STROHULZENFABRICAGE (DEEL 1) H.M. Lups
S
trohulzen en stromatten waren vroeger de enige soort verpakking waarin men flessen schadevrij kon vervoeren. De productie van strohulzen en stromatten was oorspronkelijk een huisindustrie. Al in het begin van de 17e eeuw moeten de eerste strohulzen vervaardigd zijn in Noord-Duitsland en wel in de streek rond Osnabrück, een gebied waar de boeren veel rogge verbouwden. De rogge werd toen nog met de hand gemaaid. Dit lange stro werd schud- of schoofstro genoemd. Dit lange roggestro was het meest geschikt voor de vervaardiging.
Het meisje op de voorgrond naait op een vlaknaaier stromatjes die het meisje daar direct achter dichthaakt tot huls Nadat de rogge in de wintermaanden gedorst was, kwam het stro vrij. Op de velden kon men ’s winters niet werken en achter in de stal van de (Saksische) boerderijen hielden de zonen, dochters en knechten zich onder meer bezig met het maken van strohulzen. Deze waren oorspronkelijk vooral bedoeld voor het vervoer van wijnflessen, maar later ook meer en meer voor bierflessen. De grote bierbrouwerijen in het Noorden van Duitsland, in Bremen en Hamburg, vormden dan ook een goede afzetmarkt. Deze primitieve strohulzenfabricage is na verloop van tijd ook doorgedrongen tot streken in Nederland en Noord-België waar op de arme zandgronden veel rogge werd verbouwd en men naar aanvullende middelen van bestaan zocht. Tot het begin van de 20e eeuw bleef de vervaardiging van strohulzen ook daar vooral huisindustrie, al zijn er mogelijk hier en
daar grotere werkplaatsen geweest. Echte fabrieken waren er nog niet. Handelaren kochten gewoonlijk de strohulzen op van de boeren met wie ze veelal vaste afspraken hadden gemaakt. Deze verkochten ze vervolgens aan de grote afnemers zoals brouwerijen en wijnhandelaren. Erg populair was deze tak van huisindustrie niet en zeker ook niet gezond: er kwam veel stof vrij, ook al omdat het stro met behulp van een soort grove rakel ontdaan moest worden van ongerechtigheden. Ook bij de huisindustrie was kinderarbeid een belangrijke factor. Uurlonen van 5 cent en hoger werden alleen behaald door volwassenen, zeer jonge kinderen haalden 2 tot 2½ cent per uur. De naaimachine werd gratis door de werkgever in bruikleen gegeven. Erg lucratief zal deze thuisindustrie niet zijn geweest, zeker niet toen men omstreeks het jaar 1900 deze hulzen ook fabrieksmatig ging vervaardigen. In het archief van de filantropische vereniging ‘Hulpbetoon’ (1873-1941, aanwezig in het Historisch Centrum Overijssel te Zwolle) wordt opgemerkt: ‘Andere werkverschaffingsprojecten betroffen het in bruikleen geven van mangels, het verstrekken van materiaal voor water- en vuurneringen (tot 1908), het maken van biezen- en strohulzen voor flessen (1894/95), en het vervaardigen van halsters voor paarden (1900/1901). Lang zijn deze werkzaamheden echter niet uitgevoerd.’ Met andere woorden: ook de strohulzenproductie kwam daar niet van de grond. De fabrieksmatige productie werd in verschillende delen van het land gestart, het meest daar waar dus rogge werd verbouwd en waar geen andere stro verbruikende fabrieken (bijv. Strokartonfabrieken) actief waren. Voor zover ik heb kunnen nagaan waren de meeste in Brabant gevestigd, maar ook bijv. in Didam is er van begin 1900 tot circa 1935 een geweest als nevenactiviteit van herberg ‘De Harmonie’. Rond 1900 was het vervaardigen van strohulzen één van de belangrijkste onderdelen van de verpakkingsindustrie. De in dit artikel gebruikte gegevens en illustraties zijn voornamelijk afkomstig van drie Brabantse fabrieken: te Leende, Tilburg en Uden1. Na reiniging van het stro was in het begin de werkwijze als volgt: De arbeider of arbeidster nam een hoeveelheid stro, voldoende voor één huls. Dit stro had tweemaal de lengte van een huls. Het werd gelijkmatig uitgespreid op het heen en weer schuivende deel van de daartoe ontwikkelde naaimachine. Op de helft van de lengte werd er een stang dwars overheen 1
Onderzoekingen naar de toestanden in de Nederlandse huisindustrie; deel 2 (1912), Hoofdstuk XXII, Stroohulzen maken.
juli – augustus – september 2012
1
gelegd en vastgeklemd. De helft van het stro, rechts van de stang, werd omgeslagen en eveneens met de stang vastgeklemd. Daarna begon het naaien of stikken, waartoe oorspronkelijk met de hand aan een zwengeltje werd gedraaid (later ging dat door aandrijving met behulp van een stoommachine of elektriciteit), waardoor twee of drie naalden in beweging werden gebracht en tegelijkertijd het deel van de machine waarop het stro lag van voren naar achteren bewoog.
In hetzelfde pand was ook een handel in glasverpakkingen en een capsulefabriek gevestigd. In de laatste vervaardigde men (loden) capsules. Hier werkten zo’n vijftig vrouwen. De heer H.J.M. van Diesen en zijn zoon de heer J.H.J.M. van Diesen brachten na de Tweede Wereldoorlog de zaak terug bracht tot een handel in glasverpakkingen.
2
De eigen smederij van Catalonië De aldus verkregen vierkante lap stro werd door een bindster met behulp van een grof haakje en touw tot een huls samengebonden. Later kwamen rondnaaiers op de markt. Met deze machines konden de hulzen in één keer worden genaaid. Voor het naaien in de fabrieken in Noord-Brabant was het gewone loon 6 cent per 100 stuks, voor het binden 5 cent. Per uur werden 110 tot 130 hulzen gemaakt. In 1900 richtte een bekende Tilburgse wijnhandelaar en industrieel H.J.M. Verbunt de ‘Tilburgsche Stroohulzenfabriek Catalonië’ op, voor die tijd een grote onderneming waar meer dan honderd mensen in dienst waren. In 1938 werd de strohulzenfabriek en glashandel verkocht aan de heer H.J.M. van Diessen. In deze textielstad werkten veel jonge wevers eerst enkele jaren bij Catalonië, dat in de volksmond 'De Strooikeet' genoemd. Het was een van de weinige plaatsen waar men op jonge leeftijd al iets kon verdienen. Uit die beginperiode is nog een fotoalbum aanwezig met opnamen, die op het bedrijf betrekking hadden, waarvan mijn neef, H. v.d. Klugt, van de heer J.H.J.M. van Diessen (zoon van H.J.M.) een aantal opnames mocht maken. Uit deze foto’s blijkt dat daar de jongens meest achter de naaimachines stonden, waarmee de matjes werden gestikt, terwijl de meisjes voor de verdere afwerking zorgden. Voor de hulzen, die aan de bovenkant dicht moesten waren speciale machines beschikbaar, kopmachines. Uit de foto’s blijkt dat in dit bedrijf de naaimachines centraal werden aangedreven.
Afwerken van de strohulzen bij Catalonië Een andere strohulzenfabriek, eigendom van de familie Van Engelsen, Straw Works W.van Engelen – Vughts Leende, te Leende werd in 1912 gesticht door Willem van Engelen1. Een van de werkneemsters was Betje Huijbers-van Zon. Ze heeft ongeveer zestien jaar bij ‘den hulzenpik’ gewerkt: van haar 13e tot haar 29ste levensjaar. Zij vertelde: ‘Het was hard werken. Wij meisjes, moesten strooien matjes met een soort haaknaald aan elkaar vlechten, zó dat ze een huls vormden. Die hulzen moesten flessen tijdens transport beschermen’. De mannen en jongens deden het zware werk. Een jongen die na afloop van zijn schooltijd begon te werken ontving per week een rijksdaalder. Vanaf zijn zestiende kreeg hij jaarlijks per week een kwartje opslag. Een meesterknecht haalde negen gulden. De meisjes in de fabriek mochten niet praten, want dat leidde te veel af. Er werd wel veel gezongen, dikwijls godsdienstige liedjes. Zij stonden in stukloon en konden als ze flink doorwerkten een gulden of vijf per week verdienen. Ze sloofden van zeven tot zeven uur en hadden middagpauze van twaalf tot half twee. ’s Zaterdags duurde het werk van zeven tot twaalf uur, maar dan moesten ze nog hun machine schoonmaken, zodat ze pas tegen half twee thuiskwamen. Met Leende-kermis werd er niet gewerkt. Dan werd wel de boetepot onder het personeel verdeeld.’ ■ [word vervolgd] 1
Ontleend aan een artikel van Piet Willems uit 1996
juli – augustus – september 2012
SCHERPRECHTERS D. Kranen
E
nkele jaren geleden deed ik in een aantal archieven onderzoek naar kwakzalvers en chirurgijns. Mijn doel was te proberen er achter te komen hoe de overheid in de 17e en 18e eeuw omging met verzoeken om (tijdelijke) vestigingsvergunningen. Daarbij viel bijvoorbeeld op de niet te winnen strijd van chirurgijnsgildes tegen beunhazen die - ten koste van de leden van het gilde - als barbier probeerden wat bij te klussen. Gilden hadden een regulerende en beschermende taak. Zo ook het chirurgijnsgilde. Reguleren hield in het beperken van het aantal leden en het opleiden en examineren van aspirant chirurgijns. Beschermen: waakzaamheid was geboden ten opzichte van ‘indringers’ en beunhazen; daarbij werd zo nodig het gezag van de stedelijke overheid ingeschakeld. Over beide facetten is wel het een en ander te vinden maar ik heb me gericht op het kijken naar de omgang met indringers en beunhazen.
Om dat in de toekomst te voorkomen vroeg Diepenbroek toestemming om voortaan fracturen en breuken te mogen behandelen. Ook zijn voorgangers zouden dat recht gehad hebben, en niet te vergeten zijn collega’s in andere steden. Helaas kon het College van Overlieden (het dagelijks bestuur) van het Chirurgijnsgilde aantonen dat zijn voorgangers dat recht niet hadden, sterker nog, zelfs beboet werden wegens overtreding van de regels. Diepenbroek is echter hardnekkig; in december 1746 wordt hij opnieuw betrapt bij het uitvoeren van chirurgische handelingen. Op het herhaalde verzoek van Diepenbroek chirurgische handelingen te mogen uitvoeren wordt opnieuw negatief beslist.2
Een heel aparte (kleine) groep wordt gevormd door scherprechters (beulen) die graag chirurgijnswerk wilden doen en daar toestemming voor vroegen. Een verklaarbare vraag wanneer men ziet welke lichamelijke kwellingen scherprechters moesten uitvoeren. En waren de eerste chirurgijns niet in als barbier begonnen? Een scherprechter moest, wilde hij zijn taken goed en snel kunnen uitvoeren, wel enige kennis van de bouw van het menselijk lichaam hebben. Hoe ver kon hij bijvoorbeeld gaan tijdens het zogenaamde ‘examineren’1 van gevangenen? Frans Diepenbroek in Utrecht Hij is een mooi voorbeeld van een scherprechter die hardnekkig probeerde zijn werkzaamheden met chirurgijnswerk uit te breiden. In december 1742 wordt Diepenbroek door de Deken van het Chirurgijnsgilde, Leonard van Diden, voor het gerecht geroepen wegens het verbinden en behandelen van een patiënt met een fractura ossis femoris (dijbeenbreuk) terwijl de patiënt nota bene onder behandeling van Van Diden zelf was. Diepenbroek werd beboet.
1
Het galgenveld op Volewijck (Amsterdam) getekend door Gerrit Lamberts, ca. 1795. In februari 1750 brutaliseert Diepenbroek het Chirurgijnsgilde zelfs door rekeningen te sturen voor het medisch behandelen van de heren Schaap en Van Aelst ter grootte van resp. 65 en 32 gulden. Voor deze keer wordt er geen boete opgelegd, op voorwaarde dat hij zich voortaan afzijdig houdt van medische handelingen. Over betaling van de twee rekeningen wordt niet gesproken! Franz Hinrich Christopher Diepenbrock zag het levenslicht in Eldagsen (Duitsland) in 1707 en overleed te Utrecht in 1774. Hij huwde in 1739 in Utrecht met Elisabeth van Anholt.
Gerechtelijk onderzoeken, verhoren. Dat klinkt niet ernstig maar bij gebrek aan een bekentenis werd wel de pijnbank gebruikt. Soms was het tonen daarvan al voldoende om een bekentenis af te leggen.
2
Vroedschapsresolutie van 7-9-1750, folio 261 verso
juli – augustus – september 2012
3
De familie Van Anholt was ook een familie van scherprechters. In Arnhem was bijvoorbeeld Johan Hendrikus van Anholt in de jaren 1750-1760 als zodanig werkzaam 1 . (Hem komen we nog tegen) Frans volgde zijn vader, Johan Conrad, op die tot zijn overlijden in 1736 het beroep van scherprechter uitoefende. Frans legde op 27 november 1736 de eed af voor de Raad van het Hof van Utrecht en daarmee was zijn benoeming een feit. Zijn eed luidde:
van Guiskamp, in dienst van de provincie Friesland, en de gebroeders Karolus en Frans Klyne.
‘Ick beloove en sweere, dat ik de heeren Presideerende en Raden van den Hove Provinciaal van Utrecht, alle gehoorsaemheid en respect bewijsen zal, dat ik niet zal openbaren, het geene ik onder het examen van gevangenen zal hooren, en mij voorts quijten als een goed en getrouw Scherprechter schuldig is en behoort te doen’. Zijn aanvangs tractement bedroeg 100 gulden, te veel om van honger om te komen. Hij vroeg dan ook al snel na zijn aantreden verhoging tot 200 gulden. Dat verzoek werd nog in december 1736 door het Hof gehonoreerd. In oktober 1770 – niet zo lang voor zijn afscheid – blijkt Diepenbroek een tractement te genieten van f. 500 gulden. Van dit bedrag werd f. 364 door de stad betaald en de rest uit de Provinciale kas. Frans werd in mei 1771 op eigen verzoek ontheven van zijn taken en opgevolgd door Johannes George Karius 2 die al sinds 1766 als adjunkt scherprechter in dienst was3. Deze George is weer familie van Johannes Karius, als scherprechter in dienst bij de Krijgsraad der Verenigde Nederlanden. Met een dergelijk traktement moest je wel zien een aanvullend inkomen te verwerven. Het kan ook zijn dat net als in Arnhem, de scherprechter werd betaald voor de typische beuls werkzaamheden, en dat die 100 gulden de basis vormden. Dat zou moeten blijken uit de stadsrekeningen van Arnhem. In het licht van het voorgaande is het verbazingwekkend te zien welke bedragen de hierboven genoemd Johannes Karius in 1764 declareert bij de Krijgsraad te velde. Er waren zoveel veroordelingen en scherpe ondervragingen dat Karius drie collega’s moest inhuren om het werk op tijd klaar te krijgen. Die collega’s waren D. 1
Oud Archief Arnhem, toegang nr.2000, inv.nr.117 Hof van Utrecht, 239-1, inv.nr.9-11 3 idem, inv. nr. 4-2 2
4
Uit: Plano’s en plakkaten, Koninklijke Bibliotheek (258 C 53 [49]) De veroordeelden waren afkomstig van het Compagniesschip Nijenburg. Op dit schip, uitgevaren voor de Kamer Hoorn, had in juni 1763 een muiterij plaats gevonden. Op 31 augustus 1764 werden ’13 Misdadigers, zynde Muytelingen van ’t O.I.C. Schip NYENBURG, waarvan ‘er 10 met de Koord zyn gestraft, Geradbraakt4, 2 van de Raa geloopen5 en eenige andere, die naar verdiensten een mindere Straf ondergaan hebben’. 6 4
5 6
Geradbraakt: strafoefening waarbij een misdadiger langzaam doodgemarteld wordt, doordat eerst zijn ledematen gebroken worden en vervolgens zijn lichaam op een rad wordt gelegd. Van de ra lopen of vallen: kielhalen Echt relaas van de muiterij op het Compagniesschip NIJENBURG. Voor het eerst verschenen in 1764, opnieuw uitgegeven en van commentaar voorzien door Nienke de Jonge, Leonoor Kuijk en Liesbeth Oskamp, (1992)
juli – augustus – september 2012
De gebroeders Klijne waren de zoons van David Klijne, scherprechter in Den Bosch1. En David was gehuwd met Catarina Lijsebet van Anholt. Scherprechters hielden zich ook op verzoek met medische zaken bezig. Daar is een mooi voorbeeld van te vinden in een notariële overeenkomst d.d. 12 januari 1726. ‘Hans Jurriaan Diepenbroek scherprechter alhier (Utrecht), ter eenre, en Jan de Banck geboortig van Ingen, ter andere zijde, te kennen gevende dat den laatsten comparant door een val aan zijne linker zijde was ontheupt, (ontwricht) waar omtrent zijn geaccordeert dat Diepenbroek den patient tot zo verre zal moeten geneezen dat hij, met behulp van een stok of rotting in de hand, zal kunnen gaan.’ In geval van succes zal Diepenbroek 125 gulden ontvangen, maar in het tegenover gestelde niets!2 In Arnhem was het in 1643 wel aan de beul toegestaan - nadat hij door de stadsdoctoren was geëxamineerd - de chirurgie te praktiseren, echter zonder een precedent te scheppen voor zijn opvolgers.3 Samenhang scherprechters families De verwevenheid van de diverse scherprechters families is opvallend4 maar niet toevallig. De scherprechter vervulde een zeer aparte rol: aan de ene kant onmisbaar bij het voltrekken van de dikwijls zeer zware lijfstraffen - het was handig dat er iemand was die dat verschrikkelijke werk wilde uitvoeren maar je wilt zo’n man toch niet als buurman! In het sociale verkeer waren het outcasts. Zelfs in de kerk, tijdens het Heilig Avondmaal wilde niemand naast hem zitten! Dat werd opgelost door hem de laatste plaats aan tafel te laten innemen. Er wordt zelfs gezegd dat zelfs nog in het begin van de 19e eeuw in Arnhemse kroegen de beul, die een borrel wilde, een glas met een afgebroken voet aangeboden kreeg, m.a.w. hij mocht er niet de tijd voor nemen! Voor sociale contacten, het zoeken van een partner, en het leren van het vak, kwam men als vanzelf uit bij andere scherprechterfamilies.5 Enkele werkzaamheden van de scherprechter van Arnhem en de vergoeding daarvoor Voor het assisteeren bij een examen, alsmeede voor het tortueeren van een gevange voor hem en sijn dienaar elke reis 3 gulden, dog soo meer als een de torture moet ondergaan, sal hij voor hem en sijnen die1 2 3 4 5
Bossche Encyclopedie HUA, hypotheken U129a8-31 M.A.van Andel in Chirurgijns, Vrije meesters, Beunhazen en Kwakzalvers, 2e druk, Amsterdam (1946), 169
Zie daarvoor op internet: -members.home.nl/ riandirksen/scherprechters.htm (zonder spatie) Zie: P.G. Aalbers, Justitiae Sacrum, Arnhem 1998, 42,43.
naar niet meer mogen declareeren als 1 dubbelen.
