n··. uq:::)C:ti
]p:. JC .,_T
u-···U (.::1• E: ][} E::
t.) (::..-:· f.-~· n c-:-~ n .:::1 ~::··...;=·'-
:1. C) 7 Li. / ·:
7· 5
fi~!:
1
-·I- fl·-U !i,__ii JL :!3
Tallechiena Hendrika Meijer, drie jaar oud toto uit 1913, genomen ter gelegenheid van de viering van Onafhankelijksheidsdag 1813-1913
op de stoep van het geboortehuis aan de Dwingelooweg toto uit 1913
Ji
rj
l
1 -
"NOG BIJ MOEDER THUIS" Volgens mlJn moeder meet er een driftige sneeuwjacht hebben gewaaid, teen ik in de nacht van 11 op 12 januari 1910 werd geboren. Dokter van Olm, die mij op de wereld hielp, moest nag diezelfde nacht een andere kraamvrouw helpen in het toenmalige Winschoter-Bovenburen. Weliswaar niet zo erg ver van de Dwingelooweg vandaan, maar voor de dokter, die in die sneeuwjacht per fiets heen en weer moest, tach ver genoeg, lijkt mij. Het beroep hui s arts was teen tach wel anders van inhoud dan nu het geval is. Mijn vader liet er zijn kiezen trekken; oak nag teen er al lang een tandarts in Winschoten was. Ik weet me nag te herinneren hoe de dokter me voor m'n veelvuldig voorkomende keelontstekingen behandelde. Er moest dan van het Groene Kruis een "stoomapparaat" komen. Een soort koperen keteltje met een zeer lange rechte tuit. Aan het uiteinde daarvan hing een klein emmertje. Onder het ketelje stand een spirituslichtje, dat het water in het keteltje aan de kook moest brengen. De steam uit de tuit verdampte de in het emmertje aanwezige chloor-calcium. Met ver geopende mend zat ik dan voor het toestel, omdat de dampen mijn zere keel moesten bereiken. De eerste keer hielp de dokter zelf - met engelengeduld en bemoedigende woorden - alsof hij geen andere patienten had af te fietsen. Dan werd het experiment aan mijn vader overgelaten. Mijn moeder was niet zo handig in die dingen. Oak sneed hij eens een pusbal door, die zich, door een plaatselijke bloedvergiftiging in de arm, in mijn akselholte had gevormd. Maeder maest er een kopje onder houden am de pus op te vargen. Penicilline was nag niet antdekt Cdat heeft die dokter oak niet meer beleefd). Dus dan speelde de dokter chirurg en ging het mes er in. Wat moest hij dan anders? Het dichtstbijzijnde ziekenhuis was het Academisch Ziekenhuis in
2 -
Groningen (36km) en ziekenauto's bestonden nag niet. Mijn oudere zusje stierf elf jaar oud, aan een niercomplicatie bij difterie. Toentertijd een veel voorkomende doodsoorzaak bij kinderen. Een ander zusje stierf een jaar oud aan tyfus. Triest voor de ouders van toen, triest voor de dokters van teen, machtelods toe te moeten zien. Terug naar de Dwingelooweg, waar ik werd geboren in het huis naast de school en waar ik, tot 1915, met mijn ouders en mijn 12 jaar oudere broer Eildert Jan woonde. Mijn ouders waren er in 1909 komen wonen. Van onderwijzer aan de school aan de Langestraat en wonende aan de Blijhamsterstraat, werd mijn vader hoofd van de school aan de Dwingelooweg. Gezien zijn lidmaatschap van de toenmalige S.D.A.P. had deze benoeming nogal wat voeten in de aarde. Oat hij desondanks het pleit won, zal wel het gevolg zijn geweest van het droeve feit dat hij kortgeleden zijn dochtertje had verloren. Men heeft menselijke overwegingen in de Gemeenteraad Iaten prevaleren boven politieke overwegingen. Althans, dat is mijn vermoeden. Het was voor moeder oak beter dat ze in een andere omgeving kwam. Het huis waar ik werd geboren staat er nag net zo. Wel zijn er wat verfraaiingen en vernieuwingen aan~ebracht. Het is de traditionele hoofdenwoning van rand de eeuwwisseling. Deur in het midden en links en rechts twee ramen van de diverse kamers (zie de toto). Links was de huiskamer. Daarachter de oudersslaapkamer, waar oak mijn bedje stand. Eildert Jan meet boven hebben geslapen. Maar daar heb ik geen herinnering aan. Ik zal daar niet vaak zijn geweest. Achter de slaapkamer was nag weer een tuinkamer met een schuifdeur. We huisden er alleen 's zomers. Rechts van de voordeur was de "mooie" kamer, maar die was verhuurd aan de heer Verdenius, een landmeter. Oak later, teen we aan de Langestraat woonden, was de mooie kamer altijd verhuurd (met
