CONSUMENTENPLATFORM De prijs van duurzame voedselproductie DESKRESEARCH 1 Inleiding Deze deskresearch bevat een overzicht van prijzen en enkele maatschappelijke discussies en ontwikkelingen omtrent prijsopbouw en duurzaamheid. Het verwoordt niet de visie van het ministerie van LNV. Consumenten vragen om duurzaam geproduceerd voedsel. Van boeren en tuinders wordt verwacht dat zij mens-, dier- en milieuvriendelijk produceren. In de winkel laten consumenten zich echter verleiden tot goedkope importproducten. Prijs en productkwaliteit blijken daar de doorslag te geven bij de keuze voor een product. Willen we in Nederland duurzaam geproduceerd voedsel financieren en hoe zouden we dat kunnen doen? Deze deskresearch geeft achtergrondinformatie over landbouwprijzen, de verdeling van het geld in de keten en enkele visies van burgers en maatschappelijke organisaties op de prijsvorming van landbouwproducten. Tot besluit worden ideeën aangedragen voor manieren om duurzaam geproduceerde producten een eerlijke prijs te geven. 2 Bestedingen van consumenten aan voedsel 2.1 Gangbaar Het gemiddelde bedrag dat een huishouden per jaar besteedt aan voedsel, steeg tussen 1992 en 2000 met 22%. Dat blijkt uit cijfers van het CBS. In absolute cijfers nam het bedrag toe van € 3510 tot € 4289. Het aandeel van voedsel in de totale uitgaven daalde in diezelfde periode echter van 19% naar 17% (tabel 1). Nederlanders besteden dus een steeds kleiner deel van hun inkomen aan voedsel. Tabel 1: Totale consumentenbesteding gemiddeld per huishouden per jaar en besteding aan voedsel in Nederland van 1992 tot en met 2000. Totaal Voedsel Aandeel in Euro in Euro voedsel in percentage 1992 18.610 3510 19.3 1995 19.989 3636 18.2 1997 21.284 3702 17.4 2000 24.743 4289 17.3 Bron: CBS Tabel 2 laat zien dat in heel Europa een steeds kleiner aandeel van het inkomen wordt besteed aan voedsel. Tabel 2: Aandeel van consumentenbestedingen aan voedsel, dranken en tabak in de consumptie van huishoudens in Europa en Nederland 1977 1997 1999 Europa 25.2 17.4 13.6 Nederland 21.5 14.1 11.6 Bron: Europese Commissie Eurostat (SEC)
2.2 Biologisch als duurzaam alternatief
In de komende paragraaf worden prijsontwikkelingen binnen de biologische landbouw besproken als een voorbeeld van duurzame landbouw. Voor dat hier verder op wordt ingegaan dient te worden opgemerkt dat biologische landbouw een vorm is van duurzame landbouw, maar niet de enige. Ook 'gewone' boeren kunnen/moeten duurzame landbouw bedrijven door aandacht te besteden aan o.a. milieu en dierenwelzijn. Bij biologisch landbouw zijn de eisen waaraan je moet voldoen exact vastgelegd. Duurzame landbouw is meer een algemene term voor landbouw die in duurzaamheid varieert tussen de wettelijke (milieu/dierenwelzijns)eisen en biologische landbouw. De discussie over financiële prikkels voor consumenten om duurzame producten te kopen is het meest actueel bij biologische landbouw. Deze producten worden al voor een hogere prijs verkocht. Ook bij gangbare producten speelt de discussie of extra inspanningen op het gebied van duurzaamheid niet moeten worden vertaald in de prijs of op een andere manier gestimuleerd moeten worden (zowel aan de kant van de boer als bij de consument). Er bestaat een maatschappelijke wens om duurzaam geproduceerd voedsel te consumeren. Tegelijk is te zien dat het marktaandeel van biologische producten langzaam groeit. Het omzetaandeel van biologische producten in Nederland was in 2002 slechts 1,6% van de totale voedselomzet. Biologische aardappelen, groenten en fruit hebben met 3,6% het grootste marktaandeel.
Figuur 1: Omzetaandeel biologisch in de totale voedselomzet in Nederland in 2002 in procenten.
4 3,6
3
1,9
2
1,9 1,7
0,9
1
0 AGF
Zuivel
Brood
Vlees
Overig Food
Bron: Eko-monitor 2002 Het GfK Huishoudpanel bestaat uit een groep van 4400 huishoudens die hun aankopen dagelijks registreren. Uit deze registraties blijkt dat 78% van de consumenten in 2002 wel eens een biologisch product heeft gekocht. Overigens was dit soms toevallig. 3. Consumentenprijzen van landbouwproducten Uit cijfers van ILO en het CBS blijkt dat de consumentenprijs1 van voedsel in de afgelopen jaren is gestegen. Dit geldt zowel voor Nederland als andere Europese landen. Tabel 3 laat zien dat in alle lidstaten de voedselprijs tussen 1985 en 1997 is toegenomen. In Nederland is de procentuele toename het kleinst (24%) en in Spanje het grootst. Daar zijn de prijzen bijna verdubbeld (85%). Tabel 4 zegt overigens niets over de onderlinge prijsverschillen tussen de lidstaten.
