Stimuleren van ontdekkend leren met behulp van proceswerkbladen: effecten op taakprestaties
Fostering inquiry learning by process worksheets: effects on students’ task performance
Kim de Jong Studentnummer: 838745279 Afstudeerrichting: Master Actief Leren Examinator: prof. dr. H.P.A. Boshuizen Begeleider: Dr. F.L.J.M. Brand-Gruwel December, 2006
Voorwoord Waarom werk ik in het onderwijs? Om leerlingen te helpen en te ondersteunen om zich zelfstandig te kunnen ontwikkelen en ze zo voor te bereiden op een leven lang leren in de maatschappij. Mooi streven, maar op het moment dat ik leerlingen zelfstandig laat leren, zelfstandig een leerroute laat uitstippelen of de benodigde informatie laat verzamelen en verwerken, zie ik dat veel leerlingen stuurloos ronddwalen en zich niet uit zichzelf ontwikkelen. Mij werd duidelijk dat als je leerlingen wilt leren zich zelfstandig te ontwikkelen, je leerlingen niet zomaar als leerkracht los kunt laten. Zij hebben begeleiding nodig om tot leren leren te komen. Dan pas bied je ze handvaten om zich zelfstandig te kunnen ontwikkelen. Met dit onderzoek heb ik door middel van proceswerkbladen leerlingen ondersteund bij het zelfstandig leren werken binnen een omgeving voor ontdekkend leren. Een bedankje naar de verschillende mensen die hebben bijgedragen aan het tot stand komen van dit onderzoek is hier zeker op zijn plaats. Als eerste wil ik Saskia Brand-Gruwel en Jan van Bruggen bedanken voor hun begeleiding. Vooral het schrijven van het onderzoeksvoorstel was een taaie en langdurige fase. Als ik in de knel zat had ik veel steun aan Saskia en Jan die door hun brede, diepe en jarenlange ervaring mij veel inzichten konden bieden. Zonder de vrijwillige medewerking van de leerkrachten en leerlingen van de LW Beekmanschool en Nutsschool Madelief had dit onderzoek niet kunnen plaats vinden. Dank hiervoor. Afstuderen naast een drukke baan kan niet zonder sterk thuisfront. Rian, bedankt voor je assistentie en tot slot Rob: mijn bron ter inspiratie. Mede door jouw stimulatie ben ik deze studie begonnen en door je groot vermogen van geduld, aanpassing, hulp bij moeilijke modules en het vergroten van mijn denkkracht kan ik mijn studie afronden met dit prachtige onderzoek. Mijn dank is groot.
1
Inhoudsopgave Samenvatting
4
Introductie
5
Methode
9
Participanten Materialen
9 10
Schoolvorderingentoets (CITO)
10
Voorkenniswerkbladen
10
Vragenlijst metacognitieve kennis
11
Taken
12
Proceswerkbladen
12
Design en Procedure
13
Pretest-posttest controle groep design
13
Procedure
14
Data analyse
14 15
Resultaten Effecten op taakprestatie
16
Effecten op metacognitieve kennis
18
Discussie en conclusie
19
Beperkingen van het onderzoek
21
Wetenschappelijke en onderwijskundige implicaties
22
Referenties
23
Bijlagen
25 Bijlage A.1 Vragenlijst deel 1
25
Bijlage A.2 Vragenlijst deel 2
27
Bijlage B.1 Taak 1 Het heelal
29
Bijlage B.2 Taak 2 Terroristen
30
Bijlage B.3 Taak 3 Lawines
31
Bijlage B.4 Taak 4 Kernenergie
32
Bijlage B.5 Taak 5 Elektriciteit
33
Bijlage B.6 Taak 6 Het zenuwstelsel
34
Bijlage B.7 Taak 7 De maan
35
Bijlage C.1 Taak 1 Het heelal
36
Bijlage C.2 Taak 2 Terroristen
37 2
Bijlage C.3 Taak 3 Lawines
43
Bijlage C.4 Taak 4 Kernenergie
48
Bijlage C.5 Taak 5 Elektriciteit
51
Bijlage C.6 Taak 6 Het zenuwstelsel
54
Bijlage C.7 Taak 7 De maan
55
Bijalge D.1 Het ‘voor je begint werkblad’: Het heelal
56
Bijalge D.2 Het ‘voor je begint werkblad’: Terroristen
58
Bijalge D.3 Het ‘voor je begint werkblad’: Lawines
60
Bijalge D.4 Het ‘voor je begint werkblad’: Kernenergie
62
Bijalge D.5 Het ‘voor je begint werkblad’: Elektriciteit
64
Bijalge D.6 Het ‘voor je begint werkblad’: Het zenuwstelsel
66
Bijalge D.7 Het ‘voor je begint werkblad’: De maan
68
Bijlage E.1 Brief leerkrachten groep 7 en 8
70
Bijlage E.2 Handleiding voor leerkrachten, experimentele conditie
73
Bijlage E.3 Handleiding voor leerkrachten, controle conditie
77
3
Samenvatting In het huidige onderwijs wordt ontdekkend leren als werkvorm veelvuldig ingezet. Het zelfstandig verwerven en verwerken van informatie binnen een dergelijke leeromgeving is niet een vanzelfsprekendheid. Leerlingen hebben begeleiding nodig om het ontdekproces goed te laten verlopen en te komen tot goede taakprestaties. In deze scriptie wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de effecten van procesbegeleiding, binnen een omgeving voor ontdekkend leren, op taakprestatie en metacognitieve kennis in de groepen 7 en 8 van de basisschool. Het interventieonderzoek dat is opgezet volgens met een pretest-posttest controle groep design, is uitgevoerd bij 103 leerlingen van twee basisscholen. Tijdens de interventie werd getracht de taakprestatie en metacognitieve kennis te verbeteren door de leerlingen te begeleiden in het leerproces. Met behulp van proceswerkbladen zijn de leerlingen begeleid in het gebruik van metacognitieve vaardigheden tijdens het werken aan een ontdektaak. Uit het onderzoek blijkt dat de onderzoeksvraag of proceswerkbladen taakprestaties verbeteren ten dele met ja beantwoord kan worden. Tussen de groepen 7 en 8 werden verschillende effecten gevonden. Groep 7 laat namelijk geen aantoonbaar effect zien. Terwijl de leerlingen van groep 8 beter scoren wanneer zij begeleid worden met behulp van de proceswerkbladen. De effecten op metacognitieve kennis waren zo gering dat hier geen relevante uitspraken over gedaan kunnen worden.
4
Introductie Tegenwoordig groeien kinderen op in een snel veranderende maatschappij. We leven in een kenniseconomie die een beroep doet op het onderwijs om leerlingen in staat te stellen te leren leren (Onderwijsraad, 2003). De kenniseconomie vraagt om verandering van het onderwijs, zodat de aansluiting tussen onderwijs en samenleving wordt geoptimaliseerd. Nieuwe vormen van leren zoals ontdekkend leren waarin leerlingen voorbereid worden op de eisen die de huidige maatschappij aan hen stelt, worden meer en meer in het onderwijs geïmplementeerd. Ontdekkend leren is het proces van het afleiden van eigenschappen op basis van informatie. Zo maakt een leerling bijvoorbeeld met technisch lego een auto met een lampje en leert door te experimenteren dat het lampje alleen kan branden als de stroomkring gesloten is. Door te experimenteren verkent de leerling zelfstandig de wetten van de stroomkring (het kennisdomein). Kennis wordt hierbij niet rechtstreeks aan de leerlingen aangeboden, maar leerlingen construeren kennis op een zelf gekozen wijze door informatie te vergaren en te verwerken (Prins, 2002). Volgens De Jong en Van Joolingen (1998) is ontdekkend leren een hoge mate van zelfgestuurd en constructief leren met als doel zelfstandig diepe, flexibele en bruikbare kennis te construeren. Om systematisch informatie te kunnen verzamelen en kennis te verwerven in een ontdekkend leeromgeving zijn metacognitieve vaardigheden essentieel. Het kunnen plannen van het ontdekproces, het controleren en bijsturen tijdens het leren en het evalueren van het leerproces na afloop is nodig om zelfstandig in deze leeromgeving te kunnen leren en kennis te construeren (Prins, 2002). Het blijkt dat leerlingen binnen dergelijke leeromgevingen niet altijd in staat zijn om zelfstandig te leren (Van der Sanden e.a., 2001; Vermunt, 1992; Yang, 1998; Zuylen, 1995). Begeleiding, vooral gericht op het proces, blijkt van belang als leerlingen ontdektaken uitvoeren. In dit onderzoek wordt nagegaan of leerlingen uit het basisonderwijs door procesbegeleiding zelfstandig kunnen leren leren en kennis construeren in een ontdekkend leeromgeving. Voor de onderbouwing van de vraagstelling wordt eerst ingegaan op het proces van zelfgestuurd leren. Vervolgens worden de knelpunten in het leerproces in een ontdekkend leeromgeving beschreven. Tot slot wordt ingegaan op drie manieren om het leerproces in een ontdekkend leeromgeving te ondersteunen, waarbij zal worden aangegeven welke keuzes in het onderzoek hieromtrent zijn gemaakt.
5
Wanneer leerlingen zelfstandig leren, wordt van hen verwacht dat zij het leerproces zelf kunnen vormgeven. Leerlingen formuleren leerdoelen en leerinhouden en sturen het leerproces door tijdens het leren de leerstof te plannen, te controleren, bij te sturen en te evalueren. Om het leerproces zelf te kunnen sturen moeten leerlingen beschikken over metacognitieve vaardigheden. Naast metacognitieve vaardigheden zijn echter ook cognitieve en affectieve leeractiviteiten van belang, daar deze aspecten altijd in samenhang worden uitgevoerd om gestelde leerdoelen te bereiken (Verloop & Lowyck, 2003). Cognitieve vaardigheden kunnen getypeerd worden als denkactiviteiten die leerlingen gebruiken om leerinhouden te verwerken. Deze leeractiviteiten zijn gericht op het verwerken van onder andere feiten, begrippen en redeneringen en zijn onder te verdelen in acht categorieën namelijk relateren, structureren, analyseren, concretiseren, toepassen, memoriseren, kritisch verwerken en selecteren (Verloop & Lowyck, 2003). Tijdens het zelfsturend leren gebruiken leerlingen affectieve vaardigheden waaronder attribueren, motiveren, concentreren, zichzelf beoordelen, waarderen, inspannen, emoties opwekken en het opbouwen van verwachtingen ten aanzien van het leerproces om gevoelens te verwerken die zich bij het leren voordoen (Verloop & Lowyck, 2003). Zo verwerven leerlingen inzicht in leerwensen, interesses en competenties en geven vorm aan het leerproces. Metacognitieve vaardigheden, ten slotte, gebruiken leerlingen om het leerproces te reguleren. De activiteiten die daarbij worden uitgevoerd zijn: plannen, controleren, bijsturen en evalueren. Wanneer leerlingen plannen bepalen zij zo goed mogelijk hoe het leerproces zal verlopen; welke stappen in het proces achtereenvolgens gezet gaan worden. Leerlingen ontwerpen het leerproces en stellen daarbij een stappenplan op. Zo stellen zij leerdoelen, de benodigde hulpmiddelen, de leeractiviteiten en de tijd vast. Wanneer leerlingen het leerproces controleren bekijken ze de voortgang van het leerproces. Tijdens het werken aan de leertaak houden ze in de gaten of het leerproces volgens plan verloopt. Wanneer de leerlingen merken dat het leerproces niet volgens plan verloopt, sturen zij het leerproces bij. Ze brengen veranderingen aan in de oorspronkelijke planning en beslissen tot alternatieve leeractiviteiten, hulpmiddelen, leerdoelen en of leerinhouden. Aan het einde van het leerproces beoordelen leerlingen tijdens het evalueren in hoeverre de leerresultaten zijn bereikt in overeenstemming met de geplande leerdoelen en in hoeverre het leerproces is verlopen zoals was voorgesteld. Neem als voorbeeld Yvo. Yvo besluit een spreekbeurt te houden over energie. Hij wil in de klas een presentatie houden over de verschillen tussen groene stroom en kernenergie (het leerdoel). Met behulp van Internet en bibliotheekboeken (benodigde hulpmiddelen) bereidt Yvo de komende twee weken (tijd) zijn spreekbeurt voor. Tijdens het zoeken naar 6
informatie merkt Yvo dat hij vast loopt; hij kan niet voldoende informatie vinden om het verschil duidelijk te maken tussen groene stroom en kernenergie (het leerproces verloopt niet volgens plan). Yvo stuurt zijn leerproces bij door de benodigde hulpmiddelen aan te passen en vraagt de leerkracht hem verder te helpen. De leerkracht zoekt samen met hem op Internet en samen vinden ze de benodigde informatie. Met de nodige externe sturing lukt het Yvo een goede presentatie te geven waarin het verschil tussen groene stroom en kernenergie duidelijk wordt. Om metacognitieve vaardigheden goed te kunnen gebruiken moeten leerlingen beschikken over metacognitieve kennis. Flavell (1979) typeert metacognitieve kennis als een segment kennis dat betrekking heeft op cognitieve taken, doelen, acties en ervaringen. Leerlingen met een redelijke dosis aan metacognitieve kennis zijn zich bewust van de opvattingen die ze hebben over het leren in het algemeen en over het eigen cognitief functioneren. Metacognitieve kennis ontwikkelt zich ten dele door de leerervaringen die de leerlingen zelf opdoen. Om goed te functioneren in een ontdekkend leeromgeving moet de ontwikkeling van metacognitieve kennis gestimuleerd worden. Leerlingen moeten worden geleerd te leren en zich bewust te zijn van het eigen cognitief functioneren. Uit verschillend onderzoek blijkt dat leerlingen in een omgeving voor zelfontdekkend leren regelmatig problemen ondervinden tijdens het leerproces. Bij het plannen bijvoorbeeld blijkt dat het formuleren van specifieke en haalbare leerdoelen vaak als problematisch wordt ervaren. Dit komt doordat leerlingen over te weinig inhoudelijke voorkennis beschikken waardoor het lastig is concrete leerdoelen te formuleren. Hierdoor is het moeilijk leerdoelen goed aan te laten sluiten bij de eigen ontwikkeling (Yang, 1998; Zuylen, 1995). Gevolg hiervan is dat het leerproces niet efficiënt gepland wordt. Leerlingen die niet beschikken over voldoende metacognitieve vaardigheden hebben tevens moeite met het selecteren van leeractiviteiten en komen daardoor nauwelijks aan de verwerking van de leerstof toe (Vermunt, 1992). Deze leerlingen maken niet of nauwelijks gebruik van metacognitieve leeractiviteiten en beschikken over te weinig metacognitieve kennis om verschillende leerstrategieën in te zetten om de taak uit te kunnen voeren en de gestelde leerdoelen te kunnen bereiken. Belangrijk is dat de leeromgeving voor deze leerlingen zo wordt ontworpen en ingericht dat ze worden geholpen die stappen te nemen die in een zelfontdekkend leerproces wordt verlangd.
