e
126 De Stokstaartjes
Technieken Handleiding
1
Roekeloze LOri
Inhoudstabel A. Teervoet A.1. Geschiedenis A.1.1. Geschiedenis stichter van de scoutsbeweging – BP A.1.2. Geschiedenis en visie FOS A.2. Wet & Belofte A.2.1. Wet A.2.2. Belofte A.2.3. De Stokstaartbelofte A.3. Signalisaties A.3.1. De Scoutsgroet en zijn betekenis A.3.2. Ons Uniform A.3.2.1.Waarom een uniform? A.3.2.2.De kentekens A.3.3.Troepsignalen A.3.4. Stomme bevelen of formaties A.3.5.De verschillende raden kennen A.3.6. Functies in de patrouille A.4. Oriëntatie – Kaart en Kompas A.4.1. Oriëntatie A.4.1.2. Spoortekens A.4.2. Kaart A.4.2.1.Een kaart A.4.2.2.De schaal A.4.2.2.1.Soorten schalen A.4.2.2.1.1. Metrische schaal A.4.2.2.1.2. Grafische Schaal A.4.2.3. Een tocht afmeten op de kaart A.4.2.4. Coördinaten A.4.2.5. De roomer A.4.3. De windroos A.4.4. Het kompas A.5. EHBO A.5.1.Hulpnummers A.5.2.Hoe Reageren bij ongeval A.5.3. Brandwonden A.5.4. Bloedingen en verwondingen A.5.5. Draagdoek kunnen aanleggen A.6. Basiskennis over mes, bijl en zaag A.6.1. Intro A.6.1.1. Kies juist A.6.1.2. Werk veilig
pg 4 pg 6 pg 7 pg 7 pg 8 pg 9 pg 9 pg 9 pg10 pg10 pg10 pg13 pg14 pg14 pg15 pg16 pg16 pg16 pg17 pg17 pg18 pg18 pg18 pg18 pg18 pg19 pg19 pg19 pg21 pg22 pg22 pg22 pg23 pg24 pg25 pg26 pg26 pg26 pg26 2
A.6.2. De Bijl A.6.3. Het Mes A.6.4. De Zaag A.7. Knopen en Sjorringen A.7.1. Knopen A.7.2. Sjorringen A.8. Vuren A.8.1. Info A.8.2. Het Hout A.8.3. Vuuropbouw A.8.4. Soorten Vuren A.9. Natuur A.9.1. Herkennen van bomen en hun brandbaarheid A.10. Schatten van breedte’s en hoogte’s A.10.1. Breedte van een rivier A.10.2. Hoogte van een voorwerp
pg27 pg31 pg32 pg32 pg32 pg34 pg35 pg35 pg36 pg36 pg37 pg38 pg38 pg43 pg43 pg44
3
A.1. Geschiedenis A.1.1. Geschiedenis stichter van de scoutsbeweging
Baden-Powell (van Gilwell) Scouting werd opgericht door een Britse generaal, Robert Stevenson Smyth Baden-Powell. Generaals stellen we ons meestal voor als strenge en humorloze mensen. B.P. was echter een heel ander soort generaal. Hij had een afschuw aan humorloze mensen, van bureaucratie, van routine, van egoïsme en van mensen die zichzelf veel te serieus nemen. Het liefst hield hij zich bezig met verkleden, mensen in het ootje te nemen en karikaturen te tekenen. (opvallend veel gelijkenissen met Lori :p) B.P. werd geboren op 22 Februari 1857. Als kleine jongen verloor hij zijn vader en moest daardoor naar een kostschool, Charterhouse. Daar hield hij zich bezig met van alles en nog wat, behalve met zijn studie. Niemand was verbaasd dat zijn uitslagen niet zo schitterend waren, toch slaagde hij er altijd in met de hakken over de sloot te gaan naar het volgende leerjaar. In de bossen rond Charterhouse, waar B.P. altijd rondzwierf, ontstond zijn liefde voor alles wat met de natuur te maken had. Wanneer B.P. op vakantie was, beleefde hij met zijn broers verscheidene avonturen. Met de boot Koh-I-Noor maakte ze allerhande zwerftochten. "Eigenlijk waren we net een scheepsjongenkwartier (=patrouille)", zou hij later over die tijd vertellen. Soms geraakten ze ook in benarde omstandigheden: eens toen het schip midden in een storm dreigde te zinken en iedereen doodsbang was, zei zijn oudste broer: "We zijn nog altijd niet dood, dus we blijven proberen aan wal te komen". "Niet te vlug opgeven, maar altijd blijven proberen" werd de levenshouding van B.P. Wegens zijn weinig briljante schooluitslagen werd B.P. niet aan de universiteit toegelaten. Toen hij hoorde dat het leger een toelatingsexamen voor officieren organiseerde, besliste hij deel te nemen. Tot ieders verbazing slaagde hij en werd hij tweede op 700 kandidaten. Na zijn opleiding werd hij als jonge luitenant naar India gestuurd. Daar heeft B.P. heel veel geleerd van wat hij later aan de scoutsbeweging zou doorgeven: je uit de slag trekken, sport beoefenen, toneelspelen, allerhande openluchttechnieken, samenwerken en een uitgebreide kennis van de natuur. B.P. viel bij zijn meerderen op en werd bij de inlichtingendienst opgenomen. Als inlichtingenofficier werd hij naar zuidelijk Afrika gestuurd. In 1899 werd hij tot kolonel benoemd en kreeg hij de leiding over de verdediging van Mafeking, een klein stadje op de grens van Zuid-Afrika. In de oorlog met de Boeren (= Nederlandstalige Zuid-Afrikanen) moest hij er gedurende zeven maanden een beleg doorstaan. Met een heel kleine strijdkracht en met nog minder munitie wist hij het 217 dagen vol te houden. Hij gebruikte daar allerhande listen voor. Met een grote megafoon imiteerde B.P.
4
bijvoorbeeld 's nachts allerlei stemmen om de vijand in de waan te brengen dat het krioelde van de soldaten. Met listen alleen kon B.P. het niet halen en daarom moest hij een middel vinden om zijn doodvermoeide soldaten van sommige taken te verlossen. Toen vroeg hij aan de jongeren van Mafeking of ze hem wilden helpen. Door hen ernstig te nemen en hen heel wat verantwoordelijkheid te geven werd dit experiment een succes. Koerierdiensten, postverdeling, wacht lopen, enz. waren taken die door jongens en meisjes uitgevoerd werden. Op 16 mei 1900 werd Mafeking bevrijd en B.P. werd uit dank voor zijn volhouden tot generaal bevorderd ; dit alles had hij aan de jeugd te danken. Terug in Engeland schreef B.P. een boek over zijn ervaringen in het verkennen: "Aids to Scouting". Enigszins tot zijn verbazing sloeg het boek vooral in bij de jeugd. De tieners begonnen het boek in praktijk te brengen door patrouilles te vormen, op kamp te gaan, vuur te maken en de natuur te verkennen. Elke dag ontving B.P. brieven waarin hem om raad gevraagd werd. B.P. gaf op zoveel mogelijk vragen een antwoord en hij merkte dat er stilletjes aan een beweging ontstond. Van alle kanten werd B.P. aangemoedigd om zijn boek te herschrijven en het meer aan de jongeren aan te passen. B.P. besloot een experiment te wagen: van 15 juli tot 9 augustus 1907 organiseerde hij op Brownsea Island een proefkamp. Twintig jongens beleefde daar het eerste officiële scoutskamp. In vier patrouilles onderverdeeld leerden zij het openluchtleven kennen: ze kookten, sjorden en ze deden grote spelen, kortom een scoutskamp zoals ze nu nog doorgaan. 's Avonds bij het kampvuur vertelde B.P. allerlei belevenissen, werd er gezongen en gedanst. B.P. was tevreden over het kamp en hij schreef een tweede boek: "Scouting for Boys" (Verkennen voor jongens). Toen B.P. merkte dat het boek echt insloeg, probeerde hij de bestaande jeugdbewegingen zo ver te krijgen dat zij zijn ideeën gebruikten. Dat leverde echter weinig resultaat op. Dan maar zelf een eigen beweging op poten zetten. Het werd een enorm succes. Amper een jaar later waren er alleen al in Engeland 60000 scouts ingeschreven. Engeland was in die tijd het middelpunt van het enorme Britse wereldrijk en in alle andere gebieden van het rijk schoten de scoutsbewegingen als paddestoelen uit de grond. Scouting diende een wereldorganisatie te zijn waarin iedereen met iedereen overweg kon. Daarom bleef de beweging niet enkel in het Britse rijk beperkt ; België was één van de eerste "vreemde" landen waar scouting wortel schoot. Eind 1908 vond er in het Londense Crystal Palace een grootse scoutsrally plaats waaraan 10000 scouts deelnamen. Opeens bemerkte B.P. dat er niet enkel jongens aanwezig waren, maar dat er ook verschillende meisjespatrouilles aan deelnamen. Op zijn vraag wat zij deden, kreeg hij het antwoord: "Wij zijn meisjesscouts, chief". Samen met zijn zuster (later met zijn vrouw) organiseerde B.P. vervolgens ook de beweging van 5
Gidsen en Meisjesscouts (1910). In 1914 werden de welpen gesticht en in 1918 kwamen de seniors aan de beurt. B.P. had inmiddels ontslag genomen uit het leger en hij hield zich nog enkel bezig met de steeds groeiende beweging. Na de ramp van de eerste wereldoorlog hamerde B.P. voortdurend op het "wereldbroederschap". Hij lanceerde de vierjaarlijkse jamborees, waar scouts van overal ter wereld samenkomen. Op de jamboree van 1920 vroeg B.P. in zijn slotrede: "Laten we hier vandaan gaan in de overtuiging ons wereldbroederschap verder te ontwikkelen en daardoor mee te helpen vrede en geluk in de wereld te ontwikkelen. Willen jullie mij daarbij helpen?" Een duizendvoudig "?Ja" was daarop het antwoord. De laatste jamboree die B.P. meemaakte, was die van 1937, hier vlakbij te Vogelenzang (Nederland). Daar nam hij definitief afscheid van "zijn" scouts. Vlak voor het begin van de tweede wereldoorlog in 1939 trok B.P. zich terug op zijn buitenverblijf in Kenia. Hij bracht er de rest van zijn leven door met natuurexplo, schilderen en tekenen. In volle wereldoorlog, op 8 januari 1941, hoorde de wereld dat Lord Baden-Powell overleden was. Begeleid door scouts en soldaten werd hij aan de voet van de Kenyaberg, in het land waar hij zoveel van hield, begraven. Op zijn grafzerk staat het scouts- en gidsenteken gebeiteld. In zijn allerlaatste boodschap zegt hij ondermeer: "De echte weg om geluk te bereiken, is geluk te schenken aan anderen. Probeer deze wereld beter te verlaten dan je haar vond. Daartoe helpe je God".
