Strategische Onderzoeksagenda politie POLITIEACADEMIE
Gezag
Positie
Prestaties
Professionalisering
Strategische onderzoeksagenda politie Gezag, positie, prestaties, professionalisering
Strategische onderzoeksagenda politie Gezag, positie, prestaties, professionalisering
Politieacademie, Apeldoorn, november 2011
Inhoudsopgave 1
2
3
Inleiding en achtergrond 1.1
Functie van de Strategische Onderzoeksagenda
10
1.2
Hoe de Strategische Onderzoeksagenda tot stand is gekomen
13
1.3
Onderzoeksprogrammering: ervaringen van anderen
15
1.4
Andere agenda’s
17
1.5
Tot slot: kennis maakt het verschil
18
Thematische pijlers
23
2.1 Dwarsverbanden
25
2.2
28
Tot slot
Gezag
31
3.1
Conceptuele verheldering
35
3.2
Empirisch onderzoek naar gezag, legitimiteit en vertrouwen
36
3.3 Bestelwijziging 4 Positie
39 43
4.1
Samenwerking in netwerken
46
4.2
Samenwerking met het bevoegd gezag
49
4.3
De politie en publieke beeldvorming
5 Prestaties
6
9
51 55
5.1
Drie niveaus van discussie
56
5.2
Factoren van prestatie
58
Professionalisering
65
6.1
Sturing, leidinggeven en bureaucratie
69
6.2
Geweld en geweldgebruik
72
6.3
Werkvelden van de politie
74
Literatuur
81
Colofon
87
Inleiding en achtergrond
1
Inleiding en achtergrond
De Strategische Onderzoeksagenda voor de politie is ontwikkeld in de directie Onderzoek. Kennis & Ontwikkeling van de Politieacademie. Zij is bedoeld voor de politie en haar (onderzoeks-, keten-, netwerk-) partners. Met deze agenda wordt voor de komende jaren richting en ordening in politie-onderzoek mogelijk. De Strategische Onderzoeksagenda zal periodiek worden bijgesteld. De Strategische Onderzoeksagenda is rond vier thema’s georganiseerd: gezag, positie, prestaties en professionalisering. Zij vormen de thematische pijlers onder de onderzoeksagenda. Prestaties hebben betrekking op de vraag wat de effectiviteit van de politie is en hoe die op een adequate manier benaderd en omschreven kan worden. Positie gaat over de relaties die de politie met haar omgeving onderhoudt en wat daar de belangrijke ontwikkelingen in zijn. Gezag gaat over het vertrouwen en de legitimiteit van de politieorganisatie en het politiehandelen. Professionalisering gaat over de ontwikkelingen in het vakmanschap van de politie; het is het centrale thema dat vanuit de drie andere thema’s gevoed wordt. Natuurlijk hangen deze thema’s op allerlei manieren met elkaar samen, maar het is zinvol om ze conceptueel van elkaar te onderscheiden. Dat maakt ordening en overzicht mogelijk. De vier thema’s worden in deze strategische agenda geconceptualiseerd, bestaande inzichten en kennis worden geïnventariseerd (in state of the art studies) en er wordt een aantal prioritaire onderzoeksthema’s voor de komende jaren geselecteerd. De state of the art studies zijn als aparte onderdelen bij deze agenda gepubliceerd. Deze strategische onderzoeksagenda is tot stand gekomen in een tijd waarin de Nederlandse politie wordt omgevormd tot een nationale politie. Dit is een ingrijpende operatie, waarmee wordt beoogd om ‘Nederland veiliger te maken’, met name door het vergroten van het vertrouwen van de maatschappij in de politie, het verhogen van de politieprestaties en
10
Strategische onderzoeksagenda politie
het vergroten van de professionele ruimte van de diender. Deze doelstellingen worden ook omvat door de thematische pijlers van deze strategische onderzoeksagenda. Daarom stelt de onderzoeksagenda in staat om de effecten van de vorming van een nationale politie in kaart te brengen. 1.1 Functie van de Strategische Onderzoeksagenda Waartoe dient een Strategische Onderzoeksagenda? We onderscheiden vijf functies: • In de eerste plaats gaat het om ordening van onderzoeksactiviteiten en -resultaten. De onderzoeksagenda biedt een systematisch kader om tot overzicht en inzicht te komen; • Ten tweede gaat het om richting: de agenda maakt duidelijk op welke domeinen onderzoek nodig en gewenst is; hij heeft daarom ook een programmerende functie; • Ten derde kan de strategische onderzoeksagenda ook voeding geven aan of mede de basis vormen voor de strategische agenda van de politie; • Ten vierde wordt hiermee uitgenodigd tot samenwerking met de politieorganisatie en met andere onderzoek- en kennisinstituten; • Ten vijfde is het een manier om verantwoording af te leggen over de resultaten en het belang van onderzoek voor de politiefunctie; Wij horen vaak vanuit de politiewereld dat men in de stroom van publicaties het overzicht gemakkelijk kwijtraakt. Waar gaan de verschillende studies over en hoe verhouden de resultaten zich tot die van andere onderzoeken? Wat is toepasbaar voor de politiepraktijk en -onderwijs? Wat is van nut voor de innovatie in policing? Er is de afgelopen periode relatief veel onderzoek gedaan en de vraag naar meer ordening en overzicht is begrijpelijk. De strategische onderzoeksagenda zal daaraan een belangrijke bijdrage kunnen leveren en daarmee zowel een cumulatieve opbouw van kennis als een versterking van het collectief professioneel geheugen bevorderen. In de toekomst zullen de resultaten van onderzoek steeds expliciet in relatie worden gebracht met de thematische pijlers van deze onderzoeksagenda. Behalve een ordenende werking zal er van de strategische onderzoeksagenda ook een programmerende werking uitgaan. Deze programmering zal op verschillende manieren gestalte krijgen. Subsidieverstrek-
1
Inleiding en achtergrond
11
kers kunnen expliciet thema’s naar voren te halen in calls of specifieke onderzoeksvragen van budget te voorzien. Kennisinstituten (zoals de Politieacademie) zullen de thema’s gebruiken om regie te voeren op eigen onderzoeksactiviteiten. In dialoog tussen kennisinstituten kan gekomen worden tot (vrijwillige) verdeling van onderzoeksthema’s. De Nederlandse politie kan er expliciet prioriteiten aan ontlenen (waarop medewerking wordt verleend). De verschillende modaliteiten van programmering zullen het komende jaar worden uitgewerkt. Uiteraard is daar overleg met relevante partners voor noodzakelijk. De Strategische Onderzoeksagenda is gemaakt voor politiemedewerkers, voor onderzoekers binnen de Politieacademie, maar ook voor onderzoekers daarbuiten. Verschillende instituten houden zich bezig met kennisopbouw, doorwerking en -verspreiding. Enerzijds zitten er overlap en ‘dubbels’ in het onderzoek dat door de verschillende partijen wordt gedaan; anderzijds blijven sommige belangrijke vragen onbeantwoord. Hier ontbreekt overzicht en ordening om die dubbels en lacunes te ontdekken en vervolgens te adresseren. Het creëren van overzicht en ordening is precies wat de Strategische Onderzoeksagenda beoogt en het betekent dus dat de agenda ook door onderzoekers buiten de Politieacademie gebruikt moet kunnen worden. Dat de Politieacademie een dergelijke overkoepelende onderzoeksagenda ontwikkelt, is niet toevallig. De Politieacademie werkt in de volle breedte aan de ontwikkeling van het politievak en –vakmanschap en is het instituut binnen de kennisinfrastructuur van de Nederlandse politie dat het volledige kennisspectrum omvat: van ontwikkeling en validering tot doorwerking, in nauwe verbinding met de (onderwijs)praktijk. Daarom ziet de Politieacademie het als haar verantwoordelijkheid om overzicht, ordening en focus aan te brengen in het onderzoek voor de politie. Tien jaar geleden werd een eerste verkenning gedaan naar de stand van zaken in het onderzoek naar de politie. Bruinsma e.a. (2001) constateerden het volgende: - De kennisinfrastructuur over de politie is beleids- en incidentgedreven; - Er is een gebrek aan research van middel- en lange termijn; - De infrastructuur is gefragmenteerd;
12
Strategische onderzoeksagenda politie
- Accumulatie van kennis vindt te weinig plaats; - De verschillende wetenschapsgebieden communiceren niet met elkaar; - Er is een gebrek aan internationale oriëntatie op het politieinhoudelijke vlak. Sinds die tijd zijn sommige zaken veranderd. In ieder geval is de hoeveelheid onderzoek naar de politie stevig toegenomen. Het Nederlandse politieonderzoek is zowel kwantitatief als kwalitatief in de afgelopen decennia vooruitgaan (vgl. De Kimpe e.a., 2009). Maar deze auteurs constateren nog steeds fragmentatie in het politieonderzoek, terwijl veel van de studies vanuit het politiek-bestuurlijke stelsel worden geïnitieerd en minder vanuit de politieprofessie zelf. De doorwerking van het onderzoek in de politiewereld is daarom beperkter dan men op grond van de hoeveelheid onderzoek zou mogen verwachten. In een strategische onderzoeksagenda moet worden aangehaakt bij deze ontwikkelingen. De agenda dient niet alleen nieuwe thema’s te bevatten, maar ook voort te bouwen op de state of the art. Tegelijkertijd dient er meer samenhang te worden aangebracht (zowel inhoudelijk als institutioneel) en dient het onderzoek meer betekenis te krijgen voor de professionele doorontwikkeling van de politie zelf. Deze constateringen zijn belangrijk geweest voor de inrichting van deze agenda. Niet alleen is die van zichzelf al een uitdrukking van de wens om tot meer ordening en overzicht te komen. Tegelijkertijd is de keuze gemaakt om de agenda primair te concipiëren vanuit de ontwikkelingen en behoeften van de politie zelf. Daarmee borduurt de agenda voort op de ontwikkeling om het politiewerk zelf weer meer centraal te stellen in het politieonderzoek (“Bringing the police back in”, Hoogenboom 2009). In zekere zin is de agenda van binnen naar buiten ontwikkeld: vanuit de politiewereld naar de relevante wereld om haar heen (en niet andersom: vanuit maatschappelijke ontwikkelingen naar de politie). Criminologische ontwikkelingen als zodanig bijvoorbeeld, komen in deze agenda niet aan de orde. Zij worden al op andere plekken intensief onderzocht. Samenwerking op deze gebieden is natuurlijk geboden, omdat deze ontwikkelingen uiteraard wel relevant zijn voor de ontwikkeling van de politieprofessie.
1
Inleiding en achtergrond
13
De verbinding met de politiepraktijk en -onderwijs is met name belangrijk als het gaat om gebruik en toepassing van onderzoeksresultaten en inzichten. De strategische onderzoeksagenda beoogt deze doorwerking van kennis te bevorderen. Doorwerking kan langs verschillende wegen vorm krijgen. Gebruikers kunnen aan de hand van interessante concepten of perspectieven anders naar hun situatie kijken (conceptueel gebruik). Ze kunnen concrete besluiten nemen of acties uitvoeren op grond van conclusies of aanbevelingen (instrumenteel gebruik) en ze kunnen onderzoek gebruiken om zaken te agenderen of aan te kaarten (strategisch gebruik). Doorwerking kan dus ook de strategievorming binnen de politie betreffen. Ze moet de strategische agenda van de politie kunnen onderbouwen en voeden. De strategische onderzoeksagenda moet ook ten dienste staan van de kwaliteit van het onderwijs. Er worden specifieke eisen gesteld aan onderzoek indien kennisoverdracht aan politiemensen – veel meer doeners dan lezers – een belangrijk beoordelingscriterium is. De wisselwerking tussen onderzoek en onderwijs vraagt om samenspel en kennisuitwisseling tussen onderzoekers, docenten, trainers en cursisten. 1.2 Hoe de Strategische Onderzoeksagenda tot stand is gekomen In 2010 is binnen de Politieacademie het proces gestart dat uiteindelijk tot deze eerste versie van de strategische onderzoeksagenda heeft geleid. Allereerst is er een literatuurstudie verricht, die op twee zaken gericht was: ten eerste op de aard, vorm en betekenis van een dergelijke agenda en ten tweede op relevante inhoudelijke onderzoekthema’s voor de politie. Het eerste onderdeel behelsde vragen als: wat is een strategische onderzoeksagenda precies, hoe wordt een dergelijke agenda gebruikt, welke organisaties hebben hier ervaring mee opgedaan en welke lessen kunnen we daaruit halen? Tegelijkertijd begon de inventarisatie van strategische onderzoeksthema’s. De literatuurstudie leverde een overzicht op van relevante agenda’s (nationaal, Europees & globaal) en trendstudies. Vervolgens zijn gesprekken gevoerd en interviews gehouden met veel mensen uit de wetenschap, van wetenschappelijke bureaus van de politieke partijen, de rechterlijke macht, OM en politie. Bij de politie zijn verschillende regio-
14
Strategische onderzoeksagenda politie
korpsen, vtsPN en de Politieacademie bezocht. Gesprekken zijn gevoerd met mensen op uiteenlopende plekken: management op alle niveaus (korpschefs, districtchefs, recherchechefs, chefs wijkteam, chef meldkamer, schoolhoofden), operationele politiemedewerkers (agenten (buurt, wijk), meldkamermedewerkers, rechercheurs, IBT-trainers, docenten), ondersteunend personeel (adviseurs korpsleiding, P&O, controlling, adviseurs, beleidsmedewerkers, projectleiders) en vakbondsmedewerkers. In de gesprekken die ten behoeve van de strategische agenda zijn gevoerd, kwam één thema met grote urgentie naar boven, namelijk de mentale druk zoals die door veel politiemensen in hun functioneren ervaren wordt. Dit onderwerp is met prioriteit op de agenda gezet en in samenwerking met anderen uitgewerkt, en heeft inmiddels geresulteerd in het programma Versterking Professionele Weerbaarheid. Het vormt daarmee een mooi voorbeeld van de mogelijke betekenis van een strategische onderzoeksagenda en de wijze waarop deze in de politiepraktijk en -onderwijs kan doorwerken. Terwijl de gesprekken vorderden, is een aantal brainstormsessies georganiseerd in wisselende samenstelling, o.a. ondersteund door strategische ontwikkelaars van de Politieacademie. Op basis van deze sessies, de literatuurstudie en de vele gesprekken,zijn drie strategische thema’s geformuleerd: Prestatie, Positie en Gezag. Later is daar Professionalisering aan toegevoegd als verbindend thema. Deze thema’s zijn vervolgens op verschillende plekken en bij diverse mensen getoetst, met name binnen de politie. De thema’s zijn ook besproken tijdens de vergadering van de Raad van Korpschefs op 13 oktober 2010 en worden expliciet benoemd in de Strategische Agenda van de politie. De onderzoeksthema’s moesten vervolgens uitgewerkt worden. Leidende vragen hierbij waren: wat weten we al over dit onderwerp, wat weten we nog niet en wat moeten we (als eerste) gaan onderzoeken? Rond de thema’s zijn de belangrijkste inzichten, conclusies en ‘witte vlekken’ in kaart gebracht in state of the art studies. In de aanloop hier naartoe heeft één van de lectoren van de Politieacademie een voorbereidend overzicht gemaakt van de thema’s. Dit overzicht heeft als input gediend voor de state of the art studies. De productie van de state of the art studies is in expliciete verbinding met partners uitgevoerd.
1
Inleiding en achtergrond
15
Onder leiding van externe wetenschappers (prof. dr. H. Boutellier, Prof. dr. A. Ringeling en prof.mr.dr. S. Zouridis) uit de kennisinfrastructuur van de Nederlandse politie zijn deze studies vervaardigd. De auteurs hebben de dialoog gezocht met onderzoekers binnen en buiten de Politieacademie, o.a. door verschillende expertmeetings te houden. 1.3 Onderzoeksprogrammering: ervaringen van anderen Om tot een goede onderzoeksagenda te komen, hebben we ons tijdens onze zoektocht georiënteerd op de ervaringen van anderen met programmering van onderzoek. Wat kunnen we van hen leren, wat werkt wel en wat niet? Uit deze verkenning bleek dat er sprake is van een aantal essentiële dilemma’s die om een keuze vragen. Hieronder wordt aangegeven wat deze dilemma’s zijn en hoe ermee wordt omgesprongen.
