Studeren met een functiebeperking in de gemeente 's-Hertogenbosch Een inventariserend onderzoek naar studeren met een lichamelijke handicap of chronische ziekte in het Bossche MBO en HBO
Een onderzoek in opdracht van de gemeente ‘s-Hertogenbosch Afdeling Jeugd en Onderwijs
Drs. Irma van Slooten De Coach (F)irma www.decoachfirma.nl Met medewerking van: Gehandicapten Platform ‘s-Hertogenbosch MEE regio 's-Hertogenbosch November 2012
Inhoudsopgave Samenvatting..............................................................................................3 1.1 Aanleiding..........................................................................................7 1.2 Probleemstelling..................................................................................7 1.3 Onderzoeksopzet.................................................................................8 2. Resultaten uit de interviews met professionals...........................................10 2.1 Inleiding...........................................................................................10 2.2 De geïnterviewde professionals............................................................10 2.3 Zicht op studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte.....10 2.4 Schoolloopbaan.................................................................................11 2.5 Welke belemmeringen zien de professionals?........................................12 2.6 Voorkomen en oplossen van belemmeringen.........................................14 2.7 Wat kan de gemeente doen?...............................................................20 2.8 Samenvatting en conclusies................................................................21 3. Resultaten uit de interviews met MBO studenten........................................23 3.1 Inleiding...........................................................................................23 3.2 Onderzoekspopulatie..........................................................................23 3.3 Belemmeringen en oplossingen...........................................................25 3.4 De rol van de gemeente 's-Hertogenbosch............................................30 3.5 Samenvatting en conclusies................................................................30 4. Resultaten uit de interviews met HBO studenten........................................32 4.1. Inleiding..........................................................................................32 4.2 Onderzoekspopulatie..........................................................................32 4.3 Belemmeringen en oplossingen...........................................................35 4.4 De rol van de gemeente ‘s-Hertogenbosch............................................39 4.5 Samenvatting en conclusies................................................................41 5. Beantwoording onderzoeksvragen en aanbevelingen...................................43 5.1 Beantwoording onderzoeksvragen........................................................43 5.2 Aanbevelingen...................................................................................45 Bijlage 1. Bronnenlijst................................................................................49 Bijlage 2. Afkortingenlijst en eindnoten.........................................................49
Samenvatting In dit onderzoek stond de volgende probleemstelling centraal: Op welke manier kan de gemeente ‘s-Hertogenbosch bijdragen aan het succesvol studeren voor studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte in het Bossche MBO/HBO? Bij deze probleemstelling zijn twee onderzoeksvragen geformuleerd. Door middel van desk research en interviews werden deze vragen en de probleemstelling beantwoord. Er werden drie MBO studenten en tien HBO studenten met een lichamelijke handicap en/of een chronische ziekte geïnterviewd. Tevens zijn drie professionals geïnterviewd: een medewerker van het Zorg Advies Team van het MBO, een studentendecaan uit het HBO en een ambulant begeleider van MBO studenten uit cluster 3. Aanleiding voor het onderzoek was de indruk van het Gehandicapten Platform 's-Hertogenbosch dat studenten met een functiebeperking vaker voor het MBO kiezen in plaats van voor het HBO ondanks een geschikt diploma om naar het HBO te gaan. Uit de interviews bleek dat de keus voor een lager schoolniveau al plaatsvindt bij de overgang naar het voortgezet onderwijs. Alle studenten in het onderzoek kozen op basis van hun interesse een vervolgopleiding. De MBO studenten mochten echter niet starten in de opleiding van hun keuze, omdat de opleiding niet zou 'matchen' met hun functiebeperking. Slechts één student mocht na bezwaar te hebben gemaakt wel starten in de opleiding die zijn voorkeur had. De HBO studenten kregen niet te maken met een dergelijke 'matching'. Alle geïnterviewde studenten hebben belemmeringen ervaren. Slechts voor een deel van deze belemmeringen vonden zij oplossingen. Een belangrijke belemmering bleek onbegrip van medestudenten en docenten. De studenten in het MBO hebben het vooral zwaar te stellen met hun medestudenten. Onbegrip levert de studenten stress op en extra inspanningen om de randvoorwaarden om te kunnen studeren toch geregeld te krijgen. Dat kost extra tijd en energie, twee zaken die schaars zijn voor alle ondervraagde studenten. Volgens de professionals kan de student op meer begrip rekenen als hij of zij de omgeving gericht informeert over zijn of haar functiebeperking. Studenten in het MBO werden hierin begeleid door hun ambulant begeleider. Op het HBO ontbreekt deze begeleiding. Daar wordt de oplossing gezocht in inzetten van een PGB of een studieloopbaanbegeleider met affiniteit met de doelgroep. Een tweede belangrijke belemmering bleek het stagelopen. Van de dertien geïnterviewde studenten bleken er negen belemmeringen te hebben ervaren bij het lopen van hun stage. Zeven van hen liepen hierdoor studievertraging op. Ingezette oplossingen om studenten in staat te stellen stages succesvol af te ronden zijn: – parttime stagelopen – stageverlenging indien de student veel afwezig is - vanuit de opleiding mee helpen zoeken naar een geschikte stageplaats – als ambulant begeleider faciliteren bij het solliciteren – als ambulant begeleider het stagebedrijf informeren over de functiebeperking. 3
Vrijwel elk van de geïnterviewde studenten heeft te maken gehad met structurele afwezigheid als gevolg van hun functiebeperking. Oplossingen worden gevonden in zelfstudie, alternatieve opdrachten, individuele leerroutes en deelcertificaten (MBO). Tevens geven studenten aan een tekort te hebben aan studie-uren a.g.v. hun energieproblemen. Oplossingen zoeken ze vooral in hun persoonlijke leven en het zo gunstig mogelijk plannen van behandelingen zodat zo min mogelijk studie-uren verloren gaan. Geen enkele van de geïnterviewde MBO en HBO studenten heeft verwachtingen m.b.t. de gemeente ‘s-Hertogenbosch als het gaat om succesvol studeren met een functiebeperking. Desgevraagd hebben de HBO studenten wel een aantal ideeën over hetgeen de gemeente zou kunnen doen op dit terrein. Op basis van het onderzoek werden de volgende aanbevelingen gedaan: 1. Vervoersvoorziening naar regulier secundair onderwijs Het talent van studenten die onderwijs volgen op een lager onderwijsniveau dan zij aan kunnen, wordt niet volledig benut. Deze studenten komen met een lagere kwalificatie op de arbeidsmarkt terecht of komen via een langere weg aan een diploma dat bij hun intelligentieniveau past. Dit is een kostenpost voor de studenten, de onderwijsinstellingen en de gemeente. Uit het onderzoek blijkt dat een keuze voor een lager onderwijsniveau bij de overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs plaatsvindt. Hierbij spelen onder andere logistieke argumenten een rol. Hierin zou de gemeente een faciliterende rol kunnen spelen, namelijk door een vervoersvoorziening naar reguliere scholen voor deze leerlingen mogelijk te maken zodat hun kansen op een vervolgopleiding passend bij hun intelligentieniveau - toeneemt en daarmee ook hun kansen op de arbeidsmarkt. 2. Vervolgonderzoek in het basisonderwijs Uit het onderzoek blijkt dat cruciale keuzes al vroeg in de schoolloopbaan gemaakt worden. Het strekt daarom tot aanbeveling om onderhavig onderzoek ook binnen het primair en secundair onderwijs te laten plaatsvinden. Op die manier krijgt de gemeente in beeld hoe zij al vroeg in de schoolloopbaan kan bijdragen aan een succesvolle schoolcarrière voor deze leerlingen. 3. Faciliteren van stagelopen / opdoen werkervaring Succesvol stagelopen zorgt voor een grotere kans op een vlotte overgang naar de arbeidsmarkt. De belangrijkste belemmering die de studenten ondervinden bij het studeren is juist het lopen van een stage. Alle geïnterviewden noemen de stage als een van de grootste struikelblokken. De genoemde problemen hebben betrekking op het vinden van een stageplaats, het behouden van een stageplaats en/of het goed doorlopen van de stage. De gemeente kan op verschillende manieren bijdragen aan het succesvol doorlopen van dit studie-onderdeel: A. Ten eerste kan gedacht worden aan het faciliteren van stageplekken en – opdrachten bij de gemeente. Wellicht dat de gemeente bij het aanbieden hiervan expliciet kan aangeven dat studenten met een functiebeperking nadrukkelijk worden verzocht te solliciteren.
4
B. Een tweede manier waarop de gemeente kan bijdragen aan meer stageplaatsen voor deze studenten is door haar contacten met werkgeversnetwerken in te zetten. De gemeente zou de regie kunnen nemen in het samenbrengen van de Bossche onderwijsinstellingen en deze netwerken met het oog op de kwaliteiten en behoeften van deze groep studenten. Het UWV zou gezien de deskundigheid m.b.t. werkplekaanpassingen en regelingen voor werkgevers hier ook goed bij betrokken kunnen worden. Tevens zou het Gehandicapten Platform 's-Hertogenbosch een rol kunnen spelen gezien hun activiteiten op dit terrein en hun contacten met werkgevers. C. Ten derde kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening naar de stageplek. Meer dan andere studenten zijn studenten met een functiebeperking aangewezen op stageplaatsen die verder van de woonplaats liggen. Juist dit reizen – veelal met het OV - is voor deze studenten vaak extra belastend. Voor die studenten waarin het UWV niet in een vervoersvoorziening voorziet, kan de gemeente dit op zich nemen. D. Ten vierde kan gedacht worden aan het faciliteren van cursussen 'solliciteren met een functiebeperking'. Uit de interviews met professionals blijkt dat als een student op het juiste moment open is over zijn of haar functiebeperking, de kans op een succesvolle stage toeneemt. In een cursus zouden benodigde vaardigheden geleerd kunnen worden. De gemeente zou deze cursussen, bijvoorbeeld in samenwerking met MEE, UWV, een re-integratiebedrijf en/of de onderwijsinstellingen kunnen faciliteren. 4. Bossche PGB om specifieke begeleiding in het HBO in te kopen In het HBO bestaat niet de mogelijkheid om ambulante begeleiding te krijgen. Daarom krijgen leerlingen met een functiebeperking nu soms het advies om eerst een MBO opleiding te volgen en daar te leren hoe zij zich met hun functiebeperking kunnen handhaven binnen de beroepsgroep, om vervolgens door te stromen naar het HBO. Dit is een omweg die tijd en geld kost. Direct de juiste begeleiding mogelijk maken op het onderwijsniveau dat past bij de intellectuele capaciteiten van de student resulteert in winst voor de student, de onderwijsinstellingen en de gemeente. Het 'Bossche PGB' zou bij het realiseren van deze winst een rol in kunnen spelen. Nu al zetten studenten hun PGB in om op het HBO de juiste begeleiding te krijgen. 5. Empowerment van studenten In het onderzoek valt op dat er nog steeds veel onbegrip is binnen zowel de opleidingen als op de werkvloer, als het gaat om leren en werken met een lichamelijke handicap of chronische ziekte. De gemeente zou – eventueel in samenwerking met de onderwijsinstellingen, MEE en/of UWV– trainingen kunnen organiseren. Dit om studenten weerbaarder te maken m.b.t. het omgaan met onbegrip en te leren hoe zij het beste kunnen communiceren over hun functiebeperking. Dergelijke trainingen worden extra belangrijk nu LGF en – waarschijnlijk – het PGB verdwijnen en studenten dus niet meer met een externe begeleider kunnen werken aan dergelijke vaardigheden. 6. Contact tussen onderwijsinstellingen en de gemeente Uit interviews is gebleken dat de betrokken professionals vrijwel geen contact hebben met de gemeente op het thema 'studeren met een functiebeperking'. De professionals geven aan dat ze wel graag contact zouden willen hebben met de gemeente. Het hebben van een contactpersoon bij de gemeente op dit thema, en 5
daarmee een 'korte lijn' hebben, wordt door de professionals als waardevol gezien. Tevens zorgt regelmatig overleg tussen gemeente en de onderwijsinstellingen ervoor dat knelpunten (tijdig) gesignaleerd en opgelost worden doordat elke actor vanuit zijn eigen expertise naar de vraagstukken kijkt. 7. Specifiek samenwerkingsverband: GGD, leerplichtambtenaren, REC en revalidatiecentra De leerplichtambtenaren voeren overleg met ambulant begeleiders en met de GGD. Een gezamenlijk overleg is er niet. In Oss, Uden en Veghel is gestart met het samenwerken via convenanten tussen de leerplichtambtenaren, de GGD en REC-Balein (mytylschool). Dit levert goede resultaten op. Het strekt tot aanbeveling om een dergelijk breed samenwerkingsverband ook op te starten in de gemeente ’s-Hertogenbosch. 8. Aandacht vragen voor studeren met een functiebeperking binnen het regionale samenwerkingsverband passend onderwijs Uit de interviews blijkt dat bij de overgang van het VSO naar het reguliere MBO zwaar is. Deze overgang wordt nu deels opgevangen door het inzetten van ambulante begeleiding via LGF. Feit is echter dat de mogelijkheid voor ambulante begeleiding in het MBO per 1 augustus 2014 verdwijnt. Vanaf dat moment wordt passend onderwijs ingevoerd en wordt begeleiding vanuit de 'lump sum' betaald. Het uit de 'lump sum' betalen van begeleiding is op dit moment al van kracht in het HBO. Uit het interview met de studentendecaan blijkt echter dat in het HBO studenten met een functiebeperking hun PGB moeten inzetten om specifieke begeleiding te verkrijgen. Met de overgang naar passend onderwijs kan het voor de studenten op het MBO, net als op het HBO, lastig worden om binnen de onderwijsinstelling de specifieke begeleiding te krijgen die ze nodig hebben. De gemeente dient hierop alert te zijn en dit mee te nemen in het contact met het regionale samenwerkingsverband passend onderwijs. Dit is van belang, omdat het slagen van passend onderwijs ook positieve effecten heeft op andere beleidsterreinen zoals de leerplicht, jeugdzorg en arbeidsmarktbeleid / sociale zaken.
6
1. De Opdracht 1.1 Aanleiding De gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft onderwijs als beleidsspeerpunt. Op de website van de gemeente is te lezen dat: ‘in 's-Hertogenbosch voor elk kind en elke jongere een passende school of opleiding is’. In het woord ‘passend’ klinkt de ambitie van de gemeente door: ‘s-Hertogenbosch wil jongeren tot 23 jaar stimuleren om ten minste een startkwalificatie te behalen.i Daarnaast moet er voor iedere jongere een passende school, stageplek of leerbaan zijn.ii Ondanks speerpunt en ambitie heeft het Gehandicapten Platform ‘s-Hertogenbosch de indruk dat de volledige potentie van jongeren met een functiebeperking niet wordt gerealiseerd. Deze jongeren zouden, ondanks hun vooropleiding, te vaak kiezen voor een opleiding in het MBO in plaats van in het HBO.iii Hierdoor ontstond de behoefte om na te gaan of deze indruk op waarheid berust. Daarnaast wilde de gemeente weten wat zij zou kunnen doen om mogelijke belemmeringen rondom het studeren met een functiebeperking in het MBO/HBO in ‘s-Hertogenbosch weg te nemen. Om in deze informatiebehoefte te voorzien werd onderhavig onderzoek uitgevoerd.
1.2 Probleemstelling In het onderzoek staat de volgende probleemstelling centraal: ‘Op welke manier kan de gemeente ‘s-Hertogenbosch bijdragen aan het succesvol studeren door studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte in het Bossche MBO en HBO?’ De volgende twee onderzoeksvragen kunnen hierbij onderscheiden worden: 1. In hoeverre ervaren studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte belemmeringen bij het studeren in het Bossche MBO/HBO en welke oplossingen hebben zij daarvoor gevonden? 2. Welke verwachtingen hebben studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte van de gemeente ‘s-Hertogenbosch m.b.t. het succesvol kunnen studeren met een functiebeperking in het Bossche MBO/HBO? Het onderzoek heeft als doel een kwalitatief beeld te schetsen rondom bovenstaande onderzoeksvragen en daarmee de probleemstelling te kunnen beantwoorden. Doordat een beperkt aantal studenten is geïnterviewd is het niet mogelijk om op basis van dit onderzoek uitspraken te doen over de schaal waarop deze verschijnselen zich voordoen binnen het Bossche MBO/HBO. Daarbij dient ook in gedachten gehouden te worden dat wellicht een zekere mate van zelfselectie kan hebben plaatsgevonden: studenten die tegen (veel) belemmeringen zijn aangelopen hebben wellicht eerder de neiging om aan het onderzoek mee te werken.
7
Los van bovenstaande wetenschappelijke kanttekeningen, geeft dit onderzoek de gemeente meer inzicht in de materie zodat onderbouwde keuzes gemaakt kunnen worden over vervolgstappen m.b.t. beleid en/of verder onderzoek.
1.3 Onderzoeksopzet 1.3.1 Kleinschalig kwalitatief onderzoek Om budgettaire redenen heeft de gemeente gekozen voor een kleinschalig kwalitatief onderzoek door middel van interviews onder studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte in het MBO en HBO. 1.3.2 Doelgroep A.g.v. de afbakening van de doelgroep worden in dit onderzoek aanbevelingen gedaan, gebaseerd op de ervaringen van meer dan één student uit een specifieke groep. De aantallen waar het om gaat blijven echter klein, dus generalisatie op basis van de verkregen resultaten zijn vanuit wetenschappelijk oogpunt niet mogelijk. De resultaten van dit onderzoek kunnen worden gecombineerd met gegevens verzameld door het Gehandicapten Platform `s-Hertogenbosch. Het Gehandicapten Platform zal in 2012 (opnieuw) toegankelijkheidsscans uitvoeren op de hoger onderwijsinstellingen in ‘s-Hertogenbosch (Avans, Fontys, HAS). Op die manier beschikt de gemeente over een bredere basis om voor deze doelgroep beleid te maken, uit te voeren, en te optimaliseren. Eveneens wordt zo de basis gelegd voor het verrichten van eventueel verder onderzoek op andere onderwijsniveaus en/of andere leerlingen/studenten met andere functiebeperkingen dan die nu onderzocht zijn.iv 1.3.3 Onderzoeksmethode Deskresearch De gemeente leverde vooraf de volgende relevante beleidsstukken: - Beleidsplan “Voorrang voor jeugd” 2010-2014. - Beleidsplan Centrum voor Jeugd en Gezin in ‘s-Hertogenbosch “Opvoeden doen we samen” 2012-2016. - Jaarverslag Leerplicht 2010-2011, CWS/Jeugd en Onderwijs, Team Leerplicht. - Scholengids 2012: wijzer naar het voortgezet onderwijs. Daarnaast is op de website van de gemeente het onderdeel ‘Jeugd, onderwijs en opvang’v bekeken, met name de delen die gingen over ‘scholing en opleiding’ en ‘leerlingenvervoer’, en zijn landelijke onderzoeken over studeren met een functiebeperking geraadpleegd. De titels van deze stukken zijn opgenomen in de bronnenlijst in de bijlage.
