Taalontwikkeling van het jonge kind:
een uitwerking van de doelen voor aanvang groep 1 Mondelinge taalvaardigheid
Voor aanvang groep 1 Het kind… ˘
Waar kun je aan denken in de voorschoolse situatie?
Woordenschat en woordgebruik
▶ heeft een passieve woordenschat van gemiddeld 4000 woorden
▶ Geef een doe-opdracht om te kijken of een kind een woord passief kent. Vraag bijvoorbeeld: “Wil jij voor mij de kwast pakken?” ▶ Kijk of kinderen plaatjes, bijvoorbeeld in prentenboeken, kunnen aanwijzen bij woorden. Laat kinde- ren voorwerpen aanwijzen terwijl je vraagt: “Waar zie je de lantarenpaal op het plaatje?”. Controleer wel zelf even of de plaatjes duidelijk het woord afbeelden. ▶ Geef de kinderen een mandje en laat ze spulletjes verzamelen rondom een bepaald thema, bijvoor- beeld: stop een auto in het mandje, stop een motor in het mandje, et cetera. ▶ Of kinderen actief een woord beheersen kun je ook peilen door kinderen plaatjes te laten benoemen of te laten vertellen bij platen in prentenboeken: “Wat is dat? Wat doet het kindje daar?” ▶ Daag kinderen uit om een nieuw woord te gebruiken. “Het regent vandaag buiten…wat kunnen we nou gebruiken om niet nat te worden?” ▶ Praat met de kinderen over het thema van de week door een woordweb van het thema te maken door middel van plaatjes. Laat de kinderen de plaatjes benoemen. ▶ U heeft net een prentenboek voorgelezen over Bas die mama helpt. Die middag gaat u met de kinde- ren net als Bas schoonmaken: “De vloer is zo vies. Daan, wat hebben we nu nodig om de vloer schoon te maken?” ▶ Door tijdens uw eigen handelingen zo veel mogelijk hardop te verwoorden wat u doet en ziet, kan elke routine of activiteit gebruikt worden om te werken aan woordenschatontwikkeling. Naast de dage- lijkse situaties waarin de woordenschatontwikkeling wordt gestimuleerd, creëert u ook bewust situ- aties waarin nieuwe woorden aan bod komen. U kunt hierbij denken aan interactief voorlezen of praten over een thema aan de hand van verschillende voorwerpen (zie ook Taallijn VVE: Peuters inter- actief met taal, p. 60-62). ▶ Speel met kinderen verhalen uit prentenboeken na, waarbij je zelf de hoofdrol aanneemt en kinderen uitdaagt de woorden uit het boek te gebruiken. ▶ Observeer een kind 5 minuten en schrijf op wat dit kind zegt. Spreek met een collega af dat zij hetzelf- de doet bij dit kind. Bespreek het taalgebruik wat jullie geobserveerd hebben. Maakt het kind zinnen in verleden tijd? Zegt het ‘ik’ als hij over zichzelf spreekt? Wanneer er gelegenheid voor is kan het heel leuk zijn dit ook een keer te doen in groep 1 en 2. Wat valt op aan het verschil in taalniveau? ▶ Lok het gebruik van bepaalde woorden uit. Gebruikt het kind bijvoorbeeld bijvoeglijk naamwoorden? “Wat is dat voor auto? Wat een mooie kleur. Is dat blauw?” Als een kind dit nog niet beheerst, zal hij het vaak ook niet correct herhalen. ▶ Gebruik zelf verschillende woorden en een rijke variatie aan contexten. Herhaal deze woorden in verschillende (spel)situaties. Bij het voorlezen, meespelen, in versjes en liedjes kunt u dezelfde woor- den terug laten komen. Peil zo op een speelse manier of kinderen woorden en bepaalde woordvormen beheersen. ▶ Veel liedjes en versjes zijn geschikt om kinderen nieuwe woorden aan te leren. Gebruik bijvoorbeeld de liedjes uit Kleuterwijs (2004, Haverkort, Van der lei en Noordam). Hierin zijn woorden onderaan het liedje specifiek genoemd. Er staat dan bijvoorbeeld Taal: schoenen, klompen, gymschoenen. Ook staan er allerlei lessuggesties bij.
▶ heeft een actieve woordenschat van gemiddeld 2000 woorden
▶ gebruikt woorden in een andere situatie
▶ gebruikt steeds meer verschillende en complexere woorden - kent het verschil tussen ik, jij, hij/zij - gebruikt verleden tijd, bijvoorbeeld: “We gingen naar de dierentuin.” - gebruikt onbepaalde voornaamwoorden, bijvoorbeeld: iedereen, alles... - gebruikt bijvoeglijke naamwoorden, bijvoorbeeld: kleine, rode... - gebruikt het woordje er, bijvoorbeeld: “Er zit een poes in de tuin.”
