracht. Het is van groot belang dat het laagste punt van de hijsbalk is geplaatst op de op de opstellingstekening van KONE aangegeven maatvoering (zie xxx in figuur 16). Bij verkeerde montage volgt onherroepelijk een afkeuring van de lift of uitstel van vrijgave van de lift voor gebruik.
xxx
Hijsvoorziening
xxx
6.7.8
Figuur 16
6.7.8.2
Ontwerp, productie en levering door KONE De hijsbalk wordt geleverd door KONE en dient overeenkomstig de montage instructie door de bouwkundige aannemer te worden aangebracht. Deze hijsbalk heeft alle noodzakelijke beproevingen doorstaan en voldoet aan de eisen gesteld in de ARBO wetgeving.
6.7.8.3
Eisen m.b.t. de hijsvoorziening geproduceerd en geleverd door derden 1. De hijsvoorziening moet worden uitgevoerd als hijsbalk. 2. Op bouwkundige tekeningen moet aangegeven zijn, voor welke maximale belasting de constructie ontworpen is. De belasting waarvoor de hijsbalk is ontworpen, moet overeenkomen met de door ons opgegeven krachten in onze opstellingstekening. 3. Op de hijsbalk dient de maximaal toelaatbare belasting duidelijk zichtbaar en onuitwisbaar aangebracht te zijn. 4. De hijsvoorziening moet zodanig gesitueerd zijn dat rechtstandig hijsen mogelijk is. De onderzijde van de hijsvoorziening moet zijn afgestemd met de maatvoering zoals is genoemd op de opstellingstekening van KONE. 5. Uit het oogpunt van ergonomie moeten er meerdere ophangpunten op de hijsbalk worden voorzien. 6. De hijsbalk dient geel (RAL 7036) te zijn geschilderd.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 46 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage E “Hijsvoorziening”
7. De hijsvoorziening dient overeenkomstig de ARBO wetgeving vóór ingebruikname (voor aanvang van de montage) getest te zijn met een last van 1,5x de nominale last. 8. De verankering van de ophangpunten van de hijsbalk aan de bouwkundige schachtconstructie is de verantwoording van de bouwkundige aannemer. 9. Voor met de montage van de lift kan worden begonnen, dient de bouwkundig aannemer te beschikken over een ondertekend beproevingsrapport met specificaties, zie pagina 52. 6.7.8.4
Demontage van de hijsbalk. De hijsbalk dient permanent aanwezig te zijn en mag niet verwijderd worden.
6.7.8.5
Eisen m.b.t. de hijsvoorziening in de liftmachineruimte Zie bovengenoemde artikelen 6.7.8.3 en 6.7.8.4.
6.7.8.6
Toepassing van hijsogen. Het gebruik van hijsogen rechtstreeks in een betonnen dak c.q. schacht- en machinekamerplafond is niet toegestaan i.v.m. de complexiteit van het beproevingsproces en de controle op breuk in de bouwkundige constructie. In het kader van de Arbowetgeving is het verplicht extra ophangpunten te hebben t.b.v. de veiligheid van het montagepersoneel.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 47 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage E “Hijsvoorziening”
INSPECTIERAPPORT No.:
.
Locatie: ................................................................................................................................................ Ordernummer van de lift: ...........................................
Hijsbalk specificatie Type: ..................................................
Fabrikaat.: ...........................................................................
Max. toelaatbare last: ...................kg
Test Getest met .............kg. Methode: .............................................................................................................................................. ............................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................... Opmerkingen: ........................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................
De hijsbalken van bovengenoemde liftinstallatie zijn getest en goedgekeurd door:
Bedrijf: .......................................................... Datum: .........-........-............... Naam: ............................................................
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
Handtekening: ................................................
TI-01.10.07-NEB-NL 48 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage F “Panorama liftschachten of open schachtconstructies” Behoort bij paragraaf 5.13 “Brand- en rookwerendheid van de schacht”. In de uitzondering op de algemene bepaling van 5.13 behoeven schachten niet geheel te zijn omgeven door volle bouwkundige wanden indien: 1. 2.
3.
4.