Dilemma 1 Uit eerdere ervaringen bij de hogescholen en de Europese Unie valt op te maken dat onderzoeksprogrammering nogal eens wordt aangestuurd door de onderzoekers zélf (HBO-raad 2009, Europese Commissie 2007). Een zelfde ervaring is opgedaan in de landbouwsector. Deze wijze van aansturing gaat soms ten koste van overzicht en richting (Verstegen e.a., 2000). Al snel is het onderzoeksprogramma een vrijblijvend document. De onderzoeksagenda fungeert dan als een ‘container’ waar iedereen zijn verhaal in kwijt kan. Daarmee dient het eerste dilemma zich aan. Een dergelijke vrijblijvendheid is immers te vermijden, maar tegelijkertijd moet worden voorkómen dat de onderzoeksagenda gaat fungeren als een dwingend keurslijf. Zowel vrijblijvendheid als ‘overprogrammering’ dienen te worden vermeden. Innovativiteit en verkenning blijven belangrijke functies, waarvoor ruimte dient te bestaan. Sturing van de Strategische Onderzoeksagenda van de Politieacademie vindt daarom plaats door al het onderzoek te koppelen aan vier thematische pijlers die als een algemeen kader dienen. Bij elk onderzoek op de agenda is sprake van een expliciete verbinding met het bestaande kennisfonds rond deze pijlers. Een onderzoek kan relevant zijn voor één of meerdere pijlers. Het kan ook gaan over de onderlinge wisselwerking
16
Strategische onderzoeksagenda politie
tussen de pijlers. Vervolgens is er voor de onderzoekers alle ruimte om eigen invalshoeken te kiezen. Bovendien dient er altijd ook ruimte te blijven voor ‘passieprojecten’ (RIVM, 2006) of voor ‘vrijplaatsen’, waarin onderzoek kan worden gedaan dat primair voortkomt uit de gedrevenheid en nieuwsgierigheid van onderzoekers of praktijkmensen.
Dilemma 2 Een onderzoeksagenda kan vanuit een sterk theoretische benadering worden geformuleerd. De kans is dan groot dat het zicht op de directe toepassingsmogelijkheden in de praktijk ontbreekt. Ervaringen elders laten zien dat een goede wisselwerking met praktijkmensen mogelijk is (Verstegen 2000, Van Hoesel en Mevissen, 2005). De wisselwerking kan de doorwerking van onderzoek stimuleren. De onderzoeksagenda kan op die manier aansluiten bij de actuele agenda van praktijkmensen. Er bestaat echter ook een reëel risico dat de onderzoeksagenda teveel wordt gedomineerd door perspectieven en belangen die direct aan de praktijk zijn ontleend. Kritische reflectie en theoretische onderbouwing zijn cruciaal voor een solide onderzoeksprogramma. Zo dient het tweede dilemma zich aan. Hoe kan een gezonde balans aangebracht worden tussen een praktijkgerichte en een theoretische aansturing van de onderzoeksagenda? Het opleveren van praktijkrelevante kennis is een belangrijk doel van de strategische onderzoeksagenda van de Politieacademie. Op basis van goede kennisname van wat praktijkmensen belangrijk vinden, wordt vanuit onafhankelijk wetenschappelijk perspectief beoordeeld welk onderzoek (op de langere termijn) het meest relevant is voor de praktijk. Dit doet een beroep op de voorbereiding en organisatie van een vruchtbare wisselwerking tussen onderzoekers en praktijkmensen. Daar hoort goede feedback bij over de inbreng van praktijkmensen en de mate waarin deze doorwerkt in de agenda.
1
Inleiding en achtergrond
17
Dilemma 3 In de sector van de gezondheidszorg is men na jarenlange ervaring tot de conclusie gekomen dat het raadzaam is om een duurzame en langdurige programmering te ontwikkelen (Smid, 2007). Investeren in een duurzame programmering draagt bij aan een robuuste kennisopbouw, in grotere mate dan wanneer gestuurd wordt op allerlei losstaande en kortlopende projecten. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) werkt mede om die reden sinds een aantal jaren met een lange termijn programmering (WODC, 2009). We belanden daarmee bij het derde dilemma. Een onderzoeksprogramma (of –agenda) is een eenmalige impuls of het fungeert als een gemeenschappelijke opgave met organiserend vermogen ook op wat langere termijn. Het tweede wordt vaak vroom bepleit, het eerste blijkt al snel de harde realiteit. De strategische onderzoeksagenda van de Politieacademie is een groeidocument en organiseert het onderzoeksproces en de opbouw van een gemeenschappelijk kennisfonds. De onderzoekers stimuleren het organiserende vermogen door aan te sluiten en voort te bouwen op het kennisfonds. In het onderhoud daarvan dient duurzaam te worden geïnvesteerd. 1.4 Andere agenda’s De Politieacademie is niet de enige publieke organisatie die er een strategische kennisagenda op na houdt of wil houden. Relevant is in de eerste plaats het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Met name de relatie met de Directie Strategie is in dit verband interessant en dient verder verkend en ontwikkeld te worden. Het WODC heeft zijn eigen tweejaarlijkse onderzoeksprogramma (WODC, 2011). In het programma van 2010 zijn tal van onderwerpen te vinden die voor de politie van belang zijn. Ervan uitgaand dat studie en kennis nemen van de resultaten van onderzoek bijdraagt aan de professionalisering van de politie en dat een grotere professionaliteit leidt tot een groter gezag, zijn dit tevens onderwerpen voor de onderzoeksagenda. Bijzondere plaats neemt de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid in. Haar primaire
18
Strategische onderzoeksagenda politie
taak is toezicht houden op het veiligheidsdomein, en zij doet dat onder andere door het verrichten van systematisch en thematisch onderzoek. Op onderdelen, en met inachtneming van de verschillende verantwoordelijkheden, kan worden nagegaan waar samenwerking en afstemming mogelijk is. Voorts is ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken van belang. Dit departement bracht in 2010 een Strategische Kennisagenda en een Onderzoeksprogramma uit (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2010). Ook het NIFV en de NLDA zijn relevante partners. De inspanningen van Politieacademie, departementen, WODC en anderen kunnen elkaar aanvullen en versterken. Voorwaarden zijn dan wel dat er van elkaars activiteiten kennis wordt genomen en naar de betekenis voor het specifieke taakgebied wordt gezocht. Uiteraard horen ook universiteiten, hbo-instellingen en goede onderzoeksbureaus tot de organisaties waarmee samenwerking mogelijk is en zal worden gezocht. 1.5 Tot slot: kennis maakt het verschil De Politieacademie heeft het voordeel dat onderzoek, onderwijs en praktijk binnen het eigen instituut zijn gekoppeld. De praktijk kan onderzoeksvragen uitlokken. Inzichten uit onderzoek kunnen vrij direct in het onderwijs aan de orde worden gesteld. Naast onderzoek vanuit de Academie moet er ook politieonderzoek worden verricht door andere instituties, aan de universiteiten en in andersoortige verbanden. De Politieacademie dient een rol te vervullen in het creëren van een arena waar politieonderzoekers bij elkaar komen en met elkaar van gedachten wisselen over (de resultaten van) onderzoek op dit terrein. Anders gezegd: de Politieacademie stimuleert niet alleen het politieonderzoek, maar ook de debatten tussen politieonderzoekers en medewerkers uit de politiepraktijk en -onderwijs. Daarmee kunnen mogelijk ook de barrières worden geslecht tussen disciplines die zich met politieonderzoek bezighouden. In dat verband is het van belang een bepaald type wetenschappelijke ondersteuning meer in het bijzonder te ontwikkelen. We wijzen op voorhand op een mogelijke invulling daarvan, namelijk door de organisatie van thematische impulsbijeenkomsten, waarin
1
Inleiding en achtergrond
19
wetenschappers, strategen en uitvoerders doorspreken over geselecteerde thema’s. De betekenis van onderzoek en reflectie kan in de huidige samenleving nauwelijks worden overschat. In onduidelijke situaties, zonder heldere normen en duidelijke ideologische richting, spelen kennis en onderzoek een grote rol. Daar komt bij dat de uitvoeringspraktijk steeds ingewikkelder wordt en meer ondersteuning behoeft. In de grote complexiteit van onze samenleving vormt een goed georganiseerde en ontwikkelde kennisfunctie vaak het verschil tussen een offensieve en gelegitimeerde professie en een meer defensieve en minder gelegitimeerde. Dit geldt ook voor de politie, die in toenemende mate een informatiegestuurde organisatie is, maar dan wel een organisatie waarin deze informatie nadrukkelijk aan het handelen gekoppeld dient te zijn. Praktijkgericht handelingsonderzoek vormt dan ook de kern van het hier voorgestelde politieonderzoek.
20
Strategische onderzoeksagenda politie
Thematische pijlers
2
Thematische pijlers
In de Strategische Onderzoeksagenda wordt het functioneren van de politie beschouwd aan de hand van vier centrale thema’s. We beschouwen ze als de thematische pijlers die de strategische onderzoeksagenda dragen: a. Gezag: Onderzoek naar de interne en externe legitimiteit van de politie, en de vraag welke ontwikkelingen en omstandigheden daarvoor cruciaal zijn. Hoe verhouden gezag, legitimiteit en vertrouwen zich tot elkaar? Hoe manifesteren zij zich in allerlei praktijken van de politie? b Positie: Onderzoek naar de plaats en positie – relationeel en wat functie-uitoefening betreft – van de politie in de externe omgeving, bijvoorbeeld ten opzichte van het bevoegd gezag, politiek, maatschappelijke instellingen, burgers en media. c Prestaties: Onderzoek dat is gericht op de effecten van politiewerk en de lijnen waarlangs die kunnen worden vastgesteld en versterkt. Welke prestaties worden van de politie verwacht en wat ‘levert’ de politie? d Professionalisering: Onderzoek naar de ontwikkeling van het politievak, de feitelijke beroepsbeoefening en de politieorganisaties. De focus is gericht op de ontwikkeling van competenties en professionele standaarden, mede in het licht van nieuwe en toekomstige eisen die aan het politievak, de politiefunctionarissen en de politieorganisaties worden gesteld. Deze thema’s bieden een ordeningskader waarbinnen in principe al het onderzoek vanuit de Politieacademie geplaatst (of gepositioneerd) kan worden. De strategische onderzoeksagenda krijgt vooral sturende betekenis doordat het onderzoekers inspireert om voort te bouwen en aan te sluiten bij deze centrale thema’s. Ze worden uitgenodigd de relevantie van concrete onderzoeksvragen voor één of meer van deze vier thema’s te expliciteren. En ze worden uitgedaagd met deze concrete onderzoeksvra-
24
Strategische onderzoeksagenda politie
gen voort te bouwen en aan te sluiten op het ‘kennisfonds’ dat over deze thema’s is en wordt opgebouwd. De pijlers hangen onderling samen en kunnen elkaar positief dan wel negatief beïnvloeden. Zo kan een goede positie van de politie bijdragen aan de prestatie, of kan een gebrek aan gezag negatief doorwerken op zowel positie als prestatie van de politie. Professionalisering is daarbij de voedingsbron van de andere thema’s. Adequaat en eigentijds professioneel handelen zijn voorwaarde voor gezagsvol handelen, goede positie en prestaties. Uiteraard voeden die op hun beurt weer de professionele ontwikkeling van de politie. Er zijn dus verschillende manieren mogelijk waarop deze thematische pijlers in de organisatie en programmering van het onderzoek een rol kunnen spelen. We onderscheiden voorlopig de volgende ingangen: • In de eerste plaats kunnen de thematische pijlers als zodanig de ingang voor de onderzoeksprogrammering vormen: wat weten we bijvoorbeeld van de prestatie van de politie, of van de ontwikkelingen rond positie, gezag of professionalisering. Dit is de vraag die in de state of the art studies centraal heeft gestaan. • Al snel komt daarbij een tweede ingang aan de orde, namelijk die waarin de verschillende relaties tussen de thematische pijlers aan de orde komen. Wat is bijvoorbeeld de relatie tussen prestatie van de politie en het vertrouwen dat burgers in de politie hebben? Of wat is de relatie tussen de prestaties die de politie levert en de samenwerking met andere organisaties? Zijn die prestaties dan nog afzonderlijk in kaart te brengen? En heeft het gezag van de politie zijn doorwerking in de wijze waarop de politie haar relaties met andere organisaties kan vormgeven? Veronderstelt samenwerking niet een sterke eigen identiteit? • Een derde ingang start niet bij de pijlers maar bij verschillende taken of activiteiten van de politie. Bijvoorbeeld de vraag wat er in de opsporing gebeurt rondom positie (‘netwerkgericht opsporen’), prestatie (‘oplossingspercentages’) en gezag (‘mediagevoeligheid’). Een zelfde soort benadering kan worden gekozen voor informatiegestuurde politie, gebiedsgebonden politiewerk, handhaving openbare orde etc. Soms zal het daarbij voor de handliggend zijn om de opzet te beperken tot één of twee van de vier mogelijke thema’s.
2
Thematische pijlers
•
25
Professionalisering heeft in dit spectrum een speciale plaats; het staat niet naast de drie andere pijlers maar er tussenin. Professionalisering is te zien als de voedingsbron en als belangrijke voorwaarde voor de andere zojuist genoemde pijlers in het programma. Afbeelding 1 illustreert dat. Er zijn in deze context natuurlijk meer relevante voorwaarden of oorzaken, maar professionalisering is een sleutel, omdat de politie die (grotendeels) ook zelf in de hand heeft.
In de praktijk zullen zich ongetwijfeld nog meer mogelijkheden aandienen. Belangrijk is daarbij dat er in principe geen onderzoek wordt gedaan dat zich niet op één of andere manier verhoudt tot de thematische pijlers onder de strategische onderzoeksagenda.
Prestaties
Professionalisering
Gezag
Positionering
Afbeelding 1: de vier pijlers van de strategische onderzoeksagenda.
2.1 Dwarsverbanden Dwars op de vier zojuist onderscheiden thematische pijlers staan enkele ontwikkelingen die voor elke pijler (en elke daarin onderscheiden onderzoeksvraag) relevant zijn. Zij vormen een aspect van elke thematische pijler. We onderscheiden er hier drie, namelijk internationalisering, digitalisering en doorwerking.
26
Strategische onderzoeksagenda politie
Internationalisering Het overgrote deel van het onderzoek relevant voor de Nederlandse politie wordt niet in Nederland, maar in het buitenland verricht, net zoals het overgrote deel van het politiewerk niet in dit land wordt verricht. In dat opzicht is de situatieschets van tien jaar geleden waarin werd gewezen op de sterke gerichtheid op Nederland, nog steeds actueel. Een vaak geuite klacht is ook in recente publicaties het ontbreken van een internationale oriëntatie in veel politieonderzoek. Zo oordeelt Hoogenboom (2009) dat het Nederlandse politieonderzoek zich in een relatief isolement afspeelt. Politiewetenschappers nemen weinig kennis van internationale ontwikkelingen en publiceren onvoldoende in de internationale bladen. Verwijzingen naar internationale artikelen en boeken zijn schaars en er zijn weinig onderzoekers op internationale congressen. Punch (2010) is van mening dat het moderne politieonderzoek steeds meer een transnationale en vergelijkende oriëntatie kent. Daar zitten lessen in verscholen voor Nederlandse politieonderzoekers. Een onderzoeksagenda voor de Nederlandse politie dient daarom mede te steunen op wat er internationaal aan onderzoek wordt verricht en gepubliceerd. Onderzoek naar de politie in het buitenland moet tevens adequaat worden vertaald naar de Nederlandse verhoudingen. Aan die vertaling is tot op heden onvoldoende aandacht besteed. Om de internationale aansluiting te versterken, zouden er vaker vergelijkende studies met collega’s in het buitenland moeten worden uitgevoerd. Juist Nederlandse politieonderzoekers zouden zich meer moeten richten op een vergelijkend discours. De mogelijkheden die met de komst van EPIC1 zijn gecreëerd, bieden daarvoor een uitstekende context. Deze strategische onderzoeksagenda zal daarom ook in het Engels verschijnen en in EPIC-context worden besproken. Ook CEPOL2 is in dit verband een relevant platform.
1 EPIC staat voor European Police research Institutes Collaboration. Dit internationale samenwerkingsverband van onderzoekinstituten richt zich op vergelijkend empirisch onderzoek naar en met de politie. Het wordt gevormd door onderzoeksinstituten uit Schotland, Wales, Finland, Zweden, Noorwegen, Belgie en Nederland. 2 CEPOL (European Police College) is een EU-agentschap en heeft als missie om senior politiemensen in Europa bij elkaar te brengen. Doel is om een netwerk te ontwikkelen en internationale samenwerking te stimuleren op het gebied van ordehandhaving (rechtsorde & openbare orde) door trainingen te organiseren en onderzoeksresultaten te delen.
