STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN OUDERS VOOR CRIMINEEL GEDRAG VAN HUN KIND? Mevr. R. el Hessaini 1.
Inleiding
Bij het aanspreken van ouders op het gedrag van hun kinderen staat de gedachte centraal dat ouders een opvoedingsplicht en dus verantwoordelijkheid dragen voor hun kinderen. (Herhaaldelijk) delinquent gedrag van hun kind zou erop wijzen dat zij die verantwoordelijkheid niet hebben genomen, wat het strafrechtelijk vervolgen van ouders zou kunnen rechtvaardigen. Dat idee was in de 19e eeuw al het onderwerp van politieke discussie, niet alleen in Nederland, maar ook in diverse andere Europese landen. In 1885 vond een internationaal congres plaats waar de wenselijkheid van strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders centraal stond. Tijdens dit congres kwamen zowel voor- als tegenstanders aan het woord. Voorstanders wezen daarbij vooral op het feit dat strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders niet (alleen) nodig was om ouders te straffen voor de daden van hun kind maar vooral om ervoor te zorgen dat ouders zich als goede opvoeders zouden gedragen; daarmee kon uiteindelijk (verder) crimineel gedrag van hun kind worden voorkomen. Tegenstanders van dit voorstel vreesden onder meer voor willekeur en wezen er op dat strafbare gedragingen van kinderen niet altijd te herleiden zijn tot de opvoeding van hun ouders. Het voorstel om ouders voor misdrijven van hun minderjarig kind strafbaar te stellen werd bij de parlementaire behandeling van ons Wetboek van Strafrecht (Sr, ingevoerd in 1886) in overweging genomen. Het voorstel is echter gesneuveld. In Engeland en Wales worden ouders sinds 1997 wel strafrechtelijk aangesproken op het strafbaar gedrag van hun kinderen. Dat gebeurt op verschillende manieren en in verschillende juridische kaders. In dit artikel bespreek ik de voor- en tegenargumenten van strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders voor strafbaar gedrag van hun kind in historisch perspectief. Vervolgens ga ik in op een aantal mogelijkheden om ouders strafrechtelijk aan te spreken wanneer hun kind delinquent gedrag vertoont. Ik besluit met een aantal concluderende opmerkingen over wat Nederland kan leren van Engeland en Wales. 2.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders: historisch perspectief
2.1.
De strafrechtelijke aansprakelijkheid ter bespreking tijdens het 3e Internationaal Penitentiair Congres Op woensdag 28 september 1887 verdedigde Roskott zijn proefschrift getiteld Iets over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders en voogden voor de strafbare feiten door hunne minderjarige kinderen en pupillen gepleegd. Aanleiding van zijn proefschrift was de uitvoerige bespreking van en de grote belangstelling voor dit on-
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 337
18-10-2013 13:16:58
338
RECHTEN VAN HET KIND EN WAARDIGHEID
derwerp tijdens het in 1885 te Rome gehouden 3e Internationaal Penitentiair Congres. De bespreking van de vraag of het wenselijk zou zijn om ouders en voogden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor misdrijven door hun minderjarige kinderen of pupillen begaan, werd voorbereid door vooraf geleverde preadviezen en rapporten afkomstig van deskundigen uit verschillende landen.1 De civielrechtelijke aansprakelijkheid van ouders, zoals die destijds in artikel 1403 van het Burgerlijk Wetboek (BW) was geregeld, was geen onderwerp van bespreking. Deze civielrechtelijke aansprakelijkheid was in de verschillende landen op ongeveer dezelfde wijze geregeld. Het was de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders waar zeer veel meningsverschil over bestond en dat onderwerp was dan ook aanleiding voor een levendige discussie. Tijdens het congres stond niet de deelneming (art. 47 Sr) of medeplichtigheid (art. 48 Sr) van ouders aan strafbare feiten begaan door hun kinderen, voor zover die in concrete gevallen bewezen kon worden, centraal. Het betrof nadrukkelijk de strafrechtelijke aansprakelijkheid bij die gevallen waarin delinquent gedrag door jeugdigen het vermeend gevolg was van slecht voorbeeld of verwijtbare gedragingen van de ouders. De meningen over de noodzaak tot strafrechtelijke aansprakelijkheid liepen uiteen. Zo werd door sommigen bepleit dat de civielrechtelijke aansprakelijkheid van ouders voldoende was om ouders aan te spreken op het grensoverschrijdend gedrag van hun kind indien dit financiële schade tot gevolg had. Anderen waren van mening dat strafrechtelijke bepalingen nodig waren om de ouders ook via het strafrecht aan te spreken wanneer zij tekortschoten in de opvoeding. Tot slot werd door sommigen bepleit dat de ontneming van het ouderlijk gezag dé maatregel bij uitstek was om ouders aan te spreken wanneer zij de opvoeding niet naar behoren uitvoerden en dit crimineel gedrag van het kind tot gevolg had, waarbij als kernargument werd gesteld dat tegenover het hebben van ouderlijke macht een plicht tot opvoeden staat. Een dergelijke reactie zou meer voor de hand liggen, nu het de opvoeding en een vermeend tekortschietend toezicht door ouders betrof waarop gereageerd moest worden. Voorstanders In bovengenoemd proefschrift zijn de commentaren en argumenten van alle op het congres participerende deskundigen verwerkt. In het hiernavolgende zullen de reacties van de voorstanders worden besproken. De heren Jagemann, Getz en Armengol y Cornet verklaarden zich op verschillende gronden vóór strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders. Jagemann maakte onderscheid tussen de verantwoordelijkheid van ouders voor misdrijven die hun kind heeft gepleegd en de verantwoordelijkheid van ouders voor het niet verhinderen dat het kind tot crimineel opgroeide. Vervolging van de ouders voor een door het kind gepleegde diefstal was volgens Jagemann alleen mogelijk wanneer van aanmoediging door of profijt van ouders sprake was. Volgens hem kon het begrip deelneming bij de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders en voogden niets betekenen en moest dit idee worden losgelaten. Strafvervolging van ouders bij misdrijven gepleegd door hun kind, zou immers botsen met het algemene strafrechtelijke beginsel dat men slechts voor zijn 1
J. Roskott Luijke Iets over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders en voogden voor de strafbare feiten door hunne minderjarige kinderen en pupillen gepleegd, Utrecht: Kemink & Zoon, 1887, p. 23.
