Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent
Academiejaar 2009-2010
STRAFFEN EN MAATREGELEN IN EEN POSTMODERNE SAMENLEVING: Een vergelijkende studie tussen België en Nieuw-Zeeland
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Kris Vandervelden 20024746 Promotor: Professor Dr. Brice De Ruyver
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord
8
Inleiding
9
I.
HOOFDSTUK I: Een historisch perspectief A. Nieuw-Zeeland
11 11
a. Common law roots
11
b. Jaren ’60
12
c. De eerste beleidslijnen
12
d. Strenge aanpak van geweld
13
e. Uitbreiding van alternatieven en stijging
15
gevangenispopulatie f. The Sentencing Act 2002, Parole Act 2002,
16
Victims Act 2002 B. België a. Civil law roots
18
b. 19e eeuwse innovaties
18
c. Jaren ’60
19
d. Justitie op de achtergrond
20
e. Een aanloop naar een structurele hervorming
21
C. Conclusie II.
18
23
HOOFDSTUK II: De strafwet
25
a. Strafwet met zware straffen
25
b. Indeling van misdrijven en bevoegde
26
rechtscolleges
A. Nieuw-Zeeland
26
B. België
27
2
III.
HOOFDSTUK III: Vervolging
29
a. Nieuw-Zeeland
29
i. onderhandelde bekentenis
29
ii. Status hearings
30
iii. Buitengerechtelijke afhandeling in
32
kinderschoenen b. België
32
i. buitengerechtelijke afhandeling
32
ii. De minnelijke schikking
33
iii. Bemiddeling in strafzaken
33
iv. Opschorting van de uitspraak opgelegd
34
door de onderzoeksgerechten
IV.
c. Besluit
34
HOOFDSTUK IV: Straftoemeting en het probleem van
36
Dispariteit a. Nieuw- Zeeland en België i. Straftoemetingsdoelen en
37 37
straftoemetingsprincipes ii. Een hiërarchie van straffen:Nieuw-Zeeland
39
iii. Verplichte minimumstraffen: Nieuw-Zeeland
40
b. Verdere evolutie in Nieuw-Zeeland i. Gerechtelijke zelfregulering
40 40
via rechtspraak in hoger beroep ii. Guideline judgements van de
41
Court of Appeal iii. Opstart van een Sentencing Council c. Besluit
42 44
3
V.
HOOFDSTUK V: Straffen
46
a. Definitie
46
b. Indeling van straffen
46
DEEL I 1. Loutere schuldigverklaring zonder oplegging van straf
48
1.1. Nieuw-Zeeland
48
1.2. België
49
2. Uitstel van tenuitvoerlegging van de straf en opschorting
49
van de uitspraak 2.1. België
49
2.2. Nieuw-Zeeland
50
2.2.1. Uitstel van 1993 tot 2002
50
2.2.2. Sinds 2002: ‘order to come up for sentence
51
if called upon’ 3. Besluit
51
DEEL II 1. Verval van het recht tot besturen van een motorvoertuig
52
1.1. Nieuw-Zeeland
52
1.2. België
52
2. Non-association order
53
3. Het gerechtelijk stadionverbod
53
4. Afzetting en ontzetting
53
5. Strafrechtelijk beroepsverbod
54
6. Bekendmaking van vonnissen en arresten
55
7. Besluit
55
4
DEEL III
1. Reparatie
56
2. Geldboetes
57
3.
58
Bijzondere verbeurdverklaring
4. Invordering
59
5. Besluit
60
DEEL IV
1. Community detention
61
2. Intensive Supervision
62
3. Community work of werkstraf
63
4. Supervision en probatie
64
5. Besluit
66
DEEL V 1. Nieuw-Zeeland: huisarrest a. Onstaan
67
b. Regeling
68
2. België: elektronisch toezicht (ET)
67
69
a. Onstaan
69
b. Regeling
70
3. Besluit
71
4. Extended Supervision in Nieuw-Zeeland
73
5. Terbeschikkingstelling in België
73
6. Besluit
74
5
DEEL VI 1. De Gevangenisstraf
75
2. Gevangenispopulatie in cijfers
76
3. Bail-systeem in Nieuw-Zeeland - Vrijheid onder
78
voorwaarden in België 4. Vervroegde en voorwaardelijke invrijheidstelling
82
a. Nieuw-Zeeland
82
b. België
84
i. Figuur van de voorlopige invrijheidstelling
84
ii. Het stelsel van VI
85
5. Besluit
87
6. Preventieve detentie
88
7. Toekomstperspectief: three strikes in Nieuw-Zeeland?
90
8. Verklaringen voor de stijgende gevangenispopulatie
92
DEEL VII
1. België: wetgevend kader
94
1.1. De onweerstaanbare dwang: art.71 Sw.
94
1.2. Internering
95
1.2.1. De voorwaarden tot internering
96
1.2.2. De beslissing tot internering
97
1.2.3. De uitvoering van de rechterlijke
98
interneringsbeslissing 2.
Nieuw-Zeeland: wetgevend kader
99
2.1. ‘Special patients’
99
2.2. Unfitness to plead
101
2.2.1. Criteria
102
2.2.2. Soorten beveiligingsmaatregelen
103
2.3. Not guilty on account of insanity
103 6
2.3.1. Criteria
103
2.3.2. Soorten beveiligingsmaatregelen
104
2.4. Een beveiligingsmaatregel ‘in tandem met’
105
een gevangenisstraf 3. Besluit
105
Conclusie
108
Bibliografie
110
7
Voorwoord Het schrijven van een eindwerk is een educatieve opdracht die veel tijd en energie in beslag neemt en dit jaar soms moeilijk te combineren was met mijn deelname aan de Willem C. Vis International Commercial Arbitration Moot te Wenen. Daarom zou ik in dit voorwoord graag een aantal mensen willen bedanken die het voor mij mogelijk gemaakt hebben om dit eindwerk en mijn studies tot een goed einde te brengen. In de eerste plaats denk ik hierbij aan mijn promotor die voor de nodige hulp en richtlijnen gezorgd heeft voor het schrijven van dit eindwerk. Tevens wil ik de personen bedanken die dit eindwerk voor mij hebben nagelezen. Vervolgens dank ik ook oprecht mijn ouders omdat zij mij de kans gegeven hebben om te studeren en mij gedurende de jaren steeds gesteund hebben. Tot slot zou ik ook graag mijn vrienden willen bedanken die mij steeds met raad en daad hebben bijgestaan tijdens de soms stresserende momenten die het schrijven van een eindwerk met zich meebrengt.
8
Inleiding Om een doordachte vergelijking tussen de bestaande straffen en maatregelen in België en Nieuw-Zeeland mogelijk te maken, moet er eerst en vooral aandacht besteed worden aan de geschiedenis van beide landen. Alle veranderingen op wetgevend, rechterlijk en uitvoerend niveau in het strafrecht zijn onlosmakelijk verbonden met maatschappelijke gebeurtenissen in een breed sociaal kader. Wie wil kunnen begrijpen waarom bepaalde straffen en maatregelen vandaag in een land bestaan, kan onmogelijk voorbijgaan aan de maatschappelijke problemen die zich in een land hebben afgespeeld. Nieuw-Zeeland kampt tot op vandaag in de grote steden met het probleem van bendevorming, ‘the gangproblem’, dat reeds in de jaren ’80 ontstond. Vanuit deze context heeft de wetgever zelfs specifieke straffen ontwikkeld, zoals ‘de non-association order’. België kent dit probleem nauwelijks maar heeft in jaren ’90 dan weer heel wat structurele veranderingen doorgevoerd, zoals de politiehervorming en later de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, naar aanleiding van de zaak Dutroux-Nihoul m.b.t. ontvoerde, misbruikte en vermoorde kinderen (hoofdstuk 1). In de strafrechtsketen die vertrekt bij de strafwet – die bepaalt wat strafbaar is – en eindigt bij de strafuitvoering, bestaan enorm veel filtermomenten die ervoor zorgen dat delinquenten niet naar een verdere fase van de strafrechtsketen doorstromen. Welke misdrijven de wetgever strafbaar stelt, is dus in eerste instantie van groot belang. Het zou onbegonnen werk zijn om die allemaal op te sommen. We kunnen ons wel de vraag stellen of de strafwet in Nieuw-Zeeland strenger is dan die in België of omgekeerd. In dit kader wordt ook aandacht besteed aan de indeling van misdrijven en de bevoegde rechtscolleges. In België wordt dit anders geconcipieerd dan in Nieuw-Zeeland (hoofdstuk 2). De volgende fasen in de strafrechtsketen zijn de opsporing en de vervolging van misdrijven. In de vervolgingsfase zijn de eerste filtermomenten gecreëerd aangezien het Openbaar Ministerie de macht heeft om bepaalde misdrijven buitengerechtelijk af te handelen. Op die manier kan er kostenbesparend gewerkt worden, de hele gerechtelijke molen moet immers niet draaien. Zowel in Nieuw-Zeeland als in België bestaan dergelijke technieken, zoals ‘police pre-trial diversion schemes’ in NieuwZeeland en bemiddeling in strafzaken in België. Nieuw-Zeeland heeft daarbij nog de specifieke ‘plea-bargaining’ techniek die nog wel steeds een procesgang voorziet,
9
maar ook kostenbesparend werkt omdat ze een versnelde procesgang verzekert (hoofdstuk 3). De derde fase van de strafrechtsketen is de straftoemeting, die in deze uiteenzetting een prominente rol zal spelen. In de fase van de straftoemeting bepaalt de rechter welke straf hij oplegt: hij maakt een keuze uit het uitgebreide of beperkte straffenarsenaal waarmee de wetgever hem heeft uitgerust. De strafrechter kan op diverse manieren in die keuze begeleid, gestuurd of beperkt worden door de wetgever. De wetgever kan bijvoorbeeld expliciet aan de strafrechter opleggen om de gevangenisstraf enkel als ultimum remedium aan te wenden, of hij kan de strafrechter stimuleren d.m.v. positieve injuncties om gebruik te maken van de alternatieve straffen (hoofdstuk 4). In een laatste hoofdstuk volgt een beschrijving van al de bestaande straffen en maatregelen zoals ze vandaag in de wet staan geschreven in België en in NieuwZeeland. De bekende straffen, zoals de gevangenisstraf, de geldboete en de werkstraf, bestaan zowel in Nieuw-Zeeland als in België en worden met elkaar vergeleken. Daarnaast bestaan er heel wat straffen die ofwel enkel in Nieuw-Zeeland voorkomen, zoals ‘intensive supervision’, ofwel enkel in België zoals het strafrechtelijk beroepsverbod. Een exhaustieve vergelijking is dan ook onmogelijk, maar er wordt wel nagegaan of het wenselijk is zo’n straf ook in het andere land in te voeren (hoofdstuk 5).
10
I.
HOOFDSTUK I: Een historisch perspectief
In dit hoofdstuk geven we beknopt de geschiedenis weer die respectievelijk NieuwZeeland en België op strafrechtelijk vlak hebben doorgemaakt. A. Nieuw-Zeeland a. Common law roots Het Nieuw-Zeelands strafrechtelijk beleid was in het verleden sterk gestoeld op dat van het van het Verenigd Koninkrijk. Het Treaty van Waitangi, getekend door de Engelse kroon en de inheemse Maori opperhoofden in 1840, bepaalde dat het Engelse rechtssysteem overgeplant zou worden naar Nieuw-Zeeland. Nieuw-Zeeland heeft intussen een eigen identiteit ontwikkeld die tot uiting komt in haar parlementaire structuur met een eenkamerstelsel, driejaarlijkse verkiezingen en twee grote politieke partijen (National en Labour). Nieuw-Zeeland kan worden omschreven als een liberaal democratische staat. De meeste wettelijke zaken worden op nationaal niveau geregeld.1 De strafwet werd in 1893 gecodificeerd in de Criminal Code, alle materiële misdrijven werden hiermee opgesomd in de wetgeving. De Crimes Act omschrijft de ernstige misdaden, terwijl de Summary Offences Act de minder zware misdrijven bevat. Daarnaast zijn er nog andere wetgevende akten zoals de Misuse of Drugs Act, de Transport Act en de Arms Act. Procedureel recht en bewijsrecht, algemene principes, begrippen als strafrechtelijke schuld en verdediging werden echter voornamelijk door common law ontwikkeld via het precedentensysteem. Nog voor de Criminal Code tot stand kwam, ontwierp Arthur Hume het eerste nationaal probatiesysteem ter wereld voor Nieuw-Zeeland.2 Dit systeem trad in werking ingevolge de First Offenders Probation Act 1886. Het werd geconcipieerd als een alternatief voor de gevangenisstraf en geleid door probatieassistenten, meestal politieagenten. Het duurde tot 1926 vooraleer de eerste full-time probatieassistenten werden aangesteld.
1
http://www.ojp.usdoj.gov/bjs/pub/ascii/wfbcjnew.txt G. NEWBOLD, The Problem of Prisons: Corrections Reform in New Zealand since 1840, Wellington, Dunmore Publishing, 2007, 29. 2
11
b. Jaren ‘60 Vanaf het begin van de jaren 60 van de 20ste eeuw ontstond er in Nieuw-Zeeland een waaier aan alternatieve straffen om de overbevolking in de gevangenissen een halt toe te roepen. Verschillende alternatieve sancties werden later weer afgevoerd, omgevormd of veranderden van naam. ‘Periodic detention’ werd bijvoorbeeld ingevoerd in 1962, en werd in 2002 omgedoopt tot ‘community work’ oftewel de werkstraf. c. De eerste beleidslijnen Het strafrechtelijk beleid onderging een eerste grote verandering door de Criminal Justice Act van 1985. Vanaf dan ging de regering een andere koers varen. De vernieuwing lag in de idee dat gewelddadige en seksuele delinquenten onderscheiden moesten worden van andere misdadigers en resulteerde in een strenger regime ten aanzien van zware en herhaaldelijke gewelds– en seksuele delinquenten enerzijds en een milder regime tegenover andere delinquenten anderzijds. Voor eerstgenoemden werd de gevangenisstraf voorbehouden, terwijl laatstgenoemden hun plaats mochten afstaan
in
ruil
voor
niet
vrijheidsbenemende
straffen.
Plegers
van
eigendomsmisdrijven waarop 7 jaar gevangenisstraf stond, werden bijvoorbeeld – op enkele uitzonderingen na – niet meer naar de gevangenis gestuurd. Plegers van geweldsmisdrijven waarop 5 jaar gevangenisstraf stond, werden daarentegen wel van hun vrijheid beroofd. Tegelijk versoepelde men de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) doordat alle gedetineerden die een gevangenisstraf van bepaalde duur uitzaten nu op 1/2e van hun straf – of na 7 jaar indien korter was dan 1/2 – in aanmerking kwamen voor VI. Indien de VI werd geweigerd, werd de gedetineerde na 2/3e van de straf automatisch vrijgelaten. In 1989 werd een nieuwe maatregel ingevoerd ten aanzien van veroordeelden tot een korte gevangenisstraf: wie minder dan een jaar gevangenisstraf kreeg, kwam niet meer in aanmerking voor VI maar werd automatisch vrijgelaten op 1/2 . Deze versoepeling liet zich onmiddellijk merken in de gevangenispopulatie. Al sinds 1953 kampt Nieuw-Zeeland met een overbevolkingsproblematiek. Tussen 1953 en
12
1960 was er een groei van 60%.3 Tussen 1980 en 1984 steeg de gevangenisbevolking nogmaals met 15%.4 De Criminal Justice Act van 1985 kon die tendens echter keren. “Between September 1985 when the act came into effect and March 1986, more than 1,000 inmates – a third of the entire prison muster at the time – were released early under the terms of the new act.”5 In 1986 kondigde de Minister van Justitie aan dat er twee gevangenissen zouden sluiten. Optimisme troef, maar kon men die tendens blijven aanhouden? Het recidivisme bleek de pan uit te rijzen, dus zij die opnieuw een misdrijf pleegden konden hun plaats terug innemen. Terwijl in 1986 het laagste cijfer sinds 1975 werd genoteerd, nl. 2662 gevangenen, was dat in 1990 gestegen naar 4000, in 1995 steeg dit aantal naar 4553. “The experience of 1985 showed that there were no cheap or easy answers to the problem of rising prison musters.”6 d. Strenge aanpak van geweld Dat Nieuw-Zeeland zou afstevenen op een nog strengere aanpak voor gewelddadige delinquenten kwam niet ‘out of the blue’. Tussen 1987 en 1993 rapporteerde de politie buitengewoon veel gewelddadige misdrijven (een stijging van 141%). De cijfers van het Ministerie van Justitie die betrekking hebben op het aantal veroordelingen voor geweldsdelicten, bevestigen deze trend.7 Een ander heet hangijzer in diezelfde periode was het opkomende geweld veroorzaakt door georganiseerde bendes, ‘the gang problem’. Zo maakte de Mongrel Mob-bende de samenleving onveilig in de jaren ’80. In 1986 werd een speciaal comité opgericht dat een onderzoek startte naar de aanpak van geweld, nl. The Committee for Enquiry into Violence. Het comité stelde voor om striktere voorwaarden op te leggen m.b.t. VI voor gewelddadige criminelen. Kort daarna werd de Criminal Justice Act geamendeerd om straffen voor geweldsdelicten te verstrengen. Vanaf 1987 kon een levenslang veroordeelde en een preventief gedetineerde pas na 10 jaar i.p.v. 7 jaar voor VI in aanmerking komen. Degenen die meer dan 2 jaar gevangenisstraf moest uitzitten voor bepaalde geweldsdelicten 3
G. NEWBOLD, The Problem of Prisons: Corrections Reform in New Zealand since 1840, Wellington, Dunmore Publishing, 2007, 49. 4 G. NEWBOLD, The Problem of Prisons: Corrections Reform in New Zealand since 1840, Wellington, Dunmore Publishing, 2007,84 5 Ibid., 86. 6 Ibid., 87. 7 Ibid., 297.
13
opgesomd in een lijst - konden niet meer in aanmerking komen voor VI, hoewel zij nog steeds na 2/3 van hun straf konden vrijkomen. In 1993 werd de Criminal Justice Act opnieuw aangepast. De beleidsmakers introduceerden een nieuw type misdadiger in de Nieuw-Zeelandse Criminal Justice Act: the serious violent offender.
Een lijst met zware gewelds– en seksuele
misdrijven bepaalde of een delinquent hieronder viel. Enkel indien zo’n persoon tot een gevangenisstraf van meer dan twee jaar werd veroordeeld, kon hij het label van serious violent offender krijgen. Ten aanzien van hen kon de rechter minimum ‘non parole periods’ opleggen. De rechter bepaalde welk deel van de straf niet samendrukbaar was, d.w.z. welk deel zeker moet worden uitgevoerd zonder dat de veroordeelde voor VI in aanmerking komt. Bovendien konden serious violent offenders verplicht worden hun volledige straf uit te zitten indien er een risico bestond op het plegen van nieuwe strafbare feiten uit de lijst (controversiële invoering van s. 105). Echter, de regel ‘eens een serious violent offender, altijd een serious violent offender’ gold hier niet. Eens de straf was uitgezeten, verviel de status. Wie tot levenslang veroordeeld was, wie preventief gedetineerd was of geweldsdelictplegers die een straf van 15 jaar of meer uitzaten, kwamen in aanmerking voor VI na 10 jaar. Voor levenslang veroordeelden en preventief gedetineerden kon de rechter zelfs een straf boven dit minimum bepalen. Geweldsdelictplegers die minder dan 15 jaar gevangenisstraf kregen kwamen niet in aanmerking voor VI. Ten aanzien van non-specified offenders creëerde men een milder regime. Zij kwamen in aanmerking voor VI op 1/3 van hun straf i.p.v. op 1/2. Degenen die 12 maanden of meer gevangenisstraf moesten uitzitten, kwamen automatisch vrij op 2/3 van hun straf, wie minder dan 12 maanden kreeg kon na 1/2 de gevangenis verlaten.
14
e. Uitbreiding
van
alternatieven
en
stijging
van
de
gevangenispopulatie De bestaande alternatieve straffen – supervisie o.l.v. een probatieassistent8, periodieke detentie9, ‘cummunity service’10 en ‘community care’ – werden uitgebreid met huisarrest als autonome sanctie. Deze sanctie ging eerst als pilootproject van start in Auckland en was pas in 1999 volledig van kracht. Er waren dus heel wat beschikbare alternatieven in Nieuw-Zeeland die konden worden aangewend om de stijgende gevangenispopulatie de kop in te drukken. Toch bleef de gevangenenpopulatie gestaag groeien. Een van de redenen is dat de categorie ‘serious violent offender’ sterk vertegenwoordigd werd in de gevangenispopulatie en dat deze gedetineerden bovendien langer in de gevangenis verbleven en een groter deel van hun straf uitzaten. Aangezien enkel een beperkt aantal onder hen in aanmerking kwam VI, dikte de gevangenispopulatie nog meer aan. “The serious violant offender group thus produces a multiplier effect in prison population data, raising overall population by a factor far beyond what their numbers would suggest.”11 Deze verhoging werd niet gecompenseerd
door
de
effectieve
daling
in
het
aantal
uitgesproken
gevangenisstraffen voor minder ernstige misdrijven. Als we de balans opmaken wat betreft strafrecht in de jaren 90 in Nieuw-Zeeland dan komen we tot een betreurende conclusie. “At the end of 1993, New Zealand had arrived at a position – an increase in imprisonment rates coupled with a dramatic increase in the use of noncustodial penalties – not unlike those in most American jurisdictions.”12 8
Probatie wordt sinds 1985 supervisie genoemd in Nieuw-Zeeland. Werd in 1966 ingevoerd als straf voor volwassenen. Periodieke detentie vereiste één dag per week aanwezigheid in een detentiecentrum. In 1969 kregen 288 mensen periodieke detentie opgelegd, in 1974 was dit gestegen naar 3010. Het was de meest succesvolle alternatieve straf in Nieuw-Zeeland tot het in 2002 werd vervangen door een gelijkaardige straf ‘community work’ 10 Deze alternatieve straf werd in 1980 ingevoerd. Er was geen wekelijkse aanwezigheid vereist in een centrum van waaruit ze naar een bepaalde werkplaats werden gezonden zoals dat het geval was bij periodieke detentie. De gestrafte moest een bepaald aantal uren werken, maximum 200 uren gespreid over en periode van 12 maanden. Deze straf was voorbehouden aan personen die geen gevaar konden betekenen voor de samenleving én die een specifieke vaardigheid bezaten (vb. kunstenaars of muzikanten) waarvan de overheid gebruik kon maken. 11 M., BROWN EN W., YOUNG, ‘Recent trends in sentencing and penal policy in New Zealand’, International Criminal Justice Review, 2000, Vol. 10, 7. 12 T.M. THORP, ‘Sentencing and punishment in New Zealand 1981-1993’, in: Tonry, M. en Hatlestad, K., (eds.), Sentencing Reform in overcrowded times: a comparative perspective, Oxford, University Press, 1997, 168. 9
15
f. The Sentencing Act 2002, Parole Act 2002, Victims Act 2002 Strafrechthervormingen
worden
meestal
doorgevoerd
naar
aanleiding
van
maatschappelijke gebeurtenissen, zo ook in Nieuw-Zeeland in de jaren ’90. De grote opkomst van ‘populist punitiveness’ verwerkt in propaganda uitgaande van politieke partijen en lobbygroepen wereldwijd is achteraf gezien immers niet veroorzaakt door een stijging in criminaliteit.1314 Zoals hierboven werd aangehaald was een stijging in de cijfers was wel zichtbaar in de periode 1987-1993, maar in de daaropvolgende jaren was er noch een terugval noch een stijging merkbaar.15 In Nieuw-Zeeland werd en wordt de perceptie van de bevolking beïnvloed door populistische uitspraken van lobbygroepen (zoals Sensible Sentencing Trust) die de indruk wekken dat er een immer stijgende criminaliteit is. De verkiezingen in 1999 in Nieuw-Zeeland werden voorafgegaan door een referendum, op touw gezet door de bevolking zelf. Een overgrote meerderheid, 91,75%, steunde het voorstel om strengere straffen op te leggen en meer aandacht te geven aan slachtoffers. Hoewel de regering er aanvankelijk weinig oren naar had, bracht het referendum de discussies omtrent strafrechtelijk beleid van de periferie naar het centrum. Drie nieuwe wetgevende instrumenten werden in het leven geroepen en door het Parlement goedgekeurd. De Sentencing Act 2002, Parole Act 2002 en Victims Act 2002 traden op 1 juli 2002 in werking. “The government clearly wanted the Victims Act, the Sentencing Act and the Parole Act to be seen as an integrated package which reflected widespread public concern about crime.”16 De Sentencing Act 2002 wijzigde het strafrechtelijk landschap in Nieuw-Zeeland grondig. De Act bepaalde voor het eerst in de Nieuw-Zeelandse geschiedenis een aantal principes en doelen die de rechters moeten volgen wanneer ze straffen opleggen. Hoewel de regering overwoog om meer radicale stappen te nemen zoals numerieke ‘sentencing guidelines’, heeft ze uiteindelijk gekozen voor een zeer gematigd of zelfs conservatief model dat de rechters in beperkte mate stuurt. Section 13
J.V., ROBERTS, ‘Sentencing reform in New Zealand: an analysis of teh Sentencing Act 2002’, Autralian and New Zealand Journal of Criminology, 2003, 36, 249. 14 Ibid., 249. 15 G. NEWBOLD, The Problem of Prisons: Corrections Reform in New Zealand since 1840, Wellington, Dunmore Publishing, 2007, 101; J.V., ROBERTS, ‘Sentencing reform in New Zealand: an analysis of teh Sentencing Act 2002’, Autralian and New Zealand Journal of Criminology, 2003, 36, 250. 16 J.V., ROBERTS, ‘Sentencing reform in New Zealand: an analysis of teh Sentencing Act 2002’, Autralian and New Zealand Journal of Criminology, 2003, 36, 251.
16
7 Sentencing Act incorporeert een verscheidenheid aan doelen, zowel deontologische als utilitaristische. Deze zullen later besproken worden. Wat de 10 principes betreft die worden vermeld in Section 8, komen we tot dezelfde conclusie, nl. een enorme gevarieerdheid. De codificatie van de door common law ontwikkelde verzwarende en verzachtende omstandigheden in de Sentencing Act 2002, is bijzonder belangrijk. Het wetgevend orgaan verwerft op deze manier meer controle over het beleid. Die codificatie klinkt zeer vernieuwend, en dat was ze hoogstwaarschijnlijk ook geweest indien ze niet was voorafgegaan door de zinsnede “nothing implies that a factor referred to must be given greater weight than any other factor that the court might take into account”.17 Wat niets vernieuwend toevoegt, kan moeilijk tot richtlijn dienen. Het lag in de lijn van denken van die tijd18 om toch voor alle gewelddadige delictplegers VI mogelijk te maken. Toch verlengde de wetgever de ‘non parole period’ voor levenslang gestraften wanneer er een verzwarende omstandigheid aanwezig is. In plaats van voor 10 jaar werden zij automatisch uitgesloten van VI voor een periode van 17 jaar. De rechter kon voor preventief gedetineerden en andere straffen van bepaalde duur langere ‘non parole periods’ opleggen dan het wettelijk bepaalde. De grens van 12 maanden werd verlegd naar 2 jaar. De gevangene die tot meer dan 2 jaar gevangenisstraf was veroordeeld, werd niet automatisch vrijgelaten op 2/3, maar kwam op 1/3 van de straf in aanmerking voor VI, tenzij de rechter een langere minimumstraf had bepaald. Degenen die 2 jaar of minder uitzaten kwamen niet in aanmerking voor VI, maar werden automatisch vrijgelaten na 1/2 van de straf. Deze nieuwe wetten brachten heel wat veranderingen met zich mee, niet het minst de stijging van de gevangenenpopulatie. “After 2000 there were unprecedented increases in prison populations in New Zealand, partly as a result of the Sentencing Act and the Parole Act which became effective in July 2002.”19 Wie veroordeeld is tot meer dan 2 17
S. 9 (4) Sentencing Act 2002 Dit had te maken met de opstart van IOM (Integrated Offender Management) in 1996: een systeem dat werd ontwikkeld voor de Parole Board om een objectieve beoordeling van de kans op recidive mogelijk te maken. 19 G. NEWBOLD, The Problem of Prisons: Corrections Reform in New Zealand since 1840, Wellington, Dunmore Publishing, 2007, 155. 18
17
jaar gevangenisstraf komt niet meer automatisch vrij, maar wordt vanaf nu onderworpen aan de discretionaire macht van de Parole Board. B. België a. Civil law roots België werd in 1830 onafhankelijk. De Belgische grondwetgever zou alle wetboeken herzien. Voor wat het strafrecht betreft, gebeurde dit m.n. voor het materieel strafrecht. Het nieuwe strafwetboek uit 1866 ter vervanging van de Code pénal van 1810 was – met uitzondering van de mildering van straffen – niet enorm vernieuwend. Bijgevolg steunt het strafrecht in België vandaag nog grotendeels op de Napoleontische codificaties. De Code d’instruction criminelle van 1808 is tot op heden nooit volledig herzien. Desalniettemin waren er twee belangrijke innovaties op strafrechtelijk gebied in de 19de eeuw. b. 19e eeuwse innovaties Ten eerste werd de wet Lejeune van 31 mei 1888 inzake de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling goedgekeurd. Lejeune viseerde twee categorieën, namelijk langdurig gestraften en de plegers van geringe misdrijven. De ideeën dat de gevangenisstraf een ultimum remedium moet zijn en dat straffen enkel nut hebben indien men rekening houdt met het individu, stonden centraal. In het eerste luik van de wet Lejeune werd de veroordeling met uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf geïntroduceerd. Pas met de Probatiewet van 29 juni 1964 werden opschorting en probatie ingevoerd. België was in vergelijking met Nieuw-Zeeland een laatbloeier wat de opstart van een probatiesysteem betreft. Het tweede luik van de wet Lejeune, de VI, beïnvloedt de strafuitvoering van de straf. Zoals in Nieuw-Zeeland wordt de vrijheidsstraf niet volledig uitgevoerd. Ze wordt vroegtijdig beëindigd, waarna een proefperiode start waarin er controle wordt uitgeoefend op de vrijgelatene. De VI was eigenlijk een loutere gunst voor de happy few. De gevangenissdirecteur deed een gemotiveerd voorstel aan de Minister van Justitie, die daarna autonoom besliste.20 Wie vroegtijdig werd vrijgelaten, moest zich aan zijn voorwaarden zien te houden gedurende een proeftijd, die qua duur soms 20
Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering,: de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 6.
18
tweemaal de resterende strafduur bedroeg.21 Om een VI te bekomen, moest de gedetineerde voldoen aan bepaalde tijdsvoorwaarden: ofwel 1/3e van de straf met een minimum van 3 maanden, of 2/3e met een minimum van 6 maanden ingeval de gedetineerde zich bevond in status van wettelijke herhaling. De andere voorwaarde was subjectiever en betrof de mogelijkheden tot reclassering en het bewijs dat de gedetineerde effectief verbeterd was.22 Opvallend is dat de wet Lejeune deze twee voorwaarden slecht onderbouwde. De wet regelde namelijk niets m.b.t. de berekeningswijze van de twee termijnen.23 Ook de regeling omtrent de subjectieve voorwaarde was heel zwak uitgewerkt. Desondanks bleef dit luik van de wet Lejeune nagenoeg een eeuw gelden. Het werd voor de eerste keer pas vervangen door de wet van 5 maart 199824 en later nog eens door de wet van 17 mei 2006.25 Echter, de VI was en is nog steeds niet de enige vorm van vervoegde invrijheidstelling in België. Door de jaren heen is men geëvolueerd naar een systeem van ambtshalve invrijheidstelling.26 Zoals in Nieuw-Zeeland komt een veroordeelde na het uitzitten van een beperkt gedeelte van zijn straf automatisch vrij. c. Jaren ‘60 De Probatiewet van 1964 ontstond na WOII, tijdens een periode van welvaart, politieke consensus en economische heropleving. Net als in Nieuw-Zeeland wordt in zo’n periode gestreefd naar een humaner strafrecht. In Nieuw-Zeeland zagen veel alternatieve straffen het licht, in België werd er meer aandacht geschonken aan de rechtspositie van delinquenten onder invloed van het EVRM 1950. Resocialisering werd het hoofdthema: er werd gestreefd naar een individualisering (aanpassing van de 21
J. GOETHALS, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia press, 2000, 5. 22 Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering,: de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 6. 23 Ibid., 5. 24 Wet 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnorrmalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998 en de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, B.S. 2 april 1998. 25 Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het kader van de strafuitvoeringsmodaliteiten, B.S. 15 juni 2006 26
Ministeriële omzendbrief nr. 1522/IX van 28 oktober 1987: Voorlopige invrijheidstelling met het oog op gratie, Onuitg., Bespreking: Fatik, 1988, 14.
