Hoorspelen.eu Script en hoorspel
Stranitzky en de nationale held
Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van Cauwenberghe.
AVRO donderdag 13 oktober 1966 [21.30-22.30] Stranitzky en de Nationale Held Friedrich Dürrenmatt - Dick van Putten Vertaling: Robert Sobels Stranitzky und der Nationalheld, 9 november 1952 Süddeutscher Rundfunk Stranitzky: Robert Sobels Anton: Peter Aryans De Nationale Held: Wam Heskes De verteller: Paul Deen De minister van Binnenlandse Zaken: Rien van Noppen De heer met de baard: Willy Ruys Marie: Wiesje Bouwmeester Korbmacher: Tonny Foletta De heer Whiteblacke: Frans Somers Hoofdredacteur Donder: Jan Apon Luise: Joke Hagelen De heer Bass: Hans Veerman De beroemde Zwitserse toneelschrijver Friedrich Dürrenmatt (1921-1990) toont zich in zijn werken een ongemakkelijke moralist. Zijn pessimistische kijk op het leven ontlaadt zich voortdurend in bijtende spot. Absurde scènes illustreren dat zelfs geestelijke waarden geen verandering kunnen brengen in de toestand waarin de wereld van nu zich bevindt. Consequent doorredenerend laat Dürrenmatt de personen van zijn, ook hier te lande met succes opgevoerde, satire “De fysici” zich terugtrekken in een gekkenhuis. Ook in het hoorspel “Stranitzky” staat de wereld op haar kop. Een oorlogsprofiteur fungeert als Nationale Held. Daarentegen worden de echte helden, thans invaliden, tot de bedelstaf gebracht. Deze omkering der waarden, allang cliché geworden, heeft een oppepper nodig. En dus verspreidt de “held” het bericht dat hij door schimmel is aangetast. Er ontstaat een wijdverbreide hysterie, waardoor de berooide oorlogsslachtoffers helemaal niet meer aan hun trekken komen. Maar in hen leeft nog een echt gevoel, dat van lotsverbondenheid met de door het leven misdeelden. Zij verhopen alle goeds van een contact met hun gehavende held. Te laat bemerken zij misbruikt te zijn voor een misselijke publiciteitsstunt. De komedie van het leven gaat onverstoorbaar door…
verteller: Deze geschiedenis gaat over de ziekte van onze Nationale Held Baldur von Moeve, die iedereen kent en over wie de hele wereld spreekt, en over een invalide die niemand kent. De ziekte van de Nationale Held is sensationeel,… de minister van Binnenlandse Zaken: …kwaadaardig... verteller: …zoals onze minister van Binnenlandse Zaken zich in zijn radiorede zal uitdrukken, de minister van Binnenlandse Zaken: Toch kan... verteller: …zal de minister verder gaan,… de minister van Binnenlandse Zaken: …onze Nationale Held ervan verzekerd zijn dat in deze zware beproeving de liefde en verering van het gehele volk hem zal steunen. verteller: Terwijl het geval van de invalide genaamd... Stranitkzy: …Stranitkzy… verteller: …Stranitzky, slechts één uit velen is, betreurenswaardig, zeker, maar de tijden waren nu eenmaal moeilijk. We hebben tenslotte allemààl wat meegemaakt. De geschiedenis begint in een van de wijken in het oostelijk deel van onze hoofstad, in de buurt van de zeepfabriek Huber en de tricotagefabriek Diana & Co., boven in een huurkazerne die veelvuldig beschadigd werd door de pijnlijke gebeurtenissen van onze tijd, maar om onverklaarbare redenen nog niet geheel was ingestort. Wij bevinden ons in een mansarde op de vijfde verdieping, nummer 14, ‘s morgens om half zes. Het huis is lawaaierig. Bovendien hangt er onmiskenbaar de lucht van de vele wc’s. Zojuist is op de aangrenzende mansarde, nummer 15 dus, de permanent dronken heer met de baard thuis gekomen, van wie niemand het beroep weet… de heer met de baard: Ach, Marlene, zo mooi zijn je schenen... verteller: …terwijl juffrouw Müller, Luise Müller, van wie iedereen het beroep weet, juist nummer 13 verlaat in gezelschap van... Maar goed, laten we daar maar over zwijgen. Gekrakeel van kinderen, overal. Op de radio op de vierde verdieping speelt de treurmars van Chopin. En in de woning vlak onder de mansarde heeft het echtpaar Korbmacher ruzie, zoals iedere morgen om deze tijd. Korbmacher: Jij rat! Jij nachtuil!! verteller: In de mansarde nummer 14, doortrild door dit lawaai, dit kindergeschreeuw, dit dronkemansgelal, en deze treurmars, maar bovendien nog dreunend door het gesnurk van een reusachtige manspersoon die in vodden op een kapotte matras slaapt, in deze mansarde ligt de invalide... Stranitkzy: …Stranitzky… verteller: …Stranitzky, eveneens op een vod van een matras, tegenover die van de snurker, nauwelijk toegedekt door een oude uniformjas, en op dit ogenblik laat hij bleek van opwinding de krant uit zijn handen vallen. Stranitkzy: Waarachtig, de krant valt me uit mijn handen, zo opgewonden ben ik, want zojuist heb ik het droeve bericht over Baldur von Moeve gelezen, onze Nationale Held. Wat een geluk dat ik gisteravond op de terugweg van de gaarkeuken die krant in de goot zag liggen! “Anton,” zei ik tegen mijn dappere matroos die mijn wagentje door de straten van onze hoofdstad duwt en me als een klein kind de vijf verdiepingen naar boven draagt, Anton, aan wie ik mijn ogen leen, waatvoor hij mij in ruil zijn benen geeft bij dit vervloekte handeltje, “Hé, Anton,” zeg ik, “daar ligt een krant! Je hoeft je maar te bukken met die twee meter tien die je lang bent en dan een beetje naar links grabbelen, en
je hebt ‘m. Ik moet morgenochtend toch weten als om een uur of half zes de nieuwe dag begint en jij nog ligt te snurken wat de wereldgeschiedenis ons voor nieuws brengt, in ruil daarvoor dat ze jou je ogen afgepikt heeft en mij allebei m’n benen.” En nu, terwijl de morgen begint, met het gelal van de heer met de baard en met de ruzie bij het echtpaar Korbmacher, en terwijl ik de krant opsla lees ik me daar meteen dat bericht hier, op de voorpagina met grote letters! Hé, Anton! Anton! Word wakker! Anton: Ja... ja, wa... wat is er? Stranitkzy: Iets sensationeels, Anton! Een kans! Anton: Ja, wa... wat sensationeel! Wat kans? (lachje) kan ik een grotere sensatie beleven dan zo-even in m’n droom? Daar... daar zwem ik mij vijftig voet onder de zeespiegel, in mijn duikerspak dat verloren ging toen de Gloria de lucht in vloog en m’n twee ogen daarbij meenam, twee waterblauwe ogen, een nog blauwere lucht in. Net zweef ik in de richting van een wrak dat daar hangt tussen koraal en wier, omkranst door inktvissen met hun... hun meterslange kronkelende grijparmen, en... en dat moet jij me storen met... met je “hé Anton, word wakker.” Ah, dat... dat was een kans geweest, Stranitzky, dat goud dat me daar, terwijl ik lig te snurken, uit opengespleten kisten tussen zeesterren en kwallen tegemoet straalde. Stranitkzy: En je wordt wakker en weg is het goud! Anton: Ja... Stranitkzy: Wat heb ik met jouw dromen te maken? Ik heb jou een echte kans te bieden vanmorgen, een kans die ons geluk betekent en dat van de hele wereld erbij! Hoor je die treurmars? Anton: Hè? O... o, ik begrijp het al. Als ze dat op de radio spelen is er een belangrijk persoon gestorven. Stranitkzy: Nee, man, veel beter! Moeve heeft de schurft gekregen! Anton: Moeve? Stranitkzy: Onze Nationale Held. Anton: Hoe... hoe... hoe kan die nou hier in de stad de schurft gekregen hebben? Stranitkzy: Hij is toch in Abessinië geweest om een bezoek aan de inlandse bevolking te brengen en van z’n sociale gevoel blijk te geven? Nou is ie in z’n ijver iets te ver gegaan: hij is op z’n blote voeten, naar de gewoonte van het land, een hut binnen gegaan en toen heeft ie de schurft gekregen. Anton: Eh… waar dan? Stranitkzy: Aan de grote teen van z’n linkervoet. Anton: Huh! En... en... en noem jij dat een kans voor ons? Stranitkzy: Het is heel eenvoudig, Anton, doodeenvoudig: ons ongeluk zit ‘m daarin dat wij als invaliden niks te vertellen hebben. Anton: Ik… ik wil helemaal niks te vertellen hebben. Stranitkzy: Omdat jij altijd meteen in slaap valt en van je inktvissen droomt. Maar ik slaap slecht, Anton, ik ben een man die wakker ligt, ik denk na over onze ellende. Wij zijn niets, dat is onze pech. Naar ons luistert niemand, dat is de oorzaak van onze rotzooi. Maar nu is dat allemaal veranderd, nu is Moeve één van ons: hij heeft de schurft, wij zijn invalide, nu zal ie ons begrijpen. Wij gaan naar Moeve toe. In de Bethlehemkliniek ligt ie. ‘t Staat in de