2
Thematische pijlers
27
Virtualisering Virtualisering heeft een dimensie aan onze werkelijkheid toegevoegd, die voor alle onderdelen van het politiewerk zeer relevant is. Gezag, positie, prestaties en professionalisering komen in en door de virtuele werkelijkheid op een specifieke manier tot uitdrukking en ontwikkeling en zetten tot op zekere hoogte het bestaande politiewerk onder druk (en soms op zijn kop). Niet voor niets wordt gesproken over Politie 2.0 (en soms ook Politie 3.0). Ook in de virtuele werkelijkheid moet een soort van orde georganiseerd en gehandhaafd worden, maar met kenmerken die nieuw zijn voor de politie. Daarin zijn verschillende niveaus te onderscheiden. In de eerste plaats is er de alledaagse digitaliteit, in het leven van burgers, maar ook in het functioneren van de politie. De opkomst van sociale media is daar een belangrijke uitdrukking van, maar bijvoorbeeld ook de groei van digitaal bemiddelde real-time intelligence. Vervolgens is er sprake van nieuwe vormen van al dan niet georganiseerde criminaliteit (cybercrime), die om nieuwe competenties en methodieken vragen, bijvoorbeeld als het gaat om bestrijding van kinderporno of om het organiseren van veilig betalingsverkeer. En er ontstaan tenslotte nieuwe vormen van ondermijning en maatschappelijke ontwrichting, die een bedreiging inhouden voor de normale maatschappelijke orde als zodanig. High tech crime heeft ook kenmerken en mogelijkheden die te beschouwen zijn als moderne vormen van terrorisme of oorlogsvoering. Virtualisering en digitalisering doortrekken alle aspecten van het politiewerk. In een aparte deelagenda, die met andere instituten (zoals TNO) zal worden ontwikkeld, zal dit verder worden uitgewerkt en geconceptualiseerd.
Doorwerking Voor de strategische onderzoeksagenda is een handelingsperspectief essentieel. Uiteindelijk gaat het om doorwerking binnen de politieorganisatie. Dat kan deels gebeuren via het politieonderwijs zoals dat aan de Politieacademie wordt verzorgd. Maar ook het onderzoek moet eigenschappen hebben die zich voor doorwerking lenen. Dat wil zeggen:
28
Strategische onderzoeksagenda politie
er moeten handelingsperspectieven worden gecreëerd. Dat is overigens iets anders dan dat handelingsperspectieven worden voorgeschreven. Er moet een vorm van vertaling plaatsvinden, namelijk van de inzichten uit onderzoek naar de professionele standaarden en handelingsrepertoires. Het probleem van de doorwerking verdient in de politiewetenschap meer aandacht. Dat kan op verschillende manieren. Door meer rekening te houden met de behoeften uit het veld, door de handelingsvraag explicieter te stellen, door meer aan de valorisatie van onderzoek te doen, door aandacht te besteden aan de vertaling van onderzoeksinzichten naar de praktijk. Translationeel onderzoek wordt dat ook wel genoemd (ZonMw, 2010). Op diverse terreinen (gezondheidszorg, onderwijs) bestaat steeds meer aandacht voor het belang van directe relaties tussen professionalisering en onderzoek. De vraag ‘wat werkt’ is steeds meer afgelost door de bredere vraagstelling: wat werkt voor wie in welke omstandigheden? Deze ontwikkeling behoeft aparte (wetenschappelijke) aandacht en zal als zodanig worden gethematiseerd in de onderzoeksprogrammering (zie ook De Jong en Tops, 2011). 2.2 Tot slot De volgende paragrafen bevatten een concieze uitwerking van de vier thematische pijlers. Voor elke pijler wordt kort het algemene belang voor de politie aangegeven. Vervolgens worden de voor de agenda relevante ontwikkelingen en veranderingen geschetst. Deze zijn te beschouwen als een zeer beknopt overzicht van de belangrijkste inzichten en onderzoeksresultaten, welke in de state of the art studies verder worden uitgewerkt en toegelicht. Vervolgens worden per thema de belangrijkste onderzoeksthema’s geschetst (witte vlekken die verder moeten worden ingevuld), waarna per thema een aantal relevante onderzoeksvragen wordt geschetst.
Gezag
3
Gezag
Traditioneel worden het gezag en de legitimiteit van de politie in verband gebracht met haar positie als zwaardmacht van de overheid. Als handhaver van het recht en de bewaker van veiligheid, rust en openbaar orde heeft zij het monopolie op legitiem geweldgebruik. Zij is de sterke arm van de staat en kan dwang uitoefenen op burgers. De relatie tussen politie en burgers is daarmee een asymmetrische. In een democratische rechtsstaat is de gezagsuitoefening door de politie gebonden aan het recht; het gaat om legale gezagsuitoefening. Dat is nodig vanwege het (legitieme) geweldsmonopolie dat de politie bezit en het vermogen om diep in te grijpen in het leven van burgers. De politie beschikt niet alleen als enige staatsorgaan over de bevoegdheid om legitiem geweld tegen eigen burgers te gebruiken, zij heeft ook de beschikking over strafrechtelijke en bestuursrechtelijke dwangmiddelen die burgers in hun fundamentele rechten kunnen raken. De politie kan interveniëren in het domein van burgers en particuliere organisaties en zo nodig inbreuk maken op grondrechten van burgers. Dat geeft haar een sterke machtspositie. Fysiek geweld is een uiterst middel in een democratische rechtsstaat, dat pas gebruikt kan worden als andere middelen hebben gefaald. De geweldsbevoegdheden moeten omschreven zijn in formele en materiële wetten. De politie moet haar taken verrichten in overeenstemming met geldende rechtsregels en in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag. De politietaken moeten ook expliciet zijn omschreven om wildgroei en politiële expansiedrift te voorkomen. Politiebeambten beschikken over het wettelijke mandaat om rechtsregels te handhaven door de overtreders daarvan te corrigeren. Door het politie-uniform wordt de overtreder aan dat mandaat herinnerd. Wie wordt gecorrigeerd mag aan de politiebeambte vragen om zich te legitimeren en om de ingreep te rechtvaardigen. Maar hij mag niet het recht van de politiebeambte om te interveniëren als zodanig ter discussie stellen (Meershoek, 2011). Uiteindelijk is het politiegezag daarop gebaseerd.
32
Strategische onderzoeksagenda politie
Gezag wordt vaak gezien als gelegitimeerde macht. Macht komt van boven, gezag wordt toegekend van onderaf. Als de invloed van een machthebber wordt geaccepteerd, is sprake van gezag, anders meer van blote macht. De legitimiteit van gezag kan op verschillende gronden berusten, zoals traditioneel gezag (omdat het altijd zo is geweest), charismatisch gezag, legaal gezag, of, tegenwoordig, ook op basis van deskundigheid. Het gezag van de politie is niet meer vanzelfsprekend. Het moet meer en meer verdiend worden in het politiewerk van alledag. Eén en ander past bij een opvatting van responsiviteit die verder strekt dan uitsluitend responsiviteit tegenover ambtelijke en politiek-bestuurlijke actoren. Dit streven ligt ten grondslag aan allerlei inspanningen die de politie zich de afgelopen decennia heeft getroost om horizontale verbindingen aan te gaan met burgers in het kader van gebiedsgebonden politiezorg en het streven naar allerlei vormen van burgerparticipatie. Voor deze elementen van de politiefunctie zijn draagvlak, acceptatie en vertrouwen van burgers onontbeerlijk. De uitoefening van het politiegezag is daarmee ingrijpend gewijzigd de afgelopen decennia. Van blindelings gehoorzamen of van klakkeloos vertrouwen is geen sprake, zo dat ooit het geval is geweest. Meer dan vroeger moeten burgers ook door politieagenten overtuigd worden van het nut of de betekenis van hun handelen. ‘Communicatief gezag’ wordt dat ook wel genoemd. Het is een gezag dat geen blinde orders geeft, maar uitleg geeft en om medewerking vraagt. De basis van politievaardigheden en daarmee van politiegezag is daarbij kort samengevat een combinatie van fysieke en sociale (met name verbale) vaardigheden, aangevuld met vooral juridische en medische kennis. Van deze vier is met name de nadruk op verbale vaardigheden opvallend. ‘Je mond is je belangrijkste wapen’, zo heet het dan. De methode Van der Steen, een manier van optreden in confrontatie met mondige burgers, is er in belangrijke mate op gebaseerd. Uit de politiepraktijk blijkt dat gezag toeneemt als er meer aandacht is voor de-escalerende en neutraliserende activiteiten. Naar dit de-escalerend vermogen van de politie is nog maar weinig onderzoek gedaan, het gaat bijna altijd over het geweldsgebruik van de politie (maar: zie ook Naeye, 2008).
3
Gezag
33
Binnen de politie is volgens sommigen de strategie van het communicatieve gezag wel erg dominant geworden (Tops, 2010, Van Reenen, 2010, Van der Torre en Gieling, 2011). Niet alle situaties en conflicten zijn goed met verbale vaardigheden op te lossen. Gebruik van geweld of de dreiging daarmee, zijn soms nodig. Er zijn aanwijzingen dat de politie hierin wel erg terughoudend is geworden. Dat heeft met de individuele agent te maken, maar ook met de organisatie daarachter: de wijze waarop agenten verantwoording voor geweldsgebruik dienen af te leggen, wordt als zo omvangrijk en intensief ervaren, dat zij er alleen daarom al maar liever van afzien. In ieder geval ligt hier een punt voor nader onderzoek en bezinning (zie Van der Torre en Gieling, 2011, voor een eerste invulling daarvan). Die verandering moet niet alleen aan de persoonlijkheid van de agent worden opgehangen. Het is van belang ook het gezag te onderzoeken dat het individuele niveau van de agent overstijgt. Hoe meer de agent de belichaming is van een legitieme macht, hoe sterker zijn gezag op straat. Een sterke zelfdefinitie van de politie is daarvoor een voorwaarde. Naar aanleiding van de stroef lopende CAO-onderhandelingen van 2008 werd een zogenaamde ‘Politietop’ in het leven geroepen om na te gaan of respect, waardering en gezag voor de politie verbetering behoeven, en hoe dit bereikt kan worden. Aan de hand van discussiebijeenkomsten en zgn. flitspanel onderzoeken onder politiepersoneel en burgers concludeert de politietop dat het wel meevalt met het gebrek aan respect, waardering en gezag jegens de politie. Ook politiemensen ervaren voldoende gezag op straat. Het zouden kleine, herkenbare groepen in de samenleving zijn die minder respect en waardering voor de politie hebben dan andere groepen. De politie straalt op deze groepen minder gezag uit. Burgers denken echter wel dat andere burgers onvoldoende respect en waardering voor de politie hebben. Het schort aan de beeldvorming van de politie (Rapportage Politietop, 2010). Een politie die legitiem is, heeft ook veel gezag. In navolging van Wyers en Hertogh (2007) kan legitimiteit van politieoptreden worden omschreven als de vrijwillige aanvaarding van politieoptreden. Twee elementen zijn wezenlijk: er is sprake van vrijwillig gedrag (dit onderscheidt legitimiteit van dwang en deels van sociale controle door maatschappelijke groepen) en de persoon in kwestie zou anders willen (dat onderscheidt
34
Strategische onderzoeksagenda politie
legitimiteit van welbegrepen eigenbelang). Sociologisch gezien heeft legitimiteit betrekking op de algemene en vrijwillige bereidheid van ondergeschikten om aan bevelen gevolg te geven - volgens Wyers en Hertogh ook wanneer deze bevelen niet uitvoerig door de superieuren worden verantwoord of inhoudelijk zijn uitgekristalliseerd. Legitimiteit verwijst ook naar duurzaamheid en stabiliteit, niet naar incidenten en tijdelijkheid. Het is niet zo dat een enkele daad van de overheid die leidt tot ontevredenheid de legitimiteit aantast. Van der Vijver (2007) onderscheidt de legitimiteit van de politie als institutie en de legitimiteit van het feitelijk functioneren. De eerste verwijst naar een soort basisvertrouwen in de politie als een organisatie met een belangrijke functie op het terrein van veiligheid en handhaving van de rechtsorde. Dit zien we in veel onderzoek terug: het verschil tussen instemming met het bestaan van een institutie als de politie en de feitelijke ervaringen. Bij dit laatste zijn verhalen van derden weer heel belangrijk. Een negatieve ervaring kan een olievlekwerking hebben. Bovendien wil men geen ‘last’ van de politie hebben, ook al is men het er in zijn algemeenheid wel mee eens dat bijvoorbeeld verkeerscontroles nodig zijn. Begrippen als vertrouwen en tevredenheid zijn een indicatie voor de aanwezigheid van legitimiteit en gezag maar betekenen niet hetzelfde. Vertrouwen heeft te maken met gerechtvaardigde verwachtingen die men ten opzichte van anderen koestert. Als de overheid doet wat er van haar wordt verwacht, zal dat leiden tot een bepaald vertrouwen. Vertrouwen is dus een bron van legitimiteit en gezag. Een overheid met een grote mate van vertrouwen vindt daarin een belangrijke basis voor de toekenning van legitimiteit en gezag. Een overheid die geen vertrouwen geniet, ontbeert het gezag om de samenleving te sturen en conflicten op te lossen (Van der Vijver, 2007). Binnen de thematische pijler ‘gezag’ kunnen, geïnspireerd door de state of the art studie, de volgende drie prioritaire onderzoeksthema’s worden benoemd.
3
Gezag
35
3.1 Conceptuele verheldering Uit de state of the art studie blijkt dat er behoefte bestaat aan conceptuele verheldering van het thema gezag. In deze studie zijn de kernbegrippen gezag, legitimiteit en vertrouwen verkend. Strak omschreven begrippen blijken het in de literatuur niet te zijn. Er is sprake van veel variëteit in de inhoud van deze begrippen. Auteurs blijken er hun eigen omschrijvingen op na te houden. Er is ook nauwelijks onderzoek gedaan waarin geprobeerd is begrippen als legitimiteit, gezag, vertrouwen en acceptatie in hun onderlinge samenhang en hun betekenis voor de politie te verduidelijken. Daarnaast is het operationaliseren van deze begrippen moeilijk. Uitzonderingen zijn Van der Vijver (2007) en Wyers en Hertogh (2007). Dit is niet louter een begripsmatige aangelegenheid, maar impliceert ook een reflectie op de aard en essentie van de politie. Er ontbreekt in onderzoek een meer fundamentele bezinning op de vraag hoe, gegeven de maatschappelijke beperkingen, de politie zo effectief en strategisch mogelijk ingezet kan worden en op welke punten erkend moet worden dat de strijd van politiezijde vooral een symbolisch karakter heeft. Hoe verhouden zich het streven naar effectiviteit en resultaat enerzijds en het werken aan symbolische macht anderzijds tot het gezag en legitimiteit van de politie? De politie heeft immers ook een belangrijke symbolische rol, als vertegenwoordiger van de strijd tegen het kwaad, als de dunne blauwe lijn tussen orde en chaos en als symbool van veiligheid als ondersteuning voor burgers. Burgers moeten het gevoel krijgen te leven in een wereld waarin gestreefd wordt naar rechtvaardigheid (‘a just world”, Lerner). De bevestiging en uitstraling van belangrijke maatschappelijke waarden en normen heeft betrekking op haar moreel symbolische functie. Politiewerk is een belangrijke bron van collectieve voorstellingen over de gemeenschap, over identiteit, de grens tussen goed en kwaad en daarmee een bron van veiligheid en bescherming. Deze symbolisch en morele betekenis van de politie is soms belangrijker dan de instrumentele (Terpstra, 2010b). Het gezag van de politie heeft dus een dramaturgische en symbolische dimensie. Zij representeert de belofte en mogelijkheid van veiligheid, hoe weinig ze daar soms feitelijk ook aan kan bijdragen.
36
Strategische onderzoeksagenda politie
Politiewerk is, volgens Terpstra en Trommel (2009), nauw verbonden met het (selectief) presenteren en manipuleren van symbolen en beelden, zogenaamde ‘presentational strategies’. Een belangrijk deel van deze strategieën bevindt zich op symbolisch niveau. Hierbij gaat het niet alleen om tastbare, feitelijke maatregelen, maar vooral om pogingen bepaalde beelden over politie en politiewerk te creëren of te beïnvloeden. De strijd om beeldvorming is daarom van groot belang voor legitimiteit en het gezag van de politie.
Onderwerpen van onderzoek
•
Een belangrijke opgave is om de begrippen gezag, legitimiteit en vertrouwen conceptueel te verhelderen, in hun onderlinge verhouding en in hun relatie tot de politiewereld. Deze (grote) onderwerpen moeten op overtuigende wijze hanteerbaar gemaakt worden. Op welke wijze kunnen deze concepten geoperationaliseerd worden en uiteindelijk vertaalbaar naar feitelijke handelingen en keuzes?
•
De morele en symbolische rol van de politie wordt veel bezongen, maar er is relatief weinig van bekend. Onduidelijk is bijvoorbeeld wat burgers verwachten van deze rol en hoe cruciaal die rol is voor de identiteit en de taak van de politie. Welke consequenties heeft een eventueel cruciale morele en symbolische rol voor wat de politie moet kunnen garanderen en wat betekent dit voor de verhouding tussen ‘boeven vangen’ (opsporing) en pro-actief optreden? 3.2 Empirisch onderzoek naar gezag, legitimiteit en vertrouwen
Het empirisch onderzoek dat is verricht gaat vooral over vertrouwen en tevredenheid. De ontwikkeling van vertrouwen van burgers in de politie is redelijk goed in kaart gebracht. Een belangrijke bron hiervoor is de Eurobarometer. De onderzoeken laten zien dat de Nederlandse politie in het algemeen over vertrouwen niet te klagen heeft. Het institutioneel vertrouwen van burgers in de politie is hoger dan dat in vele andere overheidsorganisaties. De politie lijkt te beschikken over een ‘vertrouwenssurplus’, die waarschijnlijk te maken heeft met haar rol als ultieme bewaker van orde en rechtvaardigheid.