19
straf aan de dader) op alle niveaus van de strafrechtsketen. Dit alles kwam tot stand onder invloed van het ‘nieuw sociaal verweer’, een denkrichting die de maakbaarheid van de mens propageerde. Het is niet toevallig dat ook op dat moment de Wet Bescherming Maatschappij van 1 juli 1964 ontstond. Geestesgestoorden kregen vanaf dan geen straf meer opgelegd, maar een maatregel van onbepaalde duur. Ook de Jeugdbeschermingswet van 1965 zag toen het licht. Er tekende zich in België een tweesporenstelsel af. Enerzijds werden geestesgestoorden en jongeren zoveel mogelijk uit het strafrecht gelicht en aan niet-repressieve maatregelen onderworpen, anderzijds bleven normale delinquenten onderworpen aan het gewone strafrecht, waarbij men de straf zoveel mogelijk trachtte te individualiseren. Een treffend voorbeeld van die individualisering is de Probatiewet van 1964 die verschillende mogelijkheden creëerde voor de rechter om de straf op niveau van de straftoemeting te individualiseren. Opschorting van de uitspraak en uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf konden vanaf dan gecombineerd worden met probatie in de vorm van probatievoorwaarden zoals het volgen van een behandeling. De negatieve impact of detentieschade die men opliep bij het uitzitten van korte gevangenisstraffen kon zo vermeden worden. De wetgever concipieerde probatie als een modaliteit van uitstel of opschorting, maar niet als een zelfstandige straf zoals in Nieuw-Zeeland.27 d. Justitie op de achtergrond De optimistische geest van de jaren 60 keerde zich evenwel in de jaren 70 toen de oliecrisis begon. De regering had de middelen niet om de nodige practici aan te stellen die zouden zorgen voor een controle op de naleving van de probatievoorwaarden. Zonder dergelijke controle verliest het strafrecht aan geloofwaardigheid. In de praktijk bleek het probatiesysteem niet goed te werken. Er waren onvoldoende middelen om een toereikend aantal probatieassistenten aan te werven. De zware caseload van de probatieassistenten speelde het systeem ook parten. Vervolgens kreeg het rechtssysteem in België heel wat kritiek te verduren. Waarom blijven investeren in resocialisatie als de recidive alsmaar toeneemt? De kritiek kwam voornamelijk vanuit academische hoek terwijl de aandacht voor justitie in het 27
Zie infra, p. 64.
20
parlement en de regering bijzonder beperkt was, vooral op het einde van de jaren ’60 en ’70 toen de economische crisis een hoogtepunt bereikt had. e. Een aanloop naar een structurele hervorming Pas door de onopgeloste moordaanslagen van de Bende van Nijvel werd de Belgische regering wakker geschud. Het parlement richtte in 1988 een parlementaire onderzoekscommissie op die onderzoek moest verrichten naar de wijze waarop de bestrijding van banditisme en terrorisme georganiseerd werd. Deze commissie legde heel wat pijnpunten bloot in de Belgische strafrechtsketen. Een grondige hervorming van de politie was hoogdringend en ook justitie diende werk te maken van een verbetering van de rechten van slachtoffers en een terugdringing van de straffeloosheid. De commissie oordeelde dat de werking van justitie gebrekkig was in alle opzichten en de traagheid in het bijzonder nefast. Traagheid troef zou men durven stellen, want het enige dat gebeurde op vlak van justitie was de invoering van de wet van 10 februari 1994 houdende de regeling van een procedure voor de bemiddeling in strafzaken. Het was een doeltreffend middel om de hoge werklast bij justitie te verlichten. Nog voor een dossier bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, wordt door de procureur des Konings bemiddeling in strafzaken aangeboden als hij denkt niet meer dan 2 jaar te moeten vorderen voor een gepleegd misdrijf. Een parketmagistraat treedt dan op als bemiddelaar. De maatregelen die kunnen worden opgelegd zijn het volbrengen van een gemeenschapsdienst, vergoeding of herstel van schade en het volgen van een behandeling of opleiding. Indien men aan alle voorwaarden voldoet, volgt er verval van strafvordering. Pas met de zaak Dutroux-Nihoul in 1996 zou ook de bevolking uit een diepe slaap ontwaken. “De publieke verontwaardiging over de gebrekkige werking van het gerecht, die leidde tot de Witte Mars op Brussel in oktober 1996, vormde de katalysator voor een hele reeks bijzonder ingrijpende hervormingen.”28 Veel van die hervormingen situeerden zich op het vlak van strafprocesrecht en zijn voor deze uiteenzetting minder relevant. Desalniettemin stond het Belgische strafrecht in 1996 op een breekpunt. Vanaf dan begonnen de beleidsmakers het strafrechtelijk beleid 28
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal strafrecht in hoofdlijnen, I, Antwerpen, Maklu, 2006, 15
21
grondig in vraag te stellen. De parlementaire onderzoekscommissie die naar aanleiding van de zaak Dutroux-Nihoul werd opgericht, dwong justitie tot de opmaak van een geëxpliciteerd strafrechtelijk beleid. Ze pleitte voor de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken die de aspecten van de strafuitvoering (voornamelijk VI en voorlopige invrijheidstelling) zouden overnemen van de uitvoerende macht. Het feit dat de uitvoerende macht zo kon sleutelen aan de straf die door de rechter was opgelegd, werd gezien als een schending van het rechtszekerheidsbeginsel. De Minister van Justitie – een politiek verkozene – kon te pas en te onpas ministeriële omzendbrieven uitvaardigden die qua rechtsbescherming nauwelijks te vergelijken waren met wettelijke regelingen. Ook de rechters voelden zich voorbijgestoken, hun gezag werd immers helemaal uitgehold door de macht die de Minister van Jusitie zich had toegeëigend. De oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken zou de balans herstellen. Met de nieuwe Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling werd het tweede luik van de wet Lejeune vervangen. Veel veranderde er echter niet, behalve dat de Commissies Voorwaardelijke Invrijheidstelling nu beslisten over VI en niet de Minister van Justitie. In 2007 werden de strafuitvoeringsrechtbanken (hierna: SURB) effectief opgericht.29 Het strafrechtelijk landschap in België werd hierdoor grondig hertekend. De VI was intussen al overgeheveld naar de Commissies VI met de wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling, maar dit was slechts een maatregel in afwachting van de oprichting van SURB.30 De VI, als voornaamste strafuitvoeringsmodaliteit, valt nu onder de bevoegdheid van de SURB. Daarnaast werden de SURB ook bevoegd voor de toekenning van beperkte detentie, elektronisch toezicht en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met oog op overlevering. Op 15 juni 2006 verscheen de Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het kader van de strafuitvoeringsmodaliteiten in het Belgisch 29
Wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken Omdat een grondwetswijziging nodig was voor de oprichting van SURB heeft men in afwachting daarvan de Commissies VI opgericht. De Minister verloor in 1998 de bevoegdheid om VI toe te kennen. Met de oprichting van de SURB zou de Minister van Justitie helemaal van het toneel verdwijnen. 30
22
Staatsblad.
Deze
wet
codificeert
de
vervroegde
invrijheidstellingen,
de
strafuitvoeringsmodaliteiten en de onderbrekingen van de detentie van veroordeelden, en regelt de verdeling van de bevoegdheden tussen de uitvoerende en de rechterlijke macht. Gezien de grondige hervormingen die deze wet teweegbrengt, zijn niet alle bepalingen onmiddellijk in werking getreden. Wat de VI betreft, traden de bepalingen die van toepassing zijn ten aanzien van veroordeelden met een geheel van straffen in uitvoering boven de drie jaar in werking op 1 februari 2007. De bepalingen die van toepassing zijn ten aanzien van veroordeelden voor wie het totaal aan hoofdgevangenisstraffen tot en met drie jaar bedraagt, zullen uiterlijk op 1 september 2012 in werking treden.31 Daarnaast werd er opmerkelijk veel aandacht gegeven aan de rechten van het slachtoffer in navolging van de opkomst van de slachtofferbeweging. De restorative justice benadering kreeg ook bijval in België onder de noemer van ‘herstelrecht’. Nieuwe
initiatieven
zoals
het
elektronisch
toezicht,
pilootprojecten
m.b.t.
herstelbemiddeling van meerderjarigen zagen in de periode na de zaak Dutroux het licht.3233 Het straffenpakket werd in 2002 uitgebreid met de werkstraf. Voorheen bestond er dienstverlening ten bate van de gemeenschap die kon worden opgelegd bij bemiddeling in strafzaken of als probatievoorwaarde. Vanaf 2002 wordt dit de werkstraf genoemd en wordt ze verheven tot een autonome straf. C. Conclusie België en Nieuw-Zeeland zijn twee landen met een totaal verschillende achtergrond. Nieuw-Zeeland staat in een common law traditie met diepe wortels in het Engelse strafrecht. België is een traditioneel civil law land dat sinds zijn onafhankelijkheid sterk aan de Napoleontische codes is blijven vasthouden. Beide landen hebben echter bestaande codificaties voor het domein van het strafrecht waarop de invloed van de 31
Art. 5 W. 24 juli 2008. Toch kreeg herstelbemiddeling pas in 2005 een wettelijk kader met de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake bemiddeling. De wet trad pas in werking op 31 januari 2006. Hoewel herstelbemiddeling een enorme vooruitgang betekent op vlak van erkenning van de rechten van het slachtoffer, heeft het slechts een beperkte weerslag op strafrechtelijk gebied. Het leidt niet tot verval van strafvervolging zoals bij bemiddeling in strafzaken. Het is eerder een symbolisch herstel van de schade aan het slachtoffer en de rechter kan de uitkomst van herstelbemiddeling in aanmerking nemen bij het bepalen van de straf maar is er niet toe verplicht. In de praktijk zal een onafhankelijke bemiddelingsdienst bemiddelaars ter beschikking stellen. Herstelbemiddeling kan in alle fasen voorkomen tot aan de strafuitvoering. 32
23
rechterlijke macht onmiskenbaar is. België heeft als EU-land ontwikkelingen op vlak van mensenrechten tot in het strafrecht doorgevoerd, wat tot een humaner strafrecht heeft geleid. Sinds de jaren 60 ligt de focus er op resocialisering en individualisering. Dezelfde trend is zichtbaar in Nieuw-Zeeland door de ontwikkeling van een waaier aan alternatieve straffen in de jaren 60, met dit verschil dat de beleidsmakers het onderscheid tussen de plegers van geweldsdelicten en plegers van geweldloze misdrijven zoals eigendomsmisdrijven viseerden. Dit tweesporenstelsel, dat zich begin jaren 90 ontwikkelde in Nieuw-Zeeland, heeft de gevangenenpopulatie enorm doen stijgen. In België is dit onderscheid veel minder ontwikkeld, maar wordt vooral belang gehecht aan het onderscheid tussen primair veroordeelden en recidivisten zoals bijvoorbeeld bij VI. Ook seksuele delinquenten werden geviseerd in de nasleep van de zaak Dutroux. De publieke opinie was immers bijzonder gevoelig voor bepaalde zedenfeiten. In Nieuw-Zeeland ging men onder druk van de media en lobbygroepen die de indruk wekten dat de criminaliteit de pan uit rees, het geweld langer en strenger straffen. De beleidsmakers in Nieuw-Zeeland hebben voornamelijk gesleuteld hebben aan de tijdsvoorwaarden van de VI. In België heeft de zaak Dutroux ook de nodige media-aandacht gekregen hetgeen voor een versneld bewustmakingsproces heeft gezorgd. In België was echter in eerste instantie een diepgaande structurele hervorming van justitie aan de orde, m.n. de hervorming van de politie en de oprichting van de SURB.
24
II.
HOOFDSTUK II: De strafwet
In dit hoofdstuk bekijken vergelijken we de zwaarte van de strafmaat in België met Nieuw-Zeeland. Verder wordt de indeling van misdrijven en de bevoegde rechtscolleges in Nieuw-Zeeland en België besproken. Misdrijven worden in NieuwZeeland en België ingedeeld in verschillende categorieën. Terwijl er in NieuwZeeland slechts twee categorieën bestaan, nl. summary offences en indictable offences, onderscheidt België drie categorieën: misdaden, wanbedrijven en overtredingen. In beide landen zijn de aard van het misdrijf en het bevoegde rechtscollege aan elkaar gerelateerd. a. Strafwet met zware straffen Een kenmerk van het Belgische strafrecht is de rigiditeit van de voorgeschreven straffen. Hoewel men met het vernieuwd strafwetboek een mildering van de straffen heeft doorgevoerd, blijkt de maximumstraf van 30 jaar bij tijdelijke straffen in België toch zeer hoog in vergelijking met andere Europese landen zoals Zweden waar de maximumstraf 10 jaar bedraagt. Het is echter moeilijk om na te gaan of België in vergelijking met Nieuw-Zeeland ook een streng strafregime heeft, omdat bijna alle misdrijven met hun respectieve straf met elkaar vergeleken zouden moeten worden hetgeen niet eenvoudig is. Voor het misdrijf van diefstal zonder geweld of bedreiging bijvoorbeeld bepaalt s. 223 Crimes Act gevangenisstraffen naargelang de waarde van de gestolen goederen (3 maanden indien de waarde van de goederen minder dan $500 bedraagt, indien de waarde tussen $500 en $1000 ligt wordt het maximum 1 jaar, indien de waarde boven de $1000 ligt is de maximumstraf 7 jaar). Het Belgisch strafwetboek bepaalt voor diefstal slechts een enkele straf van 1 maand tot vijf jaar en een geldboete van 26 euro tot vijfhonderd euro (Art. 436 Sw.). Bovendien zou, om een doeltreffende vergelijking te kunnen maken, moeten nagegaan worden of de definitie van diefstal in beide landen overeenstemt. Op het eerste zicht lijkt de gevangenisstraf voor het misdrijf van verkrachting in Nieuw-Zeeland zeer zwaar te zijn in vergelijking met België. Het wordt bestraft met maximum 20 jaar gevangenisstraf ongeacht of het om een volwassene of minderjarige gaat. In België wordt verkrachting bestraft met een straf van 5 tot 10 jaar (Art. 375 Sw.). Ook hier mag men niet te snel concluderen dat Nieuw-Zeeland een zwaardere strafmaat voorziet voor het misdrijf verkrachting dan België want indien het verkrachting in
25
België wordt gepleegd op een minderjarige die de leeftijd van 10 jaar nog niet bereikt heeft, stijgt de straf naar 20-30 jaar gevangenisstraf. Om de rigiditeit van de strafmaat tussen beide landen correct te vergelijken, moeten dus alle nuances in kaart gebracht worden hetgeen heel wat onderzoek vergt. We dienen op te merken dat de strafmaat zoals die in het Belgisch Strafwetboek is bepaald, door de rechters niet strikt gevolgd wordt. De aanneming van verzachtende omstandigheden is mettertijd een automatisme geworden in België, hieruit blijkt dat strafmaat niet meer aan het rechtsgevoel van vandaag beantwoord. Het overmatig gebruik van de techniek van verzachtende omstandigheden, die ertoe dient om straffen op te leggen beneden het wettelijk bepaalde minimum, kan eigenlijk gemakkelijk uitgeschakeld worden door de minimumstraffen af te schaffen.34 In Nieuw-Zeeland bepaalt de wet enkel maximumstraffen, vandaar dat er geen behoefte bestaat aan de rechtsfiguur van verzachtende omstandigheden zoals ze in België wordt toegepast. b. Indeling van misdrijven en bevoegde rechtscolleges A. Nieuw-Zeeland In Nieuw-Zeeland is de hiërarchie van de rechtbanken vierledig: District Court, High Court, Court of Appeal en Supreme Court. Afhankelijk van de ernst van het misdrijf zal een beklaagde voor de District Court dan wel voor de High Court moeten verschijnen. Alle kleine misdrijven of ‘summary offences’35 – waarop meestal een geldboete staat – komen bij de District Court en krijgen daar een verkorte procesgang36 zonder jury. Ook het merendeel van minder ernstige ‘indictable offences’37 komen voor de District Court.38 Indictable offences zijn misdrijven waarop 34
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal strafrecht in hoofdlijnen, I, Antwerpen, Maklu, 2006, 249. 35 Summary Offences Act 1981 36 De verkorte procesgang voor ‘summary offences’ duidt op het verschil met de procesgang voor ‘indictable offences’ die in 2 stappen verloopt. Wanneer een zaak voor de jury verschijnt moest tot voor kort eerst een preliminair getuigenverhoor plaatsvinden. De vervolgende partij moest aantonen dat het bewijs voldoende was om de beklaagde voor de rechter te brengen. Deze mondelinge procedure is recent (29 juni 2009) afgeschaft om efficiëntie en een snellere procesgang te verzekeren. De procesgang verloopt nu geheel schriftelijk, tenzij een uitzondering door de rechter wordt toegestaan (Criminal Procedure Bill 2005 – Bill 158-2) 37 Crimes Act 1961 38 De vervolgende partij heeft de keuze ten aanzien van een ruim aantal ‘indictable offences’ om via de verkorte procedure dan wel via de 2 stappen procedure verder te gaan. Indien ze de verkorte procedure verkiest dan heeft de vervolgde partij nog steeds de keuze om voor een alleenzetelend rechter te verschijnen dan wel voor een jury.
26
steeds een gevangenisstraf staat en die in de regel berecht worden door een jury. Dit laatste moet genuanceerd worden omdat er enkel een automatisch keuzerecht voor een juryproces bestaat wanneer op het misdrijf een wettelijk bepaalde straf van 3 maanden of meer staat.39 Indien aan het misdrijf een gevangenisstraf van 14 jaar of meer is gekoppeld, is de verschijning voor een jury echter verplicht.40 De High Court behandelt de meest ernstige misdrijven die vatbaar zijn voor juryrechtspraak. De Court of Appeal hoort alle zaken van de High Court of van de juryuitspraken van de District Court waartegen hoger beroep is ingesteld. Zaken van uitzonderlijk hoog belang of waarvan de moeilijkheidsgraad de knowhow van de High Court overstijgt, worden ook door de Court of Appeal behandeld d.m.v. verwijzing. In uitzonderlijke omstandigheden bestaat er een ultiem beroepsrecht bij Supreme Court sinds 2003. Daarvoor gebeurde dat bij de Privy Council in Londen. Zoals men kan verwachten komt de werklast voornamelijk terecht op de schouders van de rechters in de District Courts. Een vergelijking tussen de cijfers uit 2001 en 2005 toont dit aan. In 2005 belandde ongeveer 99,8% van de strafzaken bij de District Courts, waarvan 98,4% werden behandeld door een alleenzetelend rechter, en 1,6% voor een jury. Slechts 0,2% van de zaken wordt door de High Court behandeld.41 B. België De indeling van de misdrijven in het Belgisch strafrecht is drieledig in plaats van tweeledig zoals in Nieuw-Zeeland. Ten eerste zijn er overtredingen waarop politiestraffen staan. Vervolgens zijn er wanbedrijven waarop correctionele straffen staan en tenslotte misdaden waarop criminele straffen staan. Politiestraffen zijn vrijheidsstraffen van 1 tot 7 dagen, geldboeten van 1 tot 25 euro en werkstraffen van 20 tot 45 uren die door de politierechtbank worden uitgesproken. Correctionele straffen zijn vrijheidstraffen die in principe de vijf jaar niet overschrijden, geldboeten van 26 euro en meer en werkstraffen van 46 tot 300 uren. Deze straffen worden door de correctionele rechtbank uitgesproken. De criminele straffen ten slotte zijn 39
Als de beklaagde niet kiest voor de behandeling van zijn zaak voor een jury dan kan een alleenzetelend rechter van de District Court de zaak behandelen en dit volgens de verkorte procedure. Dit is echter geen absoluut recht. Uiteindelijk ligt de beslissing in handen van de rechter want hij kan altijd weigeren om een ‘indictable offence’ volgens de verkorte procedure te behandelen. 40 Sections 361B and 361C Crimes Act 1961 41 W., BROOKBANKS, ‘The criminal justice process: an overview’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 139.
27
vrijheidsstraffen (opsluiting en hechtenis) die de vijf jaar overtreffen en geldboeten van 26 euro en meer, en komen voor het Hof van assisen. Vroeger hing de drieledige structuur rechtstreeks samen met de bevoegde rechtscolleges, maar tegenwoordig is die correlatie verzwakt door de invoering van de mogelijkheid tot correctionalisering en contraventionalisering. Een criminele straf wordt mits aanneming van verzachtende omstandigheden een correctionele straf en een correctionele straf wordt mits aanneming van verzachtende omstandigheden een politiestraf. De wettelijk bepaalde straf komt dus nauwelijks overeen met de straf die uiteindelijk wordt opgelegd door de rechter. In België wordt de aard van het misdrijf bepaald door de strafmaat, er geldt een kwantitatief criterium. In Nieuw-Zeeland is er eerder een breuklijn tussen ernstige en minder ernstige misdrijven, hetgeen een kwalitatief onderscheid is. De NieuwZeelandse indeling sluit meer aan bij de realiteit dan de Belgische. Echter, een tweedelige indeling in de Belgische rechtsorde invoeren zou geen sinecure zijn. Eerst en vooral zou er een grondwetswijziging nodig zijn en in tweede instantie zou de (mogelijke afschaffing van de) juryrechtspraak bij het Hof van Assisen ter discussie staan.42
42
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal strafrecht in hoofdlijnen, I, Antwerpen, Maklu, 2006, 157
28
III.
HOOFDSTUK III: Vervolging
In het derde hoofdstuk wordt voornamelijk de vervolging van strafrechtelijke misdrijven door het Openbaar Ministerie, met nadruk op de maatregelen die de openbare aanklager kan nemen opdat misdrijven niet doorstromen naar het procesrechtelijk stadium. In België is de opsporing en vervolging uitsluitend in handen van de politie en het Openbaar Ministerie. In Nieuw-Zeeland is dat grotendeels hetzelfde, behalve dat burgers daar het recht hebben om een private vervolging te starten op het niveau van de summary offences. In Nieuw-Zeeland en in België bestaan er heel wat maatregelen die de openbare aanklager kan nemen opdat het niet tot een strafproces zou leiden. In de eerste plaats kan hij seponeren. Hij beslist discretionair of hij al dan niet vervolgt. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn zoals twijfel omtrent schuld, de hoge kosten verbonden aan de vervolging, onvoldoende maatschappelijk belang, onbekende dader of verjaring van de feiten. In België moet de seponeringsbeslissing gemotiveerd worden. De zaak wordt dan zonder gevolg gerangschikt, maar de openbare aanklager kan steeds op die beslissing terugkomen tot op het moment dat de strafvordering verjaard is. Alle misdrijven komen in aanmerking voor seponering. a. Nieuw-Zeeland i. Onderhandelde bekentenis In Nieuw-Zeeland bestaat er een aparte techniek, m.n. ‘plea bargaining’, ook ‘charge negotiations’ genoemd, waarbij de vervolgende partij en de beklaagde onderhandelen over de strafvordering en tot een overeenkomst trachten te komen. De beklaagde bekent schuld en in ruil daarvoor belooft de vervolgende partij strafvermindering. In ruil voor een schuldbekentenis kan de vervolgende partij niet enkel een minder ernstig feit ten laste leggen, hij kan ook het aantal aanklachten reduceren of zelfs het feitenrelaas van de gebeurtenissen waarop de aanklacht is gestoeld, aanpassen. De openbare aanklager is na een succesvolle onderhandeling zeker van de veroordeling. Ter terechtzitting gaat men voorbij aan de bewijsvoering want enkel de bekentenis van de beklaagde telt nu nog als uitgangspunt voor de bepaling van de straf. “Charge
29
negotiations, sometimes called ‘plea bargaining’, is an increasingly popular, albeit controversial, aspect of the criminal trial process.”43 “It would seem that in New Zealand defence practice in this area varies between districts, and maybe influenced by the personal relationships defence lawyers have with prosecutors and police, and their own level of professional experience.”44 De voordelen van een ‘plea bargain’ zijn voornamelijk een versnelde en goedkopere afhandeling van de zaak en het feit dat getuigen gespaard blijven van de traumatische ervaring van een verschijning voor de rechtbank, maar er zijn ook gevaren aan verbonden: de vervolgende partij neigt dikwijls naar een ‘overcharging’ ook wel ‘prosecutorial bluffing’ genoemd. Hoewel de openbare aaklager geen al te sterk dossier heeft, legt hij de verdachte toch een zeer zware tenlastelegging voor. Op die manier probeert de openbare aanklager toch een bekentenis los te krijgen. Het gevaar bestaat dat onschuldigen zo onder druk worden gezet om schuld te bekennen. Indien de partijen niet tot een akkoord komen, kan de openbare aanklager mislukte onderhandeling in het nadeel van de verdachte gebruiken door te wijzen op de weerspannigheid van de verdachte. Het onderhandelingsproces kent bovendien te weinig openheid, het is een privégebeuren dat zich tussen de partijen alleen voltrekt. Hoewel deze praktijk in Nieuw-Zeeland niet wettelijk is geregeld, zijn bepaalde vormen van ‘plea bargaining’ wel degelijk aanvaard. “It is clear that some forms of plea negotiations have been accepted and, if not actually approved of, certainly acknowledged by the superior Courts as taking place. In fact, in respect of summary proceedings plea bargaining is, to some degree, institutionalised in the form of status hearings.”45 ii. Status hearings Sinds 2000 zijn in Nieuw-Zeeland de ‘status hearings’ in werking. Dit is een hoorzitting die toegankelijk is voor de meeste beklaagden die voor een alleenzittende rechter moeten verschijnen in de District Courts. Het is dus niet toegankelijk voor personen die voor een jury moeten verschijnen. Wanneer een beklaagde geen 43
W., BROOKBANKS, ‘The criminal justice process: an overview’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 142. 44 Ibid., 143. 45 Ibid., 143.
30
schuldbekentenis aflegt voor de rechter in de District Court, dan dient zo’n ‘status hearing’ er net toe om te verzekeren dat de beklaagde voldoende geïnformeerd is over het verweer dat hij moet voeren ten aanzien van de specifieke aanklachten die hem ten laste worden gelegd. Of beter gezegd: “status hearings are intended to improve the criminal justice system by ensuring that defendants enter an informed plea to appropriate charges as soon as possible.”46 Na een ontkentenis van schuld zal de zaak worden uitgesteld tot de dag van de status hearing. Op of vóór die dag kan aan de politie gevraagd worden om een ‘disclosure package’ met een kopie van alle documenten uit het politiedossier te overhandigen aan de verdediging. Zo vertrekt een inverdenkingestelde geïnformeerd naar een informeel contact met de tegenpartij in aanwezigheid van de rechter. Tijdens een status hearing wordt er niet beslist over schuld of onschuld, maar is het de bedoeling dat de rechter, de politie en de beklaagde de zwakke en sterke punten van de zaak blootleggen. Het verweer en de aanklacht worden bediscussieerd en advocaten kunnen op dat moment ook de straf die zij voor de inverdenkinggsetelde gepast achten, proberen te verkrijgen van de rechter. Hoewel dit voorstel niet bindend is voor de rechter, zal hij hier altijd rekening mee houden. Het probleem met status hearings is dat er een wettelijke basis ontbreekt. Evenmin worden ze geregeld door een nationale ‘practice note’. Om die redenen worden ze niet in alle District Courts gehouden. Desalniettemin wordt de toepassing verantwoord door de bevoegdheid van de District Courts om hun eigen procedures vorm te geven.47 Schuld bekennen is vaak een tactische keuze aangezien dat wie schuld bekent en moet verschijnen voor de District Court, veroordeeld kan worden tot maximum 5 jaar gevangenisstraf en/of een boete van $10,000 indien de wet geen maximumboete oplegt.48 Aan de hand van cijfers kan worden aangetoond hoe belangrijk deze praktijk voor Nieuw-Zeeland is. In 2001 werd ongeveer 2/3 van de zaken voor de District Courts 46
Ibid., 143. Ibid., 144. 48 De maximum straf op een ‘indictable offence’ dat via de verkorte procedure wordt beslecht, is 5 jaar gevangenisstraf, ook al bepaalt de wet een andere maximumstraf. De boete die ofwel tesamen ofwel in de plaats van de gevangenisstraf wordt opgelegd, bedraagt maximum $ 10,000 tenzij de wet anders bepaalt (Summary Proceedings Act 1957, s 7) 47
31
zonder verdediging gevoerd omdat er in 90% van de gevallen een schuldbekentenis was. In de overige 10% had de politie de aanklacht ingetrokken. Het overige 1/3 van de zaken werd wel verdedigd omdat de verdachte geen schuld bekende. Daarvan werd 1/4 herroepen, 1/2 opgelost aan de hand van een status hearing en in 1/10 achteraf toch een schuldbekentenis bekomen. Dit betekent dat uiteindelijk maar 1/6 van de verdedigde zaken of – alle zaken in betrekking genomen – 1 zaak op 20 doorstroomt naar het procesrechtelijk stadium voor een rechter teneinde schuld of onschuld vast te stellen.49 iii. Buitengerechtelijke afhandeling in kinderschoenen In 1991 werd er in Nieuw-Zeeland een ‘Police Pre-trial Diversion Scheme’ opgestart en in datzelfde jaar konden 5619 misdrijven door dit soort herstelbemiddeling worden afgehandeld.50 Er is nochtans geen wettelijke basis voor dit systeem. Omdat niet overal in Nieuw-Zeeland zo’n systeem is uitgewerkt, creëert dit tot op heden dan ook rechtsongelijkheid.
“This
is
a
most
unsatisfactory
state
of
affairs.”51
Herstelbemiddeling vindt plaats na een eerste verschijning voor de rechter, maar voor de aanklacht formeel wordt neergelegd. De vereisten zijn dat de beschuldigde zijn schuld erkent en zich verontschuldigt t.o.v. het slachtoffer, dat het gaat om een eerste en niet-zwaarwichtig misdrijf, en dat het slachtoffer instemt met herstelbemiddeling.52 Bovendien moet de beschuldigde ook de schade herstellen waar mogelijk. Diefstal, cannabisbezit en kleine geweldplegingen komen hier hoofdzakelijk voor in aanmerking. b. België i. Buitengerechtelijke afhandeling ‘Plea bargaining’ is een common law concept dat in een civil law land als België dusdanig niet voorkomt. Echter, dat betekent niet dat België geen eigen oplossingen heeft gezocht voor deze problematiek. In principe doelt de ‘plea bargaining’ techniek 49
http://www.courtsofnz.govt.nz/from/judicial-reports/documents/DistrictCourtReport20012002.PDF/view 50 T.M. THORP, ‘Sentencing and punishment in New Zealand 1981-1993’, in: Tonry, M. en Hatlestad, K., (eds.), Sentencing Reform in overcrowded times: a comparative perspective, Oxford, University Press, 1997, 167. 51 G., HALL, ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 269. 52 Ibid., 269.
32
op een kostenverlaging en een snellere en goedkopere afhandeling van zaken waarbij de schuld vaststaat.53 Ook in België heeft men technieken ontwikkeld om de afhandeling van een zaak te versnellen. Het Openbaar Ministerie in België heeft verschillende mogelijkheden om een zaak buitengerechtelijk af te handelen. Het verschil met de ‘plea bargain’ techniek is dat een buitengerechtelijke afhandeling de molen van het gerechtelijk apparaat niet in gang zet, terwijl een ‘plea bargain’ wel in de rechtbank plaatsvindt. In eerste instantie kan het OM besluiten om de zaak te seponeren. Er zijn nog twee andere wijzen van buitengerechtelijke afdoening: de minnelijke schikking (oftewel het verval van strafvordering tegen de betaling van een geldsom)54 en de bemiddeling in strafzaken.55 Zij gaan nog verder dan seponering, omdat er wel een verval van strafvordering mee gepaard gaat. Het is een discretionaire beslissing van het OM en kan enkel met instemming van de verdachte worden opgelegd. ii. De minnelijke schikking Bij een minnelijke schikking stelt het OM voor om niet te vervolgen in ruil voor de betaling van een geldsom en op voorwaarde dat de dader het niet-betwiste deel van de schade vergoedt. Deze maatregel kan enkel voor feiten die strafbaar zijn met een geldboete en/of een gevangenisstraf van maximum 5 jaar, maar in werkelijkheid wordt het toepassingsgebied beperkt tot misdrijven die strafbaar zijn met maximum 6 maanden.56 Deze techniek heeft als voordeel dat de afhandeling wordt versneld en dat het gerechtelijk apparaat niet in gang wordt gezet. moeilijk iii. Bemiddeling in strafzaken De bemiddeling in strafzaken bestaat sinds 1994.57 Het parket kan de dader oproepen om tot een oplossing te komen zonder de strafvordering in te stellen. Het is de taak van de parketmagistraat om te bemiddelen tussen dader en slachtoffer. Zo kan er een 53
Een minpunt van de ‘plea bargaining’ techniek is dat de moeilijk bereikbare absolute zekerheid over schuld of onschuld – evengoed een kenmerk van andere systemen – penibeler wordt wegens de grote druk die op de verdachte komt te liggen. 54 Art. 216 bis Sv. 55 Art. 216 ter Sv. 56 Circulaires van de parketten-generaal gericht tot de parketmagistraten die niet worden gepubliceerd (nu in ministeriële richtlijnen) 57 zie infra, p. 20.
