szw0001052
Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid ’s-Gravenhage, 23 november 2000 Aanleiding Naar aanleiding van vragen over de hoge arbeidsongeschiktheidspercentages onder Turken en Marokkanen van het Kamerlid Kamp tijdens het overleg met de Tweede Kamer over het minderhedenbeleid van 2 oktober jl. heb ik u nader onderzoek toegezegd. Mede namens Staatssecretaris Hoogervorst doe ik u dit hierbij toekomen. Als eerste onderdeel van dit nader onderzoek is door het CBS een koppeling gemaakt tussen bestanden van de uvi’s en gemeentelijke basisadministraties waardoor uitspraken over arbeidsongeschiktheid naar etnische herkomst gedaan kunnen worden. Het CBS heeft op 21-11-2000 hierover gerapporteerd. Het departement van SZW heeft de cijfers van het CBS geanalyseerd. Deze analyse treft u hierbij aan. Samenvatting De heer Kamp baseerde zijn vragen op een enquête van het SCP en onderzoeksbureau ISEO waaruit bleek dat ongeveer 40% van alle Turkse en Marokkaanse mannen tussen 40 en 65 jaar arbeidsongeschikt was en dat dat percentage 5 keer zo hoog lag als onder Nederlanders, of zelfs 6 keer zo hoog als ook export van uitkeringen in beschouwing werd genomen. De percentages arbeidsongeschiktheid (dus WAO, WAZ en Wajong samen) onder Turkse en Marokkaanse mannen tussen de 40 en 65 jaar liggen inderdaad in de orde van grootte zoals gemeld in de enquête van het SCP en ISEO. De uitspraak dat arbeidsongeschiktheid onder deze groepen 5–6 keer zo vaak voorkomt als onder Nederlanders in dezelfde leeftijdsgroep gaat echter niet op omdat de enquêtes het percentage arbeidsongeschiktheid onder Nederlanders onderschatten. Voor Turkse mannen tussen 40 en 65 jaar komt arbeidsongeschiktheid 2,5 keer zo vaak voor als onder Nederlanders en voor Marokkaanse mannen tussen 40 en 65 jaar ongeveer 2 keer zo vaak. Uit de bestandskoppeling blijkt dat 40% van de in Nederland wonende Turkse mannen tussen 40 en 65 jaar en 32% van de in Nederland wonende Marokkaanse mannen tussen 40 en 65 jaar een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft. Onder Nederlanders in dezelfde leeftijdscategorie bedraagt dit percentage 17%. Driekwart van alle uitkeringen die naar het buitenland geëxporteerd worden gaat naar de categorie mannen tussen 40 en 65 jaar. Als deze worden meegeteld stijgen de percentages voor Turken naar 44% en voor Marokkanen naar 36%. Omdat de groepen oudere Turkse en Marokkaanse mannen klein van omvang zijn gaat het in absolute aantallen om een beperkte groep mensen, 11 000 Turkse mannen tussen 40 en 65 jaar en 8 000 Marokkaanse mannen in dezelfde leeftijdsgroep. Onder mannen in de leeftijd van 15–40 jaar is een zelfde tendens waarneembaar, zij het dat de verschillen veel kleiner en de percentages veel lager zijn. Hier scoren ook de Turkse mannen het hoogst met 5,3% tegen 4,6% voor Marokkaanse mannen en 3% gemiddeld. Ook onder Turkse vrouwen in de leeftijd van 40–65 jaar komt arbeidsongeschiktheid 2 keer zoveel voor als gemiddeld. Onder Turkse vrouwen is het percentage 21% en het gemiddelde bedraagt 10%. Surinaamse mannen zijn even vaak arbeidsongeschikt als Nederlanders. Surinaamse vrouwen zijn dat 1,5 keer zo vaak. Onder Antillianen echter, liggen zowel bij de mannen als de vrouwen de percentages onder het gemiddelde.