Taalontwikkeling van het jonge kind:
een uitwerking van de doelen voor aanvang groep 1 Mondelinge taalvaardigheid
Vloeiend en verstaanbaar vertellen
Voor aanvang groep 1
Het kind… ˘ ▶ heeft 75% van de klinkers en medeklinkers van het Nederlandse taalsysteem verworven - laat onbeklemtoonde lettergrepen niet langer weg (zegt bijvoorbeeld niet langer ‘naan’ maar ‘banaan’) - heeft nog moeite met clusters van medeklinkers (zegt bijvoorbeeld ‘tap’ i.p.v. ‘trap’) - laat laatste medeklinker soms nog weg (vooral ‘l’ en ‘r’, zegt bijvoorbeeld ‘kame’ i.p.v. ‘kamer’)
Waar kun je aan denken in de voorschoolse situatie?
▶ vertelt over wat hij gedaan of meegemaakt heeft op verstaanbare en begrijpelijke wijze - maakt zinnen met een vervoegd werkwoord, bijvoorbeeld: “Peter heeft zuiger uit(ge)daan.” - maakt eenvoudige samengestelde zinnen (en, dan, toen, en dan, en toen...) - maakt vraagzinnen (wie, wat, waar, hoe...) - kan praten over thema’s buiten het hier-en-nu - heeft nog moeite met lange zinnen
▶ Laat de kinderen in de kring iets vertellen over wat ze in het weekend gedaan hebben. Het kindje er- naast herhaalt (kort) wat het kindje naast hem vertelt heeft. ▶ Samen met de kinderen ruimt u de rommel in de speelzaal op. Tijdens het opruimen stimuleert u de kinderen om aan te geven wat ze aan het doen zijn. U kunt de kinderen daarbij helpen door zelf zoveel mogelijk te verwoorden wat u ziet gebeuren en kinderen daarop te laten reageren. Stel hierbij vooral veel vragen. Tijdens het opruimen kunt u het hebben over de handelingen: waar leg ik de pan neer? U kunt dan samen met het kind een geschikte plek bedenken (bijvoorbeeld in de keukenkast). (Uit: Puk & Ko. Activiteitenboek: Welkom Puk!, p. 10) ▶ Laat kinderen vertellen aan de hand van iets wat ze meebrengen, bijvoorbeeld een folder van iets waar ze naar toe zijn geweest. ▶ Laat kinderen verschillende kledingstukken benoemen. Een variatie hierop kan zijn het benoemen van de rol van mensen (broer, moeder, opa, etc.) of plaatsen (school, thuis, in de speeltuin, etc.) in de directe omgeving (zie voorbeeld Puk & Ko. Activiteitenboek: Wat heb jij aan vandaag?, p. 6-7). (Zorg dat je deze kledingstukken kunt laten zien door ze in een spannende doos met daarover een kleed één voor één tevoorschijn te toveren.) ▶ Gebruik een handpop om taalgebruik bij kinderen uit te lokken. Doe bijvoorbeeld of kikker nieuw is in de groep en laat de kinderen vragen stellen aan kikker: Wie ben jij? Waar woon jij? Hoe heet jij? ▶ Speel poppenkastverhalen. Op internet zijn verhalen te vinden geschikt voor peuters, waarbij de dia- loog tussen twee poppen als voorbeeld dient voor de kinderen. ▶ Stimuleer kinderen om complexere taalfuncties te gebruiken bij het praten, bijvoorbeeld door te vragen: Wat is er toen gebeurd? Wat betekent dat? Is dit dan groter of kleiner? Als dit niet kan wat kun je dan proberen? ▶ Benoem tijdens activiteiten wat je handelingen zijn. Laat een kind de handelingen ook uitvoeren en vraag dan vervolgens wat het kind doet. Bijvoorbeeld: “Ik zet de bekers op zijn kop in de kast. Wil jij de andere bekers doen? Wat ben je nu aan het doen?” ▶ Het is onderdeel van het natuurlijk taalontwikkelingsproces dat kinderen ‘fouten’ maken in hun taal- gebruik, bijvoorbeeld dat ze zeggen ‘ik loopte’. Dit hoeft en kunt u niet bewust stimuleren, maar zal met de tijd verdwijnen. Eventueel kunt u bij oudere kinderen de techniek van ‘verbeterd herhalen’ toepassen.