7
Sturing die binnen een dergelijke leeromgeving aan de leerlingen wordt geboden dient voor deze leerlingen op maat te zijn. Een van de knelpunten in een ontdekkend leeromgeving is dat externe sturing te snel wordt losgelaten en er te snel een te groot beroep wordt gedaan op de procesvaardigheden van de leerlingen (Van der Sanden et al., 2001). De leerlingen zijn dan nog niet voldoende bewust van hun cognitief functioneren en niet voldoende voorbereid en bekend met het gebruiken van metacognitieve vaardigheden. Problemen in het sturen van het leerproces zullen vooral ervaren worden wanneer het gaat om het uitvoeren van complexe taken. Volgens Elshout (1987) is er een bepaalde grens waar binnen leerlingen een taak correct kunnen uitvoeren. Indien de taak niet te makkelijk, maar ook niet te moeilijk is, beïnvloedt de intelligentie van de leerlingen de leeruitkomst in hoge mate. Indien een taak te complex is voor de leerlingen speelt intelligentie in veel mindere mate een rol op de leeruitkomst en gaan leerlingen vaak improviserend en stuurloos te werk. Het gevolg hiervan is dat de taak vaak niet correct opgelost wordt. Bij taken boven deze moeilijkheidsgrens heeft het gebruik van metacognitieve vaardigheden echter een belangrijke invloed op de leeruitkomst. Maakt de leerling gebruik van metacognitieve vaardigheden tijdens het oplossen van zeer complexe taken dan heeft dit een positieve invloed op het leerresultaat. Ondanks de positieve invloed van metacognitieve vaardigheden op de leeruitkomst bij complexe taken, maken veel leerlingen veelal nauwelijks gebruik van deze vaardigheden. Het is daarom belangrijk de ontwikkeling van metacognitieve kennis en vaardigheden in een omgeving voor ontdekkend leren te stimuleren. Dit kan door het leerproces te ondersteunen. Uit de literatuur blijkt dat het leerproces onder andere kan worden ondersteund door gebruik te maken van modelling, reciprocal teaching of door middel van procesondersteuning. Modelling staat veelal voor het hardop voordoen van regulatiestrategieën (Manning & Payne, 1996). De stappen in het leerproces worden stap voor stap door de leerkracht voor gedaan en verwoord, terwijl leerlingen de leraar observeren. Het verbaliseren van regulatiestrategieën draagt positief bij aan het ontwikkelen van metacognitieve vaardigheden en regulatiestrategieën. Bij ‘reciprocal teaching’ speelt modelling een belangrijke rol. Aan het begin van het leerproces neemt de leerkracht de verantwoordelijkheid van het leerproces op zich door hardopdenkend de leerstrategie voor te doen aan een kleine groep leerlingen. Geleidelijk aan nemen leerlingen in de groep de rol van de leerkracht over door de leerstrategie hardop te
8
verwoorden en uit te voeren waardoor zij uiteindelijk zelfstandig het leerproces leren sturen (Brand-Gruwel, Aarnoutse & Van den Bos, 1998; Palincsar & Brown, 1984). Leerlingen kunnen, tot slot, ook ondersteund worden door tijdens het leerproces een stappenplan of studiewijzer te gebruiken, in dit onderzoek proceswerkbladen genoemd, waarin leerlingen stapsgewijs worden ondersteund bij het sturen van het leerproces (Van Merriënboer, 1997). Deze vorm van procesondersteuning leidt er toe dat leerlingen beter in staat zijn het leerproces zelfstandig te sturen (De Jong & Van Joolingen, 1998) en leidt tot betere taakprestaties aangezien leerlingen de leerstof dieper verwerken, beter redeneren en beter problemen oplossen (De Vries, 2003). Procesondersteuning helpt leerlingen binnen een ontdekkend leeromgeving gestructureerd het leren te sturen. Ondersteuning in de vorm van proceswerkbladen past goed binnen een ontdekkend leeromgeving. Proceswerkbladen zijn namelijk in te zetten zonder hulp van de leerkracht, terwijl modelling en reciprocal teaching dit niet toelaten. Tevens begeleiden proceswerkbladen de leerlingen zodanig dat zij zelfstandig hun leerproces kunnen sturen. Dit onderzoek richt zich op de effectiviteit van procesondersteuning met behulp van proceswerkbladen. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: Leidt procesondersteuning met behulp van proceswerkbladen binnen een omgeving voor ontdekkend leren bij leerlingen uit groep 7 en 8 van de basisschool tot een betere taakprestatie en meer metacognitieve kennis dan leerlingen uit de groepen 7 en 8 die niet ondersteund worden?
Methode Participanten In totaal hebben 103 leerlingen (46 meisjes, 57 jongens, gemiddelde leeftijd 11 jaar en 8 maanden, SD= 0,68) uit de groepen 7 (N= 47) en 8 (N=56) van twee basisscholen meegewerkt aan het onderzoek.
9
Materialen Schoolvorderingentoets (Cito) Om de cognitieve capaciteit van de leerlingen in kaart te brengen, is gebruik gemaakt van de Cito schoolvorderingentoetsen voor ‘Begrijpend Lezen’ en ‘Rekenen en Wiskunde’ De gemiddelde score op deze toetsen is als controlevariabele meegenomen in het onderzoek. De toets ‘Begrijpend Lezen’ bestaat uit 50 meerkeuzevragen die betrekking hebben op 11 korte leesteksten. De toets ‘Rekenen en Wiskunde’ bestaat uit 91 open en 14 meerkeuzevragen en bevatten de onderdelen getallen en bewerkingen (64 items) en meten en tijd (41 items). Op beide Cito toetsen kunnen de leerlingen een A, B, C, D of E scoren. Deze score geeft aan hoe goed een leerling presteert ten opzichte van andere leerlingen in hetzelfde leerjaar. Voor de verwerking van de gegevens is deze normering omgezet in cijfermatige scores (zie Tabel 1). De cognitieve capaciteit is berekend door de scores van beide toetsen te middelen.
Tabel 1. Cito score omgezet in cijfermatige score. Cito score Betekenis A Goed tot zeer goed (de 25% hoogst scorende leerlingen). B Ruim voldoende tot goed (de 25% net boven het landelijk gemiddelde scorende leerlingen). C Matig tot ruim voldoende (de 25% net onder het landelijk gemiddelde scorende leerlingen). D Zwak tot matig (de 15% onder het landelijk gemiddelde scorende leerlingen). E Zeer zwak tot zwak (de 10% laagst scorende leerlingen).
cijfermatige score 25 20 15 10 5
Voorkenniswerkbladen Om een indicatie te krijgen van de voorkennis per onderwerp, is voor elke taak een voorkenniswerkblad ontwikkeld (‘het voor je begint werkblad’, bijlage D.1 tot en met D.7). De voorkennis is vastgesteld door leerlingen zoveel mogelijk woorden in een woordweb te laten invullen. De leerlingen konden voor het woordweb maximaal vijf punten scoren. Eén punt staat voor weinig tot geen voorkennis (0 of 1 juist woord), twee punten staat voor enige voorkennis (2 of 3 juiste woorden), drie punten staat voor gemiddelde voorkennis (4 of 5 juiste woorden), vier punten staat voor ruime voorkennis (6 of 7 juiste woorden) en tot slot staat vijf punten voor veel voorkennis (8 of meer juiste woorden). Het woordweb werd gescoord met behulp van een antwoordmodel, bestaande uit mogelijke associatiewoorden. 10
Voorkennis is ook gemeten met een invultekst waarin steeds acht woorden op de juiste plaats in de tekst ingevuld moesten worden. Per goed ingevuld woord scoorden de leerlingen één punt met een maximale score van acht punten. Om voor de voorkennis per taak één score te construeren is per taak de score op het woordweb en de invultekst opgeteld.
Vragenlijst metacognitieve kennis Om het effect van de ondersteuning op metacognitieve kennis in beeld te brengen is de vragenlijst metacognitieve kennis ontwikkeld. De vragenlijst, te vinden in bijlage A.1 (deel 1, voormeting) en A.2 (deel 2, nameting) bestaat voor elke versie uit vier open en vier gesloten vragen. Zowel de open als de gesloten vragen zijn gekoppeld aan de vier stappen in het leerproces plannen, controleren, bijsturen en evalueren (Verloop & Lowyck, 2003). Vragenlijst deel 1 is gebruikt in de voormeting en vragenlijst deel 2 is als een parallelversie gebruikt in de nameting. De correlatie tussen de beide lijsten bleek significant (r = 0.67, p<.001). Wat betekent dat we er vanuit mogen gaan dat beide vragenlijsten nagenoeg hetzelfde meten. De vier open vragen boden de leerlingen de mogelijkheid stappen uit het leerproces op basis van ervaring toe te lichten. Zo gaven ze aan welke stappen zij zouden doorlopen bij het voorbereiden van een spreekbeurt, hoe zij zouden controleren of de voorbereiding van de spreekbeurt naar wens verloopt, wat zij zouden doen wanneer er geen geschikte informatie te vinden is om de spreekbeurt te kunnen voorbereiden en tot slot op welke manier de spreekbeurt geëvalueerd zou worden. De open vragen werden gescoord met behulp van een antwoordmodel, bestaande uit verschillende mogelijke antwoorden. Op de vraag welke stappen doorlopen moeten worden bij het voorbereiden van een spreekbeurt zijn onderzoeksvragen formuleren, tijdsplanning maken, zoekwoorden formuleren, informatiebronnen vaststellen, informatie zoeken en verwerken, planning en inhoud controleren, visueel materiaal verzamelen en oefenen voorbeelden van mogelijke antwoorden. Per vraag kon maximaal één punt gescoord worden. Bij de vier gesloten vragen werd de leerlingen gevraagd de juiste volgorde aan te geven in de planfase van het leerproces en de juiste fase van het leerproces te herkennen met betrekking tot controleren, bijsturen of evalueren. Een voorbeeld van een gesloten vraag is ‘Welke volgorde hou je aan als je een werkstuk maakt? Vul de juiste volgorde in. a) Tijdens het maken van het werkstuk nagaan of het goed gaat. b) Als het werkstuk klaar is nagaan of ik tevreden ben over het werkstuk. 11
c) Als het niet goed gaat nagaan wat ik anders kan doen. d) Plannen wat ik moet doen. Voor elke goed beantwoorde vraag kon één punt gescoord worden. Met in totaal, voor de open en gesloten vragen, een maximale score van acht punten.
Taken Taakprestatie voor, tijdens en na de interventie werd vastgesteld aan de hand van zeven ontwikkelde taken, te vinden in bijlage B.1 tot en met B.7. De taken bestaan uit wereld oriënterende onderwerpen respectievelijk het heelal, terrorisme, lawines, kernenergie, elektriciteit, het zenuwstelsel en de maan. Elke taak loopt in deeltaken op in moeilijkheid. Van het beschrijven van feiten en concepten (vraag 1) naar het vergelijken van feiten en concepten (vraag 2) tot het toepassen van feiten en het gebruiken van concepten in een bepaalde context (vraag 3). Voor het bepalen van de taakprestatie zijn de vragen beoordeeld en van een score voorzien. Met vraag 1 kon één punt, en met vraag 2 en 3 kon elk twee punten worden verdiend. De antwoorden werden gescoord met behulp van een antwoordmodel.
Proceswerkbladen Om leerlingen te ondersteunen bij het leren zelfstand te leren binnen een omgeving voor ontdekkend leren zijn proceswerkbladen ontwikkeld (zie bijlage C.1 tot en met C.7). Bij de taken 2, 3, 4 en 5 (interventie taken) zijn de leerlingen ondersteund in het leerproces De leerlingen werden bij de taakuitvoering ondersteund bij het plannen van de taak. Deze ondersteuning bestond uit vragen zoals: Welke informatiebronnen heb je nodig? Hoe kom je aan deze informatiebronnen? Welke zoekwoorden ga je gebruiken? Wanneer ga je de taak maken en hoeveel tijd heb je daarvoor nodig? Na elke inhoudelijke vraag werd van de leerlingen gevraagd het gegeven antwoord te controleren en als ze het idee hadden dat het antwoord nog niet geheel goed was het proces bij te sturen, door bijvoorbeeld opnieuw op zoek te gaan naar meer informatie. De ondersteuning in het controleren en bijsturen bestond uit vragen zoals: Ben je tevreden met je antwoord? Waarom wel / niet? Moet je een antwoord veranderen? Waarom wel / niet? Na het uitvoeren van de taak werden de leerlingen ondersteund in het evalueren van de taak. De ondersteuning in het evalueren bestond uit vragen zoals: Was de taak makkelijk te maken? Waarom wel / niet? Klopt je tijdsplanning? Hoe komt dat denk je? Ben je tevreden met het resultaat van de taak? Waarom wel / niet? Wat zou je volgende keer anders doen? 12
De procesondersteuning werd gedurende de taken afgebouwd. Bij taak 2 werden de leerlingen uitgebreid ondersteund waarin het proceswerkblad gedeeltelijk was ingevuld voor de leerlingen (zie bijlage C.2). In taak 3 werd de ondersteuning afgebouwd. De proceswerkbladen waren niet meer voor de leerlingen ingevuld (zie bijlage C.3). De ondersteuning in taak 4 en 5 bestond alleen uit de hoofdvragen van de procesondersteuning (zie bijlage C.4 en C.5). Zowel de begintaak (voormeting) (zie bijlage C.1) als de laatste twee taken (nameting) (zie bijlage C.6 en C.7) zijn zonder ondersteuning gemaakt (zie Tabel 2). . Tabel 2. Taken en procesbegeleiding Taak 1 Het Heelal 2 Terrorisme 3 Lawines 4 Kernenergie 5 Elektriciteit 6 Het Zenuwstelsel 7 De Maan
Procesbegeleidng Voormeting, geen proceswerkblad Interventie, proceswerkblad versie 1 Interventie, proceswerkblad versie 2 Interventie, proceswerkblad versie 3 Interventie, proceswerkblad versie 3 Nameting, geen proceswerkblad Nameting, geen proceswerkblad
Design en Procedure Pretest-posttest controle groep design Het onderzoek is opgezet als een quasi-experiment met per leerjaar (groep 7 en 8) twee condities, een experimentele conditie en een controle conditie. De experimentele conditie is tijdens de interventie middels proceswerkbladen ondersteund. De controle conditie is tijdens het werken aan de taken niet ondersteund. Tijdens de voormeting werd de taakprestatie (taak 1), metacognitieve kennis, cognitieve capaciteit en de voorkennis in beeld gebracht van alle leerlingen. Tijdens de interventie werden verschillen op taakprestatie (taak 2 t/m 5) tussen de experimentele conditie en controle conditie in beeld gebracht, rekening houdend met de voorkennis van de leerlingen. Tijdens de nameting werd het effect van de interventie onderzocht op de taakprestatie (taak 6 en 7) en op de metacognitieve kennis. Tabel 3 geeft een overzicht van het onderzoeksdesign weer.