A.1.2. Geschiedenis en visie FOS In 1910, op het vasteland begint de geschiedenis van scouting in België alsook die van onze vereniging wanneer een groepje Anglicaanse Britse scouts onder leiding van de heren Clacke en Parfitt, het scoutisme naar Brussel brengen. Wanneer de tienjarige knaap, Henri Depage, geïntrigeerd raakt door het spel van Britse scouts, in het Ter Kamerenbos, krijgt hij aanvankelijk de interesse van zijn ouders niet mee. Wanneer de jongen samen met zijn ouders op vakantie gaat naar Folkstone in Engeland en zij daar scouts op kamp bezig zien, deelt ook zijn moeder de belangstelling voor haar zoon. Mevr. Depage schaft zich een exemplaar aan van "Scouting for Boys"en terug in Brussel schrijft zij haar 3 zonen in bij de Britse scouts. Een maand ervoor werd de zoon van een Brusselse dokter reeds lid van deze troep; niet veel later vormden deze vier jongen samen met nog andere Belgische leden een meerderheid. Ongeveer gelijktijdig wordt in Antwerpen een groepje scouts gesticht onder leiding van John Singleton. Op 23 december 1910 sticht Dhr. Depage samen met vijf mensen die zijn visie delen de Boy Scouts de Belgique (BSB). Zij pleiten voor een scoutisme dat minder filosofisch getint is dan dat uit Engeland en dat geen etiket van godsdienstig engagement draagt. De leiding van de jongeren wordt toevertrouwd aan Harold Parfitt. Aanvankelijk heeft het katholieke etablissement kritiek op het gebrek aan religieuze intentie van Baden Powell en op het pluralistische karakter van BSB. Zij richten in 1912 een parallelle vereniging op die binnen hun visie past, Belgian Catholic Scouts. Wanneer in 1914 blijkt dat er ook behoefte is aan scouting aan de waterkant ontstaan de "Sea Scouts van België" (SSB). Omdat bij de reeds bestaande vereniging BSB het onderhoud en het gebruik van boten niet ingeburgerd was, werd naar Engels voorbeeld een vereniging opgericht die een onderdeel van BSB was, maar die zich toespitste op zeescouts-activiteiten. 6
In 1919 ontstaan naar analogie van de BSB, de Girl Guides van België. Beide verenigingen fusioneren in augustus 195 tot de "open" beweging Boy Scouts en Girl Guides van België, SSB wordt onafhankelijk. Gedwongen door de splitsing van ministeries en openbare instanties splitst in 1966 de beweging zich tenslotte op in twee afzonderlijke en autonome vleugels, de huidige Scouts et Guide Pluraliste in Wallonië en de Federatie voor Open Scoutisme (FOS) in Vlaanderen. Zij behoudt er haar overkoepelende functie. Pas in 1981 zullen FOS en SSB genoeg naar elkaar gegroeid zijn om de handen in elkaar te slaan en samen verder te gaan. FOS maakt deel uit van de WAGS en WOSM, de wereldorganisaties van Gidsen en Scouts, die nu 25 miljoen leden tellen. De kleine eikel die Lord Robert Baden Powell of Gillwell tijdens de zomer van 1907 plantte op Brownsea, was voorbestemd te groeien tot de wereldwijd vertakte eik, die de scoutsbeweging momenteel is. Hij bloeit van Zuid-Afrika tot Noorwegen, van Chili tot Korea en Australië. Wij zijn er fier op dat wij de grootste jeugdvereniging ter wereld zijn en wij doen ook heel erg ons best om daadwerkelijk een "wereld" omvattende vereniging te zijn waar iedereen welkom is, ongeacht ras, politieke of religieuze overtuiging.
A.2. Wet & Belofte A.2.1. Wet Een scout / gids is …
is eerlijk. eerbiedigt de overtuiging van de anderen. maakt zich nuttig. is een vriend van allen. is vriendelijk en hoffelijk. kan gehoorzamen. staat open voor de natuur en is milieubewust. houdt vol. is ijverig. is zelfbewust en heeft eerbied voor zichzelf en voor de anderen. is oprecht en heeft maar 1 woord
Betekenis Een scout/gids … *is eerlijk : Je bent steeds eerlijk, zowel wat betreft het uiten van meningen als in andere zaken, zoals bijvoorbeeld geld, gedane beloftes,… *eerbiedigt de overtuiging van de anderen :
7
Zowel op godsdienstig als op filosofisch, sociaal en politiek vlak respecteer je steeds het feit dat anderen er andere ideeën kunnen op nahouden. Je blijft echter trouw aan je eigen opvattingen, zonder daarom deze van de anderen tegen te werken. *maakt zich nuttig : Je probeert je ten dienste te stellen van de anderen door te helpen waar je hulp nodig is, zelfs zonder dat erom gevraagd wordt. *is een vriend van allen : Iedereen is gelijkwaardig, ongeacht opvatting, klasse, huidskleur, uiterlijk,… Niemand heeft het recht om neer te kijken op iemand anders. Dit betekent echter niet dat je vriendschap moet „kopen‟ door anderen hun opvattingen over te nemen die niet stroken met jouw ideeën. *is vriendelijk en hoffelijk : Je bent vriendelijk en beleefd tegenover iedereen. In het spel kun je verliezen „met een glimlach‟. *kan gehoorzamen : Je volgt deze regel zodat de samenwerking met anderen vlot kan verlopen. Het is een blijk van vertrouwen in de mens zelf. *staat open voor de natuur en is milieubewust : De natuur is de bron van alle leven. Bestudeer en bescherm haar. Natuurbescherming begint bij jezelf. *houdt vol : Ga moeilijkheden niet uit de weg, maar overwin ze en leer uit je tegenslagen. *is ijverig : Heb geen schrik om je handen vuil te maken. Werklust, ijver, zin voor initiatief en inzet ontwikkelen je karakter. *is zelfbewust en heeft eerbied voor zichzelf en voor de anderen : Verzorg jezelf, zowel je geest als je lichaam. Denk eraan dat je anderen niet eerbiedigt als je hun werk verknoeit, hun rust verstoort, als je je kalmte verliest of hen dwingt naar grofheid te luisteren. Je aanvaardt niet dat er kwaad wordt gesproken over anderen * is oprecht en heeft maar 1 woord : Oprecht zijn is eerlijk en met goede bedoelingen handelen. De scouts heeft maar 1 woord , zijn scoutswoord . Elke belofte , die je belooft hebt, echt waarmaken. Je scoutswoord breken is iets waar enorm zwaar aan getild wordt
A.2.2. Belofte Ik beloof te trachten, goed samen te werken in onze groep, te leven naar de scouts- en gidsenwet, anderen te helpen waar ik kan Betekenis Weet je nog dat je als welp beloofd hebt om flink mee te spelen met de horde ? Nu beloof je als jongverkenner/gids of V/G eigenlijk hetzelfde. Maar nu is er meer. Je wilt je inzetten voor de groep waarin je scouting beleeft, en dat is nu je patrouille. Inzet is meer dan goed en eerlijk meespelen. Het betekent dat je de handen uit de mouwen steekt als er een soms minder leuk karwei moet opgeknapt worden.