1
Ditzelfde geldt voor de groep «niet-westerse allochtonen», die vooral bestaat uit voormalig asielzoekers. Als gekeken wordt naar de duur van de uitkeringen zijn slechts beperkte verschillen waarneembaar. Grofweg is bij zowel Nederlanders, Turken als Marokkanen in de leeftijd van 40–65 jaar in de helft van de gevallen de uitkeringsduur langer dan 10 jaar en in de helft korter dan 10 jaar. De categorie 10–15 jaar (dus uitkeringen ontstaan in de periode 1985–1990) verklaart 30% van de Turkse en Marokkaanse WAO-uitkeringen en 20% van de Nederlandse. Uitkeringen langer dan 15 jaar (dus van voor 1985) komen relatief weer vaker voor onder Nederlanders. Als gekeken wordt naar diagnose zijn nauwelijks verschillen waarneembaar tussen de verschillende etniciteiten. Wel valt op dat de hoofdgroep «psychisch» vaker voorkomt onder jongeren dan onder ouderen en ook wat vaker onder allochtone jongeren dan onder autochtone jongeren. Onder alle minderheden tenslotte, blijkt volledige arbeidsongeschiktheid vaker voor te komen dan gemiddeld. Zowel onder Turkse, Marokkaanse, Surinaamse als Antilliaanse arbeidsongeschikten ligt het percentage volledig afgekeurde arbeidsongeschikten rond de 10% hoger dan onder autochtonen. Nadere beschouwing
1. Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen naar geslacht, leeftijd en etnische herkomst Onder mannen wordt het beeld van de SCP-rapportage duidelijk bevestigd. Onder Turken en Marokkanen liggen de percentages arbeidsongeschikten (WAO, WAZ en Wajong samen, uitgedrukt als percentage van de totale bevolking) duidelijk hoger dan onder de andere etnische groeperingen. Bijna 40% van de oudere Turken en 32% van de oudere Marokkanen is arbeidsongeschikt. Als rekening gehouden zou worden met export van WAO-uitkeringen naar het buitenland zou het percentage arbeidsongeschikten voor Turken van 40–64 jaar stijgen tot 44% en voor Marokkanen in dezelfde leeftijdscategorie tot 36%. Tabel 1. Percentages arbeidsongeschikten onder mannen Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen
Nederlanders
Gemiddeld
15–39 jaar 40–64 jaar
5,3% 39,9%
4,6% 32,4%
2,9% 16,7%
1,9% 8,6%
3,0% 16,6%
3,0% 16,8%
Totaal
14,5%
12,6%
7,8%
3,8%
9,6%
9,5%
Onder vrouwen valt direct op dat in de jongere leeftijdscategorie arbeidsongeschiktheid voor de meeste groepen vaker voorkomt dan onder mannen. Opvallend is het hoge arbeidsongeschiktheidspercentage onder Turkse vrouwen, zowel in de oudere als in de jongere leeftijdscategorie. De relatief lage percentages onder de oudere vrouwen wijzen overigens op een lagere participatiegraad. Tabel 2. Percentages arbeidsongeschikten onder vrouwen Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen
Nederlanders
Gemiddeld
15–39 jaar 40–64 jaar
7,1% 21,4%
3,8% 5,6%
3,7% 15,4%
2,1% 8,0%
3,9% 10,2%
3,8% 10,4%
Totaal
10,6%
4,3%
7,8%
4,0%
7,0%
6,9%
2
