szw0000561
Aan de voorzitter van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 19 juni 2001 1. Inleiding Op 25 april jongstleden hebben wij gesproken over enkele onderwerpen betreffende de organisatie Arbeidsvoorziening. Daarbij heb ik u over diverse onderwerpen nadere informatie toegezegd. Dit betreft onder meer de onderzoeksopdracht van de bestuurder Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening (CBA), prof. dr. L. Koopmans, vragen over het automatiseringssysteem Agora en een financieel overzicht van Arbeidsvoorziening. Onlangs heb ik met prof. dr. Koopmans gesproken over de wensen van uw Commissie betreffende de inhoud van zijn onderzoek. Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van dit overleg (paragraaf 2). Tevens doe ik u bij deze gelegenheid de overige toegezegde informatie toekomen. In paragraaf 3 komt Agora aan de orde. Paragraaf 4 biedt een nader inzicht in de financiering van Arbeidsvoorziening. Ten slotte gaat paragraaf 5 afzonderlijk in op uw vragen over de financial lease van Arbeidsvoorziening. Inzake de start van ESF-nieuw zal ik u op korte termijn schriftelijk informeren over het tijdstip van uitbreiding van het aanvraagcluster gemeenten van de grote 25 gemeenten (G25) tot de grootste 86 gemeenten (G86). Verder heb ik tijdens het Algemeen Overleg toegezegd dat de ontwikkeling van een set prestatie-indicatoren voor efficiency zal worden opgenomen in het Groot Project SUWI. Zoals ik in mijn brief van 13 februari jl. aan de Algemene Rekenkamer (AR) schreef, neem ik de aanbevelingen van de AR graag over. Prikkels voor de zelfstandige bestuursorganen die in het kader van SUWI zullen gaan functioneren, kunnen naar het oordeel van het kabinet vooral worden gevonden door een goede combinatie van de omvang van het budget uitvoeringskosten en de prestatie-afspraken met de uitvoeringsorganen. Deze prestaties kunnen worden gevolgd via een set prestatie-indicatoren per uitvoeringsorgaan. Deze indicatoren zijn vooraf genormeerd. Zoals aangegeven in de Groot Project Rapportage van 16 mei worden de aanbevelingen van de AR meegenomen bij de uitwerking van onder meer de outputvariabelen en prestatie-indicatoren. In de rapportage Groot Project van dit najaar zal ik u op dit punt nader informeren. 2. Onderzoeksopdracht Bestuurder Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening In het algemeen overleg van 25 april 2001 is de onderzoeksopdracht van de bestuurder CBA, prof. dr. Koopmans, aan de orde gekomen. Dit onderzoek betreft de huidige bestuurlijke en financiële situatie bij Arbeidsvoorziening, inclusief de wijze waarop deze situatie tot stand gekomen is. De Commissie heeft daarbij verzocht om het onderzoek zo spoedig mogelijk af te ronden. Tevens heeft de Commissie gevraagd onderzoek te doen naar eventuele bijzondere beloningen/speciale regelingen voor het personeel van Arbeidsvoorziening en naar de rol van de accountant van Arbeidsvoorziening. De bovenstaande onderwerpen heb ik onlangs met de bestuurder CBA besproken. Het streven is erop gericht om het onderzoeksrapport eind van
1
het jaar 2001 af te ronden. In het onderzoek van prof. dr. Koopmans zal tevens de rol van de accountant Arbeidsvoorziening worden betrokken. Prof. dr. Koopmans zal mij binnenkort informeren over het onderwerp van de bijzondere beloningen van het personeel. Ik zal de Kamer, nadat de brief van prof. dr. Koopmans is ontvangen, hierover zo spoedig mogelijk informeren. 3. Toelichting besluitvorming Agora Tijdens het Algemeen Overleg zijn diverse vragen gesteld over het stopzetten door Arbeidsvoorziening van de ontwikkeling en implementatie van het automatiseringssysteem Agora. Deze vragen hadden betrekking op de uitgaven in verband met Agora, de mogelijkheden om twee afzonderlijke modules alsnog in ander verband te gebruiken en de redenen van het late moment van stopzetten.