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 338
18-10-2013 13:16:58
STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN OUDERS VOOR CRIMINEEL GEDRAG VAN HUN KIND?339 eigen daad, hetzij opzettelijk gepleegd, hetzij door onvoorzichtig gedrag veroorzaakt, aansprakelijk kan zijn. Kortom, de praesumptio doli et culpae2 mocht volgens deze deskundigen nimmer ontbreken.3 Indien ouders echter zelf een handeling zouden verrichten, bijvoorbeeld het verwaarlozen van hun kind waardoor het kind waarschijnlijk tot crimineel gedrag kwam, zag Jagemann wel mogelijkheden voor strafbaarstelling. Hij doelde hier kennelijk op een zorgplicht die door ouders kon worden geschonden. Een andere voorstander was Aguglia. In zijn optiek zou niet van tegengestelde belangen van kind en ouder sprake hoeven te zijn. De ouders zouden bijvoorbeeld kunnen bepleiten dat de verwaarlozing van hun kant het gevolg was van allerlei omstandigheden waar zij geen schuld aan hadden. Het slechte opvoedgedrag kon zijns inziens tijdens de behandeling van het misdrijf door het kind gepleegd besproken worden, zonder dat dit zou betekenen dat ouders en kind daadwerkelijk tegenover elkaar werden geplaatst. Aguglia voerde terecht aan dat procedurele maatregelen mogelijk zijn om dergelijke tegengestelde belangen te voorkomen. De zaak tegen het kind zou dan bijvoorbeeld buiten de ouders om kunnen worden behandeld. Zo zouden zij niet iets tegen het kind in hoeven te brengen om zelf te worden vrijgesproken. De zaak tegen de ouders zou dan na de strafzitting tegen het kind kunnen plaatsvinden. Wanneer het slechte opvoedgedrag tijdens de behandeling van hun eigen strafzaak ter sprake zou komen, zouden ouders zichzelf kunnen verdedigen zonder de straf van het kind te verzwaren.4 Tegenstanders Op het congres waren ook tegenstanders van strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders present. Roskott merkte op dat een misdrijf door een kind wel een aanwijzing kan zijn van diens verwaarlozing door zijn ouders, maar dat dit geen grond kan opleveren voor straf. Hij doelde daarbij op het feit dat verwaarlozing niet direct tot criminaliteit leidt, omdat er meer factoren zijn die bijdragen aan crimineel gedrag van het kind. Een andere tegenstander van het strafrechtelijk aanspreken van ouders was Karnicki. Hij keurde strafbaarstelling, die de ouders buiten het geval van medeplichtigheid zal treffen, ten strengste af. Zijn juridische hoofdargument was dat zo’n bepaling inbreuk zou maken op het beginsel ne bis in idem. Na de strafrechtelijke procedure tegen het kind, zou men immers voor hetzelfde feit de ouders aanspreken. Zo stelde hij: ‘Een afzonderlijke strafrechtelijke reactie te eischen tegen de ouders, hen persoonlijk met een nieuwe straf te treffen, dat zou zijn een schending van het grondbeginsel ne bis in idem, een verstoren van het evenwicht van poenaliteit.’5
Duidelijk is dat Karnicki ervan uitging dat het genoemde beginsel eraan in de weg staat om, na het succesvol aanspreken van het kind, de ouders te vervolgen. Het beginsel wordt echter wijder gedefinieerd dan in de literatuur het geval is. Ne bis in idem (vrij vertaald naar het Nederlands ‘niet twee keer hetzelfde’) is een Latijnse term waarmee 2 3 4 5
Vooronderstelling van opzet of schuld. Roskott Luijke 1887, p. 39 Ibid., p. 34 Ibid., p. 30
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 339
18-10-2013 13:16:58
340
RECHTEN VAN HET KIND EN WAARDIGHEID
een rechtsbeginsel wordt aangeduid, dat met name in het strafrecht toepassing vindt. Dit beginsel houdt in dat een persoon niet twee keer voor hetzelfde feit mag worden vervolgd, ook niet wanneer in de eerste procedure ten onrechte vrijspraak is gevolgd. Roskott haalt dit ook aan in zijn proefschrift: ‘Dezelfde persoon zal voor hetzelfde feit, van hetwelk hij is vrijgesproken, niet weer in rechten worden betrokken – maar hier zijn twee verschillende personen, de vader en de zoon, en twee misdrijven, een stellige van den zoon en een veronderstelde van den vader.’6
Het voorstel van invoering van de strafrechtelijke aansprakelijkheid werd tevens bestreden door Pols. Hij had bezwaar tegen het feit dat ouders vervolgd zouden kunnen worden voor daden die geen misdaden zijn. Daarnaast benadrukte hij dat strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders een belangenstrijd tussen ouders en kind zou kunnen opleveren. Met dit pedagogisch getinte hoofdargument wees hij erop dat ouders zich niet laten veroordelen wanneer hun kind een misdrijf heeft gepleegd. Zij zouden er zijns inziens alles aan doen om zichzelf te redden, wat onvermijdelijk tot gevolg heeft dat zij tegenover hun kind worden geplaatst. Ook D’Haussonville sprak zich tegen het straffen van ouders uit. Zijn argument was dat wanneer een simpel negatief feit (namelijk zorgeloosheid of nalatigheid door de ouders) tot een misdrijf werd bestempeld, dit tot misbruik zou kunnen leiden in landen die op godsdienstig vlak verdeeld waren. Het als het ware creëren van een nieuw misdrijf, namelijk slechte opvoeding, zou volgens hem tot onterechte vervolgingen kunnen leiden. Uit het bovenstaande blijkt dat het strafrechtelijk aanspreken van ouders wegens strafbaar handelen van hun kind niet vanzelfsprekend was en op zijn minst kritisch beoordeeld moest worden. Niet alleen zouden klassieke strafrechtsbeginselen hieraan in de weg kunnen staan, maar ook zou het een belangenconflict tussen ouders en kind kunnen opleveren, zonder dat überhaupt duidelijk is of vervolging van de ouders wegens vermeend nalatig gedrag wel effectief is. 2.2.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders en voogden in het Wetboek van Strafrecht van 1886 De vraag of ouders voor misdrijven van hun minderjarig kind gestraft kunnen worden, werd bij de voorbereiding van ons Wetboek van Strafrecht (ingevoerd in 1886) echter wel in overweging genomen. Artikel 514 van het Oorspronkelijke Regerings-Ontwerp bevatte een bepaling die deze aansprakelijkheid regelde. In het Gewijzigd Ontwerp is deze bepaling echter niet overgenomen. Het genoemde artikel luidde: ‘Hij die nalaat datgene waartoe hij bij machte is te doen, om te beletten dat door een aan zijn wettig gezag onderworpen of aan zijn opzicht toevertrouwd kind beneden den leeftijd
6
Ibid., p. 31
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 340
18-10-2013 13:16:59
STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN OUDERS VOOR CRIMINEEL GEDRAG VAN HUN KIND?341
van zestien jaren een strafbaar feit wordt begaan, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste honderdvijftig gulden.’