3
Gezag
37
De literatuur is redelijk consistent over wat burgers verwachten van de politie en hoe beelden en ervaringen hun opvatting over de politie beïnvloeden. Voor een deel is dat gelijk aan hoe dat werkt met ervaringen met andere publieke organisaties. Negatieve ervaringen overschrijven positieve ervaringen, vertrouwen is snel verspeeld. Of burgers de politie vertrouwen, hangt af van simpele zaken als aanspreekbaar zijn, bereikbaar zijn, zichtbaar zijn van de politie en wat zij doet en optreden als het nodig is. Burgers letten op de snelheid waarmee de politie ter plekke is en hoe zij worden bejegend. Aanspreekbaarheid en benaderbaarheid zijn voor het verkrijgen en behouden van gezag cruciaal. Abstracter geformuleerd speelt het idee van ‘procedural justice’ hierin een belangrijke rol (Tyler, 1990). In één opzicht neemt de politie een bijzondere positie in ten opzichte van andere publieke organisaties. Waar bijvoorbeeld bij gemeenten het imago-oordeel doorgaans negatiever is dan het ervaringsoordeel, is dat bij de politie net andersom: nadat burgers met de politie in aanraking zijn gekomen, is hun oordeel negatiever dan daarvoor – ook wanneer die ervaring niet negatief was. Heeft dit met de specifieke taak van de politie te maken, met het hoge initiële vertrouwen dat burgers in de politie hebben (dat daarna eigenlijk maar kan tegenvallen), of spelen hier andere dingen? Het onderzoek naar vertrouwen heeft vooral de vorm gekregen van grootschalig onderzoek. In enquêtes wordt de bevolking gevraagd naar haar tevredenheid over de politie. De vraag is hoe zinvol dergelijk onderzoek is. Het vertoont de nodige lacunes en onvolkomenheden (verschillen in conceptualisatie, consistentie, validiteit, vergelijkbaarheid). Bovendien is het de vraag wat het zegt over vertrouwen. Ook is er een tekort aan metaevaluaties en secundaire evaluaties van bestaande monitoren. Onderzoek naar vertrouwen en tevredenheid zou, zo wordt in de state of the art studie geconstateerd, meer dan nu het geval is, moeten worden aangevuld met kwalitatief diepte-onderzoek. Dit type onderzoek kan impulsen geven aan verdere theorievorming naar verbanden en oorzaken in de oordeelsvorming van burgers. Sterke correlaties alleen zijn niet voldoende. De kunst is deze verbanden van betekenis te voorzien.
38
Strategische onderzoeksagenda politie
Dat zou ook onze inzichten in vertrouwen en subjectieve veiligheid (en de factoren die daarin cruciaal zijn) kunnen versterken. Voor duiding en interpretatie is een theoretisch ‘frame’ nodig. Dat ontbreekt vooralsnog. Het etnografisch politieonderzoek zou daarbij geïntensiveerd moeten worden, juist als het om de ingewikkelde vraagstukken van gezag, legitimiteit en vertrouwen gaat. Intensief onderzoek in verschillende microcontexten waarin de interactie tussen politie en burgers gestalte krijgt, is hiervoor een vereiste. Er wordt bovendien onvoldoende gedifferentieerd naar groepen burgers. Er is niet één soort burger; burgers verschillen wat betreft hun eisen en verwachtingen richting de politie. Veel belangrijker dan het gemiddelde van de bevolking als geheel en de ontwikkeling daarvan in de loop van de tijd, zijn de verschillen tussen groepen.
Onderwerpen van onderzoek
•
De wijze waarop burgers de politie gezag en legitimiteit toekennen, dient verhelderd te worden. Het is onvoldoende duidelijk hoe burgers hun oordeel vormen over de politie. Welke factoren en ontwikkelingen zijn hierop van invloed? Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen verschillende groepen burgers. Bovendien is belangrijk om te verkennen op welke wijze de gronden voor gezags- en legitimiteitstoekenning door burgers zullen ontwikkelen in de nabije toekomst.
•
Gezag en legitimiteit van de politie hangen samen met het daadwerkelijke optreden van politieambtenaren op straat en hun opstelling in contacten met burgers. Onduidelijk is hoe sterk deze samenhang is en op welke wijze deze tot uitdrukking komt. Hierbij moet specifiek gekeken worden naar de invloed van verschillende onderdelen van het politiewerk en van verschillende contexten van het politieoptreden.
•
Onderzocht moet worden of bij de politie de ervaringsoordelen negatiever zijn dan de imago-oordelen. Het is een interessante vraag of de politie in dit opzicht afwijkt van veel andere overheidsorganisaties. Mocht dit zo zijn: is er een verklaring voor te ontwikkelen en is het problematisch?
3
Gezag
39
3.3 Bestelwijziging Wat betekent wijziging van het bestel voor het gezag van, de legitimiteit van en het vertrouwen in de politie? Deze vraag blijft vooralsnog buiten de discussie, ten onrechte. Ook een nieuw bestel biedt naar alle waarschijnlijkheid geen oplossingen voor problemen met gezag, legitimiteit en vertrouwen. Er is geen gouden formule voor een politiebestel dat alle problemen oplost. Maar een verantwoord evenwicht tussen behoeften van onderaf, dat wat het bevoegd gezag belangrijk vindt en wat vanuit de professie noodzakelijk wordt geacht, is voor dit thema een wezenlijk vraagstuk. De kwaliteit van lokale sturing van de politie, in het kader van een geïntegreerde aanpak van lokale veiligheid, is belangrijk voor gezag en legitimiteit, zeker in een meer centraal georganiseerd politiebestel. Het verschaft de politie rugdekking en maakt het mogelijk goed om te gaan met claims die op haar worden gelegd en met verwachtingen van burgers en organisaties. De democratische legitimatie van de politie is in Nederland een punt van zorg. Gemeenteraden blijken inactief als het over de aanpak van veiligheid, politie en het politiebeleid gaat. Zij komen vooral bij incidenten in actie. Op nationaal niveau is daar niet veel meer van te verwachten. Hoe de betrokkenheid van democratische vertegenwoordigers minder incidenteel en meer structureel te organiseren, is een belangrijk onderwerp van onderzoek
Onderwerpen van onderzoek
•
De wijziging van het politiebestel heeft mogelijk gevolgen voor het gezag en de legitimiteit van de politie. Ten eerste in relatie tot burgers. Interessant is om te onderzoeken of deze relatie inderdaad bestaat en welke factoren in dit verband een rol spelen. Ook de relatie tussen de politie en politiekbestuurlijke actoren op verschillende niveaus, kan door een nieuw bestel beïnvloed worden. Van welke effecten is sprake en wat betekent dit voor de gezagspositie van de politie in deze relaties?
40
•
Strategische onderzoeksagenda politie
Daarbinnen is met name de relatie van belang tussen bestuurlijke besluitvorming enerzijds en operationele en professionele ruimte voor de politie anderzijds. Sommigen vrezen een toenemende druk van het politieke oordeel (minister, Tweede Kamer als waakhond, etc) op feitelijk politiewerk (prioritering en professionaliteit). Hoe zal dit zich ontwikkelen in het nationale politiebestel? Waar liggen buffers en begrenzingen?
Positie
4
Positie
In de afgelopen tweehonderd jaar was de politie hoofdrolspeler op het toneel van openbare ordehandhaving en opsporing. De politie had nagenoeg het monopolie op de bestrijding van verloedering, overlast en criminaliteit. Dit beeld is sterk aan het veranderen, zo schetst de state of the art studie. Vanaf het eind van de vorige eeuw begint er kritiek te komen op het voor lange tijd algemeen aanvaarde idee dat de ‘politietaak’ vernauwd is tot een kernonderdeel van de overheid. Zoals Cachet (1990:7) opmerkt: ‘politie is niet zo uniek als praktijkmensen denken. Politie behoort tot een meer algemene categorie van controlemechanismen’. Anders gezegd: individuen en organisaties die zelf geen onderdeel van de ‘blauwe’ politie uitmaken, kunnen ook bij toezicht en, daarmee samenhangend, ordehandhaving worden betrokken. Hoogenboom (2000) ziet eenzelfde ontwikkeling op het terrein van opsporing en recherche. Hij bespeurt daar een groeiend ‘complex’ van publieke en private opsporingdiensten rondom het reguliere politieapparaat. De politie staat er steeds minder alleen voor, ook als het gaat om onderzoek naar strafbare feiten. Hieruit volgt dat ‘politie’ (police) niet alleen naar een overheidsorganisatie met specifieke taken verwijst, maar ook abstracter als een brede sociale functie (policing) moet worden opgevat (Reiner, 1992). Bij de politie opgevat als functie gaat het om de uitoefening van formele sociale controle, dat wil zeggen: controle indirect uitgeoefend door bepaalde derde partijen zoals publieke en private organisaties. Het is hierbij van essentieel belang te beseffen dat beveiliging, toezicht, opsporing en ordehandhaving ook buiten de politie kunnen worden uitgevoerd. In het Nederlands spreekt men ook wel van de ‘brede politiefunctie’. Deze zienswijze zet de deur open voor tal van ‘politieachtige’ actoren die een steeds grotere maatschappelijke rol vervullen. In dit verband onderscheidt Loader (2000) organisaties ‘binnen’ (overheidsinstellingen), ‘voorbij’ (commerciële aanbieders), ‘onder’ (burgerinitiatieven) en ‘boven’ (transnationale instituties) het staatsapparaat.
44
Strategische onderzoeksagenda politie
Ten eerste is de diversiteit van organisaties binnen de staat vergroot. Politie en marechaussee (ruim 60.000 werknemers) zijn de meest bijzondere ‘publieke’ organisaties, omdat zij het geweldsmonopolie van de staat vertegenwoordigen. Alleen politiemensen bezitten het legitieme mandaat om desnoods met geweld orde op zaken te stellen. Vanaf eind jaren tachtig hebben nieuwe functionarissen zoals politiesurveillanten en stadswachten (later stadstoezichthouders genoemd) hun intrede gedaan (Hauber et al., 1996). Toezicht op en handhaving van de ‘kleine norm’ (overlastgevend, asociaal gedrag) komt daarmee in toenemende mate bij gemeentelijke diensten terecht. Een soortgelijke constatering geldt voor de opsporingskant van de politie. Daar zien we eveneens een ‘verbreding’ van de politiefunctie naar publieke organisaties anders dan het reguliere blauw. Bekend zijn de Bijzondere Opsporingsdiensten die op tal van beleidsterreinen opereren. Zij hebben een onderzoeksmatige en controlerende functie en zijn soms bevoegd bekeuringen uit te delen aan overtreders. Denk onder meer aan de Arbeidsinspectie of de FIOD-ECD, de onderzoekstak van de belastingdienst (Van Waarden, 2006). Hierbij gaat het zeker niet alleen om speurwerk naar relatief kleine misstanden. Ook de bestrijding van zware (of georganiseerde) criminaliteit kent tegenwoordig een multiagency benadering (Nelen & Huisman, 2008). Naast de politie en het lokale bestuur is onder meer de belastingdienst een belangrijke speler in dit veld. Ten tweede heeft zich een explosief groeiende commerciële veiligheidsmarkt voorbij de politie gevormd. Het totaal aantal beveiligers wordt momenteel op circa 35.000 geschat, tegenover circa 10.000 in 1980 (Terpstra & Van Steden, 2008). Alhoewel precieze gegevens ontbreken, bestaat de indruk dat, ondanks hun geringere aantal, de zichtbaarheid van beveiligers hoger ligt dan bij politiemensen. Dit komt omdat beveiligers waarschijnlijk een groter aantal uren op straat of in winkelcentra doorbrengen. Brancheorganisatie VPB claimt zelfs dat ’s nachts meer private dan publieke surveillancewagens Nederland doorkruisen. Deze trend, die uiteraard onderwerp van onderzoek zal zijn, zal vermoedelijk doorzetten.
4 Positie
45
Voorts moeten private rechercheactiviteiten niet worden uitgevlakt. Terpstra (2008a) geeft een uitgebreid overzicht van maatregelen die bedrijven nemen gericht op het tegengaan van (georganiseerde) criminaliteit. Dit kan uiteenlopen van het vaststellen van de betrouwbaarheid van klanten en het screenen van eigen personeel tot het opsporen van gestolen liquide middelen, goederen en voertuigen. Grote bedrijven, banken, verzekeraars en creditcardmaatschappijen beschikken doorgaans ook over eigen, interne rechercheafdelingen. Tevens dijt de markt voor particulier speurwerk zich naar verschillende kanten toe uit. Het romantische beeld van privédetectives die wat ‘kruimelwerk’ verrichten in echtscheidingszaken staat daarbij in schril contrast met professionele, hoog opgeleide, forensische accountants die ingewikkelde financiële malversaties doorlichten. Private participatie in onderzoek naar strafbare feiten en het aanleveren van bewijsmateriaal voor de rechtspraak is zodoende lang niet ongewoon meer. Ten derde creëren actieve burgers toezichtfuncties onder de staat (Shapland & Vagg, 1988). Op verschillende plaatsen in Nederland hebben buurtbewoners hun handen ineengeslagen en preventieteams gevormd. Meest bekend zijn de Marokkaanse buurtvaders die in Amsterdam en Den Haag zowel overdag als ’s nachts hun ronden lopen (De Jong en De Haan, 2000). Tevens probeert de politie burgers te betrekken bij het veiliger maken van hun woning of roept hun hulp in bij de oplossing van misdrijven (Van Caem, 2008). Televisieprogramma’s zoals Opsporing Verzocht worden veel bekeken, terwijl het bellen van ‘Meld Misdaad Anoniem’ of het gebruik van camera’s op mobiele telefoons wordt gestimuleerd. Ook een veel breder veld van bedrijfsleven en civil society (woningbouwverenigingen, scholen, hulpverleners) wordt bij de aanpak en preventie van verloedering, overlast en criminaliteit betrokken. Van een geheel andere orde zijn bewegingen boven het nationale niveau. Meest evident is een caleidoscoop aan politiesamenwerking tussen landen. Denk bijvoorbeeld aan Europol, Interpol of zogeheten joint investigation teams die grensoverschrijdend recherchewerk verrichten. Minder bekend is de opkomst van internationaal opererende commerciële beveiligingsbedrijven (Johnston, 2000). Ter illustratie: Group 4 Securicor (G4S), één van ’s werelds grootste spelers, heeft vestigingen in meer dan 110 landen met ruim 600.000 werknemers die gezamenlijk een miljar-
46
Strategische onderzoeksagenda politie
denomzet genereren. In het verlengde hiervan kan worden opgemerkt dat de grenzen tussen publiek en privaat inlichtingenwerk (intelligence) aan het vervagen zijn (Hoogenboom, 2006). Onder noemers als ‘consultancy’ en ‘risicoanalyse’ bieden tal van private militaire bedrijven (of militaire componenten van beveiligingsmultinationals) diensten aan die zich op het grensvlak van informatievergaring en spionage bevinden. Deze ontwikkelingen worden in twee begrippen samengevat: pluralisering en governance. Pluralisering verwijst naar een steeds groter aantal partijen dat politieachtige taken verricht. Governance verwijst naar de noodzaak om de vereiste samenwerking tussen al deze partijen op één of andere manier te regelen. Vanuit de samenleving zijn de eisen en behoeften rond veiligheid sterk veranderd: men verwacht van de politie bescherming waar die vroeger tot op zekere hoogte voortvloeide uit de disciplinering van de civiele samenleving. De politie reageert daarop door een grotere rol te gaan spelen dan het geval was. Maar zij komt daar ook weer op terug, al is het maar door capaciteitsproblemen. Veiligheid is een vorm van co-productie heet het dan, maar wat voor consequenties heeft dat? Op basis van deze conceptuele verkenning worden in de state of the art studie drie onderwerpen genoemd die meer in het bijzonder aandacht verdienen in een onderzoeksprogrammering over de positie van de politie. 4.1 Samenwerking in netwerken Een netwerkmaatschappij veronderstelt samenwerking met andere partijen – dit inzicht is binnen de politieorganisatie genoegzaam bekend sinds Politie in ontwikkeling (2005). Uit onderzoek en uit de gesprekken is gebleken dat het voor politiemensen – zowel in de leiding als operationeel – vaak moeilijk is om de juiste afspraken te maken en de goede toon te treffen tussen het hebben van gezag en coproductie van veiligheid. Er heeft zich nog nauwelijks een uitgekristalliseerde visie op samenwerking vanuit de politie ontwikkeld. Zowel onder onderzoekers als politiemensen zijn er veel vragen over de samenwerking in netwerken. Men vindt het noodzakelijk, maar waarschuwt voor gevaren als inefficiëntie, teveel horizontaal denken, verwaarlozing van de eigen kernfuncties en derge-
4 Positie
47
lijke. Sommigen waarschuwen voor te horizontaal denken, waardoor de politie ‘in de coulissen’ zou verdwijnen. Om die reden is aandacht nodig voor de identiteit c.q. de kernfunctie van de politie. Soms wordt wel gesteld dat de politie (en haar gezagsdragers) in de war zijn over de essentie van haar werk. De wettelijke taken – handhaving van de rechtsorde (openbare orde en strafrecht) en noodhulp (aangevuld met signalering en advisering) – zijn te onspecifiek voor een eenduidige positie. Er zijn steeds meer andere partijen die een deel van deze taken (kunnen) vervullen. Er is bijvoorbeeld een steeds grotere plaats voor de zogenoemde bestuurlijke handhaving, maar ook voor bestuurlijke aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Dit onderwerp gaat daarom om de kernfunctie van de politie, hetgeen iets anders is dan het geheel van kerntaken. De kerntakendiscussie heeft volgens Terpstra (2010) zelfs bijgedragen aan de verwarring. Met de kernfunctie wordt verwezen naar zoiets als ‘de ziel’ of ‘het DNA’ van de politieorganisatie. Het monopolie van geweld lijkt daar de grondslag voor: in grote lijnen is dit monopolie als afgeleide van de staatsmacht nog steeds van toepassing. Toch zijn er lichte vormen van geweld uitbesteed aan andere organisaties. In hoeverre kan dit de grondslag voor de politie-identiteit blijven?