Verspreiding van brand niet hoeft tegen te gaan, De beschouwing van de omstandigheden in een bepaalde omgeving en locatie dit toelaat, (b.v. atrium, omgeving met beheerder etc.) De hoogte van de wand die gewoonlijk toegankelijk zijn voor personen, voldoende beschermd zijn om te voorkomen dat deze personen: a. Gevaar lopen door de bewegende delen van de lift, en b. Een veilige werking van de lift kunnen beïnvloeden door liftapparatuur in de schacht aan de te raken, hetzij direct, hetzij doornormaal op of door personen gedragen voorwerpen. De plaats en hoogte van de afscheiding, scherm of hekwerk volgens onderstaande tabel wordt bepaald c. De hoogte van de afscheiding H (zie tekening) dient overeen te komen met onderstaande grafiek. Afstand D is bepalend voor de hoogte van het scherm. Voor de definitieve maatvoering van het scherm e.e.a. in nader overleg met de fabrikant. De afscheiding is geldig rond de liftcabine (C) behalve bij de schachtdeur, hiervoor geldt d. d. Hoogte G (afscheiding van de schachtdeur) is minimaal 3500 mm. e. Minimaal 2500 mm aan overige zijden met een minimale horizontale afstand van 500 mm tot de bewegende delen van de lift. f. De afscheidingen H zie tekening dienen binnen een afstand van maximaal 150 mm (van uit de “schacht” gemeten) te bevinden van randen van vloeren, traptreden of platforms.
H
[m]
3,5 3 2,5 2 1,1 0,5
1,5 1 0,5
1,5 1
2,5 2
[m]
3 D
Tabel 15.
5. 6. figuur 11
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
7.
De wanden dienen van volle constructie te zijn zie ook Hoofdstuk 5 art. 5.14.1. De liftinstallatie niet gehinderd kan worden door overige installaties zie ook Hoofdstuk 5 art. 5.12. Voor schoonhouden van de uitwendige cabine of venstervlakken van de afscheiding verwijzen wij u naar bijlage B art. 5.14.1.16
TI-01.10.07-NEB-NL 49 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage G “Elektrische installatie”
G
Elektrische installatie
G.1
Voeding van de liftinstallatie De elektrische voeding van de liftinstallatie kan als gecombineerde voedingskabel worden uitgevoerd. Eveneens moet een analoge telefoonlijn aanwezig zijn ten behoeve van de alarminstallatie van de lift.
G.1.1
Normen en verantwoordelijkheid ten aanzien van de plaatsing en van de levering De voeding dient overeenkomstig NEN 1010 te worden uitgevoerd. De elektrotechnisch installateur is verantwoordelijk ten aanzien van het gebruikte materiaal en de plaatsing van de voedingskabel door het gebouw.
G.1.2
De situering van de voedingskabel De voedingskabel mag door de liftschacht naar de machineruimte lopen. De plaats van deze voedingskabel in de schacht wordt op de opstellingstekeningen van de liftinstallatie aangegeven. Het is niet toegestaan vreemde leidingen in de liftschacht aan te brengen. Onder vreemde leidingen wordt verstaan: leidingen die niet bij de liftinstallatie behoren.
G.1.3
Eisen t.a.v. het materiaal van de voedingskabel De voedingskabel dient als 5–aderige kabel te worden uitgevoerd (3 fasen; nul en aarde). De voedingskabel dient zo gedimensioneerd te zijn dat de in de opstellingstekening opgegeven elektrische energie zonder grote spanningsverliezen naar de machinekamer kan worden verplaatst (tolerantie voor kracht voeding maximaal 5 % en voor lichtvoeding maximaal 2 %). Bij toepassing van een gecombineerde voedingskabel voor kracht- en lichtstroom mag het spanningsverlies maximaal 2 % bedragen.
G.2
Hoofdschakelaar en lichtverdeelinrichting. Tenzij de liftinstallateur de verdere elektrotechnische voorzieningen verzorgt dient de voedingskabel op een hoofdschakelaar met groepenkast te worden aangesloten. Wanneer de voedingskabel een gecombineerde kracht- lichtvoedingskabel betreft dient een kracht- /licht verdeelinrichting te worden verzorgd. De hoofdschakelaar dient als vergrendelbare hoofdschakelaar in de “stand uit” te worden uitgevoerd.
G.3
De elektrotechnische voorzieningen van een brandweerlift Voor brandweerliften gelden extra voorwaarden, hiervoor wordt verwezen naar bijlage I.
G.4
De groepenkast Voor de groepenkast te rekenen op de volgende groepen: • Cabineverlichting, cabineventilator, WCD op de cabine; • Schachtverlichting; • Schachtverwarming (indien toegepast); • Machineruimte verlichting, WCD in de machineruimte; • Machineruimte verwarming (indien toegepast); • Ventilatie kleppen/ ventilator (indien toegepast).
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 50 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage G “Elektrische installatie”
De zekeringwaarde dient te worden afgeleid van de gegevens die op de opstellingstekeningen van KONE worden aangegeven. Waarden opgegeven in een offerte of een opdrachtbevestiging dienen als richtwaarde te worden beschouwd en niet als definitieve waarde.
