Structuurkaart van de felbegeerde zee – Mare Liberum, alle gebruikers van het BDNZ over mekaar heen geprojecteerd. (Structuurkaart © UGent, Renard Centrum voor Mariene Geologie)
Frank Maes
Het GAUFRE-project en de rol van ontwerpmatig onderzoek bij wetenschappelijk onderzoek GAUFRE: “Naar een ruimtelijk structuurplan voor het duurzaam beheer van de zee”
— Probleemstelling De nood aan een ruimtelijk structuurplan (RSP) voor het Belgische deel van de Noord zee (BDNZ) kwam tot uiting toen er plannen werden gemaakt om windmolens in te planten op zee, bij de aanduiding van mariene beschermde gebieden en naar aanleiding van internationale beleidsontwikkelingen. De aanduiding van mariene beschermde gebieden is een verplichting opgelegd door de Europese Vogelrichtlijn (1979) en de Europese Habitatrichtlijn (1992), waaraan België in 2002 nog niet had voldaan. Richtlijn 2001/77/EG schrijft voor dat België tegen 2010 6% van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen moet halen om bij te dragen tot een verminderde uitstoot van broeikasgassen. De beslissing om via windmolens energie te produceren, is een stap in de goede richting. De bouw van windmolens op het vasteland kent vrij veel problemen wegens het ’not in my back yard’ (NIMBY)-syndroom: iedereen is voorstander van hernieuwbare energie geproduceerd door windmolens, maar niemand wil dat deze molens dicht bij zijn woning worden gebouwd. De eerste voorstellen voor een windmolenpark in het Belgische deel van de Noordzee dateren van 2001. Al vrij snel bleek dat ook op zee de zoektocht naar een geschikte locatie maatschappelijke weerstand opriep. De visserij voelde zich bedreigd door het verlies aan visgronden, de kustburgemeesters wilden voorkomen dat de aanwezigheid van de windmolens toeristen zou afschrikken en de natuurbeweging maakte zich zorgen over de effecten van deze windmolens op het ecosysteem, vooral als de molens op de trekroutes van migrerende vogelsoorten zouden liggen. Ook internationaal werd de nood aan mariene ruimtelijke planning erkend. De aanbeveling van de EU inzake integraal kustzonebeleid (2002) beschouwt ruimtelijke planning als een ingrediënt voor een integraal beheer van de kustzone en haar rijkdommen. Daarnaast is er de vijfde Noordzeeverklaring (2002), waarin de ministers van Leefmilieu van de Noordzeelanden ruimtelijke planning op zee zien als een middel om aan effectief beheer op zee te doen.
21
— Op weg naar wetenschappelijk onderzoek Vanuit deze context schreef een multidisciplinaire groep onderzoekers van de Uni versiteit Gent1 in 2002 een projectvoorstel. Aanleiding was de oproep om projecten in te dienen voor de wetenschappelijke ondersteuning van een beleid gericht op duurzame ontwikkeling, in het bijzonder voor de gemengde, tweejarige acties gefinancierd door het Federaal Wetenschapsbeleid (Belgian Science Policy: BELSPO). De vermelding van de financierende bron is hierbij belangrijk. Federaal Wetenschapsbeleid is één van de weinige federale diensten die regelmatig wetenschappelijk onderzoek financiert via open oproepen. Daarbij worden de ingezonden projectvoorstellen onderworpen aan een internationale, wetenschappelijke ’peer review’. Anders dan de zuivere consultancy, waarbij de indiener van de offerte vooral moet onderzoeken wat de opdrachtgever onderzocht wil zien, kan men via dit programma wetenschappelijk innoverend en tegelijk maatschappelijk relevant onderzoek voorstellen, waarbij naar een zekere beleidsrelevantie wordt gestreefd. Het onderzoek houdt doorgaans het midden tussen fundamenteel wetenschappelijk en zuiver beleidsrelevant onderzoek. Het onderzoeksvoorstel bouwde ook verder op diverse voltooide en lopende2 BELSPOprojecten en Europese projecten waarbij de GAUFRE-partners betrokken waren. In die zin was het voorstel een logische stap: het liet toe de beschikbare expertise van de partners verder te verfijnen en de maatschappelijke waarde van recente projecten te vergroten door die in de richting van een ruimtelijk structuurplan voor het BDNZ te sturen. Als onderliggend methodologisch platform werd ArcGis3 gekozen, omwille van zijn multifunctionaliteit, gelaagde structuur en capaciteit om data ruimtelijk te analyseren.