Interviews Om zoveel mogelijk ervaringen van studenten mee te kunnen nemen in het onderzoek is gekozen voor een combinatie van focusgroep-interviews vi en individuele interviews. In totaal zijn tien HBO studenten geïnterviewd en drie MBO studenten. Daarnaast zijn twee medewerkers uit het Bossche MBO en HBO geïnterviewd die het thema ‘Studie en Handicap’ in portefeuille hebben. Tot slot is de ambulant begeleider van twee geïnterviewde MBO studenten geïnterviewd. vii
8
1.3.4 Werving en respons Om in contact te komen met studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte die - bij voorkeur- woonachtig zijn in de gemeente ‘sHertogenbosch, zijn de contactpersonenviii ‘Studie en Handicap’ binnen de betreffende onderwijsinstellingen per e-mail benaderd. De contactpersonen gingen bij het werven van studenten verschillend te werk. MBO 's-Hertogenbosch kent twee MBO instellingen. Er is gekozen om te werken met het Koning Willem I College (KW1C) omdat daar bestaande contacten waren. N.a.v. het verzoek om in contact te komen met studenten met een lichamelijke handicap en/of een chronische ziekte heeft het KW1Clangs administratieve weg gezocht naar studenten die voldeden aan de onderzoekscriteria. Dit waren: lichamelijke handicap en/of chronische ziekte, woonachtig in de gemeente 'sHertogenbosch en opleiding volgen op niveau 4. Uit de administratie bleek dat twee studenten van het KW1C aan deze criteria voldeden. De medewerker van het Zorg Advies Team heeft deze studenten per e-mail gevraagd of ze mee wilden doen aan het onderzoek. Indien dat het geval was werden zij verzocht contact op te nemen met onderzoekster. Deze studenten hebben helaas niet op deze e-mail gereageerd. In verband met het privacybeleid van het KW1C was het niet mogelijk voor onderzoekster om rechtstreeks contact op te nemen met de betreffende studenten. Om toch ervaringen van MBO studenten in het onderzoek mee te nemen is aan de geïnterviewde MBO professionals gevraagd of zij studenten kenden die aan de criteria voldeden en die geïnterviewd wilden worden. Ook het Gehandicapten Platform 's-Hertogenbosch is gevraagd naar mogelijke respondenten. Uiteindelijk leverde dit drie MBO studenten op. Met hen zijn individuele diepte-interviews gehouden. De studenten die bereid waren mee te werken, volgden niet allemaal een opleiding op niveau 4. Ondanks het feit dat de niveaus niet overeenkwamen met het onderzoeksvoorstel leverden de interviews rijk materiaal op dat kon bijdragen aan het beantwoorden van de onderzoeksvragen en de probleemstelling. Om die reden is ervoor gekozen om de interviews met deze studenten wel in dit onderzoeksrapport te verwerken. HBO In 's-Hertogenbosch zijn drie HBO instellingen gevestigd: Avans, Fontys en de HAS. Alle drie de instellingen zijn benaderd om mee te werken aan het onderzoek en studenten te zoeken die voldeden aan de criteria van de onderzoeksgroep. De contactpersonen van Avans en Fontys hebben hierop een tiental studenten benaderd waarvan ze dachten dat die binnen de doelgroep vielen. Zij hebben deze studenten verzocht aan te geven of zij bereid waren mee te werken aan een interview. De mailadressen van studenten die hier positief op antwoordden gaven zij door aan onderzoekster. Het Gehandicapten Platform heeft vervolgens afspraken gemaakt met deze studenten. Tijdens de interviews kwamen nog twee namen boven van studenten die mogelijk geïnterviewd wilden worden. Ook deze studenten zijn benaderd door het Gehandicapten Platform met een verzoek om een interviewafspraak. In totaal leverde dit zes individuele interviews op en twee focusgroepinterviews met elk twee studenten. Kort na de toezegging mee te willen werken aan het onderzoek haakte de contactpersoon van de HAS af. Door personele omstandigheden en de hoge werkdruk lukte het de contactpersoon niet om studenten te zoeken en te benaderen voor het onderzoek. De HAS heeft aangegeven wel graag mee te willen werken aan een eventueel vervolg op het onderzoek.
9
2. Resultaten uit de interviews met professionals 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk komen de professionals aan het woord. Zij zijn gevraagd naar hun ervaringen met studenten met een lichamelijke handicap en/of chronische ziekte: welke studiebelemmeringen zien ze en wat zijn mogelijke oplossingen? Ook werd hen gevraagd wat de gemeente op dit terrein zou kunnen bijdragen.
2.2 De geïnterviewde professionals In totaal zijn drie professionals geïnterviewd. Dit waren een senior adviseur van het Zorg Advies Team (ZAT) van het KW1C en een ambulant begeleider van RECBalein die voornamelijk MBO studenten uit cluster drieix begeleidt. Zij doet dit voor verschillende MBO-instellingen, maar in de interviews baseerde ze haar antwoorden op haar ervaringen met ambulante begeleiding op het KW1C. Tevens werd de studentendecaan van Avans (locatie 's-Hertogenbosch) die het thema 'Studie en Handicap' in portefeuille heeft. Van elk interview is een verslag gemaakt dat per e-mail aan de geïnterviewden is verzonden. Geïnterviewden hadden de mogelijkheid om in het interviewverslag zaken aan te passen ter aanvulling of verbetering. Na eventuele aanpassingen werden de definitieve interviewverslagen vastgesteld.
2.3 Zicht op studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte 2.3.1 Om hoeveel studenten gaat het? De geïnterviewde ZAT medewerker is gevraagd hoeveel studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte studeren aan het KW1C op niveau 4. Uit intern onderzoek van het KW1C op dit thema kwamen vier studenten naar voren. In het interview gaf de medewerkster aan dat ze de indruk had dat het in werkelijkheid om meer studenten zou gaan. Tevens had ze de indruk dat de populatie studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte de laatste jaren gelijk is gebleven of zelfs wat afgenomen. Vanuit het management kreeg ze helaas geen tijd om dit precies uit te zoeken. Om deze reden is de JOB-monitor 2012 geraadpleegd. Uit dit landelijk onderzoek naar studenttevredenheid in het MBO is helaas ook niet precies op te maken welk percentage studenten op het KW1C een lichamelijke handicap of chronische ziekte heeft. Wel geeft de JOB-monitor een indruk. Er blijkt dat ca. 34% van alle studenten op het Koning Willem I College een functiebeperking heeft. x Van de studenten op het KW1C varieert het percentage studenten dat valt binnen de categorie 'bewegingsproblemen/rolstoelgebonden' tussen de 0% (leerjaar 4) en 0,59% (leerjaar 1). Uit de JOB monitor is namelijk niet eenduidig op te maken welk percentage van deze studenten een chronische ziekte heeft. In de JOB Monitor is gewerkt met categorieën als 'last van vermoeidheid', 'migraine/hoofdpijn' en 'andere functiebeperking'. Deze verschijnselen kunnen het gevolg zijn van een chronische ziekte, maar dat hoeft niet.
10
De studentendecaan van Avans geeft aan dat ongeveer 10% van de studenten op Avans een functiebeperking heeft. Vergeleken met landelijk cijfers is dit aan de lage kant. Uit landelijk onderzoek door het Ministerie van OCW volgt dat tussen 12,1 – 19,3% van alle studenten in het hoger onderwijs een functiebeperking heeft.xi De studentendecaan heeft de indruk dat op Avans het aantal studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte de laatste jaren gelijk is gebleven. 2.3.2 Studiesucces Enkele jaren geleden heeft het KW1C intern onderzoek gedaan naar onder andere studiesucces van studenten. Hieruit bleek dat er geen verschil is in studiesucces van studenten met of zonder een functiebeperking voor de niveaus 1, 2 en 3. Met betrekking tot MBO 4 is er wel een verschil; studenten met een functiebeperking hebben een lagere kans op studiesucces dan studenten zonder functiebeperking. Op de vraag wat de achterliggende oorzaak hiervan was moest de ZAT medewerker helaas het antwoord schuldig blijven. De studentendecaan van Avans heeft de indruk dat studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte wat langer over hun studie doen maar doorgaans wel hun diploma behalen. Zij kon dit niet met cijfers staven.
2.4 Schoolloopbaan De professionals is gevraagd naar hun algemene indruk van de schoolloopbanen van studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte. 2.4.1 MBO of HBO? De geïnterviewde ZAT medewerker vertelt dat ze nu vier jaar bij het KW1C werkt. Ze is nog niet tegengekomen dat studenten met een functiebeperking voor het MBO kozen terwijl ze in plaats daarvan ook voor het HBO hadden kunnen kiezen gezien hun vooropleiding. Ze geeft zelf aan dat dat wellicht te maken heeft met het feit dat ze minder te maken heeft met MBO 4 studenten. Het ZAT geeft weleens het advies om naar de HAVO te gaan als een leerling dat kan: 'zodat ze wat langer in het algemene onderwijs blijven, maar dat komt net zo vaak voor bij studenten met als zonder functiebeperking’. De ambulant begeleider vertelt het volgende over schoolloopbanen van studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte: ‘Het komt wel voor dat leerlingen qua intelligentieniveau naar het HBO zouden kunnen maar dan toch naar het MBO gaan. Omdat ze beperkt zijn qua belastbaarheid, is dit vaak een veiligere weg ook met het oog op de stage. Op het MBO is het tempo en het niveau van zelfstandig werken lager. Ze kunnen energie en aandacht meer richten op het omgaan met hun beperking binnen de beroepsgroep' (…) 'In cluster 3 gaat dat vaak om vragen als ‘hoe ga ik om met mijn vermoeidheid, hoe ga ik om met grenzen, herken ik grenzen bij mezelf, wanneer wel/niet, hoe ga ik om met klasgenoten, vraag ik om hulp als ik dat nodig heb? Aan het eind van de opleiding hebben we dan een eindgesprek en dan zijn ze klaar voor het HBO. Ze staan dan stevig genoeg in hun schoenen om naar het HBO te gaan’.
11
Al geeft ze aan dat doorstromen naar het HBO onder deze groep weinig voorkomt: ‘Doorstromen naar het HBO komt weinig voor, de meesten gaan aan het werk. Al adviseer ik het doorgaans wel, juist omdat er op HBO niveau fysiek minder van ze gevraagd wordt en ze meer hun intellectuele capaciteiten kunnen aanspreken. Dat zie je ook op het MBO. Op MBO 2 is de ICT een opleiding met veel assemblage, dus daadwerkelijk sleutelen en sjouwen met de computer, maar op MBO 4 is het onderdeel assemblage heel beperkt en dan vooral intellectueel aan de slag. Hoe succesvol de doorstromers naar het HBO zijn weet ik niet goed, ik hoor daar dan weinig meer van, soms via via’. 2.4.2 Overgang speciaal onderwijs naar regulier onderwijs De ZAT medewerker noemt de overgang van het voortgezet speciaal onderwijs naar het reguliere onderwijs voor veel studenten een grote stap: 'Veel van deze leerlingen komen uit het speciaal onderwijs waar ze in een meer beschermde omgeving naar school gingen en hen meer uit handen werd genomen. De overgang naar het reguliere onderwijs is erg groot voor deze leerlingen.' De medewerker ziet dit terug bij studenten die bijvoorbeeld doof zijn, een visuele beperking hebben of van de mytylschool komen: ‘Voor deze leerlingen werd in het speciaal onderwijs veel geregeld, bij het KW1C is er niet speciaal iemand die er voor hen is, dat maakt dat de omgeving heel anders is voor deze leerlingen dan wat ze gewend zijn. Soms hebben ze wel een ambulant begeleider, maar dat is 1 uur, hooguit 2 uur per week als ze erg veel hulp nodig hebben’
2.5 Welke belemmeringen zien de professionals? Deze paragraaf gaat in op onderzoeksvraag 1: In hoeverre ervaren studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte belemmeringen bij het studeren in het Bossche MBO/HBO en welke oplossingen hebben zij daarvoor gevonden? 2.5.1 Afwezigheid De belangrijkste belemmering voor deze studenten is volgens de drie professionals: afwezigheid als gevolg van de functiebeperking. Dit heeft vaak te maken met een verminderde belastbaarheid als gevolg van de functiebeperking en soms ook met afwezigheid als gevolg van therapie of (onverwachte) behandeling. De ZAT medewerker zegt: ‘Soms is daar begrip voor, soms niet, dat hangt van de houding van de leerling af. Als een student vaak slechte dagen heeft en niet aanwezig kan zijn, maar zich wel erg inzet om e.e.a. zelf in te halen, dan is er vaak meer begrip dan wanneer dat niet het geval is’. De ZAT medewerker vertelt dat studenten soms niet aanwezig kunnen zijn en ook niet inhalen a.g.v. hun chronische ziekte. Aangezien studenten van het KW1C 12
vaak nog leerplichtig zijn, speelt de leerplicht in dat geval ook een belangrijke rol. De ZAT medewerker vertelt dat de leerplichtambtenaar in dat geval wordt geïnformeerd. Het komt voor dat als de student een medische verklaring kan overleggen dat dan de volledige eis van aanwezigheid wordt losgelaten en de student toestemming krijgt om bijvoorbeeld halve dagen aanwezig te zijn. 2.5.2 Sociaal-emotionele belemmeringen De ZAT medewerker van het KW1C stelt dat studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte verder vooral aanlopen tegen sociaal emotionele of psychische problemen die te maken hebben (met het volgen van onderwijs) met hun functiebeperking. Ze zegt hierover: ‘Praktische zaken kunnen we doorgaans oplossen, maar psychische of sociaal emotionele belemmeringen zijn lastiger’. De ambulant begeleider ziet de houding van de student zelf als belangrijkste belemmering: ‘De grootste belemmering is de houding van de student zelf. Ze hebben een beperkte fysieke belastbaarheid, maar willen zijn als iedereen, regulier functioneren. Maar dat kan vaak niet. De belangrijkste sociaal-emotionele doelstelling voor deze studenten m.b.t. onderwijs en stage is dan ook: het kunnen omgaan met hun beperking, het inschatten van hun belastbaarheid en het weten wanneer en hoe ze hulp moeten vragen’. De studentendecaan van Avans noemt sociaal-emotionele aspecten niet als een belemmering bij het studeren. Ze heeft een positief beeld van de betreffende studenten: ‘Mijn indruk van deze groep is dat het doorzetters zijn. Ze doen er wat langer over, maar behalen doorgaans wel hun diploma. Over het algemeen scoren ze goed’. 2.5.3 Onbegrip van medestudenten en docenten De ZAT medewerker merkt op dat de houding van medestudenten niet altijd even positief is. Dit kan volgens haar een echte belemmering zijn bij het studeren. Ze geeft het voorbeeld van een student die van de mytylschool kwam en bijvoorbeeld niet zelf zijn boeken uit zijn tas kon halen: ‘Zijn medestudenten stonden niet in de rij om dat voor hem te doen’. De studentendecaan van Avans vertelt dat als gevolg van afwezigheid studenten met een beperking regelmatig buiten de groep vallen: 'Als studenten vaker afwezig zijn bijvoorbeeld als gevolg van ziekteperiodes, opnamen of therapie, dan neemt de bereidheid bij medestudenten vaak af om die student binnen de groep te houden.' Volgens de ambulant begeleider zijn onzichtbare functiebeperkingen het lastigst: '...er zijn wel veel verschillen bijvoorbeeld in zichtbaarheid van de beperking. Soms zie je niks aan een student, bijvoorbeeld een student met NAH xii, maar in bijvoorbeeld het gedrag merk je dan wel verschil met andere studenten. Dit kan 13
lastig zijn om mee om te gaan voor medestudenten. Bijvoorbeeld een student die verhoudingen in relaties niet goed kan inschatten en heel amicaal doet naar de directeur en heel formeel naar klasgenoten. Ook als medestudenten weten waardoor dat komt, dan nog kan het lastig voor hen zijn om er mee om te gaan’. Volgens de ambulant begeleider is de mate van begrip onder docenten heel wisselend. De ene docent heeft meer begrip dan de andere. Ze zegt hierover: 'Niet alle docenten kan je goed bereiken waardoor ze open gaan staan. De meesten wel en zijn gemotiveerd. ...Soms is dat niet zo en dan wordt begeleiden een stuk moeizamer. Ook de cultuur van een afdeling is bepalend voor de mate waarin begeleiding mogelijk is'. 2.5.4 Stage De ervaring van de drie professionals is dat het sterk wisselt per student of de student belemmeringen ondervindt bij het stagelopen. Het blijkt soms lastig in te schatten wat de belastbaarheid van een student is en hoeveel uren hij of zij achter elkaar kan stagelopen. De ambulant begeleider zegt hierover: ‘Soms hebben studenten een Wajong uitkering of een traject bij het UWV, dan heb je de belastbaarheid een beetje in beeld, maar dat is niet altijd zo. Soms heb je bijvoorbeeld een student met CVSxiii die een opleiding wil volgen. In de intake zegt ze dan ‘ik kan 2 dagen aan de opleiding werken’, dan denken we wel meteen “hoe moet dat dan straks met stage? Hoe moeten ze hun urencriterium halen?”.’ De drie professionals zijn het erover eens dat de eerder genoemde afwezigheid a.g.v. de lichamelijke handicap of chronische ziekte de belangrijkste belemmering is bij het stagelopen. Stagebedrijven kunnen niet altijd goed overweg met deze wisselende aanwezigheid. De ZAT medewerker heeft niet de ervaring dat studenten met een functiebeperking niet aangenomen worden bij stageplaatsen omdat ze een functiebeperking hebben. Wel stelt ze dat de veiligheid een belangrijk issue is: ‘Als de functiebeperking zorgt voor onveilige situaties op de stageplaats, dan gaat de stage niet door. Bijvoorbeeld een studente met een beperkte handfunctie die stage wil lopen bij een kinderdagverblijf’.