G.5
De schachtverlichting Mits anders overeengekomen wordt de schachtverlichting door de liftinstallateur geleverd en aangebracht. De schacht dient te zijn uitgerust met een permanente elektrische verlichtingsinstallatie, tenzij de schacht van buitenaf wordt verlicht, zoals bij panoramaliften, waarbij dezelfde lichtopbrengst is gegarandeerd.
G.5.1
De voeding van de schachtverlichting De voeding van de schachtverlichting dient afkomstig te zijn van een aparte groep van de groepenkast in de machinekamer.
G.5.2
Lichtopbrengst van de schachtverlichting De lichtopbrengst dient één meter boven het cabinedak minimaal 50 lux te bedragen. De schachtverlichting mag niet worden uitgevoerd door middel van een verlichtingsunit op het cabinedak.
G.5.2.1
Lichtopbrengst van de schachtverlichting bij machinekamerloze liften In geval van een machinekamerloze lift dient aanvullend ten opzichte van artikel 13.5.2. te worden voorzien in een lichtopbrengst nabij de aandrijving en besturing van minimaal 200 lux. Tevens moet daarbij noodverlichting worden aangebracht. Indien de werkzaamheden aan de besturing/servicepaneel vanaf de verdieping worden verricht moet de verlichtingssterkte ter plaatse 200 lux bedragen.
G.5.3
Plaats van de lichtpunten in de schacht. Op maximaal 0,5 m vanaf het schachtplafond en de liftput dient een verlichtingspunt te zijn aangebracht. De verlichtingsarmatuur in de liftput dient volgens IP 54 te zijn uitgevoerd. Voor brandweerliften zijn er aanvullende voorwaarden, hiervoor wordt verwezen naar bijlage I.
G.5.4
Schakelaar van de schachtverlichting De schachtverlichting dient zowel in de put, als in de machineruimte schakelbaar zijn. Bijvoorkeur door middel van een “hotelschakeling”. Uit oogpunt van veiligheid dient de schakelaar in de schachtput waterdicht uitgevoerd te worden.
G.5.5
Wandcontactdoos in de liftput In de liftput dient een wandcontactdoos met randaarde aangebracht te zijn. Deze wandcontactdoos dient op de elektriciteitsgroep van de schachtverlichting te zijn aangesloten.
G.6
De machineruimte verlichting Mits anders overeengekomen wordt de verlichting, inclusief de noodverlichting door de liftinstallateur verzorgd. De machineruimte dient te zijn uitgerust met een permanente verlichtingsinstallatie.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 51 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage G “Elektrische installatie”
G.6.1
De voeding van de machineruimte verlichting De voeding van de schachtverlichting dient afkomstig te zijn van een aparte groep van de groepenkast in de machineruimte.
G.6.2
Lichtopbrengst van de machineruimte verlichting De machineruimte dient voorzien te zijn van een permanente verlichtingsinstallatie hebben waarvan de lichtopbrengst gemeten op de vloer minimaal 200 lux bedraagt. Tevens moet daarbij noodverlichting worden aangebracht.
G.6.3
Plaats van de lichtpunten in de machineruimte. De plaats van de verlichtingspunten wordt aangegeven op de opstellingstekeningen van KONE.
G.6.4
Schakelaar van de machinekamerverlichting Deze verlichting dient direct naast de toegangsdeur/ -luik schakelbaar te zijn.
G.6.5
Wandcontactdoos in de machineruimte In de machineruimte dient een wandcontactdoos met randaarde aangebracht te zijn. Deze wandcontactdoos dient op de elektriciteitsgroep van de machineruimte verlichting te zijn aangesloten.
G.7
De voeding van de elektrische verwarmingsinstallatie Wanneer een elektrische verwarming in de schacht of in de machineruimte wordt toegepast, dient de voeding vanuit de groepenkast in de machineruimte te worden verzorgd. Voor de voorwaarden van de verwarmingsinstallatie wordt verwezen naar bijlage H, artikel 14.2.1.1.
G.8
De voeding van de elektrisch bediende kleppensectie of mechanische ventilatie De elektrische bediende kleppensectie of mechanische ventilatie dient te worden verzorgd door de elektrotechnische installateur, tenzij anders overeengekomen. Wanneer een elektrische kleppensectie of ventilator in de schacht of in de machinekamer wordt toegepast, dient de voeding op een separate groep vanuit de groepenkast in de machineruimte te worden verzorgd. De liftinstallateur levert een potentiaal vrij contact voor de door derden te verzorgen aansturing van de kleppensectie of ventilator.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 52 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage H “Ventilatie voorzieningen”
H
Temperatuur en ventilatie van schacht en machineruimte
H.1
Temperatuur in de schacht Om een goede werking van de liftinstallatie te garanderen is een stabiel klimaat van belang zodat door krimp van metalen onderdelen geen spelingen (op boutverbindingen en klemverbindingen van de leiders) op de liftcomponenten worden veroorzaakt. De temperatuur in de schacht dient begrensd te worden tussen + 5 0C en + 40 0 C.