In de Memorie van Toelichting is de grondslag voor strafrechtelijke aansprakelijkheid te vinden. De toenmalige Minister van Justitie Smidt lichtte toe: ‘Een misbruik maken van de door de wet over het kind verleende macht, ten nadeele van het kind, wordt als misdrijf gestraft. Het ongebruikt laten van die macht waar zij ten behoeve van het kind werkzaam moest zijn, behoort als overtreding te worden gekenmerkt, voor zover een strafbaar feit hiervan het gevolg is.’7
De strafbaarheid gold echter niet zonder meer. Wanneer ouders geen kennis zouden dragen van het gepleegde feit of niet in staat waren het kind te weerhouden van het plegen van strafbare feiten, kon van strafbaarheid geen sprake zijn. Vandaar ook de keuze voor de bewoordingen ‘datgene waartoe hij bij machte is’. De bepaling, onder Ministerschap van Smidt tot stand gekomen, werd in het Gewijzigd Regeringsontwerp niet overgenomen door opvolgend Minister Modderman. Er waren zowel principiële als praktische bezwaren tegen het artikel geuit. De zogeheten commissie van rapporteurs uit de Tweede Kamer voerde het bezwaar aan dat het artikel veel te ruim geformuleerd was. Naar het oordeel van de Commissie zou bijna altijd, wanneer een kind een strafbaar feit pleegt, beweerd kunnen worden dat de ouders of voogd datgene hebben nagelaten waartoe zij bij machte waren. De Commissie pleitte voor een andere formulering, namelijk: ‘Hij die een aan zijn wettig gezag onderworpen of aan zijn opzicht toevertrouwd kind beneden den leeftijd van zestien jaren toelaat een strafbaar feit te plegen, ofschoon hij het had kunnen beletten, wordt gestraft, enz.’
In het Regeeringsantwoord werd de gehele bepaling echter wegens principiële bezwaren nadrukkelijk bestreden. De gedachte dat ouders en voogden ook strafrechtelijk aansprakelijk gesteld konden worden voor strafbaar gedrag van hun kinderen, dateerde zijns inziens uit de oudheid. De Minister achtte de bepaling in strijd met de klassieke beginselen van het strafrecht, omdat ouders voor misdrijven zouden worden vervolgd die zij niet hebben gepleegd. Wanneer ouders niet van het voorgenomen misdrijf door hun kind op de hoogte waren, zou het onrechtvaardig en onmogelijk zijn om de ouders te straffen. Vervolging van deze ouders zou betekenen dat de ouders hun kinderen dag en nacht moeten opsluiten om ervoor te waken dat zij crimineel gedrag vertonen. Wanneer ouders wel op de hoogte zijn van het voorgenomen misdrijf en zij deze ook hebben gewild, kunnen zij in de visie van de Minister ook vanwege hun medeplichtigheid worden aangesproken. Immers, zij hebben hun kind dan de gelegenheid gegeven het misdrijf te plegen. Dit zou echter alleen mogelijk zijn indien ouders daadwerkelijk een bijdrage hadden geleverd aan voltooiing van het strafbaar feit. Tot slot merkte de Minister op dat in andere gevallen, bijvoorbeeld wanneer ouders gebrekkig toezicht houden en de ouders de ontwikkeling van het kind in gevaar brengen, civielrechtelijke 7
Kamerstukken II 1878/79, 110, nr. 3.
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 341
18-10-2013 13:16:59
RECHTEN VAN HET KIND EN WAARDIGHEID
342
maatregelen voldoende zouden zijn als reactie. Voor een strafrechtelijke reactie zou in deze gevallen geen grond zijn. Hiervoor kan alleen grond zijn als geconcludeerd wordt dat zij door hun gedragingen of goedkeuren het delinquent gedrag als wettelijke medepleger of medeplichtige hebben bevorderd. 3.