8
Als (jong)verkenner of - gids wil je je houden aan een aantal regels of afspraken, omdat je die belangrijk vindt. Die afspraken noemen we de scoutswet. Pas als alle leden van je tak zich houden aan dezelfde afspraken, dan kan scouting leuk zijn voor iedereen. Je belooft te helpen waar je kan en met de mogelijkheden die je hebt. Een voorbeeld is : vis geen drenkeling uit het water als je zelf niet kan zwemmen, maar ga hulp zoeken in de buurt. Ook dit is hulpvaardig zijn . Probeer altijd volgens de belofte te leven, niet alleen in de wekelijkse vergadering, maar ook thuis, op school, nu en later. Want scout ben je voor het leven.
A.2.3. Stokstaartbelofte Als Stokstaart: Respecteer ik de ouderen, Leer ik de jongen, Werk ik samen met de stokstaartfamilie, Speel ik als het kan, werk ik als het moet, Rust ik tussendoor uit, Tonen we elkaar genegenheid, Laat ik mijn gevoel horen, Laat ik zien dat ik een stokstaart ben. Elk lid van De Stokstaartjes (de stokstaartfamilie) hoort dit te kennen, te volgen en ernaar te leven. Het houd in dat je je verantwoordelijkheid oppakt wanneer nodig en ten aller tijde respect hebt voor anderen en vooral voor de ouderen ( leiding en ouders) en telkens eerlijk en beleefd zegt wat je denkt.
A.3. Signalisaties A.3.1. De Scoutsgroet en zijn betekenis Wat? Drie gestrekte vingers van de rechterhand, met de duim die de pink bedekt. Hoe? Met de rechterhand op schouderhoogte, handpalm naar voor. In geval je een patrouillestok draagt, zal je deze bij het groeten verticaal tegen je rechterzijde drukken en hem met de rechterhand vasthouden. Je groet dan met de linkerhand (horizontaal op ellebooghoogte), tegen de stok; handpalm naar beneden. 9
Betekenis De drie gestrekte vingers stellen de drie punten van de belofte voor. De duim die de pink bedekt, verbeeldt de sterkere die de zwakkere onder zijn bescherming neemt. Linkerhanddruk Waar ook ter wereld gidsen of scouts mekaar ontmoeten: ze geven elkaar een linkerhand, de pinken dooreengestrengeld.
A.3.2. Ons Uniform A.3.2.1.Waarom een uniform? De herkenbaarheid Met ons donkerblauwe scoutshemd worden we direct herkend als scouts. Dit is handig voor de leiding: zo kunnen ze tijdens een spel hun groep beter in het oog houden. Het is ook een voordeel voor de scouts zelf, immers, als je tijdens een tocht een probleem hebt zullen de mensen vlugger geneigd zijn om een scout te helpen. Het groepsgevoel Door allen hetzelfde uniform te dragen tonen we dat we een hechte groep vormen. Gelijkheid Een hemd is een hemd. Rijk of minder rijk, bij FOS en de Stokstaartjes is iedereen evenwaardig. En eigenlijk is het gewoon een tof hemd dat tegen een stootje kan. Naar mate je meer en meer scoutsknepen kent mag je ten gepaste tijde een kenteken aan je hemd toevoegen, je hemd groeit samen met jou. A.3.2.2.De kentekens Het uniform Wij dragen een marineblauw hemd, blauwe broek (liefst een korte), en botinnen. De das in de kleuren van de eenheid (bij ons paars met beige rand). Verder kunnen scouts T-shirts, blauwe trui en vest ook nog door de beugel.
10
Kentekens 1. Verenigingskenteken: Een groene lelie met geel klaverblad op blauwe achtergrond. Het komt op de linker mouw, ongv 6 cm onder de schouderrand.. Groene lelie : groen : kleur van de hoop lelie : teken van de scouts Gele klaver : geel : kleur van de rijkdom klaver : teken van de gidsen F.O.S. : Federatie Open Scoutisme 2. Belofte: Vroeger het blauwe metalen FOS insigne op de dasring. Nu de 2 door elkaar gevlochten handjes onder het verenigingskenteken 3. Stokstaartbelofte patch: Een teken van het afleggen van de Stokstaart belofte , schuift over het rechterschouderstuk en is gemaakt van leer
4. Bandje gewest: Bandje van 1 cm hoogte met parelgrijze letters op marineblauwe achtergrond. Komt op de rechtermouw tegen de schouder.
4. Eenheidsinsigne: Het kenteken van de eenheid komt op de rechtermouw, onder het gewestbandje.
5. Insigne jaarthema: Dit veranderd om het jaar en komt net boven de rechtborstzak.
11
6. FOS-België: FOS met de belgische kleuren, boven de linker borstzak
7. Wereld scouts/gidsen teken: Insigne van de wereld scouts of de wereld gidsen organisatie, centraal op de linker borstzak hiernaast is het mannenteken
8. Patrouillelinten (voor jvg's & vg's): De kleuren van de patrouille waartoe je behoort. Het zijn 2 dubbele linten die met een ring aan het linkerschouderstuk hangen
9. Bandje van de leiding: Hangt aan linkerschouderstuk Hemelblauw: EL Hemelblauw - rood : AEL Groen: TL Rood: leiding Wit: Keukenploeg
10. Teervoet, tweede klas en eerste klas komen onder de beloftebadge op de linkermouw.
11. Badges: komen onder het eenheidskenteken
12. Totemnaam: Opgenaaid op rechter bovenborstzak Adjectief : Opgenaaid op linker bovenborstzak
12
13. Totemdier: Mag op de rug geborduurd worden (vanaf leiding)
14. Rechterborstzak: is het enige vrije plekje op je hemd waar je bvb een badge van een internationaal kamp fzo kunt hangen of een eigen creatieve of persoonlijke wending ( mits niet aanstootgevend of kwetsend)
Een woordje uitleg bij sommige kentekens: Het jaarkenteken verandert om het jaar; verwijder het oude en naai op de voorziene plaats het nieuwe jaarkenteken. (Naai het oude op je kampdeken.) Vaardigheidsinsignes. Vb EHBO, atleet, kampkok,… krijg je als je de bijpassende proef afgelegd hebt. Het FOS-teken naai je op je hemd zodanig dat je de handen niet kan zien. Als je je belofte aflegt, maak je het kenteken onderaan los en je naait het weer vast maar deze keer met de handen zichtbaar. Zoals je ziet staat er al heel wat op je hemd. Maak er geen kleurboek van door er insignes op te naaien die er niet thuis horen. Je hemd is iets waarop je terecht fier mag zijn.
A.3.3.Troepsignalen Meestal verwijzen deze signalen naar de bijpassende letter uit het morsealfabet. Voordat een troepssignaal gefloten wordt, moet eerst aandacht worden gefloten. En als men een leider fluit, dan fluit men eerst aandacht, en dan de eerste en laatste letter van de naam. Aandacht (a)
.-
Formatie ---.. Inspectie (i) Stilte (m) ---Opstaan (o) EHBO (SoS) . . . - - - . . . Klaar: - . Einde: * . - . - . - . *
bij echt seinen per letter door de ontvanger
13
Begrepen: Niet begrepen: - - . . - Fout: . . . . . . . .
(min 7 liefst 8)
Voorbeeld: Voor EHBO fluit je: .-/.... ---- .... En antwoord de EHBO verantwoordelijke dan - en komt ie De schuine streep staat altijd tussen 2 letters, als je een signaal fluit moet je even wachten tussen 2 letters.
