Talentontwikkeling als (leer-)experience. Talenten als vertrekpunt. Door: Jorg Andree & Dinant Roode We herkennen het gevoel allemaal. Je hebt je training goed voorbereid en je wilt lekker aan de slag. Maar wat zou er gebeuren als een sporter aangeeft tijdens de training wat hij van jou nodig heeft om te werken aan zijn ontwikkeling? Wij constateren dat binnen trainen de nadruk ligt op vaardigheden en kennis die sporters (nog) niet beheersen. In een leeromgeving gebeurd het vaak dat de trainer/coach de sporter confronteert met wat hij/zij niet kan. Hoe motiverend is dat? In dit artikel willen we je als trainer/coach meenemen in een andere manier van werken, ontwikkelen en begeleiden van sporters. Een benadering waarbij we niet inzoomen op datgene wat mensen niet goed kunnen, maar juist talenten als vertrekpunt nemen. Dit noemen wij een waarderende benadering van trainen en coachen in de sport. Interactieve Leerexperience Trainen en coachen is steeds vaker een interactieve beleving. De interactieve beleving is uniek en niet standaardiseerbaar want de sporter ontwikkeld mee (actieve participatie). We spreken, in navolging van Pine & Gillmore (2000), van een beleving of ‘experience’ wanneer sporters zodanig geraakt worden dat er een blijvende indruk achter blijft. De gebeurtenis is memorabel en zeer persoonlijk. De sporter is bevlogen. Beleving wordt vaak aangeduid als een fysiek proces, iets dat je lichamelijk ondergaat. Een ervaring is een mentaal proces, iets dat je cognitief en emotioneel ondergaat. Met een interactieve leerbeleving bedoelen we een samenhangend geheel van het fysieke en mentale proces. Wij maken gebruik van het model van Falk & Dierking (1997) om de beleving van sporters te optimaliseren. In dit model wordt de beleving van sporters bepaald aan de hand van de persoonlijke, sociale en fysieke context.
Persoonlijke context De persoonlijke context is uniek. Sporters hebben verschillende ervaringen, motieven, wensen en doelen. Sporters denken, voelen en willen. Korthagen & Lagerwerf (2008) beschrijft dat effectief handelen een samenhangend geheel is van denken (hoofd), voelen (hart) en willen (buik). Wij zijn ervan overtuigd dat deze 3 dimensies leiden tot betekenisvol leren. Het in interactie leren en handelen (benen) geeft meer diepgang en betekenis aan de training. In het voorbeeld met Klaas Jan Huntelaar zien we de wil om te werken aan verbeterpunten en zet hij zijn talent in om te werken aan ontwikkeling. Hij heeft hier geen sturing nodig vanuit de trainer/coach. Zondag 23 augustus, Les van de meester, Klaas Jan Huntelaar, zijn geheim: analyseren wat je fout hebt gedaan en daar gericht op trainen voor jezelf na de training. ‘Als je zo met voetbal bezig bent, maak je het verschil’ (Sportweek, augustus, 2009) Wanneer een sporter handelt vanuit bevlogenheid maakt hij het verschil en zet hij zijn talenten in om te werken aan zijn ontwikkeling. In een authentieke relatie tussen sporter, trainer/coach en team gaat het vooral om aandacht voor ieders talenten, behoeften en eigenheid. Clifton & Buckingham (2003) definiëren een talent als ‘elk zich herhalend patroon van denken, voelen of zich gedragen dat op productieve manier kan worden ingezet’. Dit wordt geïllustreerd in het voorbeeld van Klaas Jan Huntelaar. Elke sporter heeft zulke patronen die authentiek zijn. Dit wordt bevestigd door Frederickson (2002). Zij geeft aan dat je vooral moet aansluiten bij positieve belevingen van sporters. Als je aandacht gericht is op talenten wordt je creatiever en je bewustzijn ruimer. Dit is een belangrijk principe wanneer het gaat om het bevorderen van prestatieontwikkeling.