3.1. De uitgaven in verband met Agora In 2000 heeft Arbeidsvoorziening aan DCE-Consultants de opdracht gegeven een onderzoek te doen naar de kosten van het project Agora. Dit heeft geleid tot het onderzoeksrappport, «Financiële doorkijk van een project: Agora»1, dat op 19 februari 2001 aan de Kamer is aangeboden. Dit onderzoeksrapport bevat diverse overzichten, waarin de exacte uitgaven op naam en datum zijn opgesomd. Kortheidshalve verwijs ik naar deze overzichten.
3.2. Bruikbaarheid modules In mijn brief van 21 maart heb ik uiteen gezet dat twee onderdelen van Agora, de zogeheten matchingsmodule en de Beroepen en Opleidingsmodule (B&O-module), zullen worden herbruikt in het kader van het project Werk.nl (voorheen aangeduid als de Nationale Vacature en Sollicitantenbank)2. Tijdens het algemeen overleg op 25 april heb ik toegezegd dat ik zou laten nagaan of het wenselijk en noodzakelijk is om verder te investeren in deze twee modules. Deze vraag is voorgelegd aan de Raad van Advies ICT. Deze Raad bestaat uit drie hoogleraren en adviseert de Veranderorganisatie Suwi over de inhoud, de opzet en de kwaliteit van het ICT-programma. Op 29 mei jongstleden heeft de Raad een advies uitgebracht aan de heer De Groot, binnen het Verandermanagement belast met de CWI-vorming en primair verantwoordelijk voor het project Werk.nl. Het advies van de Raad treft u als bijlage aan. Samengevat komt de Raad van Advies ICT tot de conclusie dat het verstandig en verantwoord is om de beide modules in het kader van Werk.nl te gebruiken omdat: 1. CWI een systeem met de functionaliteiten van Werk.nl nodig heeft om haar wettelijke taken te kunnen uitvoeren; 2. de B&O-module en de matchingsmodule noodzakelijk zijn voor Werk.nl; 3. de kwaliteit van beide modules voldoende is om in te passen in Werk.nl; een alternatief is niet voorhanden.
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 448, nr. 21. Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 448, nr. 23.
2
Gelet op deze conclusie acht ik het verantwoord om door te gaan met de beide modules als onderdeel van het project Werk.nl. Naast toepassing in het kader van Werk.nl, kan de B&O-module een belangrijke hulpmiddel zijn om de transparantie van de arbeidsmarkt te vergroten. Dit is ook één van de overwegingen die de Raad van Advies ICT noemt. Naar mijn oordeel zou inzicht in de arbeidsmarkt voor zowel werkzoekenden,
2
werkgevers als voor de beleidsvoorbereiding gebaat zijn bij het gebruik van één begrip voor beroepen en opleidingen.