Tabel 3. Onderzoeksdesign Experimentele conditie O1 Controle conditie O1
X1 X2
O2 O2
13
O1=
Voormeting: cognitieve capaciteit, metacognitieve kennis, voorkennis taak 1, taakprestatie op taak1. X1 = Interventie: ondersteuning met proceswerkbladen bij de taken 2 t/m 5. X2 = Interventie: geen ondersteuning bij het maken van de taken 2 t/m 5. O2 = Nameting: voorkennis op taak 6 en 7, taakprestatie op taak 6 en 7, metacognitieve kennis. Procedure Voorafgaande aan het onderzoek zijn de leerkrachten van groep 7 en 8 van twee basisscholen telefonisch benaderd en gevraagd mee te werken aan het onderzoek. Een korte uitleg over het onderzoek volgde per brief (zie bijlage E.1). Voor de start van het onderzoek is de leerkrachten gevraagd de Cito toets gegevens op te sturen van de toetsen ‘Begrijpend Lezen’ en ‘Rekenen en Wiskunde’. Middels een handleiding (zie bijlage E.2 en E.3) zijn de materialen en werkwijzen van het onderzoek mondeling aan de leerkrachten uitgelegd. Tijdens de voormeting hebben de leerlingen de metacognitieve vragenlijst, het ‘voor je begint’-werkblad taak 1 ingevuld en taak 1 gemaakt. Dit deden ze zelfstandig en zonder hulp van de leerkracht of klasgenoten. Tijdens de interventie maakten de leerlingen de taken 2, 3, 4 en 5 zelfstandig en individueel, nadat ze steeds eerst het ‘voor je begint’ werkblad hadden gemaakt. Ze deden tussen de 20 en 45 minuten over het maken van de taken, maar nooit langer dan een uur. Bij het maken van de taken hebben de leerlingen gebruik gemaakt van Internet en het op school aanwezige documentatiecentrum. Elke week zijn er twee taken gemaakt, maar nooit twee taken op één dag. Tijdens de nameting vulden de leerlingen de metacognitieve vragenlijst (Deel A2) in en maakten taak 6 en 7 en vulden daarbij weer de ‘voor je begint’ werkbladen in. Tussen deze twee taken zat een week.
Data analyse De mogelijke verschillen tussen de experimentele conditie en controle conditie op taakprestatie zijn getoetst door middel van variantieanalyses. De scores op de Cito schoolvorderingentoetsen en de voorkennismetingen zijn in de analyses als covariaten meegenomen. De mogelijke verschillen tussen de experimentele conditie en controle conditie op metacognitieve kennis zijn getoetst door middel van variantieanalyse met herhaalde metingen.
14
Resultaten Alvorens in te gaan op de verschillen tussen de condities wordt eerst een overzicht gegeven van de scores van de diverse groepen op de meegenomen covariaten. Tevens wordt aangegeven op welke covariabelen de condities verschillen. In Tabel 4 worden de gemiddelde scores en standaarddeviaties op cognitieve capaciteit en de voorkennis gepresenteerd voor zowel groep 7 als 8. Tabel 4. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van de experimentele en controle conditie voor groep 7 en 8 op cognitieve capaciteit en de voorkennis
Cognitieve capaciteit Voorkennis 1 Voorkennis 2 Voorkennis 3 Voorkennis 4 Voorkennis 5 Voorkennis 6 Voorkennis 7
Groep 7 (n=48) Experimentele conditie (n= 25) M SD 16,40 6,70 6,16 2,25 5,87 2,77 4,08 2,10 4,56 1,96 5,48 1,53 4,46 1,77 5,84 1,46
Controleconditie n=23 M SD 19,78 4,12 7,48 2,36 7,24 2,34 9,67 7,84 6,42 2,29 6,35 2,62 5,00 2,00 8,36 2,19
Groep 8 (n=56) experimentele conditie (n= 32) M SD 19,06 4,48 9,09 1,80 8,15 2,16 8,41 2,37 7,63 2,65 7,69 1,99 6,14 4,01 8,72 2,14
Controleconditie n=24 M SD 18,54 5,21 8,38 2,79 9,00 2,83 7,17 2,26 7,00 2,21 9,71 2,80 5,25 2,01 7,58 1,59
De verschillen in cognitieve capaciteit, gemeten met de schoolvorderingentoetsen van het Cito, bleken voor de factor ‘conditie’ en ‘groep’ niet significant. Dit betekent dat er geen verschil in capaciteit is geconstateerd tussen groep 7 en 8 en ook niet tussen de gehele experimentele en controle conditie. Wel bleek de interactie ‘conditie * groep’, op tien procentniveau significant F(2,101)=3,61, MSE=97,43, p=,06, η2=0,35. Uit de posthoc (Tuckey) bleek echter geen significantie verschillen tussen de vier verschillende groepen (experimentele groep 7, controle groep 7, experimentele groep 8, controle groep8). Wat betreft voorkennis op de eerste taak (het heelal) bleek de factor ‘conditie’ niet significant. De factor ‘groep’ was significant, F(2,101)=17,48, MSE=91,50, p<,01, η2=,15, wat betekent dat er een verschil is tussen groep 7 en 8. Tevens was de interactie ‘conditie * groep’ significant, F(2,101)=4,93, MSE=25,80, p<,05, η2=,05. Uit de posthoc-analyse bleek dat de controleconditie van groep 7 significant lager heeft gescoord op deze voorkennistest dan de experimentele en controle conditie van groep 8. Op de voorkennistest van taak 2 (terrorisme) bleek de factor ‘conditie’ niet significant. De factor ‘groep’ was significant, F(2, 95)=14,99, MSE=96,15, p<,01, η2=,14, wat betekent dat er een verschil is tussen groep 7 en 8. Groep 8 scoorde hoger dan 7. De interactie ‘conditie * groep’ bleek niet significant.
15
De voorkennistest van taak 3 (lawines) liet voor de factor ‘conditie’ een significantie zien, F(2, 95)=6,95, MSE=108,45, p,<05, η2=,07, wat betekent dat er een verschil is tussen experimentele en controle conditie. De factor ‘groep’ bleek niet significant. Wel bleek interactie ‘conditie * groep’ significant, F(2, 95)=17,24, MSE=269,11, p<,01, η2=,16. Uit de posthoc-analyse bleek dat de experimentele conditie van groep 7 significant lager heeft gescoord dan de experimentele en controle conditie van groep 8 en de controle conditie van groep 7. Op de voorkennistest van taak 4 (kernenergie) bleek de factor ‘conditie’ niet significant. De factor ‘groep’ was significant, F(2, 100)=14,91, MSE=80,21, p<,01, η2=,13, wat betekent dat er een verschil is tussen groep 7 en 8. Tevens bleek de interactie ‘conditie * groep’ significant, F(2, 100)=6,94, MSE=37,33, p=,01, η2=,07. Uit de posthoc-analyse bleek dat de experimentele conditie van groep 7 significant lager heeft gescoord op deze voorkennistest dan de experimentele en controle conditie van groep 8 en de controle conditie van groep 7. Op de voorkennistest van taak 5 (elektriciteit) bleek zowel de factor ‘conditie’ F(2, 101)=10,14, MSE=51,30, p<,01, η2=,10, als de factor ‘groep’, (F2, 101)=37,59, MSE=190,15, p<,01, η2=,28, significant. Dit betekent dat er verschillen zijn gevonden tussen de experimentele en controle conditie en tussen de groepen 7 en 8. De interactie ‘conditie * groep’ bleek niet significant. Zowel de factor ‘conditie’ als de factor ‘groep’ als de interactie ‘conditie * groep’ bleek op de voorkennistest van taak 6 (zintuigen) niet significant. De factor ‘conditie’ bleek op de voorkennistest van groep 7 (de maan) niet significant. De factor ‘groep’ bleek wel significant, F(2, 103)=7,80, MSE=27,81, p<,01, η2=,07, wat betekent dat er een verschil was tussen groep 7 en 8. Groep 8 scoorde hoger dan groep 7. Tevens bleek de interactie ‘conditie * groep’ significant, F(2, 103)=23,73, MSE=84,54, p<,01, η2=,19. Uit de posthoc-analyse bleek dat de controle conditie van groep 7 significant lager heeft gescoord op deze voorkennistest dan de experimentele en controle conditie van groep 8 en de controle conditie van groep 7. De voorkennis per taak en de cognitieve capaciteit van de leerlingen zijn als covariaat meegenomen om de effecten op de taakprestaties te meten.
Effecten op taakprestatie In Tabel 5 worden de gemiddelde scores en standaarddeviaties op taakprestatie gepresenteerd.
16
Tabel 5. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van de experimentele en controle conditie op de taakprestatie Groep 7 (n=48) experimentele conditie (n= 25) M SD 1,91 0,88 1,81 1,10 2,58 0,97 1,92 1,41 3,00 0,65 1,50 0,83 1,56 0,71
Taak 1 Taak 2 Taak 3 Taak 4 Taak 5 Taak 6 Taak 7
controle conditie (n= 23) M SD 2,33 0,97 2,95 1,32 3,71 0,92 1,74 0,99 2,65 1,35 2,14 1,06 2,46 0,80
Groep 8 (n=56) experimentele conditie (n= 32) M SD 2,71 1,22 3,64 1,13 3,79 ,96 3,34 1,23 3,16 1,13 2,55 ,63 2,84 ,63
controle conditie (n= 24) M SD 2,54 1,47 2,54 ,98 3,38 1,13 2,63 1,21 3,83 ,57 2,38 ,82 2,36 ,66
Figuur 1 geeft de gemiddelden per taak van de experimentele en controle conditie grafisch weer. Figuur1, taakscore 4 3,5
controle conditie 8
3
controle conditie 7
2,5
experimentele conditie 8
2
experimentele conditie 7
1,5 1 Taak 1
Taak Taak 2 3
Taak Taak Taak 4 5 6
Taak 7
Tijdens de voormeting maakten de leerlingen taak 1. Uit de analyses bleek dat er geen verschillen op taakprestatie waren tussen de condities en tussen de groepen. Ook werd er geen interactie-effect zichtbaar. De interventie bestond uit een viertal taken (taak 2 t/m 5) en had tot doel de leerlingen uit de experimentele conditie te ondersteunen op het proces. Om zicht te krijgen op het verloop van de interventie zijn de taakprestaties op de taken 2, 3, 4 en 5 geanalyseerd. Uit de analyse van taak 2 bleek factor ‘conditie’ niet significant. De factor ‘groep’ was significant, F(2,101)=4,81, MSE=5,73, p<,05, η2=,05, evenals de interactie ‘conditie*groep’, F(2,101)=17,66, MSE=21,03, p<,01, η2=,17. De posthoc-analyse liet zien dat experimentele conditie van groep 8 significant beter scoorde dan de controleconditie van groep 8 en beter dan de experimentele conditie van groep 7. Verder bleek de controleconditie van groep 7 beter te presteren dan de experimentele conditie van groep 7. Uit de analyse van taak 3 bleken geen significante verschillen op de factoren ‘conditie’ en ‘groep’. De interactie ‘conditie*groep’ bleek op tien procentniveau significant, F(2, 17
93)=3,45, MSE=3,17, p=,07, η2=,04. De posthoc-analyse laat zien dat de experimentele conditie van groep 7 significant lager scoorde dan de experimentele en controle conditie van groep 8 en de controle conditie van groep 7. Zowel de factor ‘conditie’, F(2, 100)=7,92, MSE=9,69, p<,01, η2=,08, als de factor ‘groep’, F(2,100)=14,96, MSE=18,29, p<,01, η2=,14 bleken op taak 4 significant. Er zijn verschillen tussen de experimentele en controle conditie maar ook tussen de groep 7 en 8. De experimentele conditie presteert beter dan de controle conditie en groep 8 presteert beter dan groep 7. Er werd in taak 4 geen interactie-effect zichtbaar. Uit de analyse van taak 5 bleken geen significante verschillen op de factoren ‘conditie’ en ‘groep’. De interactie ‘conditie*groep’ bleek significant, F(2, 95)=5,79, MSE=5,39, p<,05, η2=,06. De posthoc-analyse laat zien dat controleconditie van groep 8 significant hoger scoort dan de controle conditie van groep 7 en de experimentele groep 7. Opvallend is de hoge score van de controle conditie van groep 8 ten opzichte van de controle conditie van groep 7. Dit heeft als oorzaak dat de controle conditie in de week voordat de taak gemaakt is les heeft gehad in elektriciteit. De leerlingen hebben onder andere videomateriaal over dit onderwerp gezien. De nameting bestond uit een tweetal taken (taak 6 en 7) en had tot doel te onderzoeken wat het effect is van de ondersteuning als de ondersteuning niet meer wordt aangeboden.. Uit de analyse van taak 6 bleek de factor ‘conditie’ niet significant. De factor ‘groep’ bleek wel significant, F(2, 96)=13,18, MSE=5,44, p<,01, η2=,13, wat betekent dat er sprake is van een verschil tussen de groepen 7 en 8. Groep 8 scoorde hoger dan groep 7. Er werd in taak 6 geen interactie-effect zichtbaar. Uit de analyse van de laatste taak (taak 7) bleek de factor ‘conditie’ eveneens niet significant. De factor ‘groep’ bleek wel significant F(2, 101)=12,20, MSE=5,10, p<,01, η2=,11. Eveneens was er sprake van een interactie-effect. De interactie ‘conditie*groep’ bleek significant, F(2, 101)= 11,39, MSE=5,10, p<,01, η2=,11. De posthoc-analyse laat zien dat de experimentele conditie van groep 7 significant lager scoort dan de experimentele en controle conditie van groep 8 en de controle conditie van groep 7. Verder bleek de experimentele conditie van groep 8 beter te scoren dan de controle conditie van groep 8 (significant op tien procentsniveau, p=.067).
