Stikstofgevoeligheid van vogelrichtlijnsoorten in Limburg Analyse stikstofgevoeligheid in vijf Natura 2000-gebieden
Stikstofgevoeligheid van vogelrichtlijnsoorten in Limburg
Analyse stikstofgevoeligheid in vijf Natura 2000-gebieden
Sovon Vogelonderzoek Nederland B-WARE Research Centre B.V. Bureau Natuurbalans – Limes Divergens B.V.
In opdracht van: Provincie Limburg December 2012
Colofon ¤ 2012 Sovon Vogelonderzoek Nederland, B-WARE Research Centre B.V., Bureau Natuurbalans - Limes Divergens B.V. Tekst en samenstelling: 1 Lemaire A.J.J., 2Brouwer E., 3Krekels R., 1van Kleunen A., 1 Mensing V., 3Scherpenisse M., 1Sierdsema H. & 2 Tomassen H.B.M. 2012. Stikstofgevoeligheid van vogelrichtlijnsoorten in Limburg. Analyse stikstofgevoeligheid in vijf Natura 2000-gebieden. (1Sovon, 2B-Ware , 3Bureau Natuurbalans – Limes Divergens BV) Foto’s omslag: boven Budel-Dorplein (Weerter- en Budelerbergen) en onder De Hamert (Maasduinen) (foto’s van Henk Sierdsema). In opdracht van: Provincie Limburg. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van scanning, internet, druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Natuurbalans-Limes Divergens BV, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Natuurbalans-Limes Divergens BV is als opdrachtnemer van deze opdracht niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Natuurbalans-Limes Divergens BV. De opdrachtgever vrijwaart Natuurbalans-Limes Divergens BV voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Natuurbalans-Limes Divergens BV is lid van het Netwerk Groene Bureaus, brancheorganisatie voor kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging.
INHOUD SAMENVATTING .............................................................................................................5 1
INLEIDING EN LEESWIJZER ...........................................................................................7 1.1 Inleiding ..........................................................................................................7 1.2 Leeswijzer ........................................................................................................8
2
WERKWIJZE.............................................................................................................9 2.1 Inleiding ..........................................................................................................9 2.2 Soortenselectie..................................................................................................9 2.3 Leefgebiedenkaarten.........................................................................................10 2.4 Trends relevante soorten per gebied ......................................................................11 2.5 Bepaling stikstofbelasting algemeen.......................................................................12 2.6 Beoordeling autonome ontwikkeling kwaliteit leefgebied .............................................12 2.7 Beoordeling KDW voor soorten uit de Vogelrichtlijngebieden ........................................12 2.8 Effecten van overschrijding KDW voor soorten op hun leefgebied ...................................13
3
RESULTATEN .........................................................................................................15 3.1 Leefgebiedkaarten ............................................................................................15 3.2 Trends relevante soorten per gebied ......................................................................15 3.2.1 Populatiedoelstelling ...................................................................................15 3.2.2 Trend in aantallen ......................................................................................16 3.2.3 Staat van instandhouding; per soort en gebied....................................................20 3.3 Stikstofbelasting in de vogelrichtlijngebieden............................................................25 3.4 Beoordeling autonome ontwikkeling kwaliteit leefgebied .............................................25 3.4.1 Meinweg .................................................................................................26 3.4.2 Maasduinen..............................................................................................28 3.4.3 Weerter- en Budelerbergen...........................................................................32 3.4.4 Groote Peel ..............................................................................................34 3.4.5 Deurnsche Peel & Mariapeel..........................................................................34 3.5 Kritische depositiewaarden voor broedvogels ...........................................................38 3.6 Relaties tussen vogels en stikstofdepositie ...............................................................40 3.7 Vogelrichtlijnsoorten en stikstofdepositie ................................................................42 3.7.1 Dodaars (A004)..........................................................................................42 3.7.2 Geoorde fuut (A008) ...................................................................................44 3.7.3 Porseleinhoen (A119) ..................................................................................45 3.7.4 Nachtzwaluw (A224) ...................................................................................46 3.7.5 Zwarte specht (A236) ..................................................................................47 3.7.6 Boomleeuwerik (A246).................................................................................48 3.7.7 Oeverzwaluw (A249) ...................................................................................50 3.7.8 Roodborsttapuit (A276)................................................................................50 3.7.9 Blauwborst (A272) ......................................................................................51 3.7.10 Grauwe klauwier (A338) ...............................................................................52 3.7.11 Toendrarietgans (A039b) ..............................................................................53 3.7.12 Taigarietgans (A039a) ..................................................................................53 3.7.13 Kolgans (A041) ..........................................................................................53 3.7.14 Kraanvogel (A127) ......................................................................................53 3.8 Overzicht Kritische Depositie Waarden voor broedvogels .............................................55
4
SAMENVATTING RESULTATEN SCENARIO’S .....................................................................56 4.1 Groote Peel ....................................................................................................58 4.2 Maasduinen....................................................................................................59 4.3 Mariapeel & Deurnsche Peel................................................................................60
5
GERAADPLEEGDE LITERATUUR....................................................................................61
BIJLAGE 1
STIKSTOFDEPOSITIE IN DE PEILJAREN 2010 – 2018 – 2024 – 2030 ...............................63