1
Een belangrijk voorbehoud is dat deze cijfers in zeer kleine mate gerelateerd zijn aan de prijs die producenten voor hun producten ontvangen. Producentenprijzen zijn sterk afhankelijk van internationale handelsstromen.
Tabel 3: Indicatie van consumentenprijzen voor voedsel in verschillende Europese lidstaten van 1985 tot en met 1997 1985 1989 1993 1997 Denemarken 100 118.1 128.3 138.9 Spanje 100 128.2 160.6 185.7 Italië 100 123.8 153.8 178.3 Nederland 100 101.7 114.6 124.1 Bron: ILO Labour Statistics Database Voor Nederland zijn recentere gegevens beschikbaar. Deze staan in tabel 4. De prijzen van voedsel stegen in Nederland met 11% tussen 2000 en 2002 tegen slechts 6% tussen 1995 en 2000. Tabel 4: Indicatie van consumentenprijzen voor voedsel en non-alcoholische dranken in Nederland van 1995 tot en met 2002 1995 1999 2000 2002 Nederland 100 105 105,9 117,6 Bron: CBS 3.1 Prijsverschillen tussen gangbare en biologische producten De prijsverschillen tussen biologische en gangbare landbouwproducten variëren sterk. Dit is afhankelijk van het product waar men mee te maken heeft. Prijsverschillen zijn het kleinst bij groenten en fruit en het grootst bij vleesproducten. In 2002 waren biologische producten 31126 procent duurder dan gangbare producten. Deze hogere prijzen zijn voor consumenten een belangrijk argument om geen biologisch voedsel te kopen. Het prijsverschil is het kleinst bij tomaten (31%) en het grootst bij kipfilet (126%) (Eko-monitor 2002). Het grotere prijsverschil binnen de vleessector wordt veroorzaakt door een combinatie van een hogere voerprijs, een lagere conversie (minder snelle omzetting van voer in vlees) en hogere huisvestingskosten. Een biologische productiewijze brengt een duidelijk hogere kostprijs met zich mee. Er wordt meer rekening gehouden met bijvoorbeeld dierenwelzijn en milieu. Dit heeft enerzijds te maken met een lager productieniveau en anderzijds met inzet van meer arbeid (wieden). Biologische eieren zijn een goed voorbeeld van een product waarbij sprake is van hogere consumentenprijzen. Deze consumentenprijs wordt beïnvloed door de kostprijs van een diervriendelijker productie maar ook door de hogere logistieke kosten van boerderij tot winkelschap. In tabel 5 worden de verschillende productie-eisen afgezet tegen de gemiddelde consumentenprijs per ei.
Tabel 5: Prijsverschillen tussen eieren geproduceerd onder diverse omstandigheden Soort ei Kippen/m2 Buitenruimte Daglicht Snavel Gemiddelde Meerprijs in m2/kip prijs in ct % per ei Legbatterij/ >20 Geen Nee Gekapt 10.6 0 Volière Scharrel 7 Geen Ja Gekapt 13.9 31 Gras/ uitloop 7 2,5 Uitloop Gekapt 18.7 76 Eko 6 4 Uitloop Niet 27.3 158 gekapt NRC Handelsblad 10-02-03. Bron: Skal, PVE, Biologica Tabel 5 laat zien dat een biologisch ei 158% meer kost dan een ei uit een legbatterij (SNM, 2003). Er wordt getracht om de logistieke kosten omlaag te krijgen door het volume van biologische producten te verhogen. Een poging daarvan is het voornemen binnen het grootwinkelbedrijf om een aantal basisproducten voor 100% te vervangen door biologisch (rode kool, witte kool etc.) 4. Prijsopbouw van producten Uit de hoofdstukken 1, 2 en 3 blijkt dat de absolute consumentenprijs voor voedsel is gestegen. De consument besteedt relatief echter steeds minder van zijn inkomen aan voedsel. Verder zijn biologische en andere duurzaam geproduceerde producten duurder (meer dan 40%) dan gangbare producten. Er zijn nogal wat maatschappelijke organisaties die stellen dat de kleine marges van het agrarisch bedrijf tot uiting komen in een kleiner aandeel in de consumentengulden. Dit zou worden veroorzaakt door de toenemende marktmacht van de detailhandel. Er bestaan daarentegen ook organisaties die stellen dat dit veroorzaakt wordt door de mondialisering van handelsstromen. Dit hoofdstuk gaat na hoe de consumentengulden is verdeeld over de ketenpartijen, welke verschuivingen hierin plaatsvinden en wat daarvan de oorzaken zijn. 4.1 Verdeling van de consumentenprijs in de agrofoodketen De primaire land- en tuinbouw heeft in de loop van de jaren negentig een wat minder vooraanstaande positie gekregen in de totale agrofoodketen. Voor een deel is dit toe te schrijven aan verscherpte concurrentie. De veranderingen in het EU landbouwbeleid hebben er binnen de Europese Unie toe geleid dat de markt niet langer wordt gestuurd door het aanbod maar juist door de vraag. Grootwinkelbedrijven hebben een dominantere positie verworven op die markt. Daarmee is hun macht echter niet per definitie (veel) sterker geworden. Tussen 1990 en 1997 zijn het aandeel in de consumentengulden en de marges veranderd in de sector als geheel. Globaal neemt het aandeel van de primaire sector af. In 1990 kreeg de primaire landbouw 25% van de consumentengulden, in 1997 was dit percentage gedaald tot 22%. De marge van de primaire landbouw is met 1 procentpunt gedaald en de kosten met 2 procentpunten. Alleen de marge van de verwerkende industrie nam toe met procentpunten. De marge van de supermarkt is met 1 procentpunt afgenomen (figuur 2).