Als specifiek naar WAO-uitkeringen wordt gekeken kunnen de percentages in de verschillende leeftijdscategorieën uitgedrukt worden als een aantal keer het gemiddelde. Onderstaande tabel geeft deze gedetailleerde uitsplitsing voor mannen: Tabel 3. Percentages WAO-uitkeringen mannen (en aantal keer het gemiddelde) per leeftijdsgroep Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen
Nederlanders
25–29 jaar 30–34 jaar 35–39 jaar 40–44 jaar 45–49 jaar 50–54 jaar 55–59 jaar 60–64 jaar
2,8% (2,5) 5,8% (2,8) 11,1% (3,0) 18,8% (3,1) 30,0% (3,0) 46,1% (3,0) 56,7% (2,4) 59,5% (2,0)
2,6% (2,3) 5,7% (2,7) 9,7% (2,6) 16,0% (2,6) 25,3% (2,6) 34,9% (2,3) 42,3% (1,8) 44,4% (1,5)
1,2% (1,1) 2,0% (1,0) 4,0% (1,1) 7,0% (1,1) 12,2% (1,2) 19,5% (1,3) 27,2% (1,2) 28,5% (0,9)
0,6% (0,5) 1,4% (0,7) 2,5% (0,7) 4,6% (0,8) 6,2% (0,6) 9,4% (0,6) 12,6% (0,5) 17,7% (0,6)
1,0% (1,0) 1,9% (0,9) 3,4% (0,9) 5,7% (0,9) 9,4% (0,9) 14,3% (0,9) 21,1% (0,9) 27,4% (0,9)
Totaal
13,6% (1,7)
11,8% (1,5)
6,3% (0,8)
2,8% (0,4)
7,6% (0,9)
De Turkse mannen zijn relatief vaker arbeidsongeschikt in de leeftijdscategorie van 35–54 jaar (rond de 3 keer vaker dan gemiddeld). De Marokkaanse mannen zijn relatief weer vaker arbeidsongeschikt in de leeftijdscategorie van 25–44. Overigens is het logisch dat de relatieve verschillen in de hoogste leeftijdsgroepen wat kleiner zijn omdat de percentages in deze categorieën gemiddeld al zo hoog liggen. Tabel 4. Percentages WAO-uitkeringen vrouwen (en aantal keer het gemiddelde) per leeftijdsgroep Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen
Nederlanders
25–29 jaar 30–34 jaar 35–39 jaar 40–44 jaar 45–49 jaar 50–54 jaar 55–59 jaar 60–64 jaar
6,6% (2,5) 10,2% (2,6) 14,5% (3,1) 19,2% (3,3) 21,4% (2,8) 23,8% (2,5) 21,8% (1,7) 18,9% (1,4)
4,5% (1,7) 5,1% (1,3) 6,0% (1,3) 6,8% (1,2) 6,4% (0,8) 6,7% (0,7) 4,0% (0,3) 2,4% (0,2)
2,2% (0,9) 4,0% (1,0) 6,0% (1,3) 9,2% (1,6) 12,5% (1,7) 19,5% (2,0) 22,7% (1,8) 22,5% (1,7)
1,4% (0,5) 2,2% (0,6) 3,2% (0,7) 4,7% (0,8) 6,8% (0,9) 10,7% (1,1) 10,4% (0,8) 9,9% (0,8)
2,6% (1,0) 3,8% (1,0) 4,5% (1,0) 5,7% (1,0) 7,1% (0,9) 9,0% (0,9) 11,9% (0,9) 12,3% (0,9)
Totaal
10,0% (1,7)
3,7% (0,6)
7,0% (1,2)
3,3% (0,6)
5,6% (1,0)
Bij de Marokkaanse vrouwen valt op dat de jongere leeftijdscategorieën slechter dan gemiddeld scoren en de hogere leeftijdscategorieën beter dan gemiddeld. De lagere arbeidsparticipatie in de hogere leeftijdscategorieën kan hier een rol spelen.
2. WAO-uitkeringen naar geslacht, leeftijd, etnische herkomst en uitkeringsduur Bij de WAO-uitkeringen is een uitsplitsing gemaakt naar uitkeringsduur. WAZ en Wajong zijn hierbij buiten beschouwing gelaten, omdat deze regelingen resp. een afwijkende opbouw van uitkeringsduur en een afwijkende opbouw van populatie hebben. Deze resultaten zijn alleen getabelleerd voor de oudere leeftijdscategorie (40–64 jaar) omdat de onderverdeling voor de jongere leeftijdscategorie voor alle etniciteiten sterk geconcentreerd was in de recentere uitkeringen. Tevens is de Antilliaanse bevolkingsgroep in deze analyse buiten beschouwing gelaten vanwege de geringe aantallen arbeidsongeschikten in die groep.