Voor eene gemeene geesseling sal hij soo voor hem als sijnen dienaar niet meer mogen declareeren als 3 gulden, de garden 6 en bindlijnen daar onder begreepen. In 1734 was de oude houten galg op de Galgenberg aan vervanging toe. De Zutphense bouwmeester Gerrit Ravenschot kreeg de opdracht om naar Amsterdams voorbeeld een nieuwe stenen galg te ontwerpen, waaraan 21 veroordeelden tegelijk konden worden opgehangen. Het tentoonstellen van lijken aan de galg werd in 1795 door de Fransen afgeschaft. De galg werd uiteindelijk in 1803 afgebroken.
Voor het afsnijden van een oor sal hij voor hem en sijn dienaar niet meer mogen declareeren als 3 gulden. Voor het afhouwen van een hand voor hem en sijnen dienaar 5 gulden. Voor het hangen van een delinquent, daaronder begreepen ‘t vastmaken van de leeder 7 , vastbinden, mitsgaders ‘t aanslaan van crammen, nagelen, kettingen, ‘t leeveren van stroppen etc. voor hem en sijnen dienaar boven de 3 gulden vacatie voor eenen dag 30 gulden. Voor een delinquent ‘t hooft af te slaan, ‘t sij met ‘t swaard of met de bijl, ofschoon op een rad gebonden, voor hem en sijnen dienaar daaronder mede begreepen ‘t schoonmaken van ‘t swaard of bijl, ‘t lee6 7
Garde: roede of twijg, waarmede gegeseld wordt; geeselroede. Galgladder
juli – augustus – september 2012
5
veren van touwen en bindlijnen en den gevangenen mede in bewarende hand onder het gerigt te houden, boven de vacatie van 3 gulden, 30 gulden. Voor ‘t worgen van een delinquent aan een paal, daar onder mede begreepen stokken en andere instrumenten daar toe dienende voor hem en voor sijn dienaar boven de gewone vacatie van 3 gulden, 30 gulden. Voor het radbraken van den delinquent, denselven het hooft af te houwen, met ‘t aanslaan van knuppelen op het rad setten, ‘t hoofd op de pin vast te maaken en wat verder daaraan dependeert, soo van bindlijnen,
Voor een gevangene te vierendeelen, voor yder vierendeel op een staak te doen setten of hangen, met al wat daaraan dependeert of annex is, voor hem en sijn dienaar boven de 3 guldens vacatie, 70 gulden. En inval ‘t mogte koomen te gebeuren, dat ymand in hegtenis sig selve ‘t leven quam te beneemen, en dat ‘t lyk gecondemneert wierde om op een horde gebonden en buiten onder de galg begraven te worden, sal voorgem. scherpregter voor hem en sijnen dienaar booven de voorsz. vacatie van drie gulden niets meer mogen declareeren als volgt: Namentlyk voor ‘t lyk op de horde te binden en te sleepen, de horde en de touwen daaronder begreepen eene summa van 20 guldens. Arnhem , 13 februari 1760
Verschillende lijfstraffen. Bij het radbraken sloeg men met een rad iemands armen en benen kapot. De ledematen braken doordat er een houten balk onder lag.De man links wordt met paard en slede uit de stad naar de galg gesleept. Als ter dood veroordeelde zou hij immers de grond bezoedeld hebben door te voet te gaan. Met een gloeiende nijptang knijpt de beul stukken uit zijn rug. Daarna zal hij worden opgehangen.
schoonmaken van instrumenten, en ’t geen daar verder dependeert, soo voor hem als sijnen dienaar, boven de vacatie van eenen dag ad 3 gulden, 50 gulden. Voor een delinquent aan een paal te worgen, en tot pulver te verbranden, of ook geheel leevendig te verbranden, daaronder begreepen alle instrumenten, touwen, kettingen, en alles wat daar aan ap- en dependent is, mitsgaders denselven in bewaarende hand te houden tot onder het Gerigt, booven en behalven den hiervoorens gespecificeerde vacatie van drie gulden, voor hem en sijnen dienaar 50 gulden.
Zelfmoord Dit werd als één van de zwaarste zo niet de zwaarste misdaad gezien. Het lichaam van de zelfmoordenaar werd zelfs veroordeeld, zoals hier boven staat werd ‘het lyk gecondemneert’ Een voorbeeld: [..] in verband met de enormiteit van de zelfmoord van Govert Peters, spreekt de Hoge Vierschaar van Grave het volgende oordeel over zijn lichaam uit: ‘Zijn lichaam moet van de strop worden gesneden, door een gat onder den dorpel van de deur gegraven op straat gebracht, op een horde gelegd, naar de galg gesleept, en daar aan een vork met een pin door den hals ter afschrikwekkend voorbeeld gehangen terwijl zijn goederen verbeurd verklaart worden.’ (16531) 1
Oud Rechterlijk Archief Grave, inv. nr. 8, f. 113-verso
juli – augustus – september 2012
6
Varia Zoals hiervoor geschetst, door de talrijke emolumenten kon de beul veel geld verdienen. Als een extra bewijs hiervoor kunnen wij vermelden dat Antonius Snijder, scherprechter van Groningen en de Ommelanden, bij de boedelscheiding na zijn dood in 1774, een kapitaal naliet van ruim f. 32.000.-1 Het zich voorzien van de in de folterkamer en op het schavot onvermijdelijke hulp, was een lastig op te lossen vraag. Hij, die de betrekking van beulsknecht aannam, wist dat hij, evenals zijn meester, tot de uit de maatschappij gestotenen zou behoren. Vandaar dat zijn looneisen buitengewoon hoog waren en de scherprechters dikwijls genoodzaakt werden de naaste mannelijke familieleden als handlangers aan te nemen.2 Ophangen aan de galg was min of meer de straf voor de gewone man; aanzienlijke personen werden gestraft met onthoofding, een mildere variant. De ergste doodstrafvorm was radbraken: aan handen en voeten op het radbraakkruis vastgebonden, werd de veroordeelde letterlijk door de beul kapotgeslagen. Veelal onthoofde de scherprechter het slachtoffer nadien en zette het hoofd op een ijzeren pin op het radbraakkruis. Vrouwen werden aan een paal gewurgd waarbij de wurging som op bevel van de rechters onderbroken werd, direct daarna moest de beul met de executie doorgaan.3 De scherprechter zwaait (slechts) met zijn zwaard Een voorbeeld van een ‘zacht’ oordeel met een ernstige ondertoon, waar de scherprechter voor moest optreden, is de veroordeling van een Patriot uit Bolsward in 1789. [zie hiernaast] De in de veroordeling besloten verbanning voor 20 jaar zal niet langer hebben geduurd dan tot 1795, het jaar van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap ! ■
1 2 3
‘Groningen den 18 May. Van Leeuwarden is ons ter plaatsing, de volgende Brief toegezonden: Op heden voor den middag heeft Cornelis van der Burg, in het Jaar 1787 regeerend Burgemeester en Vroedsman te Bolsward, zyne Sententie ontvangen; hier in bestaande: Dat het Hof van Friesland den Gevangene condemneerde, om by den Scherprechter op het Schavot geleid, en aldaar met het Zwaard over het Hoofd geslagen te worden, voorts gebannen buiten de Provincie voor den tyd van 20 Jaaren; en daar te boven te betaalen de kosten en misen van de Justitie, als mede die van den Processe. Dit Vonnis wierd uitgevoerd met de gewoone Plechtigheid, zo als gebruikelyk is by 't Onthalzen; te weeten: Ten 10 uuren, of daar omtrent, word hy door een Hofs Boode geciteerd om op de Cancelary te compareeren, ten einde zyne Sententie te aanhooren. Waarop hy geboeid, en, met 'ongedekten hoofde, door Schout en Dienaaren na de Cancelary geleid word, waar by de Scherprechter tegenwoordig is, terwyl de Cipier met den Bloedstaf voorgaat. Op de Cancelary gekomen zynde, word het Vonnis, in tegenwoordigheid van de Ed. Heeren Rechters, hem voorgeleezen. Dit verricht zynde, word hy weder met dezelfde Plechtigheid na het gedemolieerde Blokhuis geleid. Daar gekomen zynde, worden zyne armen door den Scherprechter met touwen, gevleugeld, zyn hals ontbloot, en een doek voor zyne oogen gebonden; dus na het Schavot geleid zynde, knielde hy voor een hoop zand, waar op de Scherprechter hem het Zwaard over 't hoofd zwaait, en vervolgens hem buiten de Stads Poort geleid’. [..] [Ommelander Courant van 19-5-1789]
advertentie
Tot Alcmaer is komen swerven een arme Jongen, out omtrent 13 a 14 Jaer, simpel van verstant, en soo qualijck bespraeckt, dat geen beduytsel kan doen, waer hy van daen komt, heeft oock de vallende Sieckte; vraegt men na sijn Naem, soo seyt hy, Ick heet Laken, sonder dat men meer bescheyt van hem kan krijgen. Soo iemant dese Persoon bekent is, of aengaet, werdt versocht 't selve bekent te maecken aen de Stadts Omroeper aldaer, op dat hy weder mocht te recht gebracht werden. [Oprechte Haerlemse Courant van 13-5-1676]
F.W.J. de Witt Huberts, De beul en zijn werk, (1937), 28 F.W.J. de Witt Huberts, De beul en zijn werk, (1937), 30 H. Steensma, Straffen door de eeuwen heen, (1982), 8 juli – augustus – september 2012
7
BOERENDEUNTJES OP ACHTTIENDE-EEUWSE SPEELKLOKKEN Annemieke Arendsen
O
p 15 mei 2012 werd voor de vierde keer de Dag van het Nederlandse Lied gehouden, die dit jaar in het teken stond van populaire 18e eeuwse muziek. Ook het onlangs verschenen nieuwe nummer van het Tijdschrift van de Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis had dit onderwerp als thema. Verschillende medewerkers van het Meertens Instituut leverden een bijdrage aan het nummer. Marieke Lefeber (links), musicoloog en onderzoeker in opleiding, schreef een artikel over haar onderzoek naar 18e eeuwse muzikale bellenspeelklokken: ‘Speelklokken waren een luxeproduct voor de elite, maar het repertoire bestond voor een groot deel uit eenvoudige melodieën afkomstig uit lagere milieus’. Vandaag de dag zouden we de muziek wellicht ‘volks’ noemen. Bellenspeelklokken zijn huisklokken die mensen in de achttiende eeuw bijvoorbeeld op de schoorsteenmantel of als staande klok in huis hadden staan. Naast dat ze de tijd aangaven, speelden ze een melodie, bijvoorbeeld om het kwartier. Lefeber: ‘Het fascinerende aan de bellenspeelklokken uit die tijd is dat ze tweehonderd jaar geleden hetzelfde klonken als nu. Als je zo’n klok hoort spelen, ben je in wezen dichter bij het verleden dan wanneer je een hedendaagse live-uitvoering van oude muziek hoort.’ Identificatie van melodieën ’Ik ben in mijn onderzoek vooral geïnteresseerd in wat voor melodieën op de klokken stonden, wie de klokken in bezit hadden en waarom. Zo hoop ik met mijn onderzoek meer te weten te komen over de cultuur- en muziekhistorische achtergrond van de klokken en hun repertoire.’ Voor haar onderzoek gebruikt Lefeber een corpus van opnames van melodieën van speelklokken. Deze opnames zijn gemaakt door een in bellenspeelklokken gespecialiseerde klokkenmaker, aangevuld met klokken van Museum Speelklok. Tijdens haar zoektocht naar de identificatie van de melodieën maakt zij veel gebruik van de Nederlandse Liederenbank. Bij een aantal klokken stonden de namen van de melodieën erop gegraveerd. ‘Die namen zocht ik op in de liederenbank en soms vond ik dan een match. Op die manier kon ik een aantal melodieën identificeren. Dit lukte niet altijd, omdat de namen van de melodieën op de klokken soms erg algemeen waren, zoals ‘menuet’ of ‘mars.’ Wat hierbij van grote waarde was, was het project van collega en postdoc Peter van Kranenburg. Hij maakte de zoekmachine ‘Witchcraft’ waarin melodieën terug te zoeken zijn, niet alleen op hun naam, maar ook op hun noten
schrift. Hierdoor heb ik veel melodieën alsnog weten te identificeren.’ Boeren, de gelukkigste mensen ter wereld Een verrassende ontdekking die Marieke Lefeber tijdens haar onderzoek deed is dat, hoewel de klokken vooral als luxe-object dienden bij een rijke elite, de melodieën die erop stonden vaak refereerden aan heel andere milieus. Het waren eenstemmige, eenvoudige deuntjes met Hollandse titels als ‘De dronken boer’ die ook terug te vinden zijn in handschriften en drukwerken uit die tijd. Dit ondersteunt de opvatting die sommige musicologen al wat langer hebben: dat dit eenvoudige repertoire niet per se alleen voor ‘het volk’ werd gespeeld, maar dat ook de elite graag naar de ‘boerendeuntjes’ luisterde.
Voorbeeld van melodieën op een speelklok uit de 18e eeuw Deze muziek werd dan bijvoorbeeld gebruikt in de muzieklessen. De namen die aan de melodieën werden gegeven hadden vaak iets met ‘boer’ erin: ‘boerenballet’, ‘de dronken boer’. Het luisteren naar dit soort ‘boerendeuntjes’ past in een culturele trend. In de achttiende eeuw had de elite een hang naar het ‘ongerepte’ boerenleven. Het eenvoudige leven, dat nog niet onder Franse invloed stond, werd geïdealiseerd. Zo noemt de achttiende-eeuwse geschiedschrijver Le Francq van Berkhey boeren ‘de gelukkigste mensen ter wereld.’ In de beslotenheid van hun eigen huis kon de elite naar dit soort melodieën luisteren. Klinkende verhalen Naast haar werk bij het Meertens Instituut is Lefeber ook werkzaam als conservator bij Museum Speelklok in Utrecht. Hier zijn naast klokken ook andere automatische muziekinstrumenten te zien, zoals draaiorgels. Op deze plek werd Lefebers belangstelling voor de achttiende-eeuwse klokken en hun repertoire gewekt. ‘In het museum werd altijd veel aandacht geschonken aan de technische kant van de instrumenten. In de toekomst willen we onder het motto ‘klinkende
juli – augustus – september 2012
8
verhalen’ in de presentatie meer aandacht gaan besteden aan de muzikale en culturele achtergrond van de instrumenten. Zo hopen we straks met behulp van mijn onderzoek meer te kunnen zeggen over de culturele context van de bellenspeelklokken en de melodieën, om zo het verhaal achter de instrumenten te kunnen vertellen.’■ [Dit artikel is verschenen in de digitale nieuwsbrief van het Meertens Instituut.]
VERZAMELING VAN TREFWOORDEN EN BEGRIPPEN VOORKOMEND IN DOOP-, TROUW- EN BEGRAAFBOEKEN EN ANDERE GENEALOGISCHE BRONNEN
[5e editie]
Deze 5e editie is gratis te downloaden en te koop op CD-Rom. Voor het downloaden klik op de knop homepage, voor bestellen gebruik de knop bestellen en vul het formulier in. Maar u kunt ook gewoon op de beginletter kiezen en dan het woord. U wilt bijvoorbeeld weten wat ‘obiit sine prole’ toch wel kan betekenen. Wel zoek onder de –O- en dan ziet u dat het ‘stierf zonder nageslacht’ betekent. In de 5e uitgave zijn weer meer trefwoorden en begrippen toegevoegd. Totaal zijn er meer dan 23.000 trefwoorden met hun betekenis opgenomen. Niet alleen Genealogische trefwoorden maar ook woorden uit gerechtelijke akten, schepenakten, rechtbankverslagen, oude woordenboeken, etc. Ook nu zijn alle woorden gewoon overgenomen die ik vond, inclusief schrijf- en typefouten. Soms heb ik ook het oorspronkelijke woord opgenomen in de verklaring Ook staat er soms een -?- bij een woord. Ondanks vele hulpbronnen op het internet, woordenboeken, taalhulp en hulp van mede-genealogen, is het dan nog niet gelukt een passende verklaring te achterhalen.