2.6 Voorkomen en oplossen van belemmeringen In hoeverre ervaren studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte belemmeringen bij het studeren in het Bossche MBO/HBO en welke oplossingen hebben zij daarvoor gevonden? De door de professionals genoemde oplossingen worden in dit hoofdstuk besproken. 2.6.1 Stimuleren van bekendmaking De drie geïnterviewde professionals geven aan dat het van belang is dat de student zijn of haar functiebeperking in een vroeg stadium bekend maakt aan de onderwijsinstelling. Dit geeft de onderwijsinstelling de mogelijkheid om eventuele belemmeringen te voorkomen dan wel op te lossen. 14
In de oriëntatiefase besteedt Avans daarom aandacht aan het studeren met een functiebeperking. Zo zijn er bijvoorbeeld altijd studentendecanen aanwezig op open dagen en staat er informatie over studeren met een functiebeperking op de website. Het idee hierachter is dat studenten op een laagdrempelige manier informatie kunnen inwinnen over het studeren met een functiebeperking bij Avans. Ook in het aanmeldingspakket is informatie opgenomen over het studeren met een functiebeperking. Het aanmelden voor een studie bij Avans gaat via een online aanmeldingssysteem. Hierin wordt de student gevraagd of hij of zij een functiebeperking heeft. Indien de student aangeeft een functiebeperking te hebben wordt hij of zij geadviseerd contact op te nemen met de studentendecaan zodat er een intakegesprek kan plaatsvinden. Sinds dit studiejaar, 2012-2013, werkt Avans met een intaketest. Elke aspirant student maakt deze test. In deze test staan ook vragen rondom een mogelijke functiebeperking en of de student het idee heeft of deze functiebeperking de studie kan gaan belemmeren. Als de student hierop “ja” antwoord dan volgt er een uitnodiging voor een intakegesprek met de studentendecaan. Op de website van het Koning Willem 1 College staat informatie over het ZAT. Hierin wordt gewezen op het belang van vroegtijdige bekendmaking: 'Hoe eerder jij bij ons bekend bent, des te beter kunnen wij zaken voor je regelen' xiv. Naast het informeren van de onderwijsinstelling zien de geïnterviewde professionals ook voordeel van het bekendmaken van de functiebeperking aan medestudenten. Zij zien dat als een manier om de belemmering 'onbegrip' weg te nemen. De studentendecaan vertelt dat zij het hier expliciet met studenten met een functiebeperking over heeft: ‘Het gericht informeren [van medestudenten] helpt bij het creëren van begrip en inzicht bij medestudenten. Je hoeft niet alles te melden, maar wel wat gerichte informatie zodat de medestudenten in staat worden gesteld om begrip op te brengen.’ Dit is ook de ervaring van de geïnterviewde ambulant begeleider: ‘Als de medestudenten het weten dan is hun houding nagenoeg altijd positief. Ook als zo’n student een ‘maatje‘ nodig heeft, dan begrijpen medestudenten wel dat er wat aan de hand is'. De ambulant begeleider vertelt dat ze met de student aan het begin van het begeleidingstraject nagaat hoe de docenten en medestudenten geïnformeerd worden over de lichamelijke handicap of chronische ziekte van een student. Hierin kan een rol weggelegd zijn voor de student, de ambulante begeleider of hen beiden. 2.6.2 Intakegesprekken Elk van de geïnterviewde professionals is betrokken bij intakegesprekken met studenten met een functiebeperking. Deze intakegesprekken worden gehouden om een indruk te krijgen van de belemmeringen waar de student mee te maken kan krijgen in zijn of haar opleiding. Op basis daarvan worden aanpassingen of voorzieningen geregeld. Op het Koning Willem 1 College worden intakegesprekken ook gebruikt om na te gaan of de opleiding die de student
15
gekozen heeft naar mening van het ZAT matcht met de functiebeperking van de aankomend student. Bij Avans wordt tijdens de intake ingegaan op: de functiebeperking, schoolloopbaan tot nu toe, studiekeuze en beroepsperspectief. Met betrekking tot het beroepsperspectief gaat het er vooral om een indruk te krijgen van welk beroep de student na de studie wil gaan uitoefenen. Wat ziet de student zich later op de arbeidsmarkt doen met de opleiding van zijn/haar keuze? Tot slot wordt met de student besproken welke knelpunten hij of zij verwacht en de gewenste hulpmiddelen en aanpassingen. De ZAT medewerker vertelt dat voordat een student met een functiebeperking aan een opleiding op het KW1C begint, een adviseur van dit team een intakegesprek met deze student houdt. Bij de intake zijn de volgende personen aanwezig: de intaker vanuit de opleiding, de ZAT medewerker, de ouders en de student. Als het kan sluit ook degene die de ambulant begeleider wordt direct aan. Als dit niet lukt wordt een tweede gesprek ingepland. De ZAT medewerker vertelt: ‘In het intakegesprek kijken we onder andere welke opleiding een goede match zou zijn met de functiebeperking die de student heeft’. Op de vraag of een student niet veelal reeds een studiekeus heeft gemaakt als hij of zij voor een intakegesprek komt, antwoordt de medewerker bevestigend: ‘Het Zorg Advies Team kijkt dan in de intake of dit een passende studie is. Niet alles is mogelijk. Iemand die slechtziend is wordt bijvoorbeeld niet aangenomen op de opleiding voor vrachtwagenchauffeur’. Op de vraag wat ‘passend’ is voor het ZAT antwoordt de medewerker: ‘Het Zorg Advies Team moet er vertrouwen in hebben dat de student het diploma gaat behalen. Het moet geen bezigheidstherapie zijn, het primaire doel is het behalen van een diploma’ De medewerker geeft het voorbeeld van een jongen die van de mytylschool kwam die het ZAT, in eerste instantie, heeft afgewezen: ‘Om een voorbeeld te noemen, hij kon niet zelfstandig naar het toilet, hij kon de knop van de lift niet zelf indrukken, maar het gaat wel om een beroepsopleiding. Hij moet straks wel in een stage en het beroep kunnen functioneren. Hij wilde graag een administratieve opleiding doen op niveau 1, maar sommige competenties zou hij niet kunnen behalen, bijvoorbeeld het zelfstandig rondbrengen van de post’. Uiteindelijk is de jongen wel aangenomen, maar deze student is niet geslaagd. Volgens de ZAT medewerker had dat vooral te maken met zijn houding: ‘Hij had een erg passieve houding, terwijl motivatie van belang is. Hij verzuimde veel lessen. We hadden bijvoorbeeld een alternatief rooster voor hem gemaakt op zijn verzoek, maar hij kwam gemaakte afspraken niet na’.
16
2.6.3 Inzet van aanpassingen en voorzieningen Het inzetten van aanpassingen en voorzieningen is een belangrijke manier om belemmeringen weg te nemen. Het kan bijvoorbeeld gaan om extra tentamentijd, digitaal studiemateriaal, een studiemaatje of flexibel omgaan met de aanwezigheidsplicht. De studentendecaan van Avans geeft aan dat tijdens het intakegesprek al afspraken gemaakt worden rondom aanpassingen en voorzieningen. Indien nodig wordt een verzoek om een aanpassing voorgelegd aan de examencommissie. Ook worden vervolggesprekken ingepland met de studentendecaan en/of de mentor of studieloopbaanbegeleider (SLB'er). Als het ZAT heeft vastgesteld dat de opleiding past bij de student, dan wordt gekeken welke aanpassingen of voorzieningen de student nodig heeft. Het ZAT regelt deze aanpassingen en voorzieningen voor een deel zelf, een ander deel doet de student. De geïnterviewde medewerker noemt als voorbeelden van aanpassingen en voorzieningen die het ZAT regelt: een liftpas, aangepast meubilair, maar ook bijvoorbeeld extra examentijd als de student daar recht op heeft. ‘We nemen veel op ons, ook qua praktische zaken, maar soms gaat het gewoon te ver. We kunnen niet continue iemand met een student mee laten lopen om bijvoorbeeld ADL-hulpxv te bieden’. 2.6.4 Begeleiding Begeleiding is een specifieke voorziening die zowel op het KW1C als op Avans wordt ingezet om belemmeringen te voorkomen of op te lossen. In het MBO is – op dit moment- meer mogelijk in de begeleiding van studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte, dan in het HBO. Dit komt door de aanwezigheid van leerling gebonden financiering (LGF) in het MBO. Door middel van LGF kan specifieke begeleiding ingekocht worden. LGF ontbreekt in het HBO en zal met de invoering van 'passend onderwijs' ook in het MBO verdwijnen. Een aantal studenten in het HBO heeft wel een Persoonsgebonden Budget (PGB). De studentendecaan geeft aan dat het PGB heel belangrijk kan zijn voor studenten met een functiebeperking: 'Met het PGB kunnen studenten specifieke begeleiding inkopen die binnen het hoger onderwijs niet te bieden is'. De studentendecaan zegt dat opleidingen studenten met een functiebeperking vaak koppelen aan een SLB'er die affiniteit heeft met het studeren met een functiebeperking. Op die manier kunnen ook studenten zonder PGB begeleiding krijgen die zo veel mogelijk past bij hun begeleidingsbehoefte. Begeleiding op het MBO wordt vaak gefaciliteerd door middel van de bovengenoemde LGF. Hiermee kan een ambulant begeleider betaald worden die de begeleiding van de student op zich neemt. De geïnterviewde ambulant begeleider onderscheidt in het begeleidingsproces van MBO studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte de volgende thema’s: – sociaal-emotionele aspecten ten gevolge van het ziektebeeld of handicap – de belastbaarheid van de student - aanpassingen/hulpmiddelen – organisatie en planning van de studie 17
– tempo in uitvoering - de mate van verzuim door bijvoorbeeld artsenbezoek of vermoeidheid. Van deze thema's noemt ze als het belangrijkste aspect in de begeleiding: de sociaal-emotionele aspecten ten gevolge van het ziektebeeld of handicap. Dan gaat het om vragen als ´hoe ga ik om met mijn grenzen?', 'waar liggen mijn grenzen?' en 'hoe communiceer ik over mijn grenzen?'. ‘De emotionele kant van het volgen van onderwijs met een lichamelijke handicap of chronische ziekte is altijd nummer 1 in het begeleiden: zodra de student goed of beter in zijn vel zit, kun je meer aandacht krijgen voor andere zaken die ook een rol spelen’. De ZAT medewerker stelt dat het omgaan met de belemmering 'onbegrip' van medestudenten ook beter gaat naarmate de student zelf beter met een handicap kan omgaan. Ze zegt hierover: ‘Als de student zelf met zijn handicap kan omgaan, dan is onbegrip [van medestudenten] geen issue, maar als de student zelf psychisch belemmerd wordt door zijn handicap, dan wordt het lastig. Als ze een positieve houding hebben, dan gaat het vaak veel beter’. 2.6.5 Het voorkomen of wegnemen van stagebelemmeringen Aangezien de stage vaak een belemmering vormt, hebben veel van de oplossingen die de geïnterviewde professionals noemen hiermee te maken. De ZAT medewerker legt uit dat stageplaatsen soms gezocht worden voor studenten en dat dan van te voren wordt gevraagd of de stageplaats rekening kan houden met de functiebeperking van de student. De studentendecaan geeft aan dat de docenten van Avans vaak met deze groep studenten meedenkt over een geschikte stageplaats. Volgens de ZAT medewerker is de houding van de student heel belangrijk als het gaat om succesvol stagelopen. Ze stelt dat inzet van de student een belangrijke factor is om te kunnen slagen in de stage. Daarnaast noemt ze openheid over de functiebeperking als een belangrijke succesfactor bij het voorkomen van belemmeringen in de stage: ‘Als een student open is over zijn functiebeperking dan kun je er als stagebedrijf ook rekening mee houden. Nu hoor ik soms “als we dat hadden geweten, dan hadden we je eerder kunnen helpen”, als een organisatie het niet weet, dan weten ze ook niet waar ze aan beginnen’. Dit is ook de ervaring van de ambulant begeleider: 'Achteraf blijkt dat stagebedrijven het telkens waarderen als een student bij aanvang eerlijk is over zijn beperking, niet groot maakt maar wel benoemt. Vaak willen ze zo iemand een kans geven. Als een bedrijf niet wist dat een student een beperking had, dan zeggen ze vaak tegen me “had ik het maar geweten, dan had ik er meteen adequaat op kunnen reageren”'. De ambulant begeleider ziet met betrekking tot voorlichting naar het stagebedrijf wel mogelijkheden voor verbetering, zowel aan de kant van de opleiding als aan de kant van de student. Hierover zegt ze:
18
'..[het inlichten van het stagebedrijf] gebeurt niet vaak. In MBO 4 zoeken studenten vaak zelfs een stage, in andere gevallen zoekt school een stage. In dat geval wordt er vaak gewoon een naam doorgegeven zonder verdere informatie. Studenten vinden dat vaak wel fijn “ik doe of ik gewoon ben en dan hoef ik het er verder niet over te hebben, maar die lopen vaak toch vast op hun fysieke belasting of op sociaal-emotionele kwesties.' Studenten die het wel vertellen, doen dat zelf of soms met hulp van een ambulant begeleider. Deze hulp kan bestaan uit het samen informeren van het stagebedrijf of het aanreiken van tips hoe de student een en ander zelf kan aanpakken. Een verlengde stage is een andere manier om de gevolgen van afwezigheid te compenseren. Hierbij wordt ook gekeken naar de inzet van de student. De ambulant begeleider zegt hierover het volgende: ‘Er wordt wel gewerkt met verlengde stages als een student het urencriterium niet kan halen, maar bij onvoldoende kwalitatief en kwantitatief resultaat wordt de stage wel onvoldoende verklaard. Soms weet je ook “dit gaat niet lukken” en dan geven we een negatief advies. Dit hangt ook af van de inzet die we zien bij de student. Als de wil er is dan is iedereen bereid om zo’n student door de opleiding heen te trekken maar soms is er overmacht en gaat het echt niet'. 2.6.6 Individuele leerroute Bij Avans worden ook zogenaamde individuele leerroutes ingezet voor studenten die als gevolg van hun functiebeperking studievertraging hebben opgelopen. Door de studie-adviseur wordt, in samenwerking met de student, in kaart gebracht hoe de student toch het onderwijs kan volgen zonder te veel studievertraging op te lopen. De studentendecaan vertelt dat het de laatste jaren lastiger is geworden om een individuele leerroute op te stellen dan voorheen: ‘Het wordt wel steeds lastiger om dat te doen omdat onderwijs tegenwoordig nog vaak op één moment gegeven wordt en niet meer op twee momenten in het jaar wordt aangeboden zoals voorheen wel het geval was’. 2.6.7 Deelcertificaten De ZAT medewerker geeft aan dat het behalen van deelcertificaten een mogelijk alternatief is voor het volgen van een opleiding. In dat geval hoeven niet alle competenties behaald te worden. Dit noemt de medewerker als een mogelijk alternatief voor de student die van de mytylschool kwam en die graag een administratieve opleiding wilde doen, maar van die opleiding niet alle competenties kon behalen (zie paragraaf 2.6.2). Echter, door studenten en ouders wordt dit niet altijd ervaren als een goede oplossing: ‘[zijn vader vond deelcertificaten niet zo'n goed alternatief] omdat je dan de sociale component mist, volgens zijn vader wilde deze jongen ook heel graag gewoon met leeftijdgenoten naar school’.
19
2.7 Wat kan de gemeente doen? In het kader van de probleemstelling is aan de geïnterviewden gevraagd hoe de gemeente 's-Hertogenbosch zou kunnen bijdragen aan het succesvol studeren met een lichamelijke handicap of chronische ziekte. Uit de interviews blijkt dat de geïnterviewde professionals vrijwel geen contact hebben met de gemeente 's-Hertogenbosch op het thema studeren met een lichamelijke handicap of chronische ziekte. Alleen de ZAT medewerker heeft af en toe contact met de gemeente in het kader van projecten. Als voorbeeld noemt ze het T.O.M. Projectxvi. Elk van de drie geïnterviewden geeft aan in de toekomst graag (meer) contact te willen hebben met de gemeente over het studeren met een lichamelijke handicap of chronische ziekte. Zoals de studentendecaan het verwoordt: 'Het is fijn om een contactpersoon te hebben op dit thema bij de gemeente, om kennis te maken en elkaar te leren kennen en dan gebruik te kunnen maken van deze ‘korte lijn’ als dat nodig is'. Ook de ambulant begeleider denkt aan het voordeel van 'korte lijnen'. Zij denkt hierbij specifiek aan de samenwerking met leerplichtambtenaren en de GGD. De ambulant begeleider weet dat een dergelijk samenwerkingsverband sinds kort bestaat in Oss, Uden en Veghel. Om een dergelijk samenwerkingsverband ook in de gemeente 's-Hertogenbosch te realiseren, heeft zij reeds contact gehad met leerplichtambtenaren en de GGD. Op managementniveau wordt gewerkt aan afstemming en afspraken: ' ..[samenwerking tussen GGD en leerplichtambtenaren] zou ik graag ook op willen starten met de gemeente ’s-Hertogenbosch. Daarmee worden belemmeringen beter in beeld gebracht en kan de brug naar het onderwijs vanuit de GGD geslagen worden' (…) 'Als de samenwerking met leerplichtambtenaren en de GGD op gang komt zullen kwesties helderder worden waardoor verzuim, verkeerde keuzes enzovoort mogelijk minder worden'. De studentendecaan van Avans zegt dat het zou kunnen helpen als de gemeente ook een rol heeft rondom huisvesting: '.. we hebben wel contact met de woningbouwvereniging, maar nee, “studenten krijgen geen voorrang” krijgen we dan te horen. Terwijl dat wel heel handig zou zijn. Er is bijvoorbeeld een flat hier, vlak naast Avans. Voor een student met chronische vermoeidheid zou het perfect zijn om dan hiernaast een studentenkamer te hebben, dat zou zoveel schelen voor zo’n student’. De ZAT medewerker en de studentendecaan van Avans denken dat de gemeente ook een rol kon spelen bij het realiseren van stageplaatsen of werkplekken. Meer beschikbare stageplaatsen voor deze studenten kan er voor zorgen dat zij minder lang naar een stageplek hoeven zoeken. De ZAT medewerker stelt: 20
'Studenten moeten soms zelf een plek zoeken en deze studenten blijven dan soms over’. Daarnaast is haar inschatting dat het soort werkomgeving dat de gemeente kan bieden prettig kan zijn voor deze specifieke groep: ‘De gemeente is een redelijk beschutte werkplek in vergelijking met bijvoorbeeld commerciële bedrijven, dat is voor studenten met een functiebeperking vaak erg fijn'.