— Doel van GAUFRE GAUFRE wilde vooral de nodige wetenschappelijke fundamenten bieden om een RSP te ontwikkelen dat kan bijdragen tot een duurzaam beheer van de Noordzee. Het project had tot doel de bestaande wetenschappelijke kennis in kaart te brengen over de verschillende gebruikers van en de mogelijke impact van deze gebruikers op het BDNZ. Op basis van dit overzicht wilde GAUFRE een eerste voorstel formuleren voor de optimale verdeling van deze gebruiksfuncties. De te onderzoeken functies behelsden onder meer historische, huidige en toekomstige sectoren zoals scheepvaart, visserij, aquacultuur, waterbouwkunde, toerisme en recreatie, zand- en grindontginning, baggerwerken, energieopwekking, natuurbehoud, kabels en pijpleidingen, wrakken en militaire activiteiten. Voor een optimale allocatie van de ruimte was het nodig de kenmerken van de verschillende gebieden waar deze activiteiten plaatsvinden en de impact van de gebruikers objectief te beoordelen. Dit gebeurde vanuit een economisch, sociaal en ecologisch perspectief, de drie pijlers van duurzaam beheer. Een eerste voorstel tot RSP werd gezien als een katalysator voor een maatschappelijk debat waarbij wetenschappers, gebruikers en beleidsmakers beter met elkaar zouden communiceren. Het werd niet mogelijk geacht binnen de projectduur van twee jaar een volledig RSP te ontwikkelen.
22
Gaufre
— Vooropgezette onderzoeksmethode Het onderzoek verliep in verschillende fasen. Eerst werden de huidige en toekomstige gebruiksfuncties beschreven en hun ruimtelijke bezetting op GIS-kaarten verfijnd. Gegevens over de geografische verspreiding en de intensiteit van de gebruiksfuncties vormden daarbij belangrijke bouwstenen. In een tweede fase werd het volledige BDNZ verdeeld in homogene zones aan de hand van juridische randvoorwaarden en milieukenmerken. Deze zones zouden de basiseenheden vormen voor de impactstudie en de ruimtelijke allocatie. Vervolgens werd de socio-economische en ecologische impact van elke gebruiksfunctie beoordeeld. In een vierde en laatste fase werden de resultaten van de voorgaande fasen samengebracht om de gebruiksfuncties ruimtelijk te toetsen aan de huidige situatie. Zo analyseerden de onderzoekers mogelijke conflicten en de complementariteit tussen de verschillende gebruiksfuncties. Vervolgens maakten ze een voorstel voor de ruimtelijke allocatie van de functies. In deze laatste fase ging het onderzoek uit van een aantal onderliggende principes wat betreft duurzame ontwikkeling en ’goede’ beleidsmaatregelen. De principes toegepast voor de ruimtelijke planning op het land, fungeerden als richtsnoer, aangepast aan de specifieke noden van het mariene milieu. Verder moest men ook rekening houden met de nationale en internationale beleidsprioriteiten en -lijnen. Aangezien er slechts weinig voorbeelden waren van mariene structuurplannen, werden het proces, de procedure en de methodologie ter voorbereiding van een marien RSP, als de belangrijkste doelstelling van het project beschouwd.