33
feitelijke bemiddeling tussen dader en slachtoffer plaatsvinden, waarbij de schadevergoeding wordt geregeld. Echter, de bemiddelingspraktijk zal voornamelijk gevoerd worden tussen de parketmagistraat en de verdachte zonder dat het slachtoffer erbij betrokken wordt. Het parket kan voorstellen om een opleiding of therapie te volgen, of kan de verdachte verzoeken een maatschappelijke dienstverlening van maximaal 120 uur uit te voeren binnen een termijn van 1 maand of maximum 6 maanden. De procureur kan de bemiddeling enkel voorstellen indien hij meent geen straf te moeten vorderen van meer dan 2 jaar gevangenisstraf. Het gaat om de straf in concreto – met toepassing van de verzachtende omstandigheden – waardoor het toepassingsgebied van bemiddeling veel groter is dan bij minnelijke schikking. Aangezien zeer veel misdaden in België vatbaar zijn voor correctionalisering, kunnen bijna alle misdaden in aanmerking komen voor bemiddeling. De procureur moet dus inschatten welke straf hij zou opleggen in een concreet geval en komt hiermee in het vaarwater van de rechter omdat de straftoemeting principieel tot het terrein van de rechter behoort. iv. Opschorting
van
de
uitspraak
opgelegd
door
de
onderzoeksgerechten Verder dienen we hier ook de Probatiewet te vermelden omdat de figuur van de opschorting van de uitspraak58 niet alleen door de rechter maar ook door de onderzoekgerechten kan worden uitgesproken. Net zoals de ‘plea bargaining’ techniek, vereist de opschorting de instemming van de verdachte. Er is dus sprake van een akkoord in die zin dat de verdachte de opschorting als modaliteit om het rechtsgeding te beslissen, aanvaardt. Het logische gevolg is dat de verdachte hiermee ook aanvaardt dat hij als dader van het misdrijf wordt beschouwd evenwel zonder dat dit gelijk staat aan een bekentenis. c. Besluit België en Nieuw-Zeeland hebben elk hun eigen systeem uitgedacht om een veroordeling met een snellere procesgang te verzekeren. België heeft op niveau van de strafvervolging maatregelen getroffen die het gerechtelijk apparaat ontlasten, zoals 58
zie infra, p. 49
34
de minnelijke schikking en de bemiddeling in strafzaken. Het pluspunt daarbij is dat de strafvordering niet wordt ingesteld. De ‘plea bargaining’ techniek, in de vorm van status hearings, speelt zich daarentegen af binnen de rechtbank, waarbij wel een strafvordering wordt ingesteld. Uit cijfers blijkt dat de ‘plea bargaining’ techniek enorme successen boekt, toch boekt Nieuw-Zeeland in veel mindere mate dan België de winst van de ontlasting van het gerechtelijk apparaat. Of de ‘plea bargaining’ techniek ook onomwonden in België kan ingevoerd worden is m.i. sterk te betwijfelen. De negatieve aspecten, zoals de kans op het bestraffen van onschuldigen door ‘overcharging’ of ‘prosecutorial bluffing’ maken deze techniek onpopulair, niet in het minst omdat deze een loopje neemt met Art. 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces. In België kan een verdachte geen onderhandelingen voeren met het O.M. Hij kan enkel hopen dat met zijn medewerking tijdens het onderzoek en de eventuele bekentenis die daaruit voortvloeit, rekening wordt gehouden op het moment dat de rechter de straf bepaalt.
35
IV.
HOOFDSTUK IV: Straftoemeting en het probleem van dispariteit
In dit hoofdstuk wordt de straftoemeting en het probleem van dispariteit besproken. Dit is de schakel in de strafrechtsketen waarin de strafrechter de hoofdrol speelt en de straf bepaalt die hij in een bepaald geval oplegt. We gaan eerst na in hoeverre de strafrechter in die keuze beperkt wordt. In België en Nieuw-Zeeland is het de rechterlijke macht die de straf oplegt. Welke straf de rechter uiteindelijk zal uitspreken is afhankelijk van verschillende factoren. In eerste instantie wordt de rechter beperkt door de wet, hij kan namelijk geen straf opleggen boven de maximumstraf. Ook de jurisdictie die geldt voor een bepaalde rechtbank beperkt de mogelijkheden van de rechter. De District Courts in NieuwZeeland mogen geen gevangenisstraf opleggen die hoger is dan 5 jaar. Traditioneel heeft de rechter een bijzonder ruime beoordelingsbevoegdheid, hetgeen op het principe van rechterlijke onafhankelijkheid steunt. Hij kiest welke straf het meest geschikt is in een individuele situatie. Het doel van deze ruime beoordelingsvrijheid is een verregaande individualisering, m.n. het opleggen van een straf op maat naargelang de omstandigheden van het misdrijf en de persoonlijkheid van de dader. “Indeed the most significant feature of sentencing in New Zealand is the fact that the sentencing Judge is vested with a discretion: ‘he or she must weigh, usually intuitively, the various purposes of punishment, consider the circumstances of the offence and the charachteristics of the offender, and choose the sentencing alternative that does justice to the offender, the victim and the community alike’.”59 Die discretionaire macht van de rechter heeft in verschillende landen tot het probleem van dispariteit in straftoemetingspraktijken geleid. Dispariteit verwijst naar een inconsistentie bij straftoemeting hetgeen veroorzaakt wordt door verschillende factoren zoals bijvoorbeeld de persoonlijke mening van de rechter. In Nieuw-Zeeland moet men ook voor ogen houden dat de invoering van de Sentencing Act samen met de Parole Act in 2002 gebeurde in een sterk punitief klimaat. Die ‘populist punitiveness’ is zelfs doorgedrongen tot in de uitspraken van rechters zelf. “... as 59
G., HALL, ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 253.
36
increasingly judges have appeared to consider public opinion at sentencing, and this may have affected sentence lengths.”60 Volgens ROBERTS worden langere straffen vaak gerechtvaardigd op grond van ‘community reaction’, dit is ongetwijfeld een factor die dispariteit in de hand werkt.61 In R. v Watson en R. v Lundy werden minimumstraffen opgelegd met uitsluiting van VI gedurende 17 jaar en respectievelijk 20 jaar.62 In beide zaken hield de rechtbank rekening met publieke reacties tegen zware criminaliteit. a. Nieuw-Zeeland en België i. Straftoemetingsdoelen en straftoemetingsprincipes In 2002 koos de wetgever in Nieuw-Zeeland
ervoor om de strafdoelen en
strafprincipes te verwettelijken. Ook in België werd nagedacht over de verwettelijking van strafdoelen om de rechter te verplichten zijn straftoemetingsbeslissing te motiveren en om het gebruik van alternatieve sancties te stimuleren. Volgens de Raad van Europa is dit een belangrijke remedie om de dispariteit in straftoemeting in te dijken.63 In België is men zover gekomen om erover na te denken. Zorgvuldig denkwerk is m.i. geen overbodige luxe, want men moet zich hoeden voor een onsamenhangend geheel van doelen en principes zonder daarbij een methode te voorzien om prioriteiten te bepalen. Dit is m.i. de lapsus in het Nieuw-Zeelandse systeem geweest. Men heeft een mengeling van preventieve, restoratieve, rehabilitatieve en neo-retributieve doelen en principes verwettelijkt zonder enige vorm
van
consistentie.
Desalniettemin
werpen
tegenstanders
van
de
eenheidsbenaderingen op dat men eerder moet uitgaan van het noodzakelijk hybride en multifunctionele karakter van het strafrecht omdat het de complexe en pluralistische attitudes t.a.v. criminaliteit beter weerspiegelt en voortdurende verandering stimuleert.64 Er
zijn
acht
strafdoelen
opgenomen
in
s.
7
Sentencing
Act:
de
verantwoordelijkheidszin van de dader aanspreken, de dader publiek verantwoordelijk 60
J.V., ROBERTS, ‘Sentencing reform in New Zealand: an analysis of teh Sentencing Act 2002’, Autralian and New Zealand Journal of Criminology, 2003, 36, 252. 61 Ibid., 252 62 R v Lundy, 2002 CA 106-02, CA 137-02; R v Watson, 1999 NZLR 257 63 I., AERTSEN, I., ‘Strafdoelen en sancties: voorstellen van de commissie straftoemeting”, in Van Daele, D. en Welzenis, I., (ed.), Actuele thema’s uit het strafrecht en de criminologie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2004, 17 64 Ibid., 29-30.
37
stellen voor zijn gedrag, de belangen van het slachtoffer benadrukken, herstel bevorderen, uiting geven aan maatschappelijke afkeuring, anderen potentiële delinquenten afschrikken, beschermen van de maatschappij en bevorderen van rehabilitatie en re-integratie van de dader. Deze doeleinden hebben geen onderlinge hiërarchie, ze zijn gelijkwaardig aan elkaar. In feite vormde deze verwettelijking simpelweg een erkenning van wat reeds ontwikkeld was door common law.65 “In this sense they may be regarded as legislating the status quo.”66 Wat betreft de tien strafprincipes67 die in s. 8 Sentencing Act 2002 zijn opgesomd, komt ROBERTS tot dezelfde conclusie: ze bevestigen het reeds gekende en toegepaste.68
Opvallend
is
wel
dat
het
proportionaliteitsprincipe
oververtegenwoordigd is. Hoewel het hier om één en hetzelfde principe gaat, laat de Sentencing Act het in 5 verschillende principes telkens opnieuw aan bod komen. Dit geeft blijk van een retributieve aanpak waarin vergelding centraal staat: de verdiende straf moet worden opgelegd en moet evenredig zijn aan de ernst van de feiten. Verder wordt ook het principe van de gevangenisstraf als ultimum remedium gepromoot en wordt het gebruik van alternatieve straffen aanbevolen. Daartegenover staat dan dat rechters de maximumstraf moeten opleggen als het misdrijf in zijn meest ernstige vorm voorkomt: “Judges must impose the maximum penalty if the offence is whithin the most serious cases of that offence.”69
65
J.V., ROBERTS, ‘Sentencing reform in New Zealand: an analysis of teh Sentencing Act 2002’, Autralian and New Zealand Journal of Criminology, 2003, 36, 255. 66 Ibid., 255. 67 Bij het opleggen van een straf moet de rechter met verschillende principes rekening houden. Hij moet de ernst van de feiten in een specifiek geval in rekening brengen, alsook de graad van strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de delinquent (a). Daarnaast moet hij ook de ernst van het misdrijf beoordelen in vergelijking met andere misdrijven (b). De rechter moet de maximumstraf opleggen indien het misdrijf in zijn meest ernstige vorm voorkomt (c) en hij moet evenwel een straf opleggen die de maximumstraf benadert indien het misdrijf dicht aanleunt bij de meest ernstige vorm (d). Verder moet de rechter rekening houden met het streven naar consistentie in straftoemeting en nagaan welke straffen voor gelijkaardige misdrijven werden opgelegd door andere rechters in het verleden (e). Hij moet rekening houden met informatie die hem ter beschikking wordt gesteld over het effect van het misdrijf op het slachtoffer (f). Ook moet hij de straf met de minst nadelige gevolgen opleggen, rekening houdend met de hiërarchie van straffen (g) en moet hij rekening houden met persoonlijke omstandigheden van de delinquent die erop wijzen dat een bepaalde sanctie onevenredig leed zou veroorzaken (h). De rechter moet de persoonlijke, familiale, gemeenschaps– en culturele achtergrond van een persoon in rekening brengen wanneer hij een straf of een andere maatregel oplegt die rehabilitatief van aard is (i). Ten slotte moet de rechter ook de gekende of mogelijks toekomstige resultaten van restorative justice ontwikkelingen in rekening brengen (j). 68 J.V., ROBERTS, ‘Sentencing reform in New Zealand: an analysis of teh Sentencing Act 2002’, Autralian and New Zealand Journal of Criminology, 2003, 36, 256. 69 S. 8(c) Sentencing Act 2002.
38
Het mag duidelijk zijn dat er heel wat denkwerk voorafgaat aan zulke conceptuele kaders. In België werd die denktank reeds in gang gezet door de Commissie Holsters in 2004. Over de doelen die zij voorstelde70, is geen eensgezindheid ontstaan. De Commissie schuift bijvoorbeeld de voorbeeldfunctie of het afschrikkingseffect van de straf volledig terzijde. Critici ondersteunen dit idee niet, omdat het ten aanzien van bepaalde inbreuken, zoals verkeersovertredingen, toch een groot nut heeft. Er zal eerst nog jaren gediscussieerd moeten worden vooraleer er een reeks klare doelstellingen zal ontstaan. 71 In tegenstelling tot wetgever in Nieuw-Zeeland koos de Commissie Holsters wel voor een zeer duidelijke richting: de herstelrechtelijke visie waarin probleem- en conflictoplossend denken tussen de bij het misdrijf betrokken partijen centraal staat.72 ii. Een hiërarchie van straffen: Nieuw-Zeeland Naast doelen en principes bepaalt de Sentencing Act in sections 11-17 ook een hiërarchie van straffen die invulling geeft aan het principe van s. 8(g), nl. dat de straf met de minst nadelige gevolgen moet opgelegd worden (least restrictive outcome). De hiërarchie van straffen begint bij boetes en reparatie, gaande over supervisie (wat vroeger probatie heette), werkstraf, vervolgens intensive supervision, community detention, waarna huisarrest volgt, en eindigt bij de zwaarste straf, nl. de gevangenisstraf. De Sentencing Act 2002 bevat daarenboven een bepaling in section 16(1) die de gevangenisstraf zoveel mogelijk afraadt. Een gelijkaardige bepaling bestaat in België niet. Section 39 bepaalt dat i.p.v. een gevangenisstraf, huisarrest of een werkstraf, de rechter ook een boete mag opleggen, tenzij er een expliciete bepaling bestaat die het omgekeerde bepaalt. Supervisie, werkstraf, intensieve supervisie, en community detention kunnen ook i.p.v. een gevangenisstraf worden opgelegd.73 70
Maatschappelijke afkeuring, bevorderen van probleemoplossing, herstel van schade tesamen vernoemd met bevorderen van maatschappelijke integratie, en beschermen van de maatschappij. 71 LAMON, H. EN STAESSENS N., “De voorstellen van de subcommissie Straftoemeting becommentarieerd”, in Aertsen, I., Beyens, K., De Valck, S. en Pieters, F., (eds.), De Commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 32. 72 I., AERTSEN, I., ‘Strafdoelen en sancties: voorstellen van de commissie straftoemeting”, in Van Daele, D. en Welzenis, I., (ed.), Actuele thema’s uit het strafrecht en de criminologie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2004, 26. 73 Ss. 45, 54B, 55, 69B, 80A Sentencing Act 2002.
39
iii. Verplichte minimumstraffen: Nieuw-Zeeland De bepalingen waarin de wetgever een verplichte straf heeft opgelegd, komen niet veel voor, bijvoorbeeld: levenslange opsluiting voor landverraad.74 Het is een ongewoon verschijnsel dat de wetgevende macht de rechtsprekende macht in die mate zou beperken. Echter, er zijn wel verschillende bepalingen die verplichte minimumstraffen opleggen. Bovendien heeft de wetgever voor bepaalde misdrijven een wettelijk vermoeden gecreëerd dat een gevangenisstraf moet worden opgelegd tenzij de rechter dit niet geoorloofd acht wegens bijzondere omstandigheden.75 Voor het misdrijf moord bijvoorbeeld is er een positief vermoeden gecreëerd voor een levenslange gevangenisstraf. Levenslang gestraften moeten volgens de wet minimum 10 jaar gevangenisstraf uitzitten vooraleer VI kan toegestaan worden. In geval van specifieke verzwarende omstandigheden wordt dit minimum opgetrokken naar 17 jaar. b. Verdere evolutie in Nieuw-Zeeland Het invoeren van straftoemetingsdoelen– en principes is niet de enige mogelijke remedie tegen de problematiek van dispariteit bij straftoemeting. Nieuw-Zeeland heeft nog meer maatregelen getroffen. i. Gerechtelijke zelfregulering via rechtspraak in hoger beroep In Nieuw-Zeeland heeft men ervoor gekozen om aan gerechtelijke zelfregulering te doen via rechtspraak in hoger beroep (judicial guidance). Hoewel de wet veelvuldig voorziet in maximumstraffen, blijken de straffen toch geen goede leidraad te zijn voor het bepalen van een straf. Hoger beroep is nog steeds de belangrijkste factor bij het sturen van de discretionaire macht van de rechters, en dus bij het indijken van dispariteit.
74 75
S. 74(1)Crimes Act 1961. Bijvoorbeeld S. 202BA en S. 128B Crimes Act 1961.
40
ii. Guideline judgements van de Court of Appeal Het precedentensysteem kan slecht in beperkte mate dienst doen om een geschikte straf te bepalen, aangezien het feitenrelaas van elke zaak verschillend is. “The doctrine of precedent does not mean that decisions relating to particular sentences by appelate Courts are binding authorities on lower Courts in the same way as decisions on substantive law, since sentencing decisions can be no more than examples of how a Court deals with a particular offender in relation to a particular offence.”76 De Court of Appeal heeft om die reden ‘guideline judgements’ ontwikkeld ten behoeve van de lagere rechtbanken. Deze uitspraken zijn van algemene aard en niet toegespitst op de feiten. De rechters in hoger beroep gebruiken ze om in een individuele uitspraak duidelijkheid te scheppen omtrent de mogelijke straffen voor de verschillende verschijningsvormen van een bepaald misdrijf. De guideline judgements van de Court of Appeal kunnen verschillende vormen aannemen. Ten eerste kunnen ze een startpunt of maatstaf creëren m.b.v. een lijst van straffen die in vorige uitspraken werden opgelegd. Ten tweede kunnen ze de gevallen (situationeel m.b.t. de omstandigheden of persoonlijk m.b.t. de dader) opsommen die verzwarende of verzachtende omstandigheden kunnen uitmaken en ten slotte kunnen ze ook een differentiatie maken naargelang de relatieve ernst van een misdrijf. Uiteindelijk zorgen zulke uitspraken voor een betere verspreiding van het beleid rond strafpraktijken omdat ze referentiepunten vermelden. Ze kunnen de dispariteit werkelijk doen afnemen omdat ze de rechter en raadsman een houvast verschaffen. District Courts moeten rekening houden met guideline judgements, maar ze mogen niet slaafs gekopieerd worden. Het is de rechter toegestaan om een andere straf op te leggen in zaken waarvan het feitenrelaas danig afwijkt van het gemiddelde relaas dus ze verbinden de rechter zeker niet op een absolute wijze.77
76
G., HALL, , ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 261. 77 G., HALL, , ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 262.
41
Zo heeft de Court of Appeal in R v Fatu78 vier regels opgesteld die van toepassing zijn in geval van verkoop van meta-amfetamine: •
Kleine hoeveelheid (<5 gram): 2 tot 4 jaar gevangenisstraf
•
Commerciële hoeveelheid (5-250 gram): 3 tot 9 jaar gevangenisstraf
•
Grote
commerciële
hoeveelheden
(250-500
gram):
8
tot
11
jaar
gevangenisstraf •
Zeer grote commerciële hoeveelheden (500 gram of meer): 10 jaar tot levenslange gevangenisstraf
Er zijn voor– en nadelen verbonden aan deze richtlijnen. Het tere punt is dat guideline jugdements niet bindend zijn. Er bestaat geen enkele wettelijke basis voor de judgements. Bovendien bestaan er maar zeer weinig guideline judgements in verhouding tot het grote aantal uitspraken waarbij een straf wordt opgelegd. De rechter kan nog lang niet voor elk misdrijf (of categorie van misdrijven) terugvallen op guideline judgements. Zoals te verwachten worden ze voornamelijk voor zware misdrijven ontwikkeld en niet voor de veel voorkomende kleine misdrijven. Ze worden enkel naar aanleiding van een specifieke zaak ontwikkeld, aldus is men in Nieuw-Zeeland nog ver verwijderd van alomvattende straftoemetingsprincipes. Er is verder geen algemene regel die bepaalt hoe rechters tot een globaal oordeel kunnen komen door de verzwarende en verzachtende omstandigheden tegen elkaar af te wegen in één en dezelfde zaak. “Indeed, ‘the Achilles’ heel of the guideline judgements is said to be that there is no rule specifying how the various factors should be combined to arrive at an overall statement.”79 iii. Opstart van een Sentencing Council De Court of Appeal heeft te weinig ervaring, inzicht en expertise om straftoemeting te sturen, en een ontoereikend budget om de kosteneffectiviteit van de verschillende strafopties te onderzoeken. New Zealand Law Commission opperde om die reden in 2006
dat
het
inrichten
straftoemetingsrichtlijnen
van
een
ontwikkelt
en
Sentencing een
Council
algemeen
die
specifieke
straftoemetingsbeleid
uitstippelt, een betere oplossing zou zijn in de strijd tegen dispariteit. De rechter zou 78
R v Fatu [2006] 2 NZLR 72 G., HALL, , ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 263. 79
42
op die manier een leidraad hebben om de aard en de lengte van de straf te bepalen in individuele zaken. Zo zou er in de toekomst uiteindelijk consistentie in straftoemeting ontstaan in het hele land.80 In juli 2007 gaf het parlement gevolg aan de wens van de Law Commission. De Sentencing Council Act 2007 werd goedgekeurd en trad in werking op 1 november van datzelfde jaar. De samenstelling en werking van de Sentencing Council was gebaseerd op het model van Sentencing Council van het Verenigd Koninkrijk. Echter, in plaats van een stelselmatige uitwerking van straftoemetingsprincipes zoals in het Verenigd Koninkrijk, kreeg de Sentencing Council in Nieuw-Zeeland de opdracht om een alomvattende serie van basisregels te creëren die door de bevolking geraadpleegd kunnen worden. In tegenstelling tot in Engeland, zou de ultieme beslissing om uitwerking te geven aan de richtlijnen liggen bij het parlement. De Council zou haar werk onder goedkeuring van de Minister van Justitie aan het Parlement voorleggen. Belangrijk om weten is dat telkens de Council een richtlijn opstelt, tegelijk het te verwachten effect op de gevangenispopulatie moet worden weergeven.81 Zo zou de bevolking uiteindelijk bewust worden gemaakt van de gevolgen en kosten van strengere gevangenisstraffen. Dit zou wel eens een manier kunnen zijn om tegengewicht te bieden aan het ‘popular punitiveness’ of ‘law and order’ discours. Met de verkiezingen in 2008 kwam ‘The National Party’ aan de macht. Het nieuw samengestelde parlement gaf kort daarna te kennen dat ze nieuwe wet geen uitwerking wilde verlenen. Ze steunde het plan van Labour om een Sentencing Council op te richten, niet.82 De macht om sentencing guidelines te bepalen, die traditioneel in handen lag van de rechters in hoger beroep, overhevelen een nietrechterlijk orgaan, was voor National een brug te ver. De Court of Appeal ging vanaf dan gewoon door met het opstellen van guideline judgements. In R v AM (2010) vaardigde ze een herwerkte richtlijn uit m.b.t. seksuele aanranding en verkrachting.83 De Court of Appeal schrijft voor:
80
A., LATU EN A., LUCAS,‘Discretion in the New Zealand Criminal Justice System: The Position of Maori and Pacifi Islanders’, Journal of South Pacific Law, 2008, 84-93. 81 W., YOUNG EN C., BROWNING, ‘New Zealand’s Sentencing Council’, Crim.L.R., 2008, 295. 82 http://www.pco.parliament.govt.nz/legislation-waiting-to-be-brought-into-force/ 83 NZLS Issue 748 3 maart 2010
43
•
seksuele
aanranding
zonder
verzwarende
omstandigheden84:
een
gevangenisstraf van 6 tot 8 jaar •
wanneer er gematigd geweld gepleegd werd en wanneer de feiten met voorbedachte rade werden gepleegd: 7 tot 13 jaar
•
verzwarende omstandigheden zijn: 12 tot 18 jaar
•
Iemand die verschillende feiten heeft gepleegd binnen een bepaalde tijdspanne: 16 tot 20 jaar c. Besluit
In België zijn strafdoelen en principes niet ingeschreven in de wet. De rechter is niet verplicht de motivering van zijn strafkeuze in verband te brengen met strafdoelen. België heeft – op het eerder vermelde denkwerk na – verder niets verwezenlijkt om consistentie in straftoemeting te bevorderen. In Nieuw-Zeeland zijn strafdoelen en principes daarentegen verwettelijkt in de Sentencing Act 2002. De discretionaire macht van de rechter wordt echter daardoor slechts in beperkte mate aan banden gelegd. Hoewel deze wet de principes en doelen van straftoemeting omschrijft, alsook de verzwarende en verzachtende omstandigheden, heeft de wetgever er eigenlijk voor gekozen om de vaststaande gebruiken te verwettelijken. De Sentencing Act is m.i. geen hulpstuk bij het bepalen van een keuze uit het sanctiepakket, noch bij het berekenen van de lengte van de straf. “There was nothing in the face of the legislation that affected a major change to pre-existing sentencing principles.”85 Het belangrijkste is dat de wetgever nu impliciet de verantwoordelijkheid naar zich toe schuift om de doelen en principes van straftoemeting te bepalen daar waar dit vroeger het territorium van de rechterlijke macht was. Maar de rechterlijke macht gaf niet alles uit handen. De Court of Appeal vervaardigt van tijd tot tijd sentencing guidelines uit die de District Courts moeten gebruiken bij de straftoemeting. Het aantal sentencing guidelines is zeer beperkt en voornamelijk geconstrueerd rond zware misdrijven zoals verkrachting, wat niet bepaald dagelijkse kost is voor de District Courts. Daarom werd er een Sentencing Council Act goedgekeurd en er werd een 84
Verzwarende omstandigheden zijn: opzet en voorbedachte rade; geweld, vasthouding en inbraak; gepleegd door meerdere daders; gepleegd met haatgevoelens; toestemming tot seksuele activiteiten alvorens het misdrijf werd gepleegd; verkeerd begrip van de instemming van het slachtoffer, de graad van het geweld 85 W., YOUNG EN C., BROWNING, ‘New Zealand’s Sentencing Council’, Crim.L.R., 2008, 287.
44
structuur op poten gezet om die Council te laten werken. Een nieuwe samenstelling van het parlement strooide roet in het eten en de Sentencing Council werd afgeblazen. Ondertussen hebben de Courts of Appeal het uitvaardigen van sentencing guidelines voortgezet.
45
V.
HOOFDSTUK V: Straffen a. Definitie
In dit hoofdstuk worden de bestaande straffen die aan natuurlijke personen in NieuwZeeland en België kunnen worden opgelegd, besproken en vergeleken. We laten de sancties
die
aan
rechtspersonen
worden
opgelegd,
disciplinaire
sancties,
administratieve sancties opgelegd door de overheid, en het jeugdsanctierecht buiten beschouwing. We definiëren de straf als ‘een leed, door de wet bepaald en door de rechterlijke macht opgelegd als sanctie voor een misdrijf’.86 Alle straffen die hierna besproken worden vinden hun grondslag in een wet. Dat is een essentieel kenmerk van een straf, net zoals het een wezenlijke eigenschap is van straffen dat ze steeds door een rechter worden opgelegd. De interneringsmaatregel die in de plaats komt van een strafrechtelijke straf voor geestesgestoorden is geen straf omdat zij geen repressief maar opvoedend doel heeft en tegelijk de bescherming van de maatschappij nastreeft. b. Indeling van straffen In België kan men straffen indelen naargelang de strafmaat: politiestraffen, correctionele straffen, criminele straffen. Aan het Belgisch begrip misdrijf wordt invulling gegeven vanuit die indeling in straffen.87 Belangrijker is de indeling in hoofdstraffen en bijkomende straffen. Bijkomende straffen (geldboete, bijzondere verbeurdverklaring, afzetting en ontzetting en publicatie van vonnissen en arresten) kunnen enkel tezamen met een hoofdstraf (gevangenisstraf, werkstraf en geldboete) worden opgelegd. Hoofdstraffen kunnen niet gecombineerd worden met elkaar, met uitzondering van de gevangenisstraf en de geldboete waarbij de gevangenisstraf dan de hoofdstraf uitmaakt. Deze indeling zegt iets over welke combinaties van straffen mogelijk zijn. In Nieuw-Zeeland bestaat dergelijke indeling niet. Alle straffen zoals hieronder besproken, behalve de bijzondere verbeurdverklaring, kunnen als hoofdstraf worden opgelegd. De wetgever heeft daarenboven de mogelijke combinaties van straffen in de wet verankerd. De mogelijkheden in Nieuw-Zeeland zijn veel ruimer
86
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal strafrecht in hoofdlijnen, I, Antwerpen, Maklu, 2006, 355. 87 Zie infra, p. 26
46
dan de combinaties die de Belgische wetgever toelaat. Dit komt in eerste instantie door het ruimere aanbod aan straffen in Nieuw-Zeeland. In een eerste deel worden achtereenvolgens behandeld: de loutere schuldigverklaring, de opschorting en het uitstel. In een tweede deel nemen we respectievelijk het rijverbod, de ‘non-association’ order, het
gerechtelijk
stadionverbod,
afzetting
en
ontzetting,
het
strafrechtelijk
beroepsverbod en de bekendmaking van vonnissen en arresten onder de loep. In een derde deel worden de geldboete, reparatie en verbeurdverklaring besproken onder de noemer patrimoniale straffen. In een vierde deel behandelen we de ‘community based sentences’ zoals ze dat in Nieuw-Zeeland noemen. In een vijfde deel vergelijken we huisarrest in Nieuw-Zeeland met elektronisch toezicht in België en bespreken we de terbeschikkingstelling onder de noemer vrijheidsbeperkende straffen. In een zesde deel behandelen we de gevangenisstraf als vrijheidsstraf, met inbegrip van de vrijheid onder voorwaarden in België, het ‘bail-systeem’ in Nieuw-Zeeland, de voorwaardelijke en voorlopige invrijheidstelling en preventieve detentie. In een laatste deel wordt de internering als beveiligingsmaatregel in België vergeleken met de maatregelen die een Nieuw-Zeelandse rechter kan opleggen aan mensen met een ‘mental impairment’.
47
DEEL I
Hoewel de rechter normaal verplicht is om de straffen die de wet op het misdrijf voorschrijft op te leggen, vormen de loutere schuldigverklaring en de opschorting daar een uitzondering op. We bespreken hier ook het uitstel – dat verschilt van de opschorting en de schuldigverklaring omdat er wel een straf wordt opgelegd door de rechter – omdat dit zeer nauw samenhangt met de opschorting in het Belgisch strafrecht. 1. Loutere schuldigverklaring zonder oplegging van straf 1.1 Nieuw-Zeeland Een loutere schuldigverklaring zonder dat de rechter een straf oplegt, of anders gezegd ‘conviction and discharge’ is een autonome sanctie in Nieuw-Zeeland.88 De rechter mag deze sanctie enkel opleggen indien hij ervan overtuigd is dat een loutere schuldigverklaring voldoende bestraffend werkt. Indien de wet echter expliciet een minimumstraf bepaalt, dan mag de rechter geen eenvoudige schuldigverklaring opleggen. De rechter kan samen met deze sanctie, de dader eveneens opleggen het slachtoffer te compenseren voor schade. Uit de cijfers blijkt dat het gebruik van de eenvoudige schuldigverklaring is gestegen in Nieuw-Zeeland. In 1996 kwam 4% van de veroordeelden ervan af met een eenvoudige schuldigverklaring, terwijl dat in 2005 gestegen was naar 11.7% .89 Bovendien bestaat er in Nieuw-Zeeland ook ‘discharge without conviction’.90 Dit is geen straf, maar een maatregel omdat de persoon in dit geval zelfs niet wordt veroordeeld in tegenstelling tot de ‘conviction and discharge’. Indien hij schuld bekent of schuldig wordt bevonden kan de rechter hem vrijspreken zonder een straf op te leggen. De rechter kan ook hier de dader opleggen om het slachtoffer te vergoeden voor geleden schade. Net zoals bij ‘conviction and discharge’ kan de rechter ‘discharge without conviction’ enkel uitspreken indien de wet geen minimumstraf bepaalt. De Sentencing Act 2002 bepaalt verder ook: “The court must not discharge an offender without conviction unless the court is satisfied that the 88
Ss. 108-109 Sentencing Act 2002. Zie tabel in bijlage (p. 271 Criminal Justice in New Zealand). 90 Ss. 106-107 Sentencing Act 2002. 89
48
direct and indirect consequences of a conviction would be out of all proportion to the gravity of the offence.”91 1.2 België In België is het rijverbod slechts een bijkomende straf, hetgeen wil zeggen dat ze enkel kan worden opgelegd tezamen met een hoofdstraf (gevangenisstraf, werkstraf en geldboete enkel indien ze wordt opgelegd zonder gevangenisstraf). In verkeersstrafzaken wordt het rijverbod nu ook als boetevervangende straf opgelegd.92 Ze is opgenomen in een bijzondere wet, de Wegverkeerswet. Er zijn in het verleden wel wetsvoorstellen ingediend om het rijverbod als autonome straf in te voeren. Het is immers een bijzonder effectieve straf ten aanzien van vermogende delinquenten voor wie een geldboete een peulenschil is. Deze vorm van mobiliteitsbeperking kan in onze moderne maatschappij waar een auto tot statussymbool wordt verheven, een zeer doeltreffende sanctie zijn. 2. Uitstel van tenuitvoerlegging van de straf en opschorting van de uitspraak 2.1 België In België zijn uitstel en opschorting gunsten die de rechter discretionair kan verlenen. Het gerechtelijk verleden is de belangrijkste maatstaf om uitstel of opschorting toe te staan. Uitstel dateert van de Wet Lejeune 1888, opschorting is van recentere datum, ingevoerd door de Probatiewet 1964. Opschorting van de uitspraak betekent dat de rechter zich beperkt tot de uitspraak over de schuldvraag, maar geen straf oplegt. De tenlastelegging moet wel bewezen zijn en de beklaagde moet ook toestemmen met de opschorting. Opschorting is mogelijk t.a.v. personen die in het verleden geen straf van meer dan 6 maanden hebben opgelopen. De straf in concreto die de rechter wenst op te leggen mag niet meer dan 5 jaar bedragen of moet een werkstraf zijn. Indien de beklaagde verzoekt om een opschorting dan moet de rechter bij toekenning of weigering zijn beslissing bijzonder motiveren.