3.3. Moment van stopzetten Agora Tijdens het Algemeen Overleg zijn diverse vragen gesteld over het moment waarop is besloten om Agora stop te zetten. Waarom zijn de investeringen in Agora na het Regeerakkoord van 1998 nog doorgegaan? In het navolgende bied ik u een nadere toelichting over de besluitvorming rond Agora: • Begin 1997 besloot het Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening (CBA) een nieuw systeem, Agora, te maken als opvolger van het registratiesysteem PGI. PGI kende zijn beperkingen, zoals decentrale opslag van gegevens en een aanzienlijke beheerslast. Agora was bedoeld als het nieuwe geautomatiseerde systeem dat op termijn wel aan de eisen van de tijd zou voldoen bij de ondersteuning van alle wettelijke taken die Arbeidsvoorziening in 1997 kende. Met het systeem werd tevens een uniformering en standaardisatie van werkprocessen en gegevens beoogd. Aangezien in 1997 nog niet bekend was dat onder meer de reïntegratietaken zouden worden verzelfstandigd, werd Agora ontwikkeld voor een ongedeeld Arbeidsvoorziening. • Om beter zicht te krijgen op de inhoud van processen rond Agora heeft SZW in 1998 het Expertisecentrum (HEC) opdracht gegeven tot een nader onderzoek naar Agora. HEC heeft in zijn rapport onder andere gewezen op risico’s ten aanzien van de beoogde implementatie, het landelijk netwerk en het systeemconcept en hiervoor aanbevelingen gedaan. Het rapport van HEC gaf geen aanleiding om het Agoraproject als zodanig fundamenteel ter discussie te stellen. In mei 1998 heeft SZW het HEC-rapport naar het CBA gestuurd met de vraag om bij de verdere ontwikkeling van Agora rekening te houden met de gedane aanbevelingen. • In augustus 1998 kwam het nieuwe Regeerakkoord tot stand. Weliswaar werd de toekomstige ontwikkeling richting de totstandkoming van het CWI hierin al beschreven, echter de privatisering van het reïntegratiedeel van Arbeidsvoorziening was op dat moment nog niet voorzien. In het Regeerakkoord werd hierover het volgende opgemerkt: «Een nader te bepalen blijvend aandeel van de reïntegratietrajecten zal bij Arbeidsvoorziening moeten worden ingekocht, om te garanderen dat een goede publieke voorziening voor de arbeidsbemiddeling intact blijft, met name ook in het belang van werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt». Op dat moment moest er ook nog een nadere invulling van de werkzaamheden van het CWI plaatsvinden. • In maart 1999 verscheen het eerste Kabinetsstandpunt Structuur Uitvoering Werk en Inkomen. Hierin werd een eerste aanzet gegeven voor de uitwerking van de dienstverlening en taken van het CWI. • Eind 1999 is de implementatie van Agora gestart in de regio NoordHolland Noord ter voorbereiding op landelijke uitrol die voorzien was voor 2000. Om een beeld te krijgen van de invloed van SUWI en de CWI-vorming op het project Agora heeft SZW het HEC opdracht gegeven voor een tweede audit: «Bruikbaarheid Agora voor de CWI’s». Deze audit kwam gereed op 17 januari 2000. Dit onderzoek was van functionele aard en had onder andere de volgende uitkomsten: – Agora is ontworpen voor de ondersteuning van de werkprocessen van het ongedeelde Arbeidsvoorziening en is niet ontworpen voor de uitvraag van uitkeringsgegevens; – Agora lijkt functioneel aanpasbaar met de uitbreiding van de uitkeringsintake, maar deze uitbreiding zal lastig zijn;
3
–
•
•
•