BIJLAGE 2
HSI-MATRIX ................................................................................................68
BIJLAGE 3
TOELICHTING LEGENDA LEEFGEBIEDKAARTEN (HABITATGESCHIKTHEIDSKAARTEN)..........69
BIJLAGE 4 SCENARIO-KAARTEN DIE DE OVERSCHRIJDING VAN DE KRITISCHE DEPOSITIE WAARDEN IN HET LEEFGEBIED LATEN ZIEN (GEDEGRADEERD LEEFGEBIED) .....................................................80
SAMENVATTING Depositie van stikstof (NH3 en NOX) wordt algemeen beschouwd als één van de grootste knelpunten van de Nederlandse natuur. In Natura 2000-gebieden kan stikstofdepositie niet alleen gevolgen hebben voor habitattypen maar ook voor leefgebieden van vogelsoorten, waarvoor krachtens de Vogelrichtlijn beschermde gebieden zijn aangewezen. De instandhoudingsdoelstellingen voor deze vogelsoorten zijn geformuleerd aan de hand van leefgebieden. Een Vogelrichtlijngebied dient voldoende leefgebied in voldoende kwaliteit te hebben voor het voorkomen van minimaal een van te voren vastgesteld aantal broedparen. Bij het beoordelen van vergunningaanvragen ex. Artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998, dienen projecten of activiteiten die kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie dan ook kritisch te worden beschouwd. De initiatiefnemer lukt het echter vaak niet om significante gevolgen te beoordelen, hetgeen leidt tot het weigeren van vergunningen of vernietiging door de Raad van State. Door gebruik te maken van de ‘beste wetenschappelijke kennis ter zake’ kan het vergunningentraject zorgvuldiger en met minder juridische risico’s worden doorlopen. Dit pleit voor een onderzoek dat als beoordelingskader gebruikt kan worden. De Provincie Limburg heeft het initiatief genomen dit onderzoek te laten uitvoeren door een samenwerkingsverband van Sovon Vogelonderzoek Nederland, Onderzoekscentrum B-Ware en Bureau Natuurbalans – Limes Divergens. Voor vijf Limburgse Natura-2000-gebieden (Weerter- en Budelerbergen, Meinweg, Maasduinen, Groote Peel, Deurnsche Peel & Mariapeel) is de stikstofgevoeligheid van het leefgebied onderzocht, voor de vogelrichtlijnsoorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen. Als basisinformatie is de huidige trend en staat van instandhouding van de betrokken vogelsoorten per gebied opgenomen. Daarbij is de autonome ontwikkeling van de kwaliteit van het leefgebied voor de verschillende soorten beoordeeld op basis van het huidige beheer. Vervolgens is de relatie beschreven tussen broedvogels en stikstofdepositie: welke mechanismen spelen een rol en wat zijn de voor vogels bijbehorende kritische depositiewaarden (KDW’s)? In een samenvattende tabel zijn KDW’s per soort en biotooptype opgenomen. Deze inschatting van de kritische depositiewaarden is afhankelijk van het habitat waarvan zij gebruik maken. Deze waarden zijn vervolgens gebruikt voor de bepaling van de mate van degradatie van het leefgebied bij verschillende stikstofscenario’s in de jaren 2010, 2018, 2024 en 2030. Daarvan zijn kaartbeelden gemaakt waarop te zien is welk deel van het optimaal en suboptimale leefgebied is aangetast als gevolg van overschrijding van de kritische depositiewaarden voor die soort. Deze kaarten kunnen gebruikt worden om vergunningen zo goed mogelijk te onderbouwen met de hiermee verkregen, best beschikbare wetenschappelijke kennis. In het afsluitende hoofdstuk 4 wordt een samenvatting gegeven van de oppervlakten van het leefgebied, per gebied en vogelsoort, die worden aangetast. Voor de soorten met een ongunstige staat van instandhouding wordt een korte beschouwing gegeven in welke mate beheer, de autonome ontwikkeling en stikstofdepositie bijdragen aan de geconstateerde staat van instandhouding. Dit vormt een leidraad voor gebruik en interpretatie van de leefgebiedkaarten die bij de verschillende stikstofscenario’s horen.
Tabel 1. Overzicht van de relevante soorten in de verschillende Vogelrichtlijngebieden. Categorie: Brv= broedvogel, N-Brv = niet broedvogel. Soort
Weerter- en Meinweg Maasduinen Groote Peel Budelerbergen
Dodaars
Brv
x
x
Geoorde Fuut
Brv
x
x
Porseleinhoen
Brv
Nachtzwaluw
Brv
Zwarte Specht
Brv
Boomleeuwerik
Brv
Oeverzwaluw
Brv
Roodborsttapuit
Brv
Blauwborst
Brv
Grauwe Klauwier
Brv
Deurnsche Peel & Mariapeel x
x x
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x x
x
Toendrarietgans
N-brv
x
Taigarietgans
N-brv
x
Kolgans
N-brv
x
x
Kraanvogel
N-brv
x
x
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
6
Categorie
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
1
INLEIDING EN LEESWIJZER
1.1 INLEIDING Depositie van stikstof (NH3 en NOX) wordt algemeen beschouwd als één van de grootste knelpunten van de Nederlandse natuur. In een groot deel van Nederland (met het Peelgebied als beruchte kern) is sprake van een overbelaste situatie (Velders et al. 2011). In Natura 2000-gebieden met een achtergronddepositie die hoger is dan de kritische depositiewaarde resulteert alle nieuwe depositie meteen in een kans op significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen (van Dobben & van Hinsberg 2008). Bij het beoordelen van vergunningaanvragen ex. Artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998, dienen projecten of activiteiten die kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie dan ook kritisch te worden beschouwd. In de regel dient de initiatiefnemer zelf aan te tonen dat er per saldo geen toename van depositie is of dat significante gevolgen anderszins worden uitgesloten. Dat lukt vaak niet; geregeld worden vergunningen geweigerd of vernietigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Door gebruik te maken van de ‘beste wetenschappelijke kennis ter zake’ kan het vergunningentraject zorgvuldiger en met minder juridische risico’s worden doorlopen. Dit pleit voor een onderzoek dat als beoordelingskader gebruikt kan worden. De Provincie Limburg heeft het initiatief genomen dit, voorliggende, onderzoek te laten uitvoeren. In Natura 2000-gebieden kan stikstofdepositie niet alleen gevolgen hebben voor habitattypen maar ook voor leefgebieden van vogelsoorten waarvoor krachtens de Vogelrichtlijn beschermde gebieden zijn aangewezen. De instandhoudingsdoelstellingen voor deze vogelsoorten zijn geformuleerd aan de hand van leefgebieden. Een Vogelrichtlijngebied dient voldoende leefgebied in voldoende kwaliteit te hebben voor het voorkomen van minimaal een van te voren vastgesteld aantal broedparen. Voor het invullen van de hierboven geconstateerde kennisleemte is informatie verzameld over de soortecologie van de betreffende vogelsoorten, de stikstofproblematiek, de Vogelrichtlijn, effectgericht natuurbeheer en het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet. Doel van het voorliggende onderzoek is om uitspraken te doen over de relatie tussen stikstofdepositie en de omvang en geschiktheid van het leefgebied van vogelsoorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd (tabel 1). Voor vijf Natura-2000-gebieden (tabel 1) is de stikstofgevoeligheid van het leefgebied onderzocht voor de vogelrichtlijnsoorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen. Dit is uitgewerkt in de vorm van kaarten per soort voor vier verschillende stikstofscenario’s namelijk 2010, 2018, 2024 en 2030. Op deze kaarten is te zien welke deel van het optimaal en suboptimale leefgebied is aangetast als gevolg van overschrijding van de kritische depositiewaarden voor die soort. Deze kaarten kunnen gebruikt worden om vergunningen zo goed mogelijk te onderbouwen met de hiermee verkregen, best beschikbare wetenschappelijke kennis. Daarnaast zijn de resultaten ook bruikbaar voor de Natura 2000-beheerplannen en de PAS.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