91 92
S. 107 Sentencing Act 2002. Art. 69bis Wegveerswet.
49
Als de rechter bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de straf wordt uitgesteld, zal hij nog een straf uitspreken maar bepalen dat de straf gedurende een bepaalde proeftermijn wordt uitgesteld. Gedurende deze proeftermijn moet de veroordeelde zich goed gedragen. Doorstaat de veroordeelde de proeftermijn, dan vervalt de strafvordering. Uitstel is mogelijk t.a.v. personen die in het verleden geen straf van meer dan 12 maanden hebben opgelopen. De rechter moet nagaan welke straf hij wenst op te leggen en als dit een werkstraf of een gevangenisstraf van minder dan 5 jaar is, dan kan hij uitstel toestaan. De proeftijd bedraagt 1 tot 5 jaar zowel bij uitstel als bij opschorting. In geval van uitstel wordt de proeftijd verkort tot maximum 3 jaar indien de rechter meent geen gevangenisstraf van meer dan 6 maanden, een werkstraf of een geldboete te moeten opleggen. Gedurende de proeftermijn kan het uitstel of de opschorting herroepen worden indien de beklaagde of veroordeelde een nieuw misdrijf pleegt. Bij uitstel zal de straf die de rechter al had uitgesproken, uitgevoerd worden. Bij opschorting heeft de rechter geen straf bepaald, dus moet de beklaagde opnieuw voor de rechter verschijnen zodat die een straf kan bepalen. Hoewel zeer veel misdrijven in de praktijk in aanmerking komen voor uitstel en opschorting, blijkt dat enkel uitstel in de praktijk vaak wordt toegestaan. 93 2.2 Nieuw-Zeeland 2.2.1
Uitstel van 1993 tot 2002
In Nieuw-Zeeland introduceerde men uitstel van tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf pas in 1993, intussen is het opnieuw afgevoerd. De rechter kon in het verleden, wanneer hij een gevangenisstraf tussen 6 maanden en 2 jaar wilde opleggen, uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf uitspreken, al dan niet samen met een alternatieve straf. De proeftijd kon maximum 2 jaar bedragen.94 Indien de veroordeelde tijdens de proeftermijn een nieuw misdrijf pleegde, werd de uitgestelde straf opgelegd. Uit onderzoek is gebleken dat uitstel van de straf voornamelijk de criminelen van lagere rang treft die normaal gezien geen gevangenisstraf hadden 93
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal strafrecht in hoofdlijnen, I, Antwerpen, Maklu, 2006, 454. 94 http://www.justice.govt.nz/publications/global-publications/s/sentencing-in-new-zealand-astatistical-analysis/suspended-prison-sentences
50
gekregen. Uitstel werd meestal in de plaats van een werkstraf opgelegd.95 De straf miste haar doel, want ze was ingevoerd om de gevangenispopulatie te doen slinken en daartoe moet ze in de plaats van een gevangenisstraf worden opgelegd. Het gebruik ervan steeg enorm sinds de invoering, maar in de Sentencing Act 2002 werd om bovenstaande reden het uitstel van tenuitvoerlegging van de straf afgeschaft. 2.2.2
Sinds 2002: ‘order to come up for sentence if called upon’
Toch kunnen we niet spreken van een totale afschaffing van uitstel van tenuitvoerlegging van de straf. Eigenlijk werd het verdoken terug ingevoerd door ss. 110-111 Sentencing Act 2002. Rechters kunnen nu de veroordeelde als het ware in vrijheid stellen op voorwaarde dat hij gevolg geeft aan een ‘order to come up for sentence if called upon’ indien hij een nieuw misdrijf pleegt waarop een gevangenisstraf van meer dan 3 maanden staat. De veroordeelde wordt pas bij die oproeping gestraft voor het oorspronkelijke feit. Om die reden leunt deze figuur m.i. meer aan bij de opschorting van de uitspraak dan het uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf. De duur van de periode waarin de veroordeelde kan opgeroepen worden om te verschijnen, bedraagt maximum een jaar vanaf de veroordeling. In 2006-2007 werd overwogen om uitstel van straf opnieuw in te voeren, maar dat voorstel werd niet aanvaard.96 3. Besluit In Nieuw-Zeeland kan de rechter een loutere schuldigverklaring uitspreken wanneer hij meent dat dit voldoende bestraffend werkt. Het voorstel om deze straf in te voeren in België kon niet op de steun rekenen van de praktijkmensen omdat volgens hen de figuur van de opschorting even doeltreffend is en bovendien het voordeel heeft dat er geen vermelding van de veroordeling op het strafblad wordt gemaakt. Opschorting is echter minder populair dan uitstel van tenuitvoerlegging van de straf bij de Belgische rechters. In Nieuw-Zeeland bestaat sinds 2002 – nadat de invoering van uitstel in 95
http://www.justice.govt.nz/publications/global-publications/s/sentencing-in-new-zealand-astatistical-analysis/suspended-prison-sentences 96 A. FREIBERG EN V. MOORE, ‘Disbelieving Suspense: Suspended Sentences of Imprisonment and Public Confidence in the Criminal Justice System’, The Australian and New Zealand Journal of Criminology, Vol 42, 1, 2009, 103.
51
1993 op een mislukking was uitgedraaid – een vergelijkbare sanctie met opschorting onder de naam ‘order to come up for sentence if called upon’. DEEL II
In dit deel bespreken we naast mobiliteitsbeperkende straf van het rijverbod, ook een aantal vrijetijdsbeperkende straffen zoals de Nieuw-Zeelandse ‘non-association order’ en het Belgische gerechtelijk stadionverbod. Daarnaast bespreken we kort de onterende straffen van afzetting en ontzetting, het beroepsverbod en de bekendmaking van vonnissen en arresten die geen tegenhangers kennen in Nieuw-Zeeland. 1. Verval van het recht tot besturen van een motorvoertuig 1.1 Nieuw-Zeeland In Nieuw-Zeeland bestaat deze sanctie als autonome straf in ss. 124-126 van de Sentencing Act 2002. Het rijverbod heeft een algemene draagwijdte en staat los van inbreuken op de Land Transport Act in verband met het wegverkeer. De meeste rijverboden worden wel opgelegd op grond van de Land Transport Act en niet op grond van de Sentencing Act.97 De rechter kan een persoon een rijverbod opleggen wanneer het feit strafbaar is met een gevangenisstraf en wanneer hij er ofwel van overtuigd is dat het misdrijf werd vergemakkelijkt door gebruik te maken van een voertuig ofwel ervan overtuigd is dat de overtreder gebruik maakte van een voertuig om te vluchten nadat hij het misdrijf beging, ongeacht of hijzelf ook bestuurder was. De periode van het rijverbod bedraagt maximum 3 jaar, maar in geval van doodslag kan de rechter naar eigen goeddunken een langere periode opleggen. 1.2 België In België is het rijverbod slechts een bijkomende straf, hetgeen wil zeggen dat ze enkel kan worden opgelegd tezamen met een hoofdstraf (gevangenisstraf, werkstraf en geldboete enkel indien ze wordt opgelegd zonder gevangenisstraf). In verkeersstrafzaken wordt het rijverbod nu ook als boetevervangende straf opgelegd.98 Ze is opgenomen in een bijzondere wet, de Wegverkeerswet.
97
G. HALL, ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 270. 98 Art. 69bis Wegveerswet.
52
Er zijn in het verleden wel wetsvoorstellen ingediend om het rijverbod als autonome straf in te voeren. Het is immers een bijzonder effectieve straf ten aanzien van vermogende delinquenten voor wie een geldboete een peulenschil is. Deze vorm van mobiliteitsbeperking kan in onze moderne maatschappij waar een auto tot statussymbool wordt verheven, een zeer doeltreffende sanctie zijn. 2. Non-association order99 Deze straf met als doel de bewegingsvrijheid van bepaalde personen te beperken werd in Nieuw-Zeeland geïntroduceerd in 1989. De rechter bepaalt in het vonnis met welke personen de veroordeelde op geen enkele manier contact mag hebben. De wet viseert in het bijzonder ‘gangmembers’. Zoals hiervoor werd benadrukt, is bendevorming in Nieuw-Zeeland een oud zeer. De straf wordt echter bijzonder weinig opgelegd.100 Het kan worden opgelegd gedurende een periode van maximum 12 maanden en voor alle misdrijven die strafbaar zijn met een gevangenisstraf. Het kan nooit samen met een gevangenisstraf worden opgelegd. 3. Het gerechtelijk stadionverbod Het gerechtelijk stadionverbod bestaat in België als bijkomende straf die een rechter kan opleggen voor een duur van 3 maanden tot 10 jaar bij een overtreding van de Voetbalwet101, maar ook i.g.v. een overtreding uit het strafwetboek of een bijzondere strafwet die in een voetbalcontext werd begaan.102 4. Afzetting en ontzetting De afzetting is enkel een bijkomende criminele straf, en kan dus in principe enkel door de hoven van assisen worden uitgesproken. De titels, graden, openbare ambten, bediening en betrekkingen waarmee een persoon bekleed is worden afgenomen.103 De veroordeelde kan ze in de toekomst wel opnieuw verwerven. . 99
Ss. 112 Sentencing Act 2002. G. HALL, ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 270. 101 Wet 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, B.S. 3 februari 1999 102 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal strafrecht in hoofdlijnen, I, Antwerpen, Maklu, 2006, 407. 103 Art. 19 Sw. 100
53
De ontzetting is een middel om het openbare leven te beschermen tegen personen die bewezen hebben niet over de vereiste goede trouw te beschikken. De rechten waaruit men kan worden ontzet worden opgesomd in art. 31 Sw., bijvoorbeeld het recht om verkozen te worden. De ontzetting kan levenslang zijn of tijdelijk en ze kan gelden op het geheel van de rechten of op slechts een gedeelte. Ze wordt enkel uitgesproken bij een veroordeling tot een criminele of correctionele hoofdstraf. In eerstgenoemd geval is de ontzetting verplicht, levenslang en slaat ze op het geheel van de rechten uit art. 31 Sw. In het tweede geval is de ontzetting facultatief, tijdelijk en kan ze maar worden uitgesproken in de gevallen bij wet bepaald. Ze zal maar betrekking hebben op een gedeelte van de rechten. In Nieuw-Zeeland bestaat er geen equivalent voor afzetting noch ontzetting uit de rechten. 5. Strafrechtelijk beroepsverbod Het strafrechtelijk beroepsverbod werd in België oorspronkelijk gezien als een middel om het handelsleven te beschermen tegen onwaardige personen. Heden ten dage wordt het gekwalificeerd als een bijkomende straf, met als gevolg dat de rechter bij het opleggen ervan rekening moet houden met de kenmerken eigen aan de veroordeelde en de ernst van de feiten in plaats van het criterium van de bescherming van het handelsleven.104 Het is beperkt in de tijd en kan maar worden opgelegd voor een periode van minstens 3 tot hoogstens 10 jaar. Het strafrechtelijk beroepsverbod kan uitgesproken worden door een strafrechter bij de veroordeling tot een bepaald misdrijf. Enerzijds kan de strafrechter een veroordeelde – tot een reeks van misdrijven opgesomd in Artikel 1 KB nr. 22 van 24 oktober 1934
105
– het verbod opleggen om nog langer een functie van bestuur,
toezicht of vertegenwoordiging uit te oefenen in een N.V., B.V.B.A of C.V. Niet enkel de persoonlijke uitoefening van de functies van bestuur, toezicht en vertegenwoordiging wordt verboden, maar ook de uitoefening hiervan via een tussenpersoon.106 De strafrechter heeft daarnaast de mogelijkheid om de veroordeelde 104
G. SCHOORENS, B. WINDEY, M. VANMEENEN, ‘Het beroepsverbod: een actuele stand van zaken’, in X. Gerechtelijk akkoord en faillissement, 2007, 16. 105 BS 27 oktober 1934. 106 G. SCHOORENS, B. WINDEY, M. VANMEENEN, ‘Het beroepsverbod: een actuele stand van zaken’, in X. Gerechtelijk akkoord en faillissement, 2007, 12.
54
– dader of medeplichtige wegens een misdrijf dat verband houdt met de staat van het faillissement of wegens misbruik van vennootschapsgoederen – te verbieden in de toekomst handelsactiviteiten in eigen naam te ontplooien. In Nieuw-Zeeland bestaat er geen equivalent van het strafrechtelijk beroepsverbod. Er bestaat wel een equivalent van het handelsrechtelijk beroepsverbod dat in België door de rechtbank van koophandel wordt uitgevaardigd tegen de niet in eer herstelde gefailleerde of tegen de gefailleerde die door een kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement en de ermee gelijkgestelde personen. Het handelsrechtelijk beroepsverbod wordt in het raam van een burgerlijke procedure uitgevaardigd waarin elke strafrechtelijke veroordeling tot een hoofdstraf achterwege blijft. Het betreft hier dus nog steeds een beveiligingsmaatregel ter bescherming van de economische samenleving.107 In Nieuw-Zeeland spreekt men in dit geval van een ‘Company Directors Disqualification’ op grond van de Companies Act 1993. 6. Bekendmaking van vonnissen en arresten In België is deze straf als zodanig niet uitdrukkelijk vermeld als zijnde van toepassing op natuurlijke personen, maar sommige bepalingen uit het strafwetboek maken wel uitdrukkelijk melding van deze straf.108 Deze straf kan ook enkel maar worden opgelegd als de wet het voorziet, bijvoorbeeld art. 18 Sw.: aanplakking van arresten houdende veroordeling tot levenslange opsluiting. Ook voor deze sanctie bestaat geen equivalent in Nieuw-Zeeland. 7. Besluit Het rijverbod als autonome sanctie invoeren in België, naar Nieuw-Zeelands voorbeeld, kan m.i. in onze moderne maatschappij waar een auto tot statussymbool wordt verheven, aanbevolen worden. Een ‘non association order’ invoeren in België of het gerechtelijk stadionverbod invoeren in Nieuw-Zeeland, is m.i. enkel aanbevelenswaardig indien er een specifieke doelgroep bestaat ten aanzien van wie de sanctie ook effectief nut heeft, nl. hooligans in Nieuw-Zeeland en bendes in België. Afzetting en ontzetting, het strafrechtelijk beroepsverbod en bekendmaking van 107
Ibid., 25. C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal strafrecht in hoofdlijnen, I, Antwerpen, Maklu, 2006, 404. 108
55
vonnissen en arresten zouden in Nieuw-Zeeland mogelijks van betekenis kunnen zijn. Het is echter moeilijk om hier uitspraak over te doen gezien dit m.i. meer onderzoek vergt naar de doelgroep die men met deze onterende sancties wenst te bereiken. Sancties invoeren die nadien aan een stille dood sterven, heeft m.i. allerminst nut. DEEL III
In het derde deel bespreken we de patrimoniale sancties: reparatie, geldboetes en de bijzondere verbeurdverklaring die zowel in Nieuw-Zeeland als in België bestaan. Het verschil is dat in Nieuw-Zeeland reparatie ook daadwerkelijk een strafrechtelijke sanctie is, terwijl in België enkel de betaling van een geldboete een strafrechtelijke sanctie is. In beide landen is de bijzondere verbeurdverklaring een bijkomende straf. 1. Reparatie Reparatie is een autonome monetaire straf in Nieuw-Zeeland. De rechter beveelt de dader een bedrag te betalen aan het slachtoffer. Het bestaat als een straf op zich, maar kan ook worden opgelegd samen met een andere straf. De Sentencing Act 2002 voorziet in een positieve injunctie t.a.v. reparatie in alle geschikte gevallen. Reparatie kan opgelegd worden indien de dader schade aan eigendom heeft berokkend of wanneer hij verlies van eigendom heeft veroorzaakt of emotionele schade heeft aangericht. Reparatie krijgt ook voorrang op boetes. Als wegens onvermogendheid niet het gehele bedrag waartoe hij veroordeeld is betaald kan worden, dan moet de veroordeelde in eerste instantie het slachtoffer schadeloos stellen. In België bestaat het herstel van schade ook, maar niet onder de vorm van een strafrechtelijke sanctie. Het bestaat onder de vorm van een schadevergoeding die de rechter n.a.v. een aquiliaanse fout oplegt. Voorwaarde is wel dat het slachtoffer zich burgerlijke partij stelt en daarbij ook een persoonlijk en rechtstreeks belang kan aantonen. De strafrechter kan slechts een schadevergoeding toekennen indien het strafbaar feit bewezen is en de schade voortvloeit uit het gepleegde misdrijf.109 Het is een civielrechtelijke sanctie. Maar heeft het zelfde doel als de hierboven beschreven Nieuw-Zeelandse reparatie, nl. de vergoeding van schade.
109
Art. 3 en 4 V.T. Sv.
56
2. Geldboetes Een geldboete is een strafrechtelijke sanctie, die zowel in België als in NieuwZeeland bestaat in de betaling van een bedrag aan de staat.110 In Nieuw-Zeeland staat op de meerderheid van de misdrijven ofwel een boete ofwel een gevangenisstraf. Een geldboete kan er wel worden opgelegd tezamen met een andere straf. Maar indien de rechter ze bovenop een gevangenisstraf wil opleggen, moet hij eerst nagaan of de wet dit expliciet toelaat. Volgens de hiërarchie van straffen móet een geldboete worden opgelegd, tenzij de rechter het nodig acht een andere straf op te leggen om het doel te bereiken dat hij voor ogen heeft of tenzij de wetsbepaling een andere specifieke straf voorziet. Er is wel een bepaling in de wet die afbreuk doet aan deze positieve injunctie, namelijk dat wanneer het voor een dader hoogst waarschijnlijk onmogelijk is om de boete te betalen, deze een werkstraf moet ondergaan. In België worden de strafrechtelijke geldboetes in principe altijd door de strafrechter uitgesproken als vergelding voor een door het Strafwetboek als misdrijf omschreven feit. Er kan een verder onderscheid gemaakt worden, tussen een geldboete als hoofdof als bijkomende straf. Bij criminele straffen, wordt ze steeds opgelegd als bijkomende straf, bij correctionele en politiestraffen kan ze opgelegd worden als hoofd- of als bijkomende straf. Art. 40 Sw, verplicht de rechter, telkens hij een boete oplegt, ook een boetevervangende gevangenisstraf op te leggen. Deze mag maximum 6 maanden, 3 maanden of 3 dagen bedragen, voor respectievelijk een misdaad, wanbedrijf of overtreding. Als de veroordeelde, de geldboete niet betaalt, zal men overgaan tot de uitvoering van de gevangenisstraf. Deze straf wordt, wegens de overbevolking van de gevangenissen, nauwelijks uitgevoerd. Een ministeriële omzendbrief van 8 november 1991 hieromtrent, pleitte reeds voor de opheffing. Sinds de ministeriële richtlijn van 22 december 1999, is dat ook effectief het geval. De rechter, die een werkstraf oplegt en in een vervangende geldboete voorziet, kan niet nog eens bijkomend een vervangende gevangenisstraf opleggen, voor het geval de geldboete niet betaald wordt. Immers art. 40 Sw. heeft alleen betrekking op een geldboete die als hoofdstraf of als bijkomende straf werd uitgesproken.111
110 111
Art. 38 van het Wetboek van Strafvordering; Sentencing Act 2002, s 39. X., CBR Jaarboek 2005-2006, Maklu, Antwerpen, 2006, 600p.
57
3. Bijzondere verbeurdverklaring Zowel in Nieuw-Zeeland als in België is de algemene verbeurdverklaring niet toegelaten. Enkel bijzondere verbeurdverklaringen kunnen als sanctie worden opgelegd, en dit in België enkel als bijkomende sanctie. In Nieuw-Zeeland staat in de Sentencing Act 2002 de bijzondere verbeurdverklaring van een motorvoertuig in de wet als autonome straf beschreven.112 Het kan als hoofdstraf of als bijkomende straf worden opgelegd voor feiten die strafbaar zijn met een gevangenisstraf van meer dan 12 maanden of met een levenslange gevangenisstraf. Het kan ook worden opgelegd bij inbreuken op specifieke bepalingen van de Land Transport Act. De rechter moet ervan overtuigd zijn dat ofwel het voertuig werd gebruikt om het misdrijf te begaan ofwel dat het voertuig de uitvoering van het misdrijf vergemakkelijkte ofwel dat het voertuig werd gebruikt om de vlucht van de dader te vergemakkelijken na het plegen van het misdrijf (ongeacht of de overtreder ook bestuurder was). Zelfs in het geval de rechter ervan overtuigd is dat het voertuig, op moment van de veroordeling, toebehoort aan de delinquent of zijn plaatsvervanger of dat de delinquent een bepaald belang heeft bij het voertuig, kan hij het voertuig confisqueren. Het is de rechter evenwel toegelaten om de straf niet op te leggen wanneer het onevenredig leed zou veroorzaken. Deze verruiming van mogelijkheden vond plaats in het kader van het opkomend probleem van ‘street racing’. Met de Vehicle Confiscation and Seizure Bill 2009 voorziet de Sentencing Act nu zelfs in de vernietiging van een motorvoertuig wanneer een derde ‘street racing offence’ wordt begaan. In België gebeurt de bijzondere verbeurdverklaring op grond van de strafwet, in Nieuw-Zeeland op grond van de Proceeds of Crime Act 1991, de Misuse of Drugs Act 1975, Fisheries Act 1996, Criminal Justice Act 1985. De redenering achter de bijzondere verbeurdverklaring is in beide landen dezelfde: raak criminelen waar het echt pijn doet, in de portemonnee. In België kan de strafrechter de bijzondere verbeurdverklaring opleggen aan de daders van een misdrijf op grond van artikel 42 en verder Sw. De rechter kan deze sanctie enkel opleggen als hij ook een hoofdstraf (geldboete of gevangenisstraf) oplegt. Door de verbeurdverklaring gaat de eigendom van goederen over van de dader naar de
112
Ss. 127-142 Sentencing Act 2002.
58
overheid. Deze goederen of gelden staan in een rechtstreeks verband tot het gepleegde misdrijf. Daarnaast heeft de strafrechter de mogelijkheid vermogensvoordelen verbeurd te verklaren sinds 1990. Dit systeem kent men ook in Nieuw-Zeeland sinds de Proceeds of Crimes Act 1991.113 Deze voordeelsontneming maakt een patrimoniale sanctie uit, naast de geldboete en de verbeurdverklaring. Met de voordeelsontneming beoogt men de voordelen welke het misdrijf heeft voortgebracht, uit het patrimonium van de veroordeelde te halen, terwijl de klassieke verbeurdverklaring bedoeld is om goederen die in rechtstreeks verband staan met het misdrijf aan de dader te ontnemen. 4. Invordering In België ligt de invorderingsgraad van de eigenlijke strafrechtelijke geldboete in vergelijking met de minnelijke schikking traditioneel zeer laag. Er wordt dus een belangrijke bron van inkomsten mislopen. De invordering gebeurt op initiatief en in naam van het openbaar ministerie. De Ontvanger der Geldboeten zal het OM bijstaan door de veroordeelde aan te manen. Daarna dan zal men een beroep doen op een gerechtsdeurwaarder. Deze zal summier de solvabiliteit van de veroordeelde nagaan en al naargelang hij het geschikt acht, stapt men over op gedwongen uitvoering of de uitvoering van de boetevervangende gevangenisstraf.114 De Ontvanger heeft ruime mogelijkheden om de veroordeelde spreiding of uitstel van betaling toe te staan. Een recent rapport van het Rekenhof stelt de zeer lage invorderingsgraad aan de kaak. Het rapport geeft aan dat net de hoogste boetes het minst worden geïnd en dat de kans op invordering groter is naarmate het bedrag van de boete kleiner is.115 Dit leidt dus tot een zekere straffeloosheid; wie er voor zorgt, dat hij op het moment van de inning van de geldboete, kennelijk insolvabel is, zal niet opgesloten worden en zal ook niet kunnen/moeten betalen omdat de boetevervangende gevangenisstraf nauwelijks wordt uitgevoerd.
113
L. MORELAND, ‘Justice in Jeopardy: The Relationship between Sentencing and Confisction Orders under the Proceeds of Crime Act’, Victoria University of Wellington Law Review, 29, 2000, 479. 114 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal strafrecht in hoofdlijnen, II, Antwerpen, Maklu, 2006, 1057. 115 Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, Tenuitvoerlegging van de patrimoniale straffen, Penale boeten en bijzondere verbeurdverklaring, 7 februari 2007, 17-18.
59
In Nieuw-Zeeland kent men het systeem van minnelijke schikking zoals in België niet. Ook daar zijn er invorderingsproblemen. Rechters kunnen daar enkel een boetevervangende gevangenisstraf opleggen, indien de betrokkene de boete wel kán betalen, maar weigert te betalen (Summary Proceedings Act 1957 S. 106 E). Spreiding of uitstel van betaling, gedwongen uitvoering en beslag op het loon behoren tot de overige mogelijkheden. Als de veroordeelde echter nog steeds niet betaalt of kan betalen dan kan de rechter een boetevervangende werkstraf van maximum 400 uren opleggen, en daarbij de boete geheel of deels kwijtschelden. Hiervoor ontbreekt echter elke wettelijke basis.116 Het is ook geen ideale oplossing omdat de werkstraf ook als alternatief ten aanzien van de gevangenisstraf wordt opgelegd. Door ze op te leggen aan wanbetalers, gaat haar strafrechtelijke waarde verloren. Ten aanzien van zeer hoge boetes of zeer lage boetes is de werkstraf af te raden als alternatief. In het kader van de invordering van geldboetes voor verkeersovertredingen heeft de NieuwZeelandse wetgever recentelijk de Sentencing Act 2002 d.m.v. de Vehicle Confiscation and Seizure Bill 2009, zoals hierboven beschreven. Deze Bill maakt het mogelijk om auto’s te confisqueren van personen die hun boetes niet hebben betaald. De opbrengst die men haalt uit de verkoop van de wagen is in eerste instantie om de boete af te lossen. 5. Besluit Reparatie invoeren als autonome straf in België, naar Nieuw-Zeelands model zou m.i. getuigen van een grote aandacht en erkenning van de rechten van het slachtoffer, zeker gezien reparatie in Nieuw-Zeeland voorrang krijgt op geldboetes die aan de staat betaald worden. Door een beginsel in te voeren dat de rechter toelaat rekening te houden met de financiële draagkracht, zoals dat in Nieuw-Zeeland bestaat117 en zoals voorgesteld door de commissie Holsters kunnen vele invorderingsproblemen in België voorkomen worden. De inbeslagname en verkoop van voertuigen naar NieuwZeelands voorbeeld kan ook dienen om invorderingsproblemen te vermijden omdat de opbrengst van de verkoop dient om de boete af te lossen.
116
http://www.justice.govt.nz/publications/global-publications/r/review-of-the-infringement-systemoptions-for-reform/9-enforcement-of-infringement-fines-by-the-collections-unit#46. 117 S. 40 (1) Sentencing Act 2002.
60
DEEL IV
In Nieuw-Zeeland kan de rechter vier verschillende soorten community-based sentences opleggen. Dat zijn straffen die in de samenleving zelf worden uitgevoerd en die de reïntegratie van de veroordeelde bevorderen. Ze dienen als alternatief voor de vrijheidsberoving. In België bestaat enkel de werkstraf als autonome straf onder de noemer van community-based sentences. In onderstaande opsomming volgen we de hiërarchie van de zwaarste naar de minst zware community-based sentence in NieuwZeeland. 1. Community detention118 Deze straf houdt in dat een persoon op een bepaald adres moet zijn gedurende een periode waarin een avondklok of dagklok wordt opgelegd. Per week zijn er een aantal dagen waarin hij zich moet houden aan het verbod om die plaats te verlaten, gewoonlijk de eigen verblijfplaats. Dit wordt elektronisch gecontroleerd m.b.v. een enkelband. De avond- of dagklok moet minimaal 2 uur bedragen en mag niet boven 84 uren per week gaan. Deze straf kan maximum voor 6 maanden worden opgelegd, maar kan ook korter zijn indien de rechter zo beslist. Het kan opgelegd worden aan personen die een misdrijf hebben gepleegd waarop een gevangenisstraf staat, huisarrest of een community-based sentence. De rechter moet er wel van overtuigd zijn dat: de beperking van bewegingsvrijheid, de kans op het plegen van een nieuw misdrijf significant zal verminderen; of dat zo één of meer doelen onder s. 7 van de Sentencing Act119 worden bereikt en dat elektronische opvolging geschikt is gezien de ernst, aard en omstandigheden van de gepleegde feiten en gezien de persoonlijkheid van de dader. Een rechter kan geen andere nalevingsvoorwaarden bepalen, buiten de aanduiding van de plaats en de uren van het verbod. Om die reden is de sanctie dan ook niet rehabilitatief van aard. Toestemming van de betrokkene en van de ‘relevant occupants’ die op hetzelfde adres verblijven is natuurlijk vereist. “The sentence is especially appropriate for offenders whose likelihood of re-offending could be reduced by restricting their movements at particular times, and at those for whom
118 119
Ss.69B-69M Sentencing Act 2002. Section 7 (a, b, e, f) Sentencing Act 2002.
61
punishment by means of a partial restriction of liberty is considered appropriate.”120 De rechter kan dus een schema uitdenken op maat van de veroordeelde. Bijvoorbeeld aan een persoon die een alcoholverslaving heeft en geregeld dronken achter het stuur kruipt, kan de rechter een verbod opleggen om de verblijfplaats te verlaten vanaf 18u ’s avonds tot 6u ’s morgens. Indien het misdrijf zich voornamelijk in het weekend afspeelt, kan er een verbod worden opgelegd om gedurende het hele weekend de verblijfplaats te verlaten. Community detention is een zeer recente straf, ingevoerd in 2006 en opgelegd vanaf 1 oktober 2007.121 2. Intensive Supervision122 Deze straf werd net zoals community detention ingevoerd in 2006123 en kan voor een minimumperiode van 6 maanden en maximum 2 jaar worden opgelegd. Op het misdrijf moet ofwel een gevangenisstraf, huisarrest of een community-based sentence staan. De rechter moet overtuigd zijn van twee zaken: enerzijds dat het risico op recidive door reïntegratie of rehabilitatie kan worden verminderd en anderzijds dat de specifieke noden van de persoon ofwel het opleggen van voorwaarden langer dan 12 maanden noodzakelijk maken; ofwel het opleggen van voorwaarden noodzakelijk maken die niet d.m.v. gewone supervision124 kunnen opgelegd worden. De rechter kan standaardvoorwaarden (bepaalde rapporteringsverplichtingen, een omgangsverbod) of bijzondere voorwaarden (m.b.t. de financiële situatie of inkomsten van de veroordeelde, een specifiek programma, verplichte medicatie, enz.) opleggen. De rechter kan enkel bijzondere voorwaarden opleggen indien hij overtuigd is van drie zaken: er is een significant risico op recidive, algemene voorwaarden op zich kunnen de recidive niet verminderen, en de veroordeelde heeft nood aan een speciaal programma om recidive te voorkomen d.m.v. rehabilitatie en reïntegratie. “The sentence is thus especially appropriate for offenders convicted of serious 120
G. HALL, ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 283 121 http://www.courts.govt.nz/publications/global-publications/c/conviction-and-sentencing-ofoffenders-in-new-zealand-1997-to-2006/5-community-based-sentences 122 Ss. 54B-54L Sentencing Act 2002 123 Criminal Justice Reform Bill 2006 124 zie infra p. 64.