- maakt nog regelmatig fouten met onregelmatige vervoegingen (zegt bijvoorbeeld ‘Ik loopte’)
▶ benoemt en beschrijft alledaagse aspecten, zoals mensen, plaatsen en dingen - maakt zinnen met een vervoegd werkwoord, bijvoorbeeld: “Peter heeft zuiger uit(ge)daan.” - maakt eenvoudige samengestelde zinnen (en, dan, toen, en dan, en toen...) - maakt vraagzinnen (wie, wat, waar, hoe...) - kan praten over thema’s buiten het hier-en-nu - heeft nog moeite met lange zinnen - maakt nog regelmatig fouten met onregelmatige vervoegingen (zegt bijvoorbeeld ‘Ik loopte’)
▶ beschrijft veel voorkomende handelingen, zoals eten of naar bed gaan - maakt zinnen met een vervoegd werkwoord, bijvoorbeeld: “Peter heeft zuiger uit(ge)daan.” - maakt eenvoudige samengestelde zinnen (en, dan, toen, en dan, en toen...) - kan praten over thema’s buiten het hier-en-nu - heeft nog moeite met lange zinnen - maakt nog regelmatig fouten met onregelmatige vervoegingen (zegt bijvoorbeeld ‘Ik loopte’)
Luisteren
▶ kan enkelvoudige instructie begrijpen en uitvoeren
▶ Doe spelletjes met kinderen waarbij ze bijvoorbeeld woorden heel langzaam moeten zeggen. ▶ Zeg rijmpjes en versjes waarbij klankherhaling een belangrijke rol spelen (bijvoorbeeld “Leentje leerde Lotje lopen …”). ▶ Maak woordgrapjes door de eerste klank van een woord te vervangen voor een andere klank of een klank toe te voegen: “Wie wil er nog een tappeltje?” ▶ Gebruik de techniek van het verbeterd herhalen, bijvoorbeeld als het kind zegt: “ik wil naan”. Jij reageert door daarop te antwoorden: “Wil je een banaan?”
▶ Geef de kinderen een opdracht die ze moeten uitvoeren. Bijvoorbeeld: “Pak voor mij een bal”. Dit kan ook met bewegingen, zoals “Raak je oren aan”. Herhaal dat vervolgens met verschillende bewegingen. Probeer het moeilijker te maken door in één zin twee instructies te geven: “Ga op een been staan en leg je hand op je hoofd.” ▶ Gebruik hiervoor bewegingsliedjes zoals ‘hoofd, schouders, knie en teen’ of ‘met de vingertjes’.
Taalontwikkeling van het jonge kind:
een uitwerking van de doelen voor aanvang groep 1 Mondelinge taalvaardigheid
Voor aanvang groep 1 Het kind… ˘
Waar kun je aan denken in de voorschoolse situatie?
Luisteren
▶ luistert naar een op de leeftijd afgestemd verhaal en ontwikkelt verhaalbegrip door het interactief voorlezen
▶ Kies een prentenboek dat bij de beginsituatie van een kind past. Voor kinderen die niet zo veel voor- leeservaring hebben moeten dit geen boeken zijn met veel tekst. Stel vragen die niet te open zijn; laat een kind bijvoorbeeld iets aanwijzen in plaats van te vragen ‘wat zie je?’. Probeer het voorlezen zo op te bouwen. (Er bestaat veel literatuur en andere materialen over interactief voorlezen, bijvoorbeeld de cd-rom Interactief voorlezen aan peuters van het Expertisecentrum Nederlands). Later kun je over- gaan op het stellen van open vragen met wat, waar, wie, hoe en waarom. ▶ Speel als leidster verhalen uit boeken na, samen met de kinderen, bijvoorbeeld bij het boek Welterusten kleine beer: maak een berenhol in het lokaal en speel met elkaar het opruimen na. Weten de kinderen nog hoe het verhaal ging? Stel vragen: Wat gebeurde er toen? En daarna? Speel het vervolgens voor. ▶ Denk aan televisie-/internetprogramma’s die de taalontwikkeling kunnen stimuleren. Er zijn al luister- boeken voor peuters, bijvoorbeeld van Nijntje. Verder is de website van Sesamstraat goed toegankelijk voor peuters en kleuters met liedjes. ▶ Soms moeten drukke kinderen wat afgeremd worden en geleerd worden om naar andere kinderen te luisteren. Een manier om kinderen te leren naar elkaar te luisteren is het gebruik van een ‘praatbeer’. Alleen het kind dat de ‘praatbeer’ heeft, is aan het woord. De andere kinderen luisteren. ▶ Hier kun je ook voor de spelvorm kiezen: het ene kind vertelt iets en de ander probeert het na te vertel- len. ▶ Ook het doorfluisterspelletje in de simpelste vorm is hier al te gebruiken. Het ene kind fluistert een woord in het oor van de ander. Wat heeft het gezegd?