3 -
pension). Vaak hadden we oak eters aan de middagtafel; meestal boerenzoons of -dochters die in Winschoten de middelbare school bezochten. De vaak hoge doktersrekeningen maesten op die manier worden "bijverdiend". Meneer Verdenius had zijn slaapkamer oak boven; aan de achterkant. Hij hing wel eens ui t het raam om mijn aandacht te trekken als ik op de "bleek" speelde. Ik herinner me dat nag duidelijk. De trap naar boven was tussen de mooie kamer en de grate woon-eetkeuken. Achter de keuken nag een bijkeuken. Links en rechts van de bijkeuken, buiten, stonden seringebomen; een paarse en een witte. Er zal oak wel een zolder zijn geweest, maar daar heb ik totaal geen herinnering aan. Als Eildert ziek was stand oak zijn bed beneden. Aan ee n van die ziektes heb ik nag een lugubere herinnering. Eildert moest overgeven en dat kwam allemaal op het bed terecht. Tussen het braaksel krioelden enige spoelwormen. Het is een vies verhaal, maar voor mij interessant, omdat dit verhaal mlJn herinnering terugbrengt tot mijn derde levensjaar. Pas veel later heeft mijn moeder het verhaal bevestigd. Jarenlang kwam mij zelf die herinnering ongeloofwaardig voor. Teen ik Jo Vogelenzang, onze latere dokter, er eens naar vroeg of dit medisch gezien mogelijk was, bevestigde hij dit. Door de minder goede hygiene vroeger waren spoelwormen, zowel bij kinderen als bij volwassenen, een veelvuldig voorkomend kwaad. Was het aantal erg groat, dan zochten ze zich oak wel via de maag een uitweg naar buiten. Waar de naam Dwingelooweg vandaan komt, is me tot op heden onduidelijk. Het was een kleine armoedige buurtschap, die middels een verharde weg en de klinkerweg Engelstilstraat, met het centrum van Winschoten was verbonden. Tussen de armoedige huisj es , links en rechts van de weg gelegen, lagen wei-
4 -
Ianden waarin schapen graasden. 's Zomers, als het gras en de bloemen tot valle wasdom waren gekomen, vond i k het eng er door te 1open. I k kwam er nauwelijks met mijn hoofdje boven uit. Alleen aan de hand van Eildert waagde ik ~r mij dan in. Toen ik op latere leeftijd met mlJn ouders nog eens terug ben geweest in dat huis, om er een bevriende collega van mijn vader te bezoeken, was ik verwonderd over de beperkte afmetingen van het weila.nd er achter. In mlJn herinnering komt het me onbeperkt groat voor. Het was een gewoon weiland waar de schapen plaats hadden allemaal gemaakt voor koeien. Nu staan er huizen. Bij voor ons ongunstige wind, roken we de stank van een lakfabriekje, dat achter het weiland aan de zogenaamde Trekweg (vroeger een jaagpad) langs het Winschoterdiep lag. Ik ruik het nag! Ons huis moet wel erg hebben afgestoken tegen de armoede van de rest. Aileen het huis van veldwachter Korte, gelegen aan de andere kant van de school, was van een betere kwaliteit. Voor die veldwachter had ik een heilig ontzag. Vermoedelijk had Eildert wel eens met hem te maken gehad. Eildert moet niet zo'n "lieverdje" , zijn geweest. De schoolschoonmaakster woonde in een van die armoedige huisjes. Vrouw Kroeze heette ze. Ze had een bedlegerige man, die aan t.b.c. leed. Door het schoonmaken van de school moest zij zorgen dat er voor het gezin brood op de plank kwam. Meer dan brood zal het ook echt wel niet zijn geweest. Maeder bracht er nag wel eens eten, of een pan soep. Als ik eens mee mocht, gingen we echter nooit naar binnen. Ook met de kinderen mocht ik ni~t spelen. Later pas heb ik begrepen, dat dit was door moeders panische angst voor besmetting. Enige van haar broers, haar moeder, en later nag haar zuster Ida, verloor ze aan wat teen in de