krant. Anton: Ja… Wat… wat moeten we daar? Stranitkzy: Moeve moet met ons een kabinet formeren! Anton: Een kabinet? Stranitkzy: Wij worden ministers! Anton: (lachje) Ministers? Stranitkzy: Wat dacht je dan? Ik ben voetballer geweest, jij duiker bij de marine. Maar kan ik soms nog voetballen, zonder m’n benen, hè? Of kan jij nog duiken, zonder ogen? Dat moeten de gezonden maar doen. Om te regeren heb je geen ledematen nodig. Anton: (lachje) Dat... dat... dat zal de Nationale Held wel snappen. Stranitkzy: Door de schurft zijn hem de ogen opengegaan voor onze ellende. Zo’n ziekte loutert! Anton: Wanneer wil je naar ‘m toe? Stranitkzy: Vandaag nog. Anton: Ah, onzin, Stranitzky, allemaal onzin. Weer één van die onmogelijke ideeën van je. Stranitkzy: Nu moeten diegenen aan de beurt komen die de wereldgeschiedenis aan hun eigen lijf gevoeld hebben, en dat zijn wij. Anton: Ja, maar... maar... maar wij hebben helemaal geen verstand van regeren. Stranitkzy: Wij, Anton? Wij? Als ik er maar verstand van heb! Wat dacht jij dan wel dat ik ‘s nachts lag te doen, hè, terwijl jij lag te snurken? Geregeerd heb ik, als was het dan maar in gedachte. Een regeringsprogramma heb ik opgesteld, een sociale wetgeving heb ik ingevoerd waar je van zal staan te kijken. Redevoeringen heb ik gehouden. En als ik dan zo tegen de ochtend zo’n beetje’n in slaap sukkelde, dan droomde’n ik niet van die nutteloze dingen zoals jij, ik droomde praktisch, ik reisde van de ene conferentie naar de andere. Laat mij maar begaan, Anton, ik weet hoe je een kans moet benutten. Toen ik tegen die Spanjaarden drie doelpunten scoorde... Marie: Meneer Stranitzky, meneer Anton! Stranitkzy: Meneer Stranitzky! Meneer Anton! Hoor je wel? Dat is juffrouw Marie van nummer 19. Marie: (komt binnen) Goeiemorgen, meneer Stranitzky. (sluit de deur) Goeiemorgen, meneer Anton. Stranitkzy: Goeiemorgen, juffrouw Marie. We hebben mekaar een tijd niet gezien. Drie weken heeft nummer 19 leeg gestaan. Marie: Ik was m’n baantje kwijt, meneer Strantizky, bij de zeepfabriek, en... en toen was ik zolang bij m’n zuster. Maar nou kan ik wat krijgen bij Diana & Co., nou en… daar ben ik dan weer. Stranitkzy: Dat bevalt mij niets. Een tricotagefabriek is toch niks voor u, juffrouw Marie. Marie: Ik moet de ateliers schoonhouden en de trappen boenen, meneer Stranitzky. Dertig Pfennig per uur!
Stranitkzy: De ateliers en de trappen voor dertig Pfennig? Juffrouw Marie, ik ben een arme hond, eentje zonder benen, die door een blinde door de stad geduwd wordt en die voor de gebombardeerde Heilige Sebastiaankathedraal zit en de voorbijgangers een blikken bordje onder de neus duwt, dat klopt toch, dat klopt toch, precies, nietwaar...? Marie: Ja, ja. Stranitkzy: Maar als u nou ‘ns uw ogen dichtdoet, juffrouw Marie, en u stelt me zich ‘ns voor met twee benen, met m’n zwart-rode shirt aan van de F.C. Patria, dan moet u toch toegeven dat ik een vent was, een stoere jongen. Marie: Meneer Stranitzky...! Stranitkzy: Zo’n stoere jongen, juffrouw Marie, dat ik het die directeur van Diana betaald zal zetten: het idee alleen al om zo’n sympathiek juffie als u bent te trappen te laten boenen! Marie: Meneer Stranitzky... Stranitkzy: Ach, u bloost, juffrouw Marie. Kijk... kijk, dat kan ik nou begrijpen. Zo’n juffie wordt verlegen als ze een liefdesverklaring krijgt van een man zonder benen. Maar het is ook maar alleen een liefdesverklaring voor het geval dat ik m’n benen nog wél had, om u te laten zien wat voor een vent ik geweest zou zijn als mijn benen niet ergens in Oezbekistan in een granaattrechter lagen. Marie: Ja, maar u kunt toch benen krijgen, meneer Stranitzky? Van de staat toch? Dat heeft die meneer van sociale zaken me zelf gezegd. Stranitkzy: Ik ken die meneer, juffrouw Marie. Bij mij is ie ook geweest met z’n babbeltje. “Mooi,” zeg ik, “de staat wil me m’n benen teruggeven, dat is mooi,” zeg ik, “dat is een reëel voorstel. En wat zijn dat dan wel voor benen?” “Goeie prothesen,” zegt hij. En ik vraag: “Kan ik daarmee voetballen?” En hij antwoordt me: “Ze hebben d’r wel bergen mee beklommen.” Marie: Nou... Stranitkzy: “Ik ben geen bergbeklimmer,” zeg ik, “ik ben voetballer. Kan ik daar dan weer mee in het eerste van de F.C. Patria linkshalf spelen?” “Meneer Stranitzky,” antwoordt me die man van sociale zaken, “dat kunt u onmogelijk verlangen.” Marie: Oh... Stranitkzy: “Dan wil ik die benen niet hebben ook,” zeg ik. Marie: Maar... Stranitkzy: Met m’n benen verdiende ik geld, dat was m’n brood. En dan wil ik ook met m’n nieuwe benen weer m’n brood kunnen verdienen. Als de staat me m’n benen heeft afgenomen, moet ie me een paar gelijkwaardige benen teruggeven, geen andere, anders blijf ik zoals ik ben: een levend monument, om de mensen d’r aan te herinneren dat de staat een misdaad aan mij heeft begaan. Marie: (huilend) Maar... maar ik mag u toch zo graag, meneer Stranitzky. Stranitkzy: Ach, niet huilen, juffrouw Marie, niet huilen. Wie weet wat er nog gebeurt? Wie weet wat Stranitzky van plan is en wat ie nog bereikt als ie eenmaal de kans krijgt, de grote, de enige kans? Ik heb niet voor niks tegen de Spanjaarden vier doelpunten gescoord! En nou is die kans d’r, en niet alleen voor mij, maar ook voor u, en voor lange Anton. Oh, Marietje, Marietje! Marietje!! Hebt u die prachtige treurmuziek niet gehoord op de radio bij Fleischer de hele ochtend al? En hoe nu de minister van Binnenlandse Zaken z’n toespraak gaat houden? de minister van Binnenlandse Zaken: Kwaardaardig. Toch kan onze Nationale Held er verzekerd van zijn dat in deze zware beproeving de liefde en verering van het gehele volk hem zal steunen. Wij zullen onze held van Donderbroek en Sint-Plinplin trouw blijven, juist nu hij door de schurft is besmet, om dat ontzettende, verpletterende woord maar uit te spreken. Juist op dit uur beloven wij plechtig... verteller: Laten wij de minister zijn opzienbarende rede laten houden, die in de loop van de dag nog meerdere malen voor de radio herhaald zal worden. Maar laten we ook de invalide Stanislavski… Stranitkzy: …Stranitzky… verteller: …Stranitzky, met z’n wilde hoop, met z’n Marie en met de blinde duiker Anton in de mansarde nummer 14 achter, en laten we ons ‘ns met de openbare mening bezighouden. De Nationale Held was dan misschien in de loop van de tijd een beetje uit de mode geraakt, ja, in ‘t geheim mocht men dan om ‘m glimlachen als om een oud museumstuk dat misschien als staatshoofd nog wel decoratief werkt bij onthullingen van monumenten, statiebezoeken en andere vaderlandslievende manifesaties, maar die men toch niet meer helemaal meer au sérieux kon nemen. Zijn ziekte herstelde hem gelukkig toch weer geheel en al in z’n ouwe glorie. Nooit was Moeve zo populair geweest als juist nu. Zijn portret - u weel wel, met die scheve glimlach van Clark Gable, terwijl Moeve toch verder meer op Goethe lijkt - zijn portret was plotseling weer op alle muren geplakt en hing in alle huiskamers. De kranten wilden niet voor elkaar onderdoen met artikelen en met speciale berichten. Geneeskundige congressen werden gehouden. Stakingen voor hogere lonen werden afgelast onder de leuze dat op dit moment in het aangezicht van de ziekte van onze Nationale Held strijdvragen van materiële aard niet op hun plaats waren. Comités werden gevormd. Kinderen trokken met spreekkoren door de straten. Een plakette van het “Red Moevecomité” werd verkocht met de inscriptie “Moeve mag niet verrotten!” Een “Moevefonfs” werd gesticht. Kortom, de opwinding over deze in onze contreien zelden voorkomende en zeer tot de fantasie sprekende ziekte was enorm, en het was dan ook niet te verwonderen dat de twee invaliden nog meer dan anders over het hoofd gezien werden, en dat er geen enkel geldstuk op hun armzalige blikken bordje viel toen ze vol hoop hun weg zochten door onze hoofdstad, door de eindeloze asfaltwoestenij, onder de gloeiende zon, in de richting van de Bethlehemkliniek waar onze Nationale Held lag, de blinde de wagen van de beenloze voortduwend, de beenloze de blinde leidend. krantenventer: Middageditie: De ziekte van onze Nationale Held, een Abessijnse vorm van lepra. “De Tijd”. Lees “De Tijd”!