A.3.4. Stomme bevelen of formaties Wat? De stomme bevelen duiden op een formatie, zoals U-formatie, estafette, cirkel formatie,... Ze worden gebruikt als er verzameling gefloten wordt zodat de jullie (de gasten) weten hoe ze moeten staan. In de tekeningetjes staan de bollekes en streepkes voor de PL's met erachter de patrouilleleden. Hoefijzerformatie of U-formatie
Estafetteformatie
Lijnformatie Allemaal naast elkaar. Cirkelformatie Een cirkel vormen rond de leider.
Indiaans gelid Op één lijn achter elkaar.
14
Stilte Iedereen steekt zijn rechter vuist met gestrekte arm in de lucht en zwijgt.
A.3.5.De verschillende raden kennen Eenheidsraad De vergadering van alle leiders van de eenheid. De eenheidsraad wordt geleid door de EL. Takraad De vergadering van alle leiders van 1 tak. De takraad wordt geleid door de TL. Troepsraad De vergadering van alle leden van een tak, samen met hun leiding. De troepsraad wordt geleid door de TL. Ereraad De vergadering van de leiding, de PL's en (soms) de APL's van 1 tak. De ereraad wordt geleid door de TL. Patrouilleraad De vergadering van alle leden van 1 patrouille. De patrouilleraad wordt geleid door de PL.
A.3.6. Functies in de patrouille Een goede patrouille is een familie waar iedereen samenwerkt aan de bloei en de vooruitgang van het geheel. Iedereen heeft er zijn verantwoordelijkheid en functie. Patrouille leider De PL heeft de algemene leiding van de patrouille. Hij zit de patrouilleraad voor en vertegenwoordigt zijn patrouille op de ereraad. Hij verdeelt de functies in de patrouille en zorgt
15
er voor dat ze deze goed uitvoeren. Het is zijn taak om nieuwe werkzaamheden en activiteiten uit te denken, ze te bespreken in de patrouilleraad en ze dan uit te werken. Assistent-Patrouilleleider De APL is de rechterhand en plaatsvervanger van de PL en helpt hem in het uitoefenen van zijn functie. Hij kan eventueel zijn PL vergezellen op de ereraad. Hij besteed bijzondere aandacht aan de nieuwelingen in de patrouille. Penningmeester De penningmeester houdt het kasboek en de financies van de patrouille bij. Hij noteert zorgvuldig alle inkomsten en uitgaven. Op de patrouilleraad legt hij de toestand van de kas voor. Hij plant ook nieuwe activiteiten om aan geld te geraken en tracht op deze manier de kas te vullen met eerlijk verdiend geld. Materiaalmeester De materiaalmeester houdt een lijst van het materiaal bij, noteert wat er moet hersteld of aangevuld worden. Hij tekent al het materiaal met de patrouillekleur en noteert stipt wat er uitgeleend wordt en zorgt er voor dat het in goede staat terugkeert. Het is ook zijn taak voor een verbandkist te zorgen en deze mee te nemen op de tocht. Voor het onderhoud van het materiaal kan hij beroep doen op alle patrouilleleden maar hij is de hoofdverantwoordelijke. Secretaris De secretaris houdt alle adressen en eventueel telefoonnummers bij. Hij stuurt de uitnodigingen voor de patrouillevergaderingen en tekent de afwezigheden op. Het is ook zijn taak het logboek bij te houden en daarin alle activiteiten te beschrijven eventueel met foto's.
A.4. Oriëntatie – Kaart en Kompas A.4.1. Orientatie A.4.1.2. Spoortekens Bij de spoortocht wordt geen gebruik gemaakt van kaart of kompas. Spoortekens geven je de nodige informatie:
16
A.4.2. Kaart
17
A.4.2.1.Een kaart
Een kaart is een verkleining van de werkelijkheid, in een plat vlak gebracht, vereenvoudigd weergegeven en van toelichting voorzien. De vereenvoudiging en de toelichting vind je terug in de legende en in de "conventionele tekens". A.4.2.2.De schaal De weergave op een blad papier, want dat is de meest gebruikte kaart, gebeurt volgens een bepaalde verhouding. Die verhouding noemen we de schaal. A.4.2.2.1.Soorten schalen A.4.2.2.1.1. Metrische schaal De mate van verkleining wordt voorgesteld door een breuk, bijvoorbeeld 1/100.000. Gewoonlijk maken we de kaart iets kleiner dan het origineel, kwestie van handig kunnen meepakken … Bij een "schaal" van 1/100.000 stelt 1 cm op de kaart 100.000 cm (=1km) voor. Het is - gelukkig - ook de gewoonte enigszins logische verhoudingen te gebruiken, zo heeft de kaart met schaal 1/16.327,5 nooit echt veel succes gekend. Kaarten komen ook meestal in logische series voor, zo kennen we: 1/25.000 1cm= 250 m dus 4cm = 1 km 1/50.000 1 cm = 500 m dus 2 cm = 1 km 1/100.000 1 cm= 1 km (zie boven) A.4.2.2.1.2. Grafische Schaal
18
Vanonder op de kaart vinden we steeds een grafische schaal om het meten van de afstanden op de kaart te vergemakkelijken. Deze tekening is een deel van een metrieke schaal, zoals ze te vinden is onderaan een kaart van 1/25000.
Rechts van het nulpunt hebben we hier een afstand van 1000 m, op de kaart 4 cm. Links van het nulpunt zien we het cijfer 250m. Dit is een maatstaf voor afstanden van 50 m op de kaart. De onderzijde kunnen we niet gebruiken. De yard is een Engelse maat en gelijk aan 0,914 m A.4.2.3. Een tocht afmeten op de kaart Wanneer we een afstand willen bepalen op de kaart, kunnen we de schaal afknippen of overtekenen om zonder rekenen ineens de werkelijke afstand te kennen. Het is wat lastig om steeds langs de kronkels van de weg de schaal te bewegen. Beter is een garendraad te nemen, daarmee volgen we gemakkelijker de afstand op de kaart. Het komt immers zelden voor, dat we een rechte afstand moeten bepalen. Dan houden we de garendraad die we gebruikt hebben, langs de schaal en kunnen we de afstand zo ineens aflezen. Op het terrein zullen we soms moeten gebruik maken van een graspijl bij gebrek aan naaigerief. Indien we ervaring hebben, zullen we de eigen spanwijdte van de hand kennen en daarmee zonder veel moeite de afstand schatten. A.4.2.4. Coördinaten Coördinaten op een kaart zijn een netwerk dat op of rond de kaart is aangebracht. Met die coördinaten kan je verwijzen naar bepaalde objecten of plaatsen die afgebeeld zijn op de kaart. In de marge van iedere (staf)kaart staat altijd een uitleg over de op die kaart gebruikte coördinaten. Op "onze" stafkaarten kun je volgende coördinaten terugvinden (afhankelijk van datum van uitgifte): Het Lambert vierkantennet
De zwarte aanzetstreepjes van het net op de zijkant van de kaart. Het Lambert rooster moet je indien nodig nog zelf tekenen
Het gradenstelsel
De gradenverdeling is ook op de zijkant aangeduid, maar let op: een breedteminuut is niet even lang als een lengteminuut!
Het UTM-vierkantennet (niet op "oude" kaarten)
Dit is een militair “grid” (vierkantennet dus) dat sinds enkele jaren ook op de stafkaarten wordt aangebracht in paarse (magenta) opdruk.
A.4.2.5. De roomer
19
Een roomer is een stevig stuk karton of doorzichtig plastiek waar een verdeling op staat van tien gelijke delen over een welbepaalde lengte van meestal één kilometer. Afhankelijk van de schaal: 2cm, 4 cm, 5 cm. Met een roomer kan je de coördinaten juist meten zodat je niet moet schatten. Je kan er ook nauwkeurig afstanden mee meten op de kaart. Let wel op dat je de juiste roomer voor de schaal gebruikt! Met een roomer kan je dus ofwel een gekregen coördinaat opzoeken, of een coördinaat van een object bepalen. Hoe ga je te werk? Leg de roomer met de rechterhoek (het nulpunt) op de te bepalen positie van de kaart en zorg ervoor dat de roomer evenwijdig ligt met de horizontale en verticale lijnen. Meet altijd van links naar rechts en van onder naar boven. Let erop dat coördinaten altijd beginnen met de coördinaat op de X-as gevolgd door de coördinaat op de Y-as. Deze zijn niet noodzakelijk gescheiden zijn door een schuine streep maar wel altijd even in aantal cijfers. De coördinaat 12854450 wil dus zeggen 1285 op de X-as en 4450 op de Y-as. Bij het UTM net kan je onmiddellijk de roomer gebruiken omdat het vierkantennet voorgedrukt is op de kaart. Bij het Lambert-vierkantennet moet je dit net zelf verder optekenen omdat alleen de aanzetpuntjes voorgedrukt zijn.