62
offences, with more severe and/or complex rehabilitation needs and a higher risk of re-offending than those sentenced to supervision.”125 Community detention en intensive supervision staan op een gelijk niveau in de hiërarchie van straffen.126 Ze kunnen noch met een gevangenisstraf noch met huisarrest gecombineerd worden. Intensive supervision kan verder ook niet met gewone supervision gecombineerd worden. Een inbreuk op de voorwaarden van community detention of intensive supervision kan leiden tot 6 maanden gevangenisstraf of een boete van $1,500. 3. Community work of werkstraf127 Deze straf bestaat zowel in Nieuw-Zeeland als in België als autonome straf. De gestrafte verricht onbetaald werk in functie van de gemeenschap om schade die hij heeft aangericht aan de gemeenschap te herstellen. In beide landen moet de veroordeelde toestemmen met de werkstraf vooraleer ze kan opgelegd worden. Een community-work centre of een ander agentschap zal deze personen werk verschaffen in de vrije tijd, dus rekening houdend met eventuele school- of beroepsactiviteiten. In Nieuw-Zeeland kan de rechter sinds 2007 ook bepalen dat werkstraffen van ten minste 80 uren, d.m.v. scholing in basisvaardigheden i.p.v. arbeid kunnen worden voltooid.128 In het algemeen heeft de werkstraf een herstelfunctie voor personen die een misdrijf hebben gepleegd strafbaar met een gevangenisstraf of met een community-based sentence (in Nieuw-Zeeland) of als alternatief voor een geldboete of een gevangenisstraf (in België). Zowel in België als in Nieuw-Zeeland kan de werkstraf niet gecombineerd worden met een gevangenisstraf.129 In België komen bijna alle misdrijven in aanmerking voor de werkstraf, wegens de correctionalisering van misdaden. Een aantal misdrijven zijn evenwel uitgesloten van het toepassingsgebied zoals verkrachting. In Nieuw-Zeeland bedraagt een werkstraf minimum 40 uren en maximum 400 uren. Een werkstraf die 100 uren of minder bedraagt moet voltooid worden binnen 6 125
G. HALL, ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 284. 126 S. 10A(2)(d) Sentencing Act 2002. 127 Ss. 55 – 69A Sentencing Act 2002. 128 S. 66A(2) Sentencing Act 2002. 129 In Nieuw-Zeeland kan ze verder met elke straf gecombineerd worden, behalve met de gevangenisstraf.
63
maanden vanaf de aanvang van de werkstraf, voor elke extra 100 uren die worden opgelegd krijgt de veroordeelde opnieuw 6 maanden vanaf de aanvang. In België bedraagt de werkstraf minimum 20 uren en maximum 300 uren, ze moet binnen 12 maanden worden uitgevoerd na de dag waarop de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan. Deze termijn is verlengbaar. In België kan de werkstraf niet worden afgedwongen en daarom voorziet de rechter telkens in een vervangende gevangenisstraf of een geldboete. Als de werkstraf niet wordt uitgevoerd dan wordt de vooraf bepaalde vervangende straf toepasselijk. Diegenen die een vervangende gevangenisstraf moeten uitzitten, komen in België evenwel ook in aanmerking voor ET en voorlopige invrijheidstelling. In NieuwZeeland wordt strikt bepaald wat de gevolgen zijn van niet uitvoering van de werkstraf: s. 70 Sentencing Act 2002 bepaalt dat de rechter bij een inbreuk tot 3 maanden gevangenisstraf kan opleggen of een boete van maximum $1,000. 4. Supervision130 en probatie Nieuw-Zeeland was het eerste land ter wereld met een uitgewerkt nationaal probatiesysteem (First Offenders Probation Act 1886). Vanaf het begin werd deze straf als een zelfstandige straf geconcipieerd. In 1985 veranderde de wetgever de naam probatie in supervisie. Tot 1993 fungeerde het enkel als autonome straf, als alternatief voor de gevangenisstraf. Sinds 1993 kan het ook bovenop een gevangenisstraf van 12 maanden of minder opgelegd worden. De straf houdt in dat de veroordeelde onder toezicht komt te staan van een probatieassistent die instaat voor de opvolging van naleving van de voorwaarden die de rechter heeft opgelegd. De rechter kan algemene voorwaarden (rapporteringsplicht aan de probatieassistent, omgangsverbod, beperkingen op woon- en werkgerelateerde zaken) of bijzondere voorwaarden opleggen (zoals het volgen van een behandeling of een scholing in basisvaardigheden). Het kan enkel worden opgelegd wanneer op het misdrijf een gevangenisstraf of een community-based sentence staat. De tijd dat een veroordeelde onder toezicht is geplaatst bedraagt minimum 6 maanden en maximum 1 jaar. Als de veroordeelde de voorwaarden niet naleeft dan kan de
130
Ss. 45 – 54 A Sentencing Act 2002.
64
rechter een gevangenisstraf van maximum 3 maanden opleggen of een boete van $1,000. Supervision en de werkstraf staan op eenzelfde hoogte in de hiërarchie van straffen. Ze staan boven de geldboete en reparatie, maar onder intensive supervision en community detention. In België bestaat probatie niet als autonome straf. De rechter kan probatie opleggen bij uitstel van tenuitvoerlegging van de straf of opschorting van de uitspraak zoals hierboven besproken. Dit zijn gunsten die de rechter discretionair kan verlenen. Als de rechter bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de straf wordt uitgesteld, zal hij een straf uitspreken maar bepalen dat de straf gedurende een bepaalde proeftermijn wordt uitgesteld. Gedurende deze proeftermijn moet de veroordeelde zich goed gedragen. Er kunnen ook voorwaarden opgelegd worden gedurende de proeftermijn, nl. probatievoorwaarden zoals een leerstraf (het volgen van een bepaalde opleiding) of dienstverlening ten bate van de gemeenschap. De rechter kan daarenboven nog andere probatievoorwaarden opleggen die niet in de wet zijn omschreven zoals een alcoholverbod, caféverbod, beroepsverbod, de verplichting om op een bepaalde plaats te verblijven, een contactverbod, enz. Een justitieassistent controleert de naleving van die voorwaarden. Doorstaat de veroordeelde de proeftermijn, dan vervalt de strafvordering. Ook bij opschorting van de uitspraak kunnen probatievoorwaarden opgelegd worden. Gedurende de proeftermijn kan het uitstel of de opschorting herroepen worden wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd. Bij uitstel zal de straf die de rechter al had uitgesproken, uitgevoerd worden. Bij opschorting heeft de rechter geen straf bepaald, dus moet de beklaagde opnieuw voor de rechter verschijnen zodat die een straf kan bepalen. Hoewel zeer veel misdrijven in de praktijk in aanmerking komen voor uitstel en opschorting met of zonder probatie, blijkt dat uitstel of opschorting gekoppeld aan probatie niet vaak wordt opgelegd. Dit is grotendeels te wijten aan de gebrekkige controle op de naleving van de voorwaarden waardoor probatie niet populair is bij rechters. Dit wordt op zijn beurt veroorzaakt door de overheid die hiervoor ontoereikende middelen uittrekt.
65
De Commissie Holsters stelde in haar rapport voor om de probatie tot autonome straf te verheffen. Volgens haar voostel zou probatie enkel uitgesproken kunnen worden indien de beklaagde kampt met een psychosociale problematiek die de oorzaak is van het delinquent gedrag. Vooraleer de rechter probatie kan opleggen is een voorlichtingsrapport van een justitieassistent nodig.131 De proeftijd zou maximaal 5 jaar bedragen. Dit voorstel, zo luidt het, houdt echter geen rekening met de personeelscapaciteit en beschikbare budgetten. “Wanneer er geen garanties zijn dat de invoering van het voorstel ook daadwerkelijk met een aanzienlijke stijging van de budgetten gepaard zal gaan zal de situatie op termijn eerder verslechteren dan verbeteren.”132 5. Besluit Community detention (CD) en intensive supervision (IS) konden als nieuwe community-based sentences vanaf oktober 2007 worden opgelegd door de NieuwZeelandse rechters. Een vergelijking van de cijfers uit 2007 en 2008 duiden op een sterke stijging. In 2007 noteren we in totaal 226 CD’s en 222 IS’s, in 2008 noteren we 2.288 CD’s en 1.390 IS’s.133 Gezien de recente invoering, zou een overplanting van zowel CD als IS naar de Belgische rechtsorde in elk geval voorbarig zijn. Omdat CD gepaard gaat met elektronisch toezicht en IP – op een Belgische leest geschoeid – met toezicht uitgeoefend door de justitieassistenten, zou de invoering van deze nieuwe bovendien enkel een slaagkans hebben indien de nodige financiële middelen worden aangereikt teneinde de geloofwaardigheid en de verdere uitbouw van het alternatieve arsenaal niet in het gedrang te laten komen. Dezelfde commentaar geldt voor de invoering van probatie als autonome straf in België. De werkstraf is in beide landen zeer populair, in 2002 werden er 11.283 werkstraffen uitgesproken, in 2008 steeg dit naar 23.736 werkstraffen in Nieuw-Zeeland.134 In België kent de toepassing van de autonome werkstraf een zeer grote kwantitatieve 131
M. ROZIE, “De voorstellen van de subcommissie Straftoemeting”, in Aertsen, I., Beyens, K., De Valck, S. en Pieters, F., (eds.), De Commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 24. 132 H. LAMON, EN N. STAESSENS, “De voorstellen van de subcommissie Straftoemeting becommentarieerd”, in Aertsen, I., Beyens, K., De Valck, S. en Pieters, F., (eds.), De Commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 34. 133 http://wdmzpub01.stats.govt.nz/wds/TableViewer/tableView.aspx 134 http://wdmzpub01.stats.govt.nz/wds/TableViewer/tableView.aspx
66
opmars sinds de invoering ervan: van 563 werkstraffen in 2002 naar 9.615 in 2006.135 De cijfers tonen aan dat de werkstraf haar plaats waardig is. DEEL V
In dit vijfde deel bespreken we achtereenvolgens: huisarrest als autonome straf in Nieuw-Zeeland, elektronisch toezicht – enigszins vergelijkbaar met huisarrest – als modaliteit van de uitvoering van de straf in België en ten slotte terbeschikkingstelling in België en verlengd toezicht (extended supervision) in Nieuw-Zeeland. 1. Nieuw-Zeeland: huisarrest136 a. Ontstaan In Nieuw-Zeeland is huisarrest sinds 2007 een op zichzelf staande straf. Hoewel er al in 1987 over de invoering van elektronisch toezicht werd gediscussieerd, en het sinds 1993 in de wet staat, startte een eerste pilootproject pas in 1995 in Auckland.137 Pas in 1999 was de straf volledig van kracht. Huisarrest bestond vanaf dan in twee verschijningsvormen. Enerzijds kon de veroordeelde tot een gevangenisstraf van 2 jaar of minder, huisarrest opgelegd krijgen bij aanvang van de straf (front-end home detention). Anderzijds kon de veroordeelde tot meer dan 2 jaar gevangenisstraf138, op het einde van de straf in aanmerking komen voor huisarrest als ‘a condition of release from prison’ (back-end home detention). Het passieve controlesysteem via telefoon werd vervangen door een actief systeem m.b.v. de elektronische enkelband. In 2002 werd de ‘back-end home detention’ in de Parole Act 2002 opgenomen, als een modaliteit bij VI. De Parole Board beslist tot op vandaag over de toekenning van huisarrest bij VI. In 2007 werd de ‘front-end home detention’ omgevormd tot een autonome straf. Sinds 2007 is elektronische opvolging bij bail mogelijk. Het wordt door de rechter opgelegd en door de politie uitgevoerd. De rechter heeft dus de mogelijkheid om tijdens de eerste zitting voorwaarden te koppelen aan bail.
135
http://www.dsb-spc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=65&Itemid=90 ss.80A – 80ZI Sentencing Act 2002, ingevoegd door de Sentencing Amendement Act 2007, s 44 137 G. NEWBOLD, The Problem of Prisons: Corrections Reform in New Zealand since 1840, Wellington, Dunmore Publishing, 2007, 92. 138 gevangenisstraf van bepaalde duur. 136
67
b. Regeling Huisarrest als autonome straf mag enkel worden opgelegd indien geen lichtere straf of een bepaalde combinatie van straffen hetzelfde resultaat kan bereiken en wanneer de rechter de persoon anders tot een korte gevangenisstraf zou veroordelen.139 Met deze bepaling heeft de wetgever actief stappen ondernomen om ‘netwidening’140 te voorkomen. In de hiërarchie van straffen staat huisarrest boven de community-based sentences, maar onder de gevangenisstraf. De voorwaarde opdat de rechter huisarrest kan opleggen is dat op het misdrijf een gevangenisstraf staat. Het is echter ook mogelijk dat de wet expliciet voorziet in huisarrest als straf. De duur van het huisarrest bedraagt maximum 12 maanden en minimum 14 dagen. De rechter duidt de plaats aan waar het huisarrest moet uitgevoerd worden; daar zal de persoon ten alle tijde moeten verblijven, tenzij de probatieassistent zijn afwezigheid toelaat. De veroordeelde staat onder elektronisch toezicht en draagt een enkelband. Met het actieve systeem, ook het continuously signalling systeem genoemd, worden er continu signalen uitgezonden door de enkelband die de veroordeelde draagt. De enkelband staat in verbinding met een apparaat dat centraal in het huis geplaatst wordt. De aan of afwezigheid van de persoon moet overeenstemmen met de dagplanning, anders slaat het apparaat alarm. Ook wanneer de gecontroleerde de enkelband probeert te verwijderen wordt een alarmsignaal verstuurd naar een centrale computer die controle uitoefent.141142Tegelijk gelden er algemene en bijzondere voorwaarden – opgelegd door de rechter – die de veroordeelde moet naleven. Een probatieassistent zal de controle op de naleving uitvoeren.143
139
S. 15A Sentencing Act. Dit verwijst naar het ongewenst neveneffect van een straf die misdrijven die vroeger ongestraft bleven nu wel bestraft worden. 141 S. VAN DEN BERGE, De impact van het elektronisch toezicht op de veroordeelde en zijn omgeving, onuitg. thesis Criminologische wetenschappen UGent, 2002-2003, 11. 142 K. BEYENS, “Elektronisch toezicht. Een oplossing voor de Belgische strafrechtsbedeling?”, Panopticon 1996, 474. 143 G. HALL, ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 280. 140
68
Na afloop van huisarrest kan de rechter opnieuw voorwaarden opleggen, met uitzondering van elektronisch toezicht, voor een periode van maximum 12 maanden (post detention conditions).144 Zo kan het gedrag van personen onder huisarrest in zijn totaliteit 2 jaar beïnvloed worden. Huisarrest is voornamelijk gericht op personen die een ernstig misdrijf hebben gepleegd en die een hoger risico op recidive hebben.145 Huisarrest heeft een reintegratie component en een rehabilitatief aspect. De veroordeelde kan op die manier zijn familiebanden in stand houden, hij kan blijven werken of werk zoeken of bepaalde rehabilitatieve programma’s volgen.146 Huisarrest kan gecombineerd worden met een geldboete, reparatie en een werkstraf. De rechter moet echter eerst een aantal zaken nagaan vooraleer hij huisarrest kan opleggen, zo moet hij bijvoorbeeld oordelen of de verblijfplaats geschikt is om huisarrest uit te voeren, daarnaast moet hij zich ervan vergewissen dat de veroordeelde zelf, maar ook de ‘relevant occupants’ – meestal de familieleden – hun toestemming geven. De voordelen van huisarrest zijn onmiskenbaar. Maar een pijnpunt is dat niet overal in Nieuw-Zeeland de straf kan worden toegepast. “Difficulties concerning electronic monitoring are the principal reason that there is not full coverage of the country.”147 De wet bepaalt dat huisarrest mag vervangen worden door een korte gevangenisstraf indien de rechter huisarrest zou opgelegd hebben als een geschikte verblijfplaats voorhanden zou zijn geweest148 – lees: als voldoende middelen voorhanden waren geweest om in die specifieke regio huisarrest te operationaliseren. 2. België: elektronisch toezicht (ET) a. Ontstaan In België is de idee om elektronisch toezicht mogelijk te maken pas later ontstaan. Oorspronkelijk formuleerde men voorstellen om huisarrest mogelijk te maken als alternatief voor de voorlopige hechtenis. Dit huisarrest zou echter niet elektronisch
144
S. 80N Sentencing Act 2002. G. HALL, ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 280. 146 Ibid., 281. 147 Ibid., 281. 148 Ss. 80I, 80K, 80L Sentencing Act 2002. 145
69
gecontroleerd worden, dus is er nog geen sprake van echt elektronisch toezicht.149 Na een studie van het NICC (het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie) aangaande de mogelijkheid om ET in te voeren, ging de bal aan het rollen. ET werd geconcipieerd als een mogelijk alternatief voor de strafuitvoering en als een alternatief voor de voorlopige hechtenis waarbij differentiatie mogelijk zou zijn. Op 20 december 1996 geeft de regering toestemming om een experiment inzake ET te starten.150 Vanaf dan komt er een regeling voor ET via ministeriële omzendbrieven. Uit de regelgeving van elektronisch toezicht valt af te leiden dat het een ingewikkelde materie is. b. Regeling Met de wet van 17 mei 2006 art. 22 ev. is ET nu eindelijk wettelijk geregeld. Dit maakt ET duidelijker en transparanter. De regeling kan nu niet meer worden gewijzigd door ministeriële omzendbrieven. Het feit dat nu een rechterlijke instantie beslist over de al dan niet toekenning van elektronisch toezicht is een vooruitgang. Toestemming van de huisgenoten is echter niet meer vereist volgens de wet. Een negatief punt van de nieuwe wetgeving is dat er minder ruimte is voor individualisering. Het vonnis waarin ET wordt toegekend bepaalt immers steeds dezelfde algemene voorwaarden en slechts in uitzonderlijke gevallen worden er ook bijzondere voorwaarden opgelegd.151 De procedure maakt een onderscheid tussen twee categorieën van veroordeelden naargelang het straftotaal. Wie veroordeeld is tot een vrijheidsstraf van meer dan drie jaar komt 6 maanden voor VI mogelijk is, in aanmerking voor ET. Wie veroordeeld is tot een vrijheidsstraf van 3 jaar of minder komt onmiddellijk in aanmerking voor ET. Maar de wettelijke regeling is nog niet helemaal in werking getreden. Het deel m.b.t. straftotalen van drie jaar of minder waarvoor de strafuitvoeringsrechter bevoegd zal zijn, zal pas in werking treden ten laatste op 1 149
K. BEYENS, “Elektronisch toezicht. Een oplossing voor de Belgische strafrechtsbedeling?”, Panopticon 1996, 492. 150 P. BOLLEN, “Elektronisch toezicht als project van een herstelgericht justitiebeleid”, Orde dag 2000, afl. 10, 19. 151 R. BAS en P. PLETINCX, “Vuil water blust ook vuur: naar een (rechts)positie voor elektronisch toezicht”, Orde dag 2005, afl. 32, 40.
70
september 2012. Bijgevolg zal vóór die datum nog de oude regeling uit de ministeriële omzendbrief van 10 juli 2006 gelden.152 De regeling in deze omzendbrief is zeer complex en maakt een onderscheid tussen zes procedures naargelang het straftotaal, zelfaanbod, mogelijkheid van VI, enz. Belangrijk is dat veroordeelden tot een straf van één jaar of tot een straf van drie jaar bijna automatisch hun volledige straf kunnen ondergaan onder ET als ze zich vrijwillig aanbieden wanneer ze worden opgeroepen om hun straf uit te zitten. De omzendbrief bepaalt dat er algemene voorwaarden worden opgelegd – zoals toestemmen, een dagbesteding hebben, een vaste verblijfplaats hebben – en bijzondere voorwaarden, m.n. dat er geen contra-indicaties voor de toekenning van ET mogen bestaan. Die bijzondere voorwaarde geldt niet meer voor alle categorieën van gedetineerden, maar enkel voor sommige groepen. 3. Besluit In Nieuw-Zeeland wordt het elektronisch toezicht toegepast in verschillende fasen van de strafrechtspleging. Het elektronisch toezicht toont zich als een flexibel systeem dat zowat in alle fases van het strafproces een plaats kan innemen. Tot op heden wordt het in België enkel toegepast als modaliteit van uitvoering van een vrijheidsstraf. Desalniettemin lijkt het systeem zich te lenen tot een toepassing bij de voorlopige hechtenis en zelf als autonome straf voor misdrijven die anders bestraft worden met een korte gevangenisstraf net zoals in Nieuw-Zeeland. Het idee om ET om te vormen tot autonome straf, werd reeds meerdere malen voorgesteld in regeringsverklaringen en beleidsnota’s als oplossing voor het probleem van overbevolking.153154 In dit kader werd ook een onderzoek gevoerd door het NICC, dit instituut concludeerde dat de invoering van ET als autonome straf in België niet opportuun zou zijn. Vooreerst bleek dat magistraten niet te vinden waren voor dit idee omdat het beter zou zijn de bestaande mogelijkheden eerst te evalueren. Ten tweede werd vastgesteld dat het invoeren van ET als autonome straf zou leiden tot
152
MO nr. 1784 van 10 juli 2006 betreffende de regelgeving inzake elektronisch toezicht als modaliteit van strafuitvoering. 153 Federale regeringsverklaring 14 juli 2003, Parl.St. Kamer, B.Z. 2003, nr. 20/001, 54. 154 Algemene beleidsnota van de Minister voor Justitie van 28 oktober 2005, Parl.St. Kamer, 20052006, nr. 2045/005, 45.
71
netwidening.155 Hiermee bedoelt men dat mensen die anders een voorwaardelijke straf zouden krijgen, nu effectief tot het elektronisch toezicht worden veroordeeld.156 Meer nog, ET zou ook als straf opgelegd worden in gevallen waar voordien geen gevangenisstraf zou opgelegd worden, maar wel een niet vrijheidsbenemende of – beperkende straf.157 Het zou kunnen dat ET niet louter als alternatieve straf zou worden toegepast maar in de plaats zou komen van andere alternatieven en zo de straf zou verzwaren. In het kader van de voorlopige hechtenis zou ET op twee mogelijke wijzen kunnen gebruikt worden: ten eerste als effectieve hechtenis en ten tweede als modaliteit van vrijheid onder voorwaarden.158 Maar het is echter heel moeilijk om het systeem van ET in te passen in de logica van de voorlopige hechtenis of de vrijheid onder voorwaarden. De bedoeling van voorlopige hechtenis bestaat erin te verhinderen dat de verdachte vlucht, dezelfde feiten opnieuw zou plegen of dat hij zou verhinderen dat de waarheid aan het licht komt.159 Elektronisch toezicht kan hiervoor niet voldoende garantie bieden, aangezien de betrokkene niet constant wordt gecontroleerd. Het elektronisch toezicht heeft in essentie een vrijheidsbenemend karakter en kan dan ook gezien worden als een straf. Dit past echter niet in de filosofie van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, aangezien de voorlopige hechtenis een maatregel is.160 Om ET efficiënt in de praktijk om te zetten, zijn nieuwe middelen nodig en moet nagegaan worden of het wel een haalbaar alternatief is voor de voorlopige hechtenis.161 “De complexe uitvoeringspraktijk, die voldoende voorbereiding en follow-up vraagt, is volgens ons een argument waarom elektronisch toezicht 155
Algemene beleidsnota van de Minister voor Justitie van 31 oktober 2006, Parl.St. Kamer, 20062007, nr. 2706/007, 47-48. 156 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal strafrecht in hoofdlijnen, I, Antwerpen, Maklu, 2006, 409. 157 E. MAES, F. GOOSSENS en R. BAS, “Elektronisch toezicht : enkele cijfergegevens over de actuele Belgische praktijk, mede in het licht van zijn eventuele invoering als autonome straf “, Fatik 2006, afl. 110, 13. 158 K. THYS, “The End of Violence. Enkele bedenkingen bij het elektronisch toezicht in het kader van de wet op de voorlopige hechtenis”, Orde dag 2000, afl. 10, 62. 159 Zie art. 16, § 1 Voorlopige Hechteniswet 1990. 160 K. THYS, “The End of Violence. Enkele bedenkingen bij het elektronisch toezicht in het kader van de wet op de voorlopige hechtenis”, Orde dag 2000, afl. 10, 63-64. 161 K. VAN CAUWENBERGHE, “Voorlopige hechtenis oorzaak van de bast in de muur?”, Orde dag 2008, afl. 41, 101.
72
bijvoorbeeld niet in aanmerking kan komen als alternatief voor de voorlopige hechtenis.”162 4. Extended Supervision in Nieuw-zeeland In Nieuw-Zeeland werd ‘extended supervision’ ingevoerd d.m.v. de Parole (Extended Supervision) Amandement Act 2004. ‘Extended supervision’ of verlengd toezicht is een bijkomende straf die opgelegd wordt ten aanzien van personen die pedofiele misdrijven begaan. Zulke delinquenten hebben reeds een gevangenisstraf ondergaan waarop een einddatum stond. Op aanvraag van ‘the Departement of Corrections’ en na advies van een gezondheidsdeskundige163, kan
de rechter verlengd toezicht
opleggen. De Parole Board bepaalt de voorwaarden die de seksuele delinquent moet naleven. ‘Extended supervision’ kan maximaal voor een periode van 10 jaar worden opgelegd na vrijlating. 5. Terbeschikkingstelling in België In België bestaat een gelijkaardige regeling: de terbeschikkingstelling van de regering (TBR) als bijkomende straf die zoals in Nieuw-Zeeland na de uitzitting van de gevangenisstraf wordt opgelegd. Verschillend is echter dat de ter beschikking gestelde nog verder gevangen wordt gehouden, en niet zoals in Nieuw-Zeeland onder verlengd toezicht staat. TBR stierf in de praktijk aan een stille dood, maar kreeg sinds de Wet van 5 maart 1998 m.b.t. de voorwaardelijke invrijheidstelling nieuw leven ingeblazen. Er kon ten opzichte van daders van bepaalde seksuele misdrijven vanaf een eerste veroordeling tot een effectieve gevangenisstraf van minstens een jaar TBR opgelegd worden. Op 13 juli 2007 verscheen in het Belgisch Staatsblad de Wet van 26 april 2007 betreffende de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbanken (TBS). Het blijft een bijkomende straf die in door de wet bepaalde gevallen moet of kan worden uitgesproken met het oog op bescherming van de maatschappij. De wetgever viseert delinquenten die bepaalde ernstige strafbare feiten plegen die de integriteit van personen aantasten. De periode van TBS duurt minimum 5 jaar en maximaal 15 jaar (voorheen 10 jaar). Het toepassingsgebied wordt met de nieuwe wet verruimd omdat er meer misdrijven in aanmerking komen voor TBS. Er wordt meer de nadruk 162
SNACKEN, S. en BEYENS, K., “Tien jaar kwaliteitszorg in de strafuitvoering in België: ‘Sire, wij zijn ongerust’…”, Orde dag 2008, 119. 163 G. HALL, ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 276.
73
gelegd op de ernst van de feiten i.p.v. de gevaarlijkheid van de delinquent, en minder aandacht besteed aan individualisering. In België stelde men voor om – zoals in Nieuw-Zeeland – een ‘minimum non-parole period’ op te leggen aan de veroordeelde ter beschikking gestelde, d.w.z. een niet-samendrukbaar gedeelte van de straf dat hij moet uitzitten alvorens hij voor VI in aanmerking kan komen. Zo is de bodemrechter er zeker van dat een bepaald deel van de straf zal worden uitgevoerd door de strafuitvoeringsrechter. In België komt deze maatregel echter zeer vreemd over gezien de strafuitvoering sinds 2007 grotendeels is overgeheveld van de Minister van Justitie naar de SURB. De kans dat de voorheen bestaande frustratie van rechters t.o.v. de beleidsvrijheid van de Minister van Justitie zal ontaarden in een ‘rivaliteit’ tussen rechters onderling is nu groot. De bodemrechter kan door een minimumstraf op te leggen de bevoegdheden van de pas ontstane SURB ondergraven, terwijl de SURB net in het leven werd geroepen om geïndividualiseerde beslissingen te nemen. Deze maatregel lijkt niet in overeenstemming met de oorspronkelijke bedoeling waarvoor de SURB werd opgericht.164 6. Besluit TBS en extended supervision zijn straffen gericht op seksuele delinquenten, en sinds 2007 is TBS bij uitbreiding ook op andere delinquenten gericht. TBS en extended supervision
verschillen
echter
wezenlijk
van
elkaar
wat
de
mate
van
vrijheidsbeperking betreft. Een seksuele delinquent die onder extended supervision staat, wordt vrijgelaten in de samenleving maar moet de voorwaarden opgelegd door de Parole Board langer naleven dan wanneer hij onder VI zou vrijkomen. Een ter beschikking gestelde veroordeelde wordt voor een langere periode, maximum 15 jaar, vastgehouden in de gevangenis nadat hij zijn oorspronkelijke straf heeft uitgezeten. Hier spreken we dus niet meer van vrijheidsbeperking zoals bij extended supervision, maar van vrijheidsbeneming. In Nieuw-Zeeland bestaat geen gelijkaardige maatregel, maar kan de rechter een gevangenisstraf van onbepaalde duur opleggen (preventieve detentie).165
164
T. VANDER BEKEN, ‘Strafuitvoeringsbeleid in 2008: Kurieren am symptom’, Fatik, nr. 118, 2008, 21. 165 Zie infa p.88
74
DEEL VI
In dit deel besteden we aandacht aan de vrijheidsstraf, nl. de gevangenisstraf. De gevangenispopulatie in Nieuw-Zeeland wordt vergeleken met die in België. Verder komen ook de vrijheid onder voorwaarden zoals dat in België gekend is en het bailsysteem zoals dat in Nieuw-Zeeland gekend is en de VI aan bod. Tot slot bespreken we de preventieve detentie die enkel in Nieuw-Zeeland bestaat. 1. De gevangenisstraf De zwaarste staf die kan worden opgelegd in Nieuw-Zeeland en in België is de gevangenisstraf. De doodstraf werd in beide landen afgeschaft en vervangen door de levenslange opsluiting. In Nieuw-Zeeland gebeurde dit finaal in 1989 met de Abolition of the Death Penalty Bill, in België gebeurde dit pas in 1996.166 In beide landen bepaalt de wet voor welke misdrijven een gevangenisstraf kan worden opgelegd. In België maakt de wetgever een onderscheid tussen enerzijds gevangenisstraf (een politiegevangenisstraf van 1 tot 7 dagen, een correctionele gevangenisstraf van 8 tot 25 dagen en voor een gecorrectionaliseerde misdaad tot 10 jaar gevangenisstraf) en anderzijds opsluiting (tijdelijk van 5-10 jaar, van 10-15 jaar, van 15-20 jaar en van 20-30 jaar of levenslang). De Belgische wetgever voorziet ook in een ‘hechtenis’ voor politieke misdrijven, maar gezien dit zeer weinig voorkomt laten we dit in het verdere verloop buiten beschouwing. In Nieuw-Zeeland maakt men dergelijk onderscheid niet. De rechter moet er echter wel nagaan of de gevangenisstraf geschikt is in een specifiek geval. De wet voorziet daartoe in een bepaling die de gevangenisstraf afraadt waar mogelijk (s. 16 Sentencing Act 2002). In s. 17 Sentencing Act 2002 beveelt de wetgever daarentegen de rechter om een gevangenisstraf op te leggen daar waar hij van mening is dat de persoon geen gevolg zou geven aan een andere straf – die hij wettelijk kan opleggen – dan de gevangenisstraf. Een gevangenisstraf kan gecombineerd worden met een geldboete of met herstel van schade. 166
Coördinatie om overal in de strafwet ‘doodstraf’ lineair te vervangen door ‘levenslange opsluiting’ is pas in 2003 tot stand gekomen met de Wet 23 januari houdende harmonisatie van de geldende wetsbepalingen met de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van criminele straffen.