7
1.2 LEESWIJZER In hoofdstuk 1 wordt de probleemstelling en vraag van de Provincie geschetst. Hoofdstuk 2 gaat in op de gehanteerde methodiek. In hoofdstuk 3 is informatie te vinden over de huidige trend en staat van instandhouding van de betrokken vogelsoorten per gebied. Tevens wordt de autonome ontwikkeling van de kwaliteit van het leefgebied voor de verschillende soorten beoordeeld op basis van het huidige beheer. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de relatie tussen broedvogels en stikstofdepositie: welke mechanismen spelen een rol en wat zijn de bijbehorende kritische depositiewaarden voor vogels (KDW’s)? Aan het einde van hoofdstuk 3 is een samenvattende tabel te vinden met de KDW’s per soort en biotooptype. Op basis van deze waarden zijn leefgebiedkaarten opgesteld en vier verschillende stikstofscenario’s uitgewerkt (2010, 2018, 2024 en 2030). De kaarten zijn opgenomen in bijlage 3 en 4 en voorzien van een korte toelichting. In hoofdstuk 4 wordt een samenvatting gegeven welke oppervlakten van het leefgebied van soorten wordt aangetast. Voor de soorten met een ongunstige staat van instandhouding wordt tot slot een korte beschouwing gegeven in welke mate beheer, de autonome ontwikkeling en stikstofdepositie bijdragen aan de geconstateerde staat van instandhouding. Dit vormt een leidraad voor gebruik en interpretatie van de leefgebiedkaarten die bij de verschillende stikstofscenario’s horen (bijlage 4).
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
8
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
2
WERKWIJZE
2.1 INLEIDING Om inzicht te verkrijgen hoe stikstofdepositie doorwerkt in de kwaliteit van het leefgebied van vogelrichtlijnsoorten zijn een aantal stappen doorlopen die onderstaand kort samengevat worden. Vervolgens worden de methodische aspecten in de navolgende paragrafen nader toegelicht. Als eerste stap is een selectie gemaakt van de soorten en doelen die daadwerkelijk stikstofgevoelig zijn (§ 2.2). Voor deze soorten zijn leefgebiedkaarten opgesteld die aangeven welke deel van het betreffende Natura 2000-gebied bestaat uit actueel en potentieel leefgebied (situatie in 2010). Daarvoor is gebruik gemaakt van HSI-modellen (§ 2.3). Tevens is voor de betreffende soorten op basis van trends en aantallen de huidige staat van instandhouding bepaald in relatie tot de doelen (§ 2.4). In de vervolgstappen zijn Kritische Depositie Waarden gekoppeld aan de soorten en hun biotopen in de HSI-modellen zodat het mogelijk werd om ruimtelijke analyses uit te voeren voor verschillende stikstofscenario’s. Met behulp van het programma Aerius zijn eerst depositieberekeningen gemaakt voor vier scenario’s in 2010, 2018, 2024 en 2030 (§ 2.5). Daarna zijn de effecten van de autonome ontwikkelingen en het uitgevoerde beheer kwalitatief beoordeeld (§ 2.6). Deze zijn niet meegenomen in het HSI-model of het eindbeeld van de verschillende scenario’s. Vervolgens is bepaald wat de KDW’s voor vogels zijn (§ 2.7) en welke effecten optreden bij het overschrijden van die waarden (§ 2.8). Deze informatie is vervolgens aan het HSI-model gekoppeld en gebruikt om kaarten te maken voor de verschillende stikstofscenario’s plus een samenvattende tabel met oppervlaktes. Tot slot is per soort een samenvattende beschrijving (hoofdstuk 4) gegeven in welke mate de huidige staat van instandhouding beïnvloed wordt door depositie en in hoeverre eventuele effecten gemitigeerd worden door het geplande beheer.
2.2 SOORTENSELECTIE Voor het bepalen van de stikstofgevoeligheid van vogelrichtlijnsoorten zijn alleen die soorten die daadwerkelijk stikstofgevoelig zijn, uitgewerkt in leefgebiedkaarten. In § 3.5.2. wordt de stikstofgevoeligheid per soort besproken. Op voorhand werd ingeschat dat alleen de broedvogels stikstofgevoelig zijn. Voor de niet-broedvogels (Kraanvogel, Kolgans, Taigarietgans en Toendrarietgans) zijn de gebieden aangewezen als slaapplaats. Omdat op slaapplaatsen al verrijking plaatsvindt door stikstof als gevolg van uitwerpselen en er geen aanwijzingen zijn dat dit op zich een knelpunt oplevert werd ervan uitgegaan dat de slaapplaatsfunctie voor niet-broedvogels niet stikstofgevoelig is. Ook in het document “herstelstrategieën voor stikstofgevoelige habitats” worden deze soorten (Kraanvogel, Kolgans, Taigarietgans en Toendrarietgans) als niet stikstofgevoelig beoordeeld. Extra stikstof kan echter wel leiden tot versneld dichtgroeien van de directe omgeving van de slaapplaats. Voor ganzen is dat geen probleem, maar voor Kraanvogel is vrij uitzicht vanaf de slaapplaatsen een belangrijke factor. Dichtgroeien kan worden voorkomen door middel van het juiste beheer. Voor Kraanvogel heeft geen verdere uitwerking naar leefgebiedkaarten plaatsgevonden.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
9
2.3 LEEFGEBIEDENKAARTEN Voor de Limburgse Vogelrichtlijngebieden zijn voor de kwalificerende broedvogels afzonderlijke leefgebiedenkaarten gemaakt. Er zijn kaarten gemaakt van het potentiële leefgebied op basis van ruimtelijke informatie en kennis over ecologische vereisten van de soorten en kaarten van het actuele verspreidingsgebied op basis van broedvogeldata. Beide kaartbeelden zijn uiteindelijk gecombineerd tot één kaartbeeld van het leefgebied van een soort. Hieronder wordt de werkwijze verder toegelicht. In verband met externe werking is bij voor de leefgebiedkaarten een buffer gehanteerd van 3 kilometer rond het Natura 2000-gebied. Potentieel leefgebied De kaart voor het potentieel leefgebied is gebaseerd op een HSI-model (Habitat Suitability Indexmodel ofwel Habitat Geschiktheidheids-model). Dit geeft de potentiële verspreiding weer op basis van expert-kennis, die de relatie tussen de soorten en een serie habitatkenmerken kwantitatief beschrijft. De gebruikte habitatkenmerken zijn: landgebruik, bodemopbouw, boomdichtheid, bosrandtype, oppervlakte open water en de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG). In GIS (Geografisch Informatie Systeem) zijn overlays gemaakt van deze kaartbestanden met een rasterbestand, waarin de Limburgse Vogelrichtlijngebieden zijn opgedeeld in 25m x 25m vlakjes, zodat aan elk vlakje een landgebruiktype etc. kan worden toegekend. De inschattingen zijn gebaseerd op de soortprofielen, literatuurinformatie, veldkennis en de uitkomsten van statistische modellen die de relatie tussen deze kenmerken en het voorkomen van de soort beschrijven. Per soort en per kenmerk is op een schaal van 0 tot 5 ingeschat welke preferentie de soort heeft voor dat kenmerk. Een 0 betekent dat de soort er in het geheel niet voorkomt en een 5 dat de soort een sterke voorkeur heeft voor dit kenmerk. Tabel 2 laat een voorbeeld zien voor één soort (Boomleeuwerik) en één kenmerk (bodem). Een volledig overzicht van de HSI-scores is opgenomen in bijlage 2. Tabel 2. Voorbeeld van een HSI-tabel voor één kenmerk (bodem) en één soort (Boomleeuwerik).