Mogelijkheden en grenzen van invoering van strafrechtelijke aansprakelijkheid van ouders en voogden
In paragraaf 2.2. is uitgebreid ingegaan op een Ontwerp wetsbepaling (Ontwerp Wetboek van Strafrecht 1886) die deze aansprakelijkheid regelde. Het creëren van een dergelijke aansprakelijkheid leverde veel discussie en kritiek op. Critici benadrukten dat het zonder meer aansprakelijk stellen van ouders in strijd is met klassieke strafrechtsbeginselen. Onder Minister Modderman werd het artikel vervolgens geschrapt met de hoofdreden dat het artikel in strijd is met de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid. Er waren echter voorstanders die wel degelijk mogelijkheden zagen in de invoering van een dergelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid. Zoals uiteengezet, was Jagemann tegen het strafbaar stellen van ouders wanneer zij niet hadden bijgedragen aan het strafbare gedrag van hun kind. Dit zou immers in strijd zijn met de klassieke strafrechtsbeginselen. Wanneer ouders echter een aanmoedigende of verwaarlozende rol hadden, zag Jagemann wel mogelijkheden om hen via het strafrecht aan te spreken. Hij maakte onderscheid tussen twee vormen van strafrechtelijke aansprakelijkheid. In de ene vorm zijn ouders aansprakelijk voor gedragingen van hun kind wanneer zij hun kind hebben aangemoedigd of van de opbrengsten uit het strafbare feit hebben geprofiteerd. Ouders moeten dan van het voornemen om crimineel gedrag te vertonen, op de hoogte zijn, gelegenheid of middelen hebben verschaft om dit mogelijk te maken en/ of hiervan na afloop hebben geprofiteerd. De andere vorm van aansprakelijkheid zou intreden wanneer ouders verwaarlozend gedrag hadden vertoond en daarmee op een indirecte manier aan het delinquent gedrag van het kind hadden bijgedragen. Grotendeels alle beperkingen bij en voorwaarden voor het aannemen van een dergelijke aansprakelijkheid gelden nog steeds. De huidige tijdgeest en media-aandacht voor de rol van ouders bij het voorkomen van strafbaar gedrag door hun kind maken dat een strafechtelijke aansprakelijkheid van ouders in het politieke debat weer bespreekbaar is. In het hiernavolgende wil ik ingaan op de vraag in hoeverre het juridisch gezien mogelijk is om ouders strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor delinquent gedrag van hun kind. Ik zal achtereenvolgens de ouder als dader, als medeplichtige en als zorgplichtschender bespreken. 3.1. De ouder als dader De Jonge bespreekt in zijn artikel over de verantwoordelijkheid van ouders in het jeugdstrafrecht8 drie modellen voor het strafrechtelijk activeren van de ouderlijke verantwoordelijkheid. Eén van de modellen die hij bespreekt, waar hij overigens niet voor pleit en dat hij zelfs afwijst, is een punitief model waarbij de ouder als dader 8
G. Jonge ‘De verantwoordelijkheid van ouders in het Nederlandse jeugdstrafrecht’, FJR, 1999, nr. 11
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 342
18-10-2013 13:16:59
STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN OUDERS VOOR CRIMINEEL GEDRAG VAN HUN KIND?343 wordt aangemerkt. De ouders krijgen het verwijt dat zij hun kind niet van het plegen van strafbare feiten hebben weerhouden. In dit model staat de gedachte centraal dat ouders crimineel gedrag van hun kind moeten voorkomen en dat, wanneer zij daarin niet slagen, zij gefaald hebben in de opvoeding. De Jonge refereert met dit model aan de zogeheten Parental Responsibility Ordinance van de gemeente St. Claire Shores in de staat Michigan. In deze gemeentelijke verordening wordt vastgesteld dat ouders van minderjarigen er voor moeten waken dat hun kinderen geen delicten plegen.9 Zo is er een aantal ouderlijke plichten in de verordening opgenomen die ouders in ieder geval moeten nakomen. Wanneer het minderjarige kind wordt veroordeeld, betekent dit in beginsel dat bewezen is dat de ouders de verordening hebben overtreden. Overtreding van de verordening kan een geldboete en/of vrijheidsstraf tot gevolg hebben. De Jonge acht een dergelijk model vanwege strafrechtsdogmatische en criminologische bezwaren, onwenselijk. Ook het gegeven dat de effectiviteit en de neveneffecten onduidelijk zijn, maakt dit model in zijn optiek onwenselijk. De tweede variant van strafbaarstelling van opvoedingsfouten, is het creëren van een strafrechtelijk equivalent van artikel 6:169 BW. Hierin zou de risico-aansprakelijkheid van ouders voor fouten van hun kinderen worden geregeld. Ook dit is echter een niet voor de hand liggende bepaling voor ons Wetboek van Strafrecht. Met deze variant zou immers een kwalitatieve risico-aansprakelijkheid worden geïntroduceerd terwijl ons strafrecht een individueel schuldstrafrecht is. In de derde variant wordt een delictomschrijving gecreëerd waarin is opgenomen dat ouders strafbaar zijn zodra hun kind onherroepelijk is veroordeeld wegens enig misdrijf. Deze variant is, zoals blijkt uit paragraaf 2.1., in 1885 voorgesteld om als nieuwe wetsbepaling in het Wetboek van Strafrecht op te nemen. Deze variant is in strijd met het beginsel van de individuele aansprakelijkheid, omdat het een ander (mede)-aansprakelijk stelt voor gedragingen van een ander en een praesumptio doli et culpa, een vooronderstelling van opzet en schuld, met zich meebrengt die in ons strafrecht uit den boze is. Volgens De Jonge zou deze variant wel mogelijk zijn wanneer het expliciet(er) als een opvoedingsfout wordt geformuleerd. Het zou dan gaan om een (kwalitatief) culpoos omissiedelict. Net als De Jonge pleit ik niet voor een directe strafbaarstelling van ouders wanneer hun kind een strafbaar feit heeft gepleegd. Een strafbaarstelling van ouders voor strafbare gedragingen van hun kind zou juridisch wel mogelijk zijn, indien ouders een zorgplicht hebben geschonden. 3.2. De ouder als medeplichtige Reeds in de 19e eeuw, toen het idee ontstond om ouders strafrechtelijk aan te spreken voor delinquent gedrag van hun kind, werd benadrukt dat er voldoende andere mogelijkheden waren om ouders aan te spreken. Gedoeld werd op gevallen waarin ouders daadwerkelijk een rol hebben gespeeld in het delinquent gedrag van hun kind; de medeplichtigheid werd gezien als strafrechtelijke figuur bij uitstek om deze ouders te vervolgen. Mijns inziens is dit een terechte constatering. Op basis van huidige wetgeving (art. 48 Sr) kunnen ouders worden vervolgd wanneer zij opzettelijk gelegen9
Ibid. p. 229
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 343
18-10-2013 13:16:59
344
RECHTEN VAN HET KIND EN WAARDIGHEID