Een eerste poging tot het afwegen en evalueren van gebruiksfuncties op basis van een eenvoudige multicriteria-analyse *OUFSEJTDJQMJOBJS
«
WORKSHOP 2
«
Vergelijking en confrontatie van de effectkaarten met de gebruiksfuncties op basis van specifieke criteria .BSJUJFN*OTUJUVVU
«
De interacties tussen de verschillende taken en onderzoeksploegen wordt in de onderstaande figuur weergegeven:
Relatieve effectkaarten voor de verschillende gebruiksfuncties &DPMBT
WORKSHOP 1
Karakterisering van gebuiksfuncties en juridische gegevens .BSJUJFN*OTUJUVVU
Karakterisering van ecologische gegevens .BSJFOF#JPMPHJF
Karakterisering van geologische gegevens .BSJFOF(FPMPHJF
«
«
Zonering en ruimtelijke beperkingen van het BDNZ met een vertaling naar GIS – .BSJFOFHFPMPHJF
DETECTIE VAN HIATEN IN KENNIS EN GEGEVENS
23
— Het gebruikerscomité Een belangrijke voorwaarde van BELSPO bij goedgekeurde onderzoeksprojecten is de oprichting van een comité van gebruikers van de onderzoeksresultaten (tussentijdse of eindresultaten). Dit comité heeft als doel de exploitatie van het onderzoek te bevorderen. Een actieve samenwerking tussen het gebruikerscomité en de onderzoekers vergemakkelijkt de uitwisseling en de terbeschikkingstelling van informatie door de gebruikers. Het comité moet minstens twee maal per jaar formeel vergaderen, waarbij over de voortgang van het onderzoek wordt gerapporteerd, de dataproblemen worden besproken en de gebruikers aan de onderzoekers advies kunnen verstrekken. Het GAUFRE-project had een vrij uitgebreid gebruikerscomité: sommige gebruikers brachten zelfs collegaexperten mee naar de vergadering.4 Vergaderingen met twintig personen, onderzoekers en gebruikers waren geen uitzondering. Bovendien hadden de individuele partners contact zowel met de leden van het gebruikerscomité buiten de formele vergaderingen om, als met andere stakeholders, zoals de visserijsector. Op geen enkel ogenblik hebben de leden van het gebruikerscomité het onderzoek in een bepaalde beleidsrichting gestuurd. Het wetenschappelijke karakter van het onderzoek werd ten volle gerespecteerd.
— De zuivere wetenschappelijke component De basis voor een marien ruimtelijk structuurplan ligt bij de kennis over de geofysische en ecologische kenmerken van het zeegebied, inclusief huidige en potentiële gebruikers en hun mogelijke impact, zowel op het mariene milieu als op elkaar. Ook juridische randvoorwaarden spelen een belangrijke rol. Het internationaal recht maakt het mogelijk voor de kuststaten op zee op te treden en aan ruimtelijke planning te doen. Het onderzoek brengt het huidige gebruik in kaart, zowel de vaste infrastructuur (kabels, pijpleidingen, wrakken, …) als de variabele (scheepvaart, visserij, recreatie, ...). Alle gebruiksfuncties worden nauwkeurig weergegeven op GIS-kaarten. De gebruiken worden beschreven op basis van typologie, intensiteit, ruimtelijke spreiding, juridisch kader, toekomstige perspectieven, ruimtelijke conflicten, impact op andere gebruikers en op het milieu (biologisch, geologisch/fysisch, hydrologisch), economische waarden, sociale effecten (visueel, lawaai, gezondheid en tewerkstelling) en ontbrekende data. Bij de inschatting van de invloed op het milieu gaat men uit van drie impactcategorieën: de fysische, de chemische en de ecologische impact. Daarnaast spelen ook de verstoringsoorzaken bij de 16 gebruiksvormen een rol, afhankelijk van de soort activiteit of de constructie/exploitatiefase. Deductie van kwalitatieve impact is in eerste instantie gebaseerd op beschikbare literatuur, aangevuld met expertbeoordeling van de teamleden. De invloed van de bestaande gebruiksvormen wordt bepaald aan de hand van de drie kenmerken van duurzame ontwikkeling (leefmilieu, economie en sociale aspecten) en vervolgens kwalitatief beschreven (sterk positief, gemiddeld positief, neutraal, gemiddeld negatief en sterk negatief). Deze inschatting wordt vertaald naar een impacttabel. De impactanalyse zegt niets over de gevolgen en de duur van de invloed, over indirecte gevolgen, de ruimtelijke effecten of het herstelpotentieel, noch over mitigerende