Effecten op metacognitieve kennis Tabel 6 presenteert de gemiddelde scores en standaarddeviaties op metacognitieve kennis gemeten tijdens de voor- en nameting. 18
Tabel 6. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van de experimentele en controle conditie op metacognitieve kennis
Vragenlijst 1 Vragenlijst 2
Groep 7 (n=48) experimentele conditie (n= 25) M SD 3,44 1,34 3,30 1,66
controle conditie (n= 23) M SD 3,64 1,22 4,14 1,39
Groep 8 (n=56) experimentele conditie (n= 32) M SD 5,03 1,33 5,20 1,59
controle conditie (n= 24) M SD 4,40 1,74 4,27 1,88
Figuur 2 geeft de gemiddelde scores op de metacognitieve kennis vragenlijsten van de beide condities grafisch weer. Figuur 2, score metacognitieve kennis 5,5 controle conditie 7
5
controle conditie 8
4,5 4
experimentele conditie 7
3,5
experimentele conditie 8
3 vragenlijst 1
vragenlijst 2
Uit de analyse (herhaalde meting) van vragenlijst 1 en 2, afgenomen tijdens de voor- en nameting bleken zowel de factor ‘conditie’ als de factor ‘groep’ geen significante verschillen te laten zien in de ontwikkeling van metacognitieve kennis. De interactie ‘conditie*groep’ bleek op tien procentniveau significant, F(2,101)=2,86, MSE=2,60, p=,094, η2=,03. Posthocanalyses laten zien dat de experimentele conditie van groep 8 significant meer vooruit is gegaan dan de controle en experimentele conditie van groep 7.
Discussie en conclusie De onderzoeksvraag of proceswerkbladen taakprestaties verbeteren kan ten dele met ja beantwoord worden. Tussen de groepen 7 en 8 werden verschillende effecten gevonden. Groep 7 laat namelijk geen aantoonbaar effect zien. Terwijl de leerlingen van groep 8 op een aantal taken beter scoorden wanneer zij begeleid werden met behulp van de proceswerkbladen. Duidelijk is dat de procesondersteuning door middel van proceswerkbladen in de groep 7 geen aantoonbaar effect heeft gehad. In taak 2 wanneer de experimentele leerlingen voor het eerst uitgebreid ondersteund werden, scoorden de leerlingen zelfs nog lager dan op taak 1 waarin zij niet ondersteund werden. Naast het uitblijven van een positief effect op
19
taakprestatie tijdens de interventie kan logischerwijs ook niet gesproken worden over een blijvend verbeterde taakprestatie. De experimentele conditie scoort op de nameting (taak 6 en 7) lager dan de controle conditie. Bij het nader analyseren van de ingevulde proceswerkbladen werd geconstateerd dat leerlingen niet goed wisten wat ze met de vragen van de proceswerkbladen aan moesten. Vaak werd er niets of nauwelijks iets ingevuld of werd steeds hetzelfde antwoord ingevuld zoals bijvoorbeeld op de vraag “Wat doe je als je geen goed antwoord kunt vinden op de vraag?” werd vaak geantwoord met “?” of “overslaan”. Als een leerling aangaf ontevreden te zijn met een antwoord, werd vaak niet aangegeven waarom hij niet tevreden was. Op de vraag “Ik ben tevreden met mijn taak omdat…” werd vaak geantwoord met “gewoon”. Verwarring wordt bij de leerlingen geconstateerd wanneer zij antwoorden op de vraag “Ik ben tevreden met mijn antwoord omdat”, “Ik kan het niet vinden”. Dat de ondersteuning voor deze groep geen positief effect heeft gehad kan verklaard worden doordat de taken waarin de proceswerkbladen waren geïntegreerd misschien te complex waren voor de leerlingen (zie ook Elshout, 1987). De leerlingen zijn meer stuurloos te werk gegaan en hadden geen baat bij de metacognitieve ondersteuning. De ondersteuning bleek voor deze groep leerlingen niet goed te begrijpen. Daarnaast bleek de experimentele conditie uit groep 7 over het geheel een zwakkere groep. De leerlingen in deze groep waren niet gewend aan het zelfstandig en zelfgestuurd leren, zoals dat van hen in dit onderzoek werd gevraagd. De leerlingen hadden bijvoorbeeld nog geen ervaring opgedaan in het zelfstandig maken van een werkstuk en dus ook in mindere mate te maken gehad met het gebruiken van metacognitieve vaardigheden. De zelfstandige begeleiding door middel van proceswerkbladen was wellicht voor deze groep leerlingen een stap te ver. Meer sturing door de leerkracht is dan wenselijk om het zelfstandig leren langzaam op te bouwen. Het onderzoek van Van der Sanden e.a. (2001) ondersteunt het afbouwen van externe sturing. Daar waar de externe sturing te snel wordt losgelaten kunnen leerlingen problemen ondervinden in het sturen van het leerproces. De experimentele groep 8 leerlingen hadden in tegenstelling tot de experimentele groep 7 leerlingen wel ervaring opgedaan in een zelfsturende ontdekkend leeromgeving. Dit vertaalt zich ook in de metacognitieve kennis van deze groep die een stuk hoger ligt dan die van de experimentele leerlingen uit groep 7. Tijdens de interventietaken werd in groep 8 door de experimentele conditie op taak 2 en 4 significant hoger gescoord dan door de controle conditie van groep 8. Als naar taak 5 20
gekeken wordt is het niet verwachte effect van de controle conditie van groep 8 te verklaren door het feit dat deze leerlingen in het gewone lesprogramma les gehad hadden in elektriciteit. De experimentele groep 8 leerlingen scoorden op taak 6 en 7 (nameting) hoger dan de controle conditie waarbij alleen op taak 7 een significant verschil is waargenomen. De leerlingen met procesbegeleiding scoren, terwijl er geen sprake meer is van procesbegeleiding, beter dan de leerlingen die überhaupt geen ondersteuning gehad hebben. Op de vraag of het gebruik van proceswerkbladen leidt tot een verbetering van de metacognitieve kennis kan niet met overtuiging positief beantwoord worden. Zowel tussen de leerlingen die wel en niet de ondersteuning door middel van de proceswerkbladen hebben ontvangen, als tussen groep 7 en groep 8 zijn geen significante verschillen waargenomen. Wel bleek de experimentele groep 8 meer vooruit te zijn gegaan tijdens de nameting dan de experimentele en controle groep 7. Echter er bleek geen verschil met de controle leerlingen uit groep 8. Metacognitieve kennis blijkt uit de literatuur ook een redelijk stabiele factor, die wel beïnvloedbaar is, maar veranderingen gaan veelal niet over één nacht ijs (Elshout-Mohr, 1992).
Beperkingen van het onderzoek In het onderzoek was sprake van meerdere oncontroleerbare randvoorwaarden, waarbij het grootste probleem zat bij de experimentele groep 7. Deze groep leerlingen waren niet gewend te werken volgens de principes van ontdekkend leren. Terwijl de ander drie groepen wel ervaring hadden in het leren in een ontdekkend leeromgeving. Hierdoor verschilde de uitwerking van de proceswerkbladen in groep 7 en in groep 8 aanzienlijk. Een andere factor die van invloed kan zijn geweest, was de rol van het reguliere onderwijsaanbod. Met de leerkrachten is van tevoren niet afgesproken wanneer een onderwerp van de taken uit het onderzoek ook in het reguliere leerstofaanbod aan bod kwam, dit aanbod uit te stellen tot na het onderzoek. Om definitieve uitspraken te doen over de effectiviteit van de proceswerkbladen is vervolgonderzoek nodig bij een grotere groep (gelijkwaardige) leerlingen met meer taken over een langere termijn, van bijvoorbeeld een heel jaar. De werkbladen zouden dan een duidelijke en geïntegreerde plaats in het curriculum moeten krijgen.
21
Wetenschappelijke en onderwijskundige implicaties Om baat te hebben bij begeleiding door proceswerkbladen bij het werken aan taken binnen een omgeving voor ontdekkend leren lijkt het belangrijk dat leerlingen aan bepaalde basisvoorwaarden moeten voldoen zoals: niveau van de cognitieve capaciteit, niveau van de voorkennis per taak en de ervaring met zelfsturend leren. Om leerlingen goed te begeleiden in een ontdekkend leeromgeving waardoor leerlingen uiteindelijk in staat zijn zelfsturend te leren is nader onderzoek gewenst. Het onderzoek moet zich richten op een ontwikkelingsverloop in de begeleiding. Waardoor inzichtelijk wordt in welke ontwikkelingsfase de leerlingen baat hebben bij zelfstandige procesbegeleiding door middel van de proceswerkbladen. Het is aannemelijk dat een afnemende begeleiding in het gebruik van metacognitieve vaardigheden uiteindelijk leidt tot leerlingen die in staat zijn om zelfgestuurd goede taakprestaties te behalen. Eerder onderzoek (Van der Sanden et al., 2001) ondersteunt dit door te pleiten voor een afbouw in externe sturing waardoor leerlingen geleidelijk wennen aan het zelfsturend leren. Afnemende begeleiding in een omgeving voor ontdekkend leren zou vorm kunnen krijgen door te starten met modelling. De stappen in het leerproces worden dan hardopdenkend door een leerkracht voorgedaan en er wordt uitgelegd waarom het van belang is de stappen te nemen (Manning & Payne, 1996). Vervolgens kan worden overgegaan naar reciprocal teaching waarin de sturing geleidelijk door de leerlingen wordt overgenomen van de leerkracht en de leerlingen als het ware de rol van de leerkracht overnemen in een samenwerkende setting. Leerlingen latten dan bijvoorbeeld ook hardopdenkend laten zien hoe zij bepaalde taken of problemen oplossen (Palincsar & Brown, 1984). Om in de laatste begeleidingsfase, nu de leerlingen bekend zijn met het sturen van het leerproces zelfstandig, kan gebruik gemaakt worden van de proceswerkbladen (De Jong & Van Joolingen, 1998). Meer onderzoek is nodig deze hypothesen over de afname van begeleiding te verifiëren. In dit onderzoek zou het interessant zijn om bijvoorbeeld ook te kijken naar effecten van samenwerkend leren (of van reciprocal teaching als een vorm van samenwerkend leren) binnen het proces van ontdekkend leren. Kinderen kunnen dan samen overleggen en werken samen toe naar de oplossing van een probleem. Gedachten en ideeën kunnen worden verwoord. Dit zet ook aan tot het reflecteren op elkaars en eigen ideeën en op nieuw gevonden informatie. Samenwerkend leren heeft een positief effect op het gebruik van metacognitieve vaardigheden (Lazonder, 2005).
22
Referenties Brand-Gruwel, S., Aarnoutse, C. A. J., & Bos, K. P. van den, (1998). Improving text comprehension strategies in reading and listening settings. Learning and Instruction, 8, 63-81. De Jong, T., & Van Joolingen, W. R. (1998). Scientific discovery learning with computer simulations of conceptual domains. Review of Educational Research, 68, 179-201. Elshout, J. J. (1987). Problem solving and education. In E. de Corte, H. Lodewijks, R. Parmentier, & P. Span (Eds.), Learning and Instruction (pp. 259-273). Oxford: PergamonBooks Ltd. Leuven: University Press. Elshout-Mohr, M. (1992). Metacognitie van lerenden in onderwijsleerprocessen. Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 17, 273-289. Flavell, J. H. (1979). Metacognition and cognitive monitoring: A new area of cognitivedevelopmental inquiry. American Psychologist, 34, 906-911. Lazonder, A. W. (2005). Do two heads search better than one? Effects of student collaboration on Web search behavior and search outcomes. British Journal of Educational Technology, 36(3), 465-475. Manning, B. H., & Payne, B. D. (1996). Self-Talk for teachers and students. Metacognitive strategies for personal and classroom use. Boston: Allyn and Bacon. Onderwijsraad, (2003). Leren in een kennissamenleving. Den Haag: Onderwijsraad.. Palincsar, A. S., & Brown, A. L. (1984). Reciprocal teaching of comprehension-fostering and comprehension-monitoring activities. Cognition and Instruction, 1, 117-175. Prins, F. J. (2002). Search & see. The roles of metacognitive skillfulness and intellectual ability during novice learning in a complex computer-simulated environment. Academisch Proefschrift. Leiden: Universiteit Leiden. Van der Sanden, J. M. M., Streumer, J.N., Doornekamp, B.G., Hoogenberg, I., Teurlings, C. C. J., Van der, Neut, M. M. V. I., & Wiekeraad- Stegink, M. J. A. (2001). Bouwstenen voor vernieuwend voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs. Utrecht: APS. Van Merriënboer, J. J. G. (1997). Training complex cognitive skills: A four-component instructional design model for technical training. Englewood Cliffs, NJ: Educational Technology Publications. Verloop, N., & Lowyck, J. (2003). Onderwijskunde. Een kennisbasis voor professionals. Groningen: Wolters-Noordhoff. Vermunt, J. (1992). Leerstijlen en sturen van leerprocessen in het hoger onderwijs. Naar procesgerichte instructie in zelfstandig denken. Lisse: Swets & Zeitlinger. 23
Vries, R. de (2003). Procesgericht biologie-onderwijs samen actief, op weg naar constructief studeren. Academisch Proefschrift. Eindhoven: TUE. Yang, N. D. (1998). Exploring a new role for teachers: promoting learner autonomy. System, 26, 127-135. Zuylen, J. (1995). Een staalkaart voor zelfstandig leren. Verantwoording en instrumenten. Tilburg: MesoConsult.