Figuur 2: Het aandeel van de schakels in de agroketen in de consumentengulden in 1990 en 1997
Handel kosten
Totale Agrosector
8 Handel marge Verw erking kosten
17
7 15
33,5
35
Verw erking marge
7,5 6
Primaire landbouw kosten Primaire landbouw marge
9
8
27,5
24,5
15
Zuivel
30
19
22
13 10 27
12 24
16
5
7
Vlees
10
14
39
40 22
30
8
8
2,5
10,5
9
4
3 14
Akkerbouw
19
2,5
10,5
14
16
17
23 18
32
34
8
5
Groenten en fruit
27
35
47
53
1 7
4
Bron: LEI, Prijzenswaardig, 2000
1
7
5
In de vleessector is het aandeel van de veehouder in de consumentengulden gedaald met 4 porcentpunten. De winstmarge voor deze ondernemer is echter toegenomen met 4 procentpunten. De kosten van de boer zijn sterk gedaald. Dit kan onder meer een gevolg zijn van de lagere voerprijs. Het aandeel van groenten- en fruittelers in de consumentengulden nam tussen 1990 en 1997 toe met 5 procentpunten. De marge daalde met 3 procentpunten. Dit komt vooral door stijgende kosten voor de teler. Melkveehouders zagen hun aandeel in de consumentenprijs flink dalen (- 8 procentpunten). Ook de marges in de zuivel namen af met 12 procentpunten. De belangrijkste oorzaken van deze ontwikkeling zijn de verandering van het EU-beleid die hebben geleid tot cherpere concurrentie op de EU zuivelmarkt. Ook zijn de exportrestituties beperkt zoals in 1994 werd afgesproken in GATT/WTO-verband. De kosten in de hele keten stegen in de jaren 1990-1997. In de verwerkende industrie groeide de marge het sterkst. Voor de akkerbouwer bleef het aandeel van 11% in de consumentengulden gelijk. De kosten daalden in de verwerkende industrie en detailhandel. De verwerkende industrie profiteerde het meest met een marge van 7%. Uit de cijfers valt af te leiden dat de toegevoegde waarde van de sector (=bruto inkomen) relatief is afgenomen. Dus dat geeft aan dat de landbouw achterblijft bij de rest van de keten. (LEI, Prijzenswaardig, 2000). Verdeling van de consumentengulden in de biologische sector Voor de biologische sector zijn geen gegevens beschikbaar over de verdeling van de consumentengulden in de keten. Op grond van beperkte cijfers is wel bekend dat het gezinsinkomen van een biologische boer ruim 1,5 keer zo hoog is als dat van de gangbare boer (zie tabel 6). Dit verschil is te verklaren uit hogere opbrengstprijzen en subsidies (bijvoorbeeld omschakelsubsidies) (Eko-monitor, 2002). Tabel 6: Bedrijfseconomische resultaten in de biologische sector vergeleken met de gangbare sector Opbrengst per ha Gezinsinkomen t.o.v. gangbaar t.o.v. gangbaar Akkerbouw -10 tot -25% 178% Melkveehouderij -33% 160% Bron: Eko-monitor, 2002 4.2 Mogelijke oorzaken voor verschuivingen in de verdeling van de consumentengulden Uit hoofdstuk 3 en 4.1 blijkt dat de consumentenprijzen stijgen terwijl het aandeel van de agrarisch ondernemer in de consumentengulden daalt. Een veel gehoorde conclusie in het maatschappelijk debat is dat de detailhandel, door haar marktmacht, onevenredig veel profiteert van de hogere consumentenprijzen. Dit zou ten koste gaan van de boer. De schijfdiagrammen in hoofdstuk 4.1 laten echter zien dat de detailhandel tussen 1990 en 1997 niet veel grotere marges heeft gehaald. Dit hoofdstuk beschrijft een aantal mechanismen dat het krimpende aandeel van de primaire sector in de consumentengulden kan verklaren. Behalve marktmacht spelen veranderende consumptiepatronen, verschillen in productiviteitsverbetering en inputsubstitutie een rol. Marktmacht Over een korte termijn zijn fluctuaties in de prijs die de boer ontvangt in beperkte mate terug te vinden in consumentenprijzen. De kosten om prijsveranderingen kenbaar te maken, ook wel