Stranitkzy: Ik was de beste schutter, De ster in ’t voetbalveld, En heel de goegemeente Vereerde ‘m als een held. En zonder overdrijving: Ik was beslist in trek, Verdiende geld als water, Aan meisjes geen gebrek. krantenventer: “De Tijd”! Lees “De Tijd”! Interview met de lepraspecialist Rottekies! Stranitkzy: De hoge heren wilden Toen aan het spelen gaan. De kogels die zij schoten Die stonden ons niet aan. Toen moesten wij betalen. Het was geen kleinigheid. Zo raakten jullie je kinderen En ik m’n benen kwijt. knaap: “Pro Moeveplaketten”! Koop de “Pro Moeveplaketten”! Stranitkzy: Rechts afslaan, Anton, rechts, naar de Heilige Sebastiaankathedraal! Anton: Ik voer op dertien zeeën, Een wonderschone vaart. De inktvis in m’n haren, Het zeewier in m’n baard. Daar dansten de galeien, Diep in de blauwe zee, Gevuld met goud en paarlen. Ik had er vrij entree krantenventer: “De Tijd”! Lees “De Tijd”! Interview met de lepraspecialist Rottekies. Anton: De hoge heren trokken Ons het duikerpak toen aan. Bloedrood werden de zeeën En dat stond ons niet aan. Toen moesten zij betalen. Het was geen kleinigheid. Zo raakten jullie je kinderen En ik m’n ogen kwijt. krantenventer: “De Tijd”! Interview met de lepraspecialist Rottekies. Stranitkzy: Naar links, Anton, voorbij de gasfabriek. Anton: Ah, niks. Geen rooie cent! Niemand geeft iets. Stranitkzy: Ze kopen nou de Moeveplaketten, Anton, de hele dag al. Je moet niet zo wanhopig zijn. een omroeper: Moevefonds, geeft voor het Moevefonds! Anton: Ik... ik heb honger. Stranitkzy: Honger!? In deze situatie? Heb jij mischien de schurft, zoals Moeve? krantenventer: “De Epoche”! Betuiging van medeleven van de UNO! Anton: Ja, eigenaardig, gisteren hoorde je de krantenjongens alleen maar over de crisis schreeuwen en nou is het allemaal Moeve. Stranitkzy: Dat begrijp jij niet, Anton. Een krantenverkoper heeft mij een geïllustreerd blad geleend en daar kun je de teen van onze Nationale Held in zien, de schurftige dan, hé. De grote economische crisis is maar een kleinigheid als er zoiets in je woekert. Anton: K… kan je dat zien in dat blad? Stranitkzy: Gedeeltelijk in kleuren! Je zou de uitdrukking op het gezicht van onze Nationale Held ‘ns moeten zien, die... die zelfbeheersing!
Anton: Eh... eh... ligt ie op een matras? Stranitkzy: Matras... Matras! bij zo’n ziekte? Hij zit in een Amerikaanse ziekenstoel. Die kun je in alle mogelijke standen draaien, met overal tafeltjes aan de leuningen en... en lampen boven zijn hoofd, en met een ingebouwde telefoon en een elektrische motor om ‘m mee door de tuin te rijen. Anton: Hoe zien de verpleegsters d’r uit? Stranitkzy: Ah... Anton! Dat zijn meisjes, daar staat je verstand bij stil. Een figuur, zeg ik! Ja, maar, het zijn dan ook ereverpleegsters heb ik horen vertellen. De een moet een danseres zijn en de andere is een prinses van Duivelsberg. Ja, daar heeft ie d’r tien van. En dan hun houding!... Rechtuit, Anton, almaar rechtuit. Anton: O, lieve hemel, Stranitzky, was ik maar de Nationale Held, met schurft en al. Die Amerikaanse ziekenstoel met die elektrische motor die zou jij ook best kunnen gebruiken. Stranitkzy: Anton, dat is heiligschennis! En dat bij zo’n ziekte! We mogen van geluk spreken dat wij alleen maar onze benen kwijt zijn en onze ogen. Nou kom, we moeten weer zingen, Anton, met het bordje rammelen. Daar komt die dikke bierbrouwer Bunzhofer. Zingen, Anton, zingen! Anton: Ik dook in de oceanen, Door het wier tot op de grond, En boven mij de zonne Scheen ver en bleek en rond. Daar dansten de galeien Diep in de blauwe zee Gevuld met goud en paarlen. Ik had er vrij entree. Stranitkzy: Niks. Weer niks. Die bierbrouwer heeft alleen maar een Moeveplakette gekocht. verteller: Niets. Weer niets. Alleen de Moeveplaketten vonden aftrek. En toen de twee invaliden laat in de middag bij de Bethlehemkliniek kwamen, hadden ze nog altijd niets verdiend en nog altijd niets gegeten. Voor de kliniek stond een politieagent die de nieuwsgierigen op een afstand hield. De Nationale Held had rust nodig. agent: Doorlopen! Doorlopen!! Stranitkzy: Ziezo, dat is dan de Betlehemkliniek, hier in dit park met die mooie politieagent voor de ingang. Een brave agent, witte helm, klein bruin borsteltje onder de neus. Witte handschoenen heeft ie ook. Die vent bevalt me, Anton, die zal ik een mooie promotie laten maken als ik aan de regering ben. Ik heb nou eenmaal een zwak voor politiagenten. agent: Doorlopen! Doorlopen. Anton: Ja... Kom, Stranitzky, ik duw je verder op, die laat ons d’r toch niet door. Een... een Nationale Held bezoeken is het moeilijkste wat er bestaat. Ja, wij zijn geen mooie dames. agent: Doorlopen. Doorlopen! Stranitkzy: Ik weet heus wat ik doe, Anton, ik heb er slag van om met de politie om te gaan. Ze hebben me niet voor niks erelid van de politiesportbond gemaakt toen ik tegen de Spanjaarden vijf doelpunten scoorde. agent: Doorlopen. Stranitkzy: Meneer de agent, hier is toch de Bethlehemkliniek, is het niet? agent: Doorlopen. De Nationale Held heeft rust nodig. Doorlopen. Stranitkzy: Zo mag ik het zien: plichtsbesef tot het uiterste. Ik heb daar begrip voor. In een gezonde staat hoort dat ook zo. Daar staat u van de kijken, hé, meneer de agent, van zulke woorden. Ja, ik begrijp het, we zien er nog een beetje slordig uit, ik geef het toe, en vooral mijn vriend Anton maakt een beetje een wilde indruk, maar binnenkort gaan wij een regering samenstellen. Wij zijn namelijk vrienden van Moeve en komen op ziekenbezoek. Ik maak u hoofdcommissaris. agent: Doorlopen. Stranitkzy: Hij doet het niet... ondanks z’n bevordering. Maar goed, waarvoor hebben we tenslotte jouw kracht, Anton, jouw twee meter tien? Flink doordrukken, Anton, dan komen jij en ik met ons wagentje heus wel bij de Nationale Held. Vooruit, Anton! Zet ‘m op! En op een vilderswagen Duwt mij een blinde voort. Ik kom mijn loon nu vragen. Wie heeft die roep gehoord? Lopen, Anton! Lopen met die kar! Vooruit maar! Ren maar door! De weg loopt recht toe recht aan en daar zie ik de Bethlehemkliniek met zijn witte muren al tussen de bomen en de bloemen van het park door. verteller: En zo gebeurde het zoals het gebeuren moest. De blinde, een reus in lompen, hij rende ‘t park in terwijl hij de man zonder benen voor zich uit duwde die in zijn karretje joelde van enthousiasme, beiden het toonbeeld van jammerlijke en hopeloze inspanning om het paradijs op aarde te bereiken: de Bethlehemkliniek die vriendelijk tussen de boomstammen zichtbaar werd. Maar van alle kanten kwamen de politieagenten aangelopen, helemaal in de war door deze wonderlijke aanblik, en in begrijpelijke angst dat die beiden het op de Nationale Held hadden voorzien. agent: Halt! Halt! Staan blijven! (politiefluitjes) agent: Halt! Stranitkzy: Doorlopen, Anton, doorlopen. Rechtuit, aldoor rechtuit!