H.1.1
Glas in de liftschacht Het toepassen van glas in de schacht verlangt speciale aandacht voor de temperatuurbeheersing. De locatie en oriëntatie van de liftschacht speelt hierbij een vooraanstaande rol. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage B art. 5.2.3.1.4.
H.2
Temperatuur in de machineruimte De temperatuur in de machineruimte dient begrensd te worden tussen + 5 0C en + 40 0 C. Dit kan dus een aparte machinekamer zijn of in geval van machinekamerloze liften, de liftschacht waar de besturing en/of aandrijving zijn opgesteld.
H.2.1
De verwarmingsinstallatie in de machineruimte Om te zorgen dat de temperatuur in de machineruimte niet lager dan + 5 0C wordt kan gebruik worden gemaakt van een verwarmingsinstallatie.
H.2.1.1
Normen en eisen van de verwarmingsinstallatie Deze verwarmingsinstallatie mag niet met hoge water- of oliedruk werken, De verwarmingsinstallatie moet zijn geregeld door middel van een thermostaat, Bij voorkeur een elektrische verwarming toepassen (zie Bijlage G).
H.3
Ventilatie van de liftschacht De schachtventilatie dient minimaal 1 % van de horizontale schachtdoorsnede te zijn. (Bouwbesluit, artikel 3.68, 3.69, 3.70 & 3.73): Voor de luchtverversing van een liftschacht is een voorziening aanwezig die een capaciteit heeft van ten minste 3,2 dm3/s per m2 vloeroppervlak van de liftschacht, volgens NEN1087-nl. De opening van de luchtverversing van de liftschacht is niet afsluitbaar. De toevoer van verse lucht naar een liftschacht vindt rechtstreeks van buiten plaats of via de liftmachineruimte. Afvoer van binnenlucht uit een liftschacht vindt rechtstreeks naar buiten plaats of via de liftmachineruimte. Voor de ventilatie van een brandweerlift wordt verwezen naar bijlage I.
H.3.1
Schacht ventilatie via de machineruimte Wanneer de schacht via de liftmachineruimte geventileerd wordt, kan gebruik worden gemaakt van roosters. Dit rooster (bij voorkeur elektrische bediende kleppensectie) wordt geplaatst in combinatie met ventilatie roosters in de machineruimte (zie figuur 17). Hierbij dient te worden voldaan aan de in het Bouwbesluit vereiste capaciteit. In geval van elektrisch bediende kleppen, dient de sectie ook te worden aangestuurd
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 53 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage H “Ventilatie voorzieningen”
door de brandweerschakelaar, welke voorrang heeft op het controlesysteem van de kleppensectie. De ventilatieopening dient tegen inregenen te worden beschermd.
Figuur 17.
Ventilatie via de machineruimte zal in de basis mechanische ventilatie zijn (zie figuur 18). De mechanische ventilatie moet bij het inschakelen van de brandschakelaar in werking blijven. Eventuele ventilatieroosters in de machinekamer, zoals in figuur 17, moeten worden afgesloten. De ventilatieopening dient tegen inregenen te worden beschermd en aan de binnenzijde met een afstuitbare klep te worden uitgevoerd. Y
Figuur 18.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 54 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage H “Ventilatie voorzieningen”
H.3.2
Ventilatiekanaal door de machineruimte Een andere mogelijkheid van rechtstreekse schachtventilatie is door gebruik van een ventilatiekanaal met mechanische ventilatie. Voor de ventilatie van de machineruimte kunnen roosters in de wanden van de machineruimte (zie figuur 19) worden gebruikt. De ventilatieopening dient tegen inregenen te worden beschermd en aan de binnenzijde met een afstuitbare klep te worden uitgevoerd.
A B
A
Figuur 19. A = machineruimte B = liftschacht
H.3.2.1
Brandwerendheid van het ventilatiekanaal aangesloten op de liftschacht. Ventilatiekanalen moeten bestaan uit onbrandbaar materiaal. Wanneer het gebouw geheel of gedeeltelijk verbouwd wordt, dient men er rekening mee te houden dat de schachtwanden van het ventilatiekanaal uit oogpunt van brandwerendheid niet mogen bestaan uit brandbare materialen zoals hout en/of gipsplaat.