menukosten genoemd (prijsstickers, schapkaarten, etc.), zijn in de consumentenschakel hoger dan in andere schakels, waar slechts enkele grote inkopers en verkopers actief zijn (LEI, Prijzenswaardig, 2000). Maar op lange termijn zijn consumentenprijzen wel degelijk gerelateerd aan de prijzen van boer en groothandel. De conclusie van het onderzoek was dat niet kon worden aangetoond dat er sprake is van marktmacht. (LEI, Macht en prijsvorming in Agrofoodketen, 2003). Verandering in het consumptiepatroon De consument koopt steeds meer bewerkte producten. Om een product aantrekkelijk te maken voor de consument, zijn dus steeds meer bewerkingen nodig. De boer heeft daarom relatief een steeds kleiner aandeel in het productieproces van voedsel. Hij zal genoegen moeten nemen met een kleiner aandeel in de consumentengulden. Consumenten eten steeds vaker buitenshuis. Het aandeel van de primaire producent in een maaltijd in een restaurant is slechts 5%. Voor voedsel in het algemeen is dat aandeel gemiddeld 10%. Als de consument net zo veel eet in het restaurant als thuis, dan verdient de boer evenveel. Zijn aandeel in de consumentengulden wordt echter wel lager. Tabel 7: Aandeel in consumentendollar in VS naar wijze van consumptie (1992) Alle voedsel Restaurant Bedrijfskantine Overige voedsel voedsel consumptie Boerderij 10 5 19 13 Voedselverwerking 26 13 40 27 Restaurants 17 48 0.5 0.1 Handel 14 4 9 4 Overig 32 30 31 56 Bron: Schluter, Lee en LeBlanc (1998) Verschillen in productiviteitsverbetering De productiviteit in de landbouw en industrie groeit harder dan in de dienstverlening. Er zijn immers minder mogelijkheden om de bediening in de horeca te verbeteren. Een hogere productiviteit in landbouw en industrie betekent dat er betere resultaten worden gehaald met dezelfde investering. Er worden dus minder kosten gemaakt voor hetzelfde resultaat. Dit kan een reden zijn dat het aandeel in de consumentengulden daalt. Inputsubstitutie Veel primaire producten worden verwerkt voordat ze op de markt komen. Daardoor wordt het eenvoudiger om die producten te vervangen door goedkopere alternatieven. Wanneer bijvoorbeeld de prijs van rundvlees stijgt, kan dat als ingrediënt in worst worden vervangen door goedkoper varkensvlees. Verder zal een kostenstijging van één van de ingrediënten in een product, niet volledig doorwerken in het eindproduct. De verschillen in productiviteitsgroei tussen de ketenpartijen en de veranderingen in de consumptiepatronen verklaren deels de verschuivende aandelen van de diverse schakels in de consumentengulden. Hierbij mag de marktwerking en het bestaan van overschotten op de wereldmarkt zeker niet vergeten worden. 5. De maatschappij over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en duurzame productie De prijs van agrarische producten wordt behalve door vraag bepaald door de wereldmarkt en het Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid. Momenteel vragen onder andere de Verenigde Staten, Australië, Nieuw-Zeeland en een aantal derde wereldlanden Europa om haar landbouwmarkt verder te liberaliseren. Hieronder wordt verstaan dat de EU de exportsubsidies afschaft en importproducten voortaan zonder heffingen op de Europese markt toelaat. Mede gezien de ontwikkelingen binnen de WTO heeft de Europese Unie een nieuw landbouwbeleid voorgesteld. Daarin wordt de ondersteuning losgekoppeld van de agrarische