▶ luistert naar een op de leeftijd afgestemd radio-/televisiefragment of gesproken tekst op internet
▶ luistert naar een ander
Gesprekje voeren
▶ kan een gesprek voeren met leidster en ander kind
▶ kent enkele gespreksregels
▶ reageert spontaan op ander kind of leidster, bijvoorbeeld door iets over zichzelf te vertellen
▶ Creëer ook voor stillere kinderen een mogelijkheid om actief deel te nemen aan een gesprek. Bijvoor- beeld door het aantal gesprekspartners bewust klein te houden, of tweetallen te vormen waarbij het wat stillere kind zich op zijn gemak voelt. Creëer een gesprekssituatie die niet te direct is. Speel bijvoor- beeld even mee voordat je een gesprek aangaat. Gebruik ook hier de praatbeer. Zeker voor stille kinde- ren die dit spannend vinden, zorgt dit voor veiligheid. ▶ Praat met elkaar rondom een prentenboek of filmpje. Stel in het begin gesloten vragen en later pas open vragen. ▶ Bespreek met de kinderen waarom iedereen de kans moet krijgen om wat te zeggen en waarom het niet goed is om tegelijk te praten. Bespreek, of speel uit, wat er gebeurt als er geen gespreksregels zouden zijn (dan zouden we elkaar helemaal niet meer verstaan). Maak samen een top-5 die mooi ver- sierd in de klas komt te hangen. Herhaal de regels en spreek kinderen er ook consequent op aan als ze zich er niet aan houden. Gebruik hierbij plaatjes en symbolen, waardoor kinderen ze beter kunnen ont- houden en bespreek ze vooraf aan een gesprek altijd even. Bijvoorbeeld: “Wat betekent de vinger voor de mond?” ▶ Observeer kinderen in samenspel. Stimuleer een kind als het je opvalt dat hij weinig over zichzelf ver- telt. Laat hem bijvoorbeeld een foto of voorwerp van thuis meebrengen om over te vertellen. De ik-koffer is hier een goed middel voor: een kind mag de ik-koffer mee naar huis nemen en er vier dingen van zichzelf instoppen. Deze mogen tijdens een volgend bezoek op een speciale tafel staan en tijdens de kring ( of in een kleine kring) mag de leerling er zelf iets over vertellen. ▶ Probeer in te spelen over wat je weet over een kind. Bijvoorbeeld: een kind is erg geïnteresseerd in de trein en weet er al veel van. Zet in zo’n geval een paar treinen aan het begin van de dag op een tafel in de kring en kijk wat er gebeurt of vraag: “Wie weet wat dat voor treinen zijn?”
Taalontwikkeling van het jonge kind:
een uitwerking van de doelen voor aanvang groep 1 Mondelinge taalvaardigheid Gesprekje voeren
Mening uiten en vragen stellen
Voor aanvang groep 1
Het kind… ˘ ▶ geeft antwoord op vragen van de leidster of ander kind - wie, wat, waarvragen - aanwijsvragen - luistervragen - voorspelvragen - keuzevragen (tussen twee dingen kiezen)
▶ leert vergelijkingen te maken en zijn mening te geven
▶ stelt vragen om ergens meer over te weten te komen: wat, wie, waar, waarom
▶ vraagt om hulp
Waar kun je aan denken in de voorschoolse situatie? ▶ De leidster zorgt er voor dat alle peuters in het groepje een kans krijgen om actief deel te nemen aan het gesprek. Voor de wat stillere peuters creëert zij daarvoor soms bewust kansen door hen bijvoor- beeld een gerichte vraag te stellen of een bijdrage van een ander kind aan hen door te spelen. Zij is alert op non-verbale signalen van stille peuters. Wanneer zij zulke signalen waarneemt, moedigt ze hen aan om hun gedachten te verwoorden. De leidster geeft deze kinderen zo net het extra zetje dat ze nodig hebben.” (Uit : Taallijn VVE : Peters interactief met taal, p. 50) ▶ Er zijn verschillende soorten vragen die je kinderen kunt stellen. Damhuis en Litjens (2000/2003) geven een overzicht van verschillende soorten vragen waarbij minder of meer ruimte is voor kinderen. Oplopend van geen interactie tot veel interactie: - aanwijsvragen - ja/nee/wie/wat/waar/of-of vragen - waarom/hoe-vragen - tegendeel-vragen (jij hebt toch niet...?) - vragen naar eigen ervaringen. (Uit : Taallijn VVE : Peters interactief met taal, p. 51) ▶ Laat kinderen ervaringen opdoen met het ontwikkelen van een eigen voorkeur en geeft daar uitdruk- king aan. Laat ze bijvoorbeeld iets proeven en vraag of ze het lekker of vies vinden. ▶ Laat kinderen iets vertellen naar aanleiding van een voorwerp, filmpje of verhaal. Bijvoorbeeld: het verhaal gaat over een meisje dat gaat paardrijden. Stel vervolgens vraag als: Wie zou er ook wel op een paard willen rijden? Wie niet? Misschien kunnen ze al antwoord geven op de vraag ‘ Waarom wel/ niet’. Je kunt de kinderen vervolgens ook twee rijtjes laten maken: kinderen die paardrijden leuk vin- den in de ene rij en die het niet leuk vinden in de andere rij. En benadruk dan dat je zelf mag weten of je het leuk vindt of niet. Een uitbreiding hierop is ‘ Wat vind je leuker?’ en het kind vervolgens twee keuzes voorleggen: “Zwemmen of fietsen? Of vind je het even leuk?” Ook hier kun je twee rijen laten maken. Een plaatje van de fiets aan de ene kant en een plaatje van een zwembad aan de andere kant. ▶ Een variatie hierop heeft met gevoelens te maken; je hangt een kaartje op met een smiley die blij kijkt en een smiley die verdrietig kijkt. Geef dan de kinderen situaties, bijvoorbeeld ‘Als ik een ijsje krijg, dan ben ik…..’ Kinderen ontdekken hier ook dat er verschillende meningen kunnen zijn. ▶ Lees het boek Waarom waarom - Tapir en de kaaiman van Annemarie van Haeringen. Een kleine tapir wil alles weten: Waarom is de hemel blauw? Waarom is de aarde niet vierkant? Wanneer gaan we eten? En wat eet de kaaiman als avondeten? Dan krijgt hij als antwoord: “Ga maar naar de kaaiman en vraag het hem zelf...” Maar waar woont de kaaiman? De kleine tapir gaat op zoek. En dan ontdekt hij wat de kaaiman als avondeten wil hebben! ▶ Laat kinderen elkaar interviewen. Hoe heet je? Waar woon je? Wat vind je het leukste speelgoed? Ver- volgens vertellen ze in de kring over de ander. Hiervoor kun je ook handpoppen inzetten. ▶ Praat met de kinderen over hulp vragen. Wanneer doe je dat? En aan wie vraag je hulp? Vraag je wel eens hulp aan een vriendje of vriendinnetje? Praat ook over wat ze zelf kunnen en waar ze geen hulp bij nodig hebben, zoals rits dichtmaken of veters vastmaken. Helpen ze zelf thuis hun papa of mama, bijvoorbeeld met de tafel dekken of de was? ▶ Benoem de hulp die kinderen willen als ze bij je komen en bijvoorbeeld zeggen: “Mijn veter is los.” Geef als tegenreactie: “ Zal ik je veter vastmaken?” Of nog simpeler: “Juf, wil je mijn veter vastmaken?”
Taalontwikkeling van het jonge kind:
een uitwerking van de doelen voor aanvang groep 1 Ontluikende- en beginnende geletterdheid Leesplezier
Voor aanvang groep 1 Het kind… ˘
▶ beleeft zichtbaar plezier aan voorlezen, boeken en rijmpjes
Waar kun je aan denken in de voorschoolse situatie?
▶ Vertel de kinderen dat je een rijmpje kent over het knuffelen van een pop. Zeg het volgende rijmpje van Nannie Kuiper op met de bijbehorende bewegingen. Een knuffeltje hier en een knuffeltje daar. Op je wang, op je oor, in je nek, in je haar Nee wacht eens even, ik ben nog niet klaar. Ik vind je zo lief, op je neus ook een paar (Uit: Puk en ko. Knuffels, p. 8 en 9) Herhaal het een paar keer. Laat de kinderen meedoen door ze te vragen hun eigen beer of pop een kusje te geven. ▶ Zorg voor een prettige boekenhoek met bijvoorbeeld zitkussens of een bankje. Zet de boeken uitnodi- gend neer en verwissel ze regelmatig. Veel bibliotheken bieden de mogelijkheid aan scholen en peu- terspeelzalen om een kist met prentenboeken te lenen. Lees zelf ook regelmatig een verhaal in de boe- kenhoek voor. ▶ Lees het verhaal Masja wil regen voor. Tijdens het voorlezen geef je de kinderen de kans te reageren op het verhaal en de prenten. Ook stel je tijdens het voorlezen vragen die gericht zijn op de structuur van het verhaal. Dit kun je doen door te wijzen op het weer buiten en op het gezicht van Masja. Zo wordt het duidelijk dat Masja steeds bozer wordt en dat het weer niet verandert. Stel de vraag of Masja blij is met het weer buiten. (Uit:Puk en Ko. Boekje regen, p22) ▶ Lees een boekje voor waarin verschillende emoties worden benoemd, bijvoorbeeld de boekjes van De kleine prinses (Tony Ross). Je kunt ook tekeningen gebruiken van verschillende emoties. Laat daarna een voor een de prenten zien van een bepaalde emotie. Vraag aan de kinderen of ze de emotie nadoen: “Kunnen jullie ook blij kijken?” (Vier basisgevoelens zijn boos, bang, blij en verdrietig .) ▶ De boekjes van Bobbi beer (Bijlsma en Maas)zijn ook geschikt. Deze boekjes bestaan uit een verhaaltje op rijm en hebben verschillende thema’s. ▶ De boekjes van Hoera en Liselotje (Marianne Busser en Ron Schröder) bestaan ook uit verhaaltjes op rijm met een bepaald thema. ▶ Speel verhalen na het voorlezen met elkaar uit. Of de leidster kan dit doen.
