Inspanningsfysiologie Hoofdstuk 10 Les 14 Bovengrens prestatievermogen: HMV beperkende factor, niet longen Bij begin inspanning stijgt P CO₂ arterieel bloed, ademprikkel, longen passen aan. Ongetrainde sneller ademhalen, getrainde ademteug Alveolaire ventilatie groter bij getrainde Snelheid van zuurstofafgifte groter bij inspanning door: -groter concentratieverschil tussen bloed en cel -Meer CO₂ gemaakt in cel gaat naar bloed en verdrijft O₂ -hogere temperatuur geeft snellere diffusie De Utilisatie = benutting van zuurstof neemt toe. Door toename melkzuur CO₂ en warmte vaatverwijding in spieren: herverdeling bloed (minder bloed naar spijsvertering, meer naar spieren en hart) Spiercel bij inspanning snel tekort zuurstof , heeft eigen O₂ voorraad aan myoglobine = eiwit specifiek voor spier. Bij lage zuurstofspanning wordt zuurstof losgelaten uit het oxymyoglobine
Tabel blz 22 en 23 Begrippen Steady state, Zuurstofschuld en Second wind
14
Tijdens inspanning glucose spiegel : adrenaline glucagon cortisol Blz 182 boek Tijdens dynamische inspanning neemt de systolische bloeddruk toe, vooral bij getrainde groot SV. De diastolische bloeddruk kan bij getrainde zelfs afnemen door groot capillair netwerk. De netto polsdruk (verschil tussen syst en diast bloeddruk) neemt toe Kracht training; hypertrofie spier; meer myofibrillen en capillairen Duurtraining: groter HMV, toename vitale capaciteit en efficiëntere ventilatie en betere spierdoorbloeding tijdens inspanning Tijdens inspanning herverdeling bloed door sympatische prikkeling, hormonen (nor)adrenaline, stijgen P CO₂, dalen PH, snellere diffusie door stijgen temperatuur en door toename O₂ aanbod
1: Anaeroob, A-lactisch: ATP/CP systeem 0-10-25 sec
Blz 183
2: Anaeroob, Lactisch systeem; Melkzuursysteem in cytoplasma 0- paar min, maximaal doorgaan, volledig verzuren OF 0-120 sec, opstarten tot overname aeroob systeem 3: Aeroob, A-lactisch systeem: Steady state: O₂ aanbod = O₂ behoefte in mitochondriën met zuurstof eerst zuurstofzuinige koolhydraten later bij sub-maximale belasting ook energiezuinige vetverbranding Vermoeidheid ontstaat door: -weinig glucose in bloed, glycogeen in spieren -dalen PH, verlies van water en zouten door zweten Desmale verbening: schedel, ossa plana: directe bot groei Chondrale verbening: pijpbeenderen, kraakbeen: indirecte bot groei
HERHALEN HOOFDSTUK 8 HORMONEN Hypofyse opperklier -Route 1: Groeihormoon: groei maar ook stimulatie (vet)verbranding -Route 2: Adenofyse-Thyreotroop H: Schildklier: Thyroxine: stofwisseling :Adenofyse- ACTH: bijnierschors: cortisol, testosteron :Adenofyse-Troop H: Gonaden: Androgenen/Oestrogenen -Route 3: Neurofyse: ADH nieren: extra H₂O resorptie, urine hypertoon -Route 4: Pancreas: glucosespiegel: Insuline Glucagon Bijschilkliertjes: inspanning: Parathormoon: ca naar bloed Bijnieren: bloed hoge COD zuur: Aldosteron, na naar bloed, K en H⁺ via secreCe bij nieren uitgescheiden -Route 5: Symp ZS: Catecholaminen, arbeidshormonen, (nor)adrenaline
Doping: Testosteron/Anabool steroïd: eiwitopbouw/ extra afgifte ery’s Groeihormoon: eiwitopbouw, duur, doorgroei kaak voeten handen neus Cortisol: remt ontstekingsreactie, pijndemping, cave wondheling
1: Het HbO₂ (hemoglobine zuurstof) staat eerder zijn O₂ af bij: A) Een lage PH van het bloed B) Een hoge PCO₂ van het bloed C) Een hoge temperatuur van het bloed D) Zowel A, B als C zijn juist
Oefenvragen les 14
2: Tijdens hardlopen neemt de diffusie van zuurstof naar de weefsels toe doordat in: A) De weefsels de PH stijgt B) De weefsels de PO₂ daalt C) Het capillaire bloed de PCO₂ daalt D) Het capillaire bloed de PH stijgt 3: Wat treedt op in het begin van statische en dynamische inspanningen? A) Een verbeterde doorbloeding van de actieve spieren B) Vasodilatatie in de actieve spieren C) Vasodilatatie van de huidvaten D) Vasodilatatie van de darmvaten 4: Zuurstof treedt uit de haarvaten en gaat naar de extracellulaire vloeistof door: A) De bloeddruk B) De osmotische druk C) De stromingsweerstand in het haarvat D) Het concentratieverschil van de zuurstof