H.4
Ventilatie van de machineruimte Machineruimtes moeten voldoende worden geventileerd. Gebruikte lucht uit overige ruimten van het gebouw mag niet door de machineruimte worden afgevoerd. De ventilatie van de machineruimte mag via de liftschacht gaan, mits de aan de liftcomponenten geen schade wordt toegebracht.
H.4.1
Capaciteit ventilatie van de machineruimte Voor de ventilatie van de machineruimte wordt geen concrete waarde gegeven, echter wordt een doorlaat gehanteerd die overeenkomt met 1% van de horizontale schachtdoorsnede.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 55 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage I “Brandweerliften volgens NEN-EN81-72(nl) I I.1
Brandweerliften volgens NEN-EN 81-72 (nl) Inleiding In dit hoofdstuk worden de voorwaarden omschreven die van toepassing op brandweerliften. Bij een gebouwhoogte vanaf 70 meter gelden aanvullende voorwaarden om een gelijkwaardig veiligheidsniveau te creëren als bij gebouwen die lager dan 70 meter zijn. De afwijkende en/of aanvullende voorwaarden kunnen per gemeente verschillen. De Stichting Bouw Research heeft een praktijkrichtlijn opgesteld dat als algemeen handvat kan dienen bij het ontwerp van het gebouw. In dit hoofdstuk wordt daar waar relevant aanvullende informatie voor de hoogbouw gegeven, gebaseerd op genoemde praktijkrichtlijn. Bij de lokale overheid dient te worden geverifieerd of deze praktijkrichtlijn wordt gehanteerd wat de eventuele afwijkingen en/of aanvullingen zijn.
I.2
Wanneer een brandweerlift (Bouwbesluit artikel 2.184) Gebouwen moeten volgens het Bouwbesluit artikel 2.184 worden voorzien van één of meerdere brandweerliften, uitgevoerd volgens de NEN-EN 81-72 als er zich een verblijfsgebied bevindt waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau van het gebouw. Bij een woonfunctie kan een brandweerlift ook bij lagere hoogtes worden vereist. Dit geldt bij: • een woonfunctie met minder zelfredzame personen; • bij een woonfunctie met een gebruikersoppervlak van meer dan 500 m2; Een verblijfsgebied is een gedeelte van een gebruiksfunctie met tenminste één verblijfsruimte, bestaande uit één of meer op dezelfde bouwlaag gelegen en aan elkaar grenzende ruimten. De ruimten zijn anders dan een toiletruimte, badruimte, technische ruimte of een verkeersruimte. Het meetniveau is de hoogte van het aansluitende terrein gemeten ter plaatse van de toegang tot het gebouw.
I.3
Het aantal brandweerliften Het aantal brandweerliften in het gebouw wordt volgens het Bouwbesluit artikel 2.185 bepaald door de maximale loopafstand van: • 90 meter tussen een toegang van een subbrandcompartiment en de toegang van een brandweerlift. • 75 meter tussen een toegang van een rookcompartiment en de toegang van een brandweerlift. Bij hoogbouw: In sommige gevallen kan een conflict ontstaan met het feit dat hoge gebouwen vaker ontworpen worden met verschillende functies, zoals woningen, kantoren, hotels, winkels etc. De functies worden over het algemeen gescheiden van elkaar en krijgt het gebouw separate liftgroepen per functie. Dit is om redenen dat bezoekers niet kunnen verdwalen of dat insluiping wordt voorkomen. Deze visie kan ook bij de toepassing van brandweerliften worden doorgezet. Per functie wordt een brandweerlift geadviseerd, indien het bovenste verblijfsgebied hoger ligt dan 20 meter. De brandweerliften van de verschillende segmenten moeten een overlap hebben van ten minste drie bouwlagen.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 56 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage I “Brandweerliften volgens NEN-EN81-72(nl) Bij hoogbouw (vervolg): Omdat een brandweerlift door onderhoud of storing kan uitvallen is een back-up voorziening middels een tweede brandweerlift noodzakelijk. Bij een functionele opdeling van het gebouw als in bovenstaande alinea omschreven kunnen er meerdere brandweerliften worden vereist.
I.4
Afmetingen van brandweerliften Brandweerliften moeten een hefvermogen van minimaal 630 kg hebben waarbij de kooi afmetingen minimaal 1,05x1,35 m (bxd) bedragen. Indien de brandweerlift doorgaand toegankelijk is en/of evacuatie doeleinden dient moet het hefvermogen minimaal 1000 kg bedragen waarbij de kooi-afmetingen minimaal 1,05x2,05 mm bedragen. Bij hoogbouw: Minimaal één brandweerlift heeft de minimale afmetingen van een brancardlift, die op elke verdieping stopplaats heeft.