Sociale context De kwaliteit van trainen en coachen (beleving) wordt beïnvloed door de interactie tussen sporters, coaches en het team. De inzichten en ervaringen van de betrokkenen werken inspirerend en versterken de beleving. In verschillende publicaties wordt dit ook wel aangeduid met de term co-creatie. Om te komen tot dit principe moeten sporters leren om gebruik te maken van elkaars talenten om zo het beste uit zichzelf en anderen te halen. Het ervaren van co-creatie, waarbij kennisdeling en kenniscreatie belangrijk is, leidt tot meer verantwoordelijkheid van sporters binnen de training. ‘Coachen doe je samen’, is een van de motto’s van Marc Lammers. “Coaching is niet dat ze doen wat je zegt, maar dat ze doen wat het beste is voor het team.” Zaterdagmiddag, bij de bespreking voor de WK-finale kreeg Marc Lammers wat hij zo graag wilde zien. Janneke Schopman wees bij de videoanalyse op enkele details in de strafcorner van Australië die Lammers waren ontgaan. Al het hele toernooi hadden de vrouwen zich nadrukkelijk gemengd in de tactische zaken. Hoe groter de verantwoordelijkheid, hoe groter hun betrokkenheid, is de overtuiging van Lammers. (Graat, John; Trouw, 10 oktober 2006)
Als we deze aanpak succesvol willen laten zijn is het van belang dat co-creatie, in gedrag, zichtbaar is bij alle betrokkenen (congruentieprincipe). Het delen van informatie en ervaringen is hierbij een kritische factor voor succes. De reden is simpel en diepzinnig. Zonder informatie kunnen sporters geen beslissingen nemen. Zonder het delen van ervaringen kun je geen kennis ontwikkelen. Als wij sporters stimuleren om risico te dragen om belangrijke beslissingen te nemen is het van belang dat ze vertrouwen krijgen. Uit verschillende publicaties, bijvoorbeeld Blanchard, Carlos & Randolph (1999), blijkt dat informatie delen de onderlinge relatie versterkt. Er is sprake van wederzijdse afhankelijkheid, wanneer je het beste uit elkaar wilt halen. We spreken van een productieve leeromgeving wanneer talenten van sporters inzichtelijk zijn en er samenhang is tussen de persoonlijke behoeften, doelen en het teambelang. Fysieke context De fysieke context beschrijft de inrichting van een training en de bijdrage van het trainingscomplex. Dit gevoel dat het oproept bij een sporter zal een bijdrage leveren aan zijn leerexperience. Het stimuleren van talentontwikkeling vraagt om een fysieke omgeving die speelruimte biedt. Als coach geef je dan verantwoordelijkheid aan de sporters en ruimte om te experimenteren. De sporter is eigenaar van zijn eigen ontwikkeling. Op deze wijze zou Klaas Jan Huntelaar zijn ontwikkeling hebben vormgegeven binnen de training en niet na afloop.
Talentontwikkeling in teamleren Het uitgangspunt in onze aanpak is dat mensen effectiever en productiever zijn naar mate zij in staat worden gesteld om hun sterke punten in te zetten. Om dit te realiseren maken wij hier gebruik van het 4P model: persoon, potentieel, prestatie, en progressie. Dit 4P model geeft richting en inrichting aan talentontwikkeling en brengt gezamenlijke focus op verrichtingsniveau. Het inzichtelijk maken van talenten van de betrokken personen is de start van de leerexperience. Met personen bedoelen we de teamleden en de begeleiding/staf. Sterke punten van Buckingham & Clifton (2003) en Totaal coachen van Huijbers & Murphy (2006) zijn middelen om persoonlijke kenmerken, kwaliteiten en talenten van personen in kaart te brengen (het potentieel). Het persoonlijk talentenprofiel, waarin sterke punten en je ‘action type’ beschreven staan, vormt de basis voor een gesprek. De insteek is om talenten direct te gebruiken als basis om persoonlijke doelen te stellen. Waar wil de sporter een bijdrage aan leveren? Wat zou een invulling van leren zijn waarbij de sporter enerzijds diens talenten inzet en verder ontwikkelt, en anderzijds het team helpt? Door te praten over persoonlijke leerdoelen en ambities, in plaats van verbeterpunten centraal te stellen, ontstaat een heel andere focus. In dit gesprek gaan we samen op zoek naar de verbinding tussen het talentenprofiel, mogelijke prestaties en ontwikkelmogelijkheden. Buckingham & Clifton (2003) geven, vanuit onderzoek, een bruikbare en diepgaande beschrijving van sterke punten. Het