Vaak heb ik de afgelopen jaren te horen gekregen, ‘Volgens mij betekent dat heel iets anders’- Kan zijn, geef het mij door en ik zal het als alternatief opnemen in de volgende editie. Ik wil er weer uitdrukkelijk op wijzen dat een (tref)woord altijd in de context van de zin moet worden bezien en gelezen. Houd er rekening mee dat veel schrijvers tussen 1450 en 1850 niet goed konden schrijven en vaak de woorden ‘fonetisch’, of hoe zij dachten dat ze moesten worden geschreven, opschreven. Zij hadden geen spellingcontroller op hun ganzenveer of kroontjespen. Ik wens u veel plezier met het gebruik van de trefwoordenlijst. Ik heb de woorden als hobby voor mijn persoonlijk gebruik verzameld en stel ze graag ter beschikking van derden. Tot slot ook nu een woord van dank aan allen die mij nieuwe woorden toezonden, hielpen bij de vertaling en het samenstellen van de trefwoordenlijst. Door de omvang en de kosten is het niet meer mogelijk om het als boek te bestellen. Als alternatief is de trefwoordenlijst op een CD-Rom verkrijgbaar. Dat er nog steeds belangstelling voor de trefwoordenlijst is blijkt wel uit het aantal bezoekers aan de trefwoordenlijst. Veel websitebeheerders hebben op hun site een link geplaatst. Ik verwacht dan ook dat van de 5e editie weer veel gebruikt zal worden tijdens het bewerken van oude akten en de beoefening van de genealogie. De samensteller, André Dumont Oss, februari 2012■ advertentie Daer is een Valck gevangen op 't Tolhuys over Rotterdam, hebbende aen sijn Poot een Silvere Ring met eenige Letters daer op: Die deselve verloren heeft, kan sich addresseeren aen Jan Tackebos, op het voorsz. Tolhuys. [Opr. Haerl. Crt 25-6-1675]
Ook nu weer heb ik bewust geen bronvermelding opgenomen. U kunt er van uitgaan dat alles wat op het internet, in oude woordenboeken, in de loop van de afgelopen jaren is doorgegeven in mijn persoonlijk archief is opgenomen juli – augustus – september 2012
9
HET BURGERLIJK COLLECTIEF Maarten Prak
H
et idee dat de burger per definitie een individualist moet zijn, is een misverstand uit de 19e eeuw. In de ‘burgerlijke’ republiek van de Gouden Eeuw gold bijna het tegenovergestelde. Burgers waren juist lid van allerhande maatschappelijke organisaties en hun burgerlijke status was daarvan afgeleid. Pas toen met de Franse Revolutie de politieke betekenis van burgerschap ingrijpend veranderde, trad de sociaal-economische dimensie meer op de voorgrond. Burgers Op 30 januari 1696 brak in Amsterdam een groot oproer uit. Het duurde een volle week voor de orde was hersteld. De aanleiding had iets te maken met belastingen en begrafenissen1, maar daar gaat het nu niet om. Van dit oproer is een verslag overgeleverd van de makelaar Joris Craffurd. In zijn verslag deed Craffurd iets bijzonders: hij verdeelde de Amsterdamse bevolking in vier klassen. Bovenaan stonden de regenten, gevolgd door de kooplieden. Onderaan stond het ‘gemeen’, de ‘aldergeringste zoort van menschen’. Daar tussenin bevonden zich de helden van Craffurds verhaal, de ‘winckeliers [en de] meesters van ambagten en handwerkluijden’, kortom: de middenklasse. In Craffurds verslag heten ze meestal ‘de burgerij’ en zien we ze vooral optreden in hun hoedanigheid van schutters. Aanvankelijk steunden de burgers het oproerige ‘gemeen’. Het Pintohuis naar Romeyn de Hooghe (ca. 1695)
Ook de middenstand moest niks hebben van de nieuwe regelingen rond het begraven. Ze staken geen poot uit toen er lawaai werd gemaakt voor het huis van enkele burgemeesters die verantwoordelijk wer1
Het zogenaamde Aansprekersoproer
den gehouden voor het omstreden besluit en waar de ramen aan diggelen gingen. Dat veranderde echter toen de oproerlingen begonnen om het huis van ene David de Pinto aan de Sint Antoniesbreestraat te plunderen. De Pinto was een ‘ryke Jood’ maar had verder niks met de beslissingen op het stadhuis te maken. De schutters, gewaarschuwd door één van De Pinto’s bedienden, beseften dat het niet langer om de verordening op het begraven begonnen was, maar om het huisraad van De Pinto. ‘Het zoude zoodoende onse beurt mede konnen werden’, zeiden ze tegen elkaar. En dus veegden vijftien schutters, met de blanke sabel in de hand, het huis van De Pinto schoon, terwijl de rest post vatte bij de voordeur, waar ook rake klappen werden uitgedeeld, en volgens Craffurd zelfs doden vielen 2 . Buren troffen die avond doodsbange plunderaars onder hun bed aan.
Schutterij op de Dam, prent door Daniël Marot, 1688 Vervolgens waren de schutters bereid om ook in de rest van de stad orde op zaken te stellen. Na afloop liet het stadsbestuur een penning slaan, die aan alle schuttters werd uitgereikt. Op die penning werd de solidariteit tussen middenklasse en elite herbevestigd: ‘Door Amstels wijze raadt [=stadsbestuur] / en burgers dapperheijt / is ’t plundersuchtigh graau / hun moetwil neergeleijdt’. Middenklasse en burger, dat waren in de 17de eeuw verwisselbare begrippen, maar ze hadden een andere inhoud en gevoelswaarde dan vandaag de dag. De burgerlijke gemeenschap Wie zichzelf in de 17de eeuw voorstelde als ‘burger’, bedoelde daarmee dat hij (of zij) formeel lid was van een stadsgemeenschap. De Nederlandse staat kende geen burgerschap in de formele zin, en ook op het platteland ontbrak iets dergelijks. Dat was het gevolg van een middeleeuwse geschiedenis. In die periode hadden vorsten overal in Europa voorrechten verleend aan stedelijke gemeenschappen. Dat deden ze om die steden te stimuleren, maar bijna altijd vooral ook om in ruil daarvoor geld los te peuteren van die stedelijke gemeenschappen. Dankzij deze voorrechten waren 2
In ieder geval werden er vier roervinken opgehangen.
juli – augustus – september 2012
10
middeleeuwse steden uitgegroeid to min of meer autonome verenigingen, met leden en een eigen bestuur. Die leden heetten in Nederland ‘poorters’ of ‘burgers’. Het burgerschap was typisch iets voor de middenklasse. Je kon het op verschillende manieren verwerven en de details verschilden van stad tot stad, maar er waren drie mechanismen die overal voorkwamen: vererving, huwelijk en koop. Burgers die kinderen kregen droegen die status min of meer automatisch over op deze kinderen. Min of meer, want in Amsterdam moesten de kinderen eigenlijk hun burgerstatus bevestigen door zelf op het stadhuis de burgereed te gaan afleggen. Het lijkt erop dat daaraan niet al te strikt de hand werd gehouden. En voor Joodse Amsterdammers gold die overerving weer niet; hun kinderen moesten opnieuw het burgerrecht aanvragen. Wie een burgerdochter of –zoon trouwde, werd zelf ook burger. Dat was niet onbelangrijk. In 1792 verzocht Levi Salomons het stadsbestuur van Den Bosch om aan zijn dochter Rosetta het burgerrecht te verlenen. Salomons woonde en werkte al bijna twintig jaar als arts in Den Bosch, maar kon als Jood geen burger worden. Hij was bovendien in kommervolle financiele omstandigheden waardoor hij zijn dochter geen bruidsschat kon meegeven. Als ze burgeres van Den Bosch mocht worden, zou ze toch nog een aantrekkelijke partij zijn, zo veronderstelde haar vader, en niet hoeven degraderen uit de middenklasse. Immigranten die niet het geluk hadden om een burgerzoon of –dochter te huwen, moesten betalen voor hun burgerlijke status. In West-Nederland waren de bedragen meestal vrij laag, al verhoogde Amsterdam de leges wel voortdurend, vooral om er de kosten van de armenzorg mee te bestrijden. In Oost-Nederland was het veel duurder en werden bovendien in de 17de eeuw belemmeringen geïntroduceerd die bedoeld waren om iedereen te weren die niet tot de gereformeerde kerk behoorde. Dat lijkt paradoxaal, omdat die Oost-Nederlandse steden toch al minder aantrekkelijk waren voor immigranten. Dit restrictieve immigratiebeleid had dan ook alles te maken met de invloed die bepaalde groeperingen, met name de in gilden georganiseerde winkeliers en ambachtsmeesters, konden uitoefenen op het plaatselijk beleid. Deze mensen zagen liever geen extra concurrenten in hun stad verschijnen en gebruikten religie als argument om dat te bewerkstelligen. In West-Nederland zorgden de koopliedenelites die daar de politiek domineerden, dat zulke restricties achterwege bleven. Burgerorganisaties Binnen de stad organiseerden burgers zich in tientallen verschillende verenigingen, die doorgaans van hogerhand waren goedgekeurd, maar verder grotendeels hun eigen zaken regelden. Ze hadden gekozen besturen en hieven lidmaatschapsgeld waarmee ze allerhande activiteiten ontplooiden. De bekendste waren misschien de gilden. Een beetje stad had al gauw enkele tientallen van deze beroepsorganisaties.
Om lid te worden van een gilde moest je burger zijn; de gilden beroepen heetten ook wel ‘burgerneringen’. Wie lid werd van een gilde, oefende een ‘vrij’ beroep uit. Vrijheid in de Gouden Eeuw betekende dus precies het tegenovergestelde van wat de VVD daar tegenwoordig onder verstaat, namelijk je aansluiten bij een organisatie van burgers. De onderlinge band kon binnen het gildemilieu zeer nauw zijn. Vaak wordt gedacht dat ze allemaal familie van elkaar waren en dat je alleen via het netwerk in een gilde kon doordringen, maar dat blijkt niet te stroken met de feiten. Gilden waren eerder wat antropologen noemen een ‘kunstmatige familie’, waarvan de leden het familiemodel gebruikten om hun collectiviteit te beklemtonen. Dat kon behoorlijk ver gaan. Ze noemden elkaar gildebroeders en –zusters. Jaarlijks werd er door de meeste gilden uitvoerig gezamenlijk gegeten; die maaltijden konden zich over meerdere dagen uitstrekken. In Dordrecht en Utrecht hadden verscheidene gilden een eigen grafkelder, waarin de leden die dat wensten konden worden begraven; die waren trouw tot in de dood aan hun collega’s.
Bartholomeus van der Helst: Schuttersmaaltijd in de Voetboogdoelen te Amsterdam tg.v. de Vrede van Munster, 18 juni 1648(ca. 1649) Een ander bekend type van burgerorganisaties waren de schutterijen. Die waren nominaal belast met de verdediging van de stad, maar oefenden vooral politietaken uit. Ze kwamen in het geweer wanneer er oproeren waren, en patrouilleerden verder ’s nachts. Vandaar De Nachtwacht. Dat collectieve portret van wakende schutters, door Rembrandt in 1642 vervaardigd, was bestemd om op een openbare plaats te worden opgehangen, naast vergelijkbare afbeeldingen van andere schutters in vol ornaat. De schutters, die in de wandeling vaak werden aangeduid als ‘de burgerij’, waren duidelijk trots op hun bijdrage aan het openbare leven. Zij gebruikten de schutterij ook als vehikel om hun politieke opinies kracht bij te zetten. Zoals we al zagen waren ze in 1696 aanvankelijk solidair met de oproerige gemeente in Amsterdam. Bij verschillende gelegenheden, zoals in 1672, 1748 en in de Patriottentijd (1781-87) vormden de schutterijen de ruggengraat van burgerbewegingen die hervormingen eisten. In 1787 zorgden ze voor een revolutionaire omwenteling die alleen door een interventie van het Pruisische leger de kop kon worden ingedrukt.
juli – augustus – september 2012
11
Burgerij als klasse Alhoewel burgers zich in de 17e en 18e eeuw primair definieerden als een politieke categorie, zat er zeker ook een klasse-dimensie aan. In 1785 presenteerden de gezamenlijke schutterijen en vrijcorpsen van de Hollandse Patriotten een politiek programma waarmee zij beoogden om de Republiek weer ‘van buiten gedugt en van binnen gelukkig’ te maken—een programma, kortom, dat de glorie van de Gouden Eeuw zou doen herleven. In dat programma werd onder meer beweerd dat de voorgestelde hervormingen, die aan de burgerij meer invloed beoogden te geven, bedoeld waren om de ‘heffe des volks’, het ‘woest gemeen’ de pas af te snijden, en de politiek in handen te stellen van ‘alle waare Burgeren, dat is dezulken die door hunne bezittingen en betrekkingen een weezenlyk en onmiddelyk belang hebben in de handhaving der Constitutie, in de bewaaring der openbaare rust en in de bevordering der algemeen welvaart’. Ook bij andere gelegenheden lieten de burgers er geen misverstand over bestaan dat ze tot de gezeten klasse behoorden. Verzoekschriften van de gilden beklemtoonden vaak dat hun leden betrouwbaar waren omdat ze een eigen huis bezaten. Daar kon je verhaal gaan halen als het product dat je geleverd was niet deugde. Migranten woonden daarentegen op kamers; als je ze ter verantwoording wilde roepen, waren ze met de noorderzon vertrokken. Vreemdelingen waren in dit kleinburgerlijk milieu vaak impopulair. Vooral Joden moesten het ontgelden. De christelijke diamantslijpers in Amsterdam meenden in 1748 dat ‘het ons onmogelijk is, volgens onse aangeboorenen aardt, gelijk de Jooden doen, onse kost te winnen met schoenen schoonmaaken [… en net als] de swijnen met 10 of 12 in een hok te leven’. Binnen deze middenklasse bestond echter weer een aanzienlijke gelijkheid. Zelfs de regenten, die zich voor het overige gedroegen als deftige heren, ver verheven boven de gewone man, beklemtoonden te pas en te onpas dat zij ‘burgers’ waren, net als talrijke andere inwoners van hun stad. Dat burgerschap was trouwens inderdaad een vereiste om een hoge functie te kunnen uitoefenen. Functies wisselden bovendien geregeld—burgemeesters werden slechts voor een of twee jaar aangesteld bij voorbeeld. Dat was, zo schreef de Deventer stadssecretaris Gerard Dumbar in de 18e eeuw, zodat ze zich zouden realiseren ‘dat ze regeren over menschen naer de wetten voor eenen korten tijt, [en] zich niet te zeer moeten verheffen boven hunnen medeburgers’. En niet alleen in de hoogste kringen werd zo geredeneerd. De leden van het Amsterdamse loodsengilde klaagden in 1779 dat sommige collega’s de roosters zo hadden gemanipuleerd dat zij ‘een ruijm bestaan hebben, ja rijk worden’, terwijl anderen tot armoede vervielen en ondersteuning nodig hadden.
Alleen voor vrouwen gold die gelijkheid niet, want de wereld van de vroegmoderne burger was ook een patriarchale. Vrouwen konden wel degelijk het burgerrecht bezitten, en waren dan dus ‘burgeres’, en hun burgerlijke status telde op de huwelijksmarkt een duchtig woordje mee. Zo trouwden Amsterdamse bruiden betere partijen dan hun geïmmigreerde zusters. Buitenlanders waren ook erg onder de indruk van de vrijmoedigheid waarmee Nederlandse vrouwen zich in het openbaar gedroegen, en een actief aandeel hadden in het economisch leven. Maar in het openbaar bestuur en verenigingsleven bleef hun rol beperkt. In de 18e eeuw kregen ze wel een nieuwe taak, waarvan het belang steeds hoger werd aangeslagen: opvoeden. Nieuwe burgers In de 18e eeuw werden nieuwe dimensies toegevoegd aan het repertoire van burgerlijke idealen. De belangrijkste was de morele. Deugdzame burgers moesten zich afkeren van luxe—een Frans importverschijnsel—en de oud-Nederlandse eenvoud weer omarmen. Om dat te bereiken moesten opvoeding en onderwijs die levenshouding overbrengen op de jeugd. De in 1777 opgerichte Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen richtte zich daarom bovenal op onderwijshervorming als middel tot verheffing van de middenstand. De morele dimensie van het burgerschap was niet gebonden aan een stedelijke omgeving maar liet zich zonder veel problemen verenigen met de republikeinse versie van het burgerideaal. Intussen pakten zich echter donkere wolken samen boven dat stedelijk burgerschap. In Frankrijk hadden revolutionairen in 1789 alle restanten van het ‘feodalisme’ afgeschaft. Daarmee waren niet alleen adellijke voorrechten bedoeld, maar ook die van steden en burgerlijke groeperingen. In 1791 werden de gilden in Frankrijk opgeheven; de vrijheid van vereniging werd tegelijkertijd aan banden gelegd om te voorkomen dat de gilden onder een andere naam zouden terugkeren. Na de Franse inval in de winter van 1794-95 en de daaropvolgende Bataafse Revolutie ontspon zich een grote discussie over de beste staatsinrichting: een gecentraliseerde staat waarin alle burgers gelijk waren ongeacht hun woonplaats, afkomst of beroep, maar ook ongeorganiseerd en dus nauwelijks in staat om zich politiek te manifesteren. Of een federatieve staat, waarin maatschappelijke ongelijkheid werd gedoogd en zelfs aangemoedigd door de overheid, maar burgers zich wel op uiteenlopende manieren konden organiseren. Het heeft er alle schijn van dat de meerderheid van de bevolking een voorkeur voor het tweede model had. Maar onder de revolutionaire leiders bestond meer sympathie voor centraliseren, al was het maar omdat dit de snelste manier leek om de revolutie te consolideren. Belangrijker was dat de centralisten, die bekend stonden als ‘unitarissen’, de steun genoten
juli – augustus – september 2012
12
van de Franse autoriteiten. In 1813, toen de Fransen vertrokken, had het centralisme het pleit gewonnen. De grondwet had iedereen tot burger gemaakt. Maar de schutterijen waren onderdeel geworden van de legerorganisatie en ondanks omvangrijke petitiecampagnes keerden de gilden niet terug. Het tijdperk van het burgerlijk collectief was daarmee wel afgesloten. In plaats daarvan traden nu de individuele kenmerken van de middenklasse op de voorgrond. Niet de principiële gelijkheid, maar juist de fijne onderscheiden werden belangrijk. Multatuli parodieerde ze in 1865 als volgt (Idee 381): Burgerstand, IIIe klasse, zevende onderafdeling, Burgermensen ‘op kamers’ wonende: a) Vrye opgang. Drie ramen. Twee verdiepingen met achterkamers. De jongens slapen alleen, maar kleden zich in gezelschap van de meisjes. Kraamschut. Leren Frans, en reciteren in de Kerstnacht. De meisjes heten Lena, Maria, soms—maar zelden— Louise. Ze borduren en zeggen: u. De jongens op ’n kantoor. Houden meid, naaister en ’n ‘mens’ voor ’t grove werk....