24
Gaufre
WELZIJNSWAARDE
VEILIGHEID, DUURZAAMHEID & VOORZORGSBEGINSEL
ECONOMISCHE WAARDE
ECOLOGISCHE & LANDSCHAPPELIJKE WAARDE
De kernwaarden van de Noordzee
maatregelen of cumulatieve impact wegens een gebrek aan gegevens. De intensiteit van de gebruiken en de invloed op het milieu worden geografisch weergegeven in een roostervoorstelling (’grids’) van 1 km2 op GIS-kaarten. Elke gebruiksfunctie is ook het voorwerp van een geschiktheidanalyse (‘suitability analysis’) die een indicatie geeft over de meest geschikte plaats op zee voor de ontwikkeling van een bepaald type gebruik. Een geschiktheidanalyse wordt beïnvloed door fysische kenmerken (specifieke zandsoort bij zandontginning), economische en sociale aspecten en juridische en technische mogelijkheden. Men gaat ervan uit dat een optimale allocatie van gebruiken op zee moet voldoen aan de volgende voorwaarden: economisch rendabel, minimale negatieve sociale effecten en een minimum aan (potentiële) ecologische schade. Gebruiksfuncties worden ten opzichte van elkaar afgewogen in termen van onderlinge ruimtelijke conflicten en onderlinge geschiktheid. Halverwege het project werd duidelijk dat het onmogelijk was alle invloeden die de mariene gebruiken op het milieu en de andere gebruiksfuncties hebben, volledig, wetenschappelijk gefundeerd en met redelijke zekerheid in kaart te brengen, en ook nog rekening te houden met de socio-economische elementen van elke gebruiker. Heel wat fundamentele data ontbreken, zoals gegevens over hoe en onder welke voorwaarden zandbanken zich herstellen na zandexploitatie, visserijdata op BDNZ-schaal, betrouwbare ecosysteemindicatoren voor het hele BDNZ, data over de milieueffecten van windmolenparken, graad van detail van de data, verschillende schalen in tijd en ruimte, ….
25
Deze gegevens kunnen slechts na langdurig onderzoek en onder bepaalde voorwaarden beschikbaar zijn. Dit probleem werd voorgelegd aan een select groepje van voornamelijk internationale mariene ruimtelijke planningsexperten tijdens een werkgroepvergadering op 16 en 17 januari 2004. Ook de vertegenwoordiger van de minister van de Noordzee kwam de stand van zaken in de uitvoering van het Masterplan Noordzee toelichten. De belangrijkste conclusie van de workshop was dat wetenschappers niet hoefden te wachten op meer en betere data om beslissingsondersteunend onderzoek te doen dat bruikbaar is voor mariene ruimtelijke planning. Mariene data-acquisitie is een dure aangelegenheid en de verwerking van deze data duurt lang. Bovendien blijven bepaalde onzekerheden altijd een rol spelen. Belangrijk is een visie te ontwikkelen gebaseerd op beschikbare onderzoeksgegevens en beslissingsregels. Om deze visie in kaart te brengen bleek ArcGis niet het meest geschikte instrument te zijn, wegens de vereiste graad van detail voor de aanmaak van wetenschappelijk aanvaardbare GIS-kaarten. Omdat de GAUFRE-wetenschappers door de dataproblemen rationeel en analytisch vast kwamen te zitten, werd na de workshop beslist om architecten/ruimtelijke planners in het team op te nemen, te focussen op toegankelijke synthese- en visievorming en de ruimtelijke planningsmethodologie voor het vasteland toe te passen op de zee.