5 -
~·
volksmond "tering" werd genoemd. Er woonden meerdere "kneusjes in het buurtje. Tegenover de school vrouw Koch, een weduwe, die oak uit bakeren ging. Oak mij heeft ze gebakerd. Haar huisje stand op het hoekje van het "schoollaantje". Niet meer dan een vieze sloot met een modderig pad er naast. Het lag recht voor het toegangshek van de school en vormde de verbinding tussen de Dwingelooweg en de Hofstraat. Alleen mocht ik er niet komen, bang als moeder was dat ik in de sloot zou vallen. Bezocht ik, met mijn moeder, het graf van mijn zusje op het kerkhof aan de Hofstraat, dan gingen we er nog wel eens langs. Naast het huisje van vrouw Koch, juist tegenover ens huis , het winkeltje van vrouw Uhde. Haar man was een invalide bouwvakker met een houten been. Van dat winkeltje, deels snoepdeels kruidenierswinkeltje, moest de familie in Ieven zien te blijven. Een karig bestaan! Hij was Duitser van oorsprong, zoals uit de naam ook wel valt at te leiden. Het Nederlands heeft hij nooit geed leren beheersen. Zijn houten. been en zijn gekke taaltje maakten hem voor mij bepaald niet tot een persoon, waartoe ik mij aangetrokken voelde. Veel later, we woonden teen al aan de Langestraat, kreeg hij van het Gemeentelijk Armbestuur een klein orgeltje cadeau, om de kost mee te verdienen. De opbrengst van het winkeltje zal wel niet toereikend zijn geweest. Vrouw Uhde duwde de kar waarop het draaiorgeltje stand en Uhde stand aan de zwengel. Van vrouw Uhde kreeg ik vaak een pepermuntje, als ik met moeder boodschappen ging halen. Dat waren geen pepermunten zeals ze nu zijn, wit en hard, maar kleine, gekleurde suikertjes. Zoiets als de vlooien van een vlooienspel. Ze smolten helaas snel in je mond en lieten een vage pepermuntsmaak achter. Meer dan een tegelijk kreeg ik nooit. En kiezen mocht ik oak niet, zodat er altijd iets van spanning was, welke kleur ze me zou geven, rose,
7 -
6 -
wit of zachtgroen. Wie er naast vrouw Uhde woonde weet ik niet meer. Maar daar dan weer naast woonde haar moeder. Mijn moeder zei altijd vrouw Dik, maar ik noemde haar "Dikke". Vrouw Dik zal aanvankelijk voor mij wel te moeilijk ZlJn geweest om uit te spreken. Tot haar dood is het altijd "Dikke" gebleven. Ze was de weduwe van een timmerman en had een inwonende volwassen zoon. Knelis was altijd te vinden in de tuin of in het tim~ermanswerk plaatsje achter hun huisje. HiJ was een boom van een man, waar ik eigenlijk een beetje bang voor was. Misschien oak wel door zijn knorrige zwijgzaamheid. Tach was ik wel graag in ZlJn werkplaatsje. Het rook er naar hout en teer. Van de lijmpot op een potkacheltje hield hij me verre. Wel mocht ik de spaanders in een mandje verzamelen. Die bracht ik dan naar Dikke. Met een turf stookte ze deze op in het kolenfornuis. En als beloning bakte ze op de bovenplaat plakjes aardappelen voor me. Als ze bruin waren kreeg ik ze op een schateltje, op schoot. Een kluitje bater smelt er op. Het was het hee~ lijkste wat ik me kon bedenken. Nag lekkerder dan het pepermuntje van vrouw Uhde, of het kontje nagelkaas van de "kaai kaai noagelkees" Ide wekeJiJkse kaasboer met zijn karretje). Op die kachelplaat stand oak altijd een keteltje koffie !thee werd aileen bij de "juffrouwen" zeals mijn moeder geschonkenl. Af en toe kwam Knelis binnen en dan schonk hij zich een kop koffie in. Bij het eerste kopje ging er een kandijklont aan een wit draadje in. De koffie werd nooit uit het kopje gedronken, maar uit het kopje op het schoteltje geschonken en dan geconsumeerd. Tijd om de koffie in het kopje af te laten koelen, had hij blijkbaar niet. De kandijklont bleef in het kopje achter, voor een volgende ronde, op een ander tijdstip. Als hij een edelmoedige bui had, kreeg ik wel eens de rest van de klont.