Multatuli b1) Altyd nog drie ramen. Eén verdieping. Boven wonen buren die ‘tweemaal schellen’ (zie b2). Leentje, Mietje, Jansje. Louise komt minder dikwyls voor… Slapen in één kamer. Kraamschut. Meid, ‘halve naaister’ en ’n ‘mens’ (Enzo-
voorts) Zoals elke parodie werkte het omdat het beeld herkenbaar was. Burgers waren in de 19e eeuw lange tijd ongeorganiseerd. Ze kwamen bijeen in leesgezelschappen en muziekverenigingen, maar in de openbare ruimte vertoonden ze zich niet. Volgens Thorbecke was die politieke inertie een van de grote kwalen van zijn tijd. De nieuwe grondwet die hij in 1848 schreef, was onder meer bedoeld om ruimte te scheppen voor burgerlijke initiatieven. Toch duurde het nog vele jaren voordat single-issue bewegingen van bezorgde burgers zich begonnen te roeren. Ze wilden het drankmisbruik aan banden leggen, of de slavernij afschaffen. De enige organisaties die grote aantallen burgers wist te mobiliseren waren de kerken. Zij organiseerden verschillende keren in de 19e eeuw massale petitiebewegingen, meestal ten behoeve van het bijzonder onderwijs. Uit een van die bewegingen ontstond in 1879 de eerste politieke partij. Niet toevallig was de ARP gevestigd op een religieuze grondslag. Abraham Kuyper wilde de ‘kleine luyden’ organiseren en het idee van ‘soevereiniteit in eigen kring’ leek rechtstreeks ontleend aan het repertoire van voor 1795. Onder katholieken deed de gedachte van het corporatisme opgeld, die geënt was op een geïdealiseerde versie van de gilden. De verzuiling en het Nederland-
se poldermodel maken duidelijk dat zelfs in onze tijd het idee van de individualistische burger slechts de helft van het verhaal vertelt. Maarten Prak is hoogleraar Economische en Sociale Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hij schrijft een boek over burgerschap in middeleeuws en vroegmodern Europa.■ [Dit artikel is eerder gepubliceerd in De Groene Amsterdammer van 26 april 2012]
VERSCHENEN Vanaf de late middeleeuwen, maar mogelijk ook al eerder, werden beplantingen van bomen en struiken gebruikt bij de verdediging van gebieden, steden en vestingen. Eerst op bijvoorbeeld individuele landweren, schansen en vestingsteden, maar later ook op militaire verdedigingslinies, zoals de Grebbelinie, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. In de hoogtijdagen werden er uitgebreide bestekken geschreven met ingewikkelde, ingenieuze beplantingsplannen, waarbij de beplantingen bijvoorbeeld werden aangelegd als barrière tegen vijandige troepen, voor het leveren van gebruikshout of het bieden van extra camouflage, dekking en stevigheid aan de verdedigingswerken. Deze beplantingen hebben echter al lang geen militaire waarde meer en ze werden de afgelopen decennia dan ook niet meer al zodanig beheerd. De beplantingen ‘verwilderden’ en steeds meer vervaagde de herinnering aan het militaire verleden er van. De laatste jaren is de aandacht voor de beplantingen op verdedigingswerken echter sterk toegenomen en is er veel kennis over verzameld. Het boek beschrijft de geschiedenis van de verdediging van Nederland met verdedigingswerken en linies, waarna specifiek wordt ingezoomd op de rol van beplantingen op deze objecten in de loop der eeuwen. Verder geeft het boek handreikingen voor het beheer van beplantingen, waarbij nadruk wordt gelegd op de vier meest voorkomende militaire beplantingsvormen: opgaande bomen, hakhout, knotbomen en heggen. Afsluitend worden er ter inspiratie praktijkvoorbeelden gegeven voor de inrichting en het beheer van verdedigingswerken met het oog op de cultuurhistorische, de natuur- en recreatieve waarde van de beplantingen.■
juli – augustus – september 2012
13
JE GESCHIEDENIS LIGT OP JE TE WACHTEN IN DE NEDERLANDSE ARCHIEVEN Jan Dolron is makelaar. Hij houdt kantoor in een historisch pand in Tiel. Voor de restauratie van dit rijksmonument moest hij op zoek naar de bouwgeschiedenis ervan. Dat bracht hem in het Regionaal Archief Rivierenland. Daar vond hij wat hij nodig had: oude bouwtekeningen, plattegronden, prenten en foto’s. Al zoekend naar de geschiedenis van zijn huis, werd hij ook gegrepen door zijn familiegeschiedenis. Ook kwam hij er van alles over te weten. ‘Het is geweldig wat er in het archief allemaal te vinden is,’ aldus Jan. Op onderzoek ‘Het startpunt bij familieonderzoek is altijd het heden; je begint bij je ouders, dan je grootouders en zo ga je stap voor stap terug naar het verleden. Bij de eerste stappen kun je putten uit je eigen geheugen of uit dat van oudere familieleden. Maar er komt natuurlijk een punt dat je echt op onderzoek uit moet. Via internet kun je al veel vinden. Maar het archief heeft nog veel meer in huis. Dan begint het pas echt leuk te worden.’
Terug tot 1686 ‘Het oudste document dat ik heb gevonden is uit 1686. In dat jaar liet ene Belia Dolron zich inschrijven als lid van een kerk. In een ander oud boek, een doopregister, vond ik de naam van haar zoon. Het archief heeft al dat soort gegevens bewaard. Ze helpen je op weg, en vervolgens kun je zelf gaan spitten. Ik heb inmiddels bergen gegevens over geboorte, huwelijk of overlijden van mijn voorouders. Nu ben ik bezig om dat allemaal te ordenen. Zo hebben we dadelijk een mooie stamboom van de familie Dolron, van 1686 tot heden.’
Veranderend huis ’Mijn kantoor, een rijksmonument in Tiel, heb ik in de loop der jaren laten opknappen. Prachtige historische details zijn in oude staat hersteld. Ook daar had ik het archief voor nodig. Ik vond er plattegronden, bouwtekeningen en afbeeldingen van het huis. Aan de hand daarvan zie je de veranderingen die het huis door de eeuwen heen heeft ondergaan. In 2006 heb ik een boek uitgegeven over de bouw- en bewonersgeschiedenis van het pand.’ Ook als makelaar kan Jan een bezoek aan het archief aanraden: ‘Huizenonderzoek is heel handig als je een huis gaat kopen. Je voorkomt een hoop ellende als je weet hoe je huis in elkaar zit voor je het koopt en plannen gaat maken.’ Niet alleen voor Jan Niet alleen Jan kan zijn eigen familiegeschiedenis of de bouwhistorie van zijn huis traceren. Verspreid over heel Nederland zijn er meer dan 150 archiefinstellingen die historische documenten, foto’s, filmpjes, landkaarten, kranten, tijdschriften en ander prachtig materiaal bewaren.
Archiefinstellingen zijn gratis toegankelijk en vrijwel al hun materiaal is openbaar. Bovendien zetten de meeste instellingen foto’s en andere archiefstukken die veel gebruikt worden online en bieden hun websites de nodige hulpmiddelen om in archieven te zoeken. Iedereen kan zijn ‘dna’ vinden in De Nederlandse Archieven. De website onsdna.nl is daarvoor het startpunt bij uitstek.■
juli – augustus – september 2012
14
CENSUUR IN UTRECHT Ofwel kerkelijke bezwaren tegen een tweetal boeken Dick Kranen
Wat is censuur? et Persmuseum in Amsterdam zegt er het volgende over: ‘Censuur is een vorm van verbod èn bestraffing. Sinds de vijftiende eeuw zijn producten van de drukpers onderwerp van censuur en sinds de twintigste eeuw ook film, radio, televisie en internet. Censuur houdt zich dus bezig met openbare uitingen in woord, beeld en geluid. Censuur richt zich doorgaans op uitingen die wereldlijke en kerkelijke machthebbers onwelgevallig zijn. Het gaat om opinies over staat en politiek, theologische en godsdienstige zaken, zaken betreffende sociale (on)rechtvaardigheid, seks, eer, normen en waarden. We kennen censuur vooraf, de preventieve censuur, en censuur achteraf, de repressieve censuur. In beide gevallen gaat het om censuur van bovenaf opgelegd, vaak geschraagd door koninklijke, burgerlijke of kerkelijke wetten. De potentiële vervolgden vinden op hun beurt creatieve wegen om de censuur vóór te zijn of te ontduiken. Censuur kan ook de vorm van zelfcensuur aan
H
nemen. Auteurs, drukkers, uitgevers, journalisten, tekenaars, fotografen, cineasten en bloggers proberen op die manier een dreigende censuur van bovenaf af te wenden of ze geven toe aan druk uit eigen kring. Hun gedachten en meningen zijn er wel, maar worden niet openbaar gemaakt.’ In de hieronder besproken twee voorbeelden van censuur in Utrecht1 is er sprake van een burgerlijke overheid die optreedt tegen religieuze publicaties die dreigen onrust te verwekken in kerkelijke kringen. I.
Balthasar Bekker en zijn betoverde wereld
Aan de heren Burgemeesters en Vroedschap van Utrecht2, Hiermede wil de Classis 3 van Utrecht u er op wijzen dat er onlangs een verontrustend boek van Balthasar Bekker 4 , predikant te Amsterdam, is verschenen onder de titel: 'De betoverde werelt'. In dit boek heeft de Classis van Utrecht tot haar grote ontsteltenis, onrechtzinnige en verfoeilijke opvattingen over de geschapen geesten en de ziel, goede engelen, kwade engelen, toverij, verdraaide teksten uit de Bijbel en ergerlijke spotternij aangetroffen. De Kerk en Classis van Amsterdam hebben ook bezwaar aangetekend, en de Noord-Hollandse Synode welke onlangs in Edam bij elkaar kwam, heeft dit boek als strijdig met de Bijbel en de Formulieren van de hand gewezen. Daarom verzoekt de Classis van Utrecht u dringend uit liefde voor de oude waarheid en hoogachting voor Gods Woord, dit boek, dat leidt tot een heilloze onge1 2 3
4
Toevallig Utrecht, want censuur werd in alle gewesten toegepast. Brief aanwezig in Archief Stadsbestuur Utrecht, toegang 703a-4, inv. nr. 91-x (jaar 1691) Classis: eenheid van kerkelijke indeling bij de N.H. kerk, een gedeelte van een provincie omvattend en weer onderverdeeld in ringen. Balthasar Becker (1634-1698) werd postuum op 6 juli 1698 benoemd tot Fellow of the Royal Society.
juli – augustus – september 2012
15
bondenheid, maar ook de bodem legt voor een verdoemelijk atheïsme, in deze stad te verbieden. Ook vragen wij u de boekverkopers te verbieden dit boek aan wie dan ook te geven of te verkopen. Wij wijzen er nog op dat u voorheen ook de verderfelijke boeken van Hobbes en Spinoza1, waaruit Becker citeert, hebt verboden. Uit naam en op last van de Classis, Petrus van Breen2, Classis p.t.3 Deputaat4. Van Breen noemt de schrijvers Hobbes en Spinoza. Het voert te ver om deze filosofen uitgebreid te behandelen, daarom slechts een zeer beknopte weergave van hun ideeën. Thomas Hobbes (1588-1679) Hoewel er volgens Hobbes slechts materie bestaat, speelt God een belangrijke rol in zijn filosofie. Het is onmogelijk om na te gaan wat Hobbes werkelijk dacht, maar zijn geschriften (waarop men zich moet baseren) zijn duidelijk. Hobbes stelt dat datgene wat men zich voorstelt, steeds eindig is, zodat men zich geen voorstelling kan maken van God. Daarom geldt: ‘[...] Gods naam wordt niet gebruikt opdat we ons Hem kunnen voorstellen (Hij is immers onbevattelijk en Zijn grootsheid en macht zijn onvoorstelbaar), maar opdat we Hem kunnen eren.’ (Leviathan, hoofdstuk 6) Hobbes legt weliswaar de nadruk op gehoorzaamheid aan de soeverein, maar geeft ook aan wat noodzakelijk is om in de hemel te komen, waarbij het geloof in Christus bepalend is. [Wikipedia] Spinoza (1632-1677) Spinoza zou opgeleid worden voor rabbijn, maar vervreemdde van het Joodse geloof en werd in 1656 uit de Joodse gemeente van Amsterdam gebannen. Daarna vestigde hij zich in Den Haag, waar hij in zijn levensonderhoud voorzag door het slijpen van brillenglazen. Zijn boek ‘Tractatus Theologo-Politicus veroorzaakte een grote opschudding en bezorgde hem de naam een atheïst te zijn. [Brockhaus Encyclopedie] Waar ging het nu eigenlijk om? ‘In De betoverde wereld ontkende Balthasar Bekker het bestaan van heksen, demonen, bovennatuurlijke verschijnsels en wat dies meer zij. Het werd een 1
2 3 4
Baruch, later hij zich Benedictus de Spinoza (1632-1677) noemen, is zonder twijfel de bekendste wijsgeer van Nederlandse bodem. Petrus van Breen (1630-1709), predikant te Utrecht P.T.: pro tempore: tijdelijk Deputaat: afgevaardigde
enorme rel. Satan, stelde hij, bestaat niet. Heksen ook niet. Dat zijn allemaal bedenksels om de mensen bang te maken. Het boek werd na kerkelijke klachten verboden maar vond toch zijn weg naar de lezers. De Franse vertaling, Le monde enchanté, werd eveneens verboden, in Nederland en in Frankrijk, maar vond ook zijn weg naar de Franse lezers. De betoverde wereld is een van de oer-boeken van de Verlichting. En het was geschreven in Holland door een predikant die de filosofie van Descartes had omarmd en de rede als unieke methode zag om de waarheid te ontdekken. Maar let wel: Balthasar Bekker was een christelijke theoloog die trachtte het geloof te ontdoen van onredelijke kanten zoals bijgeloof en geloof in wonderen en bovennatuurlijke krachten. Maar hij opereerde vanuit zijn christelijke overtuiging.’5 De vroedschap van Utrecht vaardigde inderdaad een plakkaat uit tegen het boek van Becker: Burgermeesters en Vroedschap van Utrecht hebben vernomen dat hier sinds enige tijd het boek van Ds. Balthasar Bekker getiteld De Betoverde Weerelt wordt uitgegeven en verkocht. In dit boek komen verschillende schadelijke en de Heilige Schrift verdraaiende stellingen en uitleggingen voor. Wij hebben daarom besloten dit boek te verbieden. Dit verbod geldt voor iedereen maar in het bijzonder voor alle boekdrukkers en boekverkopers: zij mogen het genoemde boek binnen deze Stad niet drukken of elders gedrukt hier brengen, of verkopen direct of indirect. Overtreding van dit verbod zal de gene die enige exemplaren van dit boek gedrukt of verkocht zal hebben, zal tot gevolg hebben het verbieden van zijn nering en het vervallen van een boete van 200 zilveren ducatons, waarvan een derde deel voor de Hoofd Officier, een derde voor de aanbrenger en een derde voor het Stadskinderhuis. Drukkers en boekverkopers moeten binnen drie dagen na de publicatie van dit plakkaat, alle gedrukte exemplaren van het voornoemde boek welke in hun bezit zijn, overdragen aan het Gerecht van Utrecht. (23 sept. 1692) Commentaar anno nu ‘Balthasar Becker is een bekende predikant, die door zijn boek De Betoverde Weereld veel invloed heeft gehad op de 'gewone man en vrouw' in ons land. In zijn boek bestreed hij allerlei vormen van bijgeloof en oud-heidens volksgeloof. Hij deed dit op een rationalistische manier. Vooral zijn stelling dat engelen en duivels niet rechtstreeks invloed kunnen uitoefenen op mensen, maar symbolisch moeten worden opgevat, riep felle weerstand op binnen de kerk in ons land. In tal van verga5
Fragment uit Lezing door prof. dr. Christiane BerkvensStevelinck, hoogleraar Europese cultuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen, op 10 oktober 2006 in Breda.
juli – augustus – september 2012
16
deringen van classes en synoden werd tegen Becker gewaarschuwd. De classis Walcheren heeft het zelfs verwoord in een soort van belijdenisgeschrift, de Walcherse Artikelen van 1683. Dit stuk is erkend door tal van andere gereformeerde kerkelijke vergaderingen. De grote weerstand tegen de opvattingen van Becker is uitgelopen op diens afzetting als predikant. Een aardige bijzonderheid is, dat zolang hij leefde, de Amsterdamse overheid zijn traktement bleef doorbetalen. Enerzijds mogen we hem zien als een voorloper van de Verlichting. Een man die, naast de Bijbel, ook de menselijke Rede hoog in het vaandel heeft. Wat dat betreft wijkt hij wellicht wat af van de gereformeerde leer van de door de zondeval veroorzaakte verdorvenheid van het menselijk verstand. Maar om daarvoor een predikant af te zetten, die een trouw pastor was en een uitstekende catecheet? Ik zou aan zo'n besluit niet durven meewerken. Te meer niet, omdat hij - voor zover ik weet - orthodox was in zijn prediking over kruis en opstanding van Christus. Anderzijds heeft Becker door zijn omstreden boek een heilzame invloed gehad op de bestrijding van bijgeloof, dat veel mensen in zorgen en angsten bekneld hield. Kortom, ik zie Becker als een mogelijk wat kromme stok, waarmee God toch een aantal rechte slagen heeft uitgedeeld.1 II. Erdmann Neumeister Neumeister werd geboren in Üchteritz in 1671. Hij ging studeren aan de Universiteit van Leipzig in 1689, kreeg zijn bul in 1695, en was daarna enige tijd lector aan dezelfde Universiteit. In 1697 werd hij benoemd tot hulp-predikant in Bibra en in 1698 tot predikant aldaar. In 1715 werd hij predikant van de Sankt Jacobi kerk in Hamburg. Hij overleed daar in 1756. Tegenwoordig valt er geen verkeerd woord meer over Neumeister; integendeel hij tekende voor een groot aantal Duitse geestelijke hymnen en ook voor J.S. Bach schreef hij teksten voor een aantal cantates en zijn drijven voor het lutheranisme en zijn tegenzin tegen het calvinisme zijn allang vergeten. Maar in de jaren 1719-1722 lag dat allemaal wat gevoeliger en waren de scherpe kanten niet zomaar weg te slijpen. Het draaide om zijn grote bezwaren tegen het streven van sommigen lutheranen en calvinisten 1
beide stromingen te verenigen. Zo hield de kanselier van de universiteit van Tübingen een pleidooi voor de noodzakelijke ‘Glaubenseinigkeit der protestantischen Kirchen’. (Geloofseenheid van de pro-
testantantse kerken) Neumeister reageerde als door een wesp gestoken en schreef - terwijl hij verwees naar zijn ambtseed voor het aangezicht van God en zijn gemeente afgelegd – ‘dat hij noch uit vrees voor mensen noch om de gunst van mensen te verwerven daar niet van wilde afwijken zolang hij adem kon halen’, zijn bezwaren tegen deze ideeën onder de titel: ‘Kurzer Beweis, dass das jetzige BereinigungsWesen mit den sogenannte Reformierten oder Calvinisten dem ganzen Catechismo schnurstraks zuwider lauffe: nebst einem Anhange, darinnen die Bereinigungs-Punkte untersucht werden. Hamburg 1721.’ (Kort bewijs dat het verlangen naar het uit de weg ruimen van de verschillen tussen de zogenaamde gereformeerden of calvinisten lijnrecht ingaat tegen de cathechismus) Deze publicatie wekte meteen al grote ergernis bij koning Friedrich Wilhelm I van Pruisen. Neumeister had voorvoeld dat men niet blij zou zijn met zijn schrijven, maar, zo schreef hij in het voorbericht: ‘Ik kan mijn pen niet van fluweel maken’. Ook had hij nergens in de Bijbel gelezen dat men vijanden en verraders van het geloof met consideratie moest benaderen. In de Leidse Courant van 15 juli 1722, stond de volgende advertentie: ‘Te Amsterdam by Johannes van Septeren, Boekverkooper in de Leydse straat, word uytgegeeven het alom beruchte Werk van Erdman Neumeister, Pastor te Hamburg, tegens het loffelyke Werk der Vereeniging van de Gereformeerde en Lutherse, als meede het Vertoog of de Verdeediging der Predikanten te Hamburg, aangaande de bewoordingen en spreekwysen van de gemelde Neumeister en Haan, en betreffende haare approbatie; met een nodig Voorbericht, betreffende de reden dezer uytgifte, in 8o. Binnen weinig dagen staat daar op te volgen het geleerde Gereformeerde Geschrift, genaamt Eenpaarige en Troostelyke Grontleeringen der Protestantse Kerken, benevens een Vermaaning en Gebed; als meede het geen de voorgemelden Neumeister, op den naame van de Calvinische Arglistigheid &c. daar tegen geschreeven heeft, in 8o.’