— Naar een meer ontwerpmatige onderzoekscomponent De twee architecten/ruimtelijke planners wisten weinig over de fysische, ecologische en juridische aspecten van het BDNZ, de activiteiten en de specifieke methodologie die de diverse wetenschappelijke disciplines in de groep hanteerden. Ze konden echter met hun vragen daarover terecht bij de groepsleden, zonder rekening te moeten houden met hun methodologie. De dataproblematiek, schaal en tijd vormden niet hun prioritaire zorg. Ze concentreerden zich op een probleemoverstijgende visievorming, op basis van de eigen planningsmethodologie. Als planners hadden ze ook de vrijheid om toekomstgericht te denken: dat is eigen aan deze discipline. Wetenschappelijk bewijs is geen vereiste voor een maatschappelijk aanvaardbare visie. Gezien de planners niet met het programma ArcGis maar met CorelDraw werkten, konden ze gemakkelijker con flictkaarten en positieve interactiekaarten fig. p. 32, 33 en positieve interactiekaarten maken van de effecten van bepaalde gebruiksfuncties op andere gebruiken. De ruimtelijke planners werkten zes scenario’s fig. p. 27 uit voor de toekomst van het BDNZ. Drie daarvan zijn telkens gericht op één van de drie kernwaarden (economie, welzijn en ecologie/landschap), terwijl de andere drie steeds een combinatie zijn van twee van de drie kernwaarden. Elk scenario stelt een relatief extreem toekomstbeeld van het gebruik van het BDNZ voor en wordt vertaald via structuurplannen en een beeldimpressie fig. p. 28, 29. Grote, niet afgebakende structuren geven de algemene richting aan waarbij activiteiten op zee zich ruimtelijk kunnen ontwikkelen. Alle gebruikers en
26
Gaufre
W
E/L
Ec
DE ONTSPANNEN ZEE
W
E/L
Ec
W
DE WELVARENDE ZEE
DE RIJKE ZEE
W
E/L
E/L
Ec
DE SPEELSE ZEE
DE NATUURLIJKE ZEE
Ec
W
E/L
Ec
DE MOBIELE ZEE
W
E/L
Ec
Ontwikkeling van scenario’s voor het BDNZ. Kernwaarden: welzijnswaarde (W), ecologische en landschappelijke waarde (E/L), en economische waarde (Ec)
activiteiten worden ruimtelijk op elkaar afgestemd in een integrale visie, zonder dat er sectorale toekomstbeelden worden geschetst. Het scenario van de ontspannen zee focust alleen op de welzijnswaarde, met recreatie en toerisme als hoofdactiviteiten. Elk gebruik van de zee dat bedreigend is voor het welzijn, wordt verplaatst naar een locatie waar het geen of minder hinder veroorzaakt. Het scenario van de speelse zee legt de klemtoon op de combinatie tussen welzijn en ecologie: het zeelandschap blijft behouden en er is de mogelijkheid eilanden te ontwikkelen voor toeristische of natuurlijke doeleinden. Het scenario van de natuurlijke zee introduceert ‘natuurbeschermingszones’ en versterkt zo de landschappelijke en ecologische waarde. De kustzone en haar ondiepe zandbanken worden beschermd en er komen mariene beschermde gebieden, waarin de natuur alle kansen krijgt. Hinderlijke activiteiten voor de natuur worden beperkt of verboden. Het scenario van de mobiele zee wil economie en ecologie met elkaar verzoenen. Economische activiteiten zoals visserij en zand- en grindontginning worden zoveel moge-
27
uitbouw van een gedifferentieerd mobiliteitsnetwerk (short sea shipping – verkeersscheidingsstelsel voor economisch verkeer – ferrylijn)
uitbouw van een haven en luchthaven op zee verbonden met de haven van Zeebrugge ter ontlasting van Oostende, Zaventem, ...
concentratie van overige economische activiteiten
Structuurplan en beeldimpressie van de Welvarende Zee Karikaturaal toekomstbeeld in het scenario van de Welvarende Zee. Een gecomprimeerd luchthaven- en haveneiland vormt een nieuwe ‘hub’ in het transportnetwerk in de Noordzee. Grote cargoschepen hoeven niet door te varen naar de havens van Zeebrugge, Vlissingen, Gent en Antwerpen. De goederen worden op dit eiland overgeladen op kleinere en snellere kusttransportschepen. Het eiland kan zo een betekenis krijgen voor nog andere havens in het zuidelijk deel van de Noordzee.
concentratie van economische activiteiten in kernzone
concessies in de economisch meest geschikte zones
natuurlijke en 'luwe' zones (windmolenparken, diepere zee) hebben een voorraadfunctie (bijkomende mogelijkheden voor visserij en aquacultuur)
Structuurplan en beeldimpressie van de Rijke Zee Een karikaturaal toekomstbeeld in het scenario van de Rijke Zee. Wind turbineparken, visserij en zand- en grindontginning vinden plaats in exclusieve concessiezones, waar de concessiehouder een grote verantwoordelijkheid over zijn 'lapje zee' draagt. Windturbines zijn in dit scenario grootschalige parken, met een optimale dichtheid aan windmolens (maximaal economisch rendement).