I
Ik geloof wel, dat Dikke in wat betere doen was dan de rest van het buurtje. Tenslotte hadden ze die timmermanswerkplaats en een grate "moestuin"; appel- en perebomen. 't Zal er in ieder geval wel schoon en zindelijk zijn geweest, anders had ik er vast niet zo veelvuldig mogen komen van moeder. We lazen het Nieuwsblad van het Noorden met haar. Wij lazen Het Volk en de Winschoter Courant
Ik denk, dat ik door het oude mensje altijd met open armen werd ontvangen. Een welkome afleiding in haar eenzame ouderdom.
8 -
Wellicht maakte dat de steer zo prettig. Die steer is verweven met de knusheid van dat kleine kamertje, het gouden lamplicht, de brede vertrouwde schoot van Dikke. Vaak zong ze liedjes voor me. (Klein, klein kleutertje ••••.. ), En als ik prenteboekjes meebracht, gat ze daar haar eigen uitleg aan. Later, toen ik al wat las en leesboekjes meebracht 14 Jaar) was ik verwonderd, dat ze niet kon lezen. Dan moest Knelis te hulp komen, die mij dan bij de moeilijke woorden moest helpen. Stroopballen kon ze oak maken. In een lJZeren pannetje werd keukenstroop aan de kook gebracht. Dan werd het in koud water gegoten en onder water werd met een schaar het gietsel in brokken geknipt. De enige dissonant waren de muizen die zich at en toe lieten horen. In het kamertje waren twee bedsteden. In de ene sliep Dikke en in de andere Knelis. Onder het slaapgedeelte van de bedsteden (strozakken vroeger) waren keldertjes. Daarin werden de aardappelen voor de winter vorstvrij bewaard; evenals de bewaarappels en -peren
9 -
vinger opstak om me, in sti 1te, te laten luisteren naar het vage gerommel in de verte. Oat vage gerommel betekende "oorlog". Het was het ygr_dragende geluid van het inschieten van de "Dikke Bertha's" van de Krupp-oorlogsindustrie op de Luneburger heide. En, at en toe, een sigaarvormig silhouet aan de horizon van een Zeppelin. Maar dat was al weer later. Zoals, oak later, de regelmatig terugkerende vrije middagen van school. Dan moesten de onderwiJzers de bonkaarten uitdelen in verband met de ingestelde distributie van levensmiddelen. "Eenheidsworst• om te eten, en met "eenheidsgaren", dat er paarsachtig uitzag, kreeg ik mijn eerste brei lessen.
I
Terug naar Dikke. Het laatste wat ik me van haar herinner, is dat ze in haar bedstee lag. Met miJn moeder bracht ik haar een bezoek. We woonden toen al aan de Langestraat. Het was een oude, vermoeide, zieke Dikke. Of ze daarna gauw gestorven is weet ik niet. Wel weet ik, dat het brengen van de krant plotseling ophield. Ik denk, achterat, dat ik er weg werd gehouden en haar dood me aanvankelijk werd verzwegen. Na het vertrek van de Dwingelooweg waren er zoveel nieuwe dingen die mijn aandacht in beslag namen. Knelis heett niet lang meer in het huisje gewoond. Hij was niet gewend om voor zich zelt te zorgen. En toen zijn zuster, vrouw Uhde, oak stiert, werd Knelis in het "Werkhuis" ondergebracht. Een instelling van het Gemeentelijk Armbestuur. Daar sleet Knelis, als een soort Diakenhuismannetje uit de Camera Obscura, zijn laatste levensjaren. At en toe kwam hij bij ons nag wel e~ns een karweitje opknappen. Hij timmerde onder andere het kippenhok. Teen oak hij tenslotte bedlegerig werd (je wist toen nooit wat de mensen mankeerde; het werd je waarschijnlijk niet gezegd) ben ik hem, met moeder, nag eens wezen
- 10 -
- 11 -
opzoeken. Een troosteloze zaal, val met bedden met oude mannetjes. Hij is van de armen begraven. Oak dat drong pas later tot me door. Toen we namelijk weer eens op het kerkhof het graf van mlJn zusje b~zochten, vroeg ik naar het graf van Knelis. Daar gingen we niet naar toe; dat was helemaal achterin en te ver weg! Oat "helemaal achterin", dat bleek me later, waren de naamloze graven van hen die "van de armen werden begraven". Dikke, Uhde, vrouw Uhde, de Kroese's, ze zullen er allemaal hebben gelegen. De naamlozen! Maar was het niet Herman Gorter, die zei, in een van zijn gedichten, dat het de Naamlozen zouden zijn, aan wie de Gerechtigheid zou geschieden?