Reacties konden natuurlijk niet uitblijven op een dergelijk ‘provocerende’ advertentie:
Commentaar van emeritus predikant T. van 't Veld te Ede.
juli – augustus – september 2012
17
Op dezelfde dag schrijven de Staten Generaal een brief aan alle Gewesten met het doel de verspreiding van de ideeën van Neumeister in te dammen1. In die brief wordt het probleem beschreven; het komt er volgens de SG op neer dat er ‘seer veele hatelijcke ende ergerlijcke stellingen tegen de Leer der Gereformeerden te Hamburgh in het light sijn gegeven.’ Ook de meest betrokken (protestantse) autoriteiten in Duitsland zoals de koning van Pruisen, de graaf van Hessen-Kassel en de magistraat van Hamburg worden aangeschreven. Het bezwaar richt zich op het feit dat Neumeister zich als een felle verdediger van het Lutheranisme en de Augsburgse Confessie afzette tegen het Calvinisme. Hij deed dat kennelijk op een prikkelende manier waar men hier niet van wilde weten. Geen godsdienstige twisten! De Confessio Augustana of Augsburgse Belijdenis werd opgesteld door Melanchton op de Rijksdag van Augsburg. Het is de geloofsbelijdenis van de reformatorische beweging. De tekst is geschreven in het Duits en in het Latijn en werd op 25 juni 1530 voorgelezen aan Keizer Karel V. Het eerste deel bestaat uit 21 artikelen en bevat de hoofdstellingen van de Lutherse leer. Het tweede deel bestond uit een opsomming van wat de lutheranen beschouwden als de belangrijkste misbruiken binnen de Rooms-katholieke Kerk. De Confessio was gematigd van toon, daar Melanchton en Maarten Luther hoopten op een verzoening met de RoomsKatholieke Kerk.
of indirect, op straffe daar voor streng bestraft te worden. Wij geven tevens alle boekdrukkers of boekverkopers die nog enige exemplaren van (boven de gene die al zijn opgehaald), onder zich mochten hebben of alsnog krijgen, opdracht deze terstond na publicatie van dit plakkaat in handen van den Hoofd Officier van Utrecht over te dragen. De Secretaris, Ant. de Ruever. Gepubliceerd ten Stadhuize van Utrecht, 31 juli 1722, en de Deurwaarder van de Hoofdofficier, J. van Groenendaal. Conclusie Bekeken met de ogen van nu kunnen we stellen dat het veel gedoe om niets is geweest. Vreemd is het immers dat bijvoorbeeld het boek van Bekker niet op onderdelen, nee, in zijn geheel werd afgekeurd. Het was kennelijk alles of niets.■
VERSCHENEN ‘The Dutch spirit of diversity, tolerance, and entrepreneurship still echoes across our city streets today. This guide will highlight the history of the early settlements of these new world pioneers as well as the incredible impact they had, and still have, on the world’s greatest city.’
De Staten van de diverse gewesten wordt daarom dringend verzocht zodanige voorzieningen te treffen dat boekverkopers en –drukkers de in hun bezit zijnde exemplaren overdragen in handen van de overheden die ze dan vervolgens kunnen vernietigen en de kranten uitgevers te verbieden het werk van Neumeister te adverteren. Den Haag, 15 juli 1722. PLAKKAAT tegen het boek van Erdman Neumeister Burgemeesters en het Gerecht van Utrecht hebben vernomen dat binnen Utrecht het beruchte boek van Erdman Neumeister, Pastor te Hamburg wordt verkocht. Dit boek dat in Amsterdam is uitgegeven door Johan van Septeren bevat bewoordingen die op ons de indruk maken aanstotelijk en hatelijk ten opzichte van de Gereformeerde Leer en de Augsburgse Confessie te zijn. Wij hebben goedgevonden dat tot voorkoming van verdere gevolgen, alle boekdrukkers en boekverkopers binnen Utrecht, en alle anderen die zich er mee bezig houden, wordt verboden enig exemplaar van dit boek te verkopen, te drukken of doen drukken, direct 1
Brief aangetroffen in Gelders archief, Hof van Gelre, toegang 0124, inv. nr. 1113
Aldus Michael R. Bloomberg, burgemeester van New York City. New York City. Misschien wel de hoofdstad van de wereld. En de grondvesten werden door Nederlanders gelegd – toen het nog Nieuw Amsterdam heette. Van donut tot dollar: ze hebben een Hollandse voorgeschiedenis. We bleven er maar kort – ongeveer veertig jaar – maar hebben er toch verrassend veel achtergelaten. Niet alleen fysiek, maar ook in straaten familienamen, taal en vieringen. Dat blijkt uit het boek Nederlands New York: Een reisgids naar het erfgoed van Nieuw Nederland, een fascinerend boek dat eerder in de VS verscheen en nu ook in het Nederlands verkrijgbaar is.
juli – augustus – september 2012
18
De vierentwintig wetenschappers en experts die bijdroegen aan het boek, onder leiding van Gajus Scheltema - voormalig Consul Generaal van Nederland in New York - en architectuurhistoricus Heleen Westerhuijs, kozen voor een opvallende manier om hun verhalen te presenteren: als historische reisgids. Scheltema: 'In New York, maar ook in New Jersey is nog steeds opvallend veel van het Nederlandse verleden terug te vinden. Al die belangrijke plekken zijn nu samengebracht in een boek.’
Verschenen De historische vereniging Suyder Cogge heeft een genealogie van de Hemmer schoolmeester Govert Maartensz. Oostwoud (1671-1723) gepubliceerd.
De Nederlandse historie van New York kun je volgens de makers het beste ondergaan terwijl je door New York en omgeving reist, met de gids in je hand. ‘Op zoveel plekken waar we op zoek gingen naar Nederlandse sporen, stonden we versteld van wat we aantroffen’, vertelt Westerhuijs. ‘Vooral in de Hudson Valley en New Jersey zijn veel oude huizen te vinden die typisch Nederlandse kenmerken vertonen. Dat zie je bijvoorbeeld aan de dubbele voordeur; een typisch Nederlands verschijnsel. Wèl een gezellig praatje maken aan de deur, maar de ander toch geen echt kijkje in je huis gunnen.’ Nederlands New York is rijk geïllustreerd met kleurenfoto’s en plattegronden en bevat adressen, telefoonnummers en openingstijden van de beschreven bestemmingen. Het is daarmee niet alleen een geschiedenisboek, maar ook een volwaardige reisgids die een welkome aanvulling is op alle standaardstadsgidsen. Ideaal voor de reiziger die eens wat anders wil zien, en een absolute must-have voor elke New York-fanaat, of liefhebber van de Nederlandse geschiedenis. ■ Gebonden | Geïllustreerd (kleur) | 256 pagina’s | Formaat: 127 x 228,5 mm | € 22,50 | advertentie Dewyle onlangs tot Elspeet uytgestroyt is, gelijck als of omtrent de Herberge het Soerelt, alias de Silvre Pispot, beyde gelegen op de Wegh van Amesfoort na Swol, seven Stropers een Wagen souden hebben willen afsetten, het welck onwaer is bevonden, en sonder twijffel geschiet is, om de Neringe te onttrecken; soo wert een yder bekent gemaeckt, dat het een onberuchte Plaets is van Moorden, Roven en Diefstal, vijf Mans-Persoonen in Huys hebbende, sullende voorts een yder wel onthalen en civil reeckenen : dienende tot advys aen alle Naburen, Passagiers en Voerluyden.[Opr. Haerl. Crt 7-1-1677]
19
Op 25 mei werd er een informatiepaneel onthuld over Govert Oostwoud door Luzette WagenaarKroon, wethouder cultuur gemeente Drechterland (li) en Lowie Beemster, voorz.hist. ver. Suyder Cogge Deze schoolmeester was tevens leraar zeevaartkunde, kaarttekenaar en een wiskundige. Als kaarttekenaar heeft hij een kaart van Drechterland getekend, welke in 1723 is uitgegeven. Deze kaart is als omslag voor het boek over hem gebruikt. Hij heeft veel nakomelingen, waarvan er enkele in Venhuizen wonen. De kinderen van Govert Maartensz. hebben belangrijke functies bekleed. Zo was de jongste zoon Jacob, ook schoolmeester en een beroemd wiskundige. Het boekje over Govert en zijn kinderen is getiteld: Van Oostwoud naar Hem. In het boekje wordt door Piet Boon het leven beschreven van Govert. Gré Bakker-Bruijn en Klaas Bant beschrijven de parentelen, waarbij vooral veel aandacht wordt besteed aan de jongste zoon Jacob. Het boekje is te koop bij de vereniging voor € 15,-- en te bestellen via
[email protected] ■
juli – augustus – september 2012
OVERZICHT GENEALOGISCHE PUBLICATIES [96] H. Klunder
H. Snel: Vader bekend, moeder onbekend! En ook nog twee maal gevonden! Gerrit Jacob Amons (1813-1904). [Met stamreeks, 1740-1937] Gens Nostra, april/mei '12. A. Veldhuis, J.F. van der Wal: Genealogie van het geslacht Van Ark uit Epe en Heerde. [1640-1996] Veluwse Geslachten, mei '12. B. van Dooren: Bogaart, Prins of Stockman onderzoek naar een Sprangse familie. [Met stamreeks en schema's, 15e eeuw1787] Gens Nostra, juli/aug. '12. K.J. Slijkerman: Bregman - Een Kralings/Rotterdams geslacht, in Zuid-Holland te volgen vanaf eind 14e eeuw tot heden. [Aanvullingen en correcties, vóór 1600-1671] Ons Voorgeslacht, juli-aug. '12. S. Vanneste, W. Devoldere: Onze kwartierstaat: Cecilia Callebert. [Blancke, Desmedt, Malfaison] Vlaamse Stam, mei-juni '12. Mw. A. Schippers: Parenteel van Willem Cobussen Carmiggelt. [1736-1947] Oostgelders Tijdschr. v. Geneal en Boerderijonderz., 2e kwart. '12. J.J. Vervloet: De Colonia - Een Oudenbossche / Rotterdamse familie. [16e eeuw - 1819] Ons Voorgeslacht, juli-aug. '12. R. Palmen: Verre verwanten, goede vrienden - Een gemeenschappelijke afstamming uit de familie Daemen. [1771-2005] Limb. Tijdschr. v. Geneal., juni '12. A. Clobus: Vaders gezocht van de vijf kinderen van Catolina Apolonia Dijkgraaf (1811-1850). [Met schema, 1743-1918] Gens Nostra, april/mei '12. Mevr. J. Bakker-ten Have: Aanvulling kwartierstaat Johanna Groot Nuelend. Oostgelders Tijdschr. v. Geneal. en Boerderijonderz., 2e kwart. '12. L. Haeghens: Genealogie familie Haeghens. [Met 'Stamreeks' 1535-1995] Vlaamse Stam, mei-juni '12. J.F. Wendte: De Hollandse kunstschilder Gabriel de Haen te Rotterdam en Fijnaart (ca. 1605-1657) en
zijn voorgeslacht. [vóór 15531717] Ons Voorgeslacht, mei '12. <== Fragment schilderij Gabriel de Haen: Romeinse offerdienst P. Donche: Verhaspelde Van Halewijns ontrafeld, Roeselare en Boezinge ca. 1460. [Met 'Verband tussen beide Jan van Halewijns' met schema 15e-16e eeuw] Vlaamse Stam, mei-juni '12. H.J. Hamer: Stamreeks van Hendrik Jan Hamer (deel 1). [Vóór 1300-1993] Veluwse Geslachten, mei '12. Idem (deel 2). [Vanaf 17e eeuw] Veluwse Geslachten, juli '12. F.J. Voorhorst: Een parenteelfragment van Willem van Campen op Maatjes (vervolg). [Heusinkveld, 1788-1950, met andere bijlagen] Oostgelders Tijdschr. v. Geneal en Boerderijonderz., 2e kwart. '12. R.A. van der Spiegel: Hugo van Hillenaar: vernoeming met naam en toenaam? [Met 'Bijlage Genealogie Van Hillenaar', vóór 1285 - na 1406] Ons Voorgeslacht, mei '12. M.J. Bok: Een wapenbord in de collectie Six geïdentificeerd - De acht kwartieren van Dr. Robbrecht van der Hoeven (1581-1641). [met 'Bijlage Kwartierstaat van Robbrecht van der Houven'] Ned. Leeuw, juli '12. M. Vulsma-Kappers: Zoektocht naar de herkomst van Bernardus Kappers (1760-1804) - DNAonderzoek bevestigt de hypothese. [Met stamreeks, 17e eeuw-2008] Gens Nostra, april/mei '12. G. Klopman: Kwartierstaat van Gijsbert van de Kolk - Geboren te Uddel op 2 januari 1909. [Van den Hoek, Klarenbeek, Bronkhorst] Veluwse Geslachten, mei '12. Mw. G. Stokreef-Braakman: Stamreeks van Gerrit Cuiper. [Kui(j)pers, 1655-1950] Oostgelders Tijdschr. v. Geneal en Boerderijonderz., 2e kwart. '12. A. de Vries-Lub, S. Messchart-Heering: Vervolg op Familie Lake(n)man. [1893-1992] Westfriese Fam., juni '12. K.J. Slijkerman: Een hardnekkig genealogisch probleem - De herkomst van Willem Cornelisz. Leenheer en Claertgen Bastiaensdr. te Sandelingenambacht. [Met 'Fragmentgenealogie', 15251690] Ons Voorgeslacht, juni '12. J. Van Lysebettens: (Van) Lisabeth (WestVlaanderen) en (Van) Lijsebetten (OostVlaanderen): een pot nat! [2 families, 1600-1791 resp. 1573-1804] Vlaamse Stam, juli-aug. '12.