agent: Staan blijven! verteller: Het was een pijnlijke scène. Als klitten kleefden de politieagenten in hun roodblauwe uniformen aan de reusachtige Anton, van wie ze niet konden vermoeden dat ie blind was. Eén sprong er bovenop z’n rug, zodat de invalide, eindelijk door de overmacht overweldigd, kreunend op de grond viel, terwijl de benenloze Stranitzky stuurloos in z’n karretje verder rolde, in een greppel terechtkwam en over de kop sloeg. knaap: Koop de Moeveplaketten! Koop de Moeveplaketten!! Stranitkzy: Daar lig ik nou, zonder benen, midden in een greppel, met paardenbloemen en gras, sprinkhanen en kevers. ‘t Ziet er niet mooi voor je uit, Stranitzky, en het is eigenlijk allemaal een misverstand! Bleek van schrik zal de politie worden als ze horen hoe ze een toekomstige minister behandeld hebben, zo bleek en wit als de margrieten waartussen in hier lig zullen ze worden. Want dat zweer ik: ik word minister van Justitie. Als m’n neus maar niet zo bloedde. Die vervloekte neusbloeding. Dat koolwitje dat aldoor tegen m’n gezicht fladdert… knaap: Koop de Moeveplaketten!! Stranitkzy: …is nou wel helemaal rood geworden. knaap: Koop de Moeveplaketten!! verteller: Maar toen de twee naar het politiebureau gebracht werden, waar men ze verhoorde zonder dat iemand eruit wijs werd, zodat men ze ten slotte liet lopen, nadat ze eerst nog een lekkere kop soep en een flink stuk brood hadden gekregen, toen gebeurde het grote wonder: J.P. Whiteblacke, journalist, van huis uit dichter, ontfermde zich over hen. Die middag had hoofdredacteur Donder van de “Epoche” - wie leest die krant niet? - z’n redacteur Whiteblacke er met een stem uitgedonderd - u neemt de woordspeling niet kwalijk, ze lag voor de hand - met een stem dus die wij met alle respect toch als wat al te heftig mogen betitelen. Donder: Een sensatie moet ik hebben! Een sensatie, anders kan ik de tent wel sluiten en bretels gaan verkopen. Iets reëels, meneer Whiteblacke, iets waar mijn lieve lezers van huilen en klappertanden. Bij de heilige krantenkliederij, waar heb ik anders een Nationale Held voor? De mensen moeten aan hém denken in plaats van hun stomme hersens met stakingen, communisme en andere flauwekul vol te proppen. Ze zouden jou in de inkt moeten dopen, meneer, al was je Goethe zelf! Daar krijgt me de “Geïllustreerde” de eerste foto van z’n schurftige teen! En wij moeten het met de tweede doen. Geen hond interesseert zich daar meer voor, meneer, geen hond! Hier, asjeblieft, de “Tijd” brengt het éérste interview, het éérste! En wij kunnen het overschrijven. De slaapziekte kunnen m’n lezers krijgen op die manier. En nu komt de “Week” met een serie artikelen onder de titel “Hoe ik lijd”, door Moeve zélf nota bene. Oplaag vier miljoen. Inpakken kunnen we, meneer, inpakken. Ik ga binnenkort ook gedichten schrijven. En u, meneer J.P. Whiteblacke, wat brengt u me? Wat geeft u de treurige moed op mijn bureau neer te leggen? “De ziekte van Baldur von Moeve en haar betekenis voor het moderne geestesleven”! D’r uit!! verteller: Dat was de toespraak van hoofdredacteur Donder van de “Epoche”. U zult moeten toegeven, het was verschrikkelijk. J.P. Whiteblacke wankelde doodsbleek de redactie uit, hij waande zich al ontslagen, hij was er al op voorbereid dat hij z’n verloving met Molly Wally zou moeten verbreken. U kent haar toch, onze schattige kleine soubrette? Maar daar belandde hij bij z’n dagelijks routinebezoek aan het politiebureau midden in het incident met de beide invaliden, dit verwarde onbeduidende gebeurtenisje dat zich in het park van de Bethlehemkliniek had afgespeeld. En nu gebeurt het wonder waar we ’t zo-even over hadden, het wonder: J.P. Whiteblacke had een idee. Zelfs hoofdredacteur Donder was ontroerd toen ie het hoorde. Donder: Ziet u, mijn beste Whiteblacke, dàt is nou ‘ns een idee dat daar zomaar uit uw koppetje komt waaien, hé? Ik heb altijd wel gezegd: als zo’n dichtertje maar een beetje z’n best doet, dan haal je d’r op een gegeven moment toch nog wel iets uit, uit die opgedroogde citroen. Nou! Nou moeten we onze connecties aan het werk zetten. Morgen moet u voor Moeve staan, en dan kun u onze grote zieke uw verhaaltje voorprevelen. verteller: En zo stond dus de volgende dag J.P. Whiteblacke in de Bethlehemkliniek voor onze Nationale Held. De ziekenstoel waarin onze Baldur von Moeve zat, hoef ik u zeker niet meer te beschrijven. Hij werd omringd door drié van z’n verpleegsters, waaronder de prinses van Duivelsberg. Van zijn doktoren was Rottekies aanwezig. De Nationale Held dronk tomatensap. Zijn stem klonk smartelijk doch beheerst, geheel in overeenstemming met z’n houding, als komende uit andere sferen, uit een wereld die wij niet kennen. de Nationale Held: Jongeman, ik lijd... Vrouw Zorg kwelt me, Vrouw Zorg die Goethe in zijn Faust Tweede Deel zo treffend beschrijft. Faust Tweede Deel, dat ik al destijds las in Donkerbroek, en nu ten twaalfden male. Whiteblacke: Excellentie! de Nationale Held: Ik heb gestreden. Als een rots stond ik bij Sint-Plinplin, met hart en ziel het leven aan mijn volk toegedaan, maar nù, jongeman, nu komt dat andere, het onuitsprekelijke. Whiteblacke: Het onuitsprekelijke. de Nationale Held: Nog wat tomatensap, prinses, en voor het avondmaal wat kouwe kip, en daarbij een Châteauneuf-du-Pape. Whiteblacke: Excellentie, wij allen zijn door de ziekte van uw rechtervoet… de Nationale Held: Hu!! De... de linker! De linker, jongeman, de linker is ziek! Verduiveld nog aan toe, de grote teen van m’n linkervoet! Whiteblacke: Oh, vergeef u mij, excellentie... de Nationale Held: (smartelijke zucht)