3
Tabel 5. Verdeling mannen in WAO naar uitkeringsduur 40–64 jaar
Turken
Marokkanen
Surinamers
Nederlanders
Gemiddeld
0–2 jaar 2–10 jaar 10–15 jaar > 15 jaar
8% 45% 32% 15%
9% 41% 29% 21%
15% 45% 19% 21%
11% 43% 19% 27%
11% 43% 20% 26%
Opvallend is dat onder de Turkse en Marokkaanse mannen relatief vaak uitkeringen van 10–15 jaar oud (dus uit de periode 1985–1990) voorkomen. Onder Nederlanders komen daarentegen uitkeringen ouder dan 15 jaar weer relatief vaak voor. Er blijkt dus geen sprake te zijn van de doorwerking van een tijdelijke toestroom van specifieke etnische groeperingen als gevolg van de massa-ontslagen in de jaren tachtig. Dit werd wel geopperd als verklaring voor de relatief hoge percentages bij bepaalde groepen. Onder vrouwen is duidelijk te zien dat bij alle groepen het zwaartepunt ligt bij nieuwere uitkeringen. Er zijn geen grote verschillen tussen de verschillende groepen aan te wijzen. Tabel 6. Verdeling vrouwen in WAO naar uitkeringsduur 40–64 jaar
Turken
Marokkanen
Surinamers
Nederlanders
Gemiddeld
0–2 jaar 2–10 jaar 10–15 jaar > 15 jaar
14% 48% 26% 12%
22% 48% 18% 12%
20% 48% 18% 14%
16% 48% 18% 18%
16% 48% 18% 18%
3. WAO-uitkeringen naar geslacht, leeftijd, etnische herkomst en diagnose Bij de WAO-uitkeringen is eveneens een uitsplitsing gemaakt naar diagnose. WAZ en Wajong zijn hierbij opnieuw buiten beschouwing gelaten, omdat beide regelingen een zeer afwijkende verdeling over diagnosegroepen hebben. Opnieuw is de Antilliaanse bevolkingsgroep in deze analyse buiten beschouwing gelaten vanwege de geringe aantallen arbeidsongeschikten in die groep. Tabel 7. Verdeling mannen in WAO naar diagnose Turken
Marokkanen
Surinamers
Nederlanders
Gemiddeld
15–39 jaar – bewegingsapp. – psychisch – overig
31% 41% 28%
23% 46% 31%
20% 44% 36%
34% 35% 31%
32% 37% 31%
40–64 jaar – bewegingsapp. – psychisch – overig
36% 23% 41%
35% 26% 39%
26% 32% 42%
36% 27% 37%
35% 27% 38%
Voor alle groepen blijkt dat de diagnose «psychisch» in de jongere leeftijdscategorie een prominentere plaats inneemt dan in de oudere leeftijdscategorie. Allochtonen onder de 40 jaar worden wat vaker om psychische redenen afgekeurd dan autochtonen onder de 40 jaar. Dit beeld geldt zowel voor de mannen als voor de vrouwen.
4
Tabel 8. Verdeling vrouwen in WAO naar diagnose Turken
Marokkanen
Surinamers
Nederlanders
Gemiddeld
15–39 jaar – bewegingsapp. – psychisch – overig
19% 49% 32%
16% 44% 40%
15% 41% 44%
23% 38% 39%
22% 39% 38%
40–64 jaar – bewegingsapp. – psychisch – overig
26% 39% 35%
28% 35% 37%
22% 38% 40%
29% 34% 37%
29% 34% 37%
4. WAO-uitkeringen naar geslacht, leeftijd, etnische herkomst en mate van arbeidsongeschiktheid Een opmerkelijk verschil blijkt zowel voor oudere als jongere allochtonen in mate van arbeidsongeschiktheid. Voor zowel Turken, Marokkanen als Surinamers blijkt volledige arbeidsongeschiktheid vaker voor te komen dan onder Nederlanders. Dit wijst op een keuringssystematiek die voor deze groepen een grotere kans geeft op volledige arbeidsongeschiktheid. Ook hier is de Antilliaanse bevolkingsgroep in deze analyse buiten beschouwing gelaten vanwege de geringe aantallen arbeidsongeschikten in die groep. Tabel 9. Verdeling mannen in de WAO naar mate van arbeidsongeschiktheid Turken
Marokkanen
Surinamers
Nederlanders
Gemiddeld
15–39 jaar – volledig – gedeeltelijk
72% 28%
80% 20%
74% 26%
62% 38%
65% 35%
40–64 jaar – volledig – gedeeltelijk
75% 25%
76% 24%
74% 26%
64% 36%
66% 34%
Bij vrouwen is weer dezelfde tendens te zien, met uitzondering van de groep Surinaamse vrouwen die even vaak geheel dan wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt is als de groep Nederlandse vrouwen. Tabel 10. Verdeling vrouwen in de WAO naar mate van arbeidsongeschiktheid Turken