24
Bijlagen A.1 Vragenlijst deel 1 Naam: School: Groep: Datum: Hieronder staan 8 vragen. Probeer de vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Antwoord bij vraag 1 tot en met 4 in hele zinnen. Je maakt de vragenlijst helemaal alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Succes! 1) Stel je voor: je gaat over 3 weken een spreekbeurt houden over aardbevingen. Wat moet je dan allemaal doen om de spreekbeurt in de klas te kunnen presenteren? Vul hieronder in welke stappen jij denkt te doorlopen: ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. 2) Op welke manier ga je na of het voorbereiden van je spreekbeurt over aardbevingen goed verloopt? Schrijf op hoe je dat doet. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. 3a) Wat doe je als het niet lukt de juiste informatie te vinden over aardbevingen? Hoe bereid je dan je spreekbeurt voor? …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………….
25
3b) Wat doe je als je heel veel informatie hebt over aardbevingen en het lukt niet van die informatie een mooi verhaal te maken? …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. 4) Wat doe je na het presenteren van je spreekbeurt over aardbevingen? Blik je terug hoe je presentatie is gegaan? Blik je terug op de inhoud van je spreekbeurt? Blik je ergens anders op terug? Schrijf op wat je doet. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. 5) Welke volgorde hou je aan als je een werkstuk maakt? Vul de juiste volgorde op de stippellijntjes in met behulp van de letters die er voor staan. e) f) g) h)
Tijdens het maken van het werkstuk nagaan of het goed gaat. Als het werkstuk klaar is nagaan of ik tevreden ben over het werkstuk. Als het niet goed gaat nagaan wat ik anders kan doen. Plannen wat ik moet doen. ………………………………………………………..
6) Welke zin hoort niet in de rij thuis? Omcirkel de foute zin. a) Ben ik op de goede weg? b) Heb ik de juiste informatie om antwoord op de vraag te kunnen geven? c) Klopt mijn tijdsplanning? d) Schrijf alle activiteiten op die je moet uitvoeren om het werkstuk te kunnen maken. 7) Welke zin hoort niet in de rij thuis? Omcirkel de foute zin. a) Ben ik tevreden met het resultaat? b) Als ik merk dat mijn tijdsplanning niet klopt stel ik mijn tijdsplanning bij. c) Als ik te weinig informatie heb om het werkstuk te maken ga ik op zoek naar meer informatie. d) Als ik een fout heb gemaakt verbeter ik de fout. 8) Welke zin hoort niet in de rij thuis? Omcirkel de foute zin. a) Ben ik tevreden met het resultaat? b) Ben ik tevreden met de tijdsplanning? c) Hoeveel tijd heb ik nodig ? d) Ben ik tevreden met de werkwijze?
Je bent nu klaar. Lever de vragenlijst in bij je leerkracht.
26
A.2 Vragenlijst deel 2 Naam: School: Groep: Datum: Hieronder staan 8 vragen. Probeer de vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Antwoord bij vraag 1 tot en met 4 in hele zinnen. Je maakt de vragenlijst helemaal alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Succes! 1) Stel je voor: je gaat over 3 weken een spreekbeurt houden over vulkanen. Wat moet je dan allemaal doen om de spreekbeurt in de klas te kunnen presenteren? Vul hieronder in welke stappen jij denkt te doorlopen: ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. ………………………………………………………. 2) Op welke manier ga je na of het voorbereiden van je spreekbeurt over vulkanen goed verloopt? Schrijf op hoe je dat doet. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. 3a) Wat doe je als het niet lukt de juiste informatie te vinden over vulkanen? Hoe bereid je dan je spreekbeurt voor? …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. 3b) Wat doe je als je heel veel informatie hebt over vulkanen en het lukt niet van die informatie een mooi verhaal te maken? …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. 27
4) Wat doe je na het presenteren van je spreekbeurt over vulkanen? Blik je terug hoe je presentatie is gegaan? Blik je terug op de inhoud van je spreekbeurt? Blik je ergens anders op terug? Schrijf op wat je doet. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………. 5) Welke volgorde hou je aan als je een werkstuk maakt? Vul de juiste volgorde op de stippellijntjes in met behulp van de letters die er voor staan. a) b) c) d)
Plannen wat ik moet doen. Als het werkstuk klaar is nagaan of ik tevreden ben over het werkstuk. Tijdens het maken van het werkstuk nagaan of het goed gaat. Als het niet goed gaat nagaan wat ik anders kan doen. ………………………………………………………..
6) a) b) c) d)
Welke zin hoort niet in de rij thuis? Omcirkel de foute zin. Ben ik op de goede weg? Heb ik de juiste informatie om antwoord op de vraag te kunnen geven? Schrijf alle activiteiten op die je moet uitvoeren om het werkstuk te kunnen maken. Klopt mijn tijdsplanning?
7) Welke zin hoort niet in de rij thuis? Omcirkel de foute zin. a) Als ik merk dat mijn tijdsplanning niet klopt stel ik mijn tijdsplanning bij. b) Als ik een fout heb gemaakt verbeter ik de fout. c) Ben ik tevreden met het resultaat? d) Als ik te weinig informatie heb om het werkstuk te maken ga ik op zoek naar meer informatie. 8) Welke zin hoort niet in de rij thuis? Omcirkel de foute zin. a) Hoeveel tijd heb ik nodig ? b) Ben ik tevreden met het resultaat? c) Ben ik tevreden met de tijdsplanning? d) Ben ik tevreden met de werkwijze?
Je bent nu klaar. Lever de vragenlijst in bij je leerkracht.
28
B.1 Taak 1 Het heelal Je krijgt 3 vragen over het heelal. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Succes! 1) Wat is een sterrenstelsel? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
2) Wat is het verschil tussen een sterrenstelsel en een sterrenbeeld? Noem 2 verschillen. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
3) Hoe komt het dat het heelal nog elke dag groter wordt? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
29
B.2 Taak 2 Terroristen Je krijgt 3 vragen over terroristen. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Succes! 1) Wat zijn terroristen? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
2) Leg uit op welke verschillende manieren terroristen acties uit kunnen voeren. Ligt vier manieren kort toe. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
3) Op 11 september 2001 is er een grote aanslag in de Verenigde Staten gepleegd. Wat voor soort aanslag was dat en wat was het doel van deze aanslag? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
30
B.3 Taak 3 Lawines Je krijgt 3 vragen over lawines. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Succes! 1) Tijdens een lawine kan er verschillend materiaal van de berg af komen. Noem 2 van deze materialen. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
2) Kijk naar de tekening hiernaast. Op welke stukken van de berg kan er een lawine ontstaan? Op welke stukken niet? Leg uit waarom. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Tekening
3) Stel je voor: je woont in de Franse Alpen midden in de bergen. Op welke manieren zou jij je huis beschermen tegen lawinegevaar? Noem 2 manieren. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
31
B.4 Taak 4 Kernenergie Je krijgt 3 vragen over kernenergie. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Succes! 1) Wat is kernenergie? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. 2) Wat is het verschil tussen kernenergie en windenergie? Noem 2 verschillen. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
3) Het kernafval dat vrij komt bij het maken van kernenergie is gevaarlijk. Het afval bevat radioactieve straling en kan het milieu schaden en mensen ziek maken. Waarom wordt er ondanks de gevaren toch kernenergie gebruikt? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
32
B.5 Taak 5 Elektriciteit Je krijgt 3 vragen over elektriciteit. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Succes! 1) Wat is elektriciteit? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. 2) Zet de volgende woorden in de juiste rij: koper– plastic– water– huid– rubber - glas Geleider
Isolator
3) Waarom zit er om een stroomdraad altijd een laagje plastic? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
33
B.6 Taak 6 Het zenuwstelsel Je krijgt 3 vragen over het zenuwstelsel. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Succes! 1) Uit welke onderdelen bestaat het centrale zenuwstelsel? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
2) Vul het goede woord in kies uit hersenen, ruggenmerg of zenuwen. a) Het ……………………….. zorgt voor de reflexen en voor het doorgeven van signalen van en naar de hersenen. b) ……………………………. versturen boodschappen door het hele lichaam. c) Het centrum van het zenuwstelsel zijn je …………………………………...
3) Leg uit wat er in elk onderdeel van het zenuwstelsel gebeurt op het moment dat je voor een rood stoplicht staat te wachten en het wordt groen. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
34
B.7 Taak 7 De maan Je krijgt 3 vragen over de maan. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Succes!
1) a) b) c)
Omcirkel steeds het kloppende woord in de zin. De maan is een planeet – hemellichaam – ster – zon. Het licht van de maan komt van de sterren – de zon – aarde. Kraters in de maan komen door vulkaanuitbarstingen – maanlandingen – vallende sterren. d) De maan heeft zwaartekracht – geen zwaartekracht.
2) Wat is het verschil tussen de maan en de zon? Noem minstens 2 verschillen. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
3) Hoe komt het dat je steeds maar een stuk van de maan ziet? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
35
C.1 Taak 1 Het Heelal Je krijgt 3 vragen over het heelal. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Succes! Vraag 1 Wat is een sterrenstelsel? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Vraag 2 Wat is het verschil tussen een sterrenstelsel en een sterrenbeeld? Noem 2 verschillen. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Vraag 3 Hoe komt het dat het heelal nog elke dag groter wordt? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
36
C.2 Taak 2 Terroristen Je gaat een taak maken met als onderwerp terroristen. De taak bestaat uit drie vragen: - Wat zijn terroristen? - Op welke verschillende manieren voeren terroristen acties uit? - Wat voor soort aanslag is er op 11 september 2001 op de Verenigde Staten gepleegd? En wat was het doel van deze aanslag? Tussen de vragen door zie je ook schuin gedrukte vragen staan. Deze vragen helpen je de taak over terroristen goed te maken. Je moet steeds alle vragen maken. Om je bij deze taak extra goed te kunnen helpen zijn er bij de schuin gedrukte vragen soms al suggesties gegeven. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Succes! Hoe ga je de taak maken? a) Welke informatiebronnen heb je nodig om antwoord op de vragen te kunnen geven? Kruis aan (je mag meerdere hokjes aankruisen): Informatieboeken: bijvoorbeeld het boek “Terrorisme” Informatie van internet bijvoorbeeld de website http://proto.thinkquest.nl/~llb142/pages/frameset.htm Informatie van je zelf (je weet al veel over het onderwerp) Anders, namelijk: ……………………………… b) Hoe kom je aan de informatiebronnen? Kruis aan (je mag meerdere hokjes aankruisen): Documentatiecentrum Bibliotheek Internet Anders, namelijk: ……………………………… c) Welke trefwoorden gebruik je om informatie te zoeken? Zet een rondje om de trefwoorden die jij gaat gebruiken. Suggesties: terrorisme, terroristen, politiek geweld, terreur, terroristische aanslag, aanslag op de VS. d) Wanneer ga je de taak maken? Vul in je dagtaak of weektaak in wanneer je de taak gaat maken. Heb je geen dagtaak of weektaak vul het dan hieronder in. …………………………………………………………………. e) Hoeveel tijd heb je nodig om deze taak te maken? Vul de tijd hieronder in. …………………………………………………………………………
Ga verder op de volgende bladzijde.
37
Vraag 1 Wat zijn terroristen? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Gaat het goed? a) Kun je het antwoord op vraag 1 goed vinden? Kruis aan: ja, want ik heb de juiste informatie nee, want ik kan de juiste informatie niet vinden. anders, namelijk……………………………………………………………… b) Ben je tevreden met je antwoord? Kruis aan: ja nee c) Waarom ben je tevreden / ontevreden met je antwoord? Suggesties: - Ik weet wel / niet wat een terrorist is. - Ik weet wel / niet waarom terroristen aanslagen plegen. Schrijf op: Ik ben tevreden / ontevreden over mijn antwoord omdat: …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Moet je het antwoord op vraag 1 veranderen? a) Wat doe je als je geen goed antwoord kunt vinden op vraag 1? Suggesties: - Ik zoek in andere informatiebronnen (in een ander boek, op een andere website…) - Ik verander mijn zoekwoord van terroristen in terrorisme. Schrijf op wat je doet: …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. b) Moet je het antwoord op vraag 2 veranderen? Kruis aan: ja nee Ga verder op de volgende bladzijde.
38
c) Waarom wel / niet? Suggesties: - Ik moet mijn antwoord aanpassen want ik heb niet opgeschreven wat terroristen zijn. - Ik moet mijn antwoord aanpassen want ik heb niet opgeschreven waarom terroristen aanslagen plegen. Schrijf op: Ik moet mijn antwoord wel / niet veranderen omdat …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. d) Pas indien nodig je antwoord op vraag 1 aan.
Vraag 2 Leg uit op welke verschillende manieren terroristen acties uit kunnen voeren. Ligt vier manieren kort toe. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Gaat het goed? a) Kun je het antwoord op vraag 2 goed vinden? Kruis aan: ja, want ik heb de juiste informatie nee, want ik kan de juiste informatie niet vinden. anders, namelijk……………………………………………………………… b) Ben je tevreden met je antwoord? Kruis aan: ja nee c) Waarom ben je tevreden / ontevreden met je antwoord? Suggesties: - Ik weet wel / niet op welke verschillende manieren terroristen acties uit kunnen voeren. - Ik kan wel / niet vier verschillende manieren benoemen. - Ik kan wel / niet vier verschillende manieren toelichten. Schrijf op: Ik ben tevreden / ontevreden over mijn antwoord omdat: …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
39
Moet je het antwoord op vraag 2 veranderen? a) Wat doe je als je geen goed antwoord kunt vinden op vraag 2? Suggesties: - Ik zoek in andere informatiebronnen (in een ander boek, op een andere website…) - Ik verander mijn zoekwoord van terrorisme in terroristische acties. Schrijf op wat je doet: …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. b) Moet je het antwoord op vraag 2 veranderen? Kruis aan: ja nee c) Waarom wel / niet? Suggesties: - Ik moet mijn antwoord aanpassen want ik heb niet voldoende terroristische acties beschreven. - Ik moet mijn antwoord aanpassen want ik heb de acties niet toegelicht. Schrijf op: Ik moet mijn antwoord wel / niet veranderen omdat …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. c) Pas indien nodig je antwoord op vraag 2 aan. Vraag 3 Op 11 september 2001 is er een grote aanslag in de Verenigde Staten gepleegd. Wat voor soort aanslag was dat en wat was het doel van deze aanslag? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Gaat het goed? a) Kun je het antwoord op vraag 3 goed vinden? Kruis aan: ja, want ik heb de juiste informatie nee, want ik kan de juiste informatie niet vinden. anders, namelijk……………………………………………………………… b) Ben je tevreden met je antwoord? Kruis aan:
40
ja
nee
c) Waarom ben je tevreden / ontevreden met je antwoord? Suggesties: - Ik weet wel / niet wat voor soort aanslag er op de Verenigde Staten in 2001 is gepleegd. - Ik weet wel / niet wat het doel was van deze aanslag. Schrijf op: Ik ben tevreden / ontevreden over mijn antwoord omdat: …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Moet je het antwoord op vraag 3 veranderen? a)Wat doe je als je geen goed antwoord kunt vinden op vraag 3? Suggesties: - Ik zoek in andere informatiebronnen (in een ander boek, op een andere website…) - Ik verander mijn zoekwoord in aanslagen in de Verenigde Staten. Schrijf op wat je doet: …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
b) Moet je het antwoord op vraag 3 veranderen? Kruis aan: ja nee c) Waarom wel / niet? Suggesties: - Ik moet mijn antwoord aanpassen want ik heb niet beschreven wat voor soort aanslag op de Verenigde Staten is gepleegd in 2001. - Ik moet mijn antwoord aanpassen want ik heb niet uitgelegd wat het doel was van de aanslagen. Schrijf op: Ik moet mijn antwoord wel / niet veranderen omdat …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. c) Pas indien nodig je antwoord op vraag 3 aan.