heid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van een misdrijf of daarbij behulpzaam zijn. Deze vervolgingsmogelijkheid staat los van het ouder-zijn. Geconstateerd wordt dat er gezinnen zijn waarin het delinquent gedrag van kinderen bekend is en blijkbaar ook wordt toegestaan. Daar zitten ook ‘foute’ ouders bij die hun kind zelfs de mogelijkheid bieden om delicten te plegen. Wanneer dit het geval is, biedt de medeplichtigheid voldoende mogelijkheden om de ouders te vervolgen. Daar is geen bijzondere strafrechtelijke aansprakelijkheidsgrond voor nodig. Aangezien het hier echter ouders betreft, die als opvoeders een bijzondere verantwoordelijkheid hebben, kan een strafverzwarende omstandigheid overwogen worden wanneer zij medeplichtig zijn bij crimineel gedrag van hun kind. 3.3. De ouder als schender van een zorgplicht De vraag rijst in hoeverre vervolging van ouders mogelijk is wanneer zij in een concreet geval onzorgvuldig hebben gehandeld en hun handelen of nalaten een strafbaar feit van hun kind tot gevolg heeft gehad. Deze variant van strafbaarstelling is wezenlijk anders dan de hierboven besprokene. In de hierboven besproken variant zijn ouders direct strafbaar wanneer hun kind een strafbaar feit pleegt. Bij het vervolgen van de ouder die in een concreet geval een zorgplicht schendt, is verwijtbaarheid van de ouder en vaststelling van een causaal verband tussen doen of nalaten van de ouder en strafbaar feit van het kind noodzakelijk. In de jurisprudentie is een duidelijk voorbeeld te vinden waarin zorgplichtschending van de ouder in diens strafrechtelijke veroordeling uitmondde. Het betreft hier een uitspraak van 15 november 200510 waarin een veroordeling ter zake van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (dood door schuld) centraal stond. In deze casus reed een negenjarig meisje samen met een leeftijdsgenootje op een zogeheten quad-mobiel. Op enig moment rijdt het meisje de openbare weg op en veroorzaakt zij een aanrijding met een personenwagen. Haar leeftijdsgenootje valt als gevolg daarvan van de quad-mobiel af en overlijdt aan de gevolgen van schedelletsel. Aangezien de moeder van de negenjarige bestuurder op de hoogte was van het gebruik van de quad-mobiel en niet ingreep terwijl zij daartoe wel de mogelijkheid had, oordeelde de rechter dat de moeder schuldig was aan de dood van de duo-passagier. Uit het arrest blijkt dat het slachtoffer bij het negenjarig meisje (bestuurder) thuis speelde. De moeder van het negenjarig meisje was op dat moment ook thuis en had de zorg en het toezicht over de leeftijdsgenootjes. Op grond van een aantal omstandigheden is de rechter tot het oordeel gekomen dat de moeder haar zorgplicht schond en om die reden tot dood door schuld kon worden veroordeeld. Allereerst bleek dat de quad-mobiel voorzien was van een sticker waarop duidelijk vermeld stond dat het voertuig niet geschikt was voor kinderen onder de leeftijd van twaalf jaar. Naar het oordeel van de rechter had de moeder om die reden de sleutel waarmee de quad-mobiel kon worden gestart, moeten opbergen. Voorts had de moeder de quad-mobiel moeten opbergen, zodat de kinderen er niet bij konden. Ten derde had de moeder, toen zij haar dochter en diens vriendinnetje zag spelen, moeten ingrijpen. De moeder had naar het oordeel van de rechter dus actief toezicht moeten uitoefenen. Aangezien zij daarin niet is geslaagd, heeft de 10 Rechtbank ’s-Hertogenbosch 14 november 2005, LJN AU6757, nr. 01/050469-04.
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 344
18-10-2013 13:17:00
STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN OUDERS VOOR CRIMINEEL GEDRAG VAN HUN KIND?345 rechter een zorgplichtschending aangenomen en daarmee een veroordeling van dood door schuld mogelijk gemaakt. De vraag is of dit strafrechtsdogmatisch mogelijk is. Kan iemand veroordeeld worden omdat diegene een zorgplicht heeft geschonden? In het Wetboek van Strafrecht is het fenomeen zorgplicht bekend. Wanneer een persoon bepaalde kennis en ervaring heeft en van daaruit met een bepaalde taak belast is, kan worden uitgegaan van zorgvuldig handelen. De persoon in kwestie heeft dan een zorgplicht en dient in te grijpen wanneer bepaald gevaar is te voorzien. Wanneer ingrijpen achterwege wordt gelaten, kan de zorgplichthouder op zijn doen of nalaten strafrechtelijk worden aangesproken. Bij de zorgplichtschendingen zal zelden sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet, maar zal de schuld (culpa) tussen bewuste en onbewuste schuld liggen.11 De vaststelling van de verwijtbaarheid is veruit het lastigst en wordt bepaald door de objectieve, reële voorzienbaarheid van het gevolg.12 Uit de aangehaalde uitspraak blijkt duidelijk dat de moeder naar het oordeel van de rechter verweten kan worden niet te hebben ingegrepen terwijl zij had moeten weten dat het gebruik van de quad-mobiel door haar negenjarige dochter een ernstige afloop tot gevolg zou kunnen hebben. Het gevaar was objectief voorzienbaar en een causaal verband was aanwezig. Hoewel de moeder in deze casus vervolgd is voor dood door schuld, omdat zij haar zorgplicht heeft geschonden, wil dat niet zeggen dat een rechter in vergelijkbare gevallen tot dezelfde slotsom zal komen. Het kind dat de aanrijding met de quadmobiel veroorzaakte, is met haar negenjarige leeftijd nog niet strafrechtelijk vervolgbaar. ‘Het zou van onrecht jegens het slachtoffertje en de nabestaanden getuigen als in het geheel geen strafrechtelijke reactie was gevolgd; zo moet de magistratuur hebben geredeneerd.’13 De vraag is of ouders naar analogie van deze zaak ook diefstal kan worden toegerekend wanneer zij hun negenjarig kind onbelemmerd in een speelgoedzaak laten rondlopen terwijl het kind bij eerdere gelegenheden vaker spullen heeft weggenomen. Het antwoord is nee, omdat er geen strafbepaling is waarop de zorgplichtschending kan worden geënt.14 Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld vernieling of beroving. Voor beiden is opzet noodzakelijk en bij een zorgplichtschender kan alleen sprake zijn van nalatigheid en schuld. Een andere vraag in dit kader is of de rechter ook een zorgplichtschending zou aannemen als de moeder van de negenjarige quad-bestuurder niet thuis zou zijn. Dat lijkt niet het geval te zijn. Uit de uitspraak blijkt dat de rechter een zorgplichtschending juist heeft aangenomen, omdat de moeder thuis was en de mogelijkheid had om in te grijpen maar dit naliet. Dat een zorgplichtschending niet aan de orde kan zijn, wanneer een ouder uit het zicht is, blijkt uit een andere uitspraak.15 Het betreft hier dezelfde zaak als de besproken casus, maar nu staat de vraag centraal of de vader van het negenjarig meisje zijn zorgplicht heeft geschonden en ook veroordeeld kan worden ter zake van dood door schuld. Hoewel deze de quad-mobiel voor direct gebruik ter beschikking 11 12 13 14 15
Niveaus van culpa: (zeer) onzorgvuldig, wederrechtelijk en verwijtbaar. J.B. van den Elsen ‘Ouder en voogd niet langer buiten schot’, NJB 2008, nr. 10, p. 573. Ibid., p. 574 Ibid. Rechtbank ’s-Hertogenbosch 14 november 2005, LJN AU6761, nr. 01/050468-04.