A.4.3.De windroos De windroos Op de windroos staan al de windstreken gelukkig moet je er daar slechts 16 van kennen. De windstreken zijn in groepen opgedeeld: de hoofdwindstreken, tussenwindstreken en de tussentussenwindstreken,... De hoofdwindstreken Noord, Oost, Zuid en West zijn de hoofdsindstreken. Tussen deze windstreken is er telkens een hoek van 90°. het noorden staat op 0°of 360° het oosten staat op 90° het zuiden staat op 180° het westen staat op 270°
Tussenwindstreken De tussenwindstreken: Noord-Oost(NO), Zuid-Oost(ZO), Zuid-West(ZW) en Noord-West(NW). Voor de naamgeving gebruik je telkens eerst de belangerijkste windstreek, gevolgd door de andere windstreek. Ze staan in het midden tussen 2 hoofdwindstreken. Noord-Oost staat op 45° (0° + 45°) Zuid-Oost staat op 135° (90° + 45°) Zuid-West staat op 225° (180° + 45°) Noord-West staat op 315° (270° + 45°)
20
Tussen-tussen windstreken Dit wordt iets moeilijker. Deze windstreken staat tussen de hoofdwindstreken en de tussenwindstreken. Voor de naamgeving gebruik dezelfde regel als voor de tussenwindstreken. De eerste tussen-tussenwindstreek staat tussen Noord en Noord-Oost, de belangerijkste is Noord(N) en die komt dus eerst gevolgd door de tussenwindstreek NoordOost(NO) en we krijgen Noord-Noord-Oost(NNO). De volgende tussen-tussenwindstreken zijn: OZO, ZZO, ZZW, WZW, WNW en NNW. Doordat ze telkens in het midden van een hoek van 45° staan is de hoek die ze maken met de hoofdwindstreken 22,5°. NNE staat op 22,5° ONO staat op 67,5° (45° + 22,5°) OZO staat op 112,5° (90° + 22,5°) ZZO staat op 157,5° (135° + 22,5°) ZZW staat op 202,5° (180° + 22,5°) WZW staat op 247,5° (225° + 22,5°) WNW staat op 292,5° (270° + 22,5°) NNW staat op 337,5° (315° + 22,5°)
A.3.4. Het kompas
Azimut schieten De hoek die je meet met je kompas noemt men het azimut. Het is de hoek tussen het noorden en het voorwerp van op de plaats waar jij staat (telkens in wijzerszin). Als je ergens anders gaat staan zal het je dus een ander azimut opleveren. je houdt het kompas zo stil mogelijk en kijkt door het kijkgaatje naar het cijfer dat samenvalt met de lichtgevende streep. Dit is het azimut.Azimut nemen noemen we "schieten".
Azimut schieten met het lensatic kompas 1. 2. 3. 4.
De kijkgleuf in een hoek van 45° plaatsen het kompas horizontaal houden het kompasdeksel verticaal plaatsen de draaibare schijf met lichtgevende streep draaien tot wanneer de lichtgevende streep samenvalt met de vizierlijn van het kompasdeksel 5. nu kijk je door het kijkgleufje langs de haarlijn in het kompasdeksel en je draait het kompas totdat 21
je het voorwerp dat je moet "schieten" gelijk ligt met de haarlijn en het kijkgleufje (op 1 lijn dus) Azimut schieten met het recta kompas Het recta kompas heeft 2 lichtgevende puntjes die in een gleuf liggen. Er is ook een spiegel die schuin onder het kompas hangt. hiermee kun je naar de naald kijken zonder dat je het kompas moet bewegen. De graden staan op de kompasdoos die doorzichtig is en kan ronddraaien. 1. Je kijkt door de gleuf langs de 2 lichtgevende punten naar het voorwerp dat je moet schieten. 2. Dan hou je het kompas zo stil mogelijk en kijkt in de spiegel naar de naald. (de kant die het noorden aanduid heeft ook een lichtgevende streep) 3. Nu draai je de kompasdoos zodat het noorden ervan samenvalt met het noorden van de naald. 4. Nu mag je het kompas weer bewegen en aan de bovenkant van de kompasdoos het azimut aflezen. Het handige hierbij is dat het azimut blijft staan op het kompas, ook als
je verloopt.
Een kaart oriënteren met kompas Om je kaart juist te oriënteren ga je als volgt tewerk: 1. Je neemt de kaart en plaatst het kompas erop. 2. Je draait je kompasdoos zo dat het noorden tegenover de vizierkorrel en/of richtingspijl staat. 3. Nu draai je je kompas zo dat de bovenzijde in de richting van het noorden ligt. 4. Tenslotte draai je de kaart met het kompas erop totdat de magneetnaald het noorden van het kompas aanduid.
A .5. EHBO A.5.1.Hulpnummers Per gsm noodnummer 112( kan je altijd bellen , zelfs zonder belwaarde op je gsm) 22
Is Brandweer en Medische Spoed , al dan niet met of zonder MUG
Politie 101
Anti- Gif centrum 070/245.245
A.5.2.Hoe Reageren bij ongeval Het omgaan met noodsituaties Probeer in noodsituaties rustig te blijven, rustig na te denken en vooral ook rustig te handelen. Met het in paniek raken en vervolgens dingen overhaast doen help je niemand en zeker niet een gewonde persoon. SITUATIE. Kijk eerst eens om je heen of de gewonde wel op een veilige plaats ligt. Kunnen er bijvoorbeeld stenen naar beneden komen vallen of dreigt er op een andere manier gevaar voor zowel jezelf als de gewonde. DIAGNOSE. Hoewel het moeilijk kan zijn om direct te zien wat er aan de hand is moet je toch proberen een diagnose te stellen. Is er bijvoorbeeld alleen sprake van een gebroken been of is het slachtoffer zelfs buiten bewustzijn. HULP INROEPEN. Het klinkt zo logisch, maar ga altijd na of er al hulp ingeroepen is. Soms gebeurt het dat men te druk met het slachtoffer bezig is en totaal vergeet om bijvoorbeeld een ambulance te bellen. Dit kan in veel landen via 112 AANDACHT. Aandacht geven aan het slachtoffer kan bestaan uit het rustig praten (als hulp onderweg is) of al beginnen met het behandelen van de verwondingen. Let er wel op dat je altijd eerst met de ergste verwondingen begint en zo verder werkt. De eerste minuten De eerste minuten zijn vaak het belangrijkst bij eerste hulp. Er is dan ook een duidelijke volgorde van maatregelen die moeten worden getroffen. LUCHT/ADEMHALING. Begin met het controleren van luchtwegen (neus, mond,) om te zien of er wel lucht in de keel (en dus de longen) kan komen. Zijn deze luchtwegen vrij, zorg dan dat er ook ademhaling plaats vindt (zowel in- als uitademen is belangrijk om zuurstof in het bloed en de hersenen te verversen). Leg het hoofd altijd gestrekt naar achter met de kin in de lucht , zodat de luchtwegen vrij komen. Dit heeft de kinlift BLOEDCIRCULATIE. De zuurstof die door de longen in het bloed wordt gebracht moet nu rond het lichaam worden gepompt. hier zorgt het hart voor en dus moet je controleren of er een hartslag is. STOP BLOEDINGEN. Is er eenmaal ademhaling en een hartslag, dan moet je de eventuele bloedingen stoppen. Dit doe je bijvoorbeeld middels het aanbrengen van (druk)verband.
23
STABIELE POSITIE. Tot slot zorg je ervoor dat het slachtoffer in een stabiele positie komt te liggen terwijl je wacht op professionele hulp. Het kan nodig zijn om de patiënt te verplaatsen in een houding zodat zijn of haar ademhaling gegarandeerd blijft. Op vlakke grond is dit de zgn. stabiele zijligging. Als je maar enigszins het idee hebt dat de patiënt goed zelfstandig ademhaalt is het meestal het beste om hem of haar in de aangetroffen positie te laten liggen al lijkt deze nog zo oncomfortabel. Onnodig verplaatsen kan met name gevaarlijk zijn indien de patiënt (inwendige) verwondingen heeft aan bekken, rug of de nek. Probeer wel altijd de patient warm te houden door hem of haar af te dekken met behulp van jassen, (folie)deken of een slaapzak.