75
In België bestaat een dergelijke bepaling, die de gevangenisstraf als ultimum remedium voorschrijft, niet. Het wordt wel af en toe verkondigd in beleidsnota’s van de Minister van Justitie, maar het staat niet als zodanig in de wet. De gevangenisstraf kan er ook gecombineerd worden met een geldboete. Die ‘ultimum remedium’ bepaling spruit voort uit het besef dat aan de zinvolheid van de gevangenisstraf als vrijheidsbenemende straf kan getwijfeld worden. Het gedragsverbeterend en resocialiserend effect is soms ver te zoeken. Maar even belangrijk hierbij is het besef dat er iets gedaan moet worden aan de overbevolking. Beide landen kampen met een overbevolkingsproblematiek in de gevangenis. “Overbevolking is het gevolg van de spanning tussen de beschikbare capaciteit en de gevangenispopulatie.”167 2. Gevangenispopulatie in cijfers Hoewel er steeds voorzichtigheid is geboden bij het interpreteren van cijfers, willen we kort aantonen hoe sterk de gevangenispopulatie recentelijk gestegen is in beide landen, rekening houdend met het feit dat Nieuw-Zeeland ongeveer 4,3168 miljoen inwoners telt, waar België bijna 11 miljoen inwoners telt. In de eerste plaats bekijken we het gevangeniscijfer, uitgedrukt per 100.000 inwoners. Deze cijfers houden uiteraard rekening met de stijging van de bevolking. Internationaal gezien scoort Nieuw-Zeeland een zeer hoog cijfer. Om de evolutie te schetsen: 119 gevangenen per 100.000 inwoners in 1992, 160 gevangenen in 2004 en 195 in 2009. In België waren er 71 gevangenen per 100.000 inwoners in 1992, 88 in 2004 en het laatst beschikbare cijfer dateert van 2008: 93 per 100.000 inwoners telt.169 In feite, als men enkel de cijfers van de ontwikkelde landen in rekening brengt dan komt Nieuw-Zeeland tweede op de ranglijst te staan, na de Verenigde Staten. Tolmie becommentarieert deze stelling: “... while this is technically true, there is still an enormous disparity in the rates between New Zealand and the US. There are also
167
J. STRYPSTEIN, ‘10.000!’, Fatik, nr 110, 2006, 3. http://www.stats.govt.nz/methods_and_services/population_clock.aspx 169 Cijfers OECD; http://www.oecd.org/statsportal/0,3352,en_2825_293564_1_1_1_1_1,00.html 168
76
many countries in the developing world which are closer to the US in this regard than New Zealand is.”170 In de tweede plaats bekijken we hoeveel gevangenen er op een bepaalde dag in de gevangenis verblijven. In Nieuw-Zeeland wordt er sinds 1995 om de twee jaar, telkens aan het einde van de maand november, een telling verricht in de gevangenis. Deze telling geeft dus weer hoeveel gevangenen er op die dag in de gevangenis verblijven. De telling die in 2005 gebeurde is nog niet gepubliceerd, alsook de daaropvolgende tellingen. Noodgedwongen moeten we andere bronnen consulteren om een trend aan te kunnen tonen. In 2005 waren er naar schatting 7547 gevangenen, een cijfer dat beduidend hoger ligt dan in 2003 (6240 incl. huisarrest) in acht genomen dat huisarrest niet werd meegeteld. “In 2007 numbers were reported as nearing 8.500.”171 In België gebeurt een jaarlijkse telling op 1 maart. In 2006 werd de gevreesde kaap van 10.000 gedetineerden overschreden in dat jaar telde men 9.828 gedetineerden zonder de 354 personen onder ET mee te rekenen. In België is ET nochtans slechts een modaliteit van uitvoering van de straf, dus moeten deze personen als gedetineerden beschouwd worden en meegeteld worden bij de cijfers.172 In 2008 werden er 9858 gedetineerden geteld zonder het aantal ET’ers mee te rekenen (557).173 In derde instantie kunnen we ook een cijfer dat het dagelijks gemiddelde per jaar berekent in kaart brengen. Dit heeft het voordeel dat een willekeurig hoog of laag cijfer – zoals dat bij een telling op een bepaalde dag kan zijn – wordt recht getrokken door het berekenen van een gemiddelde. Het aantal mensen geplaatst onder huisarrest wordt niet meegeteld, vandaar dat de groei van de gevangenispopulatie iets meer gematigd is dan in de werkelijkheid. In 1996 in Nieuw-Zeeland was de gemiddelde dagpopulatie 4739, in 2003 was dat cijfer gestegen naar 6059 en in 2005 naar 7100.174 In België bedroeg dat cijfer in 1996 ongeveer 7935, in 2003 was dat 9308.175 170
G. NEWBOLD, The Problem of Prisons: Corrections Reform in New Zealand since 1840, Wellington, Dunmore Publishing, 2007, 66. 171 Ibid., 62. 172 J. STRYPSTEIN, ‘10.000!’, Fatik, nr 110, 2006, 3. 173 Justitie in cijfers 2008 174 175
H. TUBEX EN J. STRYPSTEIN, ‘Veel gedetineerden, weinig cijfers’, Panopticon, 2004, 112-120
77
In beide landen is een gestage groei van de gevangenispopulatie merkbaar. Een opmerkelijk gegeven is de populatie van de voorlopig gehechten in beide landen. In het jaar 1996 bedroeg dat aantal in Nieuw-Zeeland slechts 523, in België maar liefst 2497. In 2003 steeg dit in Nieuw-Zeeland naar 1087, in 2005 naar 1247. België steeg dit in 2005 naar 3550. 3. Bail-systeem in Nieuw-Zeeland - Vrijheid onder voorwaarden in België Het bail-systeem in Nieuw-Zeeland is een niet vrijheidsbenemend alternatief voor voorlopige hechtenis. Na arrestatie door de politie moet er besloten worden of de persoon in voorarrest blijft dan wel wordt vrijgelaten in afwachting van de hoorzitting m.b.t. de aanklacht, de strafuitspraak of de uitspraak in hoger beroep. Vooraleer de Bail Act 2000 in werking trad, werd het bail-systeem geregeld door de Crimes Act 1961. Laatstgenoemde stond bekend voor zijn soepelheid. Met de Bail Act 2000 zijn de bepalingen veel strikter geworden, dit is één van de oorzaken van de stijging van de gevangenisbevolking. De Bail Act bepaalt dat vrijlating op borgtocht ofwel door de politie (police bail) ofwel door de rechtbank (remand on bail) kan worden toegestaan. Bail mag niet alleen worden geassocieerd met het betalen van een borgsom, de bijzondere voorwaarden die kunnen opgelegd worden zijn zeker van even groot belang. Er geldt steeds de algemene voorwaarde dat een verdachte op de afgesproken tijd en plaats voor de rechtbank verschijnt. Sinds 2007 is elektronische opvolging bij bail mogelijk. Het recht om vrijlating op borgtocht te vragen, is niet gelijk aan het recht op bail. Dit onderscheid wordt in Nieuw-Zeeland gemaakt naargelang de misdrijven strafbaar zijn met een gevangenisstraf en de lengte van de opgelegde gevangenisstraf. “The legislature for bail has provided for bail ‘as of right’ for all offenders charged with offences not punishable by imprisonment, and for the majority of those offenders charged with an offence for which the maximum punishment is less than three years imprisonment.”176 De rechter kan bail in dit geval dus niet weigeren. Een verdachte die een gevangenisstraf van drie jaar of meer opgelegd krijgt, heeft geen recht op bail, maar wel een ‘een presumptive rigth in favour of bail’. Dat 176
W. BROOKBANKS, ‘The Criminal justice process: an overview’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 139.
78
vermoeden is opgenomen in de New Zealand Bill of Rights Act.177 Bail moet worden toegekend, tenzij het noodzakelijk wordt geacht de verdachte voorlopig te hechten. De rechter gaat dan na of er een risico bestaat dat de verdachte niet zal verschijnen voor de rechtbank of dat hij de opgelegde voorwaarden niet zal naleven. Nochtans zijn er ook categorieën die zijn uitgesloten van bail onder ss. 9-17 van de Bail Act 2000: personen ten aanzien van wie spionage, verraad of drugsmisdrijven ten laste wordt gelegd, of die beschuldigd worden van specifieke gewelddadige misdrijven tegen personen. Laatstgenoemden moeten daarenboven ook zelf de bewijslast dragen (on the balance of probabilities) dat zij geen geweldsmisdrijven zullen plegen noch personen zullen bedreigen terwijl zij vrijgelaten worden op borgtocht, er mag dus geen recidivegevaar noch een gevaar voor de openbare veiligheid bestaan. Deze omkering van bewijslast geldt eveneens voor personen die veroordeeld zijn en de uitspraak i.v.m. hun straf afwachten en in geval van personen die zich bevinden in een staat van wettelijke herhaling. Een gevolg van de Bail Act 2000 is een groter percentage voorlopig gehechten. “Between 1991 and 2006, the number of remands as a ratio of all inmates grew from 9.7 to 20 per cent.”178 Toch staan deze cijfers in schril contrast met België. Waar in Nieuw-Zeeland het percentage voorlopig gehechten 21% van de totale gevangenispopulatie bedraagt, is dat in België ruim 44.3% van de totale gevangenispopulatie. Omdat dit percentage aanzienlijk is, dringt een vergelijking tussen beide landen ten aanzien van de alternatieven voor voorlopige hechtenis zich op. Tot 1990 bestonden er in België geen alternatieven in de wet voor voorlopige hechtenis. De onderzoeksrechter had de keuze tussen voorlopig hechten of vrijlaten. Sinds de Voorlopige Hechteniswet van 20 juli 1990 kan de onderzoeksrechter nu ook een persoon – die aan de voorwaarden van voorlopige hechtenis voldoet – in vrijheid laten onder voorwaarden. Ondanks de invoering van de vrijheid onder voorwaarden is het percentage voorlopige gehechten op de totale gevangenispopulatie nog steeds aanzienlijk hoog. 177
S. 24 b New Zealand Bill Of Rights Act. G. NEWBOLD, The Problem of Prisons: Corrections Reform in New Zealand since 1840, Wellington, Dunmore Publishing, 2007, 157. 178
79
Er zijn twee belangrijke verklaringen voor het verschil in aantal voorlopig gehechten in België enerzijds en in Nieuw-Zeeland anderzijds. Ten eerste kent het Nieuw-Zeelandse rechtssysteem geen gevallen voor voorlopige hechtenis die verbonden zijn aan de in de wet omschreven duur van de gevangenisstraf. Dit betekent dat er geen met het Belgische stelsel vergelijkbare regeling is. In het Belgisch rechtssysteem wordt bepaald dat voorlopige hechtenis is toegelaten voor strafbare feiten waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van één jaar of meer staat. De wet voorziet verder dat er ernstige aanwijzingen van schuld moeten zijn en dat de vrijheidsberoving enkel mogelijk is wanneer dit volstrekt noodzakelijk is ter vrijwaring van de openbare veiligheid. Hier komt nog bij dat wanneer het feit strafbaar is met een lagere gevangenisstraf dan 15 jaar opsluiting, aanhouding enkel kan mits één van de vier bijkomende redenen aanwezig is, nl. recidivegevaar, collusiegevaar, vluchtgevaar of verduisteringsgevaar. In plaats van een dergelijke regeling, is in Nieuw-Zeeland in de Bail Act opgenomen dat de verdachte recht heeft op borgtocht (een ‘right to bail’), tenzij het OM kan aantonen dat er bijvoorbeeld kans bestaat dat de verdachte vlucht of dat hij opnieuw een strafbaar feit pleegt. Daarnaast bestaat er ook nog het ‘presumptive right in favour of bail’, een wettelijk vastgelegde voorkeur voor het toekennen van borgtocht. Het veelvuldig toekennen van borgtocht houdt m.i. sterk verband met het ‘presumptive right in favour of bail’. Bail moet worden toegekend indien er geen dringende reden is de verdachte van zijn vrijheid te beroven. In het Belgische rechtsstelsel is een dergelijk vermoedelijk recht niet wettelijk vastgelegd. Aangezien weigering van borgtocht in Nieuw-Zeeland leidt tot het voorlopig hechten van een verdachte, zou beredeneerd kunnen worden dat de weigeringsgronden voor het vrijlaten op borgtocht aan zijn te merken als gronden voor het in voorlopige hechtenis nemen van een verdachte. Het verschil is dat de Belgische wetgever ervoor gekozen heeft om de gronden179 voor voorlopige hechtenis uitdrukkelijk in de wet op te nemen. Die gronden voor voorlopige hechtenis gelden tegelijk als gronden ten aanzien van de vrijheid onder voorwaarden. In Nieuw-Zeeland daarentegen is 179
de aanhouding moet volstrekt noodzakelijk zijn voor de openbare veiligheid, en als het gaat om een feit dat strafbaar is met minder dan 15 jaar opsluiting moet er tevens aangetoond worden dat er recidivegevaar, vluchtgevaar, verduisteringsgevaar of collusuegevaar is.
80
voorlopige hechtenis als het ware een gevolg van het weigeren van vrijlating op borgtocht. Omdat de bestaande gronden simultaan gelden ten aanzien van voorlopige hechtenis en vrijheid onder voorwaarden, ontstaat er een paradox in de Belgische rechtsorde. Men kan toch moeilijk tegelijk volhouden dat theoretisch de voorlopige hechtenis gerechtvaardigd is op grond van de volstrekte noodzaak voor de openbare veiligheid, maar die persoon dan wel in vrijheid onder voorwaarden laten. “Is deze maatregel (vrijheid onder voorwaarden) in wezen niet bedoeld voor gevallen waarin vrijheidsberoving niet volstrekt noodzakelijk is, maar een minderverregaande controlemaatregel wenselijk wordt geacht?”180 Aan die paradox ontsnapt het NieuwZeelandse Bail-systeem. Een tweede reden voor de beperkte toepassing van de vrijheid onder voorwaarden als alternatief voor voorlopige hechtenis in België, is de onwil van de rechters. Uit een studie aan de Vrije Universiteit van Brussel181 is gebleken dat rechters zeer terughoudend zijn ten aanzien van de vrijheid onder voorwaarden. Ze nemen liever het zekere voor het onzekere, en besluiten volgens de auteurs van deze studie te snel tot voorlopige hechtenis in bepaalde gevallen omdat het de veiligste optie zou zijn. Het OM vordert in de meeste gevallen de voorlopige hechtenis en zonder al te veel onderzoek, willigt de rechter die eis ook vaak in. Dit komt natuurlijk ook omdat de onderzoeksrechter onder hoge tijdsdruk staat, hij moet immers binnen 24u beslissen of hij de persoon al dan niet aanhoudt. Om dit met cijfers aan te tonen: het OM vordert in 92% van de gevallen voorlopige hechtenis, de onderzoeksrechter willigt die eis in 63% van de gevallen in, 30% wordt simpelweg in vrijheid gesteld en slechts 8% wordt in vrijheid onder voorwaarden gelaten. Ten slotte wijst de studie ook op de gebrekkige werking en controle van de vrijheid onder voorwaarden. Rechters houden daar ook rekening mee en besluiten dan ook liever tot voorlopige hechtenis omdat het de veiligste optie is. Toch blijkt uit de cijfers een stijging van de vrijheid onder voorwaarden. Jammer genoeg is er geen corresponderende daling van de toepassing van
voorlopige hechtenis. “Wat de voorlopige hechtenis betreft, is het aantal
aanhoudingsbevelen de laatste jaren opnieuw gestegen van 9211 in 2000 tot 10.611 180
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal strafrecht in hoofdlijnen, II, Antwerpen, Maklu, 2006, 1036-1037. 181 A. RAES EN S. SNACKEN, ‘The future of remand custody and its alternatives in Belgium’, The Howard Journal, Vol. 43, No. 5, 3004, 507-517.
81
in 2005, en dat ondanks de toename van de toepassing van de vrijheid onder voorwaarden van 769 op 31 december 2000 naar 1865 op 31 december 2006.”182 Hoewel België ook de borgtocht als niet- vrijheidsbenemend alternatief kent183, wordt het nauwelijks gebruikt. Hiervoor worden over het algemeen drie redenen genoemd. Zo zou de regeling allereerst rechtsongelijkheid in de hand werken omdat niet iedere verdachte (of een derde) een borgsom kan betalen. Dit leidt tot zogenaamde klassenjustitie. Daarnaast zijn relatieve onbekendheid van de regeling en de afwachtende houding van zowel rechters als verdachten ook redenen die de veelvuldige toepassing van regeling in de weg staan. Tot slot wenst de auteur nog op te merken dat het bail-systeem in Nieuw-Zeeland beter aansluit bij het vermoeden van onschuld. Vrijlating op borgtocht verdient er de voorkeur boven voorlopige hechtenis. Het vermoeden van onschuld bepaalt immers dat iemands onschuld vermoed moet worden totdat zijn schuld krachtens de wet wordt bewezen in een openbare rechtszitting. Vrijheidsbeneming in de vorm van voorlopige hechtenis strookt hier niet mee, aangezien een voorlopig gehechte verdachte nog niet schuldig is bevonden. Vrijlating op borgtocht is daarentegen in overeenstemming met de onschuldpresumptie omdat vrijheidsbeneming niet voorkomt, maar uiteraard wel mogelijk is. Gelet op het voorafgaande, kan het ‘presumptive right in favour of bail’ als een wettelijk vastgelegde voorkeur voor het toekennen van borgtocht niet anders dan als een voordeel van het bail-systeem worden aangemerkt. 4. Vervroegde en voorwaardelijke invrijheidstelling a. Nieuw-Zeeland De gewone vervroegde invrijheidstelling verschilt in verschillende opzichten van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) – een specifieke vorm van vervroegde invrijheidstelling. In Nieuw-Zeeland wordt de gewone vervroegde invrijheidstelling automatisch toegekend. Het wordt er beschouwd als een wettelijk recht, er is ook niet altijd een proeftijd aan gekoppeld. De toekenning van VI daarentegen is een discretionaire beslissing van de Parole Board en is altijd verbonden aan proeftijd. Het is eerder geconcipieerd als een beloning voor goed gedrag, terwijl VI stoelt op de 182
SNACKEN, S. en BEYENS, K., “Tien jaar kwaliteitszorg in de strafuitvoering in België: ‘Sire, wij zijn ongerust’…”, Orde dag 2008, 106. 183 Art. 35 Voorlopige Hechteniswet.
82
veronderstelling dat de gedetineerde zijn gedrag is verbeterd en weinig risico op recidive vertoont. De toepassing van VI heeft een enorm woelig bestaan gekend in Nieuw-Zeeland, maar is minder ingewikkeld dan in België. Sinds 2002 is er in Nieuw-Zeeland een belangrijk
onderscheid
tussen
korte
en
lange
gevangenisstraffen.
Voor
gevangenisstraffen van 2 jaar of minder bestaat geen VI, maar moet men slechts ½ van de straf uitzitten, waarna men in vrijheid wordt gesteld. Er gebeurt dus een automatische halvering van de straf opgelegd door de rechter. De rechter kan evenwel bepalen dat aan de vrijgelatene bijkomende voorwaarden worden opgelegd. Een persoon die meer dan 2 jaar gevangenisstraf uitzit, komt in aanmerking voor VI na 1/3 van zijn straf te hebben uitgezeten, tenzij de rechter hem voor een langere periode van VI uitsluit. Deze minimumstraf kan maximum 2/3 van de opgelegde straf zijn, en mag nooit meer dan 10 jaar bedragen. De beoordelingsvrijheid van de rechter is hier erg ruim. Wanneer hij ervan overtuigd is dat de normaal opgelegde duur van de gevangenisstraf niet voldoende is om één van de opgesomde doelen uit de Sentencing Act te bereiken, kan hij een hogere minimumstraf opleggen.184 Voor het misdrijf van moord geldt een aparte ‘minimum non–parole period’. Hoewel sinds 2002 in de wet staat dat moord niet meer noodzakelijk gestraft dient te worden met levenslange opsluiting, als de omstandigheden van het misdrijf en de persoonlijkheid van de dader dit niet rechtvaardigen, is die minimumstraf op 10 jaar gezet. Meer nog, indien bepaalde verzwarende omstandigheden voorkomen, moet de rechter een minimumstraf van minstens 17 jaar opleggen. Degenen met een gevangenisstraf van meer dan 2 jaar krijgen – indien de Parole Board VI toestaat – een specifieke ‘parole period’ opgelegd door de Parole Board, die varieert van 6 maanden na de vrijlating tot 6 maanden nadat de oorspronkelijk opgelegde straf is verlopen. Wie de voorwaarden niet naleeft kan door de Parole Board worden teruggeroepen om de hele straf uit te zitten.185 Levenslanggestraften en preventief gedetineerden staan voor de rest van hun leven onder voorwaarden. 184
G. HALL, ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 274. 185 G. NEWBOLD, The Problem of Prisons: Corrections Reform in New Zealand since 1840, Wellington, Dunmore Publishing, 2007, 267.
83
De Parole Board moet, indien zij beslist over de VI, rekening houden met verschillende zaken186, maar de veiligheid van de samenleving met inbegrip van het recidivegevaar is het belangrijkste criterium.187 Hoewel de Parole Amendment Act 2007 voorstelt om het onderscheid tussen korte en lange gevangenisstraffen op de grens van 12 maanden te brengen, is dit tot op vandaag niet in werking getreden. Dit zou volgens die nieuwe regeling betekenen dat veroordeelden tot 12 maanden of minder gevangenisstraf, die periode ook effectief volledig in de gevangenis moeten uitzitten, zonder vervroegde noch voorwaardelijke in vrijheidstelling. Veroordeelden tot meer dan 12 maanden gevangenisstraf, zouden pas op 2/3 i.p.v. 1/3 van de straf in aanmerking kunnen komen voor VI. b. België: i. Figuur van de voorlopige invrijheidstelling Ook in België is de VI niet de enige mogelijke vorm van vervroegde invrijheidstelling. Doordat de procedure van VI erg omslachtig en tijdrovend was188, zag men zich genoodzaakt om een alternatief uit te denken ten aanzien van delinquenten die tot een relatief korte gevangenisstraf waren veroordeeld. Voor hen had VI amper praktisch nut. Immers, eer zij de lange procedure volledig hadden doorlopen was hun gevangenisstraf al vaak bijna afgelopen. Het is dan ook in deze sfeer dat de figuur van de voorlopige invrijheidstelling soelaas bracht. Deze was, omwille van het feit dat zij niet door de wet maar wel door ministeriële omzendbrieven geregeld werd, stukken soepeler dan de VI. De doelstelling bij uitstek van de voorlopige invrijheidstelling is echter het hoofd bieden aan de opkomende problematiek van de overbevolking in de Belgische gevangenissen. Sinds haar ontstaan is de voorlopige invrijheidstelling in verschillende modaliteiten aanwezig geweest in het Belgische rechtsverkeer. Gaandeweg is ze geëvolueerd naar 186
De Parole Board moet o.a. rekening houden met de volgende principes: de gedetineerde mag niet langer dan noodzakelijk worden vastgehouden, de gedetineerde moet goed geïnformeerd zijn over de beslissingen die ten aanzien van hem gemaakt worden, de beslissingen van de Parole Board moeten steunen op alle relevante informatie die ze ter beschikking heeft, de rechten van het slachtoffer moeten geëerbiedigd worden. 187 S. 7(3) Parole Act 2002; G. HALL, ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 273. 188 Het gebeurde geregeld dat het invrijheidstellingdossier niet tijdig klaar was wegens onvoldoende personeel.
84
een systeem van ambtshalve invrijheidstelling189. De ambtshalve invrijheidstelling houdt in dat veroordeelden na het uitzitten van een beperkt gedeelte van hun straf sowieso in vrijheid werden gesteld. De ambtshalve invrijheidstelling geldt niet ten aanzien van veroordeelden tot straffen tot en met 6 maanden, omdat de Minister van Justitie voor hen, als een soort ontvolkingsmaatregel via twee ministeriële omzendbrieven in 2003, de beslissing genomen heeft om hen onmiddellijk in vrijheid te stellen. Veroordeelden tot een gevangenisstraf van meer dan 6 maanden tot en met 1 jaar, komen vrij nadat ze een bepaald deel van hun straf hebben uitgezeten. Veroordeelden tot een gevangenisstraf van meer dan 1 jaar tot en met 3 jaar komen in aanmerking voor VI na 1/3 van hun straf te hebben uitgezeten. Enkel bij de laatste categorie van veroordeelden gelden contra-indicaties. ii. Het stelsel van VI Aan de uitgebreide macht van de Minister van Justitie, die de voorlopige invrijheidstelling te pas en te onpas met behulp van ministeriële omzendbrieven kon versoepelen naar gelang de gevangenisbevolking toenam, zou normaal gezien een einde komen met de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken in 2007. Maar gezien de strafuitvoeringsrechters pas in 2012 hun taak zullen opnemen ten aanzien van veroordeelden voor wie het totaal aan in uitvoering zijnde hoofdgevangenisstraffen niet meer dan drie jaar bedraagt, is de Minister van Justitie nog steeds bevoegd voor de vervroegde invrijheidsstelling. Dit komt er op neer dat veroordeelden met een geheel van straffen tot drie jaar onder de huidige reglementering niet vrijkomen onder het stelsel van de VI, maar onder het stelstel van de voorlopige invrijheidstelling zoals hierboven beschreven. Op dit moment komen bijna vier vijfden van de veroordeelde gedetineerden vrij onder toepassing van dit stelsel.190 Als de strafuitvoeringsrechter zijn taak zal opnemen in de toekomst kan hij VI toekennen voor zover de veroordeelde 1/3 van de vrijheidsstraffen heeft ondergaan en voor zover er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen191 bestaan, 189
Ministeriële omzendbrief nr. 1522/IX van 28 oktober 1987: Voorlopige invrijheidstelling met het oog op gratie, Onuitg., Bespreking: Fatik, 1988, 14. 190 Y. VAN DEN BERGHE, “De uitvoering van vrijheidsstraffen: van nu en straks… met de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, T. Strafr. 2006, afl. 5, 262. 191 De contra-indicaties hebben betrekking op: het feit dat de veroordeelde niet de mogelijkheid heeft om in zijn behoeften te voorzien191; een manifest risico voor de fysieke integriteit van derden; het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen; de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers (art. 28 § 1).
85
ongeacht of er sprake is van recidive (art. 25 § 1). Hier kan men ook spreken van een ambtshalve voorlopige invrijheidstelling: de veroordeelden uit deze categorie worden op de datum van het bereiken van de toelaatbaarheid van de voorwaardelijke invrijheidstelling ambtshalve in vrijheid gesteld.192 Voor gevangenisstraffen van meer dan drie jaar is sinds de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbank in 2007, deze rechtbank bevoegd voor de VI. De VI wordt toegekend aan elke veroordeelde tot één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt voor zover de veroordeelde: hetzij 1/3 van deze straffen heeft ondergaan, hetzij, indien in het vonnis of in het arrest van veroordeling is vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat van herhaling bevond, 2/3 van die straffen heeft ondergaan, zonder dat de duur van de reeds ondergane straffen meer dan 14 jaar bedraagt, of hetzij, in geval van een veroordeling tot een levenslange vrijheidsstraf, tien jaar van deze straf heeft ondergaan, of, indien in het arrest van veroordeling dezelfde straf is uitgesproken en is vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat van herhaling bevond, zestien jaar (art. 25 § 2). Bovendien mogen er geen contra-indicaties bestaan. (art. 47 § 1) Deze tegenaanwijzingen zijn: de afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de veroordeelde; het risico van het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten; het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastigvallen; de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben geleid; de weigering of de ongeschiktheid bij seksuele delinquenten om een noodzakelijk geachte begeleiding of behandeling te volgen.193 Verder vereist de wet dat het dossier een sociaal reclasseringsplan bevat waaruit de perspectieven op reclassering van de veroordeelde blijken. (art. 48) De bedoeling van de wet is dat de aandacht wordt gevestigd op de toekomst, dit op grond van objectieve gegevens en niet van morele gegevens.194 De veroordeelde is onderworpen aan de 192
Wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden, Memorie van Toelichting, Parl. St. Senaat 2004-05, nr. 3-1128/1, 32. 193 Art. 148 j. 157 wet 24 juli 2008: deze vijfde contra-indicatie treedt slechts in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 januari 2012. 194 K. VERPOEST EN T. VANDER BEKEN, “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Nullum Crimen 2006, nr. 6, 379.
86
algemene voorwaarden van geen strafbare feiten te plegen, een vast adres te hebben en gevolg te geven aan de oproepingen van het openbaar ministerie of de justitieassistent (art. 55). De strafuitvoeringsrechtbank kan de veroordeelde aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden onderwerpen, zoals het volgen van een behandeling of begeleiding. De gevallen waarin de strafuitvoeringsrechtbank of – in de toekomst – de strafuitvoeringsrechter de VI kan herroepen zijn duidelijk in de wet bepaald (art. 64).195 Indien tijdens de proeftijd geen enkele herroeping heeft plaatsgehad, wordt de veroordeelde definitief in vrijheid gesteld (art. 71). De proeftijd is gelijk aan de duur van de vrijheidsstraf die de veroordeelde nog moest ondergaan op de dag waarop de beslissing betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling uitvoerbaar is geworden, zonder dat de proeftijd korter kan zijn dan twee jaar. In geval van veroordeling tot een tijdelijke criminele straf of tot één of meer correctionele straffen die samen vijf jaar hoofdgevangenisstraf te boven gaan, bedraagt de proeftijd ten minste vijf jaar en ten hoogste tien jaar. De proeftijd bedraagt tien jaar in geval van een veroordeling tot een levenslange vrijheidsstraf. 5. Besluit In Nieuw-Zeeland gebeurt er een automatische halvering van de straf opgelegd aan alle personen veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf of minder. Veroordeelden tot een gevangenisstraf boven 2 jaar komen in aanmerking voor VI nadat ze 1/3 van hun straf hebben uitgezeten. In België bestaat er een vergelijkbaar systeem, maar daar ligt het onderscheid tussen korte en lange gevangenisstraffen niet op 2 jaar maar op 3 jaar. Veroordeelden tot een gevangenisstraf van meer dan 1 jaar tot en met 3 jaar komen in aanmerking voor VI na 1/3 van hun straf te hebben uitgezeten onder het stelsel van 195
wanneer bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt vastgesteld dat de veroordeelde tijdens de proeftermijn een wanbedrijf of een misdaad heeft gepleegd; wanneer de veroordeelde een ernstig gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van derden; wanneer de opgelegde bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd; wanneer de veroordeelde geen gevolg geeft aan de oproepingen van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank, van het openbaar ministerie, of, in voorkomend geval, van de justitieassistent; wanneer de veroordeelde zijn adreswijziging niet doorgeeft aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, aan de justitieassistent die met de begeleiding is belast.
87
vervroegde invrijheidstelling. Veroordeelden tot vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt, komen vrij onder het stelsel van VI. In België gelden binnen deze categorie andere tijdsvoorwaarden voor primaire veroordeelden, die vrijkomen op 1/3 en recidivisten die pas op 2/3 vrijkomen. Dit onderscheid wordt in Nieuw-Zeeland niet gemaakt, maar daar kan een rechter een minimumstraf opleggen aan alle personen veroordeeld tot 2 jaar of meer gevangenisstraf. Zij komen pas na die minimumstraf in aanmerking voor VI. Voor het misdrijf moord heeft de wetgever een specifieke minimumstraf van 10 jaar bepaald, en zelfs 17 jaar indien bepaalde verzwarende omstandigheden voorkomen. De rechter kan hier niet van afwijken. Hoewel de Belgische wetgever strenge tijdsvoorwaarden oplegt aan recidivisten, is het Nieuw-Zeelandse systeem van VI over de ganse lijn strikter omdat de rechter de mogelijkheid heeft om aan een veroordeelde een minimumstraf op te leggen. 6. Preventieve detentie Preventieve detentie is een gevangenisstraf van onbepaalde duur, die kan worden opgelegd aan personen die een significant en blijvend risico vormen voor de samenleving. Deze personen kunnen dus langer opgesloten worden dan de tijd die hen is opgelegd door de rechter. Nieuw-Zeeland kent deze gevangenisstraf van onbepaalde duur al zeer lang, zij is overgewaaid vanuit Engeland in 1954. In 1966 kwam de straf onder vuur te liggen, in 1981 gingen er opnieuw stemmen op om preventieve detentie af te schaffen. De voornaamste reden was dat een Parole Board toch onmogelijk kon inschatten of een gevangene zou hervallen. De onbepaalde duurtijd leidde tot een extreme onzekerheid voor de gevangene zelf. Oorspronkelijk diende preventieve detentie uitsluitend om hardnekkige recidivisten streng aan te pakken. Het werd ook zeer zelden opgelegd aan een veroordeelde. Maar toch besloot de wetgever om de straf te behouden in de Criminal Justice Act 1985. In het jaar 1986 waren er een aantal spraakmakende misdaden gepleegd die de bevolking angst inboezemden.196 Als gevolg daarvan werd het mogelijk om preventieve detentie op te leggen aan alle veroordeelden, vanaf 21 jaar i.p.v. 25 jaar, die ernstige gewelddaden 196
In maart 1986 kidnapte John Douglas Bennett een vrouw van 31 jaar nadat hij haar seksueel had aangerand in Christchurh. Hij was nog maar net ontslaan uit de gevangenis waar hij 10 jaar had vastgezeten. In oktober van dat zelfde jaar ontvoerde en vermoorde Peter Joseph Holdem – die voorwaardelijk was vrij op dat moment – de 6-jarige Louisa Damodran. G. NEWBOLD, The Problem of Prisons: Corrections Reform in New Zealand since 1840, Wellington, Dunmore Publishing, 2007, 295.
88
hadden gepleegd en minstens 1 maal voor een gelijkaardig feit waren veroordeeld. Dit amendement werd ook door de rechters verwelkomd. Zij deinsden er niet meer voor terug preventieve detentie op te leggen. Meer algemeen was er tussen 1987 en 1993 een stijging in het aantal aangiften bij de politie van gewelddadige misdrijven.197 Een nieuwe reeks gewelddadige misdaden veroorzaakte bij de bevolking grote verontwaardiging. In 1993 greep de wetgever opnieuw in. Preventieve detentie was niet meer voorbehouden aan recidivisten. Wie één ernstig gewelddadig of seksueel misdrijf uit een opgestelde lijst had gepleegd kon preventief gedetineerd worden. Daartoe werden categorieën van misdrijven opgesteld. Personen die zulke misdrijven hadden begaan werden vastgehouden zolang ze een blijvend risico voor de samenleving vormden volgens de Parole Board. Deze zeer zware straf wordt verantwoord door het voortdurend en significant risico dat zulke personen voor de samenleving betekenen. In 2002 werd de leeftijd van 21 verlaagd naar 18 jaar. De lijst met ‘qualifying offences’ werd uitgebreid. Tot op heden gelden er drie voorwaarden: het moet gaan om een gekwalificeerd misdrijf, de persoon moet de leeftijd van 18 bereikt hebben op het moment dat het misdrijf werd begaan, en de rechter moet ervan overtuigd zijn dat de veroordeelde opnieuw zulke misdrijven zal plegen wanneer hij vrijkomt. De rechter moet hiervoor de verslagen van twee psychologen of psychiaters in overweging nemen.198 Het is van geen belang of een persoon voordien reeds een veroordeling heeft opgelopen. De rechter moet sinds 2002 een minimumstraf opleggen van 5 jaar gevangenisstraf die de preventief gedetineerde van VI uitsluit, maar hij kan die verhogen. In 1987 was die minimumstraf nog 10 jaar. Evenwel kan een persoon onder preventieve detentie voor de rest van zijn leven teruggeroepen worden. Tussen 1980 en 1986 werden er 8 personen preventief gedetineerd, tussen 1986 en 1992 steeg dit aantal naar 30. Tussen 2001 en 2002 werden er 20 preventieve detenties opgelegd en van 2002 tot 2004 waren dat er 52. In 2004 werden er 35 personen veroordeeld tot preventieve detentie, een recordaantal. In 2005 was dat aantal teruggelopen naar 14. Het aantal personen in de gevangenis in 1993 met een preventieve detentie, bedroeg 52 terwijl dat in 2003 gestegen was naar 143. Dit kan deels verklaard worden door wetswijzigingen die de voorwaarden hadden versoepeld voor het opleggen van preventieve detentie; de 197
G. NEWBOLD, The Problem of Prisons: Corrections Reform in New Zealand since 1840, Wellington, Dunmore Publishing, 2007, 295. 198 S. 4(1)Sentencing Act 2002.