2.8 Samenvatting en conclusies Uit de interviews blijkt dat de onderwijsinstellingen niet precies weten om hoeveel studenten het gaat. Ook landelijke onderzoek geeft hier geen duidelijkheid over. Dit is mede het gevolg van definitiekwesties: in verschillende onderzoeken worden verschillende categorieën gebruikt. Daarnaast vallen onder dezelfde categorieën soms verschillende beperkingen. Drie professionals zijn bevraagd op hun visie op de aanleiding van het onderzoek: de vraag of studenten met een functiebeperking met een geschikte vooropleiding voor het HBO vaker voor het MBO kiezen. Uit de interviews komt geen eenduidig beeld naar voren. De ZAT medewerker is het nog niet vaak tegengekomen. De ambulant begeleider heeft het wel eens bij de hand gehad. Zij stelt dat als deze studenten kiezen voor het MBO in plaats van het HBO dan is dat vooral met het oog op de stage. Dit lijkt voor hen dan een 'veiligere weg' gezien hun vaak beperkte belastbaarheid. Op die manier kunnen studenten hun 'energie en aandacht meer richten op het omgaan met hun beperking binnen de beroepsgroep'. Dit lijkt in strijd met het advies dat de ambulant begeleider doorgaans geeft, namelijk het advies om na het MBO door te stromen naar het HBO. De reden die ze geeft voor dit advies is dat: 'ze [op het HBO] meer hun intellectuele capaciteiten kunnen aanspreken. Dat zie je ook op het MBO. Op MBO 2 is de ICT een opleiding met veel assemblage, dus daadwerkelijk sleutelen en sjouwen met de computer, maar op MBO 4 is het onderdeel assemblage heel beperkt en dan vooral intellectueel aan de slag’. De oplossing lijkt erin te liggen dat als deze studenten op het HBO gebruik kunnen maken van de juiste begeleiding, zij de 'omweg' via het MBO over kunnen slaan. Op die manier kunnen ze hun intellectuele capaciteiten direct optimaal benutten en tegelijkertijd leren hoe zij het beste kunnen omgaan met hun beperking binnen de beroepsgroep. Tot slot zien de professionals dat de overgang van voortgezet speciaal onderwijs naar regulier onderwijs voor veel studenten lastig is. Belemmeringen die de geïnterviewde professionals signaleren zijn: afwezigheid a.g.v. verminderde belastbaarheid, behandeling of (onverwachte) opnames, sociaal-emotionele belemmeringen, onbegrip bij medestudenten en docenten en belemmeringen bij het vinden en doorlopen van een stage. Uit de interviews blijkt tevens dat de onderwijsinstellingen en de geïnterviewde professionals bewust bezig zijn met het voorkomen en oplossen van belemmeringen. Genoemde oplossingen zijn: het stimuleren van bekendmaking 21
van de functiebeperking aan de onderwijsinstelling en medestudenten/docenten, intakegesprekken voeren over het studeren met een functiebeperking, aanpassingen en voorzieningen, begeleiding, voorkomen of wegnemen van belemmeringen bij het vinden en doorlopen van een stage, individuele leerroutes en tot slot deelcertificaten. Dat laatste is een afwijkende oplossing omdat in dat geval geen diploma wordt behaald. Probleemstelling: Op welke manier kan de gemeente ‘s-Hertogenbosch bijdragen aan het succesvol studeren voor studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte in het Bossche MBO en HBO? Uit interviews is gebleken dat de betrokken professionals vrijwel geen contact hebben met de gemeente op het thema 'studeren met een functiebeperking' in het algemeen of de groep studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte in het bijzonder. De professionals geven aan dat ze wel graag contact zouden willen hebben met de gemeente. Het hebben van een contactpersoon bij de gemeente op dit thema, en daarmee een 'korte lijn' hebben, wordt door de professionals als waardevol gezien. Graag zouden de professionals dan ook contact hebben met de gemeente over een dergelijke contactpersoon. Daarnaast zou de geïnterviewde ambulant begeleider graag samenwerking op gang zien komen tussen de GGD en de leerplichtambtenaren van de gemeente. Een dergelijke samenwerking is in een andere gemeente al opgestart en dat levert goede resultaten rondom het voorkomen en beperken van verzuim. Tot slot noemen de professionals nog het realiseren van stageplaatsen of werkplekken door de gemeente voor studenten met een functiebeperking.
22
3. Resultaten uit de interviews met MBO studenten 3.1 Inleiding De interviews met de MBO studenten zijn gehouden in de periode juni september 2012. De interviews werden face to face gehouden op verschillende locaties in ‘s-Hertogenbosch. Van elk interview is een verslag gemaakt. Deze verslagen zijn voorgelegd aan de geïnterviewden om na te gaan of de onderzoekster hen goed begrepen had. Na eventuele aanpassingen werden de definitieve interviewverslagen vastgesteld.
3.2 Onderzoekspopulatie De drie geïnterviewde MBO studenten hadden de volgende achtergrondkenmerken. Onderwijsinstelling: Alle geïnterviewde studenten waren studenten van het Koning Willem 1 College (KW1C). Geslacht: In totaal zijn twee vrouwen geïnterviewd en één man. Leeftijd: De leeftijd van de studenten varieerde tussen de 19 en 22 jaar. Woonplaats: De woonplaatsen van de geïnterviewde studenten waren: Rosmalen, Eindhoven en Best.xvii Lichamelijke handicap of chronische ziekte: Lichamelijke handicap: drie studenten Elk van de geïnterviewde studenten had zijn of haar functiebeperking al sinds zijn/haar geboorte/kinderjaren. Schoolloopbaan Eén student heeft op een reguliere basisschool gezeten. De andere twee hebben de basisschool in het speciaal onderwijs gevolgd. Elk van de drie geïnterviewde MBO studenten hebben voorafgaand aan hun MBO opleiding het VMBO-t gedaan. Een student geeft aan dat zijn CITO-toetsscore HAVO was, maar dat hij naar het VMBO-t is gegaan op het Rodenborch-College in Rosmalen. Hij wilde zelf graag naar het Sint-Janslyceum in 's-Hertogenbosch. 'Ik wilde zelf graag naar het Sint-Janslyceum, dat sprak me aan, de uitstraling, het was in Den Bosch, mijn zus ging er ook heen' Zijn ouders vonden het Rodenborch-College een betere school voor hem. De overgang van het speciaal basisonderwijs naar het reguliere voortgezet onderwijs leek hen een grote stap. Een kleinere school dicht bij huis leek hen daarom beter idee. Achteraf is hij tevreden met de keus van zijn ouders. 23
Twee studenten hebben het VMBO-t in het voortgezet speciaal onderwijs gevolgd. Voor één studente betekende dit dat ze van het reguliere basisonderwijs overging naar het speciaal onderwijs. Ze wilde zelf graag naar het reguliere VMBO-t. In die tijd had ze echter nog elke week fysiotherapie. Haar ouders zagen de combinatie van regulier onderwijs en elke dag fysiotherapie niet zitten. Ze zou dan erg lange dagen maken en het zou een hele organisatie zijn om bijvoorbeeld proefwerken in te halen als ze afwezig was. Op het VSO had elke student zijn eigen leerroute, proefwerken e.d. werden afgestemd op therapie/behandeling en aanwezigheid. De overgang naar het speciaal onderwijs was voor haar groot: ‘In het begin vond ik het heel erg (..) ik was ook helemaal niet gewend om zoveel mensen in een rolstoel om me heen te hebben, en dan ook nog veel die kwijlden en gevoerd werden' (…) ‘Ik vroeg me echt af “wat doe ik hier?” en aan de andere kant wist ik “ik ben hier wel geplaatst”, dus blijkbaar hoor ik hier ook bij, ik heb ook een beperking’. Het was een heftige overgang voor haar, omdat ze zich op de basisschool nooit met haar beperking had beziggehouden: ‘Ik heb me op de basisschool nooit anders gevoeld, ik ben ook nooit gepest of zo’. Studiekeuze Aan de drie MBO studenten is gevraagd in hoeverre hun functiebeperking een rol speelde bij het maken van hun studiekeuze. Het blijkt dat een functiebeperking voor henzelf geen rol speelde bij de studiekeuze die ze maakten. Twee van de drie studenten geven aan dat hun studiekeuze volgde uit hun interesse voor een specifiek beroep. De derde wilde graag 'iets met kinderen doen' en koos daarom voor de opleiding tot onderwijsassistente. De studente die in eerste instantie gekozen had voor de opleiding tot onderwijsassistente stopte voortijdig met deze opleiding in verband met een gebrek aan motivatie als gevolg van privé omstandigheden. Via de 'succesklas' van het KW1C kreeg ze de mogelijkheid om uit te zoeken wat ze dan graag wilde. Hieruit bleek dat ze graag iets wilde doen met medische zaken of jeugdzorg. Voor beide richtingen is ze afgewezen. Gezien de lichamelijke beperking van de studente schatte de opleiding in dat het tillen en verzorgen van een volwassen patiënt te zwaar zou zijn voor haar. Ook voor de richting 'jeugdzorg' is ze afgewezen. De opleiding dacht dat ze a.g.v. haar beperkte handfunctie het tillen van baby’s/kinderen niet zou kunnen. Wat ze ook zeiden was dat ze ‘niet het vertrouwen van moeders zou krijgen om bijvoorbeeld baby’s en kinderen te tillen’. De studente en haar ouders hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzingen. De studente voerde aan dat ze in het 3e jaar van het VSO succesvol stage had gelopen bij een kinderdagverblijf. Ook haar ouders hebben aangegeven dat ze in de privé sfeer goed met (zeer jonge) kinderen overweg kon. Het bezwaar heeft er niet toe geleid dat ze in de richting van haar keuze mocht starten. De vrees bestond dat de studente het eerste jaar dan nog wel zou halen, maar in het tweede jaar dan echt zou uitvallen. Ze wilde wel echt graag iets met mensen doen, dus toen heeft ze gekozen voor de Secretaresse opleiding op niveau 3. Studie, studieniveau en studiefase: De geïnterviewde studenten volgden verschillende opleidingen en bevonden zich elk in een andere fase van de studie. Eén student had net de opleiding Sport en Beweging afgerond (niveau 4). Eén student volgt de opleiding Medewerker 24
Maatschappelijke Zorg (niveau 3). Ze zit in het derde leerjaar. De derde student volgt de opleiding voor Telefoniste/Receptioniste (niveau 2) Ze zit in haar laatste jaar. Toen zij begon bij het KW1C startte zij in de opleiding Onderwijsassistent (niveau 3). Studievoortgang Eén student studeerde nominaal. De twee andere studenten hadden studievertraging opgelopen als gevolg van hun functiebeperking.
3.3 Belemmeringen en oplossingen In deze paragraaf staat onderzoeksvraag 1 centraal: In hoeverre ervaren studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte belemmeringen bij het studeren in het Bossche MBO en welke oplossingen hebben zij daarvoor gevonden? 3.3.1 Beeldvorming bij intakers Studenten die zich inschrijven bij het KW1C krijgen in de online aanmeldprocedure de vraag of ze een functiebeperking hebben. Zodra een student 'ja' invult, krijgt hij of zij een uitnodiging voor een intakegesprek met een medewerker van het ZAT, een afgevaardigde van de opleiding en -indien van toepassing- de toekomstige ambulant begeleider. Twee studenten die werden uitgenodigd voor dit gesprek hebben hier nare herinneringen aan. Een afgestudeerde student met een auditieve beperking zegt: ‘Toen ik me daar aanmeldde, zeiden ze “wat moet een dove op een lerarenopleiding doen?”. Ze hadden echt een heel ander beeld van een doof persoon dan ik ben. Ze zagen problemen bij het lesgeven aan kinderen in een gymzaal, omdat daar veel ruis is en ik de kinderen dan niet zou horen en ook met betrekking tot het lesgeven op zich zagen zij grote problemen voor zich’. De twee studenten die in de intake afgewezen werden voor de opleiding van hun keuze hebben hun best gedaan om de intakers te overtuigen van de mogelijkheden die ze zelf zagen. Een studente had tijdens een stage ervaring opgedaan met het verzorgen van lichamelijk en verstandelijk gehandicapten. Tijdens de intake vertelde ze hier over en ook over haar eigen idee hierover: 'Ik vertelde hen over mijn ervaringen bij Severinus xviii (..) Daarnaast vroegen ze me hoe ik bepaalde praktijksituaties zou oplossen. Ik gaf daar dan een antwoord op. Ik ben altijd van de insteek uitgegaan dat als ik het niet probeer dan kan ik het zeker niet. Maar daar in dat gesprek maaiden ze meteen al het gras voor mijn voeten weg. Dat was niet leuk.' De betreffende studente kreeg geen toegang tot de opleiding van haar keuze. Tijdens het intakegesprek werd haar verteld wat volgens het KW1C een passende opleiding gezien haar functiebeperking en haar interesse zou zijn. Er is toen voor haar een aparte meeloopdag georganiseerd. Na de meeloopdag heeft ze inderdaad voor deze opleiding gekozen. De student met een auditieve beperking die in eerste instantie niet toegelaten werd tot de opleiding Sport en Beweging, is uiteindelijk wel tot de opleiding toegelaten: 25
'Mijn vader kende iemand op het KW1C en die heeft toen wel verteld hoe ik ben en wat ik kan. Ik heb daar zelf ook gesprekken gehad. Toen heb ik uiteindelijk toch toegang gekregen. Het was gewoon hun eerste ervaring met een dove student, het was erg onbekend voor ze en ze hadden er geen goed beeld bij. Mijn ambulant begeleider heeft daarom ook een informatieles gegeven aan docenten en mentoren over onderwijs geven aan dove studenten’. De studenten waren onaangenaam verrast over de negatieve insteek in het intakegesprek. Een student vertelt: 'In drie kwartier hadden ze me helemaal de grond in geboord. Ze zeggen dat ze willen weten wat je kan, maar ze focussen vooral op wat je niet kan en zeggen je dat hard en bot, recht voor zijn raap'. 3.3.2 Onbegrip van medestudenten en docenten Twee van de drie studenten vertellen dat ze veel onbegrip hebben ervaren van medestudenten. Bij een van deze studenten uitte zich dat vooral in het eerste jaar, bij de andere student juist in de jaren daarna. Een studente met een lichamelijke handicap vertelt dat ze samen met haar ambulant begeleider een voorstelbrief had gemaakt voor de docenten zodat deze allemaal op de hoogte waren van haar functiebeperking en de belemmeringen die dat met zich meebracht. Op de introductiedag voorafgaand aan de zomervakantie heeft ze haar nieuwe klas geïnformeerd over haar functiebeperking. Dit werd goed ontvangen door haar nieuwe klasgenoten. Als gevolg van organisatorische veranderingen werden de klasindelingen tijdens de zomervakantie echter omgegooid. Hierdoor kwam ze in een veel grotere klas terecht met geen enkele student uit de klas waar ze voor de vakantie kennis mee had gemaakt. Ook had ze een andere mentor. Ze zegt over deze klas: 'Dat bleek geen sociale klas te zijn. Ze hadden het vaak op mij gemunt. Als ik bijvoorbeeld met mijn laptop werkte, dan waren ze bang dat ik daar voordeel van had, en klaagden ze daarover. In die tijd was ik ook erg onzeker en de tranen zaten vaak heel hoog. Ik ben toen een half jaar lang, elke dag met tranen naar school gegaan en met tranen teruggekomen. Ik deed alles voor de klas. Als we kookles hadden gehad dan kon ik het lokaal opruimen terwijl de andere buiten een sigaretje rookten. Ik maakte ook het huiswerk voor de hele klas en alle opdrachten.' De student met een auditieve beperking heeft vooral in het derde jaar veel last gehad van onbegrip van medestudenten. Dat was mede het gevolg van het feit dat hij een aantal lessen in Nijmegen volgde en als gevolg daarvan afwezig was bij de lessen die op dat moment op het KW1C gegeven werden. Doordat hij juist in die lessen met medestudenten moest werken aan een groepsopdracht, en zij niet goed op de hoogte waren van zijn extra lessen in Nijmegen, ontstond er veel onbegrip onder zijn medestudenten. Docenten verstrekten medestudenten hierover geen correcte informatie: 'Als de leerlingen dan aan de leraar vroegen waar ik was, dan zei de leraar “hij zal wel thuis zitten”, dus toen ontstond het beeld van mij dat ik niks deed, terwijl dat dus niet zo was’.