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 345
18-10-2013 13:17:00
RECHTEN VAN HET KIND EN WAARDIGHEID
346
heeft gesteld, hij heeft de sleutels immers achtergelaten, oordeelt de rechter dat aan de vader ‘geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid kan worden verweten’ omdat hij niet thuis was. Hieruit blijkt dat naar het oordeel van de betreffende rechter een verwijtbare zorgplichtschending alleen dan strafrechtelijk kan worden afgedaan wanneer de ouder in de onmiddellijke nabijheid verkeert wanneer het kind een delict pleegt. De vraag is hoe dun deze grens is en in hoeverre ouders ook verweten kan worden dat zij niet thuis waren terwijl zij wisten of hadden moeten weten dat hun kind daardoor strafbaar gedrag plegen. Het is immers denkbaar dat ouders (goed) op de hoogte zijn van de criminele bezigheden van hun kind en het desondanks gedurende een lange periode zonder toezicht laten. Mijns inziens geldt in zulke situaties dat ouders net zo goed hun zorgplicht schenden. Ondanks dat zij niet aanwezig zijn en zodoende niet in staat zijn om direct in te grijpen, kunnen zij inschatten dat hun kind bepaald (crimineel) gedrag zal vertonen. Wanneer zij hun kind bovendien gelegenheid en middelen verschaffen, hoeft een zorgplichtschending niet eens te worden bepleit, maar kan een ‘algemene’ medeplichtigheid worden aangenomen. Daarop zal hieronder worden ingegaan. 4.
De positie van ouders en voogden in Engeland en Wales
4.1. De rol van ouders in het Youth Justice System In Engeland en Wales bestaat een ander systeem. Eind jaren negentig is in Engeland voor een radicaal andere aanpak van de jeugdcriminaliteit gekozen. Het strafrechtelijk systeem is op de schop gegaan en vervangen door wetgeving met nieuwe straffen en maatregelen. Het Engelse Youth Yustice System kent in tegenstelling tot het Nederlandse jeugdstrafrecht niet alleen sancties c.q. maatregelen die zich richten op de jeugdige, maar ook maatregelen die zich richten tot de ouder van de jeugdige dader. Deze programma’s zijn tot stand gekomen vanuit een verandering van beleid waarin meer de nadruk is komen te liggen op preventie en aandacht voor het gezin. Ouders werden geacht hun verantwoordelijkheid te nemen voor hun kind en voor de gemeenschap. De maatregelen die onderscheiden worden, zijn: de order to pay costs, compensation or fines, het Parenting contract, de Binding over parents en de Parenting order.16 Wanneer de eerstgenoemde order aan de orde is, betekent het niet meer dan dat de ouder het bedrag dat hun kind aan de staat of het slachtoffer verschuldigd is, moet betalen. Ouders worden op deze manier aangesproken voor de gevolgen van het (delinquent) gedrag van hun kind. Wel blijkt uit jurisprudentie17 dat het unreasonable kan zijn om een dergelijke order aan de ouder op te leggen wanneer deze geen verwijt kan worden gemaakt van het criminele gedrag van het kind. Behalve dat dit wellicht in het algemeen tot preventie leidt, worden ouders niet actief aangespoord om herhaaldelijk gedrag te voorkomen. Bij het Parenting contract, de Binding over parents en de Parenting order is dat wel het geval. Voordat dergelijke maatregelen worden ingezet, 16 Home Office, No More Excuses – A new approach to tackling youth crime in England and Wales, London: HMSO 1997 17 R v J-B [2004] EWCA Crim 14, Crim L.R. 390.
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 346
18-10-2013 13:17:00
STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN OUDERS VOOR CRIMINEEL GEDRAG VAN HUN KIND?347 zijn er in het vrijwillige kader ook mogelijkheden om ouders te beïnvloeden. In GrootBrittannië wordt bij de opvoedingsondersteuning immers onderscheid gemaakt tussen drie kaders van waaruit met de ouders gewerkt kan worden: 1) vrijwillig, 2) vrijwillig met een contract (drang): the Parenting contract, 3) niet vrijwillig (dwang): the Binding over parents en de Parenting order. In het onderstaande ga ik in op het Parenting contract en de Parenting order. The Parenting contract Indien blijkt dat ouders een iets andere aanpak vereisen, wordt het vrijwillige kader geformaliseerd; de ouders krijgen dan een contract. Het contract geldt tussen het Youth Offending Team (YOT) en de ouder of verzorger van het kind. YOT is een team waarin vertegenwoordiging van verschillende disciplines is voorzien. Het houdt zich bezig met advisering aan de rechter bij gevallen waarin een order verzocht is. Daarnaast is YOT ook belast met de uitvoering van de Parenting contract en order en biedt het gezinnen in dit kader hulp, steun en begeleiding. In het contract is vastgelegd wat van iedere partij – in het bijzonder van de ouder of verzorger – verlangd wordt om het gedrag en/of welzijn van het kind te verbeteren. In het contract kunnen bepalingen worden opgenomen die verzekeren dat de jongere: onder voldoende toezicht en begeleiding staat, wegblijft van bepaalde gebieden of specifieke personen, naar school gaat en dat ouders de ouderavonden bijwonen. Daarnaast kan het contract tevens een bepaling bevatten dat de ouders opvoedingsondersteuning krijgen die door het YOT georganiseerd wordt. Hoewel de afspraken in het kader van een overeenkomst tot stand komen, vindt de opvoedingsondersteuning wel vrijwillig plaats. Uiteraard heeft de vrijwilligheid, door de vorm waarin de afspraken zijn gegoten, wel een formeel karakter. Wanneer niet-nakoming van het contract aan de orde is, zullen ouders echter niet expliciet gesanctioneerd worden. Indirect kan er wel een sanctie plaatsvinden, doordat het YOT naar aanleiding hiervan om een Parenting order bij de rechter kan verzoeken. De begeleiding van het gezin vindt dan vanzelfsprekend in een verplicht kader plaats en wanneer medewerking uitblijft, kunnen ouders gesanctioneerd worden. The Parenting order De Parenting order is erop gericht om de verantwoordelijkheid van ouders te helpen bevorderen en ondersteunen. De Parenting order kan door de rechter worden opgelegd aan een ouder/verzorger naar aanleiding van crimineel of antisociaal gedrag van het kind. De centrale gedachte is dat ouders geen direct verwijt kan worden gemaakt van het criminele gedrag van hun kind, maar dat zij wel verantwoordelijk zijn voor het toezicht op hun kind.18 Benadrukt moet worden dat de order niet beschouwd mag worden als een bestraffing van de ouders. De order is juist een preventieve maatregel die ouders helpt hun kinderen beter op te voeden, waardoor herhaling van grensoverschrijdend gedrag wordt voorkomen. De Parenting order kan net als bij de Parenting contract bestaan uit twee elementen. Enerzijds kan de ouder verplicht worden om deel te nemen aan opvoedingsondersteuning en anderzijds kan de ouder tevens verplicht worden om bepaalde regels te stellen voor het kind en toezicht te houden op de naleving daarvan. De opvoedcursus kan tot maximaal drie maanden duren. Het toezicht 18 E.H.A. Luijk, ‘Ouders leren of laten opvoeden?’ FJR 2008, 69, p. 159