productie. Ondernemers krijgen voortaan directe inkomenssteun mits zij voldoen aan bepaalde eisen aan de productiewijze (zie ook beleidsdossier). In dit hoofdstuk worden de zienswijzen van consumenten en maatschappelijke organisaties gepresenteerd op dit gemeenschappelijk landbouwbeleid en op duurzame productie. 5.1 De consument Gemeenschappelijk landbouwbeleid De Nederlandse consument heeft een duidelijk toekomstbeeld van de Nederlandse landbouw over 15 jaar. De boer is in de toekomst een moderne manager die op een bedrijfsmatige manier zijn onderneming leidt. Er zullen grote boerenbedrijven zijn met een hoge, efficiënte productie. Deze bedrijven maken gebruik van moderne technologieën en produceren voor de wereldmarkt. Daarnaast zullen er boerderijen zijn die zich door gebrek aan ruimte bezighouden met andere functies zoals natuur, landschap, waterbeheer, zorg en recreatie. Een deel van de boeren zal biologisch produceren (Future of Food, 2002). Het grootste deel van de Nederlanders (93%) vindt dat landbouw veel meer is dan alleen een economische activiteit. 37% geeft daarvoor als reden dat voedsel een belangrijke basisbehoefte is waar zorgvuldig mee moet worden omgegaan. De overige 56% verbindt deze mening aan de invloed van de landbouw op het landschap (Future of Food, 2002). Europeanen en Nederlanders hebben geen bezwaar tegen een Europees beleid voor marktordening dat duurzame landbouw moet bevorderen. Meer dan 75% van de Europeanen vindt dat het gemeenschappelijke landbouwbeleid een mens-, dier- en milieuvriendelijke productie moet bevorderen. Bovendien moet het beleid goede inkomens voor boeren mogelijk maken, biologische productie stimuleren en de positie op de wereldmarkt verstevigen (zie tabel 8) (Eurobarometer 55.2, 2001). Tabel 8: Het belang van diverse taken van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2000 in Europa Taak van gemeenschappelijk landbouwbeleid EU EU Ja Nee Bevorderen van respect voor de omgeving 89 4 Bescherming kleine en middelgrote boerenbedrijven 82 8 Boeren helpen bij aanpassing van de productie aan 81 8 verwachtingen van consumenten Verbeteren leven op het platteland 80 10 Versterken concurrentie EU-landbouw op wereldmarkt 78 10 Zorgen voor stabiele, redelijke inkomens voor boeren 77 12 Stimuleren productdifferentiatie en activiteiten 76 9 Bevorderen van biologische productie 75 12 Beschermen speciale karakteristieken van Europese 75 9 producten Bron: Eurobarometer 55.2, 2001 Het huidige Europese gemeenschappelijk landbouwbeleid is volgens 24% van de Nederlandse consumenten een goed systeem. 35% vindt dat het huidige systeem kan blijven bestaan, mits alle subsidies in Europa gelijk worden getrokken. Volgens 27% moeten de subsidies niet zijn gekoppeld aan de productie maar aan andere prestaties, zoals natuur, landschap en waterbeheer (zie figuur 3).
Tabel 9: De mening van de Nederlandse consument over het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2002. Mening Nederlander over gemeenschappelijk landbouwbeleid Percentage Huidige systeem handhaven, Er is eten voor iedereen en we verdienen er 24 ook nog goed aan Afbouwen, desnoods verdwijnt er maar een groot aantal 3 landbouwbedrijven uit ons land Afbouwen, met als gevolg dat we meer voedingsmiddelen gaan 2 importeren uit het buitenland Afbouwen, het geld kan beter worden besteed aan zaken als 4 gezondheidszorg, sociale zorg en onderwijs Afbouwen, want middenstanders die niet in de landbouw zitten 5 ontvangen ook geen overheidssubsidies Huidig systeem handhaven, maar dan moeten de subsidies in alle landen 35 van Europa wel hetzelfde zijn Vervangen door subsidie op andere prestaties van boeren, zoals natuur, 27 landschap, het beheer van water Bron: Future of Food, 2002 Duurzame productie Het initiatief voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in de landbouw ligt volgens Nederlanders voornamelijk bij de overheid en daarna bij de consument.