I.5
Stopplaatsen van een brandweerlift De brandweerlift heeft op alle verdiepingen van het gebouw een stopplaats. Bij hoogbouw: Elke verdieping van moet bereikbaar zijn met twee brandweerliften die volledig onafhankelijk van elkaar opereren.
I.6
Bouwkundige schachtconstructie van brandweerliften
I.6.2
Sterkte eisen van de schachtconstructie Zie hoofdstuk 5.13.1.
I.6.3
Brand- en rookwerendheid van de schachtconstructie Zie ook hoofdstuk 5.13. (Regeling bij Bouwbesluit artikel 4.16) De liftschacht van een brandweerlift heeft een volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag naar een verblijfsgebied, een toiletruimte, een badruimte een meterruimte en een technische ruimte van ten minste 60 minuten. (NEN-EN 81-72: art. 5.1.1, 5.7.1, 5.7.2) Als er meerdere liften in dezelfde schacht van de brandweerlift zijn aangebracht, dan moet de brandbestendigheid van de gehele liftschacht overeenkomstig de brandwerendheid van de schacht van de brandweerlift zijn uitgevoerd. Dit geldt ook voor de brandbestendigheid van de deuren van de brandwerende hal en de eventuele machinekamer. Bij hoogbouw: Brandweerliften mogen niet in één schacht worden opgesteld.
I.6.4
Brandwerendheid van de machineruimte Elk compartiment waarin de liftmachine en bijbehorende apparatuur staan opgesteld moet ten minste dezelfde brandbescherming bieden, als die is gegeven aan de schacht.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 57 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage I “Brandweerliften volgens NEN-EN81-72(nl) Overal waar een machineruimte buiten de schacht en buiten een brandcompartiment is gelegen, moet deze machineruimte ten minste dezelfde brandbestendigheid hebben als de brandcompartiment(en). Elke verbinding (kabels, leidingen etc) tussen brandcompartimenten moet op soortgelijke wijze zijn beschermd. Bij hoogbouw: Brandweerliften mogen niet in één gezamenlijke machineruimte worden opgesteld. I.6.5
Beperken instroom bluswater in de liftschacht Het ontwerp van het gebouw beperkt het in de schacht stromen van bluswater, bijvoorbeeld door het voorzien van bijvoorbeeld afwater goten of aanbrengen van afschot in de afwerklaag.
I.6.6
Afvoer van bluswater in de liftschacht In de liftput moeten adequate voorzieningen zijn getroffen om te waarborgen dat het water niet boven het niveau van de volledig ingedrukte kooibuffer uit kan stijgen. Deze hoogte is afhankelijk van de toe te passen liftconfiguratie. De voorziening kan bestaan uit een aansluiting op het riool eventueel in combinatie met een (dompel)pomp. De pomp bij voorkeur buiten de liftschacht plaatsen in verband met het verrichten van onderhoud. De voedingskabel van de pomp mag bij brandbestrijding niet worden onderbroken. Indien de pomp in de liftschacht wordt geplaatst, kan dit invloed hebben op de schachtafmetingen, dit afhankelijk van de liftconfiguratie en de uitvoering van de pomp. Eventuele verdiepingen in de liftput voorzien van een afdekrooster om val- en struikelgevaar te voorkomen. De voeding van de pomp aansluiten op een wandcontactdoos in de liftput. De capaciteit van de afvoer kan worden bepaald met onderstaande formule: Capaciteit blusleidingen ( ca 30.000 l/uur per leiding) Capaciteit afvoer [l/uur] = Aantal trappenhuizen en liftschachten
I.6.7
Bevestigingspunten voor reddingsmiddelen In de schacht moet nabij elke schachttoegang bevestigingspunten worden aangebracht voor het bevestigen van de bevrijdingsmiddelen. De positie en uitvoering is volgens opgave door de lokale brandweer.
I.7
Brandbeschermde hal (Regeling bij Bouwbesluit artikel 4.16, NEN-EN 81-72) Voor elke toegang die door de brandweer tijdens de brand bestrijding wordt gebruikt moet een tegen brand beschermde hal aanwezig zijn. Voor een ‘tegen brand beschermde hal’ dient te worden gelezen als een verkeersruimte, die al dan niet tezamen met de liftschacht een rookcompartiment als bedoeld in artikel 2.16 van het Bouwbesluit is.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 58 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage I “Brandweerliften volgens NEN-EN81-72(nl) I.7.2
Oppervlak van tegen brand beschermde hal Het oppervlak van de hal voor de toegang wordt bepaald door de eisen ten aanzien van het transport van brancards en/of bedden en de plaatsing van de deuren in de hal.