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 347
18-10-2013 13:17:00
348
RECHTEN VAN HET KIND EN WAARDIGHEID
op de naleving van specifieke regels door de jongere kan tot maximaal een jaar van de ouders worden verlangd. Zowel in het vrijwillig kader als in de drangvariant is het mogelijk om de rechter alsnog te vragen om een Parenting order op te leggen indien de ouders zich niet aan de afspraken houden. De order fungeert in die zin dus ook als stok achter de deur. De Parenting order kent twee wettelijke grondslagen: section 8 van de Crime and Disorder Act (CDA) 1998 en section 26 van de Anti-Social Behaviour Act (ASBA) 2003. De verschillen tussen deze twee bepalingen worden gevormd door de aanleiding. Oplegging ex. section 8 van de CDA 1998 betekent dat de order is gekoppeld aan de veroordeling van het kind tot een straf of maatregel, waardoor we kunnen spreken van een linked Parenting order. Voor een order ex. section 26 van de ASBA 2003 is geen veroordeling of aanwijzing vereist. Een order via deze weg wordt een free-standing Parenting order genoemd en kan op een daartoe strekkend verzoek van het YOT door de rechter worden opgelegd. Vanzelfsprekend dient het YOT de ouders eerst voor het vrijwillige kader te interesseren. Voordat de Parenting order daadwerkelijk wordt opgelegd, geeft de rechter opdracht aan de lokale autoriteiten om een onderzoek te verrichten. Met lokale autoriteiten wordt bedoeld: het hierboven genoemde YOT. Er wordt onder meer een bezoek gebracht aan het gezin om de motivatie van de ouders en de jongere te toetsen. Tevens wordt nagegaan of aan de basiscriteria wordt voldaan en welke invulling van de Parenting order het meest voor de hand ligt. Daarbij is de vraag of de ouders één-op-éénadvies nodig hebben of dat groepswerk voldoende is. Tot slot wordt nagegaan voor welke duur de Parenting order kan worden opgelegd. Alle informatie wordt door de rechter benut ten behoeve van de zitting die twee weken later plaatsvindt. Tijdens deze zitting wordt de definitieve beslissing genomen en wordt de maatregel nader ingevuld aan de hand van de twee bovengenoemde elementen. 4.2. Procedure en procespositie in geval van een Parenting order Uit de preventieve doelstelling van de Parenting order en het niet-bestraffende karakter ervan, kan worden afgeleid dat het hier gaat om een civiele (en dus niet een strafrechtelijke) maatregel. Een free-standing Parenting order wordt opgelegd tijdens een aparte procedure. De aanwezigheid van de ouder(s) ter zitting is wenselijk, maar niet verplicht. In een free-standing procedure zijn de ouders vanzelfsprekend procespartij met alle bevoegdheden van een gedaagde partij. Wanneer de aanleiding van de order is gelegen in het criminele gedrag van het kind, wordt deze door dezelfde rechter opgelegd als de rechter die het kind een straf of maatregel oplegt. De ouders worden dan, net als de jeugdige, in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven over het voornemen een Parenting order op te leggen. De Criminal Defence Service (General) Regulations 2001 bepaalt dat de procedure waarin een order naar aanleiding van een strafbaar feit van het kind wordt opgelegd, ook ten opzichte van de ouders als criminal proceedings wordt aangemerkt. Hoewel het een civiele maatregel betreft, is hiervoor gekozen om te verzekeren dat de ouders recht hebben op juridische bijstand en advies. De procespositie van de ouders die geconfronteerd worden met een linked of een free-standing Parenting order is dus niet geheel gelijk doordat de manier waarop ouders aan het proces deelnemen en de proce-
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 348
18-10-2013 13:17:01
STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN OUDERS VOOR CRIMINEEL GEDRAG VAN HUN KIND?349 dure waarbinnen de aanwijzing wordt opgelegd, verschillen.19 Ouders hebben echter in beide procedures recht op juridische bijstand en worden, indien aanwezig ter zitting, ook gehoord. 5.
Wat kan Nederland leren van de aanpak in Engeland en Wales?
In 1997 introduceerde Groot-Brittannië een nieuwe aanpak van jeugdcriminaliteit: Tackling Youth Crime, No more excuses, 1997. In deze nieuwe aanpak, die een hervorming van het jeugdstrafrecht voor Engeland en Wales betekende, was onder meer aandacht voor ouderlijke aansprakelijkheid voor crimineel gedrag van kinderen. Zoals hierboven aangegeven, maakte de Parenting order onderdeel uit van de nieuwe aanpak. Aangezien dit een unieke maatregel was en Nederland iets dergelijks niet kende in het beleid, raakte deze aanpak in de politieke belangstelling. Dit vroeg om een duidelijk standpunt van het Kabinet. Dit standpunt werd door het Kabinet in een brief aan de Tweede Kamer20 bekend gemaakt. Benadrukt werd dat het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid van ouders en jongeren overeenkomt met het bestaande beleid in Nederland. Aangegeven werd dat daaraan uitdrukking werd gegeven in het justitieel jeugdbeleid en de uitvoeringsprogramma’s. In de brief werd voorts gereageerd op de invoering van de Parenting order en de vraag of iets dergelijks in Nederland ook wenselijk zou zijn. Aangegeven werd dat de bewindslieden van Justitie vooralsnog geen aanleiding zagen om een dergelijke maatregel in te voeren, omdat het civiele recht voldoende aanknopingspunten zou bieden om ouders aan te spreken. Zo luidt een passage uit de brief van de toenmalige Minister van Justitie Sorgdrager en Staatssecretaris Schmitz: ‘De inzet van het strafrecht in dit verband wordt door het Kabinet pas in allerlaatste instantie opportuun geacht. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van de civiele aansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen. Invoering van strafrechtelijke instrumenten jegens ouders van criminele kinderen is vooralsnog niet aan de orde.’