A.5.3. Brandwonden A.5.3.1. Oorzaak Brandwonden kunnen veroorzaakt worden door : - Warmte ( warme voorwerpen, vloeistoffen, vuur ,stoom ,…) - Elektriciteit - Wrijving - Straling - Chemische producten A.5.3.2. Graden Afhankelijk van de beschadigde huidlagen spreken va neen eerste ,tweede of derdegraads brandwonde. A.5.3.2.1. 1e Graad Enkel de opperhuid is verbrand. Het verbrande oppervlak is : - rood - licht gezwollen - pijnlijk - warm A.5.3.2.2. 2de Graad Hier zijn opperhuid en lederhuid beschadigt. Het verbrande oppervlak vertoont blaren met een helder vocht en is zeer pijnlijk. Meestal worden de blaren omringt door eerstegraads wonden
A.5.3.2.2. 3de Graad
24
Bij een derdegraads brandwonde zijn opper-, leder- en onderhuid en mss zelfs onderliggende weefsels verbrandt. Het verbrandt oppervlak is zwart (verkoold), perkamentachtig of wit (gekookt, chemisch product). De derdegraads wonde zelfs is ongevoelig omdat de zenuwuiteinden zijn verbrand. Meestal liggen er rond wel eerste en tweedegraads wonden die wel pijnlijk zijn.
A.5.4. Bloedingen en verwondingen In veel gevallen zal een bloeding er veel erger uitzien dan dat het daadwerkelijk is. de reden hiervoor is simpel: bloed toont op een vrij directe wijze aan dat er iets mis is met het lichaam en dat er gehandeld moet worden! Dat handelen bij bloedingen komt in veel gevallen vaak op hetzelfde neer: Verwijder (kleine!) voorwerpen uit de wond en maak de wond schoon (grote voorwerpen laten zitten, mits het absoluut noodzakelijk is deze te verwijderen) Zorg ervoor dat de bloeding stopt door bijvoorbeeld druk uit te oefenen net boven of onder de wond of door het gewonde lichaamsdeel omhoog te houden Verbind de wond op een wijze waarbij deze beschermd is van invloeden van buitenaf Denk er overigens aan bij het verzorgen van iemand met een bloedende wond om beschermende handschoenen te dragen. Deze dienen dan ook ten alle tijde in je EHBO-set aanwezig te zijn.
A.5.5. Draagdoek kunnen aanleggen Ga altijd voor een slachtoffer staan Pak 1 SLIP in uw Linker hand. Pak de PUNT in uw rechterhand. Als u nu voor het slachtoffer gaat staan ziet u dat de PUNT naar de elleboog wijst en de SLIP in uw linker hand aan de niet gewonde kant is. Leg die SLIP op de schouder aan de niet gewonde kant. Laat het slachtoffer de arm in de doek leggen. Pak nu de SLIP die naar beneden hangt en breng deze over de arm naar de schouder aan de gewonde kant, ga over de schouder en achter de nek om naar de schouder aan de niet gewonde kant.
25
Knoop nu beide SLIPPEN aan elkaar en zorg ervoor dat de knoop voor de schouder komt te liggen. Maak bij voorkeur een PLATTE KNOOP. Sla de PUNT bij de elleboog netjes naar voren en zet deze vast met een veiligheidsspeld. Zorg dat de hand in de doek ligt maar de vingers er buiten blijven Als de Rechterarm van het slachtoffer in een mitella moet komen, Pakt u een SLIP in uw rechter hand en de PUNT in uw linker hand. en ga dan door zoals beschreven.
26
A.6. Basiskennis over mes, bijl en zaag A.6.1. Intro Mes, bijl en zaag zijn werktuigen die iedereen wel eens gebruikt op een kamp. En we moeten je daarbij niet vertellen dat een bijl of een mes, in de handen van een ongeoefende gebruiker, altijd gevaarlijk zijn (voor je het weet verlies je je hoofd). Een zaag is het veiligste alternatief en bijna altijd bruikbaar. Je hebt er namelijk weinig kracht voor nodig, terwijl een bijl heel wat handigheid vereist. Toch zal je soms de bijl echt nodig hebben. A.6.1.1. Kies juist Groot hout zaag je best, takjes splijt je met een bijl en klein (aanmaak-)hout kan je versnipperen met een mes (hoewel een mes eigenlijk in de eerste plaats voor heel andere zaken dient). A.6.1.2. Werk veilig
Laat nooit materiaal rondslingeren. Zo voorkom je dat je het kwijt speelt en/of dat iemand zich er lelijk aan verwondt. Dek de scherpe delen altijd af als je het materiaal niet gebruikt (bv. bij het dragen). Controleer je materiaal voor je het gebruikt. Gebruik scherpe messen en zagen (een bot mes of een botte bijl kan afschampen).
27
Zorg voor een opgeruimde en stabiele ondergrond. Bewaar een veilige afstand tot de omstanders. Draag stevige kleding die niet loshangt. Draag schoenen en geen sandalen. Laat het materiaal zelf werken, dit bespaart je veel energie. Een bijl moet je enkel “sturen”, het gewicht van de bijl zorgt voor de kracht. Op een zaag moet je niet duwen, de tanden graven zich door de beweging in het hout. Werk rustig en regelmatig. Als je vermoeid bent, verlies je snel de controle over je materiaal. Kies je materiaal in functie van de gebruiker. Kies bv. het gewicht van de bijl afhankelijk van de leeftijd.
A.6.2. De Bijl Hoe een handbijl gebruiken? Een bijl dient enkel om hout te hakken. Het is geen hamer of spade: als je met de achterkant op een hard voorwerp slaat kan de kop (zie figuur) misvormen. Als je met de snede in de grond hakt, is ze onmiddellijk bot, bovendien kan de snede erg beschadigd worden als er steentjes in de grond zitten.
Als we een tak willen doorhakken, gebruiken we dus steeds een kapblok (in hout !) en hak de tak door ter hoogte van de kapblok. Anders zwiepen tak en bijl weg, of hak je in de grond‟ Hak ook steeds onder een hoek van 60° en niet loodrecht op het hout. Hak niet steeds van eenze1fde kant in hout, maar wissel je slagen links en rechts beurtelings af zodat je een "V" bekomt. Hak nooit in de vork maar aan de buitenzijde, anders splijt de hoofdtak gewoon open
28
Als je een punt wil hakken aan een tak, dan plaats je de tak schuin op de kapblok en hak je verticaal
Laat de omstanders nooit te dicht naderen. Gebruik geen overdreven kracht bij het hakken. Het gewicht van het bijlijzer volstaat om in het hout in te dringen, tenzij de snede bot is. Laat je bijl dus regelmatig eens slijpen. Hak nooit met je twee handen! Laat je bijl nooit slingeren, maar sla het steeds in een stuk hout als je stopt met werken. Wees steeds voorzichtig en geconcentreerd! Onderhoud van de bijl
29
Het is trouwens heel belangrijk dat een bijl zeer goed onderhouden wordt zodat de bijl enerzijds langer zal meegaan, anderzijds zal een goed onderhouden bijl het werk minder zwaar maken. We moeten dus zo veel mogelijk de snede van de bijl beschermen door: - met de bijl dus nooit in de grond te hakken
- De bijl na gebruik steeds in een stuk hout vast te slaan en dus zeker niet laten rondslingeren.
- De bijl in een bijlhoes te dragen wanneer het niet wordt gebruikt.
- De bijlsnede regelmatig door vakmensen te laten slijpen. - De bijl steeds zuiver te maken en zelfs lichtjes in te vetten bij vochtig weer. Als de bijlkop van de steel lost, kunnen we dit verhelpen door:
30
- hem met de onderkant van de steel vast te slaan op een hakblok. Om te beletten dat deze zou splitsen, is het nuttig op het einde een klein plat stukje te maken.
- indien het voorgaande niet helpt, de steel te laten zwellen in water (enkel de kop onder water is voldoende). Steel
De steel van een bijl moet van een geschikte houtsoort zijn, liefst van essenhout. Deze houtsoort is veerkrachtig en taai en kan tegen een stootje. Het hout moet recht van nerf zijn, dat wil zeggen dat de nerven evenwijdig met de lengterichting van de steel moeten lopen. Op de plaats waar de nerven uit de steel lopen, zal deze namelijk het gemakkelijkst splijten. De steel moet ook recht in het bijlhuis zitten.