41
Ben je tevreden over de taak Terroristen? a) Was de taak makkelijk te maken? Kruis aan: ja nee b) Waarom wel / niet? Kruis aan (je mag meerdere hokjes aankruisen): Ik kon makkelijk informatie vinden in boeken. Ik kon moeilijk informatie vinden in boeken. Ik kon makkelijk informatie op internet vinden. Ik kon moeilijk informatie op internet vinden. De vragen waren makkelijk. De vragen waren moeilijk. Anders namelijk …………………………………… c) Klopte je tijdsplanning? Kruis aan: ja nee d) Hoe komt dat denk je? Kruis aan (je mag meerdere hokjes aankruisen): Ik had genoeg tijd gepland. Ik had te weinig tijd gepland. Ik kon snel informatie vinden. Het was moeilijk informatie te vinden. Ik kon me goed concentreren. Ik kon me niet goed concentreren. Anders namelijk ……………………………………… Ga verder op de volgende bladzijde. e) Ben je tevreden met het resultaat van de taak terroristen? Kruis aan: ja nee f) Waarom wel / niet? Kruis aan (je mag meerdere hokjes aankruisen): Ik ben tevreden over het resultaat. Ik ben ontevreden over het resultaat. Ik ben tevreden over de planning. Ik ben ontevreden over de planning. Anders …………………………………………………… g) Wat zou je de volgende keer anders doen? Kruis aan (je mag meerdere hokjes aankruisen): Ik zou de volgende keer andere informatiebronnen gebruiken. Ik zou de volgende keer de tijd anders plannen. Ik zou de volgende keer andere trefwoorden gebruiken. Ik zou niets anders doen. Anders …………………………………………………
42
C.3 Taak 3 Lawines Je gaat een taak maken met als onderwerp lawines. De taak bestaat uit drie vragen: - Wat zijn lawines? - Op welke stukken van een berg kunnen lawines ontstaan? - Op welke manieren kun je gebieden tegen lawines beschermen? Tussen de vragen door zie je ook schuin gedrukte vragen staan. Deze vragen helpen je de taak over lawines goed te kunnen maken. Je moet alle vragen maken. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Succes! Hoe ga je de taak maken? a) Welke informatiebronnen heb je nodig om antwoord op de vragen te kunnen geven? Kruis aan (je mag meerdere hokjes aankruisen): Informatieboeken Informatie van internet Informatie van je zelf Anders, namelijk: ………………………………. b) Hoe kom je aan de informatiebronnen? Kruis aan (je mag meerdere hokjes aankruisen): Documentatiecentrum Bibliotheek Internet Anders, namelijk: ……………………………….. c) Welke trefwoorden gebruik je om informatie te zoeken? Schrijf op: …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. d) Wanneer ga je de taak maken? Vul in je dagtaak of weektaak in wanneer je de taak gaat maken. e) Hoeveel tijd heb je nodig om deze taak te maken? Vul de tijd hieronder in. ………………………… Vraag 1 Tijdens een lawine kan er verschillend materiaal van de berg af komen. Noem 2 van deze materialen. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
43
Gaat het goed? a) Kun je het antwoord op vraag 1 goed vinden? Kruis aan: ja nee b) Ben je tevreden met je antwoord op vraag 1? Kruis aan: ja nee b) Waarom ben je tevreden / ontevreden? Schrijf op: Ik ben tevreden / ontevreden over mijn antwoord omdat …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Moet je het antwoord op vraag 1 veranderen? a) Wat doe je als je het antwoord op vraag 1 niet kunt vinden? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. b) Moet je het antwoord op vraag 1 veranderen? Kruis aan: ja nee c) Waarom wel / niet? Schrijf op: Ik moet mijn antwoord wel / niet veranderen omdat …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. d) Pas indien nodig je antwoord op vraag 1 aan. Vraag 2 Kijk naar de tekening hiernaast. Op welke stukken van de berg kan er een lawine ontstaan? Op welke stukken niet? Leg uit waarom. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
tekening
44
Gaat het goed? a) Kun je het antwoord op vraag 2 goed vinden? Kruis aan: ja nee b) Ben je tevreden met je antwoord op vraag 2? Kruis aan: ja nee b) Waarom ben je tevreden / ontevreden? Schrijf op: Ik ben tevreden / ontevreden over mijn antwoord omdat …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Moet je het antwoord op vraag 2 veranderen? a) Wat doe je als je het antwoord op vraag 2 niet kunt vinden? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. b) Moet je het antwoord op vraag 2 veranderen? Kruis aan: ja nee c) Waarom wel / niet? Schrijf op: Ik moet mijn antwoord wel / niet veranderen omdat …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Ga verder op de volgende bladzijde. d) Pas indien nodig je antwoord op vraag 2 aan. Vraag 3 Stel je voor: je woont in de Franse Alpen midden in de bergen. Op welke manier zou jij dan je huis beschermen tegen lawinegevaar? Noem 2 manieren. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
45
Gaat het goed? a) Kun je het antwoord op vraag 3 goed vinden? Kruis aan: ja nee b) Ben je tevreden met je antwoord op vraag 3? Kruis aan: ja nee c) Waarom ben je tevreden / ontevreden? Schrijf op: Ik ben tevreden / ontevreden over mijn antwoord omdat …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Moet je het antwoord op vraag 3 veranderen? a) Wat doe je als je het antwoord op vraag 3 niet kunt vinden? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. b) Moet je het antwoord op vraag 3 veranderen? Kruis aan: ja nee c) Waarom wel / niet? Schrijf op: Ik moet mijn antwoord wel / niet veranderen omdat …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. d) Pas indien nodig je antwoord op vraag 3 aan.
Ben je tevreden over de taak Lawines? a) Was de taak makkelijk te maken? Kruis aan: ja nee b) Waarom wel / niet? Schrijf op: De taak was makkelijk / moeilijk te maken omdat ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………
46
c) Klopte je tijdsplanning? Kruis aan: ja nee d) Hoe komt dat denk je? Schrijf op: Mijn tijdsplanning klopte wel / niet omdat ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… e) Ben je tevreden met het resultaat van de taak? Kruis aan: ja nee f) Waarom wel / niet? Schrijf op: Ik ben tevreden / ontevreden met mijn taak omdat ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… Ga verder op de volgende bladzijde. g) Wat zou je de volgende keer anders doen? ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
47
C.4 Taak 4 Kernenergie Je gaat een taak maken met als onderwerp kernenergie. De taak bestaat uit drie vragen: - Wat is kernenergie? - Wat is het verschil tussen kernenergie en windenergie? - Waarom wordt er kernenergie gebruikt? Tussen de vragen door zie je ook schuin gedrukte vragen staan. Deze vragen helpen je de taak over kernenergie goed te kunnen maken. Je hoeft hierbij niets in te vullen. De 3 vragen moet je wel maken. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Succes! Hoe ga je de taak maken? a) Welke informatiebronnen heb je nodig om antwoord op de vragen te kunnen geven? b) Hoe kom je aan de informatiebronnen? c) Welke trefwoorden gebruik je om informatie te zoeken? d) Wanneer ga je de taak maken? e) Hoeveel tijd heb je nodig om deze taak te maken?
Vraag 1 Wat is kernenergie? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Gaat het goed? a) Kun je het antwoord op vraag 1 goed vinden? b) Ben je tevreden met je antwoord op vraag 1? c) Waarom ben je tevreden / ontevreden?
Ga verder op de volgende bladzijde.
48
Moet je het antwoord op vraag 1 veranderen? a) Wat doe je als je geen goed antwoord op vraag 1 kunt vinden? b) Moet je het antwoord op vraag 1 veranderen? c) Waarom wel / niet? d) Pas indien nodig je antwoord op vraag 1 aan.
Vraag 2 Wat is het verschil tussen kernenergie en windenergie? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Gaat het goed? a) Kun je het antwoord op vraag 2 goed vinden? b) Ben je tevreden met je antwoord op vraag 2? c) Waarom ben je tevreden / ontevreden? Moet je het antwoord op vraag 2 veranderen? a) Wat doe je als je geen goed antwoord op vraag 2 kunt vinden? b) Moet je het antwoord op vraag 2 veranderen? c) Waarom wel / niet? d) Pas indien nodig je antwoord op vraag 2 aan.
Vraag 3 Het kernafval dat vrij komt bij het maken van kernenergie is gevaarlijk. Het afval bevat radioactieve straling en kan het milieu schaden en mensen ziek maken. Waarom wordt er ondanks de gevaren toch kernenergie gebruikt? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
49
Gaat het goed? a) Kun je het antwoord op vraag 3 goed vinden? b)Ben je tevreden met je antwoord op vraag 3? c) Waarom ben je tevreden / ontevreden? Moet je het antwoord op vraag 3 veranderen? a) Wat doe je als je geen goed antwoord op vraag 3 kunt vinden? b) Moet je het antwoord op vraag 3 veranderen? c) Waarom wel / niet? d) Pas indien nodig je antwoord op vraag 3 aan. Ben je tevreden over de taak? a) Was de taak makkelijk te maken? b) Waarom wel / niet? c) Klopte je tijdsplanning? d) Hoe komt dat denk je? e) Ben je tevreden met het resultaat van de taak? f) Waarom wel / niet? g) Wat zou je volgende keer anders doen?
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
50
C.5 Taak 5 Elektriciteit Je gaat een taak maken met als onderwerp elektriciteit. De taak bestaat uit drie vragen: - Wat is elektriciteit - Welke stoffen geleiden en welke stoffen isoleren? - Waar dient het laagje plastic dat altijd om een stroomdraad zit? Tussen de vragen door zie je ook schuin gedrukte vragen staan. Deze vragen helpen je de taak over elektriciteit goed te kunnen maken. Je hoeft hierbij niets in te vullen. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Succes! Hoe ga je de taak maken? a) Welke informatiebronnen heb je nodig om antwoord op de vragen te kunnen geven? b) Hoe kom je aan de informatiebronnen? c) Welke trefwoorden gebruik je om informatie te zoeken? d) Wanneer ga je de taak maken? e) Hoeveel tijd heb je nodig om deze taak te maken? Vraag 1 Wat is elektriciteit? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Gaat het goed? a) Kun je het antwoord op vraag 1 goed vinden? b) Ben je tevreden met je antwoord op vraag 1? c) Waarom ben je tevreden / ontevreden met je antwoord op vraag 1? Moet je het antwoord op vraag 1 veranderen? a) Wat doe je als je geen goed antwoord op vraag 1 kunt vinden? b) Moet je het antwoord veranderen? c) Waarom wel / niet? c) Pas indien nodig je antwoord op vraag 1 aan.
51
Vraag 2 Zet de volgende woorden in de juiste rij: koper – plastic – water – huid – rubber - glas Geleider
Isolator
Gaat het goed? a) Kan je het antwoord op vraag 2 goed vinden? b) Ben je tevreden met je antwoord op vraag 2? c) Waarom ben je tevreden / ontevreden met je antwoord op vraag 2? Moet je het antwoord op vraag 2 veranderen? a) Wat doe je als je geen goed antwoord op vraag 2 kunt vinden? b) Moet je het antwoord veranderen? c) Waarom wel / niet? d) Pas indien nodig je antwoord op vraag 2 aan. Vraag 3 Waarom zit er om een stroomdraad altijd een laagje plastic? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Gaat het goed? a) Kun je het antwoord op vraag 3 goed vinden? b) Ben je tevreden met je antwoord op vraag 3? c) Waarom ben je tevreden / ontevreden met je antwoord op vraag 3? Moet je het antwoord op vraag 3 veranderen? a) Wat doe je als je geen goed antwoord op vraag 3 kunt vinden? b) Moet je het antwoord veranderen? c) Waarom wel / niet?
52
d) Pas indien nodig je antwoord op vraag 3 aan. Ben je tevreden over de taak? a) Was de taak makkelijk te maken? b) Waarom wel / niet? c) Klopte je tijdsplanning? d) Hoe komt dat denk je? e) Ben je tevreden met het resultaat van de taak? f) Waarom wel / niet? g) Wat zou je volgende keer anders doen?
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
53
C.6 Taak 6 Het zenuwstelsel Je krijgt 3 vragen over het zenuwstelsel. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Succes! Vraag 1 Uit welke onderdelen bestaat het centrale zenuwstelsel? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Vraag 2 Vul het goede woord in kies uit hersenen, ruggenmerg of zenuwen. d) Het ……………………….. zorgt voor de reflexen en voor het doorgeven van signalen van en naar de hersenen. e) ……………………………. versturen boodschappen door het hele lichaam. f) Het centrum van het zenuwstelsel zijn je …………………………………...