Bodem
Boomleeuwerik
Zand-eerd
1
Zand-grof
4
Klei-zwaar
0
Klei_op_veen
0
Klei_op_zand
0
Klei-licht
0
Leem
1
Zand-zwaklemig
4
Zand-sterklemig
3
Zand-stuif
5
Bodem_water
0
Veen
2
Bodem_bebouwing
0
Voor het berekenen van de HSI-waarde per 25m x 25m vlakje van de GIS-kaart is de waarde van dat vlakje vermenigvuldigd met de preferentie-waarde voor die soort. Dit levert per vlakje een waarde op die theoretisch kan variëren van 0 tot 15.625 (5 tot de macht 6): hoe hoger de waarde hoe hoger
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
10
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
de kans op voorkomen. De berekende HSI-waarden zijn opnieuw geclassificeerd in twee klassen; suboptimaal en optimaal leefgebied. Deze re-classificatie is bedoeld om het relatieve belang van de verschillende delen van het leefgebied te duiden; voor de grens van de onderste klasse is het 25%percentiel van de HSI-waarde per vlakje gebruikt. Voor de Oeverzwaluw is echter een afwijkende percentielwaarde van 7% gehanteerd om in de kaartbeelden het onderscheid te laten zien tussen de kleine oppervlakte optimale leefgebieden in de vorm van open water en de zeer grote oppervlakte aan andere biotopen waarde soort eveneens voedsel zoekt. Voor het maken van de leefgebiedkaarten is gebruik gemaakt van geografische bestanden waarmee de informatie uit de HSI-tabellen ruimtelijk is weergegeven. De daadwerkelijke situatie in het veld kan afwijken van de kaarten als gevolg van onvolkomenheden in de geografische bestanden. Bovendien zijn de modellen vanzelfsprekend een zo goed mogelijke benadering van de werkelijkheid en zullen daarom ook afwijkingen optreden. Actueel leefgebied Het actuele leefgebied is gebaseerd op gegevens van broedvogeltellingen, namelijk de locaties van broedterritoria. De gegevens zijn afkomstig uit het BMP-meetnet van Sovon en uit vlakdekkende broedvogelkarteringen die aangeleverd zijn door de provincie Limburg en van de Weerter- en Budelerbergen door het Ministerie van Defensie en zijn gebaseerd op tellingen uitgevoerd in de periode vanaf 2005. Elk punt in een GIS-bestand geeft niet de daadwerkelijke begrenzing van het territorium weer, maar alleen het zwaartepunt van de waarnemingen. Om dit te ondervangen zijn de stippenkaarten omgezet in dichtheidskaarten met behulp van de hiervoor in GIS ontwikkelde Kernel-toepassing, waarbij een Kernel-afstand van 250m of 1500m (Zwarte Specht en Oeverzwaluw) is gehanteerd. Deze geven een natuurlijker beeld van de gebieden waar een soort daadwerkelijk is aangetroffen in de periode waarop de kaart betrekking heeft. Informatie over het actuele leefgebied was alleen vlakdekkend beschikbaar voor de provincie Limburg. In de leefgebiedkaarten is daarom alleen voor de provincie Limburg informatie opgenomen over het vastgestelde leefgebied. Gecombineerde kaart actueel en potentieel leefgebied De kaart met actueel leefgebied wordt gecombineerd met de HSI-classificatie-kaart tot de uiteindelijke kaart met het actuele en potentiële leefgebied.