26
Het begrip onder docenten wordt als zeer wisselend ervaren. De houding van docenten varieert van grote bereidheid om mee te denken en extra begeleiding te geven tot totaal geen hulp of begrip. Een studente met een lichamelijke beperking zegt: 'Laatst maakte ik wel een vervelende opmerking van een docent mee. Ik geef altijd voorlichting op open dagen op het Koning Willem I College (..) Een docent en begeleider van de opleiding sprak me aan en hij zei “iemand als jou zouden we tegenwoordig niet meer aannemen”. Ik vroeg waarom hij dat zei en hij zei “omdat die studenten in de praktijk toch niet zoveel kunnen”. Ik zei dat ik juist veel ervaring heb als student met een functiebeperking met betrekking tot het leven met een functiebeperking. Juist die ervaring kan ik heel goed inzetten in mijn werk met mensen met een functiebeperking. Ik heb een goed beeld van waar ze tegenaan lopen en kan vanuit die ervaring mijn werk extra goed doen. Toen zei hij niets meer, alleen dat de regels nu veranderd waren'. De studente met de lichamelijke beperking die veel te verduren had van haar klasgenoten heeft haar klas na een half jaar meegenomen op een excursie naar haar oude mytylschool. Dit leidde tot meer begrip voor haar situatie: 'Ik heb hen gezegd: dit is nuttig voor jullie omdat jullie later wellicht ook op zo'n plek gaan werken. Ik heb hen daar toen rondgeleid. (…) Ook hebben ze een film gezien in het revalidatiecentrum waar ik ook nog op stond als vierjarig kindje. Ze waren erg onder de indruk. Na dit bezoek was het gedoe met de klasgenoten niet in één keer over maar het werd wel beter. Ze zeiden tegen me “je zegt niet zomaar dat je iets niet kan, maar je kan het ook echt niet. Het doet je ook echt pijn”. Een andere 'oplossing' was dat een deel van haar klasgenoten steeds meer voor haar opkwam: 'Toen het een keer tot een explosie kwam, namen juist andere klasgenoten het voor mij op. Iemand beschuldigde mij ervan dat ik met mijn laptop de toetsantwoorden op internet opzocht. Toen zei een klasgenoot “wat laf dat je juist het meest heilige boontje van de klas eruit pikt. Terwijl je net zelf van je broertje via je telefoon de antwoorden van de toets hebt gekregen en daarom zelf een 10 hebt. Terwijl [X] een zes heeft en het wel zelf eerlijk heeft gemaakt”.' Haar mentor en docenten hadden wel door dat haar klasgenoten weinig begrip hadden voor haar en het haar vaak lastig maakten. Op verzoek van de studente grepen haar mentor en docenten niet in. De studente was bang dat ze anders helemaal geen leven meer had in de klas. Haar mentor vroeg de studente regelmatig waarom ze niet met opleiding stopte: 'Mijn mentor heeft toen vaak aan mij gevraagd “waarom stop je er niet mee?” “omdat zij dan hun zin krijgen” zei ik dan'. De student met een auditieve beperking heeft geen oplossingen gevonden voor het onbegrip dat hij ondervond bij medestudenten en docenten.
27
3.3.3 Stage Twee studenten hebben belemmeringen ervaren bij het lopen van de stage. Bij de een gaat het vooral om de combinatie van het naar school gaan en stagelopen. Ze maakt nu bewuste keuzes met betrekking tot de indeling van haar week en het wel of niet naar een les gaan. Op die manier kan ze het meeste werk voor school gedaan krijgen zonder dat ze continu over haar fysieke grenzen gaat. Dit levert haar wellicht een probleem op met 'houdingslijst'. Dit is een lijst waarin vijf docenten aan het eind van een periode van 10 weken moeten aangeven hoe het er met de student voorstaat. Hierin staan zaken als “leerling heeft altijd boeken bij zich”, “leerling komt afspraken na”, “inzet van de leerling”, “houding en betrokkenheid”. De student vertelt dat het haar misschien niet lukt om deze verklaring te laten invullen door vijf docenten bij wie ze nu in de klas zou moeten zitten. Aan de andere kant heeft ze er vertrouwen in dat de docenten inmiddels weten dat ze serieus met de opleiding bezig is en niet voor niets afwezig is. Tijdens één van de stages kreeg een van de studenten met een fysieke beperking meer klachten. Hierdoor moest ze vijf weken rust houden. Haar werkgever kon hier niet mee overweg. Het verzoek van de student en haar mentor om een gesprek hierover te hebben werd door de werkgever niet geaccepteerd. Ze heeft de stage na haar rustperiode weer opgepakt, maar toen ze als gevolg van een operatie een half jaar niet kon stagelopen, heeft ze ervoor gekozen om de stage niet af te maken. Ze is daarna geswitcht naar een andere opleiding. 3.3.4 Bijwonen lessen/aanwezigheidsplicht Elk van de drie studenten heeft te maken gehad met afwezigheid als gevolg van hun functiebeperking. Eén student is veel afwezig geweest als gevolg van operaties en revalidatie. Als gevolg van haar veelvuldige en langdurige afwezigheid kreeg deze studente vanuit de opleiding te horen dat ze moest stoppen met de opleiding omdat ze: ‘te weinig aanwezig was geweest en eerst haar gezondheid op orde moest krijgen’. Zijzelf, haar ambulant begeleider en de medewerker van het ZAT waren erg verbaasd over dit besluit. In overleg met de opleiding is er toen voor gekozen om op vaste dagen stage te lopen en naar school te gaan en daarnaast twee vaste dagen vrij te houden voor medische behandelingen en therapie. Dit gaf de opleiding voldoende vertrouwen om de studente de opleiding te laten vervolgen. Haar grootste belemmering is nu de lange dag die ze maakt als ze op school is. Dit verergert haar klachten en zorgt voor vermoeidheid en concentratieverlies. Ze heeft hier geen oplossing voor gevonden. Het feit dat het nu om één dag gaat, maakt dat het voor haar toch haalbaar is. De student met een auditieve beperking heeft grote problemen gehad bij het volgen van zijn specialisatie vanaf het derde jaar. Hij had gekozen voor de richting Leraarondersteuner Bewegingsonderwijs & Sport (LOBOS). Vervolgens moest hij kiezen uit de specialisaties Zwemmen of Bewegen op Muziek. Beide specialisaties brachten belemmeringen met zich mee als gevolg van zijn auditieve beperking: 'Als ik zwem dan moet mijn cochleair implantaat uit, dan hoor ik dus niks. En bij muziek hoor ik de maat niet. Ik ben toen in overleg met school gegaan. En ik kwam toen zelf op het idee om me te specialiseren in de richting van sport met 28
kinderen met een handicap. Dat kon wel, maar dan moest ik elke maandag lessen volgen bij het ROC in Nijmegen.' De student heeft op het ROC in Nijmegen zijn specialisatie gevolgd. Daarnaast moest hij tegelijkertijd met een groepje van acht studenten van het KW1C een evenement organiseren. De bijeenkomsten voor deze opdracht waren verroosterd op de momenten dat hij les had in Nijmegen en dus afwezig was bij de bijeenkomsten voor de groepsopdrachten. Hij is daarom niet geslaagd voor deze opdracht. Als oplossing heeft de opleiding ervoor gekozen om de student een vervangende opdracht te laten maken. Hij heeft toen zelfstandig een evenement georganiseerd voor ca. 100 personen. Hier is hij voor geslaagd. Aangezien dit een grotere opdracht was dan wat hij als afstudeeropdracht moest doen, heeft hij gevraagd of deze opdracht als afstudeeropdracht kon gelden. Dit werd niet geaccepteerd: '[Ze zeiden] “nee hoor, dat was gewoon een stage en dat moet je doen om een GO te krijgen voordat je mag afstuderen”. Daardoor heb ik een half jaar studievertraging opgelopen. En eigenlijk één jaar studievertraging zeg ik dan, omdat je in februari niet kan instromen in de vervolgopleiding die ik hierna wil gaan doen.' Een studente met een lichamelijke handicap lukt het in verband met energieproblemen niet om zowel stage te lopen als stagecursussen en lessen op school te volgen. Daarbij komt het praktische probleem dat de cursussen op het stage-adres qua tijd overlappen met haar lessen op school. Ze heeft daarom met haar mentor een verzoek ingediend bij de examencommissie om de cursussen op de stageplek te volgen in plaats van de lessen op school. Dit verzoek is afgewezen. Ze kiest er nu voor om wel de cursussen op de stageplek te volgen en niet de lessen op school. Ze heeft de situatie aan haar docenten uitgelegd en haar docenten hadden begrip en dachten met haar mee hoe een en ander op te lossen. Dit komt erop neer dat docenten haar de PowerPoints van hun lessen toesturen. Via thuisstudie neemt ze de lesstof tot zich en de opdrachten stuurt ze voor de algemene inleverdatum via e-mail aan de betreffende docenten. 3.3.5 Specifieke belemmeringen Tot slot liepen de studenten nog tegen een aantal specifieke belemmeringen aan. Voor de student met de auditieve beperking bleek het in de praktijk lastig om dingen op te pikken die in de groep gedeeld werden. De oplossing werd gevonden in het feit dat deze student met klasgenoten mocht overleggen als hij iets gemist had. Via het ZAT was in het eerste jaar ook een schrijftolk geregeld, maar dat vond de student geen prettige oplossing. Een andere specifieke belemmering voor deze student was het vak Engels. Extra begeleiding van de docent bleek de oplossing. Voor een van de studenten met een lichamelijke handicap bleek het gebrek aan rustige ruimtes in de onderwijsgebouwen van het KW1C een belemmering in verband met haar energiebalans. Door middel van ergotherapie leert ze nu haar energie meer in balans te houden door middel van het inplannen van activiteiten en het maken van keuzes. Deze studente heeft ook veel belemmeringen ondervonden van de wegwerkzaamheden rondom station 's-Hertogenbosch en het KW1C: het lopen over de zanderige wegen kostte haar veel energie. Ook het omlopen was voor haar fysiek erg zwaar. Ze heeft hier destijds geen oplossingen voor gevonden.
29
3.4 De rol van de gemeente 's-Hertogenbosch Aan de studenten is gevraagd wat de gemeente 's-Hertogenbosch kan doen m.b.t. het succesvol studeren met een functiebeperking. De geïnterviewde MBO studenten hebben geen verwachtingen van de gemeente op dit terrein. Ze hebben ook geen ideeën wat de gemeente zou kunnen doen. Een van de drie studenten heeft wel eens contact gehad met de gemeente in verband met taxivervoer naar een stageschool. Ze kon daar niet met het OV komen. Uiteindelijk is die stage niet doorgegaan, omdat de school niet geschikt was voor haar. De vervoersvoorziening had de stage op die locatie voor haar wel mogelijk gemaakt. De taxiaanvraag zelf herinnert ze zich als ‘een hele berg papierwerk’.
3.5 Samenvatting en conclusies Van de drie geïnterviewde MBO studenten heeft één student op een reguliere basisschool gezeten. De andere twee hebben de basisschool in het speciaal onderwijs gevolgd. Elk van de drie geïnterviewde MBO studenten hebben voorafgaand aan hun MBO opleiding het VMBO-t gedaan. Een student geeft aan dat zijn CITO-toetsscore HAVO was, maar dat zijn ouders graag wilden dat hij naar het VMBO-t ging, omdat hij dan naar een kleinere school dicht bij huis kon. Twee studenten hebben het VMBO-t in het voortgezet speciaal onderwijs gevolgd. Eén van de geïnterviewde studenten is op het KW1C eerst in een aantal andere opleidingen begonnen, voordat ze haar huidige opleiding startte. Het switchen van opleidingen had te maken met verschillende oorzaken onder andere afwezigheid als gevolg van haar functiebeperking. Hun studiekeuze maakten de drie studenten op basis van interesse in het beroepsperspectief dat de opleiding bood, hun functiebeperking speelde hierbij geen rol. Onderzoeksvraag 1: In hoeverre ervaren studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte belemmeringen bij het studeren in het Bossche MBO en welke oplossingen hebben zij daarvoor gevonden? Elk van de drie geïnterviewde studenten heeft belemmeringen ervaren bij het studeren als gevolg van hun functiebeperking. De belangrijkste zijn: a. Beeldvorming bij intakers: Twee van de drie studenten kregen in een intakegesprek over hun functiebeperking te horen dat zij als gevolg van een functiebeperking niet konden starten in de opleiding van hun keuze. Een van hen wist de opleiding toch te overtuigen van zijn capaciteiten om de opleiding succesvol af te ronden. Hij mocht starten in de opleiding van zijn keuze. De andere studente mocht niet starten in de opleiding van haar keuze, maar via een extra meeloopdag kon ze een alternatieve studie kiezen waar ze zich in kon vinden. Beide studenten hebben nare herinneringen aan de bewuste intakegesprekken. De focus lag volgens hen vooral op de dingen die ze niet konden als gevolg van hun functiebeperking. Deze ervaring heeft ook de studente die een jaar lang de zogenaamde 'succesklas' volgde omdat ze gestopt was met haar opleiding en een nieuwe studiekeuze moest maken. De opleidingen die ze wilde volgen, mocht ze niet volgen omdat de opleidingen van haar keuze te weinig vertrouwen hadden
30
dat ze met haar handicap de opleiding succesvol kon afronden en later succesvol kon gaan werken in het beroep waarvoor ze dan opgeleid zou worden. b. Onbegrip: Twee van de drie studenten vertellen dat ze veel onbegrip hebben ervaren van medestudenten. Voor een van deze studenten uitte zich dat vooral in het eerste jaar. Nadat ze haar klas had meegenomen op een excursie naar haar oude mytylschool ontstond er meer begrip voor het feit dat ze gebruik maakte van een aantal aanpassingen en voorzieningen tijdens de les. De andere student had vooral last van het feit dat hij als gevolg van het volgen van een specialisatie die paste bij zijn functiebeperking, afwezig was bij het maken van een groepsopdracht. Zijn medestudenten waren hiervan niet (voldoende) op de hoogte, waardoor er onbegrip ontstond. Deze student heeft geen oplossing gevonden voor het ontstane onbegrip. Onbegrip van docenten zijn deze studenten ook tegengekomen. Dit onbegrip hebben zij niet weg kunnen nemen. c. Stage: Twee studenten hebben belemmeringen ervaren bij het lopen van hun stage. Bij de een ging het vooral om de -voor haar- fysiek zware combinatie van het naar school gaan en stagelopen. De oplossing vond ze in het bewust keuzes maken met betrekking tot de indeling van haar week en het wel of niet naar een les gaan. Ook heeft ze ervoor gekozen om specifieke cursussen te volgen op haar stageadres in plaats van op school. Een formeel verzoek hiertoe is door de examencommissie afgewezen. Het niet bijwonen van de lessen heeft ze nu informeel opgelost door haar docenten de situatie uit te leggen. Via zelfstudie volgt ze nu de vakken en levert opdrachten via e-mail aan. Een andere student met een fysieke beperking kreeg tijdens het stagelopen meer klachten. Hierdoor moest ze vijf weken rust houden. Haar werkgever kon hier niet mee overweg, een gesprek hierover wilde de werkgever niet hebben. Ze heeft de stage na haar rustperiode weer opgepakt maar viel daarna weer uit. Daarna is ze geswitcht naar een andere opleiding. d. Bijwonen lessen/aanwezigheidsplicht: Elk van de drie studenten heeft te maken gehad met afwezigheid als gevolg van hun functiebeperking. Een studente kreeg hierom vanuit de opleiding te horen dat ze moest stoppen met de opleiding. Na uitleg van haar ambulant begeleider en een medewerker van het ZAT mocht ze toch verder met de opleiding. De student met een auditieve beperking heeft grote problemen gehad bij het volgen van zijn specialisatie vanaf het derde jaar. De enige specialisatie die paste bij zijn functiebeperking moest hij volgen op het ROC in Nijmegen. Hierdoor miste hij de verroosterde bijeenkomsten voor een groepsopdracht. De opleiding bedacht als oplossing een alternatieve opdracht. Het gevolg hiervan is dat hij een half jaar studievertraging opliep. Onderzoeksvraag 2 Welke verwachtingen hebben studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte van de gemeente ‘s-Hertogenbosch m.b.t. het succesvol kunnen studeren met een functiebeperking in het Bossche MBO? De geïnterviewde MBO studenten hebben geen verwachtingen van de gemeente op dit terrein. Ze hebben ook geen ideeën wat de gemeente zou kunnen doen.
31
4. Resultaten uit de interviews met HBO studenten 4.1. Inleiding De interviews met de HBO studenten zijn gehouden in de periode mei – juni 2012, op verschillende locaties in ‘s-Hertogenbosch afhankelijk van de voorkeur van de student(en). De interviews werden voorbereid en gehouden door onderzoekster. Bij het eerste interview is ook de bureaumanager van het Gehandicapten Platform 's-Hertogenbosch aanwezig geweest. Van elk interview is een verslag gemaakt. Deze verslagen zijn voorgelegd aan de geïnterviewden om na te gaan of onderzoekster hen goed begrepen had.