Marokkanen
Surinamers
Nederlanders
Gemiddeld
15–39 jaar – volledig – gedeeltelijk
87% 13%
89% 11%
74% 26%
71% 29%
73% 27%
40–64 jaar – volledig – gedeeltelijk
92% 8%
89% 11%
78% 22%
79% 21%
79% 21%
5. Overige analyses Verschillende andere analyses hebben geen opvallende verschillen opgeleverd. Zo is onderzocht of er ontwikkelingen waarneembaar zijn in diagnoses in de tijd. Het blijkt dat voor alle etnische groeperingen er een beperkte verschuiving heeft plaatsgevonden in diagnose, zowel bij mannen als bij vrouwen. De diagnose «psychisch» komt bij nieuwere uitkeringen (minder dan 10 jaar) relatief wat vaker voor dan bij oudere uitkeringen (10 jaar of meer). Dit geldt echter voor alle etnische groeperingen in ongeveer gelijke mate.
5
Ook heeft het CBS een uitsplitsing gemaakt van de WAO-uitkeringen naar voormalige werknemers in het bedrijfsleven en voormalige ambtenaren. Hieruit blijkt dat van de autochtone WAO’ers een hoger percentage een verleden als ambtenaar heeft dan van alle groepen allochtone WAO’ers. Dit is met name duidelijk onder de mensen ouder dan 40 jaar. Waarschijnlijk komt dit echter voornamelijk doordat (met name in het verleden) allochtonen relatief vaker als werknemer in het bedrijfsleven werkzaam zijn geweest dan als ambtenaar. Hierover zijn geen betrouwbare referentiecijfers beschikbaar zodat over dit onderwerp geen duidelijke conclusie getrokken kan worden. Tenslotte is nog gekeken naar het effect van export van uitkeringen naar het buitenland. Het Lisv registreert uitkeringen die naar het buitenland geëxporteerd worden, maar deze kunnen natuurlijk niet gekoppeld worden aan de gemeentelijke basisadministraties zodat geen verdeling naar etnische herkomst gemaakt kan worden. Wel kunnen deze uitkeringen naar leeftijd en geslacht uitgesplitst worden. Dan blijkt dat 95% van de geëxporteerde uitkeringen mensen ouder dan 40 jaar betreft, en dat 80% van de geëxporteerde uitkeringen mannen betreft.
6. Integrale analyse Reeds eerder zijn bestandskoppelingen gemaakt tussen Ww- en Abw-bestanden en gemeentelijke basisadministraties. Samen met de in deze nota beschreven koppeling van Ao-bestanden ontstaat zo een integraal beeld van gebruik van sociale verzekeringen en voorzieningen naar etnische herkomst. De uitkeringsafhankelijkheid blijkt onder mannen het grootst onder de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroepen. Er zijn grote verschillen te zien tussen de jongere en oudere leeftijdscategorie. De Antillianen onder de 40 jaar, die nauwelijks arbeidsongeschikt zijn, hebben toch de grootste uitkeringsafhankelijkheid door het grote beroep op de Abw. Onder de oudere Antillianen is echter nauwelijks sprake van verschil met de autochtone Nederlanders. Tabel 11. Beroep op sociale verzekeringen en voorzieningen mannen (15–39 jaar)
Wao/Waz/Wajong Ww Bijstand Totaal
Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen
Nederlanders
Gemiddeld
5,3% 3,6% 8,1%
4,6% 2,7% 10,3%
2,9% 1,9% 7,3%
1,9% 1,5% 14,4%
3,0% 0,9% 1,4%
3,0% 1,1% 2,6%
17,0%
17,6%
12,1%
17,8%
5,3%
6,7%
Tabel 12. Beroep op sociale verzekeringen en voorzieningen mannen (40–64 jaar) Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen
Nederlanders
Gemiddeld
Wao/Waz/Wajong Ww Bijstand
39,9% 5,5% 18,7%
32,4% 5,5% 23,8%
16,7% 3,6% 12,9%
8,6% 4,5% 11,5%
16,6% 3,2% 2,1%
16,8% 3,4% 3,3%
Totaal
64,1%
61,7%
33,2%
24,6%
21,9%
23,5%
Onder vrouwen bleek eerder dat met name de Turkse bevolkingsgroep een relatief groot beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen deed. Toch komen de hoogste percentages uitkeringsafhankelijkheid voor onder de Surinamers en Antillianen, met name door een relatief groot beroep op de bijstand.