moeder, en nag een broer (Jacob) en zuster
Dit trieste einde van Knelis, in 't Werkhuis 1 moet oak moeder zijn bijgebleven. Toen zij in het Bejaardenhuis Renselheerd trok, werd het "Werkhuis" verbouwd tot een modern Verpleeghuis, dat de toepasselijke naam "Avondlicht" kreeg. Bejaarden voor wie in Renselheerd geen doelmatige verpleging meer mogelijk was, gingen daarheen. Moeders grootste angst is altijd geweest in "Avondlicht" terecht te komen, om daar haar laatste privacy te verliezen. Ze sprak daar vaak. over, zo~el tegenover ITilJ, als tegenover de directrice van Renselheerd. Toen moeder tenslotte ziek werd en bleek dat dit haar laatste ziekbed zou zijn, toonde de directrice veel begrip. In gezamenlijk overleg kwam er een particulier verpleegster. Gelukkig was haar lijden kart en is ze nag vrij onverwacht ingeslapen. Ze werd in Renselheerd opgebaard en niet in Avondlicht. Een belotte was ingelost. Ik heb me altijd afgevraagd, waarom moeder me altijd meenam op haar kerkhofbezoeken. In Wi~ schoten gingen we vaak. Maar oak naar Scheemda nam ze me mee, waar haar vader en haar broers lagen. En naar Groningen, waar haar grootmoeder,
Waarom ik dit verhaal zo nodig op papier moet zetten? Ik weet het niet. Sentiment? Ik gel oat het niet! Nostalgie? Misschien! Het is nu eenmaal onvermijdelijk, dat men, bij het ouder worden, meer terug dan vooruit kijkt. In het verleden ligt het "houvast"; in de toekomst de "onzekerheid". De slogan, die Koos en ik in onze jonge jaren hanteerden, nameliJk "En de toekomst houdt de vreugd' in zicht", heett een bijsmaakje gekregen. Als miJ de gedachte besluipt, als daartoe al de mogelijkheid zou bestaan, wat ik in mijn voorbije levensjaren nag eens zou willen herbeleven, ben ik daarin heel zeker. Niet een trouwdag at een andere hoogtijdag zou het zijn, maar wel, slechts EEN dag, weer kind zijn in mijn jongste jaren bij vader en moeder thuis. En dat verklaart dan tevens de titel van dit verhaal "Nag bij moeder thuis". En dan zou ik de klemtoon op thuis willen leggen. Zo heette een van de boekjes van Ligthart en Scheepstra uit de serie "Ot en Sien". Die jongste tijd, tot waar mijn geheugen terug gaat, is wel mijn meest onbekommerde tijd geweest. Een gelukkige tiJd zou ik zeggen, al ken je als klein kind de betekenis van het woord "geluk" niet. Het is de steer van tevredenheid en geborgenheid, die me nu nag aanspreekt. Ofsc~oon ze niet zo lang tevoren een dochtertje verloren, heb ik niet het gevoel, dat ze mij toen in de kou lie ten staan. Zeker ben i k het gewenste, vervangende kind geweest.