Figuur 4: Verantwoordelijkheid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in de landbouw volgens consumenten in 2002
overheid consument boeren fabrikant supermarkt
Bron: Future of food, 2002 49% van de consumenten vindt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen het beste gestimuleerd kan worden door kennisontwikkeling, ontwikkelingsfondsen en het wegnemen van bestaande belemmeringen. Een kwart van de consumenten vindt ook subsidies en belastingaftrek goede stimulansen. Duurzaam is voor veel mensen een synoniem voor biologisch. De hogere prijs voor biologische producten vormt voor veel consumenten een belangrijke drempel. Een opvallende opmerking
uit het onderzoek onder burgers voor Future of Food is dat tegenover een meerprijs voor biologisch ook een duidelijk beter product moet staan. Biologische producten onderscheiden zich niet in uiterlijke kenmerken. 55% van de Nederlanders vindt dat biologische producten te duur zijn vergeleken met standaardproducten. 22% denkt dat mensen uit gewoonte standaardproducten kopen. Slechts 6% vindt dat er onvoldoende informatie is over de pluspunten van biologische in vergelijking met standaardproducten (Future of Food, 2002). De consument is duidelijk voor een gemeenschappelijk landbouwbeleid. De agrarische sector wordt immers niet uitsluitend beschouwd als voedselproducent. Landbouw is volgens consumenten ook belangrijk voor het landschap en de cultuur. Nederlanders verwachten vooral van de overheid dat zij duurzame landbouw stimuleert. Dit kan door ondersteuning van de duurzame sector. 5.2 De maatschappelijke organisaties De hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft een discussie losgemaakt in de Nederlandse samenleving. Hieronder volgen enkele standpunten van organisaties over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De Nederlandse Akkerbouw Vakbond, Novib, Milieudefensie, FairFood, Platform Aarde Boer Consument, Nederlandse Melkveehouders Vakbond, Stichting Duurzame Solidariteit en het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt hebben samen één voorstel gemaakt voor de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Deze organisaties vinden dat de EU streeft naar liberalisering van de landbouw volgens ‘WTO-recept’. Dat model komt vooral ten goede aan internationale ondernemingen omdat deze in een liberaal stelsel goedkoper aan hun grondstoffen komen. Het alternatieve voorstel is: • Exportsubsidies wereldwijd afschaffen Deze zijn schadelijk voor de agrarische ontwikkeling in met name ontwikkelingslanden en zijn aan de belastingbetaler moeilijk uit te leggen. • Geen verkapte dumping op de wereldmarkt Door lage prijzen in combinatie met directe inkomenssteun is verkapte dumping schadelijk voor ontwikkelingslanden. • Productiebeheersing Overschotten in de EU (en dus dumping op de wereldmarkt) zijn te voorkomen door productiebeheersing, zoals melkquotering en verplichte braaklegging. • Kwaliteitsproductie voor eigen regio Intensieve landbouw is noodzakelijk om mee te kunnen doen op de wereldmarkt. Inherent aan die productievorm is onnodig veel transport. De EU moet investeren in kwaliteitsproductie voor de eigen regio en niet in bulkproductie voor de wereldmarkt. • Recht op marktbescherming Ontwikkelingslanden, maar ook ten dele de EU, moeten het recht behouden om met importcontroles en tariefbescherming goedkope importproducten te weren van de eigen markt. • Markttoegang voor arme landen De toegang tot de Europese markt moet vergemakkelijkt worden voor de armste landen. Volgens de genoemde organisaties staan deze maatregelen borg voor een goed boereninkomen, scheppen betere voorwaarden voor verduurzaming van de landbouwproductie en geven de landbouw in ontwikkelingslanden meer kansen (‘EU-beleid moet en kan anders’, 2003). De Consumentenbond vindt het gemeenschappelijk landbouwbeleid duur. Het leidt tot hoge prijzen in de winkel, het verstoort de concurrentie en het schaadt ontwikkelingslanden. De bond stelt de volgende maatregelen voor:
• • •
Het systeem van ondersteunende maatregelen in de landbouw moet geleidelijk worden afgebouwd. Tijdens dat proces krijgen niet de bedrijven met de hoogste productie EUondersteuning, maar de bedrijven die rekening houden met milieu en dierenwelzijn. De steun moet tijdelijk zijn. Boeren die hun bedrijf combineren met natuurbeheer verdienen hiervoor een vergoeding van de overheid (‘EU-landbouwbeleid dient consumentenbelang niet’, 2003) .