nader onderzoek naar de aanpasbaarheid van Agora in technische zin is gewenst; Begin 2000 wordt naar aanleiding van deze tweede HEC-audit een brede werkgroep geformeerd, bestaande uit Arbeidsvoorziening, Procesmanagement SWI, Stichting CVCS en SZW. Deze werkgroep concludeerde dat: – Agora, voor zover mogelijk, aangepast moet worden voor de gezamenlijke intake werk en inkomen; – Agora bruikbare componenten biedt voor de informatieen adviesfunctie; – er technisch, financieel en beheersmatig nog grote onzekerheden resteren en dat derhalve landelijke invoering nog niet aan de orde kan zijn. Op dat moment was het nog niet mogelijk om een definitief oordeel te vellen over de bruikbaarheid van Agora in de nieuwe uitvoeringsstructuur. Uw kamer moest zich immers nog uitspreken over het nadere kabinetsstandpunt SUWI. Op 24 januari 2000 verscheen het nader kabinetsstandpunt SUWI. Hierin werd een aantal inhoudelijke keuzes gemaakt over de invulling van de werkzaamheden en taken van onder andere het CWI. In het debat op 21 maart 2000 heeft uw Kamer (op hoofdlijnen) ingestemd met het nader kabinetsstandpunt en de wijzigingsvoorstellen. Pas na het debat was het mogelijk de voorstellen uit te werken en het referentiewerkproces voor de CWI verder te detailleren. De Veranderorganisatie SUWI is ook eerst na het debat van start gegaan. Het operationeel worden van zo’n projectorganisatie en het aantrekken van de benodigde ICT-specialisten heeft uiteraard enige tijd nodig. In aanvulling op de audit van HEC van januari 2000 heeft de VO SUWI in de periode van medio september tot eind oktober 2000 een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit en de herbruikbaarheid van bestaande systemen en lopende projecten bij Arbeidsvoorziening in het licht van SUWI. Eerst op het moment dat het referentiewerkproces voldoende was geconcretiseerd, was er naast functioneel onderzoek ook een eerste technisch onderzoek mogelijk naar de bruikbaarheid en aanpasbaarheid van Agora. Dit zogeheten assessment was een technisch onderzoek, waaruit bleek dat Agora moest worden stopgezet, aangezien slechts een beperkt deel van het systeem bruikbaar was voor het referentiewerkproces CWI. Arbeidsvoorziening heeft eind oktober 2000 in overleg met de VO SUWI, direct nadat de uitkomsten van het onderzoek bekend waren, besloten verdere investeringen in Agora stop te zetten. Ook Kliq zal geen gebruik gaan maken van dit systeem.
4. Financiële aspecten
4.1. Overzicht van kasschuiven en andere financieringsconstructies Uit de begroting van SZW in de jaren 1999, 2000 en 2001 blijkt dat er diverse aanpassingen hebben plaatsgevonden in de rijksbijdrage aan Arbeidsvoorziening. In het Algemeen Overleg heb ik u een overzicht toegezegd van de voorschotten, de kasschuiven en overige financieringsconstructies, die van invloed waren op de hoogte van de rijksbijdrage. Dat overzicht treft u hierbij aan. Hoewel de precieze oorzaken van dergelijke aanpassingen divers zijn, hadden ze allen tot doel tijdelijke fricties op te lossen. Deze fricties ontstonden bijvoorbeeld doordat betalingspatronen afweken van de prognose of omdat het ESF-programma 2000–2006 later dan geraamd van start is gegaan. De mutaties die hieronder worden toegelicht waren derhalve niet gericht op intensiveringen (uitbreiding van de taakopdracht aan Arbeidsvoorziening) of ombuigingen (een beleidsmatige beperking daarvan).
4
Tabel 1. Mutaties in de bijdrage van SZW aan Arbeidsvoorziening Mutaties a. schuif rijksbijdrage b. schuif rijksbijdrage c. extra overboeking middelen d. schuif rijksbijdrage e. schuif ESF 00-06 f. voorfinanciering
1998
1999
2000
160
– 160 150
– 150
350
– 350 125 – 125 300
2001
– 125 125
a. Schuif rijksbijdrage tussen 1998 en 1999 Door achterstallige debiteuren kampte Arbeidsvoorziening in 1998 met een tekort aan liquide middelen. Dit probleem is destijds opgelost door 160 miljoen van de rijksbijdrage 1999 naar 1998 te schuiven. De verhoging van de rijksbijdrage in 1998 ging dus gepaard met een verlaging van de rijksbijdrage in 1999.
b. Schuif Rijksbijdrage tussen 1999 en 2000 Arbeidsvoorziening kampte in 1999 wederom met een tekort aan liquide middelen. Oorzaak was dit maal met name de vertraagde ontvangst van EU-gelden, terwijl Arbeidsvoorziening zelf middelen nodig had voor de bevoorschotting van goedgekeurde ESF-projecten. Om de bevoorschottingsproblematiek te overbruggen is de rijksbijdrage 1999 met 150 miljoen verhoogd onder gelijktijdige verlaging van de rijksbijdrage in 2000 met 150 miljoen.