4.2 Onderzoekspopulatie De tien geïnterviewde HBO studenten hadden de volgende achtergrondkenmerken. Onderwijsinstelling: Zeven studenten studeerden aan Avans ‘s-Hertogenbosch en drie aan Fontys ‘sHertogenbosch. Geslacht: In totaal zijn acht vrouwen geïnterviewd en twee mannen. Leeftijd: De leeftijd van de studenten varieerde tussen de 17 en 26 jaar. Woonplaats: Voorafgaand aan het onderzoek heeft de gemeente aangegeven dat ‘de voorkeur’ er naar uit gaat dat ‘studenten die in het onderzoek betrokken worden, formeel in de gemeente ‘s-Hertogenbosch wonen’. Voor de hogescholen bleek het lastig om op deze manier genoeg respondenten voor het onderzoek te vinden. Zij hebben daarom in de eerste plaats geselecteerd op het soort functiebeperking en die studenten die binnen de onderzoeksgroep vielen een uitnodiging gestuurd om mee te doen aan het onderzoek. Van de studenten die uiteindelijk bereid waren zich te laten interviewen woonden er drie in ‘s-Hertogenbosch. Eén student had tijdelijk in ‘s-Hertogenbosch gewoond. De overige studenten woonden allen in andere gemeenten.xix Lichamelijke handicap of chronische ziekte: De geïnterviewde studenten hadden voornamelijk te maken met een chronische ziekte: Chronische ziekte: zes studenten Lichamelijke handicap: drie studenten Chronische ziekte en lichamelijk: één student Van alle geïnterviewden hebben zes studenten hun functiebeperking al sinds hun geboorte/kinderjaren. Drie studenten kregen te maken met hun functiebeperking
32
op de middelbare school. Eén student kreeg haar functiebeperking toen ze in het HBO studeerde. Schoolloopbaan: Van de tien studenten zijn er acht naar het reguliere basisonderwijs gegaan en twee naar het speciaal onderwijs. Dit betreft twee studenten met een zintuiglijke beperking. Eén van deze twee studenten (auditief beperkt) ging tot groep 5 elke week een ochtend naar de reguliere basisschool. Dit om de aansluiting met horende leeftijdsgenootjes in haar woonwijk te stimuleren. Zes studenten zijn via de route VMBO-MBO op het HBO terecht gekomen. Drie van deze studenten geven aan dat ze naar de HAVO hadden gekund.xx Om verschillende redenen, die allemaal te maken hadden met hun functiebeperking, zijn ze naar het VMBO gegaan. Zoals een student met een chronische ziekte zegt: ‘door naar een lager schoolniveau te gaan, kon ik toch bijblijven ondanks mijn vele afwezigheid en slechte lichamelijke conditie’. Een student met een zintuiglijke beperking koos voor het VMBO omdat dat dichter bij zijn huis lag dan de HAVO waar hij ook heen kon: ‘Ik koos voor het VMBO omdat ik van het speciaal basisonderwijs overging naar het reguliere vervolgonderwijs. Die overgang leek mij en mijn ouders groot. We kozen daarom voor het VMBO om de hoek i.p.v. voor de HAVO in een andere stad’ Vier studenten hebben als vooropleiding de HAVO gedaan. Drie van hen hadden een HAVO/VWO schooladvies op basis van de CITO-toets. Een student heeft ook daadwerkelijk tot de 2e klas van het voortgezet onderwijs het VWO gevolgd. A.g.v. haar chronische ziekte is ze echter overgegaan van VWO 2 naar HAVO 3. Studiekeuze: Aan de geïnterviewden is gevraagd welke factoren een rol speelden bij het maken van de keuze voor hun huidige opleiding. De meeste studenten (acht in totaal) geven aan dat ze hun studiekeuze primair hebben laten afhangen van de inhoud van de studie. Zes van hen geven op de vraag ‘wat wilde je vroeger worden?’ antwoorden die rechtstreeks gekoppeld kunnen worden aan de opleidingen die ze nu volgen. Twee van de tien studenten geven aan dat ze hun huidige studie volgen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Bij de één gaat dat om het vergroten van haar kansen om te kunnen werken met haar functiebeperking. ‘Ik heb hiervoor de opleiding Sociaal Pedagogisch Werk richting Woonbegeleiding gedaan. Ik vond dat een erg leuke opleiding, maar het werk is fysiek erg zwaar a.g.v. mijn chronische ziekte. In de stages ben ik daar wel tegenaan gelopen. Daarom ben ik, toen ik de opleiding af had, me gaan oriënteren op een ander vak waarop ik terug kan vallen of dat ik kan combineren met SPW werk’ Aan de negen studenten die reeds een functiebeperking hadden toen zijn een studiekeuze maakten, is gevraagd in hoeverre hun functiebeperking daarbij een rol speelde. Hierop geeft één van hen aan dat hij als gevolg van zijn
33
functiebeperking niet zijn eerste interesse heeft gevolgd namelijk auto’s en autotechniek: ‘Als ik een studie was gaan volgen in de autotechniek of de autobranche, dan was dat voor mij toch altijd een theoretisch verhaal gebleven. Omdat ik maar 12% zicht heb zal ik namelijk nooit zelf een auto kunnen besturen’. Hij is de enige die concessies heeft gedaan bij het maken van zijn studiekeuze op grond van zijn functiebeperking. De overige acht geven aan dat ze doen wat ze willen en hun functiebeperking hier geen invloed op laten hebben. Zoals een student met een chronische ziekte zegt: 'Als ik iets wil dan doe ik het ook. Al is de vraag soms wel hoe, gezien de praktische zaken waar ik tegenaan loop’. Bij vier van deze acht studenten speelde het leven met een functiebeperking een inhoudelijke rol bij hun studiekeuze; deze studenten zien een beroep voor zich waarin zij werken met mensen met een functiebeperking. Bij vier studenten hebben praktische overwegingen een rol gespeeld bij de keuze voor de onderwijsinstelling waar ze de opleiding van hun keuze wilden volgen. Bij twee van hen gaat dat om de afstand instelling – huis: ‘Ik heb een chronische darmstoornis. Ik heb daarom gekozen voor een onderwijsinstelling in ‘s-Hertogenbosch. Ik woon namelijk in ‘s-Hertogenbosch en dat betekent dat ik snel thuis ben als dat nodig is i.v.m. mijn functiebeperking’ Bij een ander gaat het om de inrichting van het onderwijsgebouw: ‘Ik heb gekeken in Tilburg en in ‘s-Hertogenbosch. Omdat ik een oraal allergie syndroom heb, heb ik gekozen voor de locatie in ‘s-Hertogenbosch. Dat hele gebouw is vloerbedekkingvrij en dat is voor mij een belangrijke voorwaarde om te kunnen functioneren i.v.m. mijn allergische lichamelijke reacties op stof enzo’. Tot slot heeft een studente met een auditieve beperking gekozen voor de onderwijsinstelling in ‘s-Hertogenbosch, omdat het een kleinschalige opleiding is. Dat leek haar praktisch omdat 'alle docenten me dan kennen’. Studie en studiefase: In de onderstaande tabel is te zien welke opleidingen de geïnterviewde studenten volgden en in welk jaar van hun studie zij zich bevonden. 1e jaar PABO Bouwkunde HBO-V Rechten SPH Communicatie & Media Design Totaal
34
2e jaar
3e jaar 2
4e jaar 1
1 2 1 2 1 3
1
3
3
Studievoortgang Vier studenten studeren nominaal. Eén student heeft studievertraging opgelopen a.g.v. haar eigen motivatie. Vijf studenten hebben studievertraging opgelopen a.g.v. hun functiebeperking.
4.3 Belemmeringen en oplossingen In deze paragraaf wordt ingegaan op de beantwoording van onderzoeksvraag 1: In hoeverre ervaren studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte belemmeringen bij het studeren in het Bossche HBO en welke oplossingen hebben zij daarvoor gevonden? 4.3.1 Bijwonen lessen/aanwezigheidsplicht Het bijwonen van alle lessen al dan niet in combinatie met een aanwezigheidsplicht bleek voor alle studenten een probleem. De oplossingen die opleidingen aanbieden komen vooral neer op een flexibel lesrooster. Dit betekent dat de student ervoor mag kiezen om een les in een andere klas bij te wonen, als dat beter uitkomt met behandeling, energieniveau of afwezigheid door ziekte. Veel studenten hoorden van de studentendecaan dat de mogelijkheid bestaat om minder vakken te volgen en de studie dus over een langere tijd te kunnen uitsmeren. Dit om energieproblemen binnen de perken te houden en de kans op studiesucces te vergroten. Geen enkele student maakt hier tot nu toe gebruik van. De meest gehoorde motivatie hiervoor is dat de studenten geen studievertraging willen oplopen. Sommige studenten kregen een liftpas aangeboden van de studentendecaan, zodat zij binnen de onderwijsinstelling gebruik kunnen maken van de lift i.t.t. de andere studenten. Dit om hun energie te sparen voor het studeren en concentratie in de les. De toegankelijkheid van het lesmateriaal bleken de studenten met een visuele beperking op te kunnen lossen met hun eigen hulpmiddelen. De ene student gebruikt vergrotingssoftware, de ander een leesbolxxi. Eén studente met een oraal allergie syndroom heeft extra moeite met het bijwonen van de lessen, sinds haar opleiding verhuisd is naar een gebouw met vloerbedekking: ‘Dit gebouw heeft vrijwel overal vloerbedekking op de grond liggen. Hierdoor heb ik echt heel veel last van mijn allergie. Ik had juist voor deze instelling gekozen omdat de lessen in een vloerbedekkingvrij gebouw waren, maar dat is nu dus niet meer zo’ De oplossing die de opleiding heeft gevonden bestaat eruit dat de lessen van de studente vast verroosterd worden in enkele lokalen die geen vloerbedekking hebben. Omdat de hoorcollegezalen, de gangen en trappenhuizen wel vloerbedekking hebben, is het voor de studente lastig om alle lessen bij te wonen. De studente merkt ook dat ze gaandeweg de week – naarmate ze meer in het gebouw geweest is – steeds meer klachten krijgt. 4.3.2 Studie-uren tekort Negen van de tien studenten geven aan dat energieproblemen een grote belemmering vormen bij het studeren. Het gevolg hiervan is dat ze minder 35
studie-uren hebben, omdat ze tijd nodig hebben om te rusten/extra vroeg naar bed gaan. De studie-uren die ze hebben, zijn niet altijd even effectief omdat energieproblemen effect hebben op de concentratie. De studenten geven aan dat ze doorgaans niet echt oplossingen gevonden hebben voor hun energieproblemen. Om met de vermoeidheid om te gaan en te proberen deze hanteerbaar te houden, zetten studenten de volgende strategieën in: rust inbouwen, bewust keuzes maken in (sociale) activiteiten die ze wel/niet ondernemen, geen bijbaan nemen, medicatie tegen vermoeidheid, behandelingen zo gunstig mogelijk plannen, gezond eten en vroeg naar bed. 4.3.3 Stage Van alle geïnterviewde studenten hebben er twee nog geen stage gelopen, de andere acht wel. Daarvan ondervonden er zeven problemen bij het stagelopen a.g.v. hun functiebeperking. Vijf daarvan liepen hierdoor studievertraging op. Deze studievertraging varieerde van een kwart studiejaar tot 2 studiejaren vertraging. De problemen hadden betrekking op het vinden van een stageplaats, het behouden van een stageplaats en/of het goed doorlopen van de stage. Dit komt overeen met landelijk onderzoek naar stagelopen met een functiebeperking in het hoger onderwijs.xxii Een student met een chronisch darmprobleem geeft aan dat ze veel moeite heeft met het zoeken van een stageplaats. Ze is al enkele maanden op zoek en heeft al acht sollicitatiegesprekken gehad. Ze heeft op haar CV staan dat ze een chronische ziekte heeft. Ze krijgt uitnodigingen voor een gesprek, maar wordt na het gesprek elke keer afgewezen; ‘Na maanden zoeken heb ik nog steeds geen afstudeerplek gevonden en daar maak ik me wel erge zorgen over. Mijn vader zegt dat ik het gewoon niet meer moet zeggen, dat ik een chronische ziekte heb, in dat geval moet ik dus gewoon zeggen “alles gaat goed” maar dat is niet waar’. Ze heeft de indruk dat haar chronische ziekte hier een grote rol speelt. De onbekendheid met de ziekte en de gevolgen voor de stage lijkt de organisaties af te schrikken om haar een afstudeerplek te geven: ‘Ze kijken niet naar wat ik kan. Ik heb bijvoorbeeld de hoofdfase, waar je 1,5 jaar over mag doen, in 8 maanden afgerond, ik heb namelijk op die manier vertraging die ik in het eerste jaar had opgelopen zelf weggewerkt. Maar daar kijken ze niet naar’. De oplossing vanuit de opleiding is nu dat de studieloopbaanbegeleider van deze studente haar een lijst toestuurt met die stage-adressen waar nog stageplaatsen zijn. De opleiding hoopt dat de studente hiermee toch aan een stageplaats kan komen. De studente hoopt dat er bij die lijst adressen stonden die niet te ver van ‘s-Hertogenbosch waren, zodat ze een kleine reisafstand heeft gezien haar beperkte energie. Ook hoopt ze dat er op de lijst een organisatie zou staan die aansloot bij haar inhoudelijke interesses, zodat ook zij zich kon specialiseren in een richting die haar echt aanspreekt, net als de andere studenten van haar opleiding. Veel studenten geven aan dat het lopen van een stage fysiek erg zwaar kan zijn. Een aantal volgt een opleiding in de zorg of het welzijnswerk, daar hoorde ook regelmatig het verlenen van lichamelijke zorg bij. 36
Veel studenten geven ook aan dat de intensiviteit van de stage hen opbrak, het fulltime op een plek continue aan het werk zijn. Een aantal van hen viel dan ook regelmatig uit. Een enkeling kwam hierdoor in de problemen met het volgen van vakken na de stage, omdat ze als gevolg van de stage te vermoeid waren om de vakken goed te volgen. Soms krijgen studenten de mogelijkheid aangeboden om de stageperiode te verlengen, zodat ze kortere stagedagen kunnen maken. Studenten maken hier niet vaak gebruik van omdat ze hierdoor studievertraging oplopen. Ze proberen het liever eerst fulltime, net als de studenten zonder functiebeperking. De volgende studente probeerde dit ook, maar viel na een maand uit omdat het voor haar fysiek te zwaar was om de stage op deze manier te lopen. Bij de stage daarna heeft ze daarom –in overleg met de studentendecaan- ervoor gekozen om minder uren per dag stage te lopen. Ook deze stage kon ze echter niet succesvol afronden: ‘Ik liep stage bij een welzijnsorganisatie. Ik heb vanaf de eerste gesprekken aangegeven dat ik een chronische ziekte had en dat ik daardoor energieproblemen had, waardoor ik minder aanwezig zou kunnen zijn. Bij het sollicitatiegesprek gaf de stagebegeleider aan dat dit geen probleem was en dat we daar wel uit zouden komen. De stagedagen waren inderdaad erg lang voor me en dat maakte dat ik erg moe was. Hierdoor was ik regelmatig afwezig. Hierdoor was het voor mij lastiger om contact op te bouwen met de cliënten. Mijn stagebegeleider kon toch niet zoveel begrip opbrengen voor het feit dat ik energieproblemen had en daardoor minder aanwezig was. Het contact met mijn begeleider werd slechter. De stage is verlengd met een half jaar om toch de stage goed af te kunnen ronden. Ook na de verlenging beoordeelde de begeleider de stage echter als onvoldoende’. 4.3.4 Onbegrip van medewerkers en medestudenten Uit landelijk onderzoek blijkt dat veel studenten met een functiebeperking begrip missen bij de instelling waaraan zij studeren. xxiii Dit kost de studenten tijd en energie. Zaken die schaars zijn voor deze groep studenten. In de interviews is daarom aan de studenten daarom gevraagd naar de houding van docenten en medestudenten t.o.v. hen als een student met een functiebeperking. Over het algemeen ontvangen de geïnterviewden het meeste begrip van studentendecanen en de SLB’er die ze in het eerstejaar hebben. Over het algemeen hebben de studenten positieve ervaringen met docenten als het gaat om het studeren met een functiebeperking: zeven studenten geven aan positieve ervaringen te hebben, drie geven aan dat het erg van de docent afhangt of er een positieve of een negatieve houding is. Studenten kiezen er in eerste instantie meestal voor om docenten niet te informeren. Zoals een studente met een chronische ziekte zegt: ‘Ik vind het privé en deel het daarom niet met docenten’ Sommige studenten kiezen er wel voor om de docenten te informeren, meestal als ze iets nodig hebben van de docent om te kunnen studeren. Vaak kunnen ze dan refereren aan een brief die de studentendecaan heeft rondgestuurd n.a.v. hun gesprek bij de studentendecaan. In die brief staat aangegeven op welke aanpassingen en voorzieningen deze studenten recht hebben mocht het nodig zijn. 37
De geïnterviewden die iets nodig hebben van de docent om te kunnen studeren hebben heel wisselende ervaringen met de houding van deze docenten. Met verzoeken om bijvoorbeeld een les in een andere groep in te halen of het tempo wat te verlagen wordt heel verschillend omgegaan. De overwegende reacties die studenten krijgen op dergelijke verzoeken zijn echter van positieve en constructieve aard. Zoals een studente HBO-V met een chronische ziekte zegt: ‘In deze studie zijn de leraren heel begripvol. In mijn SPW opleiding in het MBO was er meer wantrouwen. Pas toen ik zo ziek was dat ik met sondevoeding naar de opleiding kwam, zeiden ze “oh jij hebt echt wat”. Hier is dat anders, maar het kan aan de aard van de opleiding liggen: ik doe HBO-V en veel docenten weten vanuit hun achtergrond of ervaring hoe het is om te leven met een chronische ziekte.’ Vrijwel elke student geeft aan dat het studeren met een functiebeperking een terugkerend thema is binnen de studieloopbaanbegeleiding. Negen van de tien studenten geven aan open te zijn over het studeren met een functiebeperking naar hun SLB’er. De studenten hebben echter heel wisselende ervaringen als het gaat om het begrip van de SLB’er en de mate waarin de SLB’er mee denkt over oplossingen. Over het algemeen zijn studenten meer tevreden over de SLB’er die ze in hun eerstejaar hebben dan de SLB’ers die ze in de jaren daarna krijgen. Dit kan te maken hebben met het feit dat opleidingen ervoor kiezen om de docenten die de meeste affiniteit hebben met studieloopbaanbegeleiding de eerste jaars studenten laten begeleiden. Het kan er ook aan liggen dat opleidingen ouderejaars meer zelf verantwoordelijk achten voor het verloop van hun studieloopbaan en de SLB’er ook vanuit dat uitgangspunt de vraagstukken m.b.t. het studeren met een functiebeperking tegemoet treedt. Zoals een 4e jaars studente met een chronische ziekte zegt: ‘Als ik tegen specifieke zaken aanloop a.g.v. het studeren met een functiebeperking, dan zegt de SLB’er altijd “dat staat op de portal”, maar daar kan ik het nooit vinden’. Een 2e jaars studente geeft aan: ‘Mijn SLB’er in het eerstejaar dacht echt met me mee en nam me soms ook dingen uit handen of we pakten samen een knelpunt aan. Zij mailde me ook met de vraag hoe het ging als ik plotseling niet in de les verschenen was en dan dus onverwacht in het ziekenhuis was opgenomen. Mijn huidige SLB’er doet dat nooit. Ik zet het thema ‘studeren met een functiebeperking’ altijd op de agenda voor onze SLB besprekingen, maar ze vraagt er nooit naar. Soms zegt ze wel “je ziet er slecht uit” maar gaat er verder niet op in’. De meeste geïnterviewde studenten kiezen ervoor om hun medestudenten alleen te informeren over hun functiebeperking als zij met hen in een projectgroep moeten samenwerken: ‘In een projectgroep werk je toch nauw samen en als ik uitval kan dat ook gevolgen hebben voor de projectgroep’
38
Vijf van de geïnterviewden hebben overwegend positieve ervaringen, drie hebben wisselende ervaringen en twee studenten lopen tegen veel onbegrip aan bij medestudenten: ‘Met Pinksteren lag ik onverwacht in het ziekenhuis, dus ik kon niet aan mijn opdracht werken. Een projectgenoot zei “je hebt niet aan je opdracht gewerkt”, “nee” zei ik, ik lag in het ziekenhuis”. Maar daar is dan geen begrip voor. Terwijl ik de projectgroep wel heb verteld dat ik een functiebeperking heb en daardoor soms onverwacht uitval. Dat viel me wel tegen’. De studenten die wisselende of negatieve ervaringen hebben, hebben allen een onzichtbare beperking. Sommigen van hen geven dit ook aan als een mogelijke verklaring voor het onbegrip van medestudenten en docenten. Een vierdejaarsstudente met een chronische darmziekte: ‘Ze zien niet aan je dat je wat hebt. Ze kunnen zich ook niet voorstellen hoe het is om hiermee te leven. Een student vroeg een keer ‘waarom was je niet op stage?’. Ik zei dat ik buikpijn had a.g.v. mijn ziekte. Als reactie kreeg ik toen ‘ik heb ook weleens buikpijn, dan neem ik gewoon paracetamol en dan ga ik toch naar stage’. Maar ja paracetamol helpt mij niet en ik heb wel elke dag buikpijn, al zeven jaar lang. Dus als ik thuis blijf omdat ik buikpijn heb, dan heb ik ook ECHT buikpijn. Dus dat is anders dan ‘een keer buikpijn hebben’, maar dat begrijpen ze niet’. Onbegrip levert de meeste studenten stress op en kost hen soms moeite en extra energie om hiermee om te gaan. Begrip zoeken studenten doorgaans bij ouders, goede vrienden of lotgenotencontact via patiëntenverenigingen. Als mogelijke oplossing voor het (on)begrip op de opleiding wordt contact met medestudenten met een functiebeperking genoemd. Voorheen was op Avans een zogenaamd Powerplatform voor en door studenten met een functiebeperking actief. Geïnterviewden geven aan naar bijeenkomsten van een dergelijk platform te willen gaan als deze weer georganiseerd worden. Het kunnen delen van ervaringen en kennis m.b.t. studeren met een functiebeperking spreekt hen aan. 4.3.5 Toedienen van medicatie Een studente met een oraal allergie syndroom heeft altijd een zogenaamde EpiPen bij zich. Zij moet deze injectie toegediend krijgen als zij een allergie aanval krijgt die zo heftig is dat ze buiten bewustzijn raakt. Zij heeft niemand bereid gevonden om haar de EpiPen toe te dienen als dat nodig is. ‘De studentendecaan zei “dat moet je even onderling op de opleiding regelen” maar de studenten die ik het gevraagd heb vinden het eng en ook docenten houden de boot af. Als ik een aanval krijg heb ik dus wel een probleem. Ik heb hier nog geen oplossing voor gevonden’.