De Stichting Natuur en Milieu vindt dat het huidige gemeenschappelijk landbouwbeleid duurzame productie en consumptie te weinig stimuleert. Daarom moet het mogelijk worden om: • Te differentiëren naar de handel in duurzame en niet-duurzame producten in WTO- en EU-verband. Bijvoorbeeld door importtarieven voor duurzame producten te verlagen en voor niet-duurzame producten te verhogen. • Internationaal het verbod vast te leggen op verkoop van agrarische producten onder de inkoopprijs. • Aanpassingen door te voeren die het Europees landbouwbeleid 'vergroenen'. Bijvoorbeeld door alleen landbouwsubsidies te verstrekken als ondernemers zich houden aan bepaalde eisen aan de bedrijfsvoering, zoals milieubelasting, dierenwelzijn en voedselveiligheid (website Stichting Natuur en Milieu, 2003). Stichting Natuur en Milieu heeft onlangs op basis van onderzoek gepleit voor een consumentenheffing op vlees, zuivel en eieren. Dit is een middel om de kosten van duurzamere producten beter te vergoeden. Meer van deze middelen komen aan bod in paragraaf 6. 6. Methoden om duurzaamheid in de prijs te verweven Duurzamere producten brengen een hogere kostprijs met zich mee. De prijs blijkt een belangrijke aankoopoverweging te zijn. Om het prijsverschil tussen duurzame landbouwproducten en gangbare producten te verkleinen is een aantal meer en minder mogelijke opties denkbaar. Hieronder zijn enkele opties uitgewerkt. Deze opties zijn onderwerp van economisch onderzoek en spelen een rol in maatschappelijke discussies. Iedere optie heeft enkele grotere en minder grote mitsen en maren (kosten om het uit te voeren, wettelijke beperkingen, concurrentievervalsing en dergelijke). Deze worden deels genoemd maar het zou in deze deskresearch te ver voeren om dit per optie volledig uit te werken. Heffingen voor consumenten Voor consumenten is een verwijderingsbijdrage te overwegen. Deze bijdrage voor milieu of dierenwelzijn wordt verrekend in de consumentenprijs en vervolgens afgedragen aan een duurzaamheidfonds. Dit fonds financiert duurzame productiemethoden. Een andere methode is een duurzaamheidheffing op niet-duurzaam voedsel. De inkomsten worden net als de BTW afgedragen aan de overheid en zijn bestemd voor de algemene staatskas. Heffingen voor producenten Aan de productiekant kunnen heffingen de kostprijs verhogen. Voorbeelden zijn heffingen op bestrijdingsmiddelen-, energie- of andere milieu- en dierenwelzijnheffingen. De kostprijs van niet-duurzame producten stijgt daardoor. Bij de productie worden immers meer bestrijdingsmiddelen en/of energie gebruikt dan bij duurzame producten. Het geld dat hiermee wordt opgebracht gaat in de algemene staatskas. Fondsen voor duurzaamheid Net als het geld van een consumentenheffing zou ook het geld van een producentenheffing kunnen worden gestort in een fonds ten behoeve van duurzaamheid. Uit het oogpunt van ongeoorloofde staatssteun stelt de EU wel de eis dat specifieke fondsen voor duurzaamheid
tijdelijk bestaan. Het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) heeft een onderzoek gedaan naar het gebruik van fondsen voor duurzame landbouw. In hun onderzoeksrapport hebben zij een voorkeur voor invoering van een duurzaamheidsbijdrage (bestemmingsheffing) op vlees en vleesproducten (en eieren) ter financiering van transitiepakketten in de Nederlandse veehouderij. Op basis van hun berekeningen zou een duurzaamheidsbijdrage van €0,25 per kg vlees (prijsverhoging circa 3%) gedurende 5 jaar aanzienlijke fondsen bijeen brengen. Door deze tijdelijkheid zou de regeling juridisch verdedigbaar zijn richting de Europese Commissie. Tevens is het CLM van mening dat deze tijdelijkheid aan consumenten laat zien dat de bijdrage is gelinkt aan een overgangsproces met een einddoel. Wettelijke regels voor milieu en dierenwelzijn Wettelijke regels voor milieu en dierenwelzijn verhogen de kosten. Voorbeelden zijn de bestaande mest- en ammoniakmaatregelen en de MINAS-heffing op dierlijke productie. De veehouderij mag maximaal een bepaalde verliesnorm hebben aan nitraten. Wie de normen overschrijdt, moet een heffing betalen. Niet-duurzame producten worden hierdoor duurder. Een andere, effectieve maatregel zou een verbod op legbatterijen zijn. In Europa geldt vanaf 2012 een verbod op productie met een legbatterij. Pluimveehouders moeten dan extensiever gaan werken met een hogere kostprijs voor eieren tot gevolg (zie tabel 6). Importheffing voor niet-duurzaam geproduceerde producten uit het buitenland Het opleggen van kostprijsverhogende regelingen voor Nederland of Europa (ten gunste van bijvoorbeeld dierenwelzijn en/of milieu), draagt een risico in zich. Elders in de wereld zijn legbatterijen immers niet verboden. De Europese markt kan daardoor in 2012 overspoeld worden met goedkope, geïmporteerde legbatterijeieren. Nederland of Europa zou om die reden een importheffing moeten berekenen op producten die niet voldoen aan onze productieeisen. Momenteel staat de WTO dat