juli – augustus – september 2012
20
A.J. Mensema: Meeuwsen - Een Zwolse regentenfamilie. [16e eeuw- 1856] Ned. Leeuw, juli '12. Mw. J. Bouwmeester-Tjoonk: Kwartierstaat van Berend Norde. [Geb. 1879, Schulenbarg, Garritsen, Nijenhuis] Oostgelders Tijdschr. v. Geneal en Boerderijonderz., 2e kwart. '12. J. Schuurman van Rouwendal: Genealogie van Johannes van Peursem. [Ede, 1720-2011] Veluwse Geslachten, juni '12. S.J. Kieft: Parenteel van de Westfriese familie Pik. [1720-1938] Westfriese Fam., juni '12. M. Verhart: De smaak van mijn verleden. [Met 'Stamlijn' Rodier - Reparon - Binee - Hammer - Verhart, 17e eeuw-2005] Ons Voorgeslacht, juli '12. T.E. de Vroom: Van ijzerkramer tot minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid - Genealogie van de Delftse familie Van der Sleijden. [16e eeuw1939] Ons Voorgeslacht, april '12. Phillippe Willem van der Sleijden in 1894 S. de Smeth: De familie De Smeth in Westfriesland. [Slot, 1877-2010] Westfriese Fam., juni '12. Mw. P.J.C. Elema: Soorwold (provincie Groningen). [1586-1878] Gens Nostra, juni '12. H.J. Tissink: De kwartierstaat Robert Tissink (vervolg). Oostgelders Tijdschr. v. Geneal en Boerderijonderz., 2e kwart. '12. A.J. Stassen: Kwartierstaat van Henk Vonhoff (19312010). [Boterenbrood, Schober, Indermaur] Gens Nostra, april/mei '12. M.J. Platt-de Kiewit(†), H. Rienewerf: Bij de kwartierstaat van Cornelis Witschge (1925-1991) alias Pipo de Clown. [Assum, Van Driel, Schouten] Gens Nostra, juni '12. A.J. Stassen: Bij de kwartierstaat van Jan Wolkers (1925-2007). [Middendorp, Van der Heijde, Schreuder] Gens Nostra, april/mei '12. G. Klopman: Kwartierschema van Elisabeth Zeegers. [Boom, Van de Vaarst, Van de Kap] Veluwse Geslachten, juli '12.■
TASSENMUSEUM HENDRIKJE Met een collectie van meer dan 4.000 tassen biedt Tassenmuseum Hendrikje een uniek overzicht van de geschiedenis van de tas vanaf de late middeleeuwen tot nu. U ziet buidels, dijzakken, aalmoezentassen, reticules, schooltassen, koffers, avondtasjes en hand- en schoudertassen van bekende modehuizen zoals Chanel, Louis Vuitton en Hermès. Wat maakt tassen nu zo bijzonder dat er een museum voor is? De tas is méér dan alleen een mooi accessoire door de eeuwen heen. Zij heeft een buitengewoon rijke geschiedenis en heeft in de vele eeuwen van haar bestaan een opmerkelijke ontwikkeling doorgemaakt. De collectie tassen in Tassenmuseum Hendrikje toont een bijzondere inkijk in de sociaal-maatschappelijke geschiedenis van de westerse samenleving, in het bijzonder die van de positie van de vrouw. Elke tas in het museum vertelt een verhaal; niet alleen over de vrouw die deze heeft gedragen, maar vooral over de tijd waarin ze leefde. Door de eeuwen heen is de tas beïnvloed door onder meer industriële ontwikkelingen, de emancipatie, contacten met nieuwe culturen, de decoratieve kunst en de mode. Bezoekers zijn vaak verrast in welke mate de veranderingen in vormen, nieuwe materialen en decoraties van de tas ook iets zeggen over maatschappelijke veranderingen. De tas ontsluit haar betekenis in de context die in Tassenmuseum Hendrikje is gecreëerd. Behalve de vaste historische opstelling heeft het museum thematentoonstellingen en exposities van hedendaagse tassenontwerpers uit binnen- en buitenland. Het museum is gevestigd in een klassiek grachtenpand, een voormalige burgemeesterswoning uit 1664, met stijlkamers met originele plafondschilderingen uit de 17e en 18e eeuw. Tassenmuseum Hendrikje Herengracht 573 1017 CD Amsterdam Dagelijks geopend van 10.00 -17.00 uur■
juli – augustus – september 2012
21
EROTIEK, SLAAPKAMERGEHEIMEN DOOR DE EEUWEN HEEN…… Rosalien Fiedeldij Dop
D
e omschrijving van Erotiek1 is breed. Volgens Van Dale is het ‘het geheel van de liefdegevoelens’. Voor dit onderzoek naar de erotiek heb ik het begrip afgebakend zoals het door de eeuwen heen is gebruikt in het dagelijks taalgebruik. Ten eerste het verschil tussen pornografie en erotiek. Een goed voorbeeld is wanneer een afbeelding wordt gebruikt als middel tot het klaarkomen dan is de afbeelding pornografisch. Wanneer dezelfde afbeelding wordt bekeken en het hart sneller doet kloppen, dan blijft het erotisch. Wanneer de daad op zich vol verlangen, liefde, romantiek en respect is dan spreekt men ook van erotiek. Bij een snelle, betekenisloze ‘copulatie’ niet. We kijken naar Europa om te zien hoe de erotiek zich door de eeuwen heen ontwikkelt. Duizend jaar erotiek begint bij de val van het Romeinse Rijk en stopt na het Victoriaanse tijdperk. In deze periode verandert de erotiek sterk onder invloed van het gedrag van burgers en van kerkelijke en staatsmacht. In duizend jaar wordt de basis gelegd voor onze huidige erotiek. In het vervolgartikel komen leuke weetjes en feitjes die naast dit geschiedenisverhaal gelegd kunnen worden om het beeld completer te maken. Voor u verder leest, dit artikel gaat over de heteroerotiek. Andere vormen hebben ieder een eigen interessante geschiedenis die op zich een onderzoek waard zijn. Het Romeinse Rijk ‘men wist van wanten’ In de glorietijd van het Romeinse Rijk was er veel erotiek. Er werd geflirt, veroverd, bemind en gerespecteerd. De man en de vrouw hadden ieder een heldere functie. De man was er voor het zware werk en de gevechten. De vrouw was er voor het lichte werk en het gezin. De vrouw genoot alle respect omdat zij de wondere gave had van het dragen en baren van kinderen. Gedragsregels in de maatschappij wat betreft de erotiek waren duidelijk. De dames, bijvoorbeeld, droegen lange bedekkende kleding en soms zelfs sluiers als ze over straat gingen, de prostituees droegen korte rokjes. Het huwelijk was heilig maar affaires en uitstapjes waren er wel degelijk.
1
Het woord erotiek is afgeleid van Eros, een god van de liefde uit de Griekse mythologie
22 Deux Amants van Giulio Romano Gluren is van alle tijden. Hondjes staan voor trouw, omdat de hond de aandacht trekt zal waarschijnlijk de hond de glurende vrouw aan haar trouw willen herinneren. Maar misschien is de functie van de glurende vrouw om het paartje te herinneren aan hun belofte van trouw aan derden. De vrouw wilde graag veroverd worden en verzorgde zichzelf goed. De man wilde graag veroveren en wist goed hoe te flirten en de vrouw te plezieren. Nog steeds staat de Italiaan te boek als de meest erotische en romantische man. De Italiaanse vrouw is de best geklede ter wereld. Wanneer het Romeinse Rijk in ca. 500 na Christus ten val komt veroorzaakt dat in Europa ‘enige chaos’. Waarden en normen die voorheen zo duidelijk waren vervagen. Maar ook de technische en romantische kennis van de erotiek verdwijnt. In Nederland is het leven vrij simpel. Men leeft in hutjes en probeert op slechte grond wat te verbouwen. Regelmatig heeft men last van overstromingen. De erotiek is even simpel. Er worden verstandshuwelijken gesloten tussen boerendochters en boerenzonen. De periode van de Middeleeuwen 500 – 1500 Het begin van de Middeleeuwen kenmerkt zich door chaos en verval op zowel economisch als maatschappelijk vlak. Oorlogen, ziektes en armoede beloven niet veel goeds. Vanuit Rome heerst de Katholieke Kerk samen met koningshuizen over Europa. Vanuit deze machtsituatie zijn de eerste regels bedacht die onze huidige waarden en normen betreffende de erotiek beïnvloeden. Vanuit de Kerk kwam de wens het leven van de burgers gezonder te maken. Gezonder op allerlei vlakken, van economisch tot maatschappelijk, van de werkvloer tot de slaapkamer. Wat begon als een goed sociaal maatschappelijk plan groeide uit tot een beklemmende, bekrompen geest. Met de inquisitie als dieptepunt.
juli – augustus – september 2012
De kerkleiders begonnen goed met een aantal kleine doelen. Er waren toen ook al seksueel overdraagbare ziektes. Wanneer men het huwelijk weer heilig zou maken, zou dat de kans op een soa1 doen afnemen en de mens gezonder maken. Een gezonder mens kan meer en harder werken, dit zou dan weer goed zijn voor de economie. Een gezonde economie brengt welvaart voor de burgers. De Kerk predikte dat mannen en vrouwen gelijk waren in de ogen van God en dat ze zich beiden moesten inzetten voor een betere toekomst. In het jaar 1212 werd het huwelijk weer heilig verklaard en alle waarden en normen rondom de belofte van trouw golden weer sinds de val van het Romeinse Rijk.
Een ridder en zijn dame, een afbeelding van hoofse liefde, afb.uit ca. 1320
Aan het begin van de Middeleeuwen was de macht van de Kerk nog erg groot. Men hield haar aanhangers in het gareel met hel en verdoemenis. Maar de erotiek was een moeilijke kwestie. Burgers kunnen we in drie groepen verdelen, dat geldt overigens voor de gehele geschiedenis. De eerste groep volgt de regels van land en kerk zonder enig commentaar. De tweede groep springt zo nu en dan uit de band. En de derde, laatste, groep lapt de regels aan zijn/haar laars. Deze laatste groep was erg groot. Als reactie hierop werden de regels steeds strenger en de straffen steeds hoger. De Kerk ging het gevecht aan met de lust, de erotiek. Helaas voor de vrouw kwam er iemand op een dag op het idee dat de vrouw de oorzaak van alle kwaad was. Was het niet Eva die niet luisterde, de appel plukte en de mens uit het paradijs liet sturen? Het gevolg was dat de vrouw een minderwaardige positie kreeg en zich afhankelijk van de man moest opstellen. De vrouw werd steeds meer verdoemd, een verboden iets, wat leidde tot een onderdrukte hartstocht. Hoe meer er werd verboden en gestraft, hoe meer man en vrouw naar passie verlangden. Zelfs de kleinste dingen kregen een erotische lading. Goed voorbeeld is het dagelijks wasritueel wat voortaan in een soort nachthemd werd gedaan om zo het blote erotische lijf te bedekken. Het gevolg hiervan was dat 1
Een seksueel overdraagbare aandoening, vroeger ook wel bekend als venerische ziekte.
zelfs een blote enkel erotisch werd. De Kerk zette een nieuw middel in: wie boete deed kreeg vergiffenis voor alle zonden en kon zo met vernieuwde kuisheid aan een gezond leven beginnen. Ook kuisheid binnen het huwelijk werd bedacht. Er waren vaste dagen in de week waarin erotiek verruild werd voor een dagje kuisheid. Uiteindelijk is de daad nog slechts bestemd voor het verwekken van nageslacht. De Kerk streefde het onmogelijke na, het verbannen van de lichamelijke en emotionele erotiek. Het doel was uit het oog verloren. De feministische vrouw van de Middeleeuwen werd heks genoemd. Men werd bang voor deze vrouw die zelf haar erotiek bepaalde en het kerkelijk gezag ondermijnde. Er kwamen heksenjachten en de inquisitie werd een feit. De positie van de vrouw op erotisch gebied maar ook op zelfstandig gebied was gedaald tot een dieptepunt. De meest bekende heks, Jeanne d’Arc, was een politieke heks. Zij belandde op de brandstapel voor het dragen van mannenkleding. Aan het einde van de Middeleeuwen ontwikkelen de ruiters zich tot ridders. De ridders werden de James Bonds van de Middeleeuwen. Gespierde mannen met glimmende harnassen werden geadoreerd door de vrouwen. De ridder zelf, in zijn erotische verschijning, flirt, verovert en bemint de dames aan het hof. De hoffelijke liefde ontstaat. Door de ridderlijke adoratie en de hoffelijke liefde verandert er veel voor de positie van de vrouw. Ze is niet langer een object, alleen geschikt voor het dragen en baren van nageslacht. De vrouw wordt op een voetstuk geplaatst, iemand die het waard is om letterlijk en figuurlijk voor te vechten. Trouw staat hoog in het vaandel maar een vrouw die ervandoor gaat met haar ridder wordt vol bewondering nagekeken. Jammer genoeg doet vanuit Duitsland de kuisheidsgordel zijn intrede. Want wat zoveel waard is wil je na een kruistocht van drie jaar graag weer ongeschonden terug zien!
Originele kuisheidsgordel uit Duitsland (1610)
De Gouden Eeuw, de Renaissance 1500 - 1700 Inmiddels gaat het beter met West-Europa. De economie is aangetrokken, hoofdzakelijk door de graanhandel. In Nederland tijdens de Gouden Eeuw volgen we de waarden en normen van Calvin. Maar dan wel op zijn Nederlands. Voor de buitenwereld leven Nederlanders sober en respecteren het monogame huwelijk. In het geheim worden er erotische plaatjes en boeken gedrukt en verspreid over heel Europa. Nederland is een toevluchtsoord voor erotische schrijvers, tekenaars en andersdenkenden.
juli – augustus – september 2012
23
Europa heeft zich neergelegd bij de meeste regels van de Kerk en de overheid. Het monogame huwelijk wordt geaccepteerd en snoepen buiten de deur kan alleen nog maar heel stiekem. De kuisheidsgordel wordt in de kast verstopt. Door de verbeterde welvaart krijgt men meer tijd om zich te ontwikkelen. Men gaat meer voor zichzelf denken en beslissen. De mens zag zichzelf als middelpunt van zijn/haar bestaan en niet meer God. Verlangen en hartstocht waren sterker dan de hel en verdoemenis die de Kerk verkondigde in de Middeleeuwen. De Renaissance mens was dronken van succes en genoot van geluk, zichzelf, de erotiek, schoonheid en luxe. Wetten en regels hielden de situatie onder controle maar waarden, normen en moraal verschoven. Regels rondom liefde en erotiek werden opnieuw gecreëerd maar nu door de mens zelf. Langzaam kreeg men meer inzicht wat er op erotisch gebied mogelijk was, meer kennis van het menselijk lichaam en het verlangen. De vrouw is een kostbaar bezit en wordt geëerd en gerespecteerd. Binnenshuis krijgt ze erg veel vrijheid, om te studeren bijvoorbeeld. Echter buiten de deur is het de man die van zijn vrijheid geniet op werk- en erotisch gebied. Maagdelijkheid, kinderen en trouw in het huwelijk werden als iets waardevols gezien en niet meer als verplichting vanuit het geloof. Nu was het betrapt worden waar men bang voor was, vanwege de schande, niet vanwege de verdoemenis vanuit de Kerk. Renaissance betekent wedergeboorte. En zo voelde het. Alles was mogelijk. Van grof tot subtiel. Nu nog is een Renaissance man iemand die zich ontwikkelt en op onderzoek uit gaat. De vrouw echter, zit thuis en lijkt vergeten te zijn. Gelukkig zijn er schilders geweest zoals Michelangelo die vrouwen stiekem in hun eigen huis naakt schilderden en zo hun schoonheid vastlegden. Deze Venus vrouwen laten zien dat ze zich prettig voelen in hun lichaam en niet bang zijn voor de erotiek. Voor het eerst, sinds de Romeinse Tijd, worden vrouwen weer erotisch geschilderd. De Nederlandse schilderkunst werkte met symboliek. Wat met het blote oog niet te zien was vertelde de samenstelling van het schilderijen. Hondjes stonden voor trouw, een roos voor liefde enz. Zo kon men veel laten zien terwijl de dame in kwestie haar kleding aan kon houden. Binnen de Kerk vinden er ook veel veranderingen plaats op erotisch gebied. Het celibaat, het huwelijk van een geestelijke, de mogelijkheid tot scheiden. Allemaal erotische kwesties die ter discussie stonden. De reformatie en de contrareformatie volgden. Als gevolg hiervan moest de burger goed opletten. In het ene dorp mocht men op straat dansen terwijl het ergens anders als onzedelijk gedrag werd gezien. Deze tijd is de bakermat van regeltjes, waarden en normen geworden. Vanaf dit moment is de mens zelf gaan
nadenken wat erotisch was en wat niet. Maar ook welke erotiek zedig was en welke moest worden bestraft. De laatste omhelzing van Romeo en Julia, geschilderd door Francesco Hayez in 1823. De uitersten van grof en subtiel in de erotiek komen goed naar voren in de schilderkunst, literatuur, toneelstukken enz. Wanneer we kijken naar William Shakespeare dan zien we een schrijver die subtiel de ware liefde omschrijft. Wanneer Romeo en Julia sterven hebben ze elkaar slechts gekust. Toch is de erotische lading groot en de tekst ‘Oh Julia, -zucht-, Oh Romeo, zucht-’ over de hele wereld een begrip. Daar tegenover staat tijd- en landgenoot John Wilmot. Wilmot omschrijft in een gedicht hoeveel plezier dames hebben van een dildo. Het geeft weer dat alles kan in de hoofden van de Renaissance mens. Wilmot echter, mocht regelmatig zijn daden overdenken in de Engelse cel. De verlichting en de romantiek 1700 - 1830 Vanuit het Renaissance gevoel, een mens mag genieten, ontdekt zichzelf en de ander, ging men in de tijd van de Verlichting nog verder. Nu men wist hoe het menselijk lichaam eruit zag ging men op zoek naar hoe het menselijk lichaam werkt. Het is de tijd waarin natuurwetten worden gezocht maar ook wereldreizen worden gemaakt. Hierdoor kwam men in contact met andere culturen en hun erotiek. Verwonderd en opgewonden was men over de halfblote lijven in de tropen en de reisverslagen werden thuis gretig gelezen. Echter wat de een puur natuur vond zag de ander als obsceen. De exotische erotiek werd geïntroduceerd. De Romantiek is een directe reactie op de Verlichting. Twee stromingen die elkaars uitersten zijn. De naam is afgeleid van de middeleeuwse ridderlijke romances. Als reactie op de nuchtere, koele wetenschappers van de Verlichting die zochten naar feiten, gingen de wetenschappers van de Romantiek op zoek naar het onderbewuste. De Romanticus werd ervan beschuldigd nostalgisch en sentimenteel te zijn, een dromer. De Romantische levenshouding bestond uit liefde en vriendschap. Iedereen is uniek en bijzonder.
juli – augustus – september 2012
24
vooravond van de Victoriaanse Tijd. Als we teruggaan naar het Romeinse Rijk dan zien we daar een helderheid en openheid betreffende de erotiek die onvoorstelbaar is in de tijd van de Verlichting, de Romantiek en later gevolgd door de Victoriaanse Tijd. Het kan niet anders dan dat de tijd van de Verlichting en de Romantiek elkaar overlappen. Het zijn elkaars uitersten. De ene eigenlijk te heftig en de andere te zoet met daartussen de grote groep burgers die proberen er iets van te maken en de heersende waarden en normen langzaam aanpassen.