lijk afgestemd op de natuurlijke zeedynamiek. Een soort rotatiesysteem zorgt ervoor dat de natuurlijke milieus niet belast worden. Tijdens kwetsbare seizoenen zijn activiteiten in natuurlijke zones met een grote waarde verboden. Het scenario van de rijke zee focust uitsluitend op het economische potentieel van de zee. Visserij, zand- en grindontginning en windmolenparken krijgen de economisch meest rendabele locaties toegewezen. Natuurbeschermingsgebieden fungeren louter als voorraadruimtes voor de visserij. De welvarende zee legt de klemtoon op de mix tussen welzijn en economie, met bijzondere aandacht voor een efficiënte organisatie van het transport. Het bevat een plan voor een gecombineerd luchthaven- en haveneiland in zee.. Deze zes scenario’s schetsen elk een ideaalbeeld vanuit een bepaalde invalshoek door één of een combinatie van twee kernwaarde(n) te beklemtonen. Het definitieve ruimtelijke structuurplan voor het BDNZ moet eerder proberen de kernwaarden in evenwicht te brengen, en zou dus in het midden van de drie kernwaarden moeten liggen. Economie, ecologie en maatschappelijk welzijn vormen samen de drie componenten van duurzame ontwikkeling (Vanhulle A. & Maes, F., 48 West-Vlaanderen Werkt, 2006). Toch zetten de scenario’s en de bijhorende ruimtelijke structuurplannen ongetwijfeld aan tot nadenken over het toekomstige gebruik van de zeeruimte. De waarnemer wordt geprikkeld zich een oordeel te vormen. De stakeholder ervaart de oefening als een denkproces met een globale visievorming als eindresultaat, zonder dat zijn belangen op zee direct worden bedreigd. De structuurplannen zijn immers geen duidelijk afgebakende zoneringsplannen met directe maatregelen of gevolgen voor de gebruikers.
— Een stakeholderworkshop als afsluiter van het onderzoek De stakeholderworkshop op 11 februari 2005 had twee doelstellingen: de voorlopige resultaten van het GAUFRE-project voorstellen en een discussieforum organiseren over de beslissingsregels (’decision rules’) die prioritair worden geacht bij het opstellen van een ruimtelijk structuurplan voor de Noordzee. Eenmaal de deelnemers van de workshop een algemeen beeld hadden van de GAUFRE-resultaten en de term ‘beslissingsregels’ goed begrepen hadden, werd een prioriteitenlijst opgesteld met beslissingsregels en de daaruit volgende scenarioschets. Voor het discussieforum werden de deelnemers in zes groepen ingedeeld, waarbij in elke groep vertegenwoordigers van de verschillende zeegebruikers samen zaten. Per groep werd een moderator en een tekenaar aangesteld. Iedereen kreeg een identieke lijst van beslissingsregels, zo geformuleerd dat er geen streefwaarde aan gekoppeld was. Elke individuele deelnemer moest de beslissingsregels rangschikken naar belangrijkheid vanuit zijn of haar standpunt. Vervolgens konden ze ook streefwaardes invullen, indien gewenst (bijvoorbeeld 7% hernieuwbare energie). Per groep werd de individuele ranking samengevat op een Excell-sheet. Op basis van deze samenvatting vond een discussie plaats, met de bedoeling een groepsconsensus te vinden over de rangorde van de beslissingsregels. Ondertussen maakte de tekenaar een schets van hoe ‘hun’ scenario er voorlopig uit zou zien. Deze
30
Gaufre
procedure (discussie, aanpassing, schets) werd enkele malen herhaald tot elke groep tot een consensus was gekomen. De rangorde van de beslissingsregels werd vertaald in een ruimtelijke structuurschets per groep. Deze schetsen werden tijdens de voltallige vergadering besproken, waarbij de deelnemers konden reageren. Bij dit stakeholderproces viel een aantal zaken op. De prioriteiten bij de zes groepen waren niet substantieel verschillend. Uiteraard waren er nuances in de prioriteiten en klemtonen (kleine of zeer grote mariene reservaten, windmolens geconcentreerd in een park of meer verspreid over de Thorntonbank enzovoort), maar deze waren zeker niet onoverkomelijk. Stakeholders die traditioneel lijnrecht tegenover elkaar staan (bijvoorbeeld natuurbescherming versus visserij ten aanzien van mariene beschermde gebieden) zijn in werkelijkheid niet noodzakelijk elkaars tegenpolen als het op neutrale en directe onderlinge communicatie aankomt. Elke stakeholder werd immers geconfronteerd met de belangen van de anderen en hun argumenten. Wetenschappers die derden snel willen informeren over hun onderzoek en hiervoor hun interesse willen wekken, hebben aan beeldmateriaal een krachtig communicatiemiddel. De vertaling van de analyseresultaten en de locatie via structuurkaarten maakte theoretische concepten niet enkel toegankelijker, maar ook de gevolgen van beslissingsregels begrijpelijker. Hoewel er aanvankelijk wantrouwen bestond over het doel en nut van de oefening, beschouwde een overgrote meerderheid van de deelnemers ze tegen het einde van de dag als bijzonder nuttig en politiek relevant, ook al wist men dat het resultaat van de participatieoefening geen beleidseffecten zou hebben. Misschien waren de stakeholders daarom constructiever. Het gevoel van sommigen dat ze nu eens tijdig en correct waren geïnformeerd, speelde ook een grote rol.