niet toe. Verbod op verkoop onder inkoopprijs Ketenpartijen, waaronder supermarkten, verkopen soms producten onder de inkoopprijs. De supermarkt stunt met de melkprijs door melk (een basisbehoefte van de Nederlandse consument) onder de inkoopprijs aan te bieden. De supermarkt hoopt zo meer consumenten te trekken die ook producten kopen met een hogere marge. Dit verschijnsel heet kruissubsidie. Kruissubsidies kunnen ook ingezet worden om mensen te stimuleren meer duurzame producten te kopen. In Frankrijk, Duitsland en de VS is het verboden om onder de inkoopprijs te verkopen. Dit verbod is vooral ingesteld ter bescherming van de kleine detailhandel tegen de grote supermarkten. Het nadeel is echter dat de ontwikkeling van efficiëntere distributiesystemen wordt gehinderd. BTW-verlaging duurzame producten of BTW-verhoging niet-duurzame producten Het verlagen van het BTW-tarief voor duurzame producten naar 6% is een optie. Deze maatregel is in Europa echter niet toegestaan. De EU verbiedt om bij BTW-maatregelen of vergelijkbare belastingen onderscheid te maken tussen producten naar productiewijze. Producten moeten objectief en fysiek verschillen. Ook de internationale handelsverdragen GATT art I en III verbieden dit onderscheid. Subsidie voor duurzame productiemethoden Van subsidies zijn diverse voorbeelden, zoals de omschakelingssubsidie voor boeren die overstappen van gangbare op biologische teelt. Fiscaal aantrekkelijke maatregelen voor duurzame productiemethoden Een voorbeeld van een fiscale maatregel is de Duurzame Ondernemers Aftrek. Deze aftrek zou boeren de mogelijkheid kunnen bieden van een lening tegen een lage rente voor duurzame investeringen. Dit heeft bestaan als voorstel maar is teruggetrokken omdat de EU op dat
moment niet toestond dat boeren worden ondersteund vanwege het feit dat ze duurzaam produceren. Stimuleren aankoop van duurzame producten en opschaling biologische productiewijze Met steun van de overheid wordt promotie gemaakt voor biologisch voedsel (campagne “Biologisch, eigenlijk heel logisch”). Ook wordt getracht om voedselketens te laten produceren op een grotere schaal. Dit is gedaan voor de biologische varkenshouderij en de volledige vervanging van sommige reguliere groenten door een biologische variant. Ketenafspraken, aanpassing van de Mededingingswet Afspraken in de keten over prijs en kwaliteit kunnen duurzame productie stimuleren en de prijsverschillen verkleinen. Zo zouden bijvoorbeeld met de detailhandel diverse afspraken gemaakt kunnen worden: •
• • • • •
•
Strengere inkoopeisen aan producten voor dierenwelzijn en milieu. Voorbeelden zijn Lidl en Aldi die recent besloten geen legbatterijeieren meer in het schap te zetten. Ook Kentucky Fried Chicken eist van zijn toeleveranciers dat zij zich houden aan voorwaarden aan de productiewijze, zoals huisvesting, voedervoorschriften en transport. Alleen de duurzaam geproduceerde variant van een product in het schap. Albert Heijn biedt bijvoorbeeld uitsluitend biologische tuinkers aan. Promotie en extra schapruimte voor duurzaam geproduceerde producten. Extra spaarpunten bij duurzame producten. Kruissubsidies ter bevordering van de verkoop van duurzame producten. Ontwikkeling van een classificatiesysteem voor de herkenning van meer of minder duurzaam geproduceerde producten. Een voorbeeld is het Duitse systeem met lieveheersbeestjes. Hoe duurzamer een product is geproduceerd, hoe meer lieveheersbeestjes er op de verpakking staan. Milieukeur.
Systeem op basis van open kostprijscalculatie Het is de verschillende spelers binnen de voedselketen toegestaan om elkaar te laten weten wat de kostprijs is van hun producten. Op die manier kunnen afnemers met leveranciers afspreken dat ze producten aanschaffen voor de daadwerkelijke kostprijs in plaats van de marktprijs. Van dit systeem wordt in enkele gevallen gebruik gemaakt.
7. Bronnen 1. Prijzenswaardig –Prijzen en prijsopbouw in de agrokolom- Bont, de C.J.A.M., Bolhuis, J., Bunte, F.H.J., Leeuwen van, M.G.A., (LEI), mei 2000. 2. Macht en prijsvorming in agrofoodketens. Bunte, F.H.J., Kuiper, W.E., Galen van, M.A., Goddijn, S.T. (LEI), februari 2003. 3. EKO Monitor – cijfers en trends – Jaarrapport 2002, (Biologica), maart 2003. 4. Eurobarometer 55.2 - Europeans and the common agricultural policy – DG for Agriculture. voorjaar 2001. 5. Een eerlijke prijs voor duurzaam voedsel. H.W. Remmers (Stichting Natuur en milieu) april 2003. 6. Future of Food – Duitsers en Nederlanders aan het woord over de toekomst van de landbouw- Samenvatting, januari 2002. 7. The weakening relationships between farm and food prices. Schluter, G., Lee, C., LeBlanc, M. American Journal of agricultural economics 80(5) 1134-1138 8. ‘EU-landbouwbeleid dient consumentenbelang niet’, Pamflet Consumentenbond, 2003. 9. ‘EU-landbouwbeleid moet en kan anders’, Platform Aarde Boer Consument, 2003. 10. Kentucky Fried Chicken wil pluimveehouderij aanpassen, Agrarisch Dagblad 8 mei 2003