Oriëntatie op boek en verhaal
▶ ontdekt de samenhang tussen illustratie en tekst
▶ Kies een prentenboek over emoties. Praat met de kinderen over de gevoelens van een boekpersonage. Leg een relatie tussen de illustraties en tekst. Stel daarna de kinderen vragen over wanneer ze zelf blij (als ze een cadeautje krijgen, opa zien...) of boos zijn (als ze eten krijgen dat ze niet lekker vinden, niet meer buiten mogen spelen..). Gebruik hierbij ook de plaatjes van de vier basisgevoelens. Welk gevoel past bij welke tekening of bij welk stukje uit het verhaal?
Taalontwikkeling van het jonge kind:
een uitwerking van de doelen voor aanvang groep 1 Ontluikende- en beginnende geletterdheid
Voor aanvang groep 1 Het kind… ˘
▶ heeft ervaring opgedaan met boeken en de manier waarop boeken (voor)gelezen worden
▶ ontdekt de structuur in verhalen
▶ kan de inhoud van het boek al een beetje voorspellen op basis van de omslag van het boek ▶ kan een verhaal na vertellen aan de hand van een plaatjesboek
▶ kan de leidster nadoen als zij stukjes uit het boek uitbeeldt
▶ ontdekt dat tekens gebruikt worden om iets te vertellen of leren Oriëntatie op geschreven taal Gebruik hierbij voor lesideeën het boek van het expertisecentrum ‘stimuleren lees- en schrijfactiviteiten in de onderbouw’ ▶ ervaart dat dingen die opgeschreven zijn je iets kunnen leren
Waar kun je aan denken in de voorschoolse situatie?
▶ Leg de prenten van het verhaal in de verkeerde volgorde op de grond. De prenten moeten zichtbaar zijn voor iedereen. Lees nu het verhaal per fragment voor. Per fragment laat je de kinderen uit twee prenten de juiste kiezen. Help de kinderen door gerichte vragen te stellen over de fragmenten. (Uit: Puk en ko. Reuzen en kabouters. p, 23) ▶ Lees een prentenboek voor. Stel vragen die gaan over de volgorde van het verhaal: “Kleine beer kan niet slapen, hij is bang in het donker. Wat doet grote beer?” Na het voorlezen van het hele boek, neem je nog een keer door wat de volgorde van gebeurtenissen in het verhaal zijn, door een prent te laten zien en te vragen wat er op de volgende prent gebeurt. ▶ Laat kinderen aan de hand van plaatjes die volgen op elkaar zelf een verhaaltje bedenken. Begin met twee plaatjes en breid steeds verder uit. ▶ Laat kinderen plaatjes in de goede volgorde leggen en verzin daarna met elkaar het verhaaltje erbij. ▶ Maak samen met de kinderen een prentenboek. Laat eerst een bestaand prentenboek zien en vertel over de structuur. Daarna gaan de kinderen zelf met elkaar een boekje maken. Bespreek waar het boekje over gaat. Ze kunnen ook een bestaand prentenboek namaken. Een groepje maakt de voorkant, weer andere kinderen de achterkant en anderen schrijven of stempelen er ‘letters’ bij. ▶ Laat de voorkant van het boekje En nu lekker slapen Sam! zien. Lees de titel voor. Bespreek samen met de kinderen wat er op de voorkant staat. Laat ze vervolgens benoemen waar het boekje over gaat. ▶ Laat kinderen elkaar voorlezen uit Monkie (Dieter Schubert). Doordat er geen tekst bij staat worden de kinderen minder geremd. Stimuleer de kinderen ook om verschillende variaties te verzinnen bij de plaatjes. ▶ Laat kinderen bij nieuwe boeken zelf een verhaal verzinnen of pak er een aantal platen uit en maak hier een ‘nieuw’ boek van. ▶ Laat de kinderen een bekend boek zelf ‘voorlezen’, nadat het al een paar keer is voorgelezen. ▶ Speel een verhaal uit een prentenboek na. Lees eerst het verhaal voor. Praat over het boek. Speel daarna met de kinderen stukjes uit het boek na. Geef eerst zelf het voorbeeld. ▶ Maak samen met de kinderen een verjaardags-/beterschaps-/vakantiekaart. Praat met de kinderen