89
leeftijd was verlaagd en de voorwaarde van een vroegere veroordeling werd geschrapt. 7. Toekomstperspectief: three strikes in Nieuw-Zeeland? Op 18 februari 2009 stelde Minister van Justitie, SIMON POWERS, de Sentencing en Parole Reform Bill 2009 voor. Dit wetsvoorstel wordt ook wel ‘three strikes’ of ‘two strikes, no walking’ genoemd en is enorm controversieel. De Minister van Justitie wil in een stapsgewijze aanpak eerst een ‘qualifying sentence’ opleggen voor een ‘specified serious violent offence’ uit een lijst, samen met een eerste waarschuwing. Een ‘qualifying sentence’ is een minimum gevangenisstraf van 5 jaar, een levenslange gevangenisstraf of preventieve detentie.199 Vervolgens wil hij een tweede en laatste waarschuwing geven indien de veroordeelde een tweede ‘specified serious violent offence’ pleegt. Als de beklaagde hiervoor een straf van bepaalde duur opgelegd krijgt, dan zal hij die volledig moeten uitzitten zonder dat hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld kan worden. De laatste stap wordt bereikt door een derde ‘serious violent offence’ te plegen, waarvoor de rechter een ‘qualifying sentence’ zou opgelegd hebben. In het derde stadium móet de rechter echter een levenslange gevangenisstraf opleggen met een minimum van 25 jaar tenzij dit ‘manifestly unjust’ zou zijn. Deze uiterst strenge straf verklaart de slogan ‘three strikes and you’re out’. Een belangrijke uitzondering op die 25 jarige minimum gevangenisstraf, is de situatie waarin iemand veroordeeld wordt voor moord als tweede of derde gekwalificeerd misdrijf. Dan moet de rechter hem een levenslange gevangenisstraf opleggen die hij volledig moet uitzitten zonder dat hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld kan worden tenzij dit ‘manifestly unjust’ zou zijn. “De NZLC argues that the term ‘manifestly unjust’ suggest that injustice will be tolerated if the high treshold of ‘manifestly unjust’ is not established.”200 Het komt er op neer dat VI is uitgesloten voor iemand die een tweede gekwalificeerd misdrijf pleegt. Bij een derde gekwalificeerd misdrijf wordt er een levenslange gevangenisstraf opgelegd met een minimum van 25 jaar.
199
Sentencing and Parole Reform Bill 2009 (No 17-1), inserting Sentencing Act 2002, s. 86A. S. KLINGER, “Legislation Note: Three strikes for New Zealand? Reapeat offenders and the Sentencing and Parole Reform Bill 2009”, Auckland U. L. Rev. 2009, 250. 200
90
De hervormingen zijn gericht tot de ‘worst repeat violent offenders’. Maar dat is net de doelgroep die men met preventieve detentie wil aanpakken. Er is duidelijk een overlapping, zeker als men de lijst ‘specified serious violent offences’ vergelijkt met de reeks misdrijven waarvoor iemand preventief gedetineerd kan worden. Preventieve detentie
is
geen
verplichte
straf,
de
rechter
heeft
hier
enigszins
een
beoordelingsmarge. Zo moet hij overwegen op grond van het advies van twee psychologen of het waarschijnlijk is dat de verdachte opnieuw een ‘qualifying offence’ zou plegen. De automatische uitsluiting van VI voor een periode van 25 jaar is daarentegen wel verplicht. Die ‘25-to-life sentence’ is ook opmerkelijk langer en dus buiten proportie in vergelijking met de uitsluiting van VI voor 5 jaar (of langer indien de rechter dit verkiest) bij preventieve detentie. Het strafblad van de recidivist is dus het ultieme uitgangspunt van ‘three strikes’ aanpak. “The proposed law is clearly an attempt to circumvent the current sentencing option of preventive detention, which is designed to address (the issue of proportionality).”201 Het gebrek aan proportionaliteit wordt zwaar bekritiseerd. Dit is niet helemaal onterecht m.i., gezien de nadruk op het proportionaliteitsprincipe in de Sentencing Act 2002. De minimum gevangenisstraf van 25 jaar houdt geen enkel verband met de ernst of de omstandigheden van het misdrijf. Die 25 jaar kan 2 tot 3 keer hoger liggen dan de straf die de veroordeelde anders zou gekregen hebben. Elke ‘third striker’ krijgt minimum 25 jaar gevangenisstraf opgelegd. Critici werpen op dat de straf gericht is op een doelgroep met een hoge leeftijd. Uit onderzoek blijkt dat oudere mensen veel minder geneigd zin om ernstige misdrijven te plegen. “There is a well documented relationship between age and crime – most serious violent offending is committed by offenders in younger age groups. Serious criminal activity tends to decline as offenders approach their mid- to late-twenties.”202 Hoe langer de straf die een ‘third striker’ krijgt, hoe meer kans er bestaat dat de persoon zijn misdaadcarrière sowieso zou beëindigd hebben. Bijkomende gevangenisstraf is in dit geval niet lonend. Dit geldt zeker in Nieuw-Zeeland. De
201
S. KLINGER, “Legislation Note: Three strikes for New Zealand? Reapeat offenders and the Sentencing and Parole Reform Bill 2009”, Auckland U. L. Rev. 2009, 256. 202 K. AUERHAHN, “Selective Incapacitation, Three Strikes, and the Problem of Aging Prison Populations: Using Simulation Modelling to See the Future”, Criminology & Pub Pol’y, Vol. 1, No. 3, 2002, 353-358-359.
91
gemiddelde leeftijd van een ‘third striker’ zal hier hoog zijn, omdat hij reeds twee gevangenisstraffen van minimum 5 jaar zal hebben ondergaan. 8. Verklaringen voor de stijgende gevangenispopulatie Wat zijn de mogelijke verklaringen voor deze stijging van de gevangenispopulatie in Nieuw-Zeeland? BROWN wijst op een “rise in ‘popular punitiveness’, fuelling an ‘uncivil politics of law and order”’. Veranderingen in de wetgeving, meer bepaald de Sentencing Act 2002, Parole Act 2002 en de Bail Act 2000, liggen mede aan de basis van de stijging. Deze Acts hebben een verstrenging van de voorwaarden voor VI en vrijlating tegen borgstelling teweeg gebracht. Hiermee ging een versoepeling van de voorwaarden gepaard om in aanmerking te komen voor preventieve detentie. Minimumstraffen - met een maximum van 2/3 van de totale straftijd - die voorwaardelijke invrijheidstelling uitsluiten, kunnen door rechters opgelegd worden in alle gevallen waarbij een persoon veroordeeld wordt tot meer dan 2 jaar gevangenisstraf én waarbij de omstandigheden van het misdrijf als voldoende gewelddadig gekwalificeerd worden. Samen met de Sentencing Act 2002 werd ook de Parole Board in 2002 vernieuwd. Deze had een erg conservatieve instelling. Pratt merkt op: “Interestingly enough New Zealand has historically had comparatively high rates of imprisonment and yet it does not appear to have ever had a comparatively high rate of crime.”203 Belangrijke determinanten in België zijn de frequentie en toename in duur van de voorlopige hechtenis en de toename van de lange gevangenisstraffen. Ook de verminderde toepassing van de VI is een belangrijke oorzaak. Voor gestraften tot drie jaar werden twee effectieve maatregelen genomen: op eenvoudig voorstel van de gevangenisdirecteur worden zij voorlopig in vrijheid gesteld na een welbepaalde termijn en gedetineerden met een straf tot één jaar, of tot drie jaar in bepaalde gevallen
(zelfaanbod)
kunnen
bijna
onmiddellijk
en
tot
de
voorlopige
invrijheidstelling hun straf in de samenleving uitzitten m.b.v. ET. Dit heeft nochtans
203
J. PRATT, “The Dark side of Paradise: Explaining New Zealand’s History of High Imprisonment”, British Journal of Criminology, 46, 2006, 543.
92
niet tot een daling geleid van het aantal langgestraften en het aantal voorlopig gehechten. Nog anderen beweren dat: “veel heeft te maken heeft met het feit dat beleidsmakers tegelijk warm en koud blazen: de vrijheidsberovende straf moet de uiterste remedie zijn, maar terzelfder tijd schiet men met hagel op de (reeds in 1998 ten grave gedrage) Wet Lejeune, mort men over de vermeende straffeloosheid, roept men om een striktere controle van seksuele delinquenten, breidt men de terbeschikkingstelling gevoelig uit, neemt het aantal langgestraften toe, pleit men voor jeugdgevangenissen enzovoort.”204 Hoewel de gevangenisstraf vaak als ultimum remedium naar voren wordt geschoven in Nieuw-Zeeland maar ook in België en hoewel er verschillende alternatieven bestaan in beide landen, wordt er toch heel veel toepassing gemaakt van de gevangenisstraf. Wat m.i. in beide landen hoogdringend is, is de opstart van een denktank omtrent dé probleemcategorie, nl. de langgestraften. Voor België komt daar nog een categorie bovenop, nl. de voorlopig gehechten. Bovendien moeten beleidsmakers zich hoeden voor
beleidsinitiatieven
die
zich
enkel
laten
sturen
door
de
overbevolkingsproblematiek. Wie een beleid uitstippelt vertrekkende vanuit dit probleem alleen zal moeten toegeven dat het op lange termijn niet werkt.205 DEEL VII
In Nieuw-Zeeland en België is de wetgeving omtrent de rechtspositie van personen met een geestesstoornis recent gewijzigd. In beide landen zijn deze wetgevende initiatieven voortgekomen uit de aanhoudende kritiek op de uitvoerende macht die tekort schoot in de ter beschikkingstelling van middelen om geestesgestoorden adequaat te behandelen. In België maakte zelfs het Europees Comité ter Preventie van Foltering zich ongerust over de situatie van geïnterneerden.206 Het bestaan van onvoldoende uitgeruste voorzieningen en het tekort aan behandelingen waren lange 204
T. DAEMS, ‘Van teen tot kop. Beschouwingen bij meer dan een decennium strafbeleid en hervorming van de vrijheidsstraf’, Orde van de dag, 2008, 91. 205 T. DAEMS, ‘Een wettelijke regeling van de strafuitvoering: wat nu?’, Fatik, nr. 112, 2006, p. 6. 206 K. NAUDTS, P.,COSYNS (eds.), “Editorial Belgium and its internees: a problem for human rights and a stimulus for service change”, Criminal Behaviour and Mental Health, 2005, 15, 150.
93
tijd geen kopzorg van de Belgische noch de Nieuw-Zeelandse overheid. In NieuwZeeland stelde The Mason Committee in 1988 vast dat: “that there were effectively no forensic psychiatric services in New Zealand owing to a number of factors.”207 Midden van de jaren ’80 werd er een zorgwekkend hoog zelfmoordcijfer onder de Nieuw-Zeelandse gedetineerden gerapporteerd.208 Dit was grotendeels te wijten aan een gebrek aan behandelingen voor geestesgestoorden. 1.België: wetgevend kader België
heeft
naast
een
algemene
schulduitsluitingsgrond
gekend
als
de
onweerstaanbare dwang, sinds 1930 een aparte wetgeving t.a.v. personen met een geestesstoornis. 1.1 De onweerstaanbare dwang: art.71 Sw. Reeds in de 18e huldigde men het principe van ‘les fous ne peuvent être punis, parcequ’ils ne savent pas ce qu’ils font’, wat later in de wet - art. 71 Sw. - werd opgenomen. Artikel 71 Sw. van het Strafwetboek van 1867 – ook de onweerstaanbare dwang genoemd – bekrachtigt de strafrechtelijke onverantwoordelijkheid van geesteszieke delinquenten,
het
vormt
de
uitzondering
op
het
bestaande
Belgische
schuldstrafrecht.209 Het bepaalt dat een persoon geniet van een schulduitsluitingsgrond indien deze een feit – dat misdaad, wanbedrijf of overtreding heet – pleegt waarbij hij zich in een staat van krankzinnigheid bevindt op het ogenblik van de feiten. De geestestoestand van krankzinnigheid maakt dat er geen misdrijf is. Dwang heeft betrekking op het wilselement in het strafrechtelijk schuldbegrip, het veronderstelt dat de dader onmogelijk anders kon handelen.210 Er zijn drie criteria waaraan een persoon moet voldoen. Ten eerste moet de dwang onweerstaanbaar zijn. Vervolgens moet de wil van de dader volledig uitgeschakeld zijn. Dit is een bijzonder strenge vereiste. De psychische dwang wordt bijgevolg niet erkend in het Belgisch strafrecht in gevallen waarin anders handelen voor de dader 207
BROOKBANKS, W., ‘Mentally disordered offenders’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 439 208
Ibid., 493 J., GOETHALS, “De wet tot bescherming van de maatschappij in een historisch perspectief” in: CASSELMAN, J., COSYNS P., GOETHALS, J. (eds.), Internering, Leuven, Garant, 1997, 11-38. 210 Van den wyngaert, p. 293. 209
94
niet absoluut onmogelijk was.211 Ten slotte mag de dwang niet aan de dader te wijten zijn, wat impliceert dat hij geen voorafgaandelijke fout mag gemaakt hebben, zoals iemand die zichzelf bewust in een toestand van dronkenschap brengt. De beoordeling of iemand zich op de onweerstaanbare dwang kan beroepen, is een feitenkwestie die aan de soevereine appreciatie van de rechter wordt overgelaten. 1.2 Internering Vanaf 1930 reserveerde de Wet Bescherming Maatschappij (WBM) van 1930 nu ook een aparte behandeling of beveiligingsmaatregel voor de ontoerekeningsvatbaren, nl. de internering. In 1964 werd de WBM van 1930 licht gewijzigd. Een van de belangrijkste innovaties was het invoeren van de onbepaalde212 tijdsduur van de internering.213 Hoewel er sinds het ontstaan van de wet stemmen waren opgegaan om hem te veranderen, was er toch een zeer lange periode van stilstand op wetgevend vlak. Recent kwam er toch schot in de zaak. Minister van Justitie VERWILGHEN gaf in april 2001 de opdracht aan OSCAR VANDEMEULEBROEKE, ondervoorzitter van de Commissie Internering om een Voorontwerp op te maken van een nieuwe Interneringswet. Dit initiatief stemde vele critici hoopvol. Toch zouden een aantal pogingen om tot een nieuwe wet te komen mislukken waardoor het Ontwerp ONKELINXS van 10 januari 2007 zeer welkom was na de gemediatiseerde gebeurtenissen in Luik.214 “In de traditie van de snelwetten moest dit wetsontwerp tijdens de eindspurt van de federale regering op zeer korte tijd worden behandeld. De bedoeling om de strafuitvoeringsrechtbanken ook voor geïnterneerden zo vlug mogelijk in werking te laten treden was hieraan uiteraard niet vreemd.”215 Dit mondde uit in de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis (hierna WIG van 2007), die de Wet Bescherming Maatschappij 211
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal strafrecht in hoofdlijnen, I, Antwerpen, Maklu, 2006, 295. 212 Voordien werd de tijdspanne van de interneringsmaatregel vastgelegd naargelang de zwaarwichtigheid van de feiten. 213 I., DIJKMANS, “De internering van veroordeelden krachtens een beslissing van de Minister van Justitie: een maatregel van onbepaalde duur?”, Panopticon, 1980, 3, 22. 214 In 2001 werd Abdallah Ait Oud geïnterneerd na de verkrachting van een veertienjarig meisje. Toen oordeelden de psychiaters dat hij krankzinnig was. Tijdens zijn internering kwamen andere psychiaters op die diagnose terug. Zij lieten Ait Oud vrij omdat hij volgens hen niet thuishoorde in de geestelijke gezondheidszorg. Hij kon zonder beperking naar de maatschappij terugkeren. Critici spreken van een dramatische fout van de CBM Luik omdat ze niet eens de vrijheid op proef onder strikte voorwaarden hadden bevolen. Hij werd in juni 2006 gearresteerd wegens beschuldiging van de moord, ontvoering en verkrachting van twee meisjes in het Luikse. 215 J., CASSELMAN, “Wetsontwerp Onkelinx betreffende Internering. Hoorzitting met deskundigen in de Commissie Justitie van de Kamer van 30 januari 2007”, Panopticon, 2007, 4, 57.
95
van 1964 vervangt met uitzondering van diens hoofdstuk VII, dat betrekking heeft op de terbeschikkingstelling van de regering.216 In wat volgt zal de huidige situatie worden besproken, met een knipoog naar de WIG van 2007, die pas ten vroegste in werking zal treden op 1 januari 2012. Internering als beveiligingsmaatregel kan uitgesproken worden op grond van de WBM van 1964 door de vonnisgerechten en de onderzoeksgerechten. Het is een maatregel van onbepaalde duur217. In uitzonderlijke gevallen kan de Minister van Justitie momenteel nog tot “administratieve of ministeriële” internering beslissen ten aanzien van veroordeelde gedetineerden tijdens hun straf. De voorwaarden zoals hieronder beschreven in de WBM van 1964 blijven in de WIG van 2007 grotendeels bewaard. 1.2.1
De voorwaarden tot internering
Een eerste voorwaarde houdt in dat het bewezen is dat de verdachte een als misdaad of wanbedrijf gekwalificeerd feit heeft begaan, strafbaar met een criminele of correctionele straf. Gecontraventionaliseerde wanbedrijven kunnen echter niet het voorwerp uitmaken van een internering, overtredingen evenmin (art. 7 WBM). Een tweede voorwaarde houdt de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte in. Deze schulduitsluitingsgrond zorgt ervoor dat men de delinquent zijn gedrag juridisch noch moreel kan verwijten. Art. 71 Sw. en art. 1 WBM bepalen dat er geen misdrijf is gepleegd in dat geval. In art. 1 WBM verwijst men naar drie soorten psychische stoornissen; hetzij een staat van krankzinnigheid, hetzij een ernstige staat van geestesstoornis, hetzij zwakzinnigheid. Belangrijk is dat de WIG van 2007 deze oubollige termen heeft vervangen door de modernere, aangepast aan de huidige opvattingen binnen de huidige psychiatrie, en internationaal aanvaarde term “geestesstoornis”. Een laatste voorwaarde houdt verband met de sociale gevaarlijkheid op het ogenblik van de berechting. Een deskundige zal zich hier ook moeten uitspreken over de mate waarin het risico op terugval bestaat, zowel wat betreft de geestesstoornis als wat betreft de misdadigheid.218 De begrippen sociale gevaarlijkheid en gerechtelijke 216
Dat hoofdstuk wordt vervangen door de wet van 26 april 2007 betreffende de ter beschikkingbestelling van de strafuitvoeringsrechtbanken 217 Art. 7 WBM 218 H., HEIMANS, “Is er nog hoop voor geïnterneerden?” in “internering: eindelijk met zorg behandeld?” De orde van de dag, 2001, Afl. 15, 12.
96
ontoerekeningsvatbaarheid worden vaak door elkaar gebruikt, maar beide concepten dekken een verschillend aspect van het menselijk gedrag. Bijvoorbeeld schizofrene personen die herhaaldelijk een diefstal begaan, zijn ontoerekeningsvatbaar, maar daarom niet gevaarlijk. Pscychopaten anderzijds weten perfect wat ze doen, maar kunnen wel heel gevaarlijk zijn. De begripsverwarring is problematisch bij psychopaten, omdat zij vaak als ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd en worden geïnterneerd, terwijl wetenschappelijk onderzoek aantoont dat ze over het algemeen toerekeningsvatbaar en/of onbehandelbaar zijn.219 Deze laatste voorwaarde werd ontwikkeld door cassatierechtspraak en is in WIG van 2007 ingeschreven.220 1.2.2
De beslissing tot internering
Hoewel de rechter (onderzoeksgerechten of vonnisgerechten) uiteindelijk moet besluiten tot het al dan niet opleggen van een interneringsmaatregel, maakt hij deze keuze meestal aan de hand van een psychiatrisch deskundigenonderzoek. De WBM van 1964 bepaalt dat de onderzoeksrechter tijdens het vooronderzoek een psychiatrisch deskundige kan aanduiden indien deze laatste een mentale stoornis vermoed bij de verdachte. Ook de vonnisrechter en het Openbaar Ministerie zijn gemachtigd tot het aanwijzen van een deskundige, en tijdens de procesvoering kunnen de partijen eveneens een psychiatrisch onderzoek van de verdachte uitlokken (art. 9 WBM). In de huidige situatie dient de rechter zich strikt genomen niet te laten voorlichten om te interneren, dit kan dus zonder advies van een deskundige. In de praktijk gebeurt de voorlichting quasi altijd en wordt het advies zelfs veelvuldig gevolgd. Wanneer de rechter het advies afwijst dient hij deze beslissing overigens te motiveren. Het huidig psychiatrisch onderzoek wordt vaak gewoon uitgevoerd in de gevangenis door een of meerdere aangestelde psychiater-deskundigen, in geval van een duidelijke psychiatrische
stoornis.
Art
1
WBM
voorziet
in
de
mogelijkheid
van
inobservatiestelling van de in voorhechtenis genomen verdachte in een psychiatrische afdeling van een strafinrichting.
219
L., ARNOU, “psychopaten horen niet thuis in de gevangenis”, De Juristenkrant, 2002, nr. 46, 5; Hvb Antwerpen, 17 januari 2002, onuitg. 220 P., COSYNS, “Internering: een doorbraak in het herzieningsproces van de wet?”, Panopticon 1999, 313-314.
97
In de WIG van 2007 dient een psychiatrisch deskundigenonderzoek verplicht uitgevoerd te zijn alvorens men tot internering kan overgaan. In de wet zijn kwalitatieve criteria opgenomen waaraan de deskundige zal moeten voldoen, een erkenningsprocedure is ingesteld, en het deskundigenverslag zal men moeten opmaken volgens een vastgelegd model. Art. 21 WBM voorziet thans in een administratieve of ministeriële internering ten aanzien van veroordeelden, waarbij de Minister van Justitie gedetineerden die een geestesstoornis ontwikkelden in de gevangenis tijdens hun straf kan interneren. Hiertegen staat weliswaar geen beroepsmogelijkheid open. In de WIG van 2007 zal deze beslissing van administratieve internering echter worden gemaakt door de SURB (art. 82-113 WIG 2007). 1.2.3
De uitvoering van de rechterlijke interneringsbeslissing
Na de beslissing tot internering wordt de geïnterneerde verwezen naar een Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (CBM), deze commissie bestaat uit een werkend of een eremagistraat (die voorzitter is), een advocaat en een geneesheer. Ze beschikt
over
heel
ruime
bevoegdheden
om
de
uitvoering
van
de
interneringsmaatregel in te vullen. De CBM is verantwoordelijk voor de aanwijzing van de inrichting waar de internering zal plaatsvinden (art 14 WBM) en voor de eventuele overbrenging naar een andere inrichting (art. 15 WBM). Het bepalen van uitvoeringsmodaliteiten zoals mogelijkheid tot verlof en beperkte vrijheid is ook één van haar bevoegdheden. De CBM beslist, gezien de onbepaalde duur van de maatregel, over de beëindiging van de maatregel en over voorwaardelijke invrijheidsstelling van de geïnterneerde (art 18 WBM). De geïnterneerde heeft het recht om elke zes maanden de definitieve invrijheidsstelling te vragen aan de CBM. In de WIG van 2007 worden de SURB hiermee gelast. Daar zijn twee bedroevende gevolgen aan gekoppeld. Ten eerste is de multidisciplinariteit, die zo positief werd bevonden in de CBM, nu teniet gedaan. De SURB bestaat uit een rechter, een assessor gespecialiseerd in penitentiaire zaken en een assessor gespecialiseerd in sociale reïntegratie. Voor de SURB is er geen sprake van een andere samenstelling ingeval ze een beslissing nemen i.v.m. een gedetineerde of een geïnterneerde. Dit wordt door
98
psychiaters ten zeerste betreurd omdat zo de psychiatrische realiteit wordt genegeerd. Ten tweede is tegen een beslissing van de SURB geen beroep mogelijk, dat was in de WBM van 1964 wel het geval. Dit is een stap achterwaarts in het streven naar de bescherming van rechten van de geïnterneerde. Cassatieberoep blijft wel mogelijk maar daar zijn beperkingen aan verbonden. Een herziening van de beslissing van de SURB kan ten vroegste een jaar na de eerste plaatsing, terwijl de geïnterneerde vandaag halfjaarlijks een nieuwe beoordeling kan vragen. 2
Nieuw-Zeeland: wetgevend kader
De wetgeving in Nieuw-Zeeland voor geestesgestoorden die misdrijven begaan, is recent gewijzigd. Dit gebeurde hoofdzakelijk door de Criminal Procedure (Mentally Impaired Persons) Act 2003 (hierna: CP(MIP)A). Deze Act voerde een terminologische wijziging door, die de doordachtheid van de wetgeving duidelijk maakt. De wetgever heeft de term ‘mental impairment’ verkozen boven de term ‘mental disorder’. Volgens de meesten is dit een verbetering omdat naast personen met een mentale stoornis, ook personen met een intellectuele stoornis onder die noemer vallen.221 Er wordt geen definitie verbonden aan de term ‘mental impairment’ om de rechter voldoende flexibiliteit te garanderen om de term te interpreteren in het licht van procedurele rechtvaardigheid.222 De Nieuw-Zeelandse wetgever heeft bij het opstellen van de wetgeving aandacht geschonken aan het onderscheid tussen mentale en intellectuele stoornissen. Mensen met een geestesstoornis vallen onder CP(MIP)A 2003, terwijl mensen met een intellectuele stoornis onder de Intellectual Disability (Compulsary Care and Treatment) Act 2003 vallen (hierna: ID(CCT)A). 2.1 ‘Special patients’ Nieuw-Zeeland vond de naam ‘special patients’ uit, het slaat op personen die via het strafrecht in de geestelijke gezondheidszorg terecht komen.223 De status ‘special patient’ is een juridische status, geen diagnostisch label. Onder die noemer vallen grosso modo vijf categorieën. 221
W., BROOKBANKS, ‘Mentally disordered offenders’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 422. 222
Ibid., 419; S., BELL, ‘Defining mental disorder’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 54. 223
W., BROOKBANKS, ‘Mentally disordered offenders’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, p. 429.
99
In eerste instantie gaat het om personen die worden vrijgesproken op grond van ontoerekeningsvatbaarheid (insanity defense), in België gebeurt dat op grond van art. 71 Sw, de onweerstaanbare dwang. We moeten dit echter nuanceren want Art. 71 heeft een specifieke doelgroep en stoelt op andere, striktere criteria dan de ‘insanity defence’. Art. 71 doelt op personen die in staat van krankzinnigheid vertoeven op het ogenblik van de feiten, maar genezen zijn op het ogenblik van berechting. Zij kunnen zonder meer worden vrijgesproken. Een persoon met een mentale stoornis op het ogenblik van berechting kan zich in België niet beroepen op art. 71, wel op de WBM 1964. In Nieuw-Zeeland kan een persoon die gezond dan wel geestesgestoord is ten tijde van de berechting, zich beroepen op een ‘insanity defence’. Gezonde personen krijgen vaak effectief en onomwonden een vrijspraak, maar voor geestesgestoorden voorziet Nieuw-Zeeland ‘special verdict’, nl. ‘not guilty on account of insanity’ wat meestal leidt tot een ‘indeterminite secure detention’ ofwel hetgeen in Belgische termen een interneringsmaatregel wordt genoemd. Ten tweede, gaat het om personen die niet in staat zijn om een schuld te bekennen of te ontkennen (unfit to stand trial). Deze aparte categorie kennen we in België niet omdat de ‘plea bargain’ techniek bij ons niet bestaat. In België zal hen normalerwijze een interneringsmaatregel worden opgelegd indien de deze personen als ontoerekeningsvatbaar en sociaal gevaarlijk worden beschouwd. Vervolgens, zijn ook delinquenten die verwezen worden naar een ziekenhuis voor een psychiatrisch onderzoek vooraleer hun proces start te beschouwen als ‘special patients’. In België is dat te vergelijken met de inobservatiestelling. Ten vierde, vallen ook personen die werden overgeplaatst van een gevangenis naar een ziekenhuis omdat zij tijdens hun gevangenisverblijf een mentale stoornis ontwikkelden, onder de categorie van ‘special patients’. In België valt dit onder de administratieve internering. Ten slotte, zijn ook nog ‘mentally impaired offenders’ die tot een gevangenisstraf veroordeeld worden én tegelijk een beschermingsmaatregel (bv. gedwongen opname in een ziekenhuis) opgelegd krijgen, te beschouwen als ‘special patients’. In België kan een interneringsmaatregel niet samen met een gevangenisstraf worden opgelegd. De interneringsmaatregel is een alternatief voor de gevangenisstraf.
100
Belangrijk is dat in België het concept ‘verminderde verantwoordelijkheid’ niet bestaat. In België224 kan geen differentiatie wordt gemaakt naargelang de strafrechtelijke verantwoordelijkheid, zodat een gedeelde ontoerekeningsvatbaarheid, waartoe vaak wordt besloten door een psychiater omdat dit beter overeenstemt met de realiteit, nooit aanleiding kan geven tot internering. In Nieuw-Zeeland maakt men wel differentiatie naargelang strafrechtelijke verantwoordelijkheid omdat een beschermingsmaatregel tezamen met een gevangenisstraf kan opgelegd worden. In common law kent men ook het begrip ‘diminished responsibility’, maar dit stemt niet overeen met het Belgische begrip ‘verminderde verantwoordelijkheid’. Het slaat enkel op een verdediging die bij het misdrijf moord kan gevoerd worden. Op grond van die verdediging kan iemand in plaats van moord, doodslag ten laste worden gelegd.225 Er zijn drie stadia waarin forensische psychiaters kunnen tussenkomen. In eerste instantie vóór het proces plaatsvindt: om een advies uit te brengen over de geschiktheid van de persoon om terecht te staan. In tweede instantie, tijdens het proces om bewijs te verschaffen over de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de beklaagde en andere procesaspecten. Ten slotte na het proces om advies te geven omtrent de op te leggen maatregel of straf. Op een paar uitzonderingen na is die tussenkomst steeds verplicht. In wat volgt wensen we dieper in te gaan op de ‘unfitness to plead’, de ‘insanity defence’ en de vijfde categorie, nl. veroordeelde ‘menatlly impaired offenders’ om tot een vergelijking te komen met de Belgische interneringspraktijk. 2.2 Unfitness to plead Zoals
eerder
aangehaald
is
de
‘plea
bargaining’
techniek
waaruit
een
schuldbekentenis kan voortvloeien, in Nieuw-Zeeland een oud gebruik dat voortspruit uit de common law traditie. De beklaagde moet de mogelijkheid krijgen om zich te verdedigen tegen de openbare aanklager. “As such it reflects a ‘fundamental precept’ of the common law; namely, that no person can be tried for a crime unless in a mental 224
In Nederland kan men zowel een straf als een beschermingsmaatregel opleggen in het geval van verminderde toerekenbaarheid (TBS). Daar bestaat een glijdende schaal met gradaties van toerekeningsvatbaarheid. De Belgische wetgeving laat dit niet toe 225
In tegenstelling tot andere common law landen, kan in Nieuw-Zeeland geen verdediging o.g.v. ‘diminished responsibility’ gevoerd worden.