4.4 De rol van de gemeente ‘s-Hertogenbosch Aan de studenten is gevraagd welke verwachtingen zij hebben van de gemeente ‘s-Hertogenbosch m.b.t. het succesvol kunnen studeren met een functiebeperking in het Bossche HBO.
39
Geen van de studenten heeft ooit contact gehad met de gemeente ‘s-Hertogenbosch of hun eigen gemeente over het studeren met een functiebeperking. De meesten hebben de gemeente niet in beeld als een partij die wellicht iets kan bijdragen aan het wegnemen van belemmeringen. Een aantal studenten heeft wel ideeën hoe de gemeente mogelijk kan helpen: Toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van onderwijsgebouwen: Een aantal studenten noemt dit als een aandachtspunt. Een studente noemt specifiek de vloerbedekking in de gebouwen, anderen noemen de toe- en doorgankelijkheid van gebouwen voor studenten die een rolstoel gebruiken of een visuele beperking hebben. Ook wordt het handhaven van rookzones genoemd. Nu wordt bij sommige in/uitgangen nog steeds gerookt. Een rookvrije in/uitgang is vooral van belang voor studenten met allergieën. Vervoersvoorzieningen: De bevraagde studenten noemen verschillende vormen van vervoersvoorzieningen die succesvol studeren mogelijk zouden kunnen maken. Het meest genoemd is een vervoersvoorziening van en naar de stageplaats. Voor deze groep studenten is het vaak lastiger om een stageplaats te vinden. xxiv Meer dan andere studenten zijn ze daarom aangewezen op stageplaatsen die verder van de woonplaats liggen. Juist dit (extra) reizen is voor deze studenten vaak extra belastend a.g.v. energieproblematiek of de onvoorspelbaarheid waarmee lichamelijke klachten zich aandienen. Op dit moment zijn deze studenten aangewezen op reizen met het openbaar vervoer. Dit leidt meestal tot een langere reistijd dan wanneer de reis per auto of taxi(bus) gemaakt zou worden. Voor drie studenten had een dergelijke voorziening studievertraging a.g.v. de energieproblemen die ze opliepen a.g.v. het verre reizen naar hun stageplaats kunnen voorkomen of beperken. Een andere student denkt bij een vervoersvoorziening aan een soort OV voor langstudeerders: ‘De gemeente zou wellicht kunnen bijspringen als je als student met een functiebeperking a.g.v. de langstudeerdersmaatregel je OV kwijtraakt. Reiskosten zijn duur en de gemeente zou daar wellicht in kunnen voorzien zodat je toch je studie kan afronden’. Een ander idee van deze student gaat over de overgang naar werk: ‘De gemeente zou in de reiskosten bij kunnen springen als je een baan vindt die ver ligt van je woonplaats. Je kan die baan dan toch accepteren en je eerste broodnodige werkervaring opdoen, zonder dat je leegloopt op reiskosten. Later zou je dan een baan dichter bij huis kunnen vinden met de ervaring die je hebt opgedaan en daarmee in je eigen onderhoud voorzien’. Het organiseren van lotgenotencontact/cursussen: Een student noemt de mogelijkheid om lotgenotencontact te hebben van belang om succesvol te kunnen studeren. Tot voor kort vond ze dit contact bij het voormalige studentenplatform van Avans. Twee anderen noemen een cursus die ze volgden over leven met een functiebeperking. De een volgde deze bij een welzijnsorganisatie, de ander bij MEE regio ‘s-Hertogenbosch.
40
‘Van andere studenten met een functiebeperking kun je leren hoe zij met bepaalde situaties omgaan en dat zelf ook gaan toepassen. Ook herkenning is belangrijk, omdat je in een klas vaak de enige bent die studeert met een functiebeperking en de anderen zich niet voor kunnen stellen hoe het is om op deze manier te studeren’ Om studenten daadwerkelijk gebruik te laten maken van de vervoersvoorzieningen en het lotgenotencontact/cursussen is het volgens één van de studenten wel van belang dat de gemeente meer zichtbaar is binnen de onderwijsinstelling ‘want dat is toch de plek waar je naar aanknopingspunten voor succesvol studeren zoekt’.
4.5 Samenvatting en conclusies Uit de beschrijving van de onderzoekspopulatie volgde dat negen van de tien studenten al te maken hadden met hun lichamelijke handicap/chronische ziekte voordat zij naar het HBO gingen. Vier studenten geven aan dat zij a.g.v. hun handicap/chronische ziekte een lager schoolniveau hebben gekozen dan zij op basis van hun intelligentie aan hadden gekund: drie studenten volgden het VMBO i.p.v. de HAVO en één studente is a.g.v. haar ziekte van het VWO overgestapt naar de HAVO. Deze studenten hebben dus vroeg in hun schoolloopbaan een keuze gemaakt om onderwijs te volgen dat onder hun intelligentieniveau ligt. Hiermee hoopten zij de nadelen van factoren als afwezigheid en energietekort gemakkelijker te kunnen opvangen, om op die manier toch een diploma te verwerven. Bij het maken van hun studiekeuze voor hun HBO-opleiding volgden de meeste studenten primair hun interesse. Bij het kiezen van een specifieke onderwijs-instelling of locatie speelde functiebeperking vaker een rol van betekenis. Vaak ging het om praktische zaken als korte reisafstand, gebruiksvriendelijkheid van het gebouw en een kleinschalige opleiding. Onderzoeksvraag 1 In hoeverre ervaren studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte belemmeringen bij het studeren in het Bossche HBO en welke oplossingen hebben zij daarvoor gevonden? Alle geïnterviewde studenten ervaren belemmeringen bij het studeren a.g.v. hun functiebeperking. De studenten hebben niet voor alle belemmeringen een (afdoende) oplossing gevonden. Vijf studenten hebben studievertraging opgelopen a.g.v. hun functiebeperking. De belangrijkste belemmeringen zijn: a. Tekort aan studie-uren: De studenten geven aan dat ze doorgaans niet echt oplossingen gevonden hebben voor het tekort aan studie-uren a.g.v. hun energieproblemen. Oplossingen zoeken ze vooral in hun persoonlijke leven: gezond eten, vroeg naar bed, weinig sociale activiteiten en geen structurele bijbaan. Ook wordt genoemd: het slikken van medicatie en het zo gunstig mogelijk plannen van (vermoeiende) behandelingen zodat zo min mogelijk studie-uren verloren gaan. b. Stagelopen: Slechts één van de studenten verwachtte bij aanvang van de studie problemen met het stagelopen. Van de acht studenten die al stage hadden gelopen, bleek dit voor zeven studenten problemen op te leveren. Voor vijf van hen leidde dit tot 41
studievertraging. De volgende oplossingen werden ingezet om de studenten in staat te stellen succesvol stage te lopen: parttime stagelopen, stageverlenging indien student veel afwezig was a.g.v. ziekte of vanuit de opleiding meehelpen zoeken naar een geschikte stageplaats. c. Onbegrip van medestudenten en docenten: Een aantal studenten loopt tegen onbegrip aan van medestudenten en docenten. Voor aanvang van de opleiding verwachtten de studenten hier geen problemen mee. Tijdens de studie blijkt de praktijk weerbarstiger. De houding van sommige docenten en medestudenten blijkt niet altijd even positief; begrip en inzicht in wat het studeren met een functiebeperking inhoudt, blijft regelmatig achterwege. Dit levert de studenten stress op en extra inspanningen om de randvoorwaarden om te kunnen studeren te regelen. Dat kost extra tijd en energie, twee zaken die schaars zijn voor alle ondervraagde studenten. Een studentenplatform voor studenten met een functiebeperking wordt genoemd als een oplossing om met andere studenten ervaringen en good practice te kunnen delen en zo beter opgewassen te zijn tegen onbegrip binnen de opleiding. Onderzoeksvraag 2 Welke verwachtingen hebben studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte van de gemeente ‘s-Hertogenbosch m.b.t. het succesvol kunnen studeren met een functiebeperking in het Bossche HBO? Geen van de studenten heeft verwachtingen m.b.t. de gemeente ‘s-Hertogenbosch als het gaat om succesvol studeren met een functiebeperking. Desgevraagd hebben zij wel een aantal ideeën over hoe de gemeente zou kunnen bijdragen aan het faciliteren van succesvol studeren met een functiebeperking. Genoemd werden: – vervoersvoorzieningen - toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van onderwijsgebouwen - het organiseren van lotgenotencontact - het organiseren van themacursussen.
42
5. Beantwoording onderzoeksvragen en aanbevelingen Uit het onderzoek blijkt dat een aantal studenten in de onderzoekspopulatie inderdaad gekozen heeft voor een lager onderwijsniveau dan zij qua intelligentie aan konden. Deze keuze werd echter eerder in de schoolloopbaan gemaakt, dan bij aanvang van dit onderzoek werd aangenomen: niet zoals verwacht bij de keuze voor de vervolgopleiding, maar reeds bij de keuze voor het voortgezet onderwijs. Dit speelde bij vijf van de dertien studenten. Bij alle vijf was hun functiebeperking de reden voor deze keus.
5.1 Beantwoording onderzoeksvragen Onderzoeksvraag 1 In hoeverre ervaren studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte belemmeringen bij het studeren in het Bossche MBO/HBO en welke oplossingen hebben zij daarvoor gevonden? Alle geïnterviewde studenten hebben belemmeringen ervaren bij het studeren als gevolg van hun functiebeperking. De belangrijkste zijn: Beeldvorming bij intakers: Uit de interviews met de MBO studenten blijkt dat intakegesprekken voor een nieuwe opleiding het doel hebben te kijken of de studiekeuze van de student 'matcht' met de functiebeperking van de student. De drie geïnterviewde MBO studenten hebben de ervaring dat in deze gesprekken vooral werd gekeken naar wat ze niet konden. Twee van hen mochten niet starten in de opleiding van hun keuze. Een derde mocht dat uiteindelijk wel. Onbegrip: Een flink aantal studenten loopt tegen onbegrip aan van medestudenten en docenten. Voor aanvang van de opleiding verwachtte slechts één studente hier problemen mee, de rest was niet met het thema bezig. De houding van sommige docenten en medestudenten blijkt niet altijd even positief; begrip en inzicht in wat het studeren met een functiebeperking inhoudt, blijft regelmatig achterwege. De studenten geven aan weinig oplossingen gevonden te hebben voor het ervaren onbegrip. De geïnterviewde professionals noemen onbegrip onder medestudenten en docenten ook als een belemmering bij het studeren. Volgens hen is gerichte informatie van de student over zijn/haar functiebeperking van belang om door dit onbegrip heen te breken. De ervaringen van de studenten hiermee zijn wisselend: de ene keer levert openheid begrip op, de andere keer niet. Stage: Van de dertien geïnterviewde studenten bleken er negen belemmeringen te ervaren bij het lopen van hun stage. Zeven van hen liepen hierdoor studievertraging op. De professionals hebben de ervaring dat informatie aan het stagebedrijf over de specifieke behoeften van de student voorafgaand aan de stage, de kans op een succesvolle stage verhoogt. 43
Oplossingen die gevonden zijn om de studenten in staat te stellen stage te lopen zijn: parttime stagelopen, stageverlenging indien student veel afwezig was a.g.v. ziekte, vanuit de opleiding mee helpen zoeken naar een geschikte stageplaats of als begeleider meedenken/faciliteren bij het solliciteren en de stageplaats gericht informeren. Bijwonen lessen/aanwezigheidsplicht: Vrijwel elk van de geïnterviewde studenten heeft te maken gehad met afwezigheid als gevolg van zijn/haar functiebeperking. Oplossingen die zij vonden, hadden vooral te maken met flexibiliteit in hun lesrooster. Meestal werd dit formeel geregeld, soms regelde de student dit zelf met de docenten. Afwezigheid zien de professionals als een belangrijke belemmering bij het studeren van deze groep studenten. Oplossingen die de professionals noemen zijn: alternatieve opdrachten, individuele leerroutes en deelcertificaten (MBO). Tekort aan studie-uren: De HBO studenten geven aan dat ze dikwijls een tekort hebben aan studie-uren a.g.v. hun energieproblemen. Oplossingen zoeken ze vooral in hun persoonlijke leven: gezond eten, vroeg naar bed, weinig sociale activiteiten en geen structurele bijbaan. Ook wordt genoemd het slikken van medicatie en het zo gunstig mogelijk plannen van (vermoeiende) behandelingen zodat zo min mogelijk studie-uren verloren gaan. Sociaal-emotionele belemmeringen: De professionals zien ook nog sociaal-emotionele belemmeringen bij deze groep studenten. Als oplossing hiervoor wordt in het MBO ambulante begeleiding ingezet via LGF. In het HBO bestaat geen LGF. Begeleiding kan soms door de student zelf ingekocht worden vanuit een PGB. Opleidingen koppelen deze studenten als het kan bewust aan een studieloopbaanbegeleider die affiniteit heeft met studenten met een functiebeperking. Specifieke belemmeringen: Een aantal studenten heeft problemen met de toegankelijkheid en bruikbaarheid van lesmaterialen en lokalen. Deze bleken veelal op te lossen d.m.v. het inzetten van specifieke aanpassingen en (eigen) hulpmiddelen. Onderzoeksvraag 2 Welke verwachtingen hebben studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte van de gemeente ‘s-Hertogenbosch m.b.t. het succesvol kunnen studeren met een functiebeperking in het Bossche MBO/HBO? Geen enkele van de geïnterviewde MBO en HBO studenten heeft verwachtingen m.b.t. de gemeente ‘s-Hertogenbosch als het gaat om succesvol studeren met een functiebeperking. Desgevraagd hebben de HBO studenten wel een aantal ideeën over hoe de gemeente zou kunnen bijdragen aan het faciliteren van succesvol studeren met een functiebeperking. Genoemd werden: vervoersvoorzieningen, toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van onderwijsgebouwen en het organiseren van lotgenotencontact en themacursussen.