-
12 -
Oat gevoel had ik later, 7 jaar oud, na de vermissing van Eildert wel. Aan die tijd denk ik met frustraties terug. Weg de steer van geborgenheid. Alleen maar eenzaamheid en het gevoel, dat ze mij in de steek lieten. Ik zocht dan mijn heil bij de dienstbode in de keuken. Aan die tijd is het niet prettig terug te denken; al kan ik er nu wel begrip voor opbrengen. De moeder aan de Dwingelooweg had het altijd wel druk en is beslist altijd erg bezorgd geweest, om mijn en vooral mlJn vaders zwakke gezondheid. Pas later, aan de Langestraat, was ik mij bewust van zijn heftige hoofdpijnaanvallen, door de vele keren dat ik het was die gemaakte afspraken moest gaan afzeggen. Zelfs al zou hij een goede gezondheid hebben genoten, dan nag nam hij te veel hooi op zijn vork. Het beeld van mijn vader dat ik heb, de carbidlantaren van zijn fiets aanstekend, om naar Winschoten te rijden voor weer een van zijn vele vergaderingen of andere verplichtingen, staat daar model voor. Maeder zal zich, daar aan h~bben de Dwingelooweg, wel vaak eenzaam gevoeld, 's avonds. De onverlichte slechte weg noodde bij winterdag beslist niet uit tot uitgaan, of ~ezoek ontvangen. Oat zal oak zeker een van de redenen zijn geweest, dat mijn vader in 191~ zijn hoofdschap van de Dwingelooschool verwisselde voor dat van de Langestraatschool. Mijn contacten met mijn vader speelden zich voornamelijk at in zijn schoollokaal 's winters; 's zomers in de tuin waar hij vaak bezig was. Na theetijd vertrok ik met hem naar school. 's Winters was er van 6 tot 8 avondschool, voor kinderen die na afloop van de leerplichtige dagschool, nag wat bij wilden leren. Voor mijn ouders betekende dat een welkome financiele aanvulling van het karige salaris. Pa bracht zijn tijd door met het corrigeren van het schoolwerk en het brandend houden van de grate kachel (baggers en turf), Er viel veel te beleven voor mij in dat schoollokaal.
- 13 -
Het toppunt van heerlijkheid was wel de schoolzolder. Stapels afgedankte boekjes,schriften en platen lagen er. Een zolder met een schuin dak en veel geheimzinnige hoeken, waar, zelfs 's zomers, het licht maar spaarzaam door de kleine raampjes kwam. In een van die hoeken stand de kist met het levensgrote "lijk", 's winters gebruikt bij de E.H.B.O.lessen van dokter Sissingh. Een natuurgetrouwe namaakmens van celluloid, die eenmaal een nieuwsgierige dienstbode de stuipen op het lijf joeg, toen ze daar voor de eerste keer de wekelijkse was te drogen ging hangen. Haar spierwitte, verbijsterde gezicht en het homerische gelach van mijn vader en moeder, hebben diepe indruk op me gemaakt. Van de zorgen, die mijn ouders zeker toen al hadden over Eildert, heb ik weinig gemerkt. HiJ was tben 15 jaar. Hij was bijzonder driftig en opvliegend. Bij een van zijn driftbuien gooide hij eens een grate steen door de glazen gangdeur. Tijdens de trammelant, die toen antstand, zocht ik een goed heenkomen onder een grate rhododendronstruik. Daar vond moeder me, trillend van angst. Zelf was ik oak eens het slachtoffer van zo'n driftbui. Ik had van moe een beschuit met aardbeien gekregen. Toen ik die in de tuin liep op te peuzelen, gaf Eildert, die daar bezig was, me opdracht oak eentje voor hem te halen. Op mlJn weigering ontstak hij in woede en bezeerde me aan mijn beentje met de riek, waar hij mee bezig was. Maar daartegenover betrok hij me altijd bij de verzorging van zijn vele konijnen. Ik mocht van hem jonge koniJntjes in mijn schortje houden en de kippen voer geven. Hij voorzag me royaal van b~slist onbevoegd geplukte kersen, waar ik zelf niet bij kon. Met de kruisbessen ging dat gemakkelijker. Hij nam Zusje
- 14 -