geeft je de mogelijkheid om een ‘gezamenlijke taal’ te ontwikkelen en met elkaar in gesprek te komen over sterke punten en talent. Huijbers & Murphy geven inzicht in persoonlijke voorkeuren in waarnemen, denken, voelen en bewegen. Met alle betrokkenen zullen prestaties geformuleerd worden om zo het gewenste resultaat in kaart te brengen. Wanneer helder is wat een sporter wil realiseren, pas dan kijken we naar de randvoorwaarden en ontwikkelmogelijkheden. Dit zorgt ervoor dat alle betrokkenen weten wat er verwacht wordt van de samenwerking en zal betrokkenheid bij de deelnemers doen vergroten. Gedurende het traject zal de progressie van het gewenste resultaat getoetst worden aan de hand van een ontwikkelingsgericht portfolio. Daarnaast zal in een criterium gerichte dialoog de inzet van talenten inzichtelijk worden gemaakt. Tevens dient de dialoog om ontwikkeling van de sporter in kaart te brengen om eventueel de geleverde prestaties aan te scherpen. Trainers en coaches blijven verantwoordelijk om ook tussentijds de groei van talenten en het lerend vermogen van de sporter te toetsen. Conclusie: Trainers en coaches creëren leiders Binnen een leeromgeving waarin talentontwikkeling centraal staat is het belangrijk dat sporters zich ontwikkelen tot leiders. De sporter is eigenaar van zijn eigen ontwikkeling. Het faciliteren van dit proces stimuleert dat de sporter ondernemer is van zijn talent en hier leiding in zal nemen. Dit talent kan tot uiting komen als trainers en coaches een rol vervullen waarin ruimte wordt geboden om dit talent te ondersteunen, te inspireren en waar nodig is sporters te confronteren. Om vanuit ambitie en doelstellingen talent te ontwikkelen is samenhang tussen een interactive experience model en het 4P model wenselijk om te komen tot het gewenste gedrag bij alle betrokkenen. Het geheel, van een (leer)experience, is uniek en niemand zal dezelfde beleving ervaren. Juist het inzicht dat de persoonlijke, sociale en fysieke context samen de beleving bepalen, maakt het mogelijk sociaal, fysiek, intellectueel en emotioneel rijke leerbelevenissen te creëren (Nijs & Peters, 2002). Vanuit de gezamenlijke focus, waarbij talenten van personen centraal staan, is het mogelijk om deze aanpak te doen slagen. Alleen zo geven we talent de ruimte om te komen tot een (leer)experience. Wij nodigen jou uit om je ervaringen te delen met ons, om zo deze experience ook voor ons lerend te houden.
Jorg Andree en Dinant Roode zijn opleiders en coaches aan de Hanzehogeschool Groningen, Instituut voor Sportstudies. Voor contact:
[email protected] &
[email protected]
Bronnen: Blanchard, Kenneth, Carlos, John P. & Randolph, Alan (1999), Empowerment, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen. Buckingham, Marcus & Clifton, Donald O. (2003), Ontdek je sterke punten, Spectrum, Utrecht. Falk, John H. & Dierking, Lynn D. (1997), The museum experience, Whalesback Books, Washington. Frederickson, B.L. (2002),Positive emotions, In: C.R. Snyder & S.J. Lopez (eds.), Handbook of positive psychology (p.120 – 134). Oxford University Press. Huijbers, Jan & Murphy, Peter (2006), Totaalcoachen, Arko Sports Media. Korthagen, Fred & Lagerwerf, Bram (2008), Leren van binnenuit, Uitgeverij Nelissen. Nijs, Diane & Peters, Frank (2002), Imageneering, Boom Onderwijs. Pine, Joseph & Gillmore, James H. (2000), De beleveniseconomie, Academic Service Rooij, van, Marloes (2009), Effectief samenwerken: denken in driehoeken, Kessels en Smit. Tjepkema, Saskia, Verheijen, Luc (2005), Ontwikkelen van(uit) talent: een krachtig perspectief voor persoonlijke groei, Gids voor Personeelsmanagement, jrg 84, no.5, p.24 – 27.