c. Extra overboeking middelen Door een tijdelijke betalingsstop in 1999 van Brussel, beschikte Arbeidsvoorziening over onvoldoende liquide middelen voor de financiering van ESF-projecten. Om deze tijdelijke frictie in liquiditeiten op te lossen stelde SZW extra middelen beschikbaar, in afwachting van bevoorschotting vanuit de EU. Conform afspraak zijn deze middelen in 2000 terugbetaald aan SZW.
d en e. Verhoging van de rijksbijdrage onder gelijktijdige verlaging ESF Met ingang van de nieuwe planperiode ESF 3 (2000–2006) was aan Arbeidsvoorziening als een van de clusteraanvragers voor het jaar 2000 250 miljoen aan ESF-middelen toegewezen. Deze middelen dienen te worden ingezet voor de reïntegratie van moeilijk plaatsbare werklozen. De begroting van Arbeidsvoorziening voor 2000 en de planning van het aantal reïntegratietrajecten van Arbeidsvoorziening waren mede gebaseerd op de ontvangst van deze middelen. Door de late start van de nieuwe planperiode was het niet realistisch te verwachten dat 250 miljoen ook daadwerkelijk in 2000 gerealiseerd zou kunnen worden. In de loop van 2000 is de raming van de verwachte ESF-ontvangsten daarom met 125 miljoen verlaagd, onder gelijktijdige verhoging van de rijksbijdrage. Het idee was dat ESF dan in 2001 zou kunnen worden ingelopen. Daarom werden spiegelbeeldige mutaties in 2001 in de ramingen verwerkt. Die verwachting bleek later te optimistisch. De 125 miljoen voor 2000 zal niet worden gerealiseerd. Voor 2001 is de raming bijgesteld naar 100 miljoen, omdat de verhouding eigen middelen (uit de rijksbijdrage) versus ESF-middelen onrealistisch was geworden. Zie ter toelichting tabel 2.
5
Tabel 2. Overzicht ESF 2000–2006 in begroting Arbeidsvoorziening Jaar
Aandeel ESF in oorspronkelijke Arbvo-begroting
Kasschuif 2000–> 2001
Begroting Arbvo (aangepast)
Verwachte realisatie op dit moment
Geprognotiseerd tekort
Vrijval ESF
2000 2001
250 100
– 125 + 125
125 225
0 100
35* 125
125 125
* In de begrotingswijziging van Arbeidsvoorziening 2000, waarin onder andere de kasschuif van 125 miljoen is verwerkt, werd reeds rekening gehouden met de mogelijkheid dat ook de resterende 125 miljoen niet gerealiseerd zou kunnen worden. Daarvoor is een voorziening van 90 miljoen opgenomen.
f. Voorfinancieringsconstructie Om in de nieuwe ESF-periode niet wederom met acute liquiditeitsproblemen geconfronteerd te worden door fricties in het betalingsritme tussen ESF-Nederland (voortaan het Agentschap) en ontvangsten uit Brussel, is gezocht naar een structurele oplossing. Met de Minister van Financiën is overeengekomen hiervoor een voorziening te creëeren; de voorfinancieringsconstructie. Ten laste van de SZW-begroting is 300 miljoen overgemaakt naar een rekening-courant bij het Ministerie van Financiën. SZW kan hierop tijdelijk een beroep doen wanneer het Agentschap in afwachting van de ontvangst van ESF-middelen, in liquiditeitsproblemen verkeert. Omdat de periode nog niet gestart is, is nog geen gebruik gemaakt van de rekening. Aan het einde van de ESF-periode zal het bedrag overigens weer worden terugontvangen op de SZW-begroting.