2.4 TRENDS RELEVANTE SOORTEN PER GEBIED Voor het bepalen van de huidige staat van instandhouding (SVI) voor vogelrichtlijnsoorten is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de methode waarmee de Natura 2000-doelstellingen voor vogels bepaald zijn. Deze methode is beschreven in het rapport “Trends van vogels in het Nederlandse Natura 2000-netwerk” (SOVON & CBS 2005). De gebruikte basisgegevens zijn voor broedvogels afkomstig uit de meetnetten BMP en LSB. Daarnaast is aanvullende informatie gebruikt uit vlakdekkende broedvogelkarteringen die uitgevoerd zijn door de Provincie Limburg en het Ministerie van Defensie. De huidige SVI is geschat op basis van de aanwezige aantallen en trends op gebiedsniveau. Voor de aantallen is in eerste instantie gebruik gemaakt van het gemiddelde over vijf jaar per gebied (periode 2006-2010). Wanneer er onvoldoende recente gegevens voorhanden waren zijn iets oudere gegevens gebruikt (2005), met vermelding van jaartal en bron. Voor de trends is gebruik gemaakt van de langjarige gebiedstrend vanaf het startjaar en van de gebiedstrend over de laatste tien jaar. Ter aanvulling zijn tevens de landelijke trends weergegeven.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
11
2.5 BEPALING STIKSTOFBELASTING ALGEMEEN De depositieberekeningen zijn door de Provincie Limburg met Aerius v1.4.2 gemaakt en voor het voorliggende onderzoek aangeleverd. In de scenario's voor deze depositieberekening zijn de volgende zaken meegenomen: 1. Het huidige bestaand beleid voor landbouw, industrie, verkeer en andere sectoren. Met name prognoses voor depositiedalingen als gevolg van maatregelen in het buitenland (o.a. in het kader van de NEC-richtlijn) zijn wel meegenomen maar hiervoor zijn zeer voorzichtige scenario's genomen. Daling door afname van emissies in het buitenland zal dus waarschijnlijk groter worden dan nu is berekend. 2. Toekomstig aanvullend landbouwbeleid voor staltechnieken en mestaanwending. Het gaat landelijk om een daling van circa 9 a 10 Kton N-emissie die naar rato verdeeld is over Nederland aan de hand van huidige landbouwbedrijven en de gegevens van de mestaanwending. 3. Aanvullend provinciaal beleid van 5 provincies (Overijssel, Gelderland, Utrecht, NoordBrabant en Limburg). Het betreft per provincie verschillende maatregelensets die provincies zullen implementeren. De berekeningen zijn gebaseerd op sectorale emissie/depositieberekeningen voor een groot aantal sectoren. Denk hierbij aan landbouw (stallen, mestaanwending) industrie, verkeer/vervoer, huishoudens etc, maar ook (voor Limburg) kleinere bronnen als scheepvaart en luchtvaart. Voor deze bronnen is de depositie opgesplitst in lokale depositie dicht bij de bron en depositie die verdwijnt in de 'achtergrond'. Grote categorieën zijn daarom ook de achtergrondbelasting en depositie uit het buitenland. Cijfers in de aangeleverde scenario's betreffen dus feitelijk een optelling van de berekening van alle bronnen. Belangrijk is om te weten dat in deze berekeningen ook prognoses voor groei zijn opgenomen. Het gaat dus om een totaalemissie waarin zowel dalingen door beleidsmaatregelen alsmede stijgingen zijn opgenomen. Als voorbeeld: het wegverkeer zal komende jaren toenemen. Er zullen meer kilometers gereden worden. De motoren worden echter schoner. Beide zaken zitten in de modellen met als nettoresultaat voor deze sector toch een (flinke) daling van de N-emissie en depositie. Ook zijn grote toekomstige projecten al meegenomen. Denk aan grote infraprojecten en bedrijventerreinen.
2.6 BEOORDELING AUTONOME ONTWIKKELING KWALITEIT LEEFGEBIED De basis voor het vaststellen van de ontwikkeling in de leefgebieden ligt in de ontwerp Natura-2000 beheersplannen. De daarin opgenomen maatregelen worden vergeleken met de wensen van de verschillende soorten. In hoeverre effectgerichte (beheer) maatregelen de gevolgen van stikstofdepositie kunnen mitigeren is opgenomen in het programma “Herstelstrategieën”. Hierin staat per leefgebied aangegeven welke beheersmaatregelen positieve gevolgen hebben op de verschillende habitattypen. Per gebied is een tabel opgenomen met de (indirecte) gevolgen op de VR-soorten. Maatregelen die geen directe of indirecte betrekking hebben op de soorten zijn niet opgenomen.
2.7 BEOORDELING KDW VOOR SOORTEN UIT DE VOGELRICHTLIJNGEBIEDEN In vogelrichtlijngebieden is voor een aantal vogelsoorten populatiedoelstellingen geformuleerd, overeenkomend met een goede staat van instandhouding van het leefgebied. Eén van de factoren die een mogelijk negatieve invloed heeft op de populatiegrootte is een overmaat aan stikstofdepositie. Er zijn veel mogelijke manieren waarop deze stikstofdepositie een effect kan hebben op
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
12
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
vogels. In het voorliggende rapport wordt per soort een overzicht weergegeven van de mogelijke relaties van deze soort met stikstofdepositie. Ook wordt aangegeven welke onzekerheden er op dit vlak bestaan; er is nog een groot aantal kennislacunes. Uiteindelijk wordt aangegeven vanaf welke mate van stikstofdepositie er waarschijnlijk effecten op de soort gaan optreden; de kritische depositiewaarde (KDW).
2.8 EFFECTEN VAN OVERSCHRIJDING KDW VOOR SOORTEN OP HUN LEEFGEBIED In paragraaf 3.5 is aangegeven wat het (waarschijnlijke) effect is van overschrijding van deze KDW op de kwaliteit van het leefgebied. Ofschoon in deze paragraaf ook suggesties zijn gedaan voor een kwantitatieve relatie tussen stikstofdepositie en de kwaliteit van het leefgebied, zijn er ons inziens te veel kennislacunes aanwezig om deze suggesties ook door te kunnen voeren in de berekeningen voor het leefgebied. Er is daarom alleen op kaart aangegeven waar de vermoedelijke KDW wordt overschreden bij het gegeven stikstofscenario. Overschrijding van deze KDW is vastgesteld voor de peiljaren 2010, 2018, 2024 en 2030. Op de leefgebiedkaarten is uiteindelijk zichtbaar gemaakt waar de vastgestelde KDW wordt overschreden en dus het leefgebied van een soort door stikstof wordt aangetast.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
13
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
14
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
3
RESULTATEN
3.1 LEEFGEBIEDKAARTEN De leefgebiedkaarten zijn opgenomen in bijlage 3. De leefgebiedkaarten laten in drie klassen zien in welke mate de Natura 2000-gebieden geschikt zijn als leefgebied voor een bepaalde soort. De volgende indeling is gehanteerd: 1. Geen leefgebied (wit) 2. Suboptimaal leefgebied (oranje) 3. Optimaal leefgebied (groen) De donkere tinten oranje en groen betreffen locaties waar de soort daadwerkelijk is vastgesteld (actueel leefgebied). Deze informatie is alleen beschikbaar voor de gebiedsdelen die in de provincie Limburg liggen.