Draag de bijl goed en geef ze juist door … … zo voorkom je verwondingen als je valt of de bijl per ongeluk loslaat. Geef een bijl met de snede naar boven en (bijl-)kop naar voren door.
31
Draag de bijl met de bijlkop in de hand en de snede naar voren.
A.6.3.Mes Onderhoud van het zakmes: Vandaag de dag zijn veel zakmessen zo gemaakt dat ze niet roesten. In het binnenwerk van een zakmes verzamelt zich vuil, en normaal gebruik zal het lemmet bot maken. Schoonmaken: Open alle onderdelen van het mes. Draai een klein doekje rond bijvoorbeeld een tandenstoker, maak het doekje met lichte olie vochtig, en veeg het binnenwerk van het mes schoon. Als je het zakmes voor het snijden van voedsel of voor het smeren van je boterham hebt gebruikt, was het lemmet in een heet sopje schoon, samen met de rest van de afwas. Slijpen: Slijpen van een mes doe je met een wet- of slijpsteen. De meeste wetstenen zijn van graniet of een ander materiaal dat harder is dan het metaal waarvan messen worden gemaakt. Sommige experts gebruiken water op de steen tijdens het slijpen, andere gebruiken lichte olie, en weer anderen houden de steen droog. De keuze hangt af van het soort steen, maar ook van persoonlijke voorkeuren. Bij het slijpen van gewone messen, houd je het lemmet met een hoek van ongeveer 30 graden tegen de wetsteen. Dit betekent dat de rug van het lemmet ongeveer voor een derde, naar helemaal een rechte hoek, opgetild is.
Duw het lemmet langs de steen alsof je een plakje van de bovenzijde wilt snijden. Een tweede methode is om het lemmet in een cirkelvormige beweging tegen de steen te bewegen. Slijp de andere kant van het lemmet op dezelfde wijze. Veeg het mes met een schone doek droog en bekijk de snede in de zon of onder een heldere lamp. Een stompe snede reflecteert licht en ziet er glimmend uit. Een scherpe snede is zo dun dat het geen glans heeft.
32
A.6.4.Beugelzaag Een beugelzaag bestaat uit een metalen beugel waartussen een hardstalen zaagblad is gespannen. Grote beugelzagen gebruik je voor het vellen van bomen en het zagen van stammen in meterstukken. Grotere beugelzagen hanteer je het gemakkelijkst met twee personen. De tanden van de zaag zijn aan twee kanten geslepen, zodat beide personen beurtelings kunnen trekken. Maak grote, rustige halen, zodat je het blad over de hele lengte benut, en oefen vooral geen druk uit op het zaagblad. Als bij het vellen van een boom de zaag gaat klemmen, wrik dan nooit aan de zaag, maar probeer door duwen aan de stam de zaagsnede verder open te krijgen. De kleine, driekantige beugelzaag gebruik je voor het wegsnoeien van takken. Hij is heel geschikt voor gebruik door één persoon. Wegzetten en transport: Zet tijdens het werk de zaag rechtop tegen een boomstam. Hang hem nooit op in een boom, dan kan er iemand inlopen. Draag een beugelzaag altijd in het midden van de beugel met de tanden iets naar buiten gericht. Bij vervoer over de openbare weg is een beschermkap wettelijk verplicht. Onderhoud: Tanden van beugelzagen kunnen moeilijk worden geslepen. Na herhaald gebruik, als de zaag niet scherp meer is, wordt het zaagblad in zijn geheel vervangen. Zet hiervoor de zaag rechtop met de tanden van je af. Maak het handvat open en verwijder het oude zaagblad (denk erom de pennetjes niet kwijt te raken). Zet het nieuwe blad erop en druk het handvat op de grond tot het dichtklapt. Na gebruik in oliën, waterdroog maar vettig opbergen , want bij slecht onderhoud beginnen ze te roesten
A.7. Knopen en sjorringen A.7.1. Knopen NOTA : Het is altijd beter om 3 stringstouw te gebruiken ipv 2 strings , omdat 2 strings te vlug knapt en niet zo stevig is Enkele knoop of halve steek De enkele knoop is een van de makkelijkste knopen die er bestaat. Hij is goed te gebruiken om aan het uiteinde van een touw een verdikking te maken. Nadeel van de knoop is dat hij erg vast komt te zitten als er grote kracht op komt te staan zodat je hem dan moeilijk of zelfs helemaal niet uit de knoop kunt krijgen.
Platte knoop De platte knoop wordt gebruikt om twee touwen van gelijke dikte aan elkaar te knopen. De platte knoop is altijd makkelijk los te krijgen door de twee lussen weer uit elkaar te schuiven. 33
Indien je twee touwen van ongelijke dikte aan elkaar wilt knopen gebruik dan liever een schootsteek. Als je de platte knoop niet goed maakt (bijvoorbeeld twee keer links over rechts) dan krijg je een "oude wijvensteek"
Schootsteek De schootsteek gebruik je om twee touwen van ongelijke dikte aan elkaar te knopen, maar je kunt hem ook gebruiken bij twee touwen van gelijke dikte. Met het dikste touw maak je een lus waarna je er het dunste touw zoals op het het plaatje doorheen werkt. Als er veel kracht op het touw komt te staan is de schootsteek vaak redelijk makkelijk los te maken. Ook touwen van gelijke dikte kun je goed met een schootsteek verbinden. Bij het vlag hijsen worden zowel de schootsteek als de platte knoop gebruikt. De schootsteek gebruik je om de bovenkant mee vast te maken en de platte knoop voor de onderkant.
Mastworp De mastworp wordt gebruikt om een touw aan een paal vast te maken. Let erop dat je het uiteinde niet te kort wordt, de mastworp kan dan losschieten. Leg eventueel een enkele knoop of nog beter maak een mastworp met voorslag.
Timmermanssteek De timmermanssteek gebruik je om een touw even snel aan een paal vast te maken. Ook bij het begin van een diagonaalsjorring gebruik je een timmersteek. Je draait het uiteinde van het touw een aantal keer om zichzelf heen bij de gevormde lus. Deze lus schuif je om de paal. De timmersteek is, vooral bij glad touw en hout en bij grote belasting niet echt betrouwbaar. Gebruik dan altijd een mastworp.
34
Constrictor knoop De constrictor knoop lijkt veel op de mastworp maar blijft veel beter zitten, Soms kun je hem na gebruik zelfs niet meer los krijgen. Wij gebruiken hem daarom altijd bij het pionieren. De knoop zorgt ervoor dat het bouwwerk stevig blijft staan.
A.7.2. Sjorringen Kruissjorring De kruissjorring wordt veel toegepast. In vrijwel elk pionierobject zul je hem moeten maken. Je gebruikt hem bij palen die elkaar kruisen, ook al steunen ze niet loodrecht op elkaar. Een goed uitgevoerde kruissjorring is sterk en betrouwbaar. A= Je begint de kruissjorring met een constrictor . Deze moet een deel van de druk kunnen opvangen. Komt de druk van boven op de horizontale paal, dan komt de constrictor vlak onder de horizontale paal om de verticale paal te zitten (en andersom). In het voorbeeld komt de druk van boven en beginnen we dus met de mastworp onder de horizontale balk. B; C= Nu maak je een viertal slagen. Op de horizontale paal komen de slagen aan de buitenkant van de eerste slag te liggen, op de verticale paal komen de slagen juist aan de binnenkant van de eerste slag (en dus van de mastworp) te liggen. D; E; F= Nadat je vier volledige slagen hebt gemaakt ga je woelen. Dit doe je 4 of maximaal 5 slagen. Vaker heeft geen zin, je trekt dan de eerste woelingen weer los.
35
G; H; I= Nu werk je de sjorring stevig af met een mastworp. Let erop dat je ook daadwerkelijk een goede mastworp maakt en ook dat je hem direct aan het einde van de sjorring legt. Is dit niet het geval dan kan de sjorring langzaam lostrekken. Tenslotte werk je het overige touw netjes weg.
A.8.Vuren A.8.1. Info Vuur ontstaat enkel als deze drie elementen verbonden zijn. Om te blussen, haal je één van de drie weg (bv. door een deken over het vuur te gooien haal je het element "zuurstof" uit de verbinding, enz...). Om vuur te maken moet je dus juist zorgen dat je de drie bij elkaar krijgt en houdt.