Tekening van Christiaan Andriessen, (1805): ‘1e bijeenkomst van het Vrouwen college’. Het was verboden om met vrouwelijke naaktmodellen te werken. Andriessen gaf thuis stiekem tekenles met vrouwelijke modellen in zijn huisatelier. Andriessen (1775 - 1846) was een Nederlands tekenaar. Hij was de zoon van Jurriaen Andriessen, een bekende behangschilder, tekenaar en docent aan de Stads Teekenacademie. Zijn ‘dagboek’ met ruim 700 tekeningen is bewaard gebleven. Het dagboek bestond uit tekeningen voorzien van een kleine tekst. Indien naar zijn mening de tekst pikant was, schreef Andriessen in geheimschrift. Voor het eerst werd het samenzijn en de unieke karakters leren kennen belangrijk en geërotiseerd. Even belangrijk als de seksuele ervaring, die gezien werd als de ultieme romantische ervaring. Is de verlichte mens een denker, de romanticus is een voeler. De Verlichter gebruikt de natuur, de Romanticus maakt deel uit van de natuur en geniet van haar. Gaat de Verlichter voor de kwantiteit in de liefde, hoe meer erotische ervaringen, hoe beter. De Romanticus gaat ervan uit dat de liefde niet hoeft te leiden tot een erotisch samenzijn of een perfecte relatie. Zelfs liefdespijn is romantisch. De macht en de rol van de Kerk wordt minder. Het is duidelijk dat het middeleeuwse sociale plan van de Kerk niet meer van toepassing is. In 500 jaar tijd is de economie verbeterd, de mens slimmer geworden en op ontdekkingsreis gegaan. Eerst bij zichzelf, toen bij de partner en daarna de wereld. De Verlichting is een stroming die gelooft dat het verstand en de vrijheid van denken, de mensheid eindelijk zou kunnen verlossen van onderdrukking en welvaart voor iedereen zal brengen. Als gevolg van het vele nadenken en voelen over erotiek ontstonden er hokjes waarin erotisch gedrag werd ondergebracht als normaal of afwijkend. De gewone mens ging zich afvragen of hij/zij het wel goed deed. Wanneer er geflirt mocht worden en hoe. Welk gedrag in de slaapkamer of publiekelijk o.k. was. Erg lastig allemaal als het onderwerp niet besproken kan worden. We staan aan de
Ten slotte In de geschiedenis zien we dat de mens altijd op zoek is geweest naar de ‘juiste’ erotiek. Wat dit dan ook mogen zijn. Daaruit voortgekomen zijn in ieder geval de heersende wetten, regels, waarden en normen. We kunnen spreken van een rusttoestand in de maatschappij wat betreft de erotiek. Toen Victoria van Engeland in 1837 koningin werd, was ze een jong meisje dat aan het hoofd kwam te staan van een enorm rijk. Ze wilde haar volk gezond maken en het een beter leven geven. Voor die tijd gewaagde afbeelding van koningin Victoria op 24 jarige leeftijd: los haar, pluk over de borst en een open mond, geschilderd door Franz Xaver winterhalter in 1843 Doordat de ogen van de wereld op haar gericht stonden, men zich afvroeg hoe zij zo’n imperium zou gaan leiden, wilde ze het ook goed doen als koningin in de wereld komend uit een losbandige familie. Victoria had grote doelen maar gebruikte kleine middelen. Ze gaf simpelweg het goede voorbeeld. Ze gedroeg zich gereserveerd, netjes en was eerlijk. Ze trouwde uit liefde. Ze verwachtte van haar omgeving precies hetzelfde. En als een steentje in een vijver veroorzaakte ze rust. Velen volgden haar voorbeeld. Onterecht staat victoriaans nu voor stijf en preuts. Wanneer men het in de tijdgeest plaatst, is het gepast gedrag. Tegenwoordig zijn we veel te vrij om hier nog aan te kunnen voldoen en is de tijdgeest sterk veranderd. Maar toch hebben we meer rust gekregen en weten we ons een gemiddeld gedrag van fatsoen aan te meten en dat door te geven aan de volgende generatie die weer vrijer dan de vorige zal zijn.■
juli – augustus – september 2012
25
DE RIJKE OF DE ARME TAK? GENEALOGISCH ONDERZOEK NAAR WELZIJN EN WELVAART Martine Zoeteman
E
en familieonderzoek kan zo veel meer zijn dan alleen een verzameling namen, plaatsen en data. Wanneer een genealogie in een historisch kader wordt gezet, kan dat boeiende uitkomsten opleveren. Iedereen heeft wel een aantal beroepen en testamenten, maar ook certificaten van de nationale militie weten te achterhalen. Wat kunnen deze bronnen zeggen over de welvaart van uw voorouders? Of, wanneer u niet alleen met uw familie, maar met een inwonerreconstructie bezig bent: hoe welvarend was het dorp? Wat waren de rijkste families? De welvaart gaan we onderzoeken aan de hand van beroepsgroep en inkomensgegevens, sociale achtergrond en de lengte van jonge mannen. Maar let wel: welvaart, of het gebrek daaraan, is relatief. Denk maar aan de huidige discussie over het al dan niet bestaan van armoede in Nederland. Wat is armoede: niet dagelijks vlees op je bord of hongerlijden; niet op vakantie gaan of geen geld hebben voor het allernieuwste mobieltje? Daarom moet onderzoek naar de rijkdom van een familie in de eerste plaats gezien worden als een indicator van de sociale groep en niet als keiharde conclusie. Sociale stratificatie1 en beroepen Voor het indelen van een familie in een sociale groep, wordt vaak gebruik gemaakt van het beroep van de vader. Het verschilt per archief hoe makkelijk dit te achterhalen is. Zo vormen bijvoorbeeld voor vaders uit Den Haag in de geklapperde notariële archieven en het repertorium op advocaten van het Hof van Holland een goede bron. In Leiden staan de beroepen vermeld in de ondertrouwregisters van de Nederduits Hervormde kerk. Wees er wel op bedacht dat een gevonden beroepsaanduiding slechts een momentopname kan zijn van een loopbaan. Nadat de beroepen bekend zijn, moeten zij, voor zover mogelijk, op waarde worden geschat. Voor mijn proefschrift onderzocht ik de beroepen van vaders van studenten aan de Leidse universiteit 2 . De door mij gebruikte sociale stratificatie is voor een deel ontleend aan die van de universiteitshistoricus Frijhoff3. 1 2
3
Indeling van de bevolking naar sociale klassen Martine Zoeteman-van Pelt, De studentenpopulatie van de Leidse universiteit, 1575 -1812. ‘Een volk op zyn Siams gekleet eenige mylen van Den Haag woonende’ (Leiden 2011). Frijhoff baseerde deze indeling op zijn beurt op die van Renier en Roorda en ook Groenhuis gebruikte die. Frijhoff, ‘Non satis dignitatis … Over de maatschappelijke status van geneeskun-
26
Afbeelding afkomstig uit G.D.J. Schotel, De Academie te Leiden in de 16e, 17e en 18e eeuw (1875) Bij hem stonden bovenaan: (1) de adel en het burgerlijk patriciaat (de regentenfamilies). Hierop volgden: (2) de ‘patriciabelen’, zoals hoge ambtenaren en rijke ondernemers. Juristen behoorden tot deze groepen. De middengroepen bestaan uit: (3) de brede of hogere burgerij, met bijvoorbeeld grote winkeliers, gegoede boeren en textielhandelaren, maar ook stadsdoctoren, predikanten en praeceptoren van de Latijnse school en (4) de middenstand of kleinere burgerij, met kleine winkeliers en boeren, lagere ambtenaren, chirurgijns en apothekers, (textiel) ambachtslieden en lagere schoolmeesters. Onderaan de sociale piramide stond: (5) de ‘smalle gemeente’ van loonafhankelijke arbeiders en (6) ‘het grauw’ bestaande uit dagloners, werklozen, zwervers en bedelaars. Ook Van Lieburg, die zich verdiepte in de beroepsgroep van de predikanten, maakte gebruik van deze indeling4. Mijn aanvullingen en aanpassingen op deze sociale stratificatie zijn als volgt. Een arts of lakenkoper (etcetera) die in de vroedschap zat, is ingedeeld in groep 1/2 in tegenstelling tot Frijhoff die hen in groep 3 plaatste. In mijn optiek gaat het kunnen uitoefenen van bestuursmacht voor. Bovendien is een zekere welstand inherent aan vroed-
4
digen tijdens de Republiek’, Tijdschrift voor Geschiedenis 96 (1983) 390. F. A. van Lieburg, Profeten en hun vaderland. De geografische herkomst van de gereformeerde predikanten in Nederland van 1572 tot 1816 (Zoetermeer 1996) 98.
juli – augustus – september 2012
schappen en andere regenten. Notarissen horen bij de burgerij (3). Ook professoren vielen in deze groep net als lakenkooplui, ook wel reders of drapiers genaamd. Lakenwerkers hoorden bij groep 4 1 . Chirurgijns en apothekers 2 zijn in groep 4 ingedeeld. Een knecht kwam in groep 5. Deze indeling is gebruikt voor tabel 1, waarin de beroepen van de studentenvaders uit de plaatsen Den Haag, Dordrecht en Leiden zijn weergegeven.
Hieruit blijkt dat het aantal onbekende beroepen nog aanzienlijk is. In de eerste periode (met de peiljaren 1600, 1625 en 1650 samen) is van ruim de helft van de vaders van studenten geen beroep bekend, bij de tweede- en derde periode gaat het om ongeveer 1/5 deel. In totaal bleef van maximaal 1/3 van de vaders de werkkring onbekend. Bij de Leidse studentenvaders was van een groter deel een beroep bekend. Zodoende zijn mijn percentages studenten uit de hogere sociale kringen waarschijnlijk lager dan die van Reinsma3. Hij deed onderzoek naar de sociale en religieuze achtergronden van Haagse studenten. Het aandeel uit de hogere sociale lagen daalde van 74% halverwege de 17e eeuw naar 65% rond het derde kwart van de 18e eeuw. Hun aandeel in mijn selectie varieerde van 20% (Leiden) en 27% (Dordrecht) tot 48% (Den Haag). Zoals te verwachten leverde ‘het grauw’ van groep zes geen studenten, alleen in Leiden waren er twee studenten met een achtergrond uit de lagere sociale klasse van groep vijf. Het waren zonen van respectievelijk een brouwers- en een schoenmakersknecht. Het aandeel van de burgerij was groter onder de studenten uit de universiteitsstad zelf. 1
2
3
Zie H. A. Diederiks, ‘Beroepsstructuur en sociale stratificatie in Leiden in het midden van de achttiende eeuw’, in: H. A. Diederiks, Een stad in achteruitgang. Sociaal-historische studies over Leiden in de achttiende eeuw (Leiden 1978) 66 voor een beroepenoverzicht. Frijhoff, Non satis, 397: In de zeventiende eeuw komt men inderdaad nogal wat latere apothekers aan universiteiten tegen, een enkeling was zelfs gepromoveerd. Maar in de achttiende eeuw kwam dat nauwelijks meer voor. Apothekersgilden namen de opleiding in eigen hand. R. Reinsma, 'Sociale en religieuze achtergronden van studenten aan de Leidse hogeschool', Jaarboek ‘Die Haghe’ (1961) 1158.
Zeker de helft van alle studenten uit Leiden kwam uit de burgerij. Voor hen was de universiteit bereikbaarder dan voor de andere twee steden van mijn selectie, omdat deze zich in de eigen woonplaats bevond. Het is mogelijk dat achter de groep ‘onbekend’ nog diverse vaders uit lagere sociale groepen schuilgaan, waarvan over het algemeen minder archiefmateriaal bewaard is. Daarom is in de toekomst absoluut meer onderzoek nodig, om het beeld te verhelderen. Toepassing op eigen situatie Na deze toelichting aan de hand van mijn onderzoek is het nu tijd voor uw eigen gegevens. Tot welke sociale groep zou uw voorouder ingedeeld kunnen worden? U kunt hiervoor de gegevens uit een genealogisch computerprogramma (naam, beroep en jaartal dat dit beroep werd uitgeoefend) overzetten naar een rekenprogramma zoals bijvoorbeeld Excel (of een database als Access). Daaraan voegt u dan een veld toe met ‘sociale groep’, hetgeen u handmatig gaat beoordelen en invullen. Omdat velen gebruik maken van het gratis te downloaden Nederlandse genealogieprogramma Aldfaer (www.aldfaer.net), is de bewerking daarin hier toegelicht. U heeft eerst de beroepen en de bijbehorende jaartallen ingevoerd via het tabblad ‘feiten’. Vervolgens maakt u een rapport via de (extra gedownloade) bonusrapporten bij ‘exporteren’, in dit geval ‘feiten naar Excel’. De bijbehorende handleiding geeft verdere informatie hoe het rapport in Excel geopend kan worden. Salaris Wanneer het beroep van uw voorouder bekend is, kan gezocht worden naar een bijbehorend salaris. Maar eerst is een waarschuwing op zijn plaats. Bij geldbedragen bestaat altijd het risico dat er appels met peren vergeleken worden. In de eerste plaats konden inkomens van éénzelfde beroep verschillen per gewest, of zelfs per plaats. In het rijke Holland verdiende je beter. Verder was er variatie van het loon per seizoen en in de loop der jaren. Ook het gebruik van andere muntsoorten (ponden vlaams, guldens) kan verwarring veroorzaken. Voor mijn proefschrift deed ik ook onderzoek naar diverse jaarinkomens, om zo te kunnen achterhalen voor welke bevolkingsgroepen een universitaire studie financieel haalbaar was. Uit de gegevens van rijke regentenzonen blijkt dat zij in totaal voor een studiejaar (inclusief leskosten, verblijf en vermaak) ongeveer ƒ1.000 kwijt waren4. 4
Zoeteman, Studentenpopulatie, 133.
juli – augustus – september 2012
27
Maar wie zuinig leefde, een bescheiden onderdak had en zich geen uitspattingen in de herberg veroorloofde, was veel goedkoper uit. Het gemiddelde inkomen van handwerkers in Holland bedroeg begin 17e eeuw rond de ƒ100 per jaar1. Hoewel het niet goed mogelijk is om de hoogte van het inkomen per hoofd enigszins nauwkeurig te bepalen, lag dit vermoedelijk in de 18e eeuw (1742, 1808) ergens tussen de ƒ175 en ƒ2502. Van zo’n bedrag gingen de studiekosten af, maar ook de rest van het gezin moest ervan onderhouden worden. Voor predikanten en professoren was de aanslag van een studerende zoon op het gezinsbudget kleiner, omdat zij meer verdienden. Bij de predikantssalarissen was er verschil tussen degenen die in een dorp of in een stad op de kansel stonden. Dorpsdominees verdienden over het algemeen minder. In 1574 stelden de Staten een salaris van ƒ200 voor predikanten op het platteland vast, hetgeen in de eerste helft van de 17e eeuw steeg naar circa ƒ500. Een bekende predikant in toga In de 17e eeuw bedroegen de stadstractementen tussen de ƒ600 en ƒ900, in de grote steden waren de salarissen nog hoger. De hoogste tractementen werden in Holland uitbetaald. Deze salarissen konden aangevuld worden met extra emolumenten3. Leidse professoren verdienden kort na de stich1
2
3
W. Th. M. Frijhoff, ‘Hoger onderwijs als inzet van stedelijke naijver in de vroegmoderne tijd’, red. P. B. M. Blaas en J. van Herwaarden, Stedelijke naijver. De betekenis van interstedelijke conflicten in de geschiedenis. Enige beschouwingen en case-studies (Den Haag 1986) 90. W. Th. M. Frijhoff, La société Néerlandaise et ses gradués 1575-1814. Une recherche sérielle sur le statut des intellectuels (Amsterdam-Maarssen 1981) 61. Zie A. Th. Van Deursen, I, ‘Het dagelijks brood’, in: Mensen van klein vermogen: het kopergeld van de Gouden Eeuw (Amsterdam 1991) 12-15. Handwerkers in Holland hadden het beter dan in de andere provincies en het buitenland. Vries, Nederland 1500-1815, 651 geeft voor de lange periode 1500-1815 een gemiddeld huishoudinkomen van 80% van de inwoners in de Hollandse steden van bijna ƒ 363. In dat geval bedraagt een huurinkomst van 90 gulden toch nog een kwart gedeelte hiervan. Verder bleek dat 20% van de inwoners van de steden in Holland erg rijk was en in ieder geval een gemiddeld huishoudinkomen van boven de ƒ 600 per jaar had. J. L. van Zanden, ‘De economie van Holland in de periode 1650-1805: groei of achteruitgang’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 102 (1987) 608. G. Groenhuis, De predikanten. De sociale positie van de gereformeerde predikanten in de Republiek der Verenigde Neder-
ting van de universiteit circa ƒ400. In de 17e eeuw liep dit bedrag op van gemiddeld ƒ810 in de eerste helft, naar ƒ1.310 in de tweede helft. De daarop volgende eeuw bleef het salaris vrij constant op ƒ1.7304. Voorgaande inkomens zijn achterhaald uit literatuur. Onderzoek dus eens of er van de beroepsgroep van uw voorouders een historische beschrijving bestaat. Vervolgens is het een kwestie van diverse bronnen doorploegen. Dat kan verrassende informatie opleveren. Zo lijkt het salaris van een wasvrouw in eerste instantie niet of nauwelijks te achterhalen, omdat zijzelf nauwelijks papieren sporen zal hebben nagelaten. Maar haar klanten soms wel! Het Leidse Statencollege, waar toekomstige predikanten werden opgeleid, maakte gebruik van de diensten van een wasvrouw. Zij vroeg aanvankelijk ƒ 8 per bursaal per jaar, maar na onderhandelingen werd het contract gesloten voor ƒ65. Twee jaar later verzocht de wasvrouw om verhoging ervan wegens de dure tijden. In het vervolg zou zij 12 stuivers per bursaal extra per jaar krijgen6. De waskosten bleven stijgen tot het bedrag van ƒ11 per bursaal in 16137. Dit bedrag bleef gelijk tot het einde van de 18e eeuw 8 . In die jaren waren er gemiddeld tussen de 30 en 50 bursalen, dus schommelde het inkomen van de wasvrouw tussen de ƒ330 en ƒ550. Andere bronnen leverden incidentele bedragen op, die in tabel 2 op een rij zijn gezet. Omdat het hierbij niet altijd duidelijk was of het gerekend was per academisch jaar van negen maanden of per kalenderjaar, zijn soms dubbele bedragen vermeld.
Deze waskosten zijn te vergelijken met het inkomen van een wasvrouw uit het Noordhollandse Graft in de
4
5 6 7
8
landen voor + 1700 (Groningen 1977) 134-150. Deze (verschillende) emolumenten moeten bij het salaris worden opgeteld, voordat een goede vergelijking met het inkomen per hoofd van de bevolking mogelijk is. R. Sluijter, ‘Tot ciraet, vermeerderinge ende heerlyckmaeckinge der universiteyt’. Bestuur, instellingen, personeel en financiën van de Leidse universiteit, 1572-1812 (Hilversum, 2004) 123-125. H. J. Witkam, De dagelijkse zaken van de Leidse universiteit (10 dln. Leiden 1970-1974) deel IX, 23/25 jan. 1593, 130. Witkam, Dagelijkse zaken VI, 10 okt. 1594, 128. Sluijter, Ciraet, 101 en P. C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit ('s-Gravenhage 1913) deel II, 1 okt. 1631, 275*, bijl. 597. Molhuysen, Bronnen V, 19 jan. 1739, 70*, bijl. 1062; Molhuysen, Bronnen V, 19 jan. 1739, 74*-75*, bijl. 1062 en Sluijter, Ciraet, 101.
juli – augustus – september 2012
28
17e eeuw. Historicus Van Deursen maakte een geweldige studie over het dagelijks leven in dit dorp. (Ik droom ervan om ooit eens iets soortgelijks te maken over het dorp waar ik opgroeide, ’s-Gravendeel.) De wasvrouw in Graft kreeg in de 17e eeuw van de armenvoogden per persoon per week 5 of 6 stuivers.