Onderwerpen van onderzoek
•
De komende jaren zal een pluralisering van de politiefunctie zich waarschijnlijk doorzetten, zowel nationaal als internationaal. De ontwikkeling van allerlei vormen van policing ‘without’ of ‘beyond’ de politie dient goed in kaart gebracht te worden, zowel in kwantitatieve (aantallen) als kwalitatieve aspecten: wat betekent dit voor de positie en herkenbaarheid van de politie?
•
Samenwerking in een netwerksamenleving betekent dat (ook) de politie in verschillende omgevingen andere gedaanten moet aannemen. Zogenaamde ‘netwerkcompetenties’ zijn nodig: flexibel en probleemgericht opereren, waarin samenwerking met andere organisaties een voorwaarde is. Wat betekent good governance in dat verband?
48
Strategische onderzoeksagenda politie
•
Veel van deze ontwikkelingen doen zich in geconcentreerde vorm voor in opsporings- en rechercheprocessen, waar gesproken wordt van ‘netwerkend opsporen’. Informatiedeling en flexibiliteit zijn daarin bijvoorbeeld van groot belang, maar niet overal als vanzelf aanwezig en ook niet overal evident. Die samenwerking vindt niet alleen binnen nationale kaders plaats, maar ook en steeds meer op internationaal niveau. Welke specifieke voorwaarden en vormen zijn er voor netwerkgericht opsporen?
•
De informatiepositie van de politie is allesbepalend voor haar positionering. Van belang zijn vraagstukken als privacy, efficiency en begrenzing. Wat moet de politieorganisatie weten en wat kan ze delen? Veel organisaties zijn van mening dat de politie haar informatiepositie niet op orde heeft. Digitalisering beïnvloedt de samenwerking en daardoor het politiewerk. Wat kan uitgewisseld worden, mogen banken cliëntgegevens verstrekken? Er komen nieuwe vraagstukken, o.a. over verantwoordelijkheden. Het ingewikkelde speelveld omvat organisaties die zich niet primair richten op veiligheidszorg, maar die toch een belangrijke partner zijn inzake burgerschap, naleving en correctie van probleemgedrag. Hierbij gaat het ook om de adviserings- en signaleringstaak, die nog verder moet worden uitgewerkt.
•
Afhankelijk van de context waarin de politie opereert, moet zij dichtbij burgers staan of juist op enige afstand. Actief burgerschap kan verschillende vormen aannemen, van betrokkenheid bij het stellen van politieprioriteiten (reassurance policing, Innes, 2004, kan hierbij inspiratie bieden), tot vormen waarin burgers een daadwerkelijke ‘coproducent van veiligheid’ zijn. In het vergroten van heterdaadkracht is een actieve burgerrol bijvoorbeeld onmisbaar. In hoeverre is de politieorganisatie in staat om te komen tot daadwerkelijk coproductie en wat zijn de effecten en resultaten hiervan?
4 Positie
49
4.2 Samenwerking met het bevoegd gezag Ook de klassieke vragen inzake de positie van de politie hebben niet aan betekenis ingeboet. De verhoudingen tussen politiek, bevoegd gezag en politie zijn van oudsher onderwerp van onderzoek. Recente onderzoeken wijzen op centralisatie en concentratie in het regionale bestel. De totstandkoming van een nationale politie is daar het sluitstuk van. De formele gezagspositie van de politie in het politiebestel is volstrekt duidelijk: ondergeschikt aan het bevoegd gezag. De politie heeft echter op lokaal, regionaal en landelijk niveau te maken met bevoegd gezag. Lokale politiechefs dienen regionale beleidsplannen uit te voeren, prestatieindicatoren te halen en rekening te houden met wensen of opdrachten van de burgemeester, mogelijk daartoe aangezet door de gemeenteraad. Het resulteert in de vraag hoe de politie zich legitimeert op verschillende bestuurlijke niveaus en in de lijnen van het binnenlands bestuur en van justitie. Recent onderzoek toont aan dat raadsleden positief oordelen over politiemensen waarmee zij in contact staan, dat ze een gevarieerd oordeel hebben over de prestatie van de lokale politie en dat ze ronduit negatief oordelen over de lokale effecten van de centralisatie van het politiebestel en van prestatieafspraken. Een klassieke vraag luidt hoe de politie ondergeschikt kan zijn en blijven, maar toch invloed kan uitoefenen, onder meer door middel van advisering en signalering. We vatten dit met name op als een vraagstuk van positie: op welke wijze geven politiechefs gestalte aan het externe management in het politiebestel? Het ontbreekt in Nederland aan gedegen en gericht wetenschappelijk onderzoek naar de vraag hoe in de praktijk de gemeentelijke regie in de veiligheidszorg verloopt, welke problemen zich daarin voordoen en welke factoren en omstandigheden daarbij een rol spelen (Terpstra en Krommendijk, 2010). Voor een effectieve en zinvolle totstandkoming van gemeentelijk veiligheidsbeleid is doorwerking daarvan in het politiewerk wel een noodzakelijke voorwaarde. Worden gemaakte afspraken ook daadwerkelijk uitgevoerd of gaat het vooral om symboliek en retoriek? Met name in de context van de vorming van de nationale politie is een verdere ontwikkeling van het lokale veiligheidsbeleid geboden. Voor handhaving en versterking van lokale verankering van politiewerk lijkt dat in ieder geval een belangrijke voorwaarde (Tops 2010, Van Steden 2011).
50
Strategische onderzoeksagenda politie
Onderwerpen van onderzoek
•
Formeel is de politie een uitvoeringsorganisatie; zij wordt als zodanig aangestuurd door de centrale overheid, de gemeenten en het openbaar ministerie. Operationeel gezien is de politie vaak leidend. De verhouding tussen formele en operationele sturing is niet zonder complicaties. Onderstaande vraagstukken dienen ook in de context van de nationale politie te worden beschouwd. - De relatie tussen politie en OM is niet zelden spanningsvol gebleken op diverse niveaus en bij diverse gelegenheden. Er zijn signalen die duiden op de ontwikkeling van nieuwe relatiepatronen, waarin meer horizontale samenwerking naast de verticale gezagsrelatie komt te staan. - Een belangrijke vraag is in hoeverre het lokaal bestuur als regisseur fungeert van het lokaal veiligheidsbeleid en of de rol van de politie voldoende omlijnd en gearticuleerd is. In hoeverre hebben gemaakte afspraken ook daadwerkelijk doorwerking bij de politie? Heeft de politie een gezaghebbende rol in het informeren, signaleren en adviseren van het lokaal bestuur? - Een herkenbare positie van de politie veronderstelt dat zij op basis van eigen professionaliteit en verantwoordelijkheid kan deelnemen aan het publieke debat. Hoe heeft de rol van de politie zich ontwikkeld en hoe verhouden de eisen van herkenbaarheid en ondergeschiktheid aan gezag zich tot elkaar?
4 Positie
51
4.3 De politie en publieke beeldvorming Hoe werkt publieke beeldvorming en hoe kan de politie hier invloed op uitoefenen? Daar bestaat onvoldoende inzicht in. De politie zou hierbij een beter gebruik kunnen maken van het surplus aan gezag, legitimiteit en vertrouwen dat zij heeft in vergelijking met veel andere publieke organisaties en dat niet uitsluitend berust op haar ‘performance’. Dat heeft alles te maken met trends als mediatisering en de snelle mobilisatie van emoties. De strijd om beeldvorming is van groot belang voor legitimiteit en het gezag van de politie. Het lastige voor de politie is dat ook het individuele optreden van politieambtenaren onder een vergrootglas ligt en de gehele politie gaat raken. Alles ligt zo op straat, mede door de moderne techniek. Er ontstaat een soort nationale framing. Het publiek optreden van de politiechefs wordt daarin steeds belangrijker.
Onderwerp van onderzoek: Publieke beeldvorming en het ‘managen van verwachtingen van burgers’ kunnen door de politie gebruikt worden voor versterking van haar gezag en legitimiteit bij burgers. Hoe kan de politie haar surplus aan gezag, legitimiteit en vertrouwen en haar symbolisch gezag inzetten op een wijze die ook nog eens recht doet aan haar professionele identiteit? De rol die ‘oude’ en ‘nieuwe’ media hierin hebben moet worden onderzocht. Verandert het landschap onder invloed van sociale media?
52
Strategische onderzoeksagenda politie
Prestaties
5
Prestaties
Tussen 2002 en 2008 is het budget van de Nederlandse politie nominaal toegenomen met 33 procent (€ 1,2 miljard) (Ministerie van BZK, 2010: 18). Het is niet onlogisch om daaraan de vraag te koppelen of in deze tijd ook de prestaties van de Nederlandse politie met een derde zijn toegenomen: presteert de Nederlandse politie in 2008 een derde meer of beter dan in 2002? Het is allerminst eenvoudig deze vraag te beantwoorden. Ten eerste: wat zijn prestaties precies? Dat is op zichzelf al een lastige vraag, maar in de context van publieke organisaties extra moeilijk. Hier ontbreken namelijk ‘natuurlijke‘ prestatiedefinities en prestatiemaatstaven. Voor de politie is dit niet anders. Moet de politie voor het extra budget extra surveillances leveren, een derde meer ‘blauw op straat’ dus? Of moet de politie meer delicten oplossen waarvan aangifte wordt gedaan, het ophelderingspercentage met een derde verhogen dus? Moet de politie het onveiligheidsgevoel bij burgers met een derde terugbrengen, of juist delicten aanpakken die de samenleving meer ‘onzichtbaar’ ontwrichten maar waarvan doorgaans geen aangifte wordt gedaan (mensenhandel, fraude, drugs)? Met andere woorden, wanneer heeft de politie de prestatie geleverd die extra budgetten rechtvaardigt? De wettelijke taken van publieke organisaties als de politie zijn voor het bepalen van de prestaties van de politieorganisatie beperkt bruikbaar. De wettelijke taken zijn te algemeen, sluiten niet goed aan op de politiepraktijk en ze reiken niet de maatstaven aan die nodig zijn voor het beoordelen van politieprestaties. Het definiëren van de prestaties van de politie is hierdoor een normatieve exercitie, zelfs als de wettelijke taken als vertrekpunt worden genomen. Het wordt nog lastiger als verschillende gezichtspunten worden meegenomen. Er wordt namelijk niet op een eenduidige manier tegen politieprestaties aangekeken. Nationale politiebestuurders zien het realiseren van beleidsprioriteiten als politieprestatie. Bescherming vormt voor burgers de prestatie van politie, maar tegelijkertijd is meer nuance en differentiatie nodig: de mening van de burger (overtreder, signaleerder, aangever?) bestaat niet. De politie zelf,
56
Strategische onderzoeksagenda politie
althans wanneer individueel bevraagd, vindt dat ze er moet zijn als dat nodig is. In officiële documenten van de politieorganisatie worden bedrijfsactiviteiten als prestaties opgevoerd. Kortom: wat als politieprestatie wordt gezien, is afhankelijk van wie er kijkt. Hoe kijken onafhankelijke wetenschappelijk onderzoekers hier tegenaan? 5.1 Drie niveaus van discussie Wetenschappelijke analyse van de vraag naar goede politieprestaties, maakt duidelijk dat de discussie zich afspeelt op drie niveaus of lagen. Op het laagste abstractieniveau betreft deze discussie de vraag welke indicatoren kunnen worden gebruikt om politieprestaties vast te stellen en welke maatstaven gehanteerd moeten worden om goede van slechte politieprestaties te onderscheiden. Zegt de geregistreerde criminaliteit of het ophelderingspercentage iets over de prestaties van de politie, of geen van beiden? Dit is het debat over de validiteit en betrouwbaarheid van prestatieindicatoren, maar ook het debat over de goede politieperformance. Er zijn nog geen eenduidige maatstaven of standaarden ontwikkeld voor goede ‘politieperformance‘. Natuurlijk kan met cijfers een ontwikkeling in de tijd worden vastgesteld of een vergelijking tussen korpsen (of landen) worden gemaakt. Daarmee is echter nog niet gezegd of een ophelderingspercentage van 33 procent voor overvallen goed of slecht is. Het ontbreekt vooralsnog aan een eenduidige of gedeelde standaarden voor goede politieprestaties. De validiteit en betrouwbaarheid van prestatie-indicatoren is deels, maar niet geheel af te zonderen van een discussie op een iets hoger abstractieniveau, namelijk de discussie over de effectiviteit van verschillende politiestrategieën. Op welke manier kan de politie haar doelstellingen het best realiseren? Is dat bijvoorbeeld door in buurten en gemeenschappen aanwezig te zijn of realiseert de politie haar doelstellingen veel beter met het zoveel mogelijk bestraffen van daders van delicten? Een ander antwoord op deze vraag leidt tot een andere definitie van politieprestaties. De discussie over politiestrategieën is op zijn beurt weer deels, maar niet geheel, af te zonderen van een discussie op een nog hoger abstractieniveau. Dat is het debat over de kerntaken en maatschappelijke functies van de politie. Bijvoorbeeld: is de politie er vooral om de rust en orde in
5 Prestaties
57
de samenleving te bewaken en burgers het idee van veiligheid te geven, of moet de politie de rechtvaardigheid in de samenleving dienen door overtreders aan te pakken? De ‘gemakkelijke‘ oplossing voor deze discussies is uiteraard de ‘en en‘oplossing. Zowel geregistreerde criminaliteit, als oplossingspercentages, als al die andere indicatoren zeggen iets over politieprestaties. En de politie realiseert haar doelstellingen het best door zich juist van allerlei verschillende strategieën te bedienen. En op het hoogste niveau moet de politie alle kerntaken en maatschappelijke functies realiseren. Sterker nog, geen veiligheid en orde zonder rechtvaardigheid, geen rechtvaardigheid zonder veiligheid en orde, zo zou betoogd kunnen worden. Het gevolg van deze ‘gemakkelijke‘ oplossing is dat interessante vragen over politieprestaties ermee onder het tapijt worden geschoven. Zo kunnen uiteenlopende prestatie-indicatoren, politiestrategieën en maatschappelijke functies van de politie op gespannen voet staan. Denk bijvoorbeeld aan een vechtpartijtje op een schoolplein. De politie kan dat aanpakken als één of meer misdrijven, het opsporingsonderzoek verrichten en de aangeleverde verdachten/processen-verbaal tellen als prestaties. De politie kan ook de vechtersbazen met hun decaan of leraar bij elkaar brengen om het geschil op een andere manier op te lossen (al dan niet met een herstelafspraak of informele sanctie voor alle vechtersbazen), voor eventuele gedragsproblemen één of meer leerlingen doorverwijzen en de ouders informeren. Ook dit levert een prestatie op voor de politie, maar deze komt niet tot uitdrukking in de ’productiestatistieken’ van de politie. In een situatie als deze staan verschillende benaderingen van politieprestaties, politiestrategie en maatschappelijke politiefuncties haaks op elkaar en is er geen ’en en’-oplossing. Het is daarom voor de zoektocht naar kennislacunes de moeite waard om het debat over politieprestaties nader te verkennen en te ordenen, zoals in de state of the art studie is gebeurd.