Whiteblacke: De linker. Natuurlijk, excellentie, de... linkervoet. Excellentie, wij allen zijn diep geschokt door de ziekte van uw... linkervoet, door en door geschokt. Het gehele volk is door en door geschokt, en voor het eerst sinds lange tijd weer één in deze nationale ramp. De ziekte van uwe excellentie is een daad, een politieke daad. Op deze daad moet nu verder voortgebouwd worden. Hoe meer het volk deel heeft aan het lijden van uwe excellentie, hoe beter, hoe... positiever. de Nationale Held: Sinds mijn ziekte schrompelt de communistische partij ineen, jongeman. Whiteblacke: Volkomen. de Nationale Held: Geen stakingen, geen looneisen... Whiteblacke: Frappant! de Nationale Held: Ik werd geïnterviewd. Whiteblacke: En niet zonder effect! de Nationale Held: Mijn schurftige teen werd gefotografeerd. Whiteblacke: Wij sidderden ervan. de Nationale Held: Men toonde mij temidden van mijn bezorgde familie. Whiteblacke: Wij waren bezorgd mét hen. de Nationale Held: Door wenende schoolkinderen was ik omgeven. Whiteblacke: Wij weenden mee. de Nationale Held: Ik schrijf nu een boek, “Hoe ik lijd.” Whiteblacke: Wij lijden mee. de Nationale Held: Wat wilt u dan nog meer van mij, een doodziek mens? Alles is nou toch in orde? Whiteblacke: Excellentie, de resultaten zijn opmerkelijk, zonder enige twijfel. Alleen één ding ontbreekt nog, excellentie: een document, het doorslaggevende document van de liefde en de verering van de allernederigsten. Maar dat is te verhelpen. Als uwe excellentie de goedheid wil hebben hier in de kliniek te ontvangen... de Nationale Held: Hu... ontvangen? Maar gisteren heb ik toch de Huisvrouwenvereniging ontvangen? Whiteblacke: Zeker. de Nationale Held: En het Filosofencongres. Whiteblacke: Inderdaad. de Nationale Held: En vandaag de Spoorwegmannen en de Bankemployés. Whiteblacke: Zonder twijfel. de Nationale Held: Morgen de Vrijmetselaars. Whiteblacke: Zeker, zeker. de Nationale Held: Het Episkopaat, en de Filatelisten. Whiteblacke: Ook dit zijn politieke daden van grote draagwijdte. Wie waagt het het te betwijfelen? Maar het gaat hier om iets diepers, iets hogers, excellentie. Zou uwe excellentie de genade willen hebben twee invaliden te ontvangen, een zonder benen en een zonder ogen? de Nationale Held: Twee invaliden...? Whiteblacke: Twee in de strijd om ons vaderland gewonde patriotten die u hun medeleven willen betonen. Excellentie, brengt u dat offer, de gehele openbare mening zal laaiend enthousiast zijn over een dergelijke ontmoeting. verteller: Dit was dan het idee van J.P. Whiteblacke. Het gezicht van de Nationale Held verhelderde gelukkig weer na de verduistering die J.P. Whiteblacke door z’n vergissing met de rechter- en linkervoet had opgeroepen. En na enig aarzelen verklaarde Baldur von Moeve zich bereid. Zowel de “Epoche” alsook de radio-omroep die deel zouden hebben aan het gebeuren koesterden hoge verwachtingen van de bijzonder ontroerende scène die komen ging. Men was ervan overtuigd dat de Moevebeweging, die gevaar liep een tikje te verflauwen, hierdoor weer zou opleven. Daar kwam nog bij dat men op het geneeskundig congres het maar niet ten volle eens kon worden over de schurft van onze Nationale Held, dat er zelfs stemmen opgingen die betwijfelden of het wel schurft wàs. Maar laten we daarover zwijgen. Wie werkelijk vaderlandslievend denkt, gelooft in Moeves schurft. Het was de taak van J.P. Whiteblacke om de beide invaliden te gaan zoeken. De journalist begaf zich op weg. Industriewijken, in de buurt van de zeepfabriek Huber, Mozartstraat 427, vijfde verdieping, mansarde 14. Voor de deur stond het roestige karretje van de man zonder benen. Het trappenhuis rook beneden naar boerenkool met worst, in het midden naar zuurkool, en meer naar boven waren het onmiskenbaar haringen. Gekrakeel van kinderen. De dronken heer met de baard, van wie niemand het beroep weet… de man met de baard: Ach, Helene, zo schoon zijn je schenen... verteller: Later juffrouw Müller, Luise Müller, van wie allen het beroep weten, in gezelschap van... Maar goed, laten we daarover zwijgen. Door een kapotte ruit schijnt een straaltje avondzon. De radio op de vierde verdieping speelt “Der Tod und das Madchen” van Schubert. Verder hebben de Korbmachers hun ruzie, zoals gewoonlijk om deze tijd. Korbmacher: Jij rat! jij nachtuil! verteller: Dan, de mansarde nummer 14, zoals we die al kennen. Op de ene matras de blinde duiker Anton, op de andere de voetballer zonder benen Stranitzky. Verder nog ergens een wankele tafel, een paar potten en pannen, een kan met water. Whiteblacke: Mijn naam is Whiteblacke. J.P. Whiteblacke. Ik ben van de krant. U bent zeker meneer Stranitzky? Stranitkzy: Stranitzky. Adolf Joseph Stranitzky. De bekende voetballer, u weet wel, die tegen Spanje vijf doelpunten scoorde. En dit is mijn vriend Anton, vroeger duiker bij de marine.