— Resultaten van het onderzoek voor het beleid Het belangrijkste resultaat voor het beleid is dat GAUFRE een ruimtelijke plannings methodologie heeft aangereikt voor alle activiteiten die zich in het BDNZ afspelen. Daarbij is rekening gehouden met de specifieke kenmerken van dit milieu. Op wereldschaal is dit een vrij unieke oefening. De methodologie kan worden gebruikt om nieuwe activiteiten aan te duiden of bestaande activiteiten te verplaatsen. In het laatste geval is duidelijk dat niet alle activiteiten zomaar naar een andere locatie kunnen worden overgebracht. Voor scheepvaartroutes bijvoorbeeld is dit quasi onmogelijk, althans niet unilateraal. Voor andere activiteiten, zoals zand- en grindontginning, kan dit wel. Een andere verdienste van het project is dat wetenschappelijk onderzoek dat belangrijk is voor ruimtelijke planning op zee, nu zichtbaar en toegankelijk is. Bovendien heeft het onderzoek het gebrek aan belangrijke data - zoals cumulatieve ecologische effecten van activiteiten en het herstelpotentieel van bepaalde getroffen zeecompartimenten - blootgelegd en de aandacht gevestigd op de problematiek van wetenschappelijk onvergelijkbare data wegens tijd- en schaalverschillen. Dit alles is relevant voor het beleid en voor de bepaling van onderzoeksprioriteiten. Een derde beleidsrelevant resultaat is dat de wetenschappelijke onderzoeksresultaten
31
Conflict- en interactiekaart van de geregelde zee – Alle zones met een juridisch statuut in het BDNZ. (Structuurkaart © UGent, Renard Centrum voor Mariene Geologie)
Conflict- en interactiekaarten (Structuurkaart © UGent, Renard Centrum voor Mariene Geologie)
De economische zee – Visserij-intensiteiten in het BDNZ: waarnemingen van bewegingen van vissersvaartuigen. lage intensiteit
gemiddelde intensiteit
De doorboorde zee – Kabels en pijpleidingen in het BDNZ. pijpleidingen
kabels
kabels in onbruik
hoge intensiteit
De betwiste zee – Ruimtelijke conflicten van zand- en grondontginning met
De bedreigde zee – Vervuiling van de waterkolom: gebieden met frequente
andere gebruikers van het BDNZ en positieve effecten.