3.2 TRENDS RELEVANTE SOORTEN PER GEBIED Onderstaand wordt de huidige staat van instandhouding beoordeeld op basis van de aantallen en trends per gebied, in relatie tot de Natura 2000-doelstellingen. De informatie is vooraf samengevat in een aantal tabellen en wordt vervolgens per soort en gebied besproken. Volledigheidshalve wordt vermeld dat de conclusies en aantallen in dit rapport ten dele afwijken van de informatie in de huidige (concept)-beheerplannen. Dit heeft te maken met het verschil in de actualiteit van de gebruikte gegevens. 3.2.1 Populatiedoelstelling Tabel 3.1 geeft de doelstellingen en huidige populatieomvang per Natura 2000-gebied weer. In de tabel is in drie kleuren aangegeven in hoeverre de doelstelling voor de populatieomvang wordt gehaald. Voor 12 van de 23 soort-gebied combinaties wordt de populatiedoelstelling momenteel zeker gehaald. Voor 2 soort-gebied combinaties wordt het doel niet gehaald, maar bedraagt de populatie wel 50% of meer van het doel. Voor 4 soort-gebied combinaties liggen de aantallen 50% of meer onder het doel. Voor 5 soort-gebied combinaties zijn onvoldoende gegevens beschikbaar.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
15
Tabel 3.1. Huidige populatie in relatie tot de populatiedoelstelling.
Kwaliteit
Doel (broedparen) (BP)
= = = = = = = = = = > = = = = > = = = = = = =
= = = = = = = = = = > = = = = > = = = = = = =
65 20 20 350 35 3 120 200 40 40 5 80 100 50 5 3 30 120 85 30 30 25 20
23
60-65 25-30 50-55
Beoordeling aantal
Oppervlak
Boomleeuwerik Nachtzwaluw Roodborsttapuit Blauwborst Dodaars Nachtzwaluw Roodborsttapuit Blauwborst Dodaars Geoorde fuut Porseleinhoen Roodborsttapuit Boomleeuwerik Dodaars Geoorde fuut Grauwe klauwier Nachtzwaluw Oeverzwaluw Roodborsttapuit Zwarte specht Boomleeuwerik Nachtzwaluw Roodborsttapuit
Jaar aanvullende data
Soort
WBB & R WBB & R WBB & R DP & MP DP & MP DP & MP DP & MP GP GP GP GP GP MD MD MD MD MD MD MD MD MW MW MW
Aanvulling vlakdekkende karteringen
Natura 2000 gebied
138 138 138 139 139 139 139 140 140 140 140 140 145 145 145 145 145 145 145 145 149 149 149
Gemiddeld aantal 2006 t/m 2010 BMP, LSB
Nr gebied
Natura 2000 gebied: WBB & R = Weerter- en Budelerbergen; DB & MP = Deurnsche Peel en Mariapeel; GP = Grote Peel; MD = Maasduinen; MW = Meinweg. Oppervlak: doelstelling omvang leefgebied. Kwaliteit: doelstelling kwaliteit leefgebied; Doel: doelstelling in aantal broedparen. Beoordeling aantal: Groen = doel wordt gehaald; Oranje = doel wordt niet gehaald, maar populatie bedraagt 50% of meer van de doelstelling; Rood = doel wordt niet gehaald, populatie bedraagt minder dan 50% van de doelstelling; ? = geen aantallen beschikbaar. Aanvullende vlakdekkende kartering: Gegevens op basis van eenmalige vlakdekkende kartering door de Provincie Limburg, het Ministerie van Defensie; Staatsbosbeheer en J.Timmermans. Bron overige gegevens: Sovon, CBS.
2006-2008 2006-2008 2006-2008 ? ?
4 ? ? 14 0 159
9 1 54 5
27
48 15 1
2007-2011 2007-2011 2008
97 40
2005 2005
51 16 86 34 39 35 79
2005 2005 2005 2005 2007 2007 2007
3.2.2 Trend in aantallen Tabel 3.2 geeft de beoordeling van de trend van de broedvogels waarvoor de gebieden zijn aangewezen. Voor 13 van de 23 soort-gebied combinaties is de trend neutraal of positief; voor 5 soort-gebied combinaties vertoont de trend een lichte afname, voor 4 soort-gebied combinaties vertoont de trend een sterke afname en voor 1 soort-gebied combinatie is er geen uitspraak mogelijk omdat de soort te sterk fluctueert of de trend onduidelijk is. De beoordeling is mede gebaseerd op expert judgement. In figuur 3.1 is een overzicht te vinden van de trends (index of aantallen) per soort, geordend naar Natura 2000-gebied.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
16
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
Tabel 3.2. Trend van soorten (index of in aantallen) per Natura 2000-gebied.
1990 1992
1990 1990 1992 2005 2005 1990
? ? ? ? ++ ++ ? ? --
+ ++ ++ + + ++ ++ + + +
0 ++ ++ + ++ ++ + -
+ -0 ++ ? ? ? + ? ? + +
+ -? ? ? ? 0 ? ? ? +
++ + + + + ++ + ++ + ++ ++
++ 0 ++ ++ 0 ++ 0 ++ ++
?
Toelichting beoordeling trend
? + + ? ? + ++ + +
Beoordeling trend
Trend NL 2001/02-2010/11
1990
Trend NL langjarig
1990
Trend gebied 2001/02-2010/11
Boomleeuwerik Nachtzwaluw Roodborsttapuit Blauwborst Dodaars Nachtzwaluw Roodborsttapuit Blauwborst Dodaars Geoorde fuut Porseleinhoen Roodborsttapuit Boomleeuwerik Dodaars Geoorde fuut Grauwe klauwier Nachtzwaluw Oeverzwaluw Roodborsttapuit Zwarte specht Boomleeuwerik Nachtzwaluw Roodborsttapuit
Trend gebied langjarig
Soort
WBB & R WBB & R WBB & R DP & MP DP & MP DP & MP DP & MP GP GP GP GP GP MD MD MD MD MD MD MD MD MW MW MW
Startjaar
Natura 2000 gebied
Natura 2000 gebied: WBB & R = Weerter- en Budelerbergen; DB & MP = Deurnsche Peel en Mariapeel; GP = Grote Peel; MD = Maasduinen; MW = Meinweg. Startjaar: Startjaar meetreeks. Trend: ++ = significante sterke toename van >5% per jaar, + = significante matige toename van < 5% per jaar, 0 = stabiel, geen significante trend, - = matige significante afname van < 5% per jaar, -- = sterke significante afname van >5% per jaar, ? = onzeker, geen betrouwbare trendindicatie mogelijk. Beoordeling trend: groen = toename, stabiel of fluctuerend met recente toename; oranje = lichte afname of fluctuerend met recente afname; rood = sterke afname. Bron: Netwerk Ecologische Monitoring (Sovon, CBS).