Het is duidelijk dat de Minister van Justitie het onwenselijk achtte om de verantwoordelijkheid van ouders via een strafrechtelijke interventie te benadrukken. Minister Sorgdrager liet zich, net als Minister Modderman in 1886, niet verleiden tot een nieuwe beleidslijn in deze. Beiden benadrukten ondermeer dat de dogmatiek van het individuele, op schuld gebaseerde, strafrecht deze lijn niet toestond. Sinds enige tijd is de discussie over de reikwijdte van de ouderlijke verantwoordelijkheid en mogelijke reacties op falend ouderschap weer onderwerp van discussie geworden. In de politiek is in toenemende mate aandacht voor mogelijkheden om de ouders via het strafrecht aan te spreken wanneer zij het criminele gedrag van hun minderjarige kind niet weten te voorkomen. Er wordt herhaaldelijk aangedrongen op meer aandacht voor de verantwoordelijkheid van ouders in het jeugdstrafproces. Een directe aansprakelijkheid van ouders voor crimineel gedrag van hun kind zal niet snel worden 19 Ibid., p. 160 20 Kamerstukken II, 1997/98, 24 600 VI, 10
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 349
18-10-2013 13:17:01
350
RECHTEN VAN HET KIND EN WAARDIGHEID
geïntroduceerd, nu er bezwaren zijn ten aanzien van de legitimiteit en effectiviteit. Dat wil echter niet zeggen dat er geen maatregelen geïntroduceerd kunnen worden die de ouderlijke verantwoordelijkheid activeren. Zo zou bijvoorbeeld onderzocht kunnen worden hoe ouders financieel geprikkeld kunnen worden wanneer zij niet meewerken om het normoverschrijdend gedrag van hun kind tegen te gaan.21 Een dergelijke maatregel kan echter alleen in het leven worden geroepen indien ouders daadwerkelijk een aan hen opgelegde maatregel respectievelijk een met hen gemaakte afspraak niet nakomen. Daarvoor is dus vereist dat de Nederlandse Staat – binnen de grenzen van het strafrecht – een met het Engelse en Walese systeem vergelijkbare oudermaatregel in het leven roept.
21 Ministerie van Justitie, Overlast door 12-minners – Een stevige aanpak, 2007 – 2008, 28 684, nr. 130
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 350
18-10-2013 13:17:02
WEL IN AANLEG, MAAR NIET BESCHERMD? Mevr. M.A.C. Herweijer, mevr. A.C. Enkelaar & mevr. J. Calkoen-Nauta* 1.
Inleiding
In Nederland worden jaarlijks ongeveer 180.000 kinderen geboren. Naar schatting 350 van deze kinderen worden geboren met het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS). Zij hebben ernstige en blijvende lichamelijke en neurologische beschadigingen, ontstaan door alcoholgebruik van de moeder tijdens de zwangerschap.1 Daarnaast wordt een onbekend aantal kinderen geboren met het Neonataal Abstinentie Syndroom (NAS). Deze kinderen hebben schade aan het centrale zenuwstelsel, het maagdarmstelsel en aan de ademhaling als gevolg van drugsgebruik door de moeder tijdens de zwangerschap.2 In de afgelopen jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor de bescherming van ongeboren kinderen. Verschillende ontwikkelingen hebben daartoe geleid. Er is minder tolerantie in de samenleving ten opzichte van gedrag van burgers, dat henzelf of anderen schaadt en een groter dan gemiddeld beslag legt op overheidsgeld- en middelen.3 Daarnaast valt er in de zorg zelf een verschuiving te constateren van een liberale benadering, waarin terughoudendheid bij ingrijpen in het leven van burgers centraal staat, naar een meer actieve outreachende benadering.4 Tot slot blijkt uit medische onderzoeken steeds meer welke schadelijke effecten alcohol- en drugsgebruik al in de eerste drie maanden van de zwangerschap hebben voor het ongeboren kind.5 Schade die in veel gevallen had kunnen worden voorkomen, als eerder was ingegrepen. Gedwongen ingrijpen stuit echter al gauw op het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw. In deze bijdrage bespreken wij of het wenselijk en mogelijk is om het ongeboren kind al voor de 24e zwangerschapsweek te beschermen, als ouders hun verantwoordelijkheid niet nemen en het ongeboren kind (ernstige) schade toebrengen. Eerst wordt ingegaan op de rechtspositie van het ongeboren kind (paragraaf 2). Vervolgens wordt gekeken naar de huidige mogelijkheden om het ongeboren kind te beschermen: het vrijwillig kader en preventie, de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) en de ondertoezichtstelling (paragraaf 3). Daarbij wordt verwezen naar recente jurisprudentie. Daarna wordt ingegaan op de mogelijkheden die de nieuw * 1
2 3 4 5
Deze bijdrage is geschreven op persoonlijke titel. M. Bool, Casemanagement voor kinderen van verslaafde ouders. Een literatuurverkenning gevolgd door een inventarisatie van casemanagement praktijken in Nederland, Utrecht: GGZ Nederland 2003, p. 16. Ibid. J. Boonekamp e.a., ‘Zorg voor verslaafde zwangere vrouwen: rechtvaardiging van drang en dwang’, Tijdschrift voor psychiatrie, (54) 2012-3, p. 257-266. Ibid. D.O. Mook-Kanamori, E.A.P. Steegers & P.H. Eilers, ‘Risk factors and outcomes associated with firsttrimester fetal growth restriction’, JAMA 2010, p. 527-534; K. Boer, R.P.M. Steegers-Theunissen & E.A.P. Steegers, ‘Preconception care’ in: N.S. Macklon, I.A. Geer & E.A.P. Steegers, Textbook of periconceptional medicine, Londen: Informa Healthcare 2008, p. 23-40.
Book Rechten van het kind en waardigheid.indb 351
18-10-2013 13:17:02