Whiteblacke: U hebt gisteravond bij de Bethlehemkliniek de wens te kennen gegeven, meneer Stranitzky, onze beminde Nationale Held Baldur von Moeve te mogen bezoeken om uitdrukking te kunnen geven aan uw verering. Stranitkzy: Om uitdrukking te geven aan mijn onvoorwaardelijke verering, meneer. Whiteblacke: Helaas werd het u door de politie verhinderd. Stranitkzy: Een misverstand... Whiteblacke: Juist. Baldur von Moeve is bereid u en uw blinde kameraad overmorgen te ontvangen. Stranitkzy: Grote hemel! Whiteblacke: Om tien uur ‘s morgens. Stranitkzy: Om tien uur ‘s morgens... Whiteblacke: De ontvangst wordt door de radio uitgezonden, na de nieuwsberichten, in de rubriek “De Echo van de Dag”. En er komt een fotoreportage op de voorpagina van de “Epoche”. Stranitkzy: In de radio... en in de “Epoche”... Met foto’s... Whiteblacke: Om 9 u. 30 kom ik jullie hier afhalen met de Buick van de hoofdredacteur Donder. Stranitkzy: Met een Buick... Whiteblacke: Dit was dan, mijne heren, wat ik u in opdracht van Baldur von Moeve moest mededelen. Overmorgen zien we elkaar weer, op de belangrijkste dag van uw leven. Stranitkzy: Overmorgen... op de belangrijkste dag van ons leven... met een Buick...! verteller: Dit was dus het bezoek van J.P. Whiteblacke aan de twee invaliden, een bezoek dat gezien de overdreven verwachting die Stralitsky… Stranitkzy: …Stranitzky… verteller: ...die Stralitzky van Moeve koesterde, wel noodlottige gevolgen moest hebben. U zult het zien. Daar zaten ze dan, de vroegere duiker en de voormalige voetballer, in hun armzalige mansarde, in het licht van een reusachtige rood ondergaande zon die op het punt stond achter het gebouw van de tricotagefabriek te verdwijnen. Daar zaten ze dan, en zwegen. Er was een wonder gebeurd, dat was het enige dat tot hen doordrong, en zij vouwden hun handen in het aangezicht van hun groot avontuurlijk geluk. (er wordt geklopt) Marie: Meneer Stranitzki! Meneer Anton! Stranitkzy: Marie!! Komt u binnen, juffrouw Marie!! Marie: (komt binnen) U bent doodsbleek, meneer Stranitzky. En Anton zit maar met z’n hoofd te schudden. Stranitkzy: Hij kan het nog maar niet begrijpen, juffrouw Marie: Moeve heeft ons uitgenodigd om hem overmorgen om tien uur te komen bezoeken! Met een Buick!! Marie: Meneer Stranitzky... Stranitkzy: Ik heb aldoor gevoeld dat er iets buitengewoons ging gebeuren, gisteren al, toen we van de politie soep en brood kregen. Toen dacht ik al: die hebben d’r natuurlijk een voorgevoel van dat er met ons iets bijzonders aan de hand is. En nu, zomaar opeens, worden we uitgenodigd om naar de Bethlehemkliniek te komen. Nu zal ik met Moeve praten, juffrouw Marie, en ik word minister van Justitie! Marie: Och... Stranitkzy: Dat heb ik mezelf beloofd toen ik daar in de greppel lag. Marie: Maar meneer Stranitzky... Stranitkzy: Geen meneer Stranitzky meer, zegt u maar Adolf Joseph, want nu bent u mijn verloofde. Marie: Adolf... Joseph...? Stranitkzy: En nu zal ik ook benen laten maken, niet van het fonds, nee nee, particulier, net zo luxueus als Moeve z’n ziekenstoel, met een radio d’r in, precies boven de linkerknie. En onder de voetzolen kleine wieltjes, met een motortje d’r aan om mee rond te rijen als ik geen zin heb om te lopen. Marie: Stranitzky!... Stranitkzy: En tegen u, Marie, zullen ze ook excellentie zeggen, mevrouw excellentie. Marie: Ja, maar, dat… dat wil ik helemaal niet, Stranitzky, daar heb ik helemaal geen behoefte aan. En... en Anton ook niet. Die zegt maar niks, hij zit maar met z’n hoofd te schudden. Als ik jou maar heb. En die benen van het fonds zijn ook goed genoeg. Je weet toch nog niet eens wat Moeve eigenlijk van je wil. Niemand van ons heeft toch ooit iets met de Nationale Held te maken gehad. Adolf Joseph, ik zal hard werken, dat beloof ik je, voor jou en voor Anton. En... en het stoort mij helemaal niet dat je geen benen hebt. Stranitkzy: Komt niks van in! Werken? Nee..., met die tricotagefbriek is het afgelopen. Mevrouw de minister word je, punt, uit. En Anton krijgt net zulke knappe verpleegsters als Moeve. Marie: Maar... Stranitkzy: Mét de prinses van Duivelsberg d’r ook bij. Ik heb toch m’n trots! stemmen: Ha! Stranitzky! Leve Stanitzky! Stranitkzy: Ah, ah, dat zijn meneer Korbmacher van beneden en meneer Fleischer van de derde verdieping! En de heer met de baard, en juffrouw Luise! Korbmacher: Stranitzky, de meneer van de krant heeft het mijn vrouw verteld: u bent uitgenodigd bij Moeve! De hele buurt weet het al. Gefeliciteerd! Fleischer: En dan zult u de Nationale Held zeker meteen eens vertellen hoe het er met de kleine middenstand voor staat, hé? Dat is je plicht, man. Korbmacher: En wat voor schandelijke lonen we in de zeepfabriek verdienen! Luise: En hoe bar slecht de fijne heren betalen!
de man met de baard: En hoe duur de borrel is geworden! Stranitzky: Ik zal het Moeve allemaal vertellen. Mijn redevoering wordt over de radio uitgezonden, jullie kunt het allemaal horen. Mensen, bewoners van de Mozartstraat, een groot ogenblik is aangebroken, een vaderlandslievend ogenblik. Onze Nationale Held, de held van Donkerbroek en Sint-Plinplin, is door z’n schurft tot het inzicht gekomen dat wij eensgezind moeten samenwerken, de bovenste en de onderste lagen, de rijken en de armen, en daarom heeft hij mij, de invalide Stranitzky, tot zich geroepen om mij te raadplegen. stemmen: Hoi! Hoi! Stranitzky: Een grote omwenteling staat voor de deur. stemmen: Bravo! Stranitzky: Laat ons daarom deze dagen tot feestdagen maken! de man met de baard: Pruimenjenever moeten we drinken! Korbmacher: Bourgogne! Fleisher: Poularde zullen we eten! Luise: Taartjes! Stranitzky: Ik zal alles betalen! Marie: Stranitzky...! Als dat maar goed afloopt..., lieve Stranitzky... verteller: En zo kwam de langverbeide dag. De voetballer had er zich waardig op voorbereid. De kapotte matras - u weet nog wel - de wankele tafel, de kan met water, waren allemaal verdwenen en daarvoor in de plaats stonden er twee divans in de mansarde, gekocht op afbetaling, een rooktafel en een radiotoestel, ook op afbetaling, om nog maar te zwijgen van de wijn, de vruchten en wat er verder nog allemaal voor het feest klaarstond, ook op afbetaling. 9 u. 30 precies kwam J.P. Whiteblacke met de Buick voor. De hele Mozartstraat was op de been. Onder luid hoerageroep werd de benenloze in de auto getild. Hij droeg z’n oude uniform. stemmen: Leve Stranitzky! Hoera! Hoera!... verteller: Naast ‘m zat de blinde, in de blauwe dracht van de Marine. En zo reden ze door de straten van onze hoofdstad, langs de kathedraal van de Heilige Sebastiaan. De reusachtige zwartomfloerste standbeelden van de Nationale Held keken ernstig op de Buick neer, en op de hoeken van de straten vond Moeves boek, “Hoe ik lijd”, gretig aftrek, een reuze zaak. Alleen “Life” bood al twee miljoen dollar voor de vertalingsrechten. Vijf voor tien reed de wagen het Bethlehempark in. Dokter Rottekies wachtte hen op bij de ingang van de kliniek. De benenloze werd in een rolstoel gezet, die de blinde voor zich uit duwde. Prinses van Duivelsberg, die de beide invaliden de weg wees, huilde. Ze kwamen bij de grote hal. Op de schoorsteen stonden in kostbare lijsten de portretten van Koningin Elizabeth van Engeland, met de troonopvolger op schoot, en dat van de President van de Verenigde Staten. Daartussen, een gouden kruis, geschonken door de pauselijke nuntius, met het opschrift “Lijd voor ons”. De Nationale Held zat in een door Amerika geschonken ziekenstoel. Zodra hij de beide invaliden zag, legde hij Goethes Faust, de pocketuitgave, weg en glimlachte z’n