over wat er op de voorkant kan komen. Laat de kinderen een voorkant maken. Bespreek met elkaar wat er op de binnenkant geschreven kan worden. Schrijf dat op en lees het nog eens voor. ▶ Maak met elkaar een menukaart voor in de restauranthoek. Wat kunnen de mensen bestellen in het restaurant? Bespreek met de kinderen wat en waarom je dat opschrijft. ▶ Maak met elkaar prijskaartjes voor in het winkeltje. Bespreek met de kinderen wat en waarom je dat opschrijft. ▶ Gebruik voor lesideeën het boek van het Expertisecentrum Nederlands Stimulerende lees-en schrijfactiviteiten in de onderbouw. ▶ Bekijk informatieve boekjes over een onderwerp wat speelt voor de groep of het kind (bijvoorbeeld over de kraamzuster als er een broertje of zusje geboren is). Laat de kinderen vooraf vragen bedenken. Praat verder over het thema. Bespreek wat ze geleerd hebben en maak hier een woordweb met woor- den en plaatjes bij.
Taalontwikkeling van het jonge kind:
een uitwerking van de doelen voor aanvang groep 1 Ontluikende- en beginnende geletterdheid
Voor aanvang groep 1 Het kind… ˘
▶ ervaart dat dingen die je zegt, opgeschreven kunnen worden ▶ ontdekt het verschil tussen ‘lezen’ en ‘schrijven’ ▶ bladert door (prenten)boeken en speelt alsof hij eigen en andermans teksten kan ‘lezen’ ▶ kan, met behulp van volwassenen, eigen boodschappen in een primitieve ‘geschreven’ versie vastleggen
Fonemisch bewustzijn en alfabetisch principe
▶ wordt zich bewust van klanken in woorden
▶ doet mee met spelletjes rond taal (bijvoorbeeld het afmaken van het laatste woord van een liedje)
▶ ontdekt de relatie tussen klanken en letters
Waar kun je aan denken in de voorschoolse situatie? ▶ Schrijf een brief aan de juf die ziek is en noteer wat kinderen zeggen. Lees het daarna voor en vraag: “Klopt het zo? Moet ik het anders opschrijven?” ▶ Benoem tijdens activiteiten bewust wat je aan het doen bent: “Ik schrijf nu een brief.” “We lezen dit boek.” “Ik schrijf het op, zodat anderen het straks kunnen lezen.” ▶ Laat de kinderen elkaar of een pop voorlezen. ▶ Schrijf een verjaardagskaart voor Sara die jarig is. Laat aan de kinderen zien wat er op de voorkant staat (plaatje van verjaardagstaart en cadeautjes). Vraag of ze weten waarom Sara die kaart krijgt. Lees voor wat op de kaart staat. ▶ Maak bij nieuwe thema’s een woordweb met behulp van plaatjes en taal. ▶ Maak met elkaar, voordat je koekjes gaat bakken, een boodschappenlijstje. Vraag de kinderen wat we allemaal nodig hebben en schrijf het op. Maak samen een boodschappenlijstje voor het winkelen of schrijf een receptje voor een zieke patiënt bij het spel. ▶ Maak een menukaart. ▶ Schrijf met elkaar een brief aan de zieke juf. ▶ Doe samen met de kinderen de geluiden na van dieren die een rol spelen in het prentenboek: het varken (knorren), de eenden (kwaken of snateren), et cetera. Benoem daarbij de dieren en stimuleer de kinderen de geluiden die de dieren maken voor of na te doen. (Uit: Puk en Ko. Oef, wat warm!, p21) ▶ Experimenteer met gebaren bij woorden door het zingen van liedjes als ‘hoofd, schouder knie en teen’. Gebruik zelf ook zo veel mogelijk gebaren en mimiek om te ondersteunen wat u zegt. Zeker voor anderstalige kinderen is dit belangrijk. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld ook het liedje ‘ik heb de zon zien zakken in de zee…….’