44
5.2 Aanbevelingen De probleemstelling van dit onderzoek luidde: ‘Op welke manier kan de gemeente ‘s-Hertogenbosch bijdragen aan het succesvol studeren voor studenten met een lichamelijke handicap of chronische ziekte in het Bossche MBO/HBO?’ Op basis van het onderzoek kunnen de volgende aanbevelingen gedaan worden: 1. Vervoersvoorziening naar regulier secundair onderwijs De aanleiding voor het onderzoek was de indruk dat studenten met een functiebeperking vaker kiezen voor een MBO opleiding dan voor een HBO opleiding ondanks een geschikte vooropleiding om naar het HBO te gaan. Uit de resultaten blijkt echter dat een keuze voor een lager onderwijsniveau dan de student intellectueel aankan, al veel eerder in de schoolcarrière plaatsvindt: namelijk bij overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs. Voor vijf van de dertien studenten was dit het geval. xxv De redenen hiervoor waren problemen die zij en/of hun ouders voorzagen a.g.v. het volgen van onderwijs met hun functiebeperking. De meesten hoopten afwezigheid door ziekte op een lager schoolniveau gemakkelijker te kunnen compenseren met hun intelligentie en zo toch succesvol de school te kunnen doorlopen. Ook speelden logistieke redenen een rol bij het kiezen voor een lager niveau. Hierin kan de gemeente een faciliterende rol spelen, namelijk door een vervoersvoorziening naar reguliere scholen voor deze studenten mogelijk te maken. Door deze praktische handreiking kan het potentieel van deze studenten al vroeg benut worden, waarmee hun kansen op een vervolgopleiding - passend bij hun intelligentieniveau - toeneemt en daarmee ook hun kansen later op de arbeidsmarkt. 2. Vervolgonderzoek in het basisonderwijs Dit onderzoek laat zien dat de keuze voor een lager onderwijsniveau eerder plaatsvindt dan het Gehandicapten Platform en de gemeente eerder aannamen. In een gesprek voorafgaand aan dit onderzoek gaf de toenmalige wethouder van Jeugd & Onderwijs, Bart Eigeman, aan dat hij er de voorkeur aan gaf om de hele schoolloopbaan van deze groep studenten in kaart te brengen. Om praktische redenen is destijds gekozen om alleen studenten in het MBO en HBO te interviewen. Nu blijkt dat cruciale keuzes al vroeg in de schoolloopbaan gemaakt worden strekt het tot aanbeveling om onderhavig onderzoek als nog ook binnen het primair en secundair onderwijs te laten plaatsvinden. Op die manier krijgt de gemeente in beeld wat er speelt binnen die onderwijslagen. Dat zal handvatten geven hoe de gemeente al vroeg in de schoolloopbaan kan bijdragen aan een succesvolle schoolcarrière voor deze studenten. 3. Faciliteren van stagelopen / opdoen werkervaring Succesvol stagelopen zorgt voor een grotere kans op een vlotte overgang naar de arbeidsmarkt. De belangrijkste belemmering die de studenten ondervinden bij het studeren is juist het lopen van een stage. Zowel de MBO als de HBO studenten en de geïnterviewde professionals noemen de stage als een van de grootste struikelblokken in de opleiding. De problemen hadden betrekking op het vinden van een stageplaats, het behouden van een stageplaats en/of het goed doorlopen van de stage.
45
De gemeente kan op verschillende manieren bijdragen aan het succesvol doorlopen van dit studie-onderdeel: A. Ten eerste kan gedacht worden aan het faciliteren van stageplekken en – opdrachten bij de gemeente. De professionals in het onderzoek geven aan dat hier behoefte aan is. In het beleidsstuk ‘Voorrang voor Jeugd’ is te lezen dat de gemeente in het kader van aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt ‘waar mogelijk stageplekken en opdrachten’ biedt.xxvi Dit is een goede zaak voor studenten in het algemeen en voor studenten met een functiebeperking in het bijzonder. Wellicht dat de gemeente bij het aanbieden van stageplekken en – opdrachten expliciet kan aangeven dat studenten met een functiebeperking nadrukkelijk worden verzocht te solliciteren. Met het oog op de overgang naar de arbeidsmarkt, zou dit wellicht ook een goed idee zijn om dit doen m.b.t. reguliere werkplekken. Zoals ‘Voorrang voor Jeugd’ terecht meldt, is het voor jongeren moeilijk om een baan te vinden in economisch mindere tijden. Voor jongeren met een functiebeperking geldt dit nog sterker; zij vinden in economisch goede tijden al lastiger een baan. Daarbij komt dat studenten met een functiebeperking a.g.v. tijd- en energiegebrek, minder vaak een bijbaan hebben dan studenten zonder functiebeperking. Echter, als deze studenten geen werkervaring opdoen, dan vinden zij als de economie weer aantrekt ook geen werk.xxvii B. Een tweede manier waarop de gemeente kan bijdragen aan meer stageplaatsen voor deze studenten is door haar contacten met werkgeversnetwerken in te zetten. De gemeente kan de regie nemen in het samenbrengen van de Bossche onderwijsinstellingen en deze netwerken met het oog op de kwaliteiten en behoeften van deze groep studenten. Het UWV zou gezien de deskundigheid m.b.t. werkplekaanpassingen en regelingen voor het in dienst nemen van mensen met een functiebeperking hier ook goed bij betrokken kunnen worden. Tevens zou het Gehandicapten Platform een rol kunnen spelen. Zij zijn reeds enige tijd bezig met activiteiten gericht op bewustwording en deskundigheidsbevordering van werkgevers. C. Ten derde kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening naar de stageplek. Meer dan andere studenten zijn studenten met een functiebeperking aangewezen op stageplaatsen die verder van de woonplaats liggen. Juist dit reizen – veelal met het OV - is voor deze studenten vaak extra belastend a.g.v. energieproblematiek. Voor studenten met een Wajong uitkering kan het UWV een dergelijke vervoersvoorziening verstrekken. Echter voor studenten zonder Wajong uitkering, of wanneer het UWV ervoor kiest geen vervoersvoorziening toe te kennen, zou de gemeente in deze behoefte kunnen voorzien. D. Ten vierde kan gedacht worden aan het faciliteren van cursussen 'solliciteren met een functiebeperking'. Uit de interviews met professionals blijkt dat als een student op het juiste moment open is over zijn of haar functiebeperking, de kans op een succesvolle stage toeneemt. Het is hierbij van belang dat de student meedenkt met de werkgever en de focus legt op de mogelijkheden i.p.v. op onmogelijkheden. Een cursus kan de studenten helpen zich hiervan bewust te worden en bijbehorende vaardigheden te verwerven. Het is goed om te overwegen deze cursussen als gemeente te faciliteren, bijvoorbeeld in samenwerking met MEE, het UWV, een re-integratiebedrijf en/of de onderwijsinstellingen.
46
4. Bossche PGB om specifieke begeleiding in het HBO in te kopen In het HBO bestaat niet de mogelijkheid om ambulante begeleiding te krijgen. Het HBO is ook niet opgenomen in de overgang naar passend onderwijs. Op dit moment zetten studenten die studenten die beschikken over een PGB hun PGB in om toch die begeleiding te krijgen die ze nodig hebben. Het is goed te overwegen om begeleiding in het onderwijs op te nemen in het 'Bossche PGB'. Op die manier houden ook HBO studenten de mogelijkheid om tijdens hun studie die vaardigheden te ontwikkelen die ze nodig hebben om succesvol te studeren en werken met hun functiebeperking. Dit is zeker het overwegen waard gezien het feit dat studenten nu volgens de geïnterviewde ambulant begeleider geadviseerd wordt om eerst een MBO opleiding te volgen en daar te leren hoe zij zich met hun functiebeperking kunnen handhaven binnen de beroepsgroep, om vervolgens door te stromen naar het HBO. Dit is een omweg die tijd en geld kost. Direct de juiste begeleiding op het onderwijsniveau faciliteren dat past bij de intellectuele capaciteiten van de student resulteert in winst voor de student, de onderwijsinstellingen en de gemeente. 5. Empowerment van studenten In het onderzoek valt op dat er nog steeds veel onbegrip is binnen zowel de opleidingen als op de werkvloer, als het gaat om leren en werken met een lichamelijke handicap of chronische ziekte. In de interviews met de MBO studenten valt op dat de focus in intake- en studiekeuzegesprekken ligt op wat de student niet kan in plaats van wat de student wel kan. De drie geïnterviewde MBO studenten zijn hier hard tegenaan gelopen. Ook onbegrip van medestudenten, en soms ook van docenten, bleek een veel voorkomend verschijnsel. Door onbegrip verspillen studenten veel tijd en energie aan het creëren van de randvoorwaarden om te kunnen studeren. De gemeente zou – bijvoorbeeld in samenwerking met de onderwijsinstellingen, MEE en/of UWV– empowermenttrainingen kunnen organiseren. Dit om studenten weerbaarder te maken m.b.t. het omgaan met onbegrip en te leren hoe zij het beste kunnen communiceren over hun functiebeperking. Dat helpt bij het succesvol studeren en daarna succesvol de overgang naar de arbeidsmarkt te kunnen maken. 6. Contact tussen onderwijsinstellingen en de gemeente De professionals geven aan dat ze graag contact zouden willen hebben met de gemeente rondom het thema 'studeren met een functiebeperking'. Het hebben van een contactpersoon bij de gemeente op dit thema, en daarmee een 'korte lijn' hebben, wordt door de professionals als waardevol gezien. Graag zouden de professionals dan ook van de gemeente horen wie zij kunnen benaderen als contactpersoon. Daarnaast kan regelmatig overleg tussen gemeente en de onderwijsinstellingen ervoor zorgen dat knelpunten (tijdig) gesignaleerd worden. In een dergelijk overleg brengt de gemeente expertise in van beleid, subsidiemogelijkheden en werkgeverscontacten en de onderwijsinstellingen hun expertise m.b.t. opleiden en het beroepenveld. Door deze expertise bij elkaar te brengen kunnen knelpunten gemakkelijker aangepakt en opgelost worden. 7. Specifiek samenwerkingsverband: GGD, leerplichtambtenaren, REC en revalidatiecentra Uit het Jaarverslag Leerplicht 2010-2011 blijkt dat de leerplichtambtenaren meer dan daarvoor samengewerkt hebben met de GGD.xxviii In het jaarverslag is tevens te lezen dat in het jaar 2010-2011 de eerste gesprekken gevoerd zijn met ambulant begeleiders van REC Chiron en REC-Balein. xxix 47
In Oss, Uden en Veghel is gestart met het samenwerken via convenanten tussen de leerplichtambtenaren, de GGD en REC- Balein (mytylschool). Het samenwerkingsverband levert volgens de geïnterviewde ambulant begeleider goede resultaten op. Op managementniveau wordt op dit moment gekeken hoe e.e.a. vormgegeven kan worden. Het strekt tot aanbeveling om een dergelijk breed samenwerkingsverband ook op te starten in de gemeente ’s-Hertogenbosch. Dit zorgt ervoor dat belemmeringen beter in beeld gebracht worden en op die manier kan verzuim voorkomen of beperkt worden. 8. Aandacht vragen voor studeren met een functiebeperking binnen het regionale samenwerkingsverband passend onderwijs Uit de interviews blijkt dat de overgang van het VSO naar het reguliere MBO zwaar is. Deze overgang wordt nu deels opgevangen door het inzetten van ambulante begeleiding via LGF. Feit is echter dat de mogelijkheid voor ambulante begeleiding in het MBO per 1 augustus 2014 verdwijnt. xxx Vanaf dat moment wordt passend onderwijs ingevoerd. In dit nieuwe stelsel krijgen onderwijsinstellingen de verantwoordelijkheid om elke student een passende onderwijsplek te bieden. De MBO-instellingen moeten vanaf dat moment begeleiding gaan betalen vanuit hun 'lump sum'. Het uit de 'lump sum' betalen van begeleiding is op dit moment al van kracht in het HBO. Uit het interview met de studentendecaan blijkt echter dat in het HBO studenten met een functiebeperking hun PGB moeten inzetten om 'specifieke begeleiding' in te kopen die 'binnen het hoger onderwijs niet te bieden is'. Met de overgang naar passend onderwijs kan het voor de studenten op het MBO, net als op het HBO, lastig worden om de specifieke begeleiding te krijgen die ze nodig hebben om succesvol te studeren. De gemeente dient hier alert op te zijn en dit mee te nemen in het contact met het regionale samenwerkingsverband passend onderwijs. Dit is van belang, omdat het slagen van passend onderwijs ook positieve effecten heeft op andere beleidsterreinen zoals de leerplicht, jeugdzorg en arbeidsmarktbeleid / sociale zaken.
48
Bijlage 1. Bronnenlijst 1. Beleidsplan ‘Voorrang voor Jeugd’ 2010-2014, gemeente ‘sHertogenbosch. 2. ‘Communiceren over competenties; stage-ervaringen van studenten met een functiebeperking’, Astri, 2009. 3. Jaarverslag Leerplicht 2010-2011, gemeente 's-Hertogenbosch 4. ‘Maken ze meer mogelijk? Studeren met een functiebeperking 2010, vervolgmeting, Ministerie van OC&W, september 2011. 5. ‘Onbelemmerd Studeren’, Inspectie van het Onderwijs, 2010. 6. Scholengids 2012, Wijzer naar het voortgezet onderwijs, gemeente 'sHertogenbosch. 7. ‘Studeren met een functiebeperking; Resultaten van een onderzoek onder eerstejaarsstudenten’, Risbo/SEOR, in opdracht van het ministerie van OC&W, februari 2009. 8. Uitvoeringsplan voortijdig schoolverlaten 2010-2014, gemeente ‘sHertogenbosch via www.s-hertogenbosch.nl. 9. Website gemeente ‘s-Hertogenbosch, onderdeel ‘jeugd, onderwijs en kinderopvang’ http://www.s-hertogenbosch.nl/inwoner/jeugd-onderwijsen-opvang. 10. www.onderwijsarbeidsmarkt.nl, juni 2012. 11. www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/beroepsonderwijs/mbo/mbo-voorstudenten-met-handicap-of-stoornis, oktober 2012 12. www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-onderwijs/speciaal-onderwijs , oktober 2012
Bijlage 2. Afkortingenlijst en eindnoten GGD HBO LGF MBO PGB REC SLB'er T.O.M. VSO WGB h/cz ZAT
49
gemeenschappelijke gezondheidsdienst hoger beroepsonderwijs leerlinggebonden financiering middelbaar beroepsonderwijs persoonsgebonden budget regionaal expertise centrum studieloopbaanbegeleider traject op maat voortgezet speciaal onderwijs wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte zorg advies team
i
ii
Een startkwalificatie is een diploma HAVO, VWO of MBO (minimaal niveau 2) . Uitvoeringsplan voortijdig schoolverlaten 2010-2014, via www.s-hertogenbosch.nl op 14-2-2012
iii
Het Gehandicapten Platform baseert deze indruk op diverse activiteiten rondom het thema onderwijs & handicap: toegankelijkheidsonderzoek van po, vo en MBO scholen in ‘s-Hertogenbosch, advies over nieuwbouw van Gabriël School en Hervion, en ‘ervaar-een-beperking’ trainingen aan studenten en beleidsmakers. iv Het management van REC-Balein Mytylschool heeft laten weten graag betrokken te worden indien het onderzoek wordt uitgebreid naar het primair en voortgezet onderwijs. v http://www.s-hertogenbosch.nl/inwoner/jeugd-onderwijs-en-opvang/ vi
Een focusgroep-interview is een manier om een indruk te krijgen van de belangrijkste onderwerpen die spelen voor de doelgroep rondom het thema studeren met een lichamelijke handicap of chronische ziekte. Een focusgroep bestaat uit minimaal 2 en maximaal 10 studenten. vii Het voornemen was om twee studiekeuzeadviseurs uit de vooropleiding van de geïnterviewde studenten te interviewen, maar geen enkele student bleek dergelijke adviseurs bleek geraadpleegd te hebben tijdens het studiekeuzeproces. Naar aanleiding van de interviews is er toen voor gekozen om een ambulant begeleider te interviewen. De verwachting was dat dit meer relevante informatie zou opleveren. viii Bij het KW1C was onze contactpersoon de voorzitter van het Zorg Advies Team. Bij Avans en Fontys waren dit studentendecanen met het thema ‘Studeren en Handicap’ in portefeuille. Bij de HAS zijn geen studentendecanen werkzaam. Onze contactpersoon daar was de voorzitter van de HAS-brede werkgroep ‘Studeren met een functiebeperking’. ix Het speciaal onderwijs is ingedeeld in vier clusters. Onder cluster 3 vallen de scholen voor leerlingen met lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen, langdurig zieke kinderen en leerlingen met epilepsie, zie http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-onderwijs/speciaal-onderwijs x JOB Monitor 2012: landelijk onderzoek naar studenttevredenheid in het MBO, zie http://jobmonitor2012.kiwi.qdelft.nl/KiwiDas HBOard.aspx, d.d. 10-9-2012. xi Maken ze meer mogelijk, ministerie van OCW, september 2011, p.36. xii
NAH staat voor Niet Aangeboren Hersenletsel. Dit is hersenletsel dat na de geboorte is ontstaan, bijvoorbeeld a.g.v. een (verkeers)ongeluk of comazuipen. xiii Chronisch Vermoeidheids Syndroom xiv
http://www.kw1c.nl/zorg-advies-team
xv
ADL-hulp staat voor hulp bij Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen.
xvi
T.O.M. staat voor Traject op Maat en is een initiatief van de gemeente 's-Hertogenbosch als onderdeel van de aanpak voortijdig schoolverlaten, zie www.tomdenbosch.nl. Het KW1C is een van de partners in dit initiatief. xvii Zie paragraaf 1.3.4.voor de uitleg waarom de woonplaats van slechts een van deze studenten de gemeente 'sHertogenbosch is. xviii Severinus is een organisatie in de regio Zuidoost-Brabant die diensten levert aan mensen met een matige tot ernstige verstandelijke beperking, www.severinus.nl xix Gemeente Eindhoven, Tilburg, Boekel, Schijndel en Bernheze. xx
Twee studenten baseren dit op hun CITO-toets uitslag. Eén student op haar algehele prestaties in haar basisschoolperiode. xxi Een leesbol is een glazen bol die werkt als een vergrootglas. Hierdoor is studente in staat om bijvoorbeeld letters in een klein gedrukt lettertype toch te lezen. xxii ‘Communiceren over competenties’, Astri, 2009. xxiii
Studeren met een functiebeperking Resultaten van een onderzoek onder eerstejaarsstudenten, Risbo/SEOR, in opdracht van OCW Februari 2009. xxiv ‘Communiceren over competenties’, Astri, 2009 xxv
Vier studenten deden VMBO i.p.v. de HAVO en één studente ging van het VWO naar de HAVO.
xxvi
Voorrang voor Jeugd 2010-2014, gemeente ‘s-Hertogenbosch, p. 20 en p. 41.
xxvii
Voorrang voor Jeugd 2010-2014, gemeente ‘s-Hertogenbosch, p. 20.
xxviii
Jaarverslag Leerplicht 2010-2011 p. 4
xxix
Jaarverslag Leerplicht 2010-2011 p. 5
xxx
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/beroepsonderwijs/mbo/mbo-voor-studenten-met-handicap-of-stoornis