4.2. Aanvullende post In het Algemeen Overleg vroeg u of de verwachte uitgaven op het terrein van de afwikkeling van de ESF-periode 1994–2000 ten laste van een staartpost (aanvullende post) worden gebracht. Ik gaf u aan dat dit inderdaad het geval is. In de Voorjaarnota 20011 bent u reeds geïnformeerd over de uitkomst van de budgettaire besluitvorming voor het jaar 2001. In genoemde nota is verwerkt dat de aanvullende post additioneel met 500 miljoen is verhoogd. 5. Financial leases In het Algemeen Overleg van 25 april jl. informeerde u naar de omvang van de geldleningen, welke de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is aangegaan zonder mijn voorafgaande goedkeuring ingevolge artikel 66 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 af te wachten. Diverse leden van de Commissie hebben de omvang van deze geldleningen gerelateerd aan de investeringen op ICT-gebied.
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 734, nr. 1, pagina 53 (Voorjaarsnota).
Ik geef u hierbij een overzicht van de betreffende overeenkomsten. Het gaat om een viertal financial leases, welke het CBA mij achteraf op 1 maart 2001 ter goedkeuring heeft voorgelegd. Zoals ik de commissie reeds heb gemeld zijn deze overeenkomsten alsnog van mijn goedkeuring voorzien. De eerste drie leningen hebben betrekking op investeringen op ICT-gebied. Het betreft de volgende financial leaseovereenkomsten: 1. een lening met een looptijd van 36 maanden ad f 58 750 000,–; 2. een lening met een looptijd van 37 maanden ad f 37 900 000,–; 3. een lening met een looptijd van 37 maanden ad f 2 200 000,–; 4. een lening met een looptijd van 36 maanden van f 31 miljoen; deze lening is divers van aard en heeft voorzien in de aanschaf van kantoorinventaris, verbouwingen en de aanschaf van machines, alsmede voor de aanleg van electronische infrastructuur.
6
U informeerde tevens naar de totale omvang van de leaseovereenkomsten, welke zijn afgesloten specifiek ten behoeve van Agora. Voor deze omvang verwijs ik u naar het gespecificeerde overzicht in het eerder genoemde onderzoeksrapport «Financiële doorkijk van een project: Agora», dat u op 19 februari jongstleden is aangeboden. Voor de goede orde meld ik u nog dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie naast de financial leases ook nog operational leases heeft afgesloten. Deze overeenkomsten hebben het karakter van huur en behoeven mijn goedkeuring niet. Daarom zijn zij niet opgenomen in het bovenstaande overzicht. Verder meld ik u dat de leasecontracten, voor zover deze niet kunnen worden toebedeeld aan een der bedrijfsonderdelen en voor zover de looptijd nog niet is verstreken bij de inwerkingtreding van de Suwi-wet, worden meegenomen in het onderzoek van de bestuurder CBA. 6. Tot slot Voor het opmaken van een balans van de financiële situatie bij Arbeidsvoorziening is de jaarrekening 2000 van groot belang. Daar werd tijdens het Algemeen Overleg eveneens op gewezen. Ingevolge artikel 64 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 had Arbeidsvoorziening mij deze stukken uiterlijk 1 mei 2001 moeten aanbieden. De bestuurder CBA, prof. dr. Koopmans, heeft mij laten weten dat het, gelet op de complexiteit van de materie en de benodigde zorgvuldigheid, niet is gelukt om deze datum te halen. Ik heb hier begrip voor: naast de druk van het proces, wil ik rekenschap geven aan de zorgvuldigheid in dit stadium van de ontvlechting van Arbeidsvoorziening. Ik ben van mening dat de jaarrekening 2000 niet los is te zien van de boedelbeschrijving die de bestuurder CBA zal opmaken over de financiële situatie bij Arbeidsvoorziening op het moment van zijn aantreden. Ik heb met prof. dr. Koopmans daarom afgesproken dat hij de jaarrekening integraal zal opnemen in de op te stellen boedelbeschrijving. Deze boedelbeschrijving verwacht ik voor het einde van het jaar. De verantwoordelijkheid voor de resultaten over het jaar 2000 berust overigens geheel bij het vorige CBA. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. A. F. G. Vermeend
7