. ▶ Leer kinderen simpele gebaren aan, bijvoorbeeld lief, lekker, et cetera. ▶ Het gaat hier natuurlijk nog niet over het aanleren van schrift, maar het spelenderwijs ontdekken van een samenhang tussen klanken en letters. Bijvoorbeeld de klank van de eerste letter van hun naam. ▶ Wijs aan en benoem bij oudere kinderen de eerste letter van hun naam (bijvoorbeeld op hun naam- kaart aan de muur, in een prentenboek, op een pot pindakaas, et cetera). ▶ Stempel letters en maak er een spelletje van. “Dat is een mooie letter S. SSSSSSSSSSS van slang.” ▶ Zing liedjes met rijmwoorden en vertel rijmpjes. Herhaal dezelfde rijmpjes en rijmliedjes zodat kinderen weten welk rijmwoord ze kunnen verwachten. Varieer vervolgens door woorden weg te laten en kinderen die te laten invullen of woorden te vervangen door woorden die ook rijmen. ▶ Zing het liedje Wat vind jij lekker. Wat vind jij lekker (wijs een kind in de kring aan) dat eten we vandaag ................. (laat een kind een gerecht noemen) Heel goed roeren (beeld samen uit) Even ruiken (beeld samen uit) Even proeven (beeld samen uit) Het is klaar! Dek de tafel maar! (Doe alsof er een tafel wordt gedekt. iedereen roept! smullen maar! en doet alsof hij smult van het door het kind genoemde gerecht.) (Uit: Puk en Ko. Eet smakelijk! p, 25)
Taalontwikkeling van het jonge kind:
een uitwerking van de doelen voor aanvang groep 1 Ontluikende- en beginnende geletterdheid
Voor aanvang groep 1 Het kind… ˘
Waar kun je aan denken in de voorschoolse situatie?
▶ herkent symbolen, bijvoorbeeld: P (parkeren), L (lesauto), AH (Albert Heijn)
Taalbeschouwing
▶ is op speelse wijze bezig met taal, praat bijvoorbeeld volwassenen na met een gespeelde ‘volwassen’ stem of maakt eigen woorden, bijvoorbeeld: het kind krijgt een drinkbeker en wil ook een ‘eetbord’. ▶ wordt zich bewust van eigen taalgebruik, zegt bijvoorbeeld: ‘Toen ik een baby was, heb ik niet gepraat hè?” ▶ wordt zich bewust dat je over taal kan praten
Leg de nadruk op de woorden die uitgebeeld worden. Als het liedje vaker wordt gezongen kunnen de kinderen gestimuleerd worden zelf de woorden in te vullen. ▶ Variatie: zing liedjes met rijmwoorden en vertel rijmpjes. Herhaal dezelfde rijmpjes en rijmliedjes zo- dat kinderen weten welk rijmwoord ze kunnen verwachten. Varieer vervolgens door woorden weg te laten en kinderen die te laten invullen of woorden te vervangen door woorden die ook rijmen. - Zing bijvoorbeeld het liedje Wat vind jij lekker. Laat de kinderen zelf rijmen door ze de laatste zin van het liedje te laten afmaken. - Zoek voorwerpen of plaatjes bij elkaar die rijmen in de groep. - Gebruik versjes om kinderen kennis te laten maken met rijm. - Rijm zelf eens lekker door op een bepaald woord: piet, niet, ziet, riet, et cetera. - Gebruik boekjes op rijm. ▶ Neem uitvergrotingen van bekende symbolen mee naar de groep. Verzamel beeldmateriaal, bijvoor- beeld foto’s of plaatjes, waar de symbolen een rol spelen. Bijvoorbeeld een plaat van een straat met parkeerplaatsen voor de winkel. Zoek ook met elkaar naar symbolen in het gebouw, bijvoorbeeld een bordje op de toiletdeur. Introduceer deze tekens passend bij een nieuw thema. Gebruik deze symbolen in de speelhoeken. Maak bijvoorbeeld een winkel en hang er AH boven. Of zet tijdens het buitenspelen met de kinderen een P op de straat in een hoekje en maak hierbij parkeervak- ken met krijt. ▶ Als leidster kun je in verhalen ook werken met die stemmetjes. Kinderen nemen dat over. Ook tijdens poppenkastspel of het werken met een handpop kun je hier als leidster mee ‘spelen’. ▶ Laat de kinderen een babyfoto meenemen, of misschien zijn die aanwezig in het eigen archief. Praat over het verschil van praten tussen de hele jonge kinderen en de oudere peuters. Zouden ze zelf ook als baby anders gepraat hebben? ▶ Praat met elkaar over hoe baby’s praten, hoe kinderen praten, hoe papa en mama praten en vraag bijvoorbeeld hoe de koningin praat.