olievervuiling op zee, in overlap met waarnemingen van olievervuiling in de
conflicten
locaties voor zand- en grindontginning
positieve effecten
overige activiteiten en infrastructuren
periode 1996-2002. gebied met zeer frequente olievervuiling
gebied met frequente olievervuiling
waarnemingen van olievervuiling in de periode 1996-2002 (grootte van bol in overeenstemming met relatieve grootte van de olievlek)
haven (frequente olievervuiling)
bekend worden gemaakt aan een ruim publiek, via een boek met kaart- en beeldmateriaal. Veel mensen hebben geen idee welke activiteiten de zee herbergt, waar die zich precies afspelen en welke spanningen ze kunnen veroorzaken. Het boek Een zee van ruimte is eerder ontwerpmatig opgevat en draagt bij tot wat men ’bewustwording’ voor de zee zou kunnen noemen. Dit begrip overstijgt het recreatieve aspect. De belangstelling voor de drie tentoonstellingen waarin het ontwerpmatig onderzoek van GAUFRE en het M.U.D-ontwerp werden voorgesteld, toont aan dat het zeemilieu veel mensen boeit. De visies, scenario’s en structuurplannen van de GAUFRE-ontwerpers en het M.U.D-ontwerp zetten iedereen aan tot nadenken en gaan verder dan de communicatieve effecten van zuiver wetenschappelijk onderzoek. Veel van deze aspecten zijn het resultaat van de interactie tussen fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en ontwerpmatig onderzoek. Bij deze eerder indirecte beleidsmeerwaarden gaat het om wetenschapscommunicatie via een cultureel project. Directe beleidseffecten heeft het GAUFRE-onderzoek nog niet gehad. Het onderzoek had geen invloed op de ontwikkeling van het Masterplan Noordzee, omdat beide trajecten in tijd parallel liepen en omdat er bij het GAUFRE-onderzoek duidelijk voor gekozen is afstand te nemen van de ruimtelijke beleidsvoorstellen in het Masterplan. Dit heeft niets te maken met een waardeoordeel over het Masterplan, wel met het feit dat de wetenschappers eerst hun werk wilden doen. Uiteraard hebben de medewerkers van het GAUFRE-onderzoek en de betrokken ontwerpers en uitvoerders van het Masterplan veelvuldig contact met elkaar gehad. De wederzijdse beïnvloeding op de eindproducten was echter gering. Niettemin heeft het beleid belangrijke inspanningen geleverd de resultaten van het GAUFRE-onderzoek bij een ruimer publiek bekend te maken door drie tentoonstellingen over GAUFRE en M.U.D (Rotterdam, UGent en Kursaal van Oostende) te cofinancieren. BELSPO heeft bijkomende kredieten vrijgemaakt voor de productie van het boek Een zee van ruimte, met een oplage van 2.500 exemplaren en verschenen in drie talen.
34
GAUFRE
Noten 1
Maritiem Instituut, Renard Centre of Marine Geology (RCMG), Marine Biology Laboratory (MBL) en private consultant: ECOLAS NV.
Het betrof de lopende projecten: TROPHOS, MARE BASSE, ECOSONOS, RAMA en BALANS.
ArcGis staat voor een geheel van softwareproducten voor geografische informatiesystemen. Op desktopniveau
2 3
spreekt men over GIS. ArcGis kan bestaan uit: ArcReader waarmee mappen kunnen worden overzien en worden bevraagd; ArcView dat toelaat ruimtelijke data te bekijken, mappen te maken en rudimentaire ruimtelijke analyses te maken: ArcEditor dat toelaat om naast ArcView “shapelifes” en “geodatabases” te manipuleren; en ArcInfo die de meest geavanceerde versie is op het vlak van bijkomende mogelijkheden voor datamanipulatie, bewerkingen en analyses.
4
De leden waren: Mevr. Kathy Belpaeme, coördinator Geïntegreerd Beheer van de Kustzone (België); Ir. Bernard De Putter, Ir. Peter De Wolf, Ir. G. Dumon en Ir. Miguel Berteloot van de afdeling Waterwegen Kust van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (AWZ-AWK, thans MDK); Ir. Antoine Descamps en Joris De Muyter, Mariene Administratie, VTS departement, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; Mr. Luc Dewilde en Frans Van Hulle van 3 E Engineering, Departement Windenergie; Dr. Thierry Jacques, Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee, Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen; Prof. Dr. Eckhart Kuijken en dr. Eric Stienen van het Instituut voor Natuurbehoud, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; Ir. Michel Mainjot, Patrick Schotte & Helga Vandereyken (FOD Economie); Dr. Jan Mees en Dr. Jan Seys van het Vlaams Instituut voor de Zee; dr. Ir. Hans Polet, Departement van Zeevisserij; en Mr. Peter Symens, beleidsafdeling van Natuurpunt.
35