Vraag 3 Leg uit wat er in elk onderdeel van het zenuwstelsel gebeurt op het moment dat je voor een rood stoplicht staat te wachten en het wordt groen. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
54
C.7 Taak 7 De maan Je krijgt 3 vragen over de maan. Als je meer schrijfruimte nodig hebt ga dan verder op de achterkant. Je maakt de taak alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Je mag informatie zoeken in het documentatiecentrum, bibliotheek of op internet. Succes! Vraag 1 Omcirkel steeds het kloppende woord in de zin. e) De maan is een planeet – hemellichaam – ster – zon. f) Het licht van de maan komt van de sterren – de zon – aarde. g) Kraters in de maan komen door vulkaanuitbarstingen – maanlandingen – vallende sterren. h) De maan heeft zwaartekracht – geen zwaartekracht.
Vraag 2 Wat is het verschil tussen de maan en de zon? Noem minstens 2 verschillen. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. Vraag 3 Hoe komt het dat je steeds maar een stuk van de maan ziet? …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………….
Je bent klaar. Lever de taak in bij je leerkracht.
55
D.1 Het ‘voor je begint werkblad’: Het heelal Naam: School: Groep: Datum: Hieronder staan 2 vragen. Je maakt de vragen helemaal alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Succes!
1) Woordweb Vul zoveel mogelijk woorden in het woordweb in die met het heelal te maken hebben. Je mag zoveel mogelijk woorden opschrijven als je weet.
Ga verder op de volgende bladzijde.
56
2) Invultekst Vul de woorden op de juiste plaats in de tekst in. Let op: je houdt vier woorden over. planeten –wormgat – sterrenstelsels – sterrenbeelden – manen – sterren – meteorieten –de melkweg – de oerknal – het zonnestelsel – zwarte gaten – zwaartekracht Veel geleerden denken dat het heelal zo’n vijftien miljard jaar geleden begon met ………………………. . Het heelal was toen een enorm hete vuurbal die steeds meer afkoelde. Er ontstonden reusachtige gaswolken. Uit die gaswolken ontstonden later ……………………………….. . De zon en de aarde bevinden zich in een sterrenstelsel. Dat sterrenstelsel heet …………………………………. . ……………………………….. bestaat uit de zon en negen planeten. De aarde en de andere planeten draaien om de zon heen. …………………………….. zijn geen sterren, omdat ze zelf geen licht geven. Net als de maan, worden ze verlicht door de zon. …………………………. , de lichtpuntjes die je in het donker aan de hemel ziet, zijn enorme gloeiend hete vuurbollen. Vroeger dachten de mensen dat de vormen van groepjes sterren of te wel ………………………………………… goden voorstelden. Elk volk gaf andere namen aan groepen sterren. Al er een ster explodeert die minstens dertig keer zo zwaar is als de zon ontstaan er ……………………………………. . Er blijft dan een gebied over in de ruimte met veel zwaarte kracht.
Je bent klaar. Ga verder met de taak over het heelal.
57
D.2 Het ‘voor je begint werkblad’: Terrorisme Naam: School: Groep: Datum: Hieronder staan 2 vragen. Je maakt de vragen helemaal alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Succes! 1) Woordweb Vul zoveel mogelijk woorden in het woordweb in die met terrorisme te maken hebben. Je mag zoveel mogelijk woorden opschrijven als je weet.
Terrorisme
Ga verder op de volgende bladzijde.
58
2) Invultekst Vul de woorden op de juiste plaats in de tekst in. Let op: je houdt vier woorden over. een terrorist – explosieven – terroristisch – terreur – aanslag – chemische wapens – terreurdreiging – een biologisch wapen – inlichtingendiensten – de antiterreurbrigade – Al Qaida – kaping Terrorisme bestaat al een hele lange tijd. Een bekende terroristische ……………………………. is die op het World Trade Center waarin terroristen met 2 vliegtuigen in de grote torens vlogen. ……………………………. wil met geweld zijn doel bereiken. ……………………………………. is een bekende terroristische organisatie. Na de aanslagen op het World Trade center werden er brieven met de miltvuurbacterie verspreid. Dit is een voorbeeld van …………………………………. . Bij ………………………………………………… gaat het om chemische stoffen die door hun giftige werking mensen ziek kunnen maken of doden. Over de hele wereld zijn ……………………………………………… bezig om informatie te verzamelen over terroristen. Zij proberen terroristische aanslagen te voorkomen. Helaas lukt dat natuurlijk niet altijd. …………………………………………. komt in actie wanneer een terroristische aanslag is gepleegd. ……………………………………… staat voor met gebruikmaking van geweld.
Je bent klaar. Ga verder met de taak over terrorisme.
59
D.3 Het ‘voor je begint werkblad’: Kernenergie Naam: School: Groep: Datum: Hieronder staan 2 vragen. Je maakt de vragen helemaal alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Succes!
1) Woordweb Vul zoveel mogelijk woorden in het woordweb in die met kernenergie te maken hebben. Je mag zoveel mogelijk woorden opschrijven als je weet.
Kernenergie
Ga verder op de volgende bladzijde.
60
2) Invultekst Vul de woorden op de juiste plaats in de tekst in. Let op: je houdt vier woorden over. atomen – een kerncentrale – kernreactor – kernenergie – radioactief – gevaarlijke afval – energiebron – kernsplijting – uranium – bunkers – kernfusie – kerndeeltje Als je de kern van ……………………………….. splijt komt er heel veel energie vrij. Wanneer een losse neutron op de kern van een uraniumatoom wordt afgeschoten waardoor de kern van de atoom uit elkaar spat in allemaal brokstukken noem je dat ……………………… . Tijdens het uit elkaar vallen van de kern komt er heel veel ………………………………….. vrij. Kernenergie wordt opgewekt in ………………………………. . Nadat de uraniumkern gesplitst is wordt het uranium …………………………………………. Dit ……………………………………………. moet heel goed en veilig opgeborgen worden in ……………………………………….. . Kernenergie is een hele rijke …………………………… .
Je bent klaar. Ga verder met de taak over kernenergie.
61
D.4 Het ‘voor je begint werkblad’: Lawines Naam: School: Groep: Datum: Hieronder staan 2 vragen. Je maakt de vragen helemaal alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Succes!
1) Woordweb Vul zoveel mogelijk woorden in het woordweb in die met lawines te maken hebben. Je mag zoveel mogelijk woorden opschrijven als je weet.
Lawines
Ga verder op de volgende bladzijde.
62
2) Invultekst Vul de woorden op de juiste plaats in de tekst in. Let op: je houdt vier woorden over. lawine – een lawinegalerij – sneeuw – speurhonden – een lawinecomité – sonderen – steenlawines – de lawinebaan – de zwaartekracht – een stromingslawine – een poedersneeuwlawine – toeristenlawine Wanneer een massa sneeuw in één keer van een schuin vlak afglijdt noem je dat een ……………………….. . Door ……………………………….. wordt de sneeuw naar beneden, naar de aarde toegetrokken. Bij ………………………………… vloeit de sneeuw als een sneeuwrivier over de helling naar beneden. Tijdens ……………………….. waait het heel hard. De sneeuw stuift in wolken van de berg af. ………………………………………….. zorgt ervoor dat een lawine niet op de weg terecht komt. Als je op een berghelling aan het skiën bent en er komt een lawine aan kun je door snel schuin opzij te skiën uit ………………………………….. ontsnappen. Om gebieden te beschermen tegen ……………………………………….. worden netten op de bergwand gespannen. Elk bergdorp heeft ……………………………………… . De mensen die hier in zitten letten op lawinegevaar.
Je bent klaar. Ga verder met de taak over lawines.
63
D.5 Het ‘voor je begint werkblad’: Elektriciteit Naam: School: Groep: Datum: Hieronder staan 2 vragen. Je maakt de vragen helemaal alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Succes!
1) Woordweb Vul zoveel mogelijk woorden in het woordweb in die met elektriciteit te maken hebben. Je mag zoveel mogelijk woorden opschrijven als je weet.
Elektriciteit
Ga verder op de volgende bladzijde.
64
2) Invultekst Vul de woorden op de juiste plaats in de tekst in. Let op: je houdt vier woorden over. turbine – een isolator – een geleider – de stroomkring – noodaggregaat – elektriciteit – elektronen – wrijving – een elektriciteitscentrale – hoogspanningsmasten – weerstand – watt Een ander woord voor elektrische stroom is …………………………………………. . Wanneer ………………………………………… gesloten is ontstaat er elektriciteit. Een stroomkring laat …………………………………………… bewegen. Elektriciteit wordt opgewekt in …………………………………………………….. . De elektriciteit die hier wordt opgewekt wordt via ………………………………………….. vervoerd naar huizen. Op elk elektrisch apparaat staat de hoeveelheid ……………………………….. . Dit geeft aan hoeveel elektriciteit nodig is om het apparaat te laten werken. Stoffen waar elektriciteit niet door heen kan noemen we ……………………………… . Metaal is een voorbeeld van ………………………………… .
Je bent klaar. Ga verder met de taak over elektriciteit.
65
D.6 Het ‘voor je begint werkblad’: Het zenuwstelsel Naam: School: Groep: Datum: Hieronder staan 2 vragen. Je maakt de vragen helemaal alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Succes!
1) Woordweb Vul zoveel mogelijk woorden in het woordweb in die met het zenuwstelsel te maken hebben. Je mag zoveel mogelijk woorden opschrijven als je weet.
Het zenuwstelsel
Ga verder op de volgende bladzijde.
66
2) Invultekst Deel 2 Vul de woorden op de juiste plaats in de tekst in. Let op: je houdt vier woorden over. het centrale zenuwstelsel – de hersenen – de zintuigen – ruggenmerg – de zenuwen – het zenuwstelsel – de hersenstam – zenuwimpulsen – cellen – een reflex – hersenschors – zenuwcellen De hersenen en het ruggenmerg noemen we ………………………………….. . De hersenen, het ruggenmerg en de zenuwen noemen we …………………………… . Een automatische reactie waarbij je niet nadenkt noemen we ……………………… . Reflexen worden geregeld in je ……………………………………….. . ………………………………. hebben onder andere als taak dat je kunt denken en dingen kunt onthouden. De totale lengte van …………………………………. in een mens is ongeveer 150.000 kilometer. Met behulp van elektrische signalen versturen de zenuwen boodschappen door het hele lichaam. Deze signaalstroompjes heten ……………………………………………… . ……………………………………… zijn gemaakt om signalen door te geven.
Je bent klaar. Ga verder met de taak over het zenuwstelsel.
67
D.7 Het ‘voor je begint werkblad’: De maan Naam: School: Groep: Datum: Hieronder staan 2 vragen. Je maakt de vragen helemaal alleen. Je mag geen hulp vragen aan je leerkracht of overleggen met je klasgenoten. Succes!
1) Woordweb Vul zoveel mogelijk woorden in het woordweb in die met de maan te maken hebben. Je mag zoveel mogelijk woorden opschrijven als je weet.
De maan
Ga verder op de volgende bladzijde.
68
2) Invultekst Vul de woorden op de juiste plaats in de tekst in. Let op: je houdt vier woorden over. een maan – hemellichaam – het eerste kwartier – kraters – vloed – de zwaartekracht – zonlicht – een maansverduistering – volle maan – de maanstand – dampkring – maanlandschap Het is ……………………………………………. als de aarde tussen de zon en de maan staat. …………………………….. is een bol in het heelal die om een planeet heen draait. Een ander woord voor maan is ………………………………. . De donkere plekken die je op de maan ziet noemen we ……………………………….. . Dat je de maan als een lichte bol ziet komt doordat er ……………………………. op de maan valt. ……………………………. ontstaat doordat de maan trekt en de aarde draait. Bij ……………………………………………… schuift de aarde tussen de maan en de zon. De schaduw van de aarde valt dan op de maan. Door ……………………………………… trekken de maan en de aarde elkaar aan.
Je bent klaar. Ga verder met de taak over de maan.
69
E.1 Brief leerkrachten groep 7 en 8 ’s-Hertogenbosch, 18-6-2006 Betreft: deelname aan experiment Beste leerkracht, Wat fijn dat u met uw groep wilt meedoen aan het experiment ‘procesondersteuning, effecten op taakprestaties’. In deze brief wordt in het kort een toelichting gegeven op het doel van het experiment en wat er van u en uw leerlingen wordt verwacht ten aanzien van het experiment. Doelstelling van het experiment Zelfsturende leeromgevingen, waarin leerlingen zich zelfstandig en zelfsturend ontwikkelen, zien we steeds meer in het onderwijs. Denk bijvoorbeeld aan het studiehuis of aan vormen van het nieuwe leren. We willen leerlingen graag handvatten bieden om zelfstandig te kunnen leren omdat we merken dat wanneer leerlingen deze handvatten niet krijgen zij vaak stuurloos te werk gaan en niet het tot een optimaal leerresultaat komen. Het onderzoek waar u met uw leerlingen aan deel neemt onderzoekt of het ondersteunen van het leerproces tijdens zelfstandig leren met behulp van proceswerkbladen de leerling zo kan ondersteunen dat hij zonder hulp van de leerkracht zelfstandig taken kan oplossen die oplopen in moeilijkheid. Als blijkt dat het gebruik van de proceswerkbladen een positief effect heeft op de taakprestatie van de leerlingen heeft u een hulpmiddel in handen waarmee u leerlingen tijdens het zelfstandig leren, bijvoorbeeld bij het maken van werkstukken, leerkrachtonafhankelijk kunt ondersteunen. Uiteraard wordt u middels het onderzoeksrapport dat naar verwachting in december 2006 zal verschijnen op de hoogte gebracht van de resultaten van het onderzoek. En kunt u, in geval van positieve onderzoeksresultaten, de proceswerkbladen gebruiken voor uw eigen groep. Hoe ziet het experiment eruit? Aan het experiment nemen ongeveer 100 kinderen deel in de groepen 7 en 8, verspreid over twee basisscholen. Om goed te kunnen meten of de proceswerkbladen daadwerkelijk een positief effect hebben op de taakprestatie van de leerlingen worden de leerlingen verdeeld in twee groepen. Een experimentele groep en een controle groep. Het experiment start en eindigt met een vragenlijst. Deze vragenlijst gaat na of de leerlingen gedurende het experiment meer kennis krijgen over hun eigen leerproces. Daarnaast maken de leerlingen, verspreid over vijf weken zeven taken. Deze taken hebben een wereld oriënterend karakter. De experimentele groep maakt de taken met behulp van de proceswerkbladen, de controlegroep zonder. In bijlage 1 treft u in een overzicht de planning van het experiment aan. Zo heeft u al een idee met welke activiteiten u rekening kunt houden en hoeveel tijd dit in beslag gaat nemen. Hoe nu verder? Donderdag 17 of vrijdag 18 augustus, op een nader af te spreken tijd, breng ik bij u een handleiding met daarin de vragenlijsten, taken en overige benodigdheden met daarbij een toelichting. Samen nemen we het experiment door en is er de gelegenheid overige vragen te stellen. Om het experiment goed te kunnen voorbereiden is het van belang dat ik van u een overzicht van de Cito scores van de onderdelen Rekenen en Wiskunde, Toets Begrijpend Lezen en Leeswoord, indien mogelijk, voor 1 juli ontvang. Het gaat om de toetsgegevens die in het midden van het jaar 2005-2006 zijn afgenomen. Voor alle duidelijkheid de gegevens worden
70
anoniem verwerkt: namen worden omgezet in nummers en vervolgens vernietigd. U kunt het overzicht in bijgevoegde enveloppe opsturen. Ik wil u bij deze alvast hartelijk danken voor u deelname aan het onderzoek. Indien u verder nog vragen heeft kunt u met mij contact opnemen. Met vriendelijke groet, Kim de Jong Kim de Jong Eemland 1 5235 LS ’s-Hertogenbosch (Per 3 juli Prins Bernhardlaan 17, 5261 VC Vught) 073 6441050 06 38545662
[email protected]
71
Bijlage 1, Hoe ziet de planning van het experiment eruit? Activiteit : Betrokkenen: Bijzonderheden: Verzamelen Cito gegevens
Leerkrachten versturen Cito gegevens.