58
Strategische onderzoeksagenda politie
5.2 Factoren van prestatie In de state of the art studie wordt een conceptueel model geschetst dat de factoren in kaart brengt die het presterend vermogen van de politie bepalen. Het gaat in totaal om tien factoren: 1. De uitvoerbaarheid, impact en handhaafbaarheid van de te handhaven wet- en regelgeving en de wet- en regelgeving die bepaalt hoe de rechtsorde moet worden gehandhaafd; 2. De eenduidigheid van de te handhaven norm; 3. De complexiteit van de wet- en regelgeving; 4. De bijdrage van de wet- en regelgeving aan de kwaliteit van de opsporing en handhaving; 5. De effectiviteit van de detectie- en opsporingstrategie; 6. De evidence-base onder de interventiestrategie; 7. De netto-synergie door samenwerking tussen politie en andere publieke en private organisaties; 8. De netto-synergie door samenwerking tussen politie en burgers; 9. De kwaliteit van de politieorganisatie; 10. De mate van innovatie in de politieorganisaties. Deze variabelen kunnen verschillende waarden aannemen (bijvoorbeeld een straffende of een bemiddelende interventiestrategie, een kleinere of een grotere organisatie, enzovoort). Het in kaart brengen van de prestaties van de politie is ingekaderd in het bredere vraagstuk van de economie van veiligheid. Gegeven het toenemende belang van veiligheid in de samenleving en het groeiende beslag op publieke middelen, groeit de economische aandacht voor het veiligheidsbeleid en daarmee ook voor het politiefunctioneren. De economische inkadering staat vooralsnog in de kinderschoenen, maar zal de komende jaren waarschijnlijk in belang toenemen, mede vanwege de economische crisis en noodzakelijk geachte bezuinigingen. In de Angelsaksische wereld is de aandacht in ieder geval sterk groeiende. Een belangrijk vraagstuk dat in dit verband aan de orde komt, is die van de ‘resilience’ van de politie als organisatie: die heeft betrekking op de vraag welke omvang de politie moet hebben om zijn publieke en gedifferentieerde taak op een adequate manier te kunnen uitoefenen. Het is daarmee ook een zoektocht naar de vraag wanneer ‘het genoeg is’.
5 Prestaties
59
Gegeven het feit dat de vraag naar meer politiewerk in de dagelijkse praktijk niet makkelijk af te bakenen is (‘er is altijd meer vraag dan capaciteit’), is deze zoektocht uiterst relevant. Een niet onbelangrijk deel van het politiewerk bestaat uit activiteiten in de sfeer van de preventie; het succesvol voorkómen of ‘tegenhouden’ van ontwikkelingen die op de één of andere manier de veiligheid bedreigen. Vanuit economisch oogpunt is één van de problemen daarbij, dat lastig in kaart te brengen is wat de opbrengsten of effecten van die activiteiten zijn, laat staan dat ze in geld uit te drukken zouden zijn. Dit is een reden voor het feit dat preventie in tijden van financiële krapte al snel onder druk kan komen te staan. In andere maatschappelijke sectoren, met name de gezondheidszorg, is inmiddels redelijk wat onderzoek verricht naar de economische effecten van preventief beleid. Mede daar door geïnspireerd is het van belang om ook de economische betekenis van preventief veiligheidsbeleid beter in kaart te brengen.
Onderwerpen van onderzoek Aan de hand van de state of the art studie kunnen de belangrijkste onder-zoeksvragen voor een strategische onderzoeksagenda naar prestatie worden geschetst (de studie zelf spreekt overigens over kennislacunes en – kansen).
•
Onduidelijk is wat burgers onder politieprestatie verstaan en waar de prestatiedefinitie van burgers mee samenhangt (met achtergrondkenmerken als buurt, leeftijd of sekse, met opvattingen over publieke instituties in het algemeen, met concrete ervaringen als slachtoffer, getuige of verdachte, etc.). Er bestaan wel vermoedens, die soms zelfs mede sturend zijn voor de politiepraktijk, maar empirische onderbouwing ontbreekt. Voor een reconstructie van prestatiedefinitie van burgers kan onderzoek gebruikt worden naar de relaties tussen burgers en politie, naar tevredenheid over en vertrouwen in de politie. Methodologisch is dit echter problematisch (variërende vraagstelling, conceptuele onduidelijkheid, etc.). Open vragen worden aan burgers in hun burgerhoedanigheid in onderzoek sporadisch gesteld. Hoewel verwacht wordt dat er tussen burgers onderling grote verschillen bestaan, zijn patronen nog hoogst onzeker. Speciale aandacht is
60
Strategische onderzoeksagenda politie
nodig voor wat doorgaans wordt geschaard onder ‘subjectieve veiligheid’ of ‘veiligheidsbeleving’.
•
De in de politiepraktijk veelgebruikte indicatoren voor politieprestaties (de acties en reacties van de politie, geregistreerde criminaliteit, ophelderingspercentages, etc.) zijn sterk omstreden, maar het ontbreekt aan bruikbare alternatieven. Om recht te doen aan de diversiteit van de feitelijke politiepraktijk, dienen verschillende sets van betrouwbare en valide indicatoren ontwikkeld te worden. In de literatuur zijn wel aanknopingspunten te vinden voor de opsporingsprestaties (verdachtenratio, sanctieratio, ketenindicatoren, e.d.), voor ‘community policing‘ in brede zin (‘disorder‘) en indirect ook voor het algeheel presteren van de politie (o.a. aangiftebereidheid van burgers en ondernemers). De vorming van een nationale politie biedt een nieuwe context voor de discussies over politieprestaties en indicatoren daarvoor. De urgentie is groot, gegeven de doelstelling om met de vorming van een nationale politie ook de prestaties van de politie te verbeteren. Het in kaart brengen van politieprestaties vraagt wel consensus over wat goede indicatoren zijn. Wat is nodig om tot voldoende eenduidigheid over de omvang en de kwaliteit van politieprestaties te komen?
•
De discussie over politieprestaties geeft aanleiding tot ongemak, zoals in de state of the art studie is uitgelegd. Het is een bureaucratische, complexe en glibberige discussie terwijl op basis van ‘gut feeling‘ toch redelijk eenvoudig te benoemen is waarvoor de politie er is en wanneer de politie moet optreden. Deze ogenschijnlijke tegenstelling wordt veroorzaakt door de behoefte aan een uniform ‘productiesysteem‘ enerzijds en de contextualiteit van zowel criminaliteit als het politieoptreden daartegen anderzijds. Het aggregeren van politieoptreden naar algemene ‘productienoemers‘ doet niet alleen onrecht aan de dagelijkse politiepraktijk, maar verstoort en vervormt deze ook. Sommige prestaties worden wel zichtbaar, andere niet. Nadere studie naar de mechanismen en oorzaken hiervoor, kan inzicht geven in de precieze (door)werking hiervan in de politiepraktijk. Op basis hiervan kan wellicht een nieuwe benadering worden ontwikkeld die bureaucratische verdringing voorkomt.
•
5 Prestaties
61
•
Er moet een kader ontwikkeld worden om het onderzoek naar bepaling en verbetering van politieprestaties te ordenen. De belangrijkste dimensies van prestatie moeten hierin terugkomen (zie hiervoor het prestatiemodel in hoofdstuk 5 van de state of the art studie). Empirisch onderzoek is nodig om bijvoorbeeld voor een taak, korps, bedrijfsproces of politiefunctie de regelgeving, strategie en organisatie in samenhang te benaderen. Verdergaand is de variant waarin korpsen, stelsels of landen worden vergeleken. Doel van dit onderzoek is niet (alleen) het theoretisch sluitend maken van prestatie, maar (vooral) het zoeken naar aanknopingspunten voor het verbeteren van het prestatie van de politie.
•
Afgezien van de precieze definities van politieprestaties, en de vraag naar optimale realisatie, draait het bij de politie altijd om een verdeling van schaarse middelen. De vraag naar politiecapaciteit overstijgt immers altijd het aanbod, zo luidt de dominante veronderstelling. Van belang is hierbij om te weten wat redelijkerwijs van de politie gevraagd kan worden als tegenprestatie voor de beschikbaar gestelde middelen. Wat levert een extra investering in de politie op in termen van een verbeterde veiligheid of veiligheidsgevoel? Wat kost een bezuiniging op de politie in termen van een afnemende veiligheid of veiligheidsgevoel? Het zijn vragen die zich in de toekomst ongetwijfeld gaan aandienen. De belangrijkste factoren dienen in een model samenhangend in kaart te worden gebracht. In het buitenland (m.n. Engeland en Wales) worden al eerste vingeroefeningen gedaan.
•
In de state of the art studie wordt regelmatig gerefereerd aan de betekenis van preventieve politieactiviteiten en de betekenis die hieraan in verschillende benaderingen van veiligheid wordt toegekend. Eén van de problemen met op preventie gerichte activiteiten is dat hun effecten moeilijk in kaart te brengen zijn. Immers: hoe toon je aan dat iets wat niet gebeurd is door jouw handelen niet gebeurd is. Laat staan dat vast te stellen valt, wat de potentiële opbrengsten daarvan zijn. Toch worden met name in de gezondheidszorg steeds meer pogingen ondernomen om ook de economische betekenis van preventief beleid te berekenen. Een dergelijke exercitie is ook voor veiligheid en politie interessant en nuttig.
62
Strategische onderzoeksagenda politie
Professionalisering
6
Professionalisering
Een vraag die de gemoederen al jaren bezighoudt, is in hoeverre politiemensen als professionals zijn te beschouwen. Volgens Vlek (2010) zijn politiemensen uitvoerende professionals aan wie een beperkte mate van professionele autonomie wordt toegekend. De politie voert haar taken uit in een hiërarchisch systeem. Het werk wordt uitgevoerd binnen een wettelijk kader en in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag. Politiemensen zijn geen professionals in de klassieke zin van het woord, zoals artsen en advocaten; die worden gestuurd door het belang van hun cliënt of patiënt. Bij de politie is eerder sprake van een praktisch professionalisme. Interessant is het onderscheid dat door van der Vijver (te publiceren) wordt aangebracht tussen twee vormen van professionaliteit. De eerste verwijst naar de individuele professional, het gaat hierbij om de klassieke sociologische betekenis van professionaliteit. De tweede betreft een modernere toepassing van het woord en betreft de professionaliteit van de organisatie. Beide vormen van professionaliteit behoren bij de politie aandacht te krijgen, maar het zijn verschillende perspectieven die ieder hun eigen logica kennen. Van der Vijver geeft bovendien aan dat het afhankelijk is van de functie, welke vorm van professionaliteit het meest van toepassing is. Een wijkagent heeft een veel grotere zelfstandigheid en handelingsvrijheid dan bijvoorbeeld een agent bij een arrestatie-eenheid. De ene politiemedewerker is meer een praktijkprofessional dan de andere. Om de professionaliteit te verbeteren bij de arrestatie-eenheden, moet de aandacht vooral gericht zijn op de organisatie (beleid, processen, procedures). Professionalisering van bijvoorbeeld de gebiedsgebonden politiefunctie, zou veel meer gericht moeten zijn op de ontwikkeling van de individuele medewerker: op de politieprofessional zelf. In ‘Politie in Ontwikkeling’ (2005) wordt benadrukt dat de politie een professionele organisatie is met een eigen verantwoordelijkheid en een daaraan gelieerde zelfstandigheid. De politie wil in gebondenheid vrij
66
Strategische onderzoeksagenda politie
zijn en een eigenstandige bijdrage leveren aan veiligheid. Zij ziet zich als een bondgenoot van bestuur en samenleving om onveiligheid te reduceren. Hiervoor zegt zij professionele ruimte nodig te hebben door minder sturing vooraf, maar slechts (horizontale) verantwoording achteraf wat betreft de resultaten. Op die wijze kan de politie gezagvol optreden, de legitimiteit van haar functioneren versterken en aan haar vertrouwen werken. Historisch gezien is het zogenaamde “professionele politiemodel” na de tweede wereldoorlog vanuit de Verenigde Staten in Nederland geïntroduceerd (Wilson, 1963). Het legde de nadruk op de zelfstandigheid van het politiewerk, en was mede een reactie op de verwevenheid van de politie met corrupte stadsbesturen in de Verenigde Staten en met het nazi-regime in Europa. Vergroting van de deskundigheid was er een belangrijk onderdeel van, tot uitdrukking komend in een zekere technocratisering van het politiewerk. De aanhangers van deze beweging zochten voor de politie de maatschappelijke status van professional. De nadruk lag op recherche en verkeerspolitie, grootschalige ordeverstoringen werden militaristisch aangepakt. Het idee van publieke verantwoording kwam in het model niet voor. Het leidde tot een zeker isolement van de politie, dat zich in de loop van de jaren zestig zou gaan opbreken. Het rapport Politie in verandering was daar mede een reactie op, en maakte onderdeel uit van een brede, internationale beweging in de richting van ‘community oriented policing’, met maatschappelijke integratie van de politie als belangrijk uitgangspunt. Geleidelijk aan is duidelijk geworden dat daarin de eigen professionaliteit van de politie soms wel erg sterk werd gerelativeerd. In de Verenigde Staten is de laatste jaren een ontwikkeling aan het ontstaan die pleit voor een ‘New Professionalism’ bij de politie, waarin de eigen professionaliteit van de politie wordt benadrukt, zonder tot maatschappelijk isolement te leiden. Centrale begrippen zijn accountability, democracy, innovation en coherence (Travis en Stone, 2011). Wat de politie geacht wordt te doen, ligt globaal vast in de wet. Maar de taakomschrijving in de politiewet is ruim. Vanuit het oogpunt van meer en betere sturing zijn allerlei professionele en managerial sturingsconcepten geïntroduceerd zoals probleem-, informatie- en resultaatsturing.
6
Professionalisering
67
Ze komen deels voort uit het streven de politie verder te professionaliseren en de taakuitvoering op een kwalitatief hoger peil te brengen. Maar deels zijn ze ook geboren uit de behoefte van ‘hogerhand’ om meer en betere sturing te geven aan de uitvoering. Inmiddels groeit alom de overtuiging dat we wat dit betreft wellicht enigszins zijn doorgeschoten en dat uitvoerende professionals als politiemensen en leraren zijn gedegradeerd tot ‘brave’ uitvoerders van directieven van hogerhand. In feite zijn nu twee tegengestelde bewegingen gaande: “Eén waarbij de handelingsruimte van agenten steeds verder wordt ingeperkt; door vormen van informatie-, resultaat- en prestatiesturing, maar ook door vergaande standaardisering en protocollering van het vak. En tegelijk een soort tegenbeweging in de vorm van een streven naar (eer) herstel van de agent als zelfsturende professional” (Vlek, 2010, p. 133). Deze tegenbewegingen hebben te maken met de hiervoor beschreven vormen van professionaliteit: individu (professional) versus organisatie. Professionalisering verdient op verschillende wijzen een plaats in het politieonderzoek. Ten eerste, als het bestuderen van professioneel handelen van politieagenten in het licht van casuïstiek; hoe zit het met het handelingsrepertoire in bepaalde gevallen. Daaraan gekoppeld is het organiseren van professioneel handelen, in een grotere organisatiecontext. Hier gaat het dus over ‘managerial capacities’. Ten derde gaat het om herijking van professionaliteit. In de interviews ten behoeve van de state of the art studie is regelmatig aan de orde gekomen een, wat genoemd werd, repertoireprobleem van de politie: het onvoldoende kunnen hanteren van ‘professionele modellen’. Hierin is de politie niet uniek; andere professies - onderwijzers, sociale werkers - maar ook ‘echte’ professies als medisch specialisten hebben repertoireproblemen. Volgens Noordegraaf hebben professies tegenwoordig met drie problemen te maken. Ten eerste worstelen zij met individuele gevallen. Zijn zij voldoende kritisch en wendbaar en kunnen zij voldoende schakelen? Ten tweede missen ze samenwerkingscompetenties (‘connective capacities’). Ten derde gaat het om capaciteitsvraagstukken. Zij zijn getraind in het kunnen behandelen van individuele gevallen, maar zijn zij ook in staat
68
Strategische onderzoeksagenda politie
deze in verband te brengen met andere zaken die op professionals afkomen? Deze problemen zijn ook binnen de politieorganisatie zichtbaar. In een frontlijnorganisatie als de politie bestaat een vrij grote afstand tussen de sturing van de top van de organisatie en de discretionaire ruimte van de mensen op straat. Kenmerkend voor een frontlijnorganisatie is vooral dat de uitvoerende mensen in die organisatie directe contacten met burgers onderhouden, en dat die contacten complex, onvoorspelbaar en vaak ook moreel geladen en potentieel conflictueus zijn. Om daar effectief in te kunnen functioneren bestaat ‘discretionaire’ ruimte. Onderzoek onder frontlijners laat zien dat zij zich in hun functioneren minder door regels en voorschriften laten leiden, maar vooral door morele oordelen over wat goed en fout is (Maynard-Moody en Musheno, 2003). Zij zien zichzelf niet primair als uitvoerders van beleid, maar als professionals die handelen op basis van situationele behoeften en omstandigheden. Regels spelen daar wel een rol in, maar alleen als zij een rechtvaardige behandeling niet in de weg staan. Maar die ruimte voor situationeel handelen is alleen duurzaam acceptabel als zij op één of andere manier met de institutionele orde verbonden blijft. Hobbyisme, willekeur en machtsmisbruik liggen altijd op de loer. Daarom is het zaak om frontlijnmensen adequaat te trainen in de vorming van morele oordelen en ze daar op een veilige en open manier verantwoording over af te laten leggen. Inbedding in een werkend systeem van toezicht en verantwoording is noodzakelijk. Dat de politie een normenhandhavende instantie is, die overwegend aan de rafelrand van de samenleving opereert, heeft consequenties voor de aard van haar professionaliteit. Die wordt doorgaans gekenmerkt door vormen van cynisme, die politiemensen in staat stellen om de paradoxen en problemen, en soms de verschrikkingen, van hun beroep te hanteren. Dat hoeft niet disfunctioneel te zijn. Ervaren politiemensen kenmerken zich vaak door een ‘mild cynisme’ aldus Meershoek (2011): “de weigering te geloven in de pretenties van superieuren en in de vrome gezichten van burgers kan het eigen vakmanschap van politiemensen zelfs bevestigen” (p. 25). Maar de scheiding tussen functioneel ‘mild’ cynisme en disfunctioneel ‘hard’ cynisme is niet altijd makkelijk te trekken.
6
Professionalisering
69
6.1 Sturing, leidinggeven en bureaucratie Politiemanagement wordt wel als ‘impossible job’ gekarakteriseerd, mede vanwege de even klassieke als kennelijk onoplosbare spanning tussen ‘management cops’ en ‘street cops’ (waar dan wellicht nog een grote groep van ‘policy cops’ tussengevoegd is). Politieleiderschap staat tegenwoordig volop in de belangstelling. Het is een vaardigheid die aspirant-politiechefs moeten ontwikkelen als zij carrière willen maken binnen de Nederlandse politie. Alle politiechefs dienen als politieleiders te beschikken over leiderschapscompetenties (Van der Meulen, 2010). Volgens Noordegraaf en Buinink (2010) is in Nederland een infrastructuur gebouwd voor de ontwikkeling van leiderschap, die in allerlei opzichten een stevige basis biedt voor verdere professionalisering. Tegelijkertijd bestaan er kwetsbaarheden. Ten eerste is veel aandacht uitgegaan naar het opleiden en ontwikkelen van individuele politiemedewerkers, en minder naar organisatieontwikkeling. Ten tweede is het de vraag hoe het de komende jaren met de vervanging van zittende managers zal gaan. Ten derde zijn er ook inhoudelijke kanttekeningen:
“Het gaat te vaak om leiderschap met een grote L, persoonlijkheidsontwikkeling is nadrukkelijk aanwezig. Daar moet je mee oppassen. Het gaat niet uitsluitend om persoonlijke effectiviteit voor het leiden van een organisatie. Dat krijgt te veel aandacht” (bron: interview).
Wellicht zou het daarom verstandig zijn, zo is wel geopperd, om de grote discussies over het leiderschap binnen de politie enigszins te temperen en wat meer bescheiden, maar daarmee niet minder ambitieus, te spreken over de kwaliteit van het leidinggeven. Met name operationeel leidinggeven is in de politiewereld een complexe aangelegenheid en mag in onderzoek en opleiding meer aandacht krijgen dan nu het geval is. In een aantal interviews ten behoeve van de state of the art studie is de vraag opgeworpen of operationeel leidinggevenden op dit moment wel adequaat op hun functie worden toegerust. Een typerend citaat:
70
Strategische onderzoeksagenda politie
“Het operationele niveau is, althans naar mijn ervaring, niet altijd even competent en niet altijd in staat om agenten op de juiste wijze aan te sturen. Er zijn operationele chefs die echt gezag hebben. Er zijn er ook veel die bureaucraat zijn geworden, of uit angst uitsluitend sturen op aantallen processen-verbaal, geen empatisch vermogen hebben en niet aanvoelen wat er leeft bij dienders. Daarvan hebben wij er vrij veel, ondanks allerlei cursussen” (bron: interview).
Ten onrechte heeft de aandacht tot nu toe vooral op de politietop gelegen en dat ook nog eens eenzijdig door vooral aandacht te besteden aan de persoon van de politieleider. Er dient meer aandacht te komen voor de middle-managers. Zij sturen dienders de straat op, als het goed is met instructies en een attitude. De vraag is in hoe verre deze elementen doorwerken. Er is enig bewijs uit onderzoek dat de sturing binnen de politie meer invloed heeft gekregen dan voorheen. Verschillende politiestudies hebben dit ook al vastgesteld, vanaf het eind van de jaren negentig. Hoogenboom (2006, p. 43) stelt dat politiemanagers meer mogelijkheden hebben het werk van politieagenten te beïnvloeden dan zij zelf vaak denken. Van der Torre (2007b) constateert in een terugblik op veranderingen in de basispolitiezorg dat er sinds 1999 minder organisatorische beleidsvrijheid is. De vermeende grote kloof tussen top en basis wordt gerelativeerd door de rol van het middenkader en het informele beleid door het middenkader. Volgens Van der Vijver en Terpstra (2007) is de mate waarin sturing doorwerkt afhankelijk van een aantal omstandigheden. Beleidsprioriteiten moeten aansluiten bij het bestaande werk en bestaande werk opvattingen; zij hebben grotere kans van doorwerking als ze aansluiten bij op de werkvloer levende opvattingen, normen en voorkeuren. Er lijkt daarbij sprake van een paradox: naarmate de afstand tussen beloften en feitelijke uitvoeringspraktijk kleiner is en de noodzaak voor sturing dus beperkter, is de kans groter dat sturing succesvol is. De behoefte om politiewerk steviger te sturen heeft mede geleid tot een situatie waarin politiemensen een grote bureaucratische druk rond hun werk ervaren. Er zijn serieuze aanwijzingen dat dit ten koste gaat van werkplezier, van de beleefde zingeving en van de geleverde kwaliteit. Het lijkt ‘het moraal van de troepen’ aan te tasten. In ieder geval is het aan-
6
Professionalisering
71
leiding geweest tot een stevige politieke interventie van de minister van Veiligheid en Justitie om te komen tot ‘bureaucratische lastenvermindering’. Ook binnen de politiewereld zelf is er meer en meer aandacht voor. Initiatieven als FoBo, Heterdaadkracht en ZSM vinden hun oorsprong in een wens om de betekenis en herkenbaarheid van politieel en justitieel optreden te verhogen, en doen dat mede door de hoeveelheid bureaucratie die in het werk geslopen is, terug te dringen. Onderwerpen van onderzoek • Politiemensen moeten in wisselende contexten met alle lagen van de bevolking werken, waarbij elke situatie weer nieuwe afwegingen vraagt. Dat vereist professionaliteit, sturing en discretionaire ruimte. Die discretionaire ruimte moet goed geconceptualiseerd worden en onderscheiden van vrijblijvendheid en willekeur. Interessant vraagstuk is welke vormen van sturing daarbij horen, zowel vanuit een politieke als vanuit een professionele verantwoordelijkheid. Hoe zal zich dit complex van verhoudingen binnen de context van een nationale politie gaan ontwikkelen?
•
Het operationeel management bij de politie verdient geconcentreerde onderzoeksaandacht, juist als het over gezagvol politieoptreden gaat. Verschillende stijlen van leidinggeven en van management op vooral operationeel leidinggevend niveau moeten hiervoor in kaart gebracht worden. Op welke wijze passen deze bij een professionele taakuitvoering en wat is hun bijdrage aan het gezag en de legitimiteit van het politieoptreden op straat?
•
Mate en intensiteit van onwenselijke bureaucratie en administratieve lasten moeten in kaart gebracht worden. Hoe worden deze ervaren door politiebeambten in de dagelijkse uitvoering van hun werk? De gevolgen in termen van zingeving/werkplezier en in termen van efficiency moeten nader onderzocht worden. Hierbij is het belangrijk om te volgen wat de effecten zijn van het nationaal programma gericht op terugdringing van bureaucratie binnen de politie en vergroting van de professionele ruimte. Wordt die laatste ook daadwerkelijk gerealiseerd?
72
Strategische onderzoeksagenda politie
6.2 Geweld en geweldgebruik Geweld tegen de politie is inherent aan het beroep, waardoor het eigenlijk een beroepsprobleem is. Confrontaties tussen burgers en politie kunnen resulteren in (verbale) agressie of daadwerkelijk fysiek geweld tegen de politie of ernstige bedreigingen daarmee. Volgens Naeyé en Bleijendaal (2008) krijgt vrijwel elke politieambtenaar in zijn werk te maken met geweld en agressie van de kant van burgers. De meeste risico’s lopen politiemensen in de nachtelijke uren van het weekend, bij aanhoudingen en bij het optreden tegen meer- en veelplegers. Op corrigerend en verbaliserend optreden wordt, zeker in nachtelijke uren in uitgaansgebieden, vaak gereageerd met beledigingen. Een kwart van de betrokken politieagenten loopt een vorm van letsel op. De politie heeft zich ontwikkeld naar een hoog-risico beroep, en dat heeft consequenties voor de professionele toerusting en weerbaarheid van politiemensen. Tegen de achtergrond van de verharding in de samenleving heeft Van Reenen (2010) het thema dwang in het politiewerk op de (onderzoeks-) agenda gezet in een bijdrage getiteld ‘De tanden van de politie’. Hij is van mening dat de toegenomen druk op de politie en de toename van geweld het onvermijdelijk maken zich te bezinnen op de mogelijkheden die dreiging met geweld biedt. Het machtskarakter van politiewerk blijft vaak buiten de discussie, de mogelijkheid en de bevoegdheid om te dwingen en geweld te gebruiken. Eén van de belangrijkste elementen van effectief politieoptreden ligt in dreiging, impliciet of expliciet, die van de politie als instituut en van een politie ambtenaar uitgaat. Dreiging, generaal of specifiek, kan niet-naleven van of ongehoorzaamheid aan voorschriften voorkomen, ook als er geen sanctie of geweld volgt. Als het geloof in de realiteit van de dreiging sterk is, volstaat dreiging in plaats van de feitelijke toepassing van geweld. Dreiging moet nog steeds een feitelijke geweldsbasis hebben maar geweld kan rusten als het geloof in de kans op sancties op geweld groot genoeg is. In sommige subculturen kan respect worden afgedwongen door effectieve geweldsen sanctiedreiging. Dit speelt bijvoorbeeld in de straatculturen waarin geldt dat je gezag hebt als je macht hebt. Vriendelijkheid van de politie is een bewijs van zwakte voor Marokkaanse straatgroepen. Voor dergelijke groepen moet een specifieke aanpak worden ontwikkeld waarin dreiging
6
Professionalisering
73
met geweld belangrijk is. Dreiging speelt ook een rol bij het zogenaamde persoonsgericht verstoren. Een prangende vraag hierbij luidt vandaag de dag hoe de weerbaarheid van politiemensen kan worden versterkt. Politiemensen en hun belangenbehartigers geven doorlopend signalen af die wijzen op – een gevoel van – toegenomen kwetsbaarheid: op straat en intern. De kwetsbaarheid op straat houdt verband met (verbaal) geweld tegen de politie, maar ook met onzekerheid over de wijze waarop geweldgebruik door de politie intern en door justitie wordt beoordeeld. De politie zal moeten investeren in het versterken van de weerbaarheid van politiemensen en dient daarbij gebruik te kunnen maken van onderzoek. Het is tevens van belang dat professionele standaards die effectief zijn bij handhaving op straat een morele dimensie hebben. Bij het verwerken van schokkende of traumatische gebeurtenissen is het waarschijnlijk van belang dat agenten weten dat de standaards die ze hanteren ‘kloppen’ en ‘deugen’. Het geeft vertrouwen bij en over de onvermijdelijk beoordeling van politiegeweld. Dergelijke relaties tussen morele en mentale (psychosociale) aspecten worden regelmatig verondersteld, maar sporadisch empirisch getoetst. Dit is een belangrijk onderzoeksgebied. Onderwerpen van onderzoek • De verharding van maatschappelijke tegenstellingen en uitingen van criminaliteit zijn belangrijke ontwikkelingen voor de politie. Belangrijk vraagstuk is op welke wijze de politie haar bevoegdheid om dwang en geweld toe te passen zo in kan zetten dat haar gezag en legitimiteit versterkt wordt. Er kan een spanning ontstaan tussen enerzijds de noodzaak om harder op te treden en anderzijds de behoefte om vast te houden aan haar traditie van de-escalerend optreden. Hoe kan de politie hier het beste mee omgaan? Aanpassing of uitbreiding van haar repertoire is wellicht nodig.
74
•
Strategische onderzoeksagenda politie
Tijdens de totstandkoming van deze onderzoeksagenda is het thema van de professionele weerbaarheid stevig op de agenda van politie en politiek terecht gekomen. In samenwerking met het landelijke programma Versterking Professionele Weerbaarheid zal het komende jaar een gedegen onderzoeksprogramma worden opgezet naar de kenmerken en effecten van de activiteiten gericht op versterking van professionele weerbaarheid.
6.3 Werkvelden van de politie In de Nederlandse politiewetenschap is onderzoek naar bepaalde onderdelen van de politiefunctie over- en naar andere onderdelen ondervertegenwoordigd. Zo is er relatief veel aandacht uitgegaan naar gebiedsgebonden politie. Opsporing daarentegen is een relatief braakliggend terrein. Systematisch en vergelijkend onderzoek naar ontwikkelingen in professionalisering op de verschillende taakvelden is nodig.
Gebiedsgericht werken In het oorspronkelijke concept werden wijkagenten gezien als autonome, professionele dienders die zelfsturend waren. Het oorspronkelijke concept, beschreven in Politie in Verandering, had ‘revolutionaire’ implicaties. Consequente doorvoering van het gebiedsgericht werken veronderstelt een ander, postbureaucratisch type organisatie, een gekantelde organisatie, waarin de traditionele hiërarchie en de structuur voor verantwoording op zijn kop wordt gezet en de professionals op de werkvloer het voor het zeggen hebben. Tegenwoordig wijzen onderzoekers echter op een teveel aan discretie en een gebrek aan sturing en instructies die leiden tot tekortkomingen in de uitvoering van het gebiedsgerichte werken (Bervoets e. a., 2009; Van der Torre, 2007). Wijkagenten zijn het meest effectief als ze een duidelijke opdracht krijgen. Volgens Bervoets e.a. (2009) is het idee van de wijkagent als de zelfsturende, vooruitgeschoven post van het korps niet realistisch (vgl. Van Sluis, 2002, zie ook Terpstra 2008b).
6
Professionalisering
75
Onderwerp van onderzoek • Officieel wordt de wijkagent gezien als degene die de hoofdactiviteiten van de politie (opsporing, handhaving, informatievoorziening) uitoefent en invult op een geografisch geconcentreerd gebied en vandaar uit een stevige positie in de politieorganisatie inneemt. Onderzocht moet worden in hoeverre deze uitgangspunten ook worden gerealiseerd, wat de voor- en nadelen ervan zijn, en welke belemmeringen er eventueel bestaan.
Ordehandhaving Ordehandhaving is een belangrijke politiefunctie. Ernstige en schokkende delicten zijn crises die recht en orde onder druk zetten. Tekortschieten van de politie gaat ten koste van haar geloofwaardigheid en kan eigenrichting in de hand werken. De bevolking is kwetsbaar bij grove vormen van onrecht en verstoring en heeft behoefte aan gezagsvolle antwoorden. Onderzoek heeft het grote belang laten zien van het opbouwen van goede relaties met burgers en organisaties in ‘gewone tijden’ om daarvan in tijden van spanning en conflict gebruik te kunnen maken. Het afwezig zijn van grootschalige etnische conflicten in de Nederlandse samenleving hangt er mede mee samen. Otto Adang heeft er de bouwstenen aan ontleend voor een model van conflictescalatie, dat inzichten en handvatten biedt voor het voorkómen van en omgaan met conflicten en ordeverstoringen, het Adang-Horowitz model. Dit model verdient verdere onderbouwing en uitwerking, mede in het licht van recente voorvallen (zoals de Engelse riots in augustus 2011). Onderwerp van onderzoek • Het Adang-Horowitz model van conflictescalatie moet verder onderbouwd en uitgewerkt worden. Vervolgens is van belang dat het model toepasbaar en herkenbaar gemaakt wordt voor alle partijen die bij ordehandhaving betrokken zijn (politie, gemeenten, jongerenwerk etc)
76
Strategische onderzoeksagenda politie
Noodhulp De noodhulp kan gezien worden als een vorm van acute of onmiddellijke handhaving en interventie. Een aantal mechanismen uit het Adang-Horowitz-model zijn ook in de context van de noodhulp van belang, maar het blijft tegelijkertijd een politietaak met eigen kenmerken. De directheid van de interventie, de onvoorspelbaarheid van de interactiepatronen, de vaak specifieke kenmerken van noodhulpagenten (vaak jong en relatief onervaren) en de effecten van noodhulp op het welbevinden van agenten (professionele weerbaarheid), dragen daar aan bij. Bovendien heeft de noodhulp voor de samenleving een grote mate van zichtbaarheid. Onderwerp van onderzoek • Onderzoek is met name nodig om de specifieke eisen die aan noodhulpagenten worden gesteld verder in kaart te brengen en om de relatie met andere politieactiviteiten te versterken.
Opsporing Er wordt geworsteld met de organisatie van de opsporing: “als er één onderwerp is, naast verkeershandhaving, waaruit blijkt dat specialisatie verloren is gegaan door de dominantie van de generale taakstelling die opkwam met de reorganisatie van 1993, dan is het de opsporing. Alles wat hiermee te maken had, waar vakmanschap voor nodig was - we hebben het nooit goed onderzocht, maar we vermoeden dat het er was - is allemaal verloren gegaan door de dominantie van de algemene politietaak” (bron: interview). Vanaf de jaren 90 lijkt het tij langzaam te keren. Opsporing wordt herijkt als een belangrijke taak van de politie. Ook in de verdeling van de sterkte gaat het meeste naar de opsporing. Er ontstonden nieuwe specialismen en oude werden in ere hersteld, zoals de jeugdagent en de zedenrechercheur. Zo ontstonden opnieuw scheidslijnen, omdat opsporing werd onttrokken aan ‘blauw’. Maar de modernisering van opsporing leidde niet tot voldoende succes. Veel zaken werden op de plank gelegd, terwijl er voldoende indicaties waren voor een vervolg.
6
Professionalisering
77
Bij de doorontwikkeling van de opsporing doet zich een probleem voor dat één van onze gesprekpartners als volgt verwoordde:
“Opsporing is herijkt als een belangrijke taak van de politie. Nu rijst de vraag: hoe moet het worden ingericht? Het is nu een ratjetoe. Het probleem is dat er geen dominant concept is voor opsporing zoals er wel is voor gebiedsgebonden politiezorg. Dat heeft nog nooit iemand bedacht. Ooit is geroepen: je moet de top aanpakken, er zijn netwerken die moeten worden aangepakt. Maar er is geen inrichtingsplan voor de opsporing, zoals voor de basispolitiezorg” (bron: interview).
Onderwerp van onderzoek • De opsporing vraagt om de ontwikkeling van een nieuw ‘dragend concept’. Daarin moet recht worden gedaan aan zowel de noodzakelijke specialisatie als aan de even noodzakelijke verbinding met de andere politieprocessen (intake, gebiedsgebonden politie, noodhulp).
Intelligence Het concept van informatiesturing heeft de afgelopen jaren veel aandacht binnen de politie gekregen. De nadruk heeft daarbij gelegen op de voorbereiding van (probleemgestuurd) politiewerk en het besluitvormingsproces van leidinggevenden. Gevolg daarvan is dat een groot deel van het operationele (meer incidentgerichte) politiewerk niet informatiegestuurd plaatsvindt. Het is daarom lastig het doorgaans lage informatiebewustzijn van politiemensen te vergroten. We zien echter nu een ontwikkeling in real-time informatiesturing van politiemensen op straat, mede beïnvloed door innovaties in de informatietechnologie. Deze ontwikkelingen stimuleren de ontwikkeling van interventiegerichte strategieën op basis van een goede informatiebeschikbaarheid. Niet alleen politiebronnen, maar ook informatiebronnen van anderen en ‘open’ informatiebronnen spelen hier een grote rol in. Dat leidt ook tot nieuwe relaties met ‘veiligheidspartners’ van de politie.
78
Strategische onderzoeksagenda politie
Onderwerp van onderzoek • Ontwikkeling van realtime-intelligence dienen gevolgd te worden binnen de politie en andere organisatie. Consequenties op operationeel, organisatorisch en cultureel gebied zullen daarbij in kaart gebracht moeten worden.
Intake Wetenschappelijke aandacht verdient ook de intake van het politiewerk. Onderzoek naar de wijze waarop de politie met zijn omgeving omgaat, levert niet altijd bemoedigende resultaten op. Op dit punt is volgens velen een stevige verbetering mogelijk. Daarbij draait het niet alleen om burgervriendelijkheid, maar vooral ook om de verbinding van de intake met de politieprocessen: handhaving, opsporing en noodhulp beginnen met de intake. Vraag is of de term intake wel de lading dekt: volgens sommigen gaat het hier om de organisatie en verzameling van burgerinformatie ten behoeve van het politiewerk. Doordenking en doorontwikkeling daarvan omvatten ook de positie van de meldkamer en hebben ook een relatie met onderwerpen als heterdaadkracht en directe afhandeling. Onderwerp van onderzoek • Het proces van intake in de politieorganisatie zal tot een volgend kwaliteitsniveau gebracht moeten worden. Onderzocht moet worden op welke wijze deze ontwikkeling vorm kan krijgen. Zowel de ‘burgervriendelijkheid’ als versterking van de relatie met de politieprocessen (handhaving en opsporing beginnen bij de intake) moeten hier onderdeel van uit maken. In feite is hier sprake van een herontwerp van bekende functies als de meldkamer, servicecentra en andere vormen van directe informatieverkrijging onder burgers.
6
Professionalisering
79
Politieonderwijs Daarbij kan het ook nodig zijn om het politieonderwijs in onderzoek te nemen. Het komt dan onder meer aan op studies die de effecten van het onderwijs in kaart brengen, waaronder de waardering door cursisten en breder door het politieveld. In zekere zin betreft het onderzoek naar het gezag van het onderwijs en van docenten. Gezag van docenten en van kennis- en onderwijsinstituten is belangrijk voor de vorming van professionals. Ze leren niet louter competenties aan, maar ze brengen codes en verhoudingen bij. Dit soort secundaire effecten van onderwijs en training is onmisbaar bij de institutionalisering van kennis en vaardigheden. Onderzoek naar onderwijs kan ook helpen om een goede balans te vinden bij keuzen naar de onderwijsvorm. Ten slotte zijn bepaalde trainingen of onderwijsvormen die in korpsen worden ontwikkeld zo effectief dat het waardevol is om ze te documenteren en in te bedden in het onderwijsaanbod van de Politieacademie. Onderwerp van onderzoek • Het politieonderwijs moet een voldoende garantie bieden voor de vorming van politieaspiranten tot volwaardige politieprofessionals. Wat houdt ‘vorming’ in deze context precies in en hoe zwaar moet het aanwezig zijn in de politieopleiding? Eventuele consequenties voor de organisatie van het politieonderwijs en voor de werving en selectie van politiemensen dienen hiervoor in kaart gebracht te worden.
80
Strategische onderzoeksagenda politie
Literatuur
81
Literatuur Bervoets, E. et al. (2009), Bij de tijd: wijkagenten in Hollands Midden. Beschrijving en analyse van dagelijkse praktijken, COT, Boom Juridische Uitgevers: Den Haag. Bruinsma, G.J.N., Haen Marshall, I. & Bunt, H.G., van de (2001) Met het oog op de toekomst. Verkenning naar de kennisvragen over misdaad en misdaadbestrijding in 2010. Den Haag: AWT. Cachet, L. (1990). Politie en sociale controle; over het effect van politie-optreden: een vergelijkend onderzoek naar verkeersdelicten, gezinsgeweld en drugsgebruik. Arnhem, Gouda Quint. Caem, B. van (2008). Verborgen kracht: Burgerparticipatie op het vlak van veiligheid. Amsterdam: Vrije Universiteit. De Jong, H., & Tops, P. (te publiceren), over praktijkgericht onderzoek. European Commission (2007). The European Research Area (ERA), Green paper. Hauber, et al., A. (1996). ‘Some forms of functional social control in the Netherlands and their effects’. British Journal of Criminology, 36 (2), 199-219. HBO Raad (2009). Naar een nieuwe verenigingsagenda: Green paper. Hoogenboom, A. B. (2009). Bringing the police back in : notes on the lost & found character of the police in police studies. Oratie hoogleraar Politiestudies en Veiligheidsvraagstukken, VU Amsterdam. Hoogenboom, A.B. (2006). ‘Grey intelligence’. Crime, Law and Social Change, 45 (4/5), 373-381. Hoogenboom, A.B. (2009). ‘Dingen veranderen en blijven gelijk’. Justitiële Verkenningen, 35 (1), 63-77.
82
Strategische onderzoeksagenda politie
Hoogenboom, A.B. et al. (red.) (2000). Privatisering van toezicht en opsporing. Lelystad: Koninklijke Vermande. Hoogenboom, B. (2006), Operationele betrokkenheid; prestatiesturing en bedrijfsvoering Nederlandse politie, Reeks Politiewetenschap, nr. 32b, Politie & Wetenschap: Apeldoorn. Johnston, L. (2000). ‘Transnational private security: The impact of global commercial security’, in J.W.E. Sheptycki (red.). Issues in transnational policing. London: Routledge, 21-42. Jong, J. de & Haan, W. de (2000). ‘Buurtvaders: Sociale controle, solidariteit en burgerlijke verantwoordelijkheid in de Marokkaanse gemeenschap’. Tijdschrift voor Criminologie, 42 (4): 383-393. Kimpe, S. de, Ponsaers, P., Verhage, A. (2009). Pays-Bas: Une recherche entre richesse et morcellement. In P. Ponsaers, C. Tange & L. van Outrive: Regard sur la police: Un quart de siècle de recherché sur la police en Europe et dans le monde Anglo-Saxon, pp122-161, Bruylant: Brussel. Loader, I. (2000). ‘Plural policing and democratic governance’. Social and Legal Studies, 9 (3), 323–345. Maynard-Moody, S., & Musheno, M. (2003). Cops, teachers, counselors : stories from the front lines of public service. Ann Arbor: The University of Michigan Press. Meershoek, G. (2011). De groep IJzerman : hoe de politie infiltreerde in de linkse-radicale beweging van de jaren zestig. Boom: Amsterdam. Meulen, M. van der (2010) ‘Professionalisering van politieleiders in Nederland: strijd om sturing’, in: Cahiers Politiestudies, nr. 14, p.211-230. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010) Strategische Kennisagenda en Onderzoeksprogramma.
Literatuur
83
Naeyé. J. en R. Bleijendaal (2008), Agressie en geweld tegen politiemensen. Reeks Politiewetenschap, nr. 45c, Politie en Wetenschap: Apeldoorn. Nelen, H. & Huisman, W. (2008). ‘Breaking the power of organized crime? The administrative approach in Amsterdam’, in: Siegel, D. & Nelen, H. (red.). Organized crime: Culture, markets and policies. New York: Springer, 207-218. Noordegraaf, M. en K. Buinink (2010), ‘Ontwikkeling van politieleiders: trends en toekomst’, in: Cahiers Politiestudies, nr. 14, pp. 231-248. Projectgroep Visie op de politiefunctie (2005). Politie in ontwikkeling: Visie op de politiefunctie. Den Haag: NPI. Punch, M. (2006 ) Van ‘alles mag’ naar ‘zero tolerance’: policy transfer en de Nederlandse politie. Apeldoorn: Politie & Wetenschap Rapportage Politietop (2010), zie: http://www.rijksoverheid.nl/ documenten-en-publicaties/rapporten/2010/12/21/samenvattinggezag-waardering-en-respect-voor-de-politie.html Reenen van, P. (2010). De tanden van de politie. In: Stokkom van, B., Terpstra, J., & Gunther Moor, L.: De politie en haar opdracht: de kerntakendiscussie voorbij. Maklu-Uitgevers: Apeldoorn/Antwerpen. Reiner, R. (1992). ‘Policing a postmodern society’. Modern Law Review, 55 (6), 761-781. Shapland, J. & Vagg, J. (1998). Policing by the public. Londen: Routledge. Sluis, A. van (2002), Van ‘planning and control ’naar strategische beleidsvorming. Een onderzoek naar beleidsplanning bij de politie. Proefschrift, Erasmus Universiteit: Rotterdam. Smid, H. J. (2007). Lessen uit onderzoeksprogrammering. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 85 (5), 245-246.
84
Strategische onderzoeksagenda politie
Steden, R. van (red.) (2011). Strategieën van lokale veiligheid: Een achtergrond studie en drie reflecties. Amsterdam University Press. Terpstra J. (2010b), De maatschappelijke opdracht van de politie. Over identiteit en kernelementen van politiewerk, Boom Juridische uitgevers: Den Haag. Terpstra, J. & M. Krommendijk (2010). Gemeentelijke regie in de veiligheidszorg. Schets van relevante factoren en een wetsvoorstel. Tijdschrift voor Veiligheid 2010 (9) 2, (p. 9 – 20). Terpstra, J. & Steden, R. van (2008). ‘Private veiligheidszorg als onderzoeksterrein: een inleiding’. Tijdschrift voor Veiligheid, 7 (4), 3-8 (themanummer ‘private veiligheidszorg’). Terpstra, J. (2008a). ‘Beheersing van criminaliteitsrisico’s door het bedrijfsleven’. Tijdschrift voor Veiligheid, 7 (4), 30-40 (themanummer ‘private veiligheidszorg’). Terpstra, J. (2008b). Wijkagenten en hun dagelijks werk : een onderzoek naar de uitvoering van gebiedsgebonden politiewerk. Reed Business: Den Haag (Politie en Wetenschap). Terpstra, J. en W. Trommel (2009). Police managerialization and presentational strategies. Policing, 32 (1), 2209, pp. 128 – 143. Terpstra, J. et al. (2010). ‘Inleiding: De opdracht van de politie’, in: B. van Stokkom et al. (red.), De politie en haar opdracht: De kerntakendiscussie voorbij. Apeldoorn/Antwerpen: Maklu, 7-24. Tops, P.W., M. van Duin, P. van Os & S. Zouridis (2010). Sleuren of sturen. Gemeenten en de sturing van veiligheid en politie. Commissie Bestuur en Veiligheid VNG, Apeldoorn/Den Haag. Torre, E.J. van der (2007), ‘Politiecultuur’, in: C.J.C.F. Fijnaut et al. (red), Politie, studie over haar werking en organisatie, Kluwer: Deventer.
Literatuur
85
Torre, E.J. van der (2007b), ‘Politiecultuur’, in: C.J.C.F. Fijnaut et al. (red), Politie, studie over haar werking en organisatie, Kluwer: Deventer. Torre, E. J. van der, Gieling, P. J., Dozy, M. C., Leeuwen, F. C. van, & Hamoen, W. (2011). Veilig politiewerk. De basispolitie over geweldsgebruik. Politieacademie: Apeldoorn. Travis, C., & Stone, J. (2010). Toward a New Professionalism in Policing. Tijdschrift voor de Politie, 72 (8). Tyler, T.R. (1990). Why people obey the law. Yale University Press: New Haven. Verstegen, J., Diederen, P., Hietbrink, O., Keulartz, J., & Janssen, W. (2000). Research Guidance Ontwikkeling van een aanpak aan de hand van het meerjarenonderzoeksprogramma ‘energie-efficiëntie in de glastuinbouw’. LEI: Den Haag. Vijver, C. D. (2007). Legitimiteit, gezag en politie; een verkenning van hedendaagse dynamiek, in: C. D. van der Vijver en F. Vlek (red.) (2007). Legitimiteit van de politie onder druk? Beschouwingen over grondslagen en ontwikkelingen van legitimiteit en legitimiteitstoekenning, IPIT, Universiteit Twente en Politie en Wetenschap. Reeks Politiewetenschap nr. 34, Apeldoorn, pp. 15-132. Vijver, C. van der. De professionaliteit van de politie. Bijzondere publicatie Politie & Wetenschap (in druk). Vijver, C.D. van der en J.B. Terpstra (2007), ‘Organisatie en sturing van politiewerk’, in: C.J.C.F. Fijnaut et al. (red). Politie, studie over haar werking en organisatie, Kluwer, Deventer. Vlek, F. (2010), ‘Evidence based policing: (hoe) werkt het?’, Cahiers Politiestudies, Jaargang 2010-4 no. 17, pp. 129-156. Waarden, F. van. (2006). ‘Werk in een wantrouwende wereld: Omvang en oorzaken van een uitdijende controle-industrie’. B&M, 33 (4), 232-252.
86
Strategische onderzoeksagenda politie
Weyers H. en M. Hertogh (2007), Legitimiteit betwist. Een verkennend literatuuronderzoek naar de ervaren legitimiteit van het justitieoptreden. Rijksuniversiteit Groningen. Wilson, J. Q. (1963). Police and Their Problems - A Theory. Public Policy, 1-19 ZonMw. (2010). Programma Translationeel Onderzoek. Van wetenschappelijke kennis naar nieuwe en veilige behandel- en preventiemethoden. Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie: Den Haag.
Colofon
87
Colofon Uitgave
Politieacademie
Datum
18 november 2011
Oplage
300 exemplaren
Omslagfoto
Hollandse Hoogte, Amsterdam
Vormgeving
CLIC-soft & design BV, Enschede
Drukwerk
OBT, Den Haag
Productiebegeleiding Communicatie & Marketing, Politieacademie Voor reacties of vragen:
[email protected] © 2011 Politieacademie Behoudens door de wet gestelde uitzonderingen mag niet uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de Politieacademie, die daartoe door de auteurs met uitsluiting van ieder ander onherroepelijk is gemachtigd.
88
Strategische onderzoeksagenda politie
11-182 www.politieacademie.nl