school ging) in bescherming tegen de plagerijen van Ampo Weeke, zijn vriendje in die tijd. Om de een of andere reden schepte deze er behagen in achter bosjes te kruipen om daar het geroep van de koekoek na te bootsen. Het maakte me toen erg bang, wat ik nu fascinerend vind. Misschien is het uiteindelijk hetzelfde! Ja, er was veel te beleven in de tuin 's zomers. De deur van de tuinkamer stand dan open. Maeder zat er dan met een stapel verstelwerk; de voeten op een stoof (dezelfde die we nog hebbenl. In diezelfde stoat verstopte ik de afgeknipte krulletjes. Heimelijk heb ik haar schaar weten te bemachtigen en onder tafel heb ik kans gezien een hap uit de krulletjes te knippen. Dikke had me een mooi blauw haarlint beloofd voor als mijn haren lang genoeg zouden ZlJn. Volgens Dikke moesten haren vaak geknipt worden, wilden ze lang worden. Een uitspraak vermoedelijk steunend op ervaring. In verband met veel voorkomende hoofdluis werden de haren vaak geknipt. Maar ik had geen hoofdluis en moeder zal mijn blonde krulletjes mooi genoeg hebben gevonden. Dat haarlint bewaarde ze in haar "kabinet", in hetzelfde laatje als het kerkboek en het horloge van ha~r overleden man. Wie weet wat voor historie aan dat lichtblauwe lint was verbonden. Ik heb het nooit geweten en het lint heb ik nooit gehad. Ik was laat zindelijk. Vaak beknorde moeder me, dat het kruisje in mijn broekje weer hat was. Dat waren eigen~ebreide wollen broekjes. Die absorbeerden goed en je merkte wellicht niet zo, dat het broekje nat was. 't Zal wel veel luiheid zijn geweest en gemakzucht. Anders was het met het lezen, daarin was ik een vluggerdje. Juffrouw Mooi nam me vaak mee de klas in en spelenderwijs leerde ik, met de kindertjes van de klas, lezen. Thuis had ik oak een leesplankje - raam - roos - wiel. Later kwam pas
- 15 aap - noot - mies. Maar omdat ik, toen ik het echt naar school ging, in de tweede klas ben begonnen, heb ik als kind daar niet mee geoefend. Ik herinner me nag bizonder goed het schoolfeest in verband met de herdenking van 100 jaar onafhankelijkheid Nederland 1813-1913. Ik droeg mijn mooiste jurk, had een bloemenkransje in mijn haar en een boog in mijn handjes. Een grate ton met chocolademelk in de schoolgang! Maar van de chocolademelk moest ik overgeven. Eildert moest me, van Pa, thuisbrengen. Het einde van het feest was voor mij, mijn bed. Veel later vertelde moeder me, dat ik ziek was geworden omdat ik pas tegen pokken was gevaccineerd. Maar chocolademelk heb ik nooit meer gelust. Het meest opwindende waren wel de "zigeuners". Echte zigeuners waren het niet, al werden ze zo genoemd. Het was een grate familie, met kinderen en aangetrouwde kinderen van circus-artisten. Naast ons hadden ze hun winterkwartier. In de grate schaapskooi werden de dieren ondergebracht (paarden, ezels, apen, hondjesl. De salonwagens stonden er voor. De hondjes (zwarte en witte poedeltjesl waren in de wagens. Soms oak de aapjes, als het erg koud was. Dat was wat! Vaak was ik in gezelschap van Mientje Teuteberg te vinden. Ze was veel ouder dan ik. Dagelijks oefende ze met een ronde stok. De handgrepen moesten steeds dichter bij elkaar gebracht worden. En daar kroop ze dan op een of andere manier met hoofd en schouders door. Een soort slangennummer. Ze probeerde mij er oak in te betrekken. Ik denk, met weinig succes. Mientje kon lezen noch schrijven. Ik bracht mijn leesplankje mee, om haar "leeslessen" te geven. Ik denk, oak met even weinig succes. Het volgende winter ging ze naar school. In het oorlogsjaar 1915 verhuisden we naar Langestraat 95. Afgelopen was het met Dikke en Knelis, met Mientje Teuteberg en de hondJes en
- 16 -
aapjes. De konijnen waren oak verdwenen. Aan de Langestraat waren alleen nag de kippen. De gro\e tuin, de schoolzolder, het weiland met ziJn ho~e gras en kleurige bloemen, het is alles herinnering geworden. Of me dat op dat moment iets deed? Ik denk van niet. Zoveel dingen zouden er in de naaste toekomst gebeuren <Eilderts vermissing). Ze zouden mijn hele leventje veranderen. Maar dat stand toen nog in de sterren geschreven! En nag vele, vele dingen stonden in de sterren geschreven, waar een mens gelukkig van te voren geen weet van heeft. Gelukkig maar! Deze terugblik is een houvast. Vandaar!
geschreven voar mijn kinderen in de winter van 1974-1975 opnieuw getypt en ingebonden juni 1986
)r~..:.-1:'-~~
-------