I.7.3
Dekkingsgebied t.a.v. positie tegen brand beschermde hal Het dekkingsgebied van de norm NEN-EN 81-72 beperkt zich tot brandweerliften waarbij de toegangen die door de brandweer bij brandbestrijding worden gebruikt boven elkaar en aan één zijde zijn gelegen in verband met duidelijkheid bij brandbestrijding, zie hiervoor onderstaande afbeelding
I.7.3.1
Overliggende toegangen Overliggende toegangen die door de brandweer tijdens de brandbestrijding worden gebruikt vallen niet onder de dekking van de norm. Bij het gebruik van overliggende ‘brandweer’ toegangen zal moeten worden onderbouwd dat middels pictogrammen en eventuele aanvullende instructie maatregelen een gelijkwaardige duidelijkheid wordt verkregen. Hiervoor zal vooraf overeenstemming met het lokale brandweerkorps moeten worden bereikt. Dit moet door de opdrachtgever (of diens vertegenwoordigende ontwerpende partij) worden verzorgd, het volgt immers uit een bouwkundige indeling. Bij een tweezijdig toegankelijke brandweerlift moeten de schachtdeuren, die niet worden gebruikt door de brandweer zijn beschermd zodat de componenten van de toegang niet worden blootgesteld aan een temperatuur die hoger is dan 65˚C. Dit betekent dat aan de zijde van de overliggende toegang eveneens een tegen brand beschermende hal moet worden voorzien.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 59 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage I “Brandweerliften volgens NEN-EN81-72(nl) I.8
Vluchtroute (Brandweer)liften mogen geen deel uitmaken van vluchtroutes. Vluchtroutes mogen alleen over vloeren, trappen en hellingbanen gaan en moeten eindigen op een veilige plaats. Bij hoogbouw: De brandweerlift bij voorkeur combineren met een vluchttrappenhuis in een brand- en rookbeschermde schacht (zogenaamde ‘brandweerschacht’) vanuit het oogpunt van brandbestrijding
I.9
Ventilatie van de schacht De NEN-EN 81-72 stelt geen aanvullende voorwaarden ten aanzien van de ventilatie van de liftschacht. (Bouwbesluit artikel 3.86): Het Bouwbesluit stelt bij artikel 3.68, lid 2 dat een liftschacht van een brandweerlift een voorziening heeft voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van lucht uit de schacht. Hierbij worden echter geen aanvullende eisen gesteld ten aanzien van de capaciteit. De voorwaarden ten aanzien van ventilatie als vermeld in bijlage H blijven onverminderd van toepassing. Bij toepassing van een elektrische bediende kleppensectie respectievelijk mechanische ventilatie dient deze op een separate groep te zijn aangesloten. Bij hoogbouw: De schachten van de brandweerliften en de voorportalen (minimaal 30 minuten rookwerend afgescheiden) moeten zijn aangesloten op een overdruk installatie, die de schacht en voorportaal rookvrij houdt.
I.10
Elektrische installatie
I.10.2
Aansluiting voeding brandweerlift (Regeling bij Bouwbesluit artikel 4.1, NEN-EN 81-72): Bij toepassing van de NEN 1010 geldt voor de primaire en secondaire voorziening van elektriciteit voor een brandweerlift als bedoeld onder artikel 5.9.1. van de NEN-EN 8172 het volgende: 1. Voor de voeding van de brandweerlift of bijbehorende groep van liften wordt gebruik gemaakt van een preferente groep of van een aparte leiding die rechtstreeks op de hoofdvoeding van het bouwwerk is aangesloten. 2. De onder 1 bedoelde preferente groep of leiding voert door ruimten waar redelijkerwijs geen brand kan ontstaan (kelder, schachten etc), tenzij op andere wijze beschadiging door brand in voldoende mate wordt voorkomen. 3. In afwijking van het gestelde onder 1 kan de brandweerlift ook door een noodstroomvoorziening worden gevoed. Deze noodstroom voorziening moet binnen 15 seconden na het uitvallen van de reguliere voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom geven om de betrokken brandweerlift ten minste 60 minuten te laten functioneren.