fluctuerend; mogelijk toename (niet significant) lichte toename; recent fluctuerend lichte toename; recent stabiel (niet significant) fluctuerend; waarschijnlijk stabiel (niet significant) recent lichte afname recent sterke toename sterke toename lichte afname recent sterk fluctuerend recent sterke afname sterk fluctuerend, incidenteel voorkomend lichte toename sterke afname recent lichte afname sterke toename; recent stabiel (niet significant) fluctuerend; recente afname (niet significant) fluctuerend; recente afname (niet significant) sterke afname (niet significant) lichte toename, recent stabiel stabiel, lichte toename (niet significant) fluctuerend, recente toename (niet significant) lichte toename, recent fluctuerend lichte toename
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
17
Figuur 3.1. Trends en aantallen per soort, geordend naar Natura 2000-gebied. Op de x-as zijn de jaren te vinden en op de y-as de index dan wel de aantallen broedparen. Aantallen zijn alleen gegeven indien er vlakdekkende tellingen van het gehele gebied beschikbaar zijn (op basis van de meetnetten BMP en LSB). In de andere gevallen zijn de indexen zichtbaar. Deze zijn gebaseerd op jaarlijkse tellingen van een steekproef van vaste plots binnen het betreffende Natura 2000-gebied.Bij trendgrafieken geeft middelste dikke lijn de berekende trend aan en de twee dunne lijnen aan de boven- en onderkant geven de onzekerheidsmarge aan. In het startjaar van een reeks wordt de index op 100 gesteld. Bron: Sovon, CBS.
MEINWEG
MAASDUINEN
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
18
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
WEERTER- EN BUDELERBERGEN
GROOTE PEEL
DEURNSCHE PEEL & MARIAPEEL
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
19
3.2.3 Staat van instandhouding; per soort en gebied In tabel 3.3 is een beoordeling te vinden van de huidige staat van instandhouding, uitgaande van de aantallen en de trend op gebiedsniveau. Voor 13 van de 23 gebied-soortcombinaties wordt de huidige staat van instandhouding (SVI) als gunstig beoordeeld, voor 4 als matig ongunstig, voor 5 als ongunstig en voor 1 als onzeker (geen aantallen bekend en trend onzeker). Tabel 3.3: Beoordeling van de huidige staat van instandhouding (SVI, laatste kolom) op gebiedsniveau, op basis van de aantallen en trends.
GP MD MD MD MD MD MD MD MD MW MW MW
Roodborsttapuit Boomleeuwerik Dodaars Geoorde fuut Grauwe klauwier Nachtzwaluw Oeverzwaluw Roodborsttapuit Zwarte specht Boomleeuwerik Nachtzwaluw Roodborsttapuit
= = = = > = = = = = = =
= = = = > = = = = = = =
80 100 50 5 3 30 120 85 30 30 25 20
? ? ? ? ?
? + + ? ? + ++ + +
? ? ? ? ++ ++ ? ? --
+ -0 ++ ? ? ? + ? ? + +
+ -? ? ? ? 0 ? ? ? +
?
fluctuerend; mogelijk toename (ns) lichte toename; recent fluctuerend lichte toename; recent stabiel (ns) fluctuerend; waarschijnlijk stabiel (ns) recent lichte afname recent sterke toename sterke toename lichte afname (ns) recent sterk fluctuerend recent sterke afname sterk fluctuerend, incidenteel voorkomend lichte toename sterke afname recent lichte afname sterke toename; recent stabiel (ns fluctuerend; recente afname (ns) fluctuerend; recente afname (ns) sterke afname (ns) lichte toename, recent stabiel stabiel, lichte toename (ns) fluctuerend, recente toename (ns) lichte toename, recent fluctuerend lichte toename
Beoordeling SvI
65 20 20 350 35 3 120 200 40 40 5
Toelichting beoordeling trend
Doel (broedparen) (BP)
= = = = = = = = = = >
Beoordeling trend
Kwaliteit
= = = = = = = = = = >
Trend gebied 2001/02-2010/11
Oppervlak
Boomleeuwerik Nachtzwaluw Roodborsttapuit Blauwborst Dodaars Nachtzwaluw Roodborsttapuit Blauwborst Dodaars Geoorde fuut Porseleinhoen
Trend gebied langjarig
Soort
WBB & R WBB & R WBB & R DP & MP DP & MP DP & MP DP & MP GP GP GP GP
Beoordeling aantal
Natura 2000 gebied
Natura 2000 gebied: WBB & R = Weerter- en Budelerbergen; DB & MP = Deurnsche Peel en Mariapeel; GP = Grote Peel; MD = Maasduinen; MW = Meinweg. Trend: ? = onbekend, groen = gunstig, oranje = matig ongunstig, rood = ongunstig. Kolom Toelichting beoordeling trend: ns = niet significant.
?
Onderstaand wordt de staat van instandhouding per soort en gebied besproken. Gegevens van aantallen en trends zijn afkomstig van de BMP en LSB meetnetten (Sovon, CBS) en “Jaar van de nachtzwaluw” tenzij anders vermeld. Dodaars – broedvogel – (Maasduinen, Groote Peel en Deurnsche Peel en Mariapeel) Dodaars in Natura 2000-gebied Deurnsche Peel en Mariapeel (139) De doelstelling voor Dodaars in de Deurnsche Peel en Mariapeel is 35 broedparen. Er is geen recente vlakdekkende informatie over het aantal broedparen beschikbaar. De langjarige en tienharige gebiedstrend zijn beide onzeker (geen trendbepaling mogelijk vanwege sterke
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
20
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
fluctuaties). De gebiedsindex laat ten opzichte van de periode waarin de doelen zijn vastgesteld (1999-2003) een lagere indexwaarde zien (niet significant). Op basis van de trend wordt de lokale staat van instandhouding als matig ongunstig beoordeeld. Dodaars in Natura 2000-gebied Groote Peel (140) De doelstelling voor Dodaars in de Groote Peel is 40 broedparen. De meest recente vlakdekkende tellingen (J. Timmermans, SBB) komen op gemiddeld 48 broedparen over de periode 2007-2011. Het conceptbeheerplan (Ministerie LNV 2010). Provincie Limburg 2009) geeft aan dat in 2004 57 territoria geteld werden, maar vermeldt geen bijbehorende bron. De langjarige trend is positief en de tienjarige gebiedstrend is onzeker (geen trendbepaling mogelijk vanwege sterke fluctuaties). Op basis van deze gegevens wordt de lokale staat van instandhouding als gunstig beoordeeld. Dodaars in Natura 2000-gebied Maasduinen (145) De doelstelling voor Dodaars in de Maasduinen is 50 broedparen. De meest recente beschikbare gegevens betreffen een vlakdekkende kartering van de provincie Limburg waarbij in 2005 40 broedparen zijn aangetroffen. De langjarige gebiedstrend is stabiel, maar de tienjarige gebiedstrend laat een lichte afname zien. Op basis van aantallen en trend wordt de lokale staat van instandhouding als matig ongunstig beoordeeld.