5: Waarom kun je na hyperventilatie langer je adem inhouden? A) Door een daling van de P CO₂ in het arteriële bloed B) Door een daling van de P O₂ in het arteriële bloed C) Door een stijging van de P CO₂ in het arteriële bloed D) Door een stijging van de P O₂ in het arteriële bloed 6: De COD (colloïd osmotische druk) in de weefselcapillairen zorgt voor transport van water en A) Bloedeiwitten van capillair naar weefsels B) Bloedeiwitten van weefsel naar capillairen C) Opgeloste stoffen van capillair naar weefsels D) Opgeloste stoffen van weefsel naar capillairen 7: In verband met hun functie worden arteriolen ook wel eens genoemd: A) Capaciteitsvaten B) Drukvaten C) Holle vaten D) Weerstandsvaten 8: De kleppen tussen de atria en de ventrikels van het hart sluiten doordat A) De druk in de atria stijgt tijdens een atriumcontractie B) De druk in de ventrikels stijgt tijdens een ventrikelcontractie C) De papillairspiertjes aanspannen D) De kleppen zelf samen trekken
14
9: Welk orgaan (welke organen) speelt (spelen) een rol bij de vorming van erytrocyten? A) De lymfeklieren B) Het bijniermerg C) Het rode beenmerg D) A,B en C zijn juist
14
10: De P CO₂ in het veneuze bloed is groter dan de P CO₂ in de alveoli A) Tijdens hyperventilatie B) Tijdens inspanning C) Tijdens rust D) Alle bovengenoemde 11: * De maximale hartfrequentie van een gemiddelde 36 jarige bedraagt ongeveer 185 slagen per minuut # De gemiddelde hartfrequentie van de gemiddelde 17 jarige in rust bedraagt ong 50 slagen per minuut A) * en # zijn juist C) Alleen * is juist B) * en # zijn niet juist D) Alleen # is juist 12: De diastolische bloeddruk stijgt ten opzichte van die in rust NIET of nauwelijks bij een * Dynamische belasting overeenkomend met 50% van de maximale intensiteit # Statische belasting overeenkomend met 50% van de maximale intensiteit A) * en # zijn juist C) Alleen * is juist B) * en # zijn niet juist D) Alleen # is juist
13: A) B) C) D)
Oedeem kan niet ontstaan door: Afsluiting lymfevaatjes Teveel eiwitten in het bloed Teveel eiwitten in het weefselvocht Toename van de veneuze druk
14: Als de bloeddruk plotseling toeneemt dan: A) Neemt de hoeveelheid omringend weefselvocht AF en de COD blijft GELIJK B) Neemt de hoeveelheid omringend weefselvocht AF en de COD neemt AF C) Neemt de hoeveelheid omringend weefselvocht AF en de COD neemt AF D) Neemt de hoeveelheid omringend weefselvocht TOE en de COD neemt TOE 15: Waar is de capillaire bloeddruk lager dan de COD? A) In de capillairen van de skeletspieren B) In de capillairen van de pulmonale capillairen C) In de capillairen van de hartkransslagader D) In de capillairen van de nieren 16: Aan de arteriële kant van de capillairen is de bloeddruk …….. Dan de COD A) Gelijk B) Hoger C) Lager D) Soms hoger, soms lager
14
17: Onder het inspiratoire reserve volume verstaan we de hoeveelheid lucht die: A) Nog ingeademd kan worden na een normale inspiratie B) Nog ingeademd kan worden na een maximale inspiratie C) Zich in de longen bevind na een normale inspiratie D) Zich in de longen bevind na een maximale inspiratie 18: De langste uitloper van een zenuwcel heet: A) Dendriet B) Mergschede C) Neuriet D) Schede van Schwann 19:In welk deel vindt de coördinatie van spieractiviteit plaats A) Grote hersenen B) Kleine hersenen C) Hersenschors D) Verlengde merg 20: De lever ontvangt bloed uit: A) Leverader en poortader B) Leverslagader en miltslagader C) Miltslagader en leverader D) Poortader en leverslagader
14
Herhalen Anatomie: Arthrologie
Fysiologie les 14
-Di-arthrose met gewrichtsspleet en synovia en beweging -Amfi-arthrose – hemi-arthrose -Syndesmose – Synarthrose – Synostose Remming bewegingsuitslag: benig/ligamenteus/spier Mediaal lateraal proximaal distaal ventraal dorsaal craniaal caudaal anterior posterior superior inferior Flexie-extensie dorsaal-plantair-palmair flexie ab-adductie endo-exorotatie elevatie-depressie pro-retractie ante-retroversie pro-supinatie in-eversie circumductie