Een statige, adellijke, begrafenis (fragment). Uit: J. le Francq van Berkhey, Natuurlijke historie van Holland, 1776. (Atlas van Stolk) Dit bedrag van ƒ15,60 per kalenderjaar was waarschijnlijk niet slecht betaald volgens Van Deursen, hetgeen inderdaad klopt vergeleken met de hiervoor genoemde Leidse bedragen 1 . Hoewel er weinig en nogal uiteenlopende prijzen bekend zijn, kan gesteld worden dat de kosten van het wassen in de beginperiode van de universiteit zo’n ƒ 6 bedroegen en waarschijnlijk stegen naar een bedrag tussen de tien en twintig gulden. Belastingen Daarnaast zeggen belastingen en de bijbehorende tariefgroepen iets over de rijkdom van een familie. Zo zijn er de kohieren voor diverse jaren, zoals bijvoorbeeld voor ’s-Gravendeel 1626 (1000ste penning), 1638 en 1667 (beiden 200ste penning). Wie hierin stond, behoorde in ieder geval tot de sociale bovenlaag. Armen komen hierin niet voor. Een categorie ‘pro deo’ (gratis) is wel te vinden in de zogenaamde gaarder- of impostregisters. Deze Hollandse belasting op trouwen en begraven werd geheven tussen 1695 en 1805. Er waren vijf klassen: pro deo, ƒ3, ƒ6, ƒ12 en ƒ30. Voor ongehuwden werd bij het begraven een dubbel tarief betaald. De tarieven waren gebaseerd op de welstand van de betrokkenen. Wie een vermogen van ƒ12.000 had, viel in de eerste klasse (en betaalde dus ƒ30). De tweede klasse betrof degenen met een inkomen tussen de ƒ400 en ƒ800 per jaar en een vermogen tussen de ƒ6.000 en ƒ12.000. Met een inkomen tussen de ƒ200 en ƒ400 per jaar en een vermogen tussen de ƒ2.000 en ƒ6.000 behoorde je tot de 3e klasse. In de 4e klasse zaten degenen met een inkomen tot ƒ200 en een vermogen tot ƒ2000. De 5e pro deo klasse was voor personen met een inkomen onder de ƒ200 en zonder vermogen. Mijn ’sGravendeelse ervaring leert echter dat de pro deo 1
A. Th. van Deursen, Een dorp in de polder. Graft in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1994) 122.
huwelijken en begrafenissen niet altijd geregistreerd zijn. Het is mogelijk rekening te houden met deze belastingen bij het invoeren in uw genealogische computerprogramma. In het door mij gebruikte Aldfaer zit onder het tabblad overlijden de mogelijkheid de aangiftedatum met bron te noteren, met onderaan een vrij notitieveld. U kunt daarin het impostbedrag weergeven en dat later met het bonusrapport ‘Notities naar Excel’ omzetten. In dat rekenprogramma kunt u dan de imposten van uw familie verder bewerken en bijvoorbeeld mooie grafieken maken. Voorgaande voorbeelden zijn voor de vroegmoderne tijd toepasbaar. Maar ook voor later tijd zijn belastingen mooie onderzoeksbronnen. Zo moest er tussen 1817 en 1927 belasting betaald worden over een erfenis. Om te bepalen hoeveel successiebelasting de erfgenamen moesten betalen, werd er na iemands overlijden een ‘memorie van successie’ opgemaakt. Daarin staat beschreven waaruit de erfenis bestaat, wat de waarde ervan is en wie de erfgenamen zijn. Helaas is niet van elke overledene een memorie van successie bewaard gebleven. Dienstplicht en lichaamslengte Omdat aan berekeningen met lonen en inkomens veel moeilijkheden kleven, is door historici gezocht naar andere onderzoeksmethoden. Zo kan bijvoorbeeld de toename van de lichaamslengte gezien worden als een indicator van welvaart. Vanaf de invoering van de dienstplicht in 1811 in Nederland is de lengte van de negentienjarige jongens geregistreerd. Lengte Aangezigt Voorhoofd Oogen Neus Mond Kin Haar Wenkbraauwen Merkbare teekenen
1 meter 637 mm ovaal hoog bruin gewoon idem spits blond idem ----
Van een jongeman uit Ede vonden we in de Naamlijst van 1881 de bovenstaande gegevens: U kunt de lichaamslengte van uw voorvaders vinden in de Naamlijst van de Nationale Militie. Hiervan werd een certificaat gemaakt, dat een verplicht onderdeel is van de huwelijksbijlagen. Via www.velehanden.nl worden deze registers uit de periode 1814-1941 met behulp van het publiek online gezet op www.militieregisters.nl2, 2
Zie artikel in GEM van nov/dec. 2011
juli – augustus – september 2012
29
het zogenaamde crowdsourcing. Inmiddels is al zo’n 80% geïndiceerd. Het Tilburgse archief heeft onderzoek gedaan naar degenen die zich in 1828 moesten melden voor de Nationale Militie, dus de in 1809 geboren mannen. De gemiddelde lengte van de jonge Tilburgse mannen was 162.3 cm. Dit onderzoek betrof maar één jaar, dus was er geen vergelijking mogelijk met de lengtes van Tilburgers uit andere tijden. In 2004 verscheen de interessante studie van Hans de Beer over de Nederlandse lichaamslengte tussen de Middeleeuwen en heden1. Het Tilburgse gemiddelde blijkt goed overeen te komen met wat De Beer als gemiddelde lengte voor dienstplichtigen in Nederland geeft, geboren in 1800 en 1830, namelijk 163.0 respectievelijk 162.7 cm. Het is leuk om te weten hoe groot (of hoe klein...) uw voorvaders waren, maar nog mooier is het dus om ze te vergelijken met anderen. Dat kan bijvoorbeeld aan de hand van andere jongens van het jaar van die lichting uit dezelfde plaats, maar dus ook met de uitkomsten van De Beer, wiens artikel in ieder geval in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag te raadplegen is. Kortom: er zijn een hoop manieren om cijfermatig te bewijzen of te weerleggen dat u uit de rijke of arme tak van de familie stamt. ■
EEN BAKKER MET LOSSE HANDJES GAAT VRIJUIT Dick Kranen Grave, 26 juli 1726. In aanwezigheid van Majoor Broun en enkele hier onder genoemde officieren, heeft Maria Stoffels, echtgenote van Thomas Raelmigh, korporaal in het Regiment van Kolonel De Spaen in de Compagnie van Luitenant Kolonel Verdun, onder ede de volgende verklaring afgelegd. 'Op de 24e dezer om ongeveer half elf in de morgen ging ik naar bakker Matthijs van Esch om bij hem boodschappen te doen. De bakker vroeg wat ik wenste; daarop antwoordde ik dat ik wat boter en grutten wilde hebben. Na het wisselen van een paar woorden greep Van Esch mij van achteren bij de rok en even later greep hij mij ook bij mijn boezem, terwijl hij 'verscheyde vuyle woorden' uitsprak. Toen zei hij terwijl hij aan mijn rok trok: 'Ik zal je je boodschappen geven'. 1
H. de Beer, ‘Observations on the history of Dutch physical stature from the late-Middle Ages to the present’, in: Economics and Human Biology (2004) 2: 45-55.
Dit doende keek hij op de kerfstok2 en telde hoe hoog mijn schuld was. Hij plaatste 2-3 krappen3 op de kerfstok en zei: 'Ik zou wel willen dat ik zo mijn vinger op je vrouwelijkheid kon leggen'. Hoewel ik de winkel wilde verlaten, riep hij mij terug en beweerde dat hij graag nog iets wilde zeggen. Terwijl ik doorliep naar de deur greep hij mij onder mijn rokken op een intieme plaats en stak zijn vinger erin op zo'n manier dat het nog pijnlijk is. Ik schold hem daarop uit voor hond, schelm, hondsvot en dergelijke, en zei tegen hem: 'Waar zie je me voor aan, ik ben geen canaille dat je dat zo maar met mij kunt doen' en daarop gooide ik de gekochte boodschappen op de toonbank terug. Van Esch bond snel in en betoonde spijt en zei: 'Ik ken je als een eerzame vrouw, vertel het alsjeblieft niet aan mijn vrouw, zeg maar hoe ik het goed kan maken, ik begrijp echt niet dat ik me zo heb laten gaan'. De vrouw van bakker Van Esch is dezelfde morgen nog bij mij thuis gekomen om mij te vragen toch vooral over het gepasseerde te zwijgen en haar man niet aan te klagen. Ze stelde me voor een kan bier te halen om 'de schrick daar mede aff te drincken'. Toen kwam de zus van de bakker ook bij haar. Zij stelde voor om het gebeurde 'met een copje thee aff te drincken'. Toen mijn man Thomas mijn verhaal hoorde, ging hij onmiddellijk naar de bakker. Na binnenkomst vroeg hij hem of hij de man was die zijn vrouw zo had behandeld. De bakker zei niet meer te weten dan dat hij haar rok had vastgegrepen, waarop hij Thomas beetgreep en hem smeekte over de zaak te zwijgen. Vervolgens opende de bakker zijn geldlade en bood mijn man wat geld aan, dat hij echter weigerde aan te nemen. De Vaandrigs W. Hiddingh en J.J. Meijs G. Nouwens, auditeur militair.4
Memorie: Omdat Maria Stoffels een 'misselijk5 wijf' is, en omdat zij haar klachten niet kan bewijzen, kan hier verder niets aan gedaan worden.
2 3
4 5
Kerfstok: hulpmiddel tot het aantekenen en onthouden, ook, zo nodig, bewijzen van winkel- of herbergschulden. Door middel van telkens gemaakte of geplaatste kerven, krappen, schreven, streepjes aantekening houden van gelag- en winkelschulden en gedane betalingen. BHIC, Schouten Archief/Archief van de Ambtman te Grave, toegang 745, inv.nr.66 Misselijk, hier slecht bekend staand
juli – augustus – september 2012
30
PATRIOTTEN ZWEREN SAMEN Dick Kranen Het zou, verplaatst naar onze tijd, zo gegaan kunnen zijn: Verslaggevers van ‘De Politieke Kruyer’1 hebben de hand kunnen leggen op een verslag uit een geheime vergadering van het Hollandse driemanschap Engelbert François van Berckel, Adriaan van Zeeberg en Cornelis de Gijselaar afgevaardigden van de besturen van de Hollandse steden. Het lijkt er nu toch echt op dat het stadhouderlijk systeem, waarvoor onze huidige stadhouder Willem V zo overduidelijk symbool staat, zal worden aangepakt. Het lijkt er overigens op dat er bewust gelekt is om dit Plan als een soort testballon alvast in de openbaarheid te brengen’. Tot zover onze berichtgeving uit Den Haag.
kunnen behouden, maar in de praktijk wilden de pensionarissen de laatste twee functies door anderen bekleed zien, bovendien onder strikt toezicht van de Staten. Zolang Willem V zich als volstrekte dienaar van de Staten zou gedragen kon het stadhouderschap erfelijk blijven in het huis van Oranje, maar verplicht daartoe voelden de pensionarissen zich niet. Om de zittende clientèle van Willem V uit haar positie te drijven wilden zij vervolgens van gewapende burgerijen gebruik maken. Gecommitteerden uit de burgerij zouden daarna wel vervangers mogen kiezen, maar in een permanente politieke rol van het volk voorzag dit plan van 1782 zeker nog niet. De complete tekst van de uitgelekte plannen ‘Plan hetwelk in den jaare 1782 in de geheime vergadering, welke de pensionarissen van zommige steeden in Holland die werkelijk de saaken der Republicq derigeren2 (en welke vergadering zij onder hun, een of tweemaal ter week houden) is geconfirmeert geworden. artikel 1 De teegenwoordige Constitutie of Regeringsvorm bestaande uit de Staten en de Stadhouder, moet bewaart, maar geredresseert3 worden. 2.De Staten moeten alle opzigten zonder eenig bedwang zijn en de stadhouder moet geen invloed hoe genaamd hebben. Willem V (1748-1806, de stadhouder in kwestie, en zijn echtgenote Wilhelmina van Pruisen (1751-1820)
Er is inderdaad gedurende de zomer van het jaar 1782 een plan opgesteld, zoals later puntsgewijs en in kopievorm op diverse plaatsen is teruggevonden. Hieruit blijkt dat de patriottische regenten al in een vroeg stadium het staatsgezinde republikeinse scenario te voorschijn haalden en van plan waren om aan Willem V slechts een rol van volstrekt ondergeschikte aard toe te staan. De verkiezing van alle ambten in de steden, in het leger en in de marine wilde men hem ontnemen. Verder zouden de ambten van stadhouder, kapitein-generaal en admiraal-generaal moeten worden gescheiden. Willem V zou weliswaar de titels 1
3.Tot dat einde moet de Stadhouder uitgeslooten zijn buiten de vergadering der Staten, en alle andere collegien. 4.Hij moet geen verkiesingen meer doen in eenige stad van Holland, nog over enige bediening meer disponeeren van wat aardt dezelve zouden mogen zijn. 5.Het zoude ‘t beste zijn dat de Charges4 van Capitein en Admiraal-Generaal, bekleed wierden door twee onderscheiden personen en afgezondert van het Stadhouderschap; ondertusschen kan men de titel daarvan aan den Stadhouder laaten mits dat men representanten van de Staten op de Vloot stelt gelijk ten tijde van De Wit, en dat de Stadhouder in ‘t veld zijnde geheel afhangkelijk gemaakt wiert van de Gedeputeerde van de Staat in de armee. 2 3 4
bepalen herzien, veranderen, opnieuw vaststellen charge: ambt, bediening
Een van de Patriottische kranten uit die jaren
juli – augustus – september 2012
31
6.Men zal den Stadhouder het recht der patenten 1 afneemen gelijk ook de begeering der hogen staf officiers plaatsen, ook van de gouvernementen en commandementen, en men zal soo wel de land- als zeemagt alleenlijk en geheel van de Staten afhangkelijk doen zijn. 7.Men zal den Stadhouder niets laaten, als alleen de uitvoerende macht der ordres welke hij van den Staat ontfangen zal. 8.Indien de Stadhouder de uitvoering van eenige ordres van de Staat komt te declineeren of zig aan de gearresteerde veranderingen niet zoude willen onderwerpen, dan zal men hem verklaren verstoken te zijn van zijne waardigheid als Stadhouder van alle zijn andere digniteiten, en men zal procedeeren tot het ver kiezen van een andere Stadhouder in zijn plaats. 9.Zoo lang de Stadhouders gehoorsamen aan de ordres van de Staten, zou men deze waardigheid erflijk kunnen laten in het Huis van Orange, anders is men daartoe niet niet verpligt 10.Men moet de tegenwoordige Stadhouder in geene Capitulatie of vergelijking treeden, en ook niet luysteren na eenige bemiddeling hoegenaamt welke niet geheel en al conform zoude zijn aan dit plan. ++++ Middelen om dit plan uit te voeren 1.Men moet in alle steden vrijcorpsen oprigten, welke bestaan moeten uit lieden, die het meest ingenomen zijn tegen de Stadhouderlijke regeering.
4.De rooms-catholijken zullen egter niet admisibel weezen3. 5.Niemant zal voortaan twee ampten tegelijk kunnen bekleeden. 6.De gecommitteerdens uit de burgerij, zullen zoo lang in functie blijven, tot dat alles het geen betrekking tot dit plan heeft, volbragt, en met de goedkeuring der Staten bekragtigt zal zijn’. Ten slotte Dit hiervoor beschreven Plan is niet het eerste en ook niet het laatste geweest. Er is wat àf gesproken en geschreven. Waarschijnlijk was er toch te veel verschil van mening over de te volgen aanpak van het verfoeide ‘stadhouderlijk systeem’. Er waren aan de ene kant Patriotten die Willem V uit de weg wilden ruimen en aan de andere kant lieden zoals hiervoor genoemd die het nog wel even aan wilden zien met de Stadhouder, maar hij moest dan wel eerst van een aantal functies zijn ontheven.
Vuurgevecht aan de Vaartse Rijn bij Jutphaas op 9 mei 1787, 's avonds om tien uur. Rechts de Utrechtse patriotten, links de troepen van de stadhouder, (Jonas Zeuner).
Patriottisch Vrijkorps voor de Sneker stadswaag door Hermanus van der Velde (1786) 2.Wanneer deze corpsen in ordre zullen gebragt zijn, soo dat men zig van dezelve een genoegzaame ondersteuning of hulp kunne belooven, zal men onder de hand cooplieden en andere burgers tragten aan te zetten tot het presenteeren van requesten om alle zulke regenten af te zetten, die vrinden van den Stadhouder zijn, en men zal aan gecommitteerden uit de burgerij de magt laaten, om anderen in de plaats van de gelicentieeerden in te kiezen. 3.Alle protestanten van welke belijdenis zij ook mogten zijn, zullen in de regering admisibel2 zijn. 1 2
recht om benoemingen te doen. toegankelijk voor een ambt, benoembaar.
Al dat gekrakeel en het gedoe met de vrijkorpsen wekten uiteindelijk de woede op van de broeder van Prinses Wilhelmina, Frederik Willem II, koning van Pruisen. Deze heeft in de herfst van 1787 door middel van een snelle militaire actie Willem en Wilhelmina weer geïnstalleerd in Den Haag waar ze het tot 1795 uithielden. Bronnen: -DBNL (Dig. Bibl. der Ned. Letteren) -Kon. Bibl., Verzameling resoluties, missiven, etc., sign. 71 B 33
3
Dus nog geen Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap!
juli – augustus – september 2012
32