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 60 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Technische Informatie Gids Bouwkundige informatie: Bijlage I “Brandweerliften volgens NEN-EN81-72(nl)
Bij hoogbouw: De voeding van brandweerliften mag niet worden gecombineerd. I.10.3
Aanleg en bescherming voedingskabel De kabels van de primaire en de eventuele secondaire energievoorziening moeten tegen brand zijn beschermd (minimaal 60 minuten functie behoud) en van elkaar en andere energievoorzieningen zijn gescheiden. Het is een eerste vereiste dat de bron van de eventuele secundaire energievoorziening in een tegen brand beschermde plaats is ondergebracht.
I.10.4
Schakelaars op de voedingskabel De schakelaar waarmee de voeding van een brandweerlift kan worden onderbroken, dient uitwendig rood van kleur te zijn. Alle groeps-, hoofd- en eventuele werkschakelaars waarmee de voeding van een brandweerlift kan worden onderbroken, moeten worden voorzien van een tekstplaat. Alle aanduidingen, opschriften en bedieningsaanwijzingen dienen goed leesbaar en begrijpelijk te zijn (zo nodig met behulp van pictogrammen of symbolen). Zij mogen niet kunnen worden verscheurd. Zij moeten van een duurzaam materiaal zijn, goed zichtbaar zijn aangebracht en gesteld in de taal van het land waar de lift is opgesteld (zonodig in meerdere talen). De hoogte van de hoofdletters moet minimaal 10 mm en de hoogte van de kleine letters minimaal 7 mm worden uitgevoerd.
5 8
UITSCHAKELEN BIJ BRAND
5
NIET
7
5
VOEDING BRANDWEERLIFT
5
8
120
MATERIAAL:
rood resopal, letters wit maten in mm.
Version History: Compiled by: Verkoop NEB Maarten van Dijk Checked by: ESC/MESC support groep Paul van Santen Approved by: NEB manager Michiel de Moel Bestandslocatie: D:\data\TNLRSET\Voorschriften fase 2 bb\Bijlage I (brandweerliften NEN-EN81-72).doc Issue Date
Description of Change
Ref CR Approved by
2.1.
09-02-2007
Bijlage I (NEN-EN 81-72), diverse Bouwbesluit
-
Suzanne Straathof
2.0.
01-05-2003
Fase 2 Bouwbesluit
-
Michiel de Moel
1.03
15-01-2002
Eerste uitgave
-
Michiel de Moel
© 2000 KONE Corporation All rights reserved.
TI-01.10.07-NEB-NL 61 (61)
(2.1): 9 februari 2007
Postbus 24005 2490 AA Den Haag Tel +31 (0)70 31 71 000 Fax +31 (0)70 31 71 400
[email protected] Bezoekadres: Rijn 10, 2491 BG Den Haag
KONE biedt innovatieve en milieuvriendelijke oplossingen voor liften, roltrappen, gevelliftinstallaties en deursystemen. We ondersteunen onze klanten tijdens het gehele proces; van het ontwerp, de productie en de installatie tot het onderhoud en de modernisering. KONE is een wereldleider op het gebied van het soepel verplaatsen van personen en goederen in en om gebouwen. Onze toewijding aan onze klanten is merkbaar in al onze oplossingen. Daarom zijn wij een betrouwbare partner tijdens de gehele levensduur van het gebouw. Wij gaan graag een stap verder dan gebruikelijk is. KONE is snel en flexibel, en heeft zijn reputatie als technologieleider verworven met innovaties als KONE MonoSpace®, KONE MaxiSpace®, KONE Unidrive® en KONE InnoTrack™. U kunt deze innovaties zelf beleven in architectonische monumenten als de Trump Tower in Chicago, het 30 St. Mary Axe Building in Londen, luchthaven Schiphol in Amsterdam en het Beijing National Grand Theatre in China. Bij KONE zijn meer dan 30.000 toegewijde experts werkzaam die u wereldwijd en lokaal in meer dan 49 landen van dienst zijn. Founding Partner of the
KONE Corporation www.kone.com
www.dgbc.nl
Deze publicatie is alleen bedoeld voor algemeen informatieve doeleinden en wij behouden ons op elk moment het recht voor om het productontwerp en de specificaties te wijzigen. Geen enkele bewering in deze publicatie mag opgevat worden als een garantie of voorwaarde, direct of indirect, voor een product, de geschiktheid voor een bepaald doel, de verhandelbaarheid, kwaliteit of vertegenwoordiging van de bepalingen in een koopovereenkomst. Er kunnen kleine verschillen bestaan in de afgedrukte kleuren en de daadwerkelijke kleuren. KONE en KONE MonoSpace® zijn geregistreerde handelsmerken van KONE Corporation. Copyright© 2008 KONE Corporation.
1737