U ontvangt de handleiding
Leerkrachten
Start experiment: * Vragenlijst 1 * Taak 1
De leerlingen vullen de vragenlijst in en maken taak 1.
Taak 2 Taak 3
De leerlingen maken taak 2 en 3.
Taak 4 Taak 5
De leerlingen maken taak 4 en 5.
Taak 6
De leerlingen maken taak 6.
Pauzeweek
-
-
Taak 7 Vragenlijst 2 Einde experiment
De leerlingen vullen de vragenlijst in en maken taak 7.
De vragenlijst wordt na taak 7 ingevuld.
Benodigde tijd: -
De volgende Cito gegevens (van het schooljaar 2005-2006, midden versie) zijn nodig t.b.v. het experiment: Toets Begrijpend lezen, Leeswoord, Rekenen Wiskunde. Het experiment wordt 1 uur per activiteit toegelicht. De vragenlijst wordt ingevuld voordat taak 1 gemaakt wordt. Tijdens het hele experiment werken de leerlingen zelfstandig en alleen. Alle taken worden door de leerling zelf gemaakt zonder hulp van leerkracht of andere leerlingen. Tussen het maken van taak 2 en taak 3 zit tenminste 1 dag. De experimentele groep gebruikt bij taak 2 tot en met 5 de proceswerkbladen. Tussen het maken van taak 4 en taak 5 zit tenminste 1 dag.
Wanneer: Voor 1 juli 2006
Week 32, 17 of 18 augustus
Vragenlijst: Week 35, 28 ongeveer augustus tot 10 min. 1 september Taak 1: ongeveer 30 min.
Per taak ongeveer 30 min.
Week 36, 6 tot 8 september
Per taak ongeveer 30 min. Taak 6: ongeveer 30 min. -
Week 37, 11 tot 15 september Week 38, 18 tot 22 september Week 39, 25 tot 29 september Vragenlijst: Week 40, 2 ongeveer tot 6 oktober 10 min. Taak 7 ongeveer 30 min. 72
E.2 Handleiding voor leerkrachten, experimentele conditie
Experiment Stimuleren van ontdekkend leren met behulp van proceswerkbladen: effecten op taakprestaties Handleiding voor leerkrachten
73
Inleiding Beste leerkracht, In de handleiding leest u hoe het experiment per onderdeel uitgevoerd dient te worden. Het experiment bestaat uit drie onderdelen: 1) Afname van de vragenlijst deel 1 en 2, 2) Afname van de voorkenniswerkbladen, 3) Afname van de taken. Per onderdeel wordt toegelicht wanneer en op welke manier het onderdeel afgenomen dient te worden, de geschatte tijd die de afname in beslag zal nemen en de materialen die daarbij nodig zijn. Indien u vragen heeft over het experiment kunt u mij bereiken op: 06 38545662 of 073 6441050. Veel succes met het experiment. Met vriendelijke groet, Kim de Jong
74
Afname vragenlijst Wanneer: Deel 1 een dag voor de eerste taak, in week 35. Deel 2 een dag na de laatste taak, in week 40. Benodigde tijd: 20 minuten per vragenlijst Benodigdheden: Vragenlijst deel 1 Vragenlijst deel 2 Retourenveloppen Toelichting: • De vragenlijst wordt zelfstandig door de leerling gemaakt. Weet of snapt een leerling de vraag niet mag u of een klasgenoot de leerling geen hulp bieden. U mag wel even naar de leerling toe gaan en hem bijvoorbeeld aanmoedigen of de vraag samen even lezen. Maar extra uitleg en aanwijzigen zijn niet toegestaan. • Voordat de leerlingen beginnen is het handig de eerste vraag samen door te nemen. Zo wordt duidelijk of de leerlingen de vraagstelling begrijpen. • Het is handig de vragenlijsten klassikaal te laten maken. U heeft dan goed overzicht dat de vragenlijst zelfstandig wordt gemaakt. • Een dag voordat de leerlingen beginnen met de taken neemt u vragenlijst deel 1 af. • Een dag na het maken van de laatste taak neemt u vragenlijst deel 2 deelt af. • Wilt u nakijken of alle vragen zijn ingevuld? En de leerling attenderen, indien nodig, dat alle vragen ingevuld moeten worden? Weet een leerling een antwoord niet laat hem dan een streepje zetten. • De ingevulde vragenlijsten kunt u middels de bijgevoegde enveloppe retourneren. Voor een snelle verwerking van de gegevens is het prettig wanneer u dit zo snel mogelijk na afname doet. U hoeft dus niet te wachten tot vragenlijst deel 2 is afgenomen. Voorkenniswerkbladen Wanneer: Week 35 tot en met week 40 (28 augustus tot 6 oktober) Benodigde tijd: Per werkblad ongeveer 15 minuten. Benodigdheden: Voorkenniswerkblad 1 tot en met 7. Toelichting • Voor het maken van elke taak vult de leerling het voorkennis werkblad in dat bij de taak hoort. De titel van het voorkennis werkblad komt overeen met de titel van de taak. • Alle werkbladen worden zelfstandig gemaakt zonder hulp van de leerkracht of medeleerlingen. U mag wel even naar de leerling toe gaan en hem of haar bijvoorbeeld aanmoedigen of de vraag samen even lezen. Maar extra uitleg en aanwijzigen zijn niet toegestaan. Weet een leerling een antwoord niet laat hem dan een streepje zetten. • Wilt u de eerste keer met de leerlingen samen een woordweb op het bord maken over aardbevingen? Zodat de leerlingen de bedoeling van het woordweb begrijpen. • Wilt u aangeven aan de leerlingen dat ze bij elk woordweb zoveel mogelijk woorden mogen opschrijven als zij weten? De leerlingen mogen dus zelf meer pijlen bij trekken.
75
•
Voor een snelle verwerking van de gegevens is het prettig wanneer u elke week de 2 voorkenniswerkbladen retourneert in de bijgevoegde enveloppen.
Afname taken Wanneer:
Week 35 tot en met week 40 (28 augustus tot 6 oktober) Benodigde tijd: Per taak ongeveer 45 minuten. Benodigdheden: Taak 1 tot en met 7 Werkblad 1 tot en met 7 Toelichting: • Alle taken worden zelfstandig gemaakt zonder hulp van de leerkracht of medeleerlingen. U mag wel even naar de leerling toe gaan en hem of haar bijvoorbeeld aanmoedigen of de vraag samen even lezen. Maar extra uitleg en aanwijzigen zijn niet toegestaan. • De taken kunnen tijdens zelfstandige werktijd (blokuur, takentijd, zelfstandig werkuur) gemaakt worden. • De leerling maakt 2 taken per week. Het maakt niet uit op welke dag als er maar niet meer dan 1 taak per dag gemaakt wordt. Let u er alstublieft op dat voor elke taak het voorkenniswerkblad is gemaakt door de leerling? • De leerling moet tijdens het maken van de taak de mogelijkheid hebben om informatie te verzamelen in het documentatiecentrum of op internet. Het is ook mogelijk dat de leerling informatie van thuis of uit de bibliotheek meeneemt. Dit is toegestaan. • Tussen de vragen van taak 2,3,4 en 5 staan er vragen schuin gedrukt. Deze vragen ondersteunen het leerproces. Wilt u bij taak 2 deze schuin gedrukte vragen met de leerlingen doornemen? Zodat de leerlingen de bedoeling van deze vragen begrijpen. • De leerling mag bij taak 1, 6 en 7 niet langer dan een uur besteden. Bij taak 2,3,4 en 5 niet langer dan 1,5 uur. • Voor een snelle verwerking van de gegevens is het prettig wanneer u elke week de 2 gemaakte taken retourneert in de bijgevoegde enveloppen.
76
E.3 Handleiding voor leerkrachten, controle conditie Experiment Stimuleren van ontdekkend leren met behulp van proceswerkbladen: effecten op taakprestaties Handleiding voor leerkrachten
77
Inleiding Beste leerkracht, In de handleiding leest u hoe het experiment per onderdeel uitgevoerd dient te worden. Het experiment bestaat uit drie onderdelen: 4) Afname van de vragenlijst deel 1 en 2, 5) Afname van de voorkenniswerkbladen, 6) Afname van de taken. Per onderdeel wordt toegelicht wanneer en op welke manier het onderdeel afgenomen dient te worden, de geschatte tijd die de afname in beslag zal nemen en de materialen die daarbij nodig zijn. Indien u vragen heeft over het experiment kunt u mij bereiken op: 06 38545662 of 073 6441050. Veel succes met het experiment Met vriendelijke groet, Kim de Jong
78
Afname vragenlijst Wanneer: Deel 1 een dag voor de eerste taak, in week 35. Deel 2 een dag na de laatste taak, in week 40. Benodigde tijd: 20 minuten per vragenlijst Benodigdheden: Vragenlijst deel 1 Vragenlijst deel 2 Retourenveloppen Toelichting: • De vragenlijst wordt zelfstandig door de leerling gemaakt. Weet of snapt een leerling de vraag niet mag u of een klasgenoot de leerling geen hulp bieden. U mag wel even naar de leerling toe gaan en hem bijvoorbeeld aanmoedigen of de vraag samen even lezen. Maar extra uitleg en aanwijzigen zijn niet toegestaan. • Voordat de leerlingen beginnen is het handig de eerste vraag samen door te nemen. Zo wordt duidelijk of de leerlingen de vraagstelling begrijpen. • Het is handig de vragenlijsten klassikaal te laten maken. U heeft dan goed overzicht dat de vragenlijst zelfstandig wordt gemaakt. • Een dag voordat de leerlingen beginnen met de taken neemt u vragenlijst deel 1 af. • Een dag na het maken van de laatste taak neemt u vragenlijst deel 2 deelt af. • Wilt u nakijken of alle vragen zijn ingevuld? En de leerling attenderen, indien nodig, dat alle vragen ingevuld moeten worden? Weet een leerling een antwoord niet laat hem dan een streepje zetten. • De ingevulde vragenlijsten kunt u middels de bijgevoegde enveloppe retourneren. Voor een snelle verwerking van de gegevens is het prettig wanneer u dit zo snel mogelijk na afname doet. U hoeft dus niet te wachten tot vragenlijst deel 2 is afgenomen. Voorkenniswerkbladen Wanneer: Week 35 tot en met week 40 (28 augustus tot 6 oktober) Benodigde tijd: Per werkblad ongeveer 15 minuten. Benodigdheden: Voorkenniswerkblad 1 tot en met 7. Toelichting • Voor het maken van elke taak vult de leerling het voorkennis werkblad in dat bij de taak hoort. De titel van het voorkennis werkblad komt overeen met de titel van de taak. • Alle werkbladen worden zelfstandig gemaakt zonder hulp van de leerkracht of medeleerlingen. U mag wel even naar de leerling toe gaan en hem of haar bijvoorbeeld aanmoedigen of de vraag samen even lezen. Maar extra uitleg en aanwijzigen zijn niet toegestaan. Weet een leerling een antwoord niet laat hem dan een streepje zetten. • Wilt u de eerste keer met de leerlingen samen een woordweb op het bord maken over aardbevingen? Zodat de leerlingen de bedoeling van het woordweb begrijpen. • Wilt u aangeven aan de leerlingen dat ze bij elk woordweb zoveel mogelijk woorden mogen opschrijven als zij weten? De leerlingen mogen dus zelf meer pijlen bij trekken.
79
•
Voor een snelle verwerking van de gegevens is het prettig wanneer u elke week de 2 voorkenniswerkbladen retourneert in de bijgevoegde enveloppen.
Afname taken Wanneer:
Week 35 tot en met week 40 (28 augustus tot 6 oktober) Benodigde tijd: Per taak ongeveer 45 minuten. Benodigdheden: Taak 1 tot en met 7 Werkblad 1 tot en met 7 Toelichting: • Alle taken worden zelfstandig gemaakt zonder hulp van de leerkracht of medeleerlingen. U mag wel even naar de leerling toe gaan en hem of haar bijvoorbeeld aanmoedigen of de vraag samen even lezen. Maar extra uitleg en aanwijzigen zijn niet toegestaan. • De taken kunnen tijdens zelfstandige werktijd (blokuur, takentijd, zelfstandig werkuur) gemaakt worden. • De leerling maakt 2 taken per week. Het maakt niet uit op welke dag als er maar niet meer dan 1 taak per dag gemaakt wordt. Let u er alstublieft op dat voor elke taak het voorkenniswerkblad is gemaakt door de leerling? • De leerling moet tijdens het maken van de taak de mogelijkheid hebben om informatie te verzamelen in het documentatiecentrum of op internet. Het is ook mogelijk dat de leerling informatie van thuis of uit de bibliotheek meeneemt. Dit is toegestaan. • De leerling mag niet langer dan een uur per taak besteden. • Voor een snelle verwerking van de gegevens is het prettig wanneer u elke week de 2 gemaakte taken retourneert in de bijgevoegde enveloppen.
80