36
De brand-driehoek
Een vuurtje "stoken" is helemaal niet moeilijk; de kunst bestaat erin met een klein vuurtje (en geen bosbrand) dat veel warmte geeft (en weinig rook) Als je een plekje gevonden hebt, controleer dan eerst of je vuurtje daar niet te gemakkelijk brand kan stichten (een vuur aanleggen op zeer droog gras, bladeren of heide is werkelijk moeilijkheden zoeken). Vooraleer je vuur aan te steken, zorg je voor een voldoende houtvoorraad, zoniet kan het gebeuren dat, als je met een nieuwe houtlading toekomt, je vuurtje ofwel uitgedoofd is, ofwel, wat erger is, een heuse brand geworden is. Laat nooit je vuur zonder bewaking achter! Voor je begint met je vuur op te bouwen, steek je de graszoden rondom de vuurplaats weg en leg je ze opzij om ze nadien terug te kunnen aanbrengen.
A.8.2. Het Hout Gebruik altijd dood hout, maar zeker geen rot hout. Gebruik licht en harshoudend hout (berk,
populier, spar, lork en den) om het vuur aan te steken en hard en zwaar hout (olm, eik, kastanje) om het vuur te onderhouden. (Voor herkennen en brandbaarheid zie onderdeel A.9.1)
A.8.3.Vuuropbouw Leg nooit je lucifers op de grond, maar houd ze steeds in een doosje in je zak. Sorteer eerst het hout volgens de dikte, breek het meteen ook op de juiste lengte. leder vuur begint met een kleine piramide: Neem wat berkenschors en bouw daarrond een eerste piramide met zeer dunne korte twijgjes die gemakkelijk branden. Breng daar rond grote spaanders aan, maar vergeet niet een opening te laten langs de windzijde om je vuur aan te steken.
37
Als je stenen gebruikt om de vuurplaats af te bakenen, gebruik dan droge stenen (geen leisteen of stenen uit een rivier of beek, die kunnen bij verhitting ontploffen door ingesloten water dat opwarmt tot stoom!). Als je vuur brandt, leg je er stilaan dikkere stokjes en tenslotte zwaar hout op. Heb je het vuur niet meer nodig, dan moet het afgedekt worden, zodat de wind geen vat kan hebben op de gloeiende as. Voor je de stookplaats verlaat, breng je terug de graszoden aan die je weggenomen hebt. Oefen je erin om je vuurplaats zo te camoufleren dat niemand kan zien dat je op die plaats een vuur hebt aangelegd.
A.8.4.Vuursoorten Dit zijn maar enkele , van vele mogelijkheden ( zie ook 2de klas ed) Tipi:
Dit is een onderdeel dat je in alle vuren terug zult vinden. Het is de opbouw die je in het midden van het vuur maakt van het fijnste hout en tondel. Zet een aantal takjes rechtop tegen elkaar in de vorm van een wigwam. Laat een opening open om het aan te steken en voor de lucht. Als je het als enige opbouw gebruikt maak je het gewoon wat groter met grotere takken aan de buitenkant. Een mooie, eenvoudige manier om je vuur aan te maken.
Tafelvuur:
38
Sjor een tafelconstructie, niet te hoog +/- 70 hoog is voldoende. Hierop leg je zand, omgekeerde grasplaggen en/of stenen (let op met stenen). Leg aan de zijkanten een balk waar het rooster op kan steunen. Je kan nu bij goed en bij slecht weer prima stoken. Let heel goed op dat de tafel stevig genoeg is en niet zomaar in kan storten als iemand er per ongeluk tegenaan loopt. Polynesisch vuur:
Is zeer praktisch op kamp. Graaf een put van 40 tot 50 cm diep, met een doorsnede van 30 cm onderaan en 50 cm bovenaan. Bekleed de zijkanten met naast elkaar geplaatste dikke stokken. Rangschik het hout piramidevormig op de bodem en zet over het geheel een driepikkel om er de ketel aan te hangen. Steek het vuur maar aan Als je put bovenaan niet te breed is, heb je een normaal houtverbruik. Voordeel: dit vuur brandt bij de kleinste windstoot, werkt zelfs bij hevige regen en geeft veel houtskool (om te bakken). Nadeel het kan slechts voor één ketel gebruikt worden
A.9. Natuur A.9.1. Bomen Herkennen boom
gegevens
berk
Zacht, makkelijk bewerkbaar hout. Zonder drogen te stoken. De schors is bij uitstek geschikt om vuren aan te maken. Ook kleine takjes lenen zich hier uitstekend voor.
blad
stam
39
beuk
Behalve de nootjes is alles van een beuk giftig. Maar de nootjes worden dan ook door veel dieren gegeten. Het hout is zwaar en vrij hard. Het wordt gebruikt in de meubelmakerij. Zeer goede brandstof. Trage vlam, warm en geen grote rookwolken. Hoeft niet lang te drogen o.i.d..
den
Stevig hout dat wel een stootje kan hebben. Bij scouting kun je ze vaak terugvinden als sjorbalken. Net als de meeste andere naaldbomen brandt een den snel en fel, met veel (smerige) rookontwikkeling. Daardoor niet geschikt om op het vuur te gooien, maar in bepaalde omstandigheden wel om het aan te maken. Pas dan wel op dat je het vuur niet verstikt voordat je het aan hebt.
40
eik
Zeer sterk, elastisch, hard hout. Moeilijk bewerkbaar, maar oerdegelijk. Prima brandhout. Traag, weinig rook en warme vlam.
es
Zeer taai en elastisch hout. Grote kans dat de steel van je bijl van dit hout is gemaakt. Goed (traag) brandbaar.
esdoorn Vaak gebruikt als sierboom. Op de bladeren zie je soms zwarte vlekken als gevolg van een schimmelziekte. Brand goed, maar nogal snel.
41
hulst
Bekend uit de kerststukjes. Kijk goed uit met de bessen, die zijn giftig en kleine kinderen kunnen er aan dood gaan. Als brandhout vrij goed bruikbaar.
iep
Het blad van iepen onderscheidt zich van dat van andere bomen, doordat het een scheve (asymmetrische) bladvoet heeft: de beide bladhelften beginnen niet op dezelfde plaats aan het bladsteeltje. Het blad is ovaal en eindigt puntig; de rand van het blad is dubbel gezaagd. In de winter valt aan kale, jonge takken op dat ze een soort visgraatpatroon hebben, de kleine takjes zitten afwisselend links en rechts aan de grote tak vast en dit geheel vormt een plat vlak. De iep wordt ook wel olm genaamd Goed brandhout. Als aanmaakhout niet geschikt.
42
kastanje
Het vruchtvlees is eetbaar. Het hout is erg waardevol: zeer sterk, hard, elastisch, duurzaam. Hoewel het hout geen geschikt brandhout is, is het wel goede houtskool.
larix
Kan gevaarlijk vonken.Voor normaal gebruik in een vuur dus niet erg geschikt.
43
linde
Licht, zacht hout Je ziet de linde veel in parken en langs lanen. Als brandstof is de linde niet bijzonder geschikt. Je kan het wel gebruiken, maar dan het beste goed gedroogt en samen met ander spul.
A.10. Schatten van breedte’s en hoogte’s A.10.1. Breedte van een rivier Met driehoeksmethode Gebruik je kompas om de hoeken in te stellen. Tegenover een duidelijk herkenbaar object aan de overkant [B] (b.v. een boom) zet je een hoek van 90° uit [A]. Loop langs deze 90° lijn tot je een hoek van 45° maakt met punt B. Dit is punt C. De breedte van de rivier [AB] is gelijk aan de afstand van jou tot punt A [AC]
Met Steenmethode Je merkt n punt A en laat een steen in de rivier vallen , dan volg je de ontstane watercirkels en loop je meer met hen , als de eerste cirkel de overkant raakt, dan stop je op het punt B. De afstand AB is de breedte van de rivier
44
A.10.2. Hoogte van een voorwerp De vergelijkingsmethode Je zet je ver van het voorwerp, en laat iemand of iets waarvan de hoogte is gekend naast het voorwerp staan en je telt hoeveel keer die persoon in het voorwerp past Vb er staat een persoon van 1m92 naast n toren en je schat dat hij er 10 keer in past , dan is de toren ongeveer 19 m De hoogte van een object De hoogte van de toren is: de afstand van je oog tot de voet van het object (100m) maal de lengte van de stok (2m) gedeeld door de afstand van je oog tot de voet van de stok (3m). De hoogte van de toren is hier dus 67 meter.
DUS : (oog – voorwerp afstand * hoogte stok ) / oog - stok afstand
45