Geoorde Fuut – broedvogel – (Maasduinen en Groote Peel) Geoorde Fuut in Natura 2000-gebied Groote Peel (140) De doelstelling voor Geoorde fuut in de Groote Peel is 40 broedparen. Het gemiddelde aantal broedparen over de periode 2006 t/m 2010 bedroeg 14 (4-21). De langjarige trend is positief, maar de tienjarige gebiedstrend laat een sterke afname zien. Op basis van de aantallen en trend wordt lokale staat van instandhouding als ongunstig beoordeeld. Geoorde Fuut in Natura 2000-gebied Maasduinen (145) De doelstelling voor Geoorde fuut in de Maasduinen is 5 broedparen. Het gemiddelde aantal broedparen over de periode 2006 t/m 2010 bedroeg 9 (6-11). De langjarige trend laat een sterke toename zien, maar de tienjarige trend is onzeker als gevolg van sterke fluctuaties. Op basis van de aantallen en trend wordt lokale staat van instandhouding als gunstig beoordeeld.
Porseleinhoen – broedvogel – (Groote Peel) Porseleinhoen in Natura 2000-gebied Groote Peel(140) De doelstelling voor Porseleinhoen in de Groote Peel is 5 broedparen. Het gemiddelde aantal broedparen over de periode 2006 t/m 2010 bedroeg 0 (wel onderzocht maar niet waargenomen) op basis van LSB/BSP gegevens. De meest recente waarneming van een broedgeval op basis van BMP/LSB gegevens betreft het jaar 2000. In 2008 is nog 1 territorium vastgesteld (J. Timmermans, SBB). Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar voor een trendberekening. Op basis van de aantallen en trend wordt lokale staat van instandhouding als ongunstig beoordeeld. Porseleinhoen is in het gebied aanwezig als incidenteel broedende soort, met wisselende aantallen als gevolg van klimatologische omstandigheden in de doortrek en overwinteringsgebieden en de broedgebieden elders in Europa. De soort kan een aantal jaren achter elkaar afwezig zijn.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
21
Nachtzwaluw – broedvogel - (Weerter- en Budelerbergen, Meinweg, Maasduinen, Deurnsche Peel en Mariapeel). Nachtzwaluw in Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen (138) De doelstelling voor Nachtzwaluw in de Weerter- en Budelerbergen is 20 broedparen. Het gemiddelde aantal broedparen over de periode 2006 t/m 2010 bedroeg 23 (19-27) op basis van gegevens uit BMP/LSB en “Jaar van de nachtzwaluw” (van Kleunen et al. 2007). Vlakdekkende kartering door het Ministerie van Defensie in 2006 en 2008 komen op 25-30 broedparen (Gilissen en de Ronde, 2006 en 2008). De langjarige trend laat een lichte toename zien, maar de tienjarige trend is onzeker. Op basis van de aantallen en trend wordt lokale staat van instandhouding als gunstig beoordeeld. Nachtzwaluw in Natura 2000-gebied Deurnsche Peel en Mariapeel(139) De doelstelling voor Nachtzwaluw in de Deurnsche Peel en Mariapeel is 3 broedparen. Het gemiddelde aantal broedparen over de periode 2006 t/m 2010 bedroeg 4 (4-5) op basis van gegevens uit BMP/LSB en “Jaar van de nachtzwaluw” (van Kleunen et al. 2007). De langjarige trend laat een lichte toename zien en de tienjarige trend zelfs een sterke toename. Op basis van de aantallen en trend wordt lokale staat van instandhouding als gunstig beoordeeld. Nachtzwaluw in Natura 2000-gebied Maasduinen (145) De doelstelling voor Nachtzwaluw in de Maasduinen is 30 broedparen. Het gemiddelde aantal broedparen over de periode 2006 t/m 2010 bedroeg 54 (51-56) op basis van gegevens uit BMP/LSB en “Jaar van de nachtzwaluw” (van Kleunen et al. 2007). De langjarige en tienjarige gebiedstrend zijn beide onzeker. Het verloop van de index laat een piek in 2006 zien en daarna een afname (niet significant) ten opzicht van de periode 1999-2003 die als basis voor het bepalen van de doelen is gehanteerd. Op basis van de hoge aantallen in 2006 t/m 2010 wordt huidige staat van instandhouding als gunstig beoordeeld. Nachtzwaluw in Natura 2000-gebied Meinweg (149) De doelstelling voor Nachtzwaluw in de Meinweg is 25 broedparen. Het gemiddelde aantal broedparen over de periode 2006 t/m 2010 bedroeg 27 (23-31) op basis van gegevens uit BMP/LSB en “Jaar van de nachtzwaluw” (van Kleunen et al. 2007). De langjarige trend laat een lichte toename zien en de tienjarige gebiedstrend is onzeker. Op basis van de aantallen in 2006 t/m 2010 wordt huidige staat van instandhouding als gunstig beoordeeld.
Zwarte Specht – broedvogel – (Maasduinen) Zwarte Specht in Natura 2000-gebied Maasduinen (145) De doelstelling voor Zwarte Specht in de Maasduinen is 30 broedparen. Voor de periode 2006 t/m 2010 zijn geen gegevens beschikbaar, maar een vlakdekkende kartering van de Provincie Limburg in 2005 komt op 34 territoria. De langjarige tienjarige gebiedstrend zijn beide onzeker. De tienjarige trend laat een