101
state to defend himself or herself.”226 De traditionele common law regels waren zeer hardvochtig. Die regels ondergingen in 1827 een grondige wijziging: personen die zich op geen enkele wijze konden verdedigen werden geacht onschuldig te zijn. Dit staat eigenlijk tot op vandaag impliciet in de wet. Problematisch was dat die regel ook werd ingeroepen t.a.v. personen die zodanig behept waren met een intellectuele handicap dat ze niet konden deelnemen aan de procesvoering. Zij werden vaak krankzinnig verklaard en in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst terwijl zij helemaal geen behandeling voor een psychische stoornis nodig hadden. De nieuwe wetgeving heeft dit probleem van de baan geholpen. Zoals vermeld, vallen intellectuele stoornissen onder een aparte regelgeving, de ID(CCT)A 2003. “This legislation is novel for New Zealand and represents a conscious decision by government to separate the needs and interests of mentally disordered offenders from those who are intellectually impaired.”227 2.2.1
Criteria
Een persoon die niet capabel is om terecht staan, is volgens de wet iemand die zichzelf omwille van een mentale zwakheid niet kan verdedigen, die de aard of het doel of de gevolgen van een proces niet kan begrijpen en die niet met zijn advocaat kan communiceren ten einde een goede verdediging op te stellen. Deze drie criteria zijn bepalend, ook al sluiten ze niet aan op diagnostische criteria. De rechtbank moet er eerst en vooral van overtuigd zijn – ‘on the balance of probabilities’ en niet ‘beyond reasonable doubt’ – dat de persoon het misdrijf heeft gepleegd. Hiertoe moet hij minstens het advies inwinnen van twee gezondheidsdeskundigen228. Die informeert de beklaagde over het verloop van het onderzoek, maar zijn essentiële taak is bijstand verlenen aan de rechter zodat hij een gefundeerde beslissing kan nemen. Niet iedereen met een verminderde mentale capaciteit wordt ‘unfit to stand trial’ bevonden, want de rechters in Nieuw-Zeeland gaan enkel na of de persoon een rudimentair begrip heeft van de procesvoering. Indien dit zo is, dan gaat de rechter niet verder na of die persoon waarheidsgetrouwe keuzes kan maken over essentiële zaken van de procesvoering. 226
W., BROOKBANKS, J., EN SKIPWORTH, ‘Fitness to plead’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 157. 227 W., BROOKBANKS, ‘Mentally disordered offenders’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 432. 228 S. 14 CP(MIP)A.
102
2.2.2
Soorten beveiligingsmaatregelen
De rechter kan verschillende beveiligingsmaatregelen nemen. 1. opname in een ziekenhuis als ‘special patient’ onder MH(CAT) Act 1992 (voor geestesgestoorden): s. 24 (2) (a) CP(MIP)A. 2. opname in een beveiligde instelling als ‘special care recipient’ onder de ID(CCR) Act 2003 (voor intellectueel gehandicapten): s. 24 (2)(b) CP(MIP)A 3. ‘treatment as a patient’ (voor geestesgestoorden): s. 25 (1) (a) CP(MIP)A 4. ‘care as a care recipient’ (voor intellectueel gehandicapten): s. 25 (1) (b) CP(MIP)A 5. de onmiddellijke vrijlating: s. 25 (1) (d) CP(MIP)A
Bij optie 1. en 2. moet de rechter ervan overtuigd zijn dat zo’n beveiligingsmaatregel in het belang is van de maatschappij of van bepaalde personen, ook het advies van een gezondheidsdeskundige is hier noodzakelijk. Dit advies is eveneens vereist bij optie 3. en 4. De opgesomde maatregelen promoten het belang van behandeling en verzorging van geestesgestoorden en de intellectueel gehandicapte. 2.3 Not guilty on account of insanity Wanneer een beklaagde met een mentale stoornis de vrijspraak tracht te bekomen, zal hij niet zomaar in de maatschappij worden vrijgelaten. “The special verdict is expressed as ‘not guilty on account of insanity’. ... the special verdict ... marks the offender as not criminally culpable, but requiring special oversight for reasons of public safety.”229 Hem staat meestal een lange en onbepaalde tijd in een psychiatrisch instituut te wachten, m.a.w. een interneringsmaatregel. Het doel van deze maatregel is hoofdzakelijk de bescherming van de maatschappij. 2.3.1
Criteria
Opnieuw zijn de regels m.b.t. ‘insanity defence’ gestoeld op common law beginselen, in casu de M’Naghten rules uit 1843. Nu staat de wettelijke definitie van ontoerekeningsvatbaarheid geschreven in de Crimes Act 1961, section 23 (2). “No person shall be convicted of an offence by reason of an act done or omitted by him when labouring under natural imbecility or disease of the mind to such an extent as to 229
W., BROOKBANKS, ‘Insanity’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 148.
103
render him incapable: a) of understanding the nature and quality of the act or omission; or b) of knowing that the act or omission was morally wrong, having regard to the commonly accepted standards of right and wrong.” De beklaagde moet bewijzen dat hij ten tijde van het misdrijf voldeed aan de criteria die in de wet staan geschreven.230 Een persoon moet lijden aan ‘natural imbicility’ of een ‘disease of the mind’. De eerste term zal met de tijd waarschijnlijk veranderen in ‘intellectual disability’. ‘Disease of the mind’ is een wettelijk begrip, geen medisch. Ook hiermee ondervinden de meeste rechtsgeleerden problemen. Het is vaag en veel te ruim omdat het elke mogelijke geestesstoornis kan omvatten. De rechters worden hier dus vrijgelaten om bepaalde mentale stoornissen al dan niet in aanmerking te nemen.231 Maar uit cijfers kunnen we afleiden dat de rechtspraak deze definitie zeer beperkt interpreteert. “Studies show that fewer than one per cent of defendants charged with serious offences raise the insanity defence and fewer than 25 per cent of that one per cent are successfully acquitted on account of insanity.”232 2.3.2
Soorten beveiligingsmaatregelen
De rechter kan dezelfde beveiligingsmaatregelen nemen zoals hierboven beschreven bij ‘unfitness to plead’. Geesteszieke personen die een zeer ernstige misdaad hebben gepleegd, worden meestal opgenomen in een ziekenhuis voor onbepaalde tijd onder het mom van bescherming van de maatschappij (s 24 (2)(a) CP(MIP)A). Zij kunnen om herziening van de interneringsbeslissing vragen om de 6 maanden.233 Enkel de Minister van Volksgezondheid bepaalt of de ‘special patient’ vrijgelaten wordt bij een ‘Review Tribunal’.234 Geesteszieke personen die een minder ernstig misdrijf hebben gepleegd of waarvoor de rechter een interneringsmaatregel van onbepaalde duur niet verantwoord acht, worden meestal onderworpen aan een gedwongen behandeling (s 25 (1)(a) CP(MIP)A). De rechter moet specificeren of dit in de gemeenschap kan doorgaan dan wel of er interne verpleging nodig is. 230
W., BROOKBANKS, ‘Insanity’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 133. 231 Ibid., 134-135. 232 W., BROOKBANKS, ‘Mentally disordered offenders’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 436. 233 ss. 77-80 MH(CAT)A. 234 s. 33 CP(MIP)A.
104
2.4 Een beveiligingsmaatregel ‘in tandem met’ een gevangenisstraf Het gebeurt zeer vaak dat een geestesgestoorde zich schuldig laat bevinden en zich dus niet beroept op de ‘insanity defence’. Het kan evenzeer voorvallen dat een intellectueel gehandicapte toch veroordeeld wordt omdat de rechter oordeelt dat hij ‘fit to stand trial’ is. Welke maatregelen kan de rechter opleggen als hij oordeelt dat de veroordeelde lijdt aan een ‘mental impairment’? De Nieuw-Zeelandse rechter kan in zulke omstandigheden een gevangenisstraf samen met optie 1. of 2. (zoals hierboven omschreven) opleggen. De rechter moet ervan overtuigd zijn – op grond van het advies van minimum één gezondheidsdeskundige – dat voor de behandeling van de ‘mental impairment’ een gedwongen opname of zorgbehandeling vereist is in het belang van de delinquent, ofwel in het belang van de openbare veiligheid, ofwel in het belang van de veiligheid van bepaalde personen. Er wordt een gevangenisstraf van bepaalde duur opgelegd tezamen met een gedwongen behandeling. Die gevangenisstraf wordt uitgesteld terwijl de veroordeelde wordt behandeld. Zodra behandeling niet meer vereist is, wordt de veroordeelde naar de gevangenis gezonden.235 Dit noemt men een ‘hybrid hospital order’ en die vindt men terug onder s. 34 (1) (a) (i) en (ii) CP(MIP)A.236 Daarnaast kan de rechter ook, in plaats van een straf, optie 3. of 4. als beveiligingsmaatregel (zoals hierboven beschreven) opleggen zonder gevangenisstraf. 3
Besluit
In beide landen zijn er uitwegen voor geestesgestoorden of personen met een ‘mental impairment’ ontwikkeld ten einde hen aan het strafrecht te onttrekken. In Nieuw-Zeeland kan men ‘unfit to stand trial’ bevonden worden of een ‘insanity defence’ voeren. Dit zijn typische ‘common law defences’ die moeilijk te vergelijken zijn met de Belgische schulduitsluitingsgrond van art.71 Sw oftewel de onweerstaanbare dwang. In Nieuw-Zeeland is de onweerstaanbare dwang niet gekend. 235
W., BROOKBANKS, ‘Mentally disordered offenders’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 438. 236 Ibid., 438.
105
“Irresistable impulse is not a defence even if caused by a disease of te mind. The only circumstances in which an irresistable impulse may assist a defendant in New Zealand is where there is evidence that it is a symptom of a mental disease sufficient to exclude knowledge of the physical or moral quality of the act, amounting to legal insanity.”237 Echter, de overgrote meerderheid van geestesgestoorden zal zich op geen van beide verdedigingsgronden beroepen en zich gewoon laten veroordelen, maar dan bij de straftoemeting ijveren voor een maatregel i.p.v. een gevangenisstraf. Hier kan men de verschillende beveiligingsmaatregelen die de Nieuw-Zeelandse wetgever heeft uitgedacht wel vergelijken met de Belgische interneringspraktijk. Opvallend in eerste instantie is dat er in Nieuw-Zeeland verschillende opties bestaan, waaronder internering, terwijl een Belgische rechter enkel internering als beveiligingsmaatregel kan opleggen aan geestesgestoorden. Dit komt omdat de wetgever in Nieuw-Zeeland intellectueel gehandicapten onderscheidt van geestesgestoorden en ten aanzien van beide beveiligingsmaatregelen heeft uitgedacht die aan hun specifieke noden zijn aangepast. Internering, is in beide landen een maatregel van onbepaalde duur. Zij kan in België worden opgelegd aan geestesgestoorden. In Nieuw-Zeeland kan zij worden opgelegd aan personen ‘acquitted on account of insanity’. Naast alternatieven voor de gevangenisstraf (zoals internering) kunnen nu ook ‘hybrid orders’ opgelegd worden aan personen met een‘mental impairment’ die veroordeeld zijn voor een feit waarop een gevangenisstraf staat. De gedwongen behandeling wordt opgelegd tezamen met een gevangenisstraf van bepaalde duur. Die ‘hybrid orders’ voeren dus de gevangenisstraf in voor personen met een ‘mental impairment’. In België is de wetgever die weg niet ingeslaan. Dat wil niet zeggen dat er geen geïnterneerden in de Belgische gevangenissen verblijven. Hoewel men de gevangenis niet expliciet oplegt, blijkt het bij de uitvoering van de interneringsmaatregel vaak onmogelijk om een geïnterneerde een behandeling aan te reiken. Vele geïnterneerden belanden dus in feite in de gevangenis. 237
W., BROOKBANKS, ‘Insanity’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 147.
106
Beveiligingsmaatregelen hebben een tweevoudige doelstelling: enerzijds de bescherming
van
de
maatschappij,
anderzijds
hulp
en
behandeling
aan
geestesgestoorden. M.i. is de tweede doelstelling grotendeels verdrongen door de eerste, bescherming van de maatschappij. Dit geldt sterker voor Nieuw-Zeeland, o.w.v. de ‘hybrid orders’ die blijk geven van de onwilligheid van het strafrecht om haar drang tot controle en straffen aan de kant te schuiven ten aanzien van geestesgestoorden. “This can be seen as part of a growing trend towards the politicisation of sentencing policy.”238 Het vaststaand gegeven dat geestesgestoorden een behandeling nodig hebben in plaats van een (gevangenis)straf valt m.i. niet te rijmen met hybride beveiligingsmaatregelen zoals ze in Nieuw-Zeeland bestaan. In België wordt de internering geconcipieerd als een waar alternatief voor de gevangenisstraf. Maar ook hier moet men oppassen dat het onderscheid tussen straffen en maatregelen duidelijk blijft. Uit de WIG 2007 blijkt bijvoorbeeld dat de procedurele aanpak van geïnterneerden en gewone gedetineerden niet veel van elkaar verschil omdat de SURB in de toekomst voor beide groepen beslissingen moet nemen. De wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf, bepaalt procedures (samen te stellen dossier, termijnen edm.) die nagenoeg niet verschillen van die voor geïnterneerden. De uitvoeringsmodaliteit beperkte detentie, die nu ook voor geïnterneerden wordt geïntroduceerd is daarvan een voorbeeld. “Dit is overduidelijk het gevolg van het feit dat men een behandeling van een geïnterneerde beschouwt als een detentie in analogie met de gevangenisstraf.”239
238
W., BROOKBANKS,‘The sentencing and disposition of mentally disordered offenders’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 201. 239
J., CASSELMAN, “Wetsontwerp Onkelinx betreffende Internering. Hoorzitting met deskundigen in de Commissie Justitie van de Kamer van 30 januari 2007”, Panopticon, 2007, 4, 57.
107
Conclusie In Nieuw-Zeeland heeft de wetgever sinds de jaren ’60 een waaier aan alternatieve straffen gecreëerd waarvan hij enkele op hun beurt weer afschafte, herinvoerde, van naam veranderde enz. Het straffenarsenaal in Nieuw-Zeeland mag dan veel uitgebreider zijn dan in België, de Nieuw-Zeelandse wetgever mag dan in tegenstelling tot de Belgische straftoemetingsdoelen en -principes hebben verwettelijkt, het gebruik van de gevangenisstraf door de rechter is daardoor niet gedaald. Op het eerste gezicht lijkt Nieuw-Zeeland misschien vooruitstrevender dan België, maar toch is het Nieuw-Zeelandse strafrechtelijk beleid op een aantal vlakken onmiskenbaar rigide. Getuige daarvan zijn de VI, de gevangenisstraf van onbepaalde duur, de verplichte minimumstraffen die een rechter aan veroordeelden tot meer dan 2 jaar gevangenisstraf kan opleggen, het wetsvoorstel dat de ‘three strikes and you’re out’ wil invoeren, enz. Na de invoering van de werkstraf in 2002 in de Belgische rechtsorde, heeft de wetgever een afwachtende houding aangenomen. Er werden geen nieuwe alternatieve straffen in de wet opgenomen terwijl een uitbreiding van het straffenarsenaal in België nochtans geen overbodige luxe zou zijn om een oprecht reductionistisch beleid te voeren. Enkel met voldoende alternatieven ter beschikking, kan het principe van de gevangenisstraf als ultimum remedium een volwaardige betekenis krijgen. Maar zoals uit het voorbeeld van Nieuw-Zeeland duidelijk blijkt, is een waaier van alternatieven niet altijd dé oplossing. Een strafrechtelijk beleid moet op alle niveaus van de strafrechtsketen structureel uitgewerkt worden, met een consistente visie als uitgangspunt. Bovendien zijn grootschalige budgetten nodig. Als de Belgische wetgever probatie tot autonome straf wil verheffen, moet hij de randvoorwaarden creëren. Zo moet het personeel dat nodig is om de controle op probatievoorwaarden uit te voeren, betaald en opgeleid worden. Naast alternatieve sancties, moet de aandacht in beide landen gaan naar de filtermomenten in de strafrechtsketen die het gerechtelijk apparaat ontlasten. Indien geschikte keuzes worden gemaakt aan het begin van de strafrechtelijke keten, bespaart men zich frustraties tegenover de uitvoerende instantie die de door de rechter opgelegde straf niet altijd consequent uitvoert. De opsporing door de politie, de vervolging door het OM en de straftoemeting door de rechter lijken allemaal voor
108
niets te zijn uitgevoerd als de Minister van Justitie allerlei maatregelen treft waardoor veroordeelden
hun
straf
kunnen
ontlopen.
De
oprichting
van
de
strafuitvoeringsrechtbanken in België in 2007, die de uitvoering van de straf naar de rechterlijke macht overhevelen, is in dat opzicht dan ook een bijzonder positieve ontwikkeling. Het discours van ‘popular punitiveness’, gevoerd door lobbygroepen en de media, heeft de volledige strafrechtsketen in Nieuw-Zeeland in de greep. Bijvoorbeeld: de wetgever heeft strengere wetten aangenomen en lijkt met het nieuwe ‘three strikes’ voorstel helemaal af te stevenen op een onverbiddelijk retributief strafrecht, de rechter laat zich op zijn beurt beïnvloeden door hevige publieke reacties op misdrijven wat zich veruitwendigt in de motivering van zijn vonnis en de Parole Board ten slotte voert een zeer conservatief beleid en springt erg spaarzaam om met het uitdelen van voorwaardelijke invrijheidstellingen. De openbare aanklager daarentegen valt hier buiten en hij zou nog meer gebaat zijn bij een wettelijke verankering van de ‘police pre-trial diversion schemes’ waardoor ze toegankelijk worden voor alle delinquenten in Nieuw-Zeeland en niet beperkt blijven tot delinquenten in bepaalde regio’s. In België staat de laatste jaren het thema ‘veiligheid’ centraal binnen justitie. Het discours daarrond is nochtans niet al te bevorderlijk om vooruitstrevende ideeën te introduceren. De bescherming van de maatschappij staat daarbij vooraan op de agenda, al de rest verdwijnt in de vergeetput van justitie. Getuige daarvan zijn de hoop geïnterneerden die in de gevangenis verblijven Laten we hopen dat zowel de ‘veilige’ en afwachtende houding in België als het ‘popular punitive’ discours in Nieuw-Zeeland het denkwerk en het ontwikkelen van nieuwe voorstellen met een reductionistische inslag niet hypothekeren.
109
Bibliografie Wetgeving - Wet 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnorrmalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998 en de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, B.S. 2 april 1998. - Wet 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, B.S. 3 februari 1999 ‐ Wet van 7 mei 1999 tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek, van het Wetboek van Strafvordering, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel, de probatie, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 29 juni 1999, 24.383. ‐ Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006, 30.455. ‐ Wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, B.S. 15 juni 2006, 30.477.
110
Rechtsleer AERTSEN, I., ‘Strafdoelen en sancties: voorstellen van de commissie straftoemeting’, in VAN DAELE, D. EN WELZENIS, I., (ed.), Actuele thema’s uit het strafrecht en de criminologie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2004, 15-30. ARNOU, L., “psychopaten horen niet thuis in de gevangenis”, De Juristenkrant, 2002, nr. 46, 5. AUERHAHN K., “Selective Incapacitation, Three Strikes, and the Problem of Aging Prison Populations: Using Simulation Modelling to See the Future”, Criminology & Pub Pol’y, Vol. 1, No. 3, 2002, 353-388. BAS, R. en PLETINCX, P., “Vuil water blust ook vuur: naar een (rechts)positie voor elektronisch toezicht”, Orde dag 2005, afl. 32, 37‐43. BASIRE, K., ‘Taking Restorative Justice Seriously’, Canterburry Law Review, 2007, available at: http://www.austlii.edu.au/nz/journals/CanterLawRw/2007/1.html BELL, S., ‘Defining mental disorder’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 41-68. BEYENS, K., “Elektronisch toezicht. Een oplossing voor de Belgische strafrechtsbedeling?”, Panopticon 1996, 473-495. BILES, D., ‘Sentece and Release options for high-risk sexual offenders’, Australian Journal of Forensic Sciences, 2006, 36, 35-42.
BOLLEN, P., “Elektronisch toezicht als project van een herstelgericht justitiebeleid”, Orde dag 2000, afl. 10, 19‐22.
BOLLEN, P, “Van vrijblijvende reflectie tot concrete actie. Recente beleidsinitiatieven tegen de verwaarlozing van geïnterneerden” in “Internering: eindelijk met zorg behandeld?”, De orde van de dag 2001, Afl. 15, 27-32.
111
BUSSCHE, F., “Humanisering van de interneringspraktijk eindelijk in zicht?”, UVV Info, 2007, 30-34.
BRAD, P.,
EN
HEIMANS. H., “Is er nog hoop voor geïnterneerden?” in “Internering:
eindelijk met zorg behandeld?”, De orde van de dag 2001, Afl. 15, 7-26.
BRAD, P.,
EN
HEIMANS, H., Internering doorgelicht 2001 – 2002 – 2003: België
versus VSA,Nederland, Engeland, Canada, Gent, 2003, 73 p. BROOKBANKS, W., ‘The Criminal justice process: an overview’, IN BROOKBANKS, W. EN TOLMIE, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 125‐152. BROOKBANKS, W., ‘Mentally disordered offenders’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 419‐442. BROOKBANKS, W., Woodward, K., ‘Alternatives to the Criminal trial process’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 227‐247. BROOKBANKS, W., ‘Insanity’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 123-156. BROOKBANKS, W., EN SKIPWORTH, J., ‘Fitness to plead’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 157-196. BROOKBANKS, W., ‘The sentencing and disposition of mentally disordered offenders’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 197-227. BROWN, B.J., "Culpable Homicide, Endangerment and Aggravated Violence: New Crimes for the Times?", New Zealand Recent Law Review 1989, 299.
112
BROWN, D., ‘Recurring themes in contemporary criminal justice developments and debates’ in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 7-38. BROWN, M., "Serious offending and the management of public risk in New Zealand", British Journal of Criminology, delinquency and deviant social behaviour 1996, nr. 36(1), 18-36. CASSELMAN, J., Geïnterneerden in overbevolkte gevangenissen, in DUPONT, L., VERBBRUGGEN, F., Strafrecht als roeping. Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire pers, 2005, 1267 p. CASSELMAN, J., Recente ontwikkelingen in verband met de opvang van geïnterneerden in Vlaanderen, in VAN DAELE, D.
EN
WELZENIS, I., (ed.), Actuele
thema’s uit het strafrecht en de criminologie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2004, 209 p. CASSELMAN, J., Internering: huidige situatie, in CASSELMAN, J., COSYNS, P., GOETHALS, J. (e.a.), Internering, Leuven, Garant, 1997, 125 p. CASSELMAN, J., “Begint er licht te schijnen aan het einde van de duistere tunnel” in “Internering: eindelijk met zorg behandeld?”, De orde van de dag 2001, Afl. 15, 3742. CASSELMAN, J., “Wetsontserp Onkelinx betreffende internering. Hoorzitting met dekundigen in de Commissie Justitie van de Kamer van 30 januari 2007”, Panopticon, 2007, 4, 57-58.
COSYNS, P., DE DONCKER, D., DILLEN, C., De geïnterneerden en hun behandeling in CASSELMAN, J., COSYNS, P., GOETHALS, J. (e.a.), Internering, Leuven, Garant, 1997, 125 p. COSYNS, P., D'HONT, C., JANSSENS, D., MAES, E. & VERELLEN, R. “Geïnterneerden in België. De cijfers.” Panopticon, 2007, 1 , 46-61.
113
COSYNS, P., “Internering: een doorbraak in het herzieningsproces van de wet?”, Panopticon, 1999, 313-314. DAEMS, T., ‘Van teen tot kop. Beschouwingen bij meer dan een decennium strafbeleid en hervorming van de vrijheidsstraf’ , Orde van de dag, 2008, 79-92 T. DAEMS, ‘Een wettelijke regeling van de strafuitvoering: wat nu?’, Fatik, nr. 112, 2006, 6.
DE VUYSERE, S., Wetgevende initiatieven inzake internering, in VAN DAELE, D., VAN WELZENIS, I. (red), Actuele thema’s uit het strafrecht en de criminologie, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 209 p. DE VUYSERE, S. “De interneringsmaatregel in 2004: VVG Persontmoeting 1 april 2004”, Panopticon, 2004, 2, 125-129. DE VUYSERE, S. “Recht en geestelijke gezondsheidszorg: gerechtelijke psychiatrie en psychologie”, Panopticon, 1999, 598-600.
DIJKMANS, I. “De internering van veroordeelden krachtens een beslissing van de Minister van Justitie: een maatregel van onbepaalde duur?”, Panopticon, 1980, 3, 22. DOMENICUS, H., ‘Alternatieve sancties en vormen van afdoening. Beleidsontwikkeling en knelpunten’, in Van Daele, D. en Welzenis, I., (ed.), Actuele thema’s uit het strafrecht en de criminologie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2004, 31-45.
DUPONT, L., VERSTRAETEN R. Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1990, 913 p. EVANS, C., ‘Responses to risk: legal parameters and service responses’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 15-40.
114
FRECKELTON, I., ‘Psychiatrists as expert witnesses and report writers’, in: Brookbanks, W. en Simpson, S., (eds.), Psychiatry and the law, Wellington, LexisNexis, 2007, 229-263. FREIBERG, A., EN MOORE, V., ‘Disbelieving Suspense: Suspended Sentences of Imprisonment and Public Confidence in the Criminal Justice System’, The Australian and New Zealand Journal of Criminology, Vol 42, 1, 2009, 101-122
FREIBERG, A., EN WILLIS, J., ‘Sentence indication’, Crim. LJ, 2003, 27, 256-259. GOETHALS, J., De wet tot bescherming van de maatschappij in een historisch perspectief, in CASSELMAN, J., COSYNS, P., GOETHALS, J. (e.a.), Internering, Leuven, Garant, 1997,125 p. GOETHALS, J., Abnormaal en delinkwent. De geschiedenis en het actueel functioneren van de wet tot bescherming van de maatschappij, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, 347 p. HOGG, R., ‘The causes of crime and the boundaries of criminal justice’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 73-98. HALL, G., ‘Sentencing’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 249-294.
IP, J., ‘Sentencing guidelines post-sentencing Act’, New Zealand Law Journal, 2005, 397-400. IP, J., ‘Sentening reform’, New Zealand Law Journal, 2007, 9-12. KLINGER S., “Legislation Note: Three strikes for New Zealand? Reapeat offenders and the Sentencing and Parole Reform Bill 2009”, Auckland U. L. Rev. 2009, 248257. LAMON, H. EN STAESSENS N., “De voorstellen van de subcommissie Straftoemeting becommentarieerd”, in Aertsen, I., Beyens, K., De Valck, S. en Pieters, F., (eds.), in De Commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie
115
Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 27-36. LATU A., EN LUCAS, A.,‘Discretion in the New Zealand Criminal Justice System: The Position of Maori and Pacifi Islanders’, Journal of South Pacific Law, 2008, 84-93. MARTIN, V., “internering in Vlaanderen of het verhaal van vele gemiste kansen” , De orde van de dag, 2001, Afl 15, 53. MAES, E., GOOSSENS, F. en BAS, R., “Elektronisch toezicht : enkele cijfergegevens over de actuele Belgische praktijk, mede in het licht van zijn eventuele invoering als autonome straf ”, Fatik 2006, afl. 110, 4‐14. MORELAND, L. ‘Justice in Jeopardy: The Relationship between Sentencing and Confisction Orders under the Proceeds of Crime Act’, Victoria University of Wellington Law Review, 29, 2000, 479-524. NAUDTS, K., COSYNS, P., MCINERNY, T., AUDENAERT, K., VAN DEN EYNDE, F., VAN HEERINGEN, C., “Editorial Belgium and its internees: a problem for human rights and a stimulus for service change”, Criminal Behaviour and Mental Health, 15, 2005, 148-153. NEWBOLD, G., Punishments and Politics: The Maximum Security Prison In New Zealand, Oxford, Auckland, 1989, 350 p. NEWBOLD, G., Crime in New Zealand, Dunmore, Palmerston North, 2000, 279. NEWBOLD, G., The Problem of prisons: Corrections Reform In New Zealand Since 1840, Dunmore, Wellington, 2007, 330 p. OPTICAN,S., ‘Criminal procedure’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 153-192.
PLETINCX, P. ‘Systeem op drift: een woelig voorjaar in het gevangeniswezen’, Fatik, nr. 106, 2005 3-4
116
PRATT, J. , “The Dark side of Paradise: Explaining New Zealand’s History of High Imprisonment”, British Journal of Criminology, 46, 2006, 541-560. PRATT, J., ‘Penal Scandal in New Zealand’, in Freiberg, A. en Gelb, K., Penal Populism, Sentencing Councils and Sentencing Policy, Hawkins Press, 2009, 179-190
RAES A. EN SNACKEN S. , ‘The future of remand custody and its alternatives in Belgium’, The Howard Journal, Vol. 43, No. 5, 3004, 507-517.
ROWAN, J., ‘Criminal Practice’, New Zealand Law Journal, 2006, 183-186. ROZIE, M., “De voorstellen van de subcommissie Straftoemeting”, in Aertsen, I., Beyens, K., De Valck, S. en Pieters, F., (eds.), De Commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, 21-25. SANKOFF, P., ‘Constituents in the trial process: the evolution of the common law criminal trial in New Zealand’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 419-442.
SMAERS, G., “Eindelijk aandacht van de wetgever voor de rechtsbescherming van geïnterneerden”, Panopticon 1998, 454-455.
ROBERTS, J.V., ‘Sentencing reform in New Zealand: an analysis of teh Sentencing Act 2002’, Autralian and New Zealand Journal of Criminology, 2003, 36, 249-272. SMAERS, G., ‘Het qouta-ontwerp en het einde van de penitentiaire overbevolking’ , Fatik, nr. 97, 2003, 9-15. SNACKEN, S., EN BEYENS, K. ‘Tien jaar kwaliteitszorg in de strafuitvoering in België: ‘Sire, wij zijn ongerust‘ ...‘ , Orde van de Dag, 2008, 103-122. SCHOORENS, G., WINDEY, B., VANMEENEN, M., ‘Het beroepsverbod: een actuele stand van zaken’, in X. Gerechtelijk akkoord en faillissement, 2007, 1-44.
Strypstein, J., ‘10.000!’ , Fatik, nr. 110 2006, 3.
117
THORP, T.M., ‘Sentencing and punishment in New Zealand 1981-1993’, in: Tonry, M. en Hatlestad, K., (eds.), Sentencing Reform in overcrowded times: a comparative perspective, Oxford, University Press, 1997, 163-169. THYS, K., “The end of violence. Enkele bedenkingen bij het elektronisch toezicht in het kader van de wet op de voorlopige hechtenis”, Orde dag 2000, afl. 10, 61‐67. TOLMIE, J., ‘Crime in New Zealand over the last ten years: a statistical profile’ in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 39-72. TUBEX, H. EN STRYPSTEIN J., ‘Veel gedetineerden, weinig cijfers’, Panopticon, 2004, 112-120 TRENDLE, N., EN YOUNG, W., ‘The police’, in: Brookbanks, W. en Tolmie, J., (eds.), Criminal Justice in New Zealand, Wellington, LexisNexis, 2007, 99-124.
VAN DEN BERGE, Y., Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Brussel, Larcier, 2006, 314 p.
VAN DEN BERGE, Y., “De uitvoering van vrijheidsstraffen: van nu en straks… met de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, T. Strafr. 2006, afl. 5, 249-263.
VERPOEST, K. en VANDER BEKEN, T., “Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken”, Nullum Crimen 2006, nr. 6, 370-382.
VAN DEN BERGE, S., De impact van het elektronisch toezicht op de veroordeelde en zijn omgeving, onuitg. thesis Criminologische wetenschappen UGent, 2002-2003, 71.
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, deel 2, Antwerpen, Maklu, 1999, 1010 p.
VAN DRIESSCHE, K., “Wet betreffende de personen die lijden aan een geestesstoornis”, Omnilegie, , 447-450.
118
VANDENBROUCKE, M. “Internering ter discussie: eindelijk met zorg behandeld?”, De orde van de dag 2001, Afl. 15, 33-36. VANDER BEKEN, T., ‘Strafuitvoeringsbeleid in 2008: Kurieren am Sympton’ , Fatik, nr. 118, 2008, 19-22 YOUNG, W., ‘Sentencing Reform in New Zealand: a proposal to establish a sentencing council’, in Freiberg, A. en Gelb, K., Penal Populism, Sentencing Councils and Sentencing Policy, Hawkins Press, 2009, 179-190 YOUNG W., EN BROWNING, C., ‘New Zealand’s Sentencing Council’, Crim.L.R., 2008, 287-298. X., CBR Jaarboek 2005-2006, Maklu, Antwerpen, 2006, 600p. X., ‘Sentencing guidelines and parole reform: The Law Commission ntroduces its latest report’, New Zealand Law Journal, 2006, 328-330 Websites: http://www.ojp.usdoj.gov/bjs/pub/ascii/wfbcjnew.txt http://www.courtsofnz.govt.nz/from/judicialreports/documents/DistrictCourtReport2001-2002.PDF/view http://www.pco.parliament.govt.nz/legislation-waiting-to-be-brought-into-force/ http://www.justice.govt.nz/publications/global-publications/s/sentencing-in-newzealand-a-statistical-analysis/suspended-prison-sentences http://www.justice.govt.nz/publications/global-publications/s/sentencing-in-newzealand-a-statistical-analysis/suspended-prison-sentences http://www.justice.govt.nz/publications/global-publications/r/review-of-theinfringement-system-options-for-reform/9-enforcement-of-infringement-fines-by-thecollections-unit#46 http://www.courts.govt.nz/publications/global-publications/c/conviction-andsentencing-of-offenders-in-new-zealand-1997-to-2006/5-community-based-sentences http://wdmzpub01.stats.govt.nz/wds/TableViewer/tableView.aspx http://www.dsbspc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=65&Itemid=90 http://www.stats.govt.nz/methods_and_services/population_clock.aspx
119
120