6
Tabel 13. Beroep op sociale verzekeringen en voorzieningen vrouwen (15–39 jaar)
Wao/Waz/Wajong Ww Bijstand1 Totaal
Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen
Nederlanders
Gemiddeld
7,1% 3,9% 8,2%
3,8% 1,6% 8,4%
3,7% 2,5% 12,9%
2,1% 1,6% 20,5%
3,9% 1,6% 2,5%
3,8% 1,7% 3,7%
19,2%
13,8%
19,1%
24,2%
8,0%
9,2%
1 De percentages betreffen bijstandsuitkeringen. De percentages bijstandsafhankelijkheid liggen dus hoger, want als een bijstandsuitkering bij een gezin door een van beide partners wordt ontvangen komt er maar 1 uitkering in de statistieken terwijl minstens 2 personen van die uitkering afhankelijk zijn. In de praktijk zal met name het aantal vrouwen dat afhankelijk is van een bijstandsuitkering onderschat worden.
Tabel 14. Beroep op sociale verzekeringen en voorzieningen vrouwen (40–64 jaar)
Wao/Waz/Wajong Ww Bijstand1 Totaal
Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen
Nederlanders
Gemiddeld
21,4% 2,6% 8,8% 32,8%
5,6% 1,1% 11,5% 18,2%
15,4% 3,1% 19,0% 37,5%
8,0% 3,2% 26,7% 37,9%
10,2% 2,2% 3,3% 15,7%
10,4% 2,2% 4,2% 16,8%
1 De percentages betreffen bijstandsuitkeringen. De percentages bijstandsafhankelijkheid liggen dus hoger, want als een bijstandsuitkering bij een gezin door een van beide partners wordt ontvangen komt er maar 1 uitkering in de statistieken terwijl minstens 2 personen van die uitkering afhankelijk zijn. In de praktijk zal met name het aantal vrouwen dat afhankelijk is van een bijstandsuitkering onderschat worden.
7. Tot slot De bestandskoppeling door het CBS heeft een aantal feiten blootgelegd, die het beeld bevestigen dat geschetst werd in de rapportage van het SCP. Het beroep op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (met name de WAO) is onder bepaalde bevolkingsgroepen veel groter dan gemiddeld. Een eerste analyse van de op grond van dit onderzoek verzamelde gegevens heeft nog geen verklaring kunnen geven voor de constateringen. Wel kunnen verschillende eerder geopperde veronderstellingen verworpen worden op basis van de door het CBS verzamelde data. Zo blijkt er geen sprake te zijn van de doorwerking van een tijdelijke toestroom van specifieke etnische groeperingen als gevolg van de massa-ontslagen in de jaren tachtig. Ook blijken er geen bijzondere verschillen in diagnose te bestaan tussen de verschillende etniciteiten. Het Lisv is momenteel bezig met een epidemiologisch onderzoek naar arbeidsongeschiktheid onder allochtonen. Hierbij kijken de onderzoekers in het bijzonder naar de achtergronden van die arbeidsongeschiktheid. Hier worden factoren als de soort werk en het opleidingsniveau ook in beschouwing genomen. Dit onderzoek zal naar mijn verwachting meer inzicht geven in de achtergronden van de cijfers zoals het CBS die verzameld heeft. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. A. F. G. Vermeend
7