beroemde scheve lach, hoewel ietwat smartelijker dan anders. Aan z’n voeten speelden twee jonge leeuwen, een geschenk van de ontroostbare keizer van Abessinië. Op de achtergrond stonden de ereverpleegsters, doktoren en assistenten, en ook enige leden van de regering. Het was stil, plechtig stil. De cameramannen, de fotografen, de reporters deden bijna geluidloos hun werk. J.P. Whiteblacke begon te spreken. Whiteblacke: Excellentie, ik heb de eer u twee eenvoudige mannen uit het volk voor te stellen, meneer Strinatzky... Stranitzky: …Stanitzky. Adolf Joseph Stranitzky. Whiteblacke: Eh.... Stranitzky, en meneer Anton. de Nationale Held: Twee verdedigers van het vaderland. Zeer verheugd. Jullie waart in Donkerbroek? Gewond bij Sint-Plinplin? Stranitzky: In Oezbekistan. En Anton bij de monding van de Irawadi, meneer Moeve. (gelach) Whiteblacke: “Excellentie”, Stripitzky, “Excellentie.” De Nationale Held wordt met “Excellentie” aangesproken. de Nationale Held: Oh... maar jonge vriend, waarom moeten deze goede mensen “Excellentie” tegen mij zeggen? We zijn toch kameraden? allen: Bravo! Leve de Nationale Held. stem: Ah, hoe diep menselijk...! de Nationale Held: Onze verdedigers van het vaderland hebben hun benen verloren en hun ogen, en ik heb de schurft. Zo hebben we allen ons deel in het lijden. allen: Bravo... bravo... (applaus) de Nationale Held: Het gebod voor ons alle drie luidt thans: kop op, tanden op elkander en onze plicht doen tegenover het vaderland. allen: Bravo... (applaus) bravo, bravo, bravo. Stranitzky: Meneer Moeve, u bent een man naar m’n hart. Laten we dus komen tot het doel van deze ontmoeting. Whiteblacke: Maar ‘n beste man... Stranitzky: Meneer de Nationale Held, we zitten nu dus tegenover mekaar in onze ziekenstoelen, u, de grote man van Sint-Plinplin en Donkerbroek, de minister-president van ons land, schurftig tot op het merg, en ik, een voormalig voetballer, een nutteloze romp. Whiteblacke: Maar m’n beste...! Stranitzky: Dat zijn feiten waar niets aan te veranderen valt. Maar, meneer de Nationale Held, wij zien de feiten onder het oog,dat staat voor de wereldgeschiedenis geboekstaafd. U, omdat u mij heeft laten komen, en ik omdat ik
gekomen ben. U bent nu eens van ons, één van de duizenden zonder benen, zonder armen, zonder ogen, die ons vaderland bevolken. Vol trots nemen wij u op in onze onafzienbare rijen. Whiteblacke: Maar... mijn... Stranitzky: Meneer de Nationale Held, het vaderland ziet in dit historische ogenblik op ons neer. Het keerpunt in de geschiedenis is gekomen. U heeft de macht achter u, de organisatie, de pers, het leger, en ik, de onmacht, de armoede, de honger. Uw naam is op ieders lippen, de mijne is vergeten. Toch zijn we niet tegen mekaar, maar voor mekaar. Whiteblacke: Maar... Stranitzky: Niets kan u uw tenen of mij mijn benen teruggeven. Laten we die ledematen voor wat ze zijn en laten we onze hersens gebruiken. Die heeft ons volk nu nodig. Aan ons lijden kunnen wij niets meer veranderen, maar wel aan de oorzaak van ons lijden. U heeft in Abessinië een armzalige hut bezocht, maar ook in ons land zijn armzalige hutten. Laten wij ervoor zorgen dat ze verdwijnen. De oorlog heeft mij te gronde gericht. Laat er dus nooit meer oorlog komen. Wij zijn allebei aangewezen op de bijstand van onze medeburgers, dus moeten wij onze medeburgers bijstaan. De Moeve-Organisatie voor allemaal, meneer de Nationale Held. Wat een generatie van sportlui, vegetariërs en geheelonthouders niet voor mekaar heeft kunnen krijgen, de wereldvrede, dat zullen wij, zieken, kreupelen en uit mekaar geschoten wrakken voor mekaar krijgen! Whiteblacke: Maar... m’n... Stranitzky: We zullen samen een regering vormen, meneer de Nationale Held. Het meest voor de hand liggende, ik weet het. Ik sta als minister van Justitie tot uw beschikking. Dat offer breng ik graag. Ik ben bereid ook het ministerie van Binnenlandse Zaken op mij te nemen, mocht u dat wensen ook dat van Buitenlandse Zaken. Anton krijgt Financiën en Kerkelijke zaken. Nog nooit is een kabinet onder zulke omstandigheden geformeerd, meneer de Nationale Held. de Nationale Held: Maar... m’n beste...! Stranitzky: U bent ontroerd, meneer de Nationale Held. U bent het er dus mee eens. Ik zie het aan uw gezicht, aan uw heen en weer schuiven op uw Amerikaanse ziekenstoel... Geduld! Morgen zien we mekaar weer. De dag van vandaag, meneer de Nationale Held, wil ik doorbrengen met mijn vrienden, met de eenvoudige mensen uit de Mozartstraat. Whiteblacke: Maar m’n beste man…! de Nationale Held: Ik ben zeer verheugd. Ik wens m’n dappere verdedigers van het vaderland het allerbeste. Stranitzky: Morgen, meneer de Nationale held, zal ik u mijn regeringsprogramma ontvouwen en ik zou u willen verzoeken om mij en Anton door de Aartsbisschop te laten beëdigen in de kathedraal van de Heilige Sebastiaan, zoals onze eeuwenoude traditie dat verlangt. Whiteblacke: Maar m’n beste... de Nationale Held: Verheugd, zeer verheugd. Bijna Goethe. Zeer, zeer verheugd. De foto’s, prinses van Duivelsberg, de foto’s! verteller: Dit was de ontmoeting tussen de benenloze voetballer en onze Nationale Held. Het treurige einde is gauw verteld. De prinses van Duivelsberg overhandigde de beide invaliden ieder een foto van Moeve, eigenhandig ondertekend. Op de ene was te zien hoe hij in in Donkerbroek leed, en op de andere hoe hij in Sint-Plinplin standhield. Toen verwijderde men de beiden uit de nabijheid van de uitgeputte Moeve, die door Rottekies naar bed werd gebracht. De voetballer triomfeerde. Hij lette niet op het pijnlijke zwijgen van de aanwezigen, hij zag zichzelf al als minister. In de Mozartstraat, waarheen de Buick hem en Anton terugbracht, werd hij geestdriftig ontvangen. In de mansarde begon een wild feest dat de hele dag duurde. Samen wachtte men op de avonduitzending van de nieuwsberichten. Bij juffrouw Luise en de heer met de baard, bij Korbmacher en Fleischer, en bij juffrouw Marie die angstvallig Stranitzky in haar armen hield, hadden zich ook nog de heren Seewein en Bass gevoegd. Van Seewein kwamen de divans, de rooktafel en de stoelen, van Bass, het radiotoestel, waarop de beide ondertekende portretten van Moeve pronkten. Het vertrouwen dat onze voormalige voetballer in de Nationale Held stelde was onuitputtelijk... de man met de baard: Niks als jenever! De hele dag drink ik niks anders dan jenever, ter ere van de politiek. Leve de jenever! Fleischer: De ham! Bass: De poularde! Korbmacher: De Moezelwijn! Seewein: De Bourgogne! Luise: De taartjes! Fleischer: Het komt zo, over drie minuten, “De Echo van de Dag”! Stranitzky: Mijn liefste bruid, Marie, mijn goede vriend Anton, lieve vrienden..., in gedachten zijn we nu bij hem aan wie wij ons geluk te danken hebben, Baldur von Moeve. Hij was dapper in Donkerbroek, heldhaftig in Sint-Plinplin, wie waagt het te betwijfelen, maar het allergrootste was hij vanmorgen om tien uur. Ik geloofde in hem en men heeft geglimlacht om mijn geloof. Maar Moeve heeft de proef doorstaan, ik kan nu verder in hem geloven en ook jullie mogen dat doen. Wij zijn de tijdgenoten van een echte Nationale Held, van een man die de moed had de politiek te vernieuwen, want daar is moed voor nodig, vrienden, menselijkheid en liefde. Leve onze Baldur von Moeve! allen: Leve Moeve! Stranitkzy: Wij hebben standgehouden, lieve vrienden. Nog één nacht in de mansarde, dan betrekken juffrouw Marie, Anton en ik onze appartementen in “De Vier Jaargetijden.” Maar wij zullen onze afkomt nooit verloochenen. allen: Hoi!... Stranitzky: Dat willen wij hier plechtig beloven. Proost!
allen: Proost! Stranitzky: Mijne vrienden, de wereld zal veranderd worden. Meneer Korbmacher zal de armoede afschaffen, en meneer Seewein het leger. Seewein: Ik schaf alles af. allen: Hoi! Stranitzky: De heer met de baard krijgt het Bankwezen onder zich. de man met de baard: Ik geef iedereen krediet. allen: Bravo! Stranitzky: Meneer Fleischer neemt de Spoorwegen voor zijn rekening. Fleischer: Allemaal op reis, zonder te betalen! allen: Hooo! Stranitzky: En voor juffrouw Luise richten wij een rococopaleis in, in een Frans park, met Perzische tapijten en met bedden van kersenhout, stoeltjes van mahonie en gordijnen van Brusselse kant, met Japanse kopjes, Chinese vaasjes, Meissener porseleinen poppetjes, zilveren en gouden tafelgerei en een pluche sofaatje. Bass: En we worden allemaal klant! allen: Hoi! Luise: Het paradijs is gekomen. allen: Het paradijs van de kleine man. Korbmacher: En het zou pas over driemaal honderdduizend weken komen! allen: Het paradijs! Bass: Het zou in lengte van eeuwen langzaam naar ons toe kruipen. allen: Het paradijs! de man met de baard: En nu is het plotseling onmetelijk boven ons losgebroken. Bass: En niet pas morgen, in de schemering, maar vandaag. allen: Het paradijs van de kleine man! Hoera! Fleischer: Nou komt het! Stranitzky: Luistert dan allen naar mijn benoeming tot minister van Justitie! allen: Hoera!! Stranitzky: ...tot minister van Binnen- en Buitenlandse Zaken… allen: Hoera!! Stranitzky: ...hoe Anton Kerkelijke Zaken en Financiën krijgt. allen: Hoera!! Hoera!! omroeper: U hoort thans in “De Echo van de Dag” de reportage van het bezoek bij de Nationale Held. Verslaggever is J.P. Whiteblacke. de man met de baard: Stilte! Luise: Zet ‘m ‘ns wat harder. Whiteblacke: Wij bevinden ons thans met onze microfoon in de Bethlehemkliniek, lieve luisteraars. Wij zullen getuige zijn van een plechtige gebeurtenis. Niet een verheven staatsgebeurtenis, zoals onze Nationale Held er al zovele door z’n aanwezigheid gewijd heeft, bijvoorbeeld toen hij de Vrede der Koningen ondertekende of het verdrag van Pitangui, nee, het gaat hier om een daad van naastenliefde. Marie: Oh, Stranitzky... Whiteblacke: Baldur von Moeve ontvangt twee lieden uit het volk, twee medemensen die onder de slagen van het noodlot zwaar gebukt gaan, twee invaliden. Marie: Stranitzky... Whiteblacke: Daarom is deze ontvangst ook zo tekenend voor onze Nationale Held, want wie kent beter het lijden dan hij die zelf op zo tragische wijze aan het ziekbed gekluisterd is. Zo zal ie zich dan met deze twee simpele soldaten onderhouden op een toon, zoals Baldur von Moeve het zelf uitdrukte, een hartelijke toon van kameraadschap. de Nationale Held: Wij zijn toch kameraden...? stemmen: Leve onze Nationale Held! stem: Hoe diep menselijk! de Nationale Held: Het gebod voor ons alle drie luidt thans: kop op, tanden op elkander en onze plicht doen tegenover het vaderland. stemmen: Bravo! Bravo! Whiteblacke: Niets is kenschetsender voor de trouwe liefde die ons volk de Nationale Held toedraagt dan dit ontroerende woord van een invalide. Zo werden dan ook allen door deze eenvoudige plechtigheid diep geroerd. Onuitwisbaar zal deze de beide invaliden in het geheugen gegrift blijven. Immers, zij hebben onze Nationale Held nu leren kennen als een man die ook voor hen zorgt. Ondanks zijn ziekte die, bij de gedachte alleen al, onze adem doet stokken. Marie: Oh, Stranitzky... Whiteblacke: Eén voor allen, allen voor één. Nooit was dit woord meer waar dan op deze morgen in de Bethlehemkliniek. En zo mochten dan de beide invaliden tot slot met stralende ogen een foto in ontvangst nemen van onze Nationale Held, wiens milde, dappere, door het lijden omfloerste stem u nu nogmaals zult horen.
de Nationale Held: Verheugd..., zeer verheugd. Bijna Goethe. Zeer, zeer verheugd... De foto’s, prinses van Duivelsberg, de foto’s! omroeper: In “De Echo van de Dag” hoorde u een reportage van een eenvoudige plechtigheid in de Bethlehemkliniek. De verslaggever was J.P. Whiteblacke. U kunt nu luisteren naar een gesprek over de tegenwoordige stand van de slachtveemarkt tussen de meesterslager Witvoet en de staatssecretaris. Fleischer: Waar is die redevoering nou? Waar blijft die redevoering nou? Korbmacher: Bedrog! Luise: Stranitzky heeft gelogen! de man met de baard: Zwendel! Fleischer: En wie betaalt de ham? Luise: En de taartjes? Korbmacher: En de poulardes? En de champagne? de man met de baard: Ah, en de borrel? Seewein: En de meubels? Bass: En het radiotoestel? allen: Bedrieger! Oplichter! Oplichter! Bedrieger! verteller: Er ontstond een enorm tumult, terwijl de hoop van de invaliden in rook opging. De heer Korbmacher, ik moet het helaas wel vermelden, sloeg Moeves foto van Sint-Plinplin stuk op het hoofd van onze voormalige voetballer. De heer Fleischer, die van Donkerbroek. De heer met de baard sloeg er met de champagnefles op los, Seewein en Bass met de stoelen, tot ten slotte de blinde ze allemaal uit elkaar sloeg. De reus nam de benenloze als een kind in z’n armen, rende zo de hem vertrouwde trap af, vijf verdiepingen naar beneden, en verdween in de nacht nog voor de huilende Marie hen kon volgen. Marie: Ik wil toch je vrouw worden, Adolf Joseph? Je hoeft toch geen minister te zijn. Ik zal voor je werken, ik zal voor je zorgen, Stranitzky, lieve Stranitzky... (op straat) een verkoper: Moeveplaketten! Koop de Moeveplaketten! krantenventer: Extra-editie de “Epoche”! Stranitzky: Goed zo, Anton, goed zo. Als een held heb je me gered. Verder maar, Anton, verder. Ik was een gek, ik wou minister worden en nou ben ik voetballer zonder benen gebleven. Rechtdoor maar, Anton, almaar rechtdoor, de hele Mozartstraat uit, langs de zeepfabriek, in de richting van Diana. Ik werd een invalide in het verre Oezbekistan. Van onze Nationale Held ging de grote teen er an. Zo werd mij hoop geboren Tot redding uit de nood, Voor vrede op de aarde, Voor vrijheid, arbeid, brood. Een verkoper: Moeveplaketten! Koop de Moeveplaketten! Stranitzky: Maar we hebben we hebben hier op aarde Twee soorten medelij: Het grote voor de helden En een voor lui als wij. Het grote voor de helden, Het kleine was voor mij. O wilde vreugd der hope, Je bent voorgoed voorbij. Een verkoper: De ontvangst van de twee invaliden door onze Nationale Held! Anton: Wat mijn twee ogen zagen Heeft niemand ooit aanschouwd: Wrakken van vreemde schepen, Zeemonsters tussen ’t hout. Daar op de Irawadi
Verloor ik mijn gezicht. Ik zag niet meer de golven In ‘t schaduwgroene licht. Een verkoper: Extra-editie! De “Epoche”! Anton: Maar wat ik eens gezien heb, dat zweeft nog voor mijn geest: Medusa’s en koralen en het wilde haaienbeest. Maar wilder dan de haaien is wel het mensenhart. Verloren is de stakker die deze waarheid tart. Marie: Stranitzky! M’n lieve kleine Stranitzky!... verteller: En zo trokken ze verder, zo verdwenen ze in de nacht van onze stad. Toen het ochtend werd, viste men het karretje uit het kanaal. De benenloze had de blinde naar hun gemeenschappelijke ondergang gestuurd. Hun lijken werden niet gevonden, waarschijnlijk waren ze al door het kanaal naar zee afgedreven. En zo kwam het tot een laatste ontmoeting tussen de beide invaliden en onze Nationale Held. Moeve keerde in mei van het volgend jaar na een lange rustkuur aan de Riviera naar de hoofdstad terug. Hij zag er roze en welgedaan uit, en zeer gezond, want dankzij een nieuw Amerikaans middel had Rottekies de schurft wel niet geheel kunnen genezen, maar toch verdere uitbreiding weten te voorkomen. Tijdens de ontvangst in onze hoofdstad, onder het gejuich van de enthousiaste bevolking, juist toen de feestelijke stoet zich over de Kanaalbrug in de richting van de Heilige Sebastiaankathedraal begaf, kwamen de beide invaliden nog éénmaal tevoorschijn. Door de vloed, uit zee weer naar de stad gespoeld, twee reusachtige waterlijken, de voetballer op de rug van de blinde, koralen en wier op hun uitgebleekte schedels, en zeesterren en schelpen in de oogholten. Zo zwommen ze in het in het avondrood onze stad binnen. En de benenloze hield uitdagend een gebalde vuist omhoog naar de Nationale Held. Toen gingen ze opnieuw onder in de stroom. Tevergeefs probeerde de politie tot laat in de nacht met dreggen een eind te maken aan dit schandaal. De eb moest de twee spoken weer naar de oceaan gedreven hebben. En dit, luisteraar, is het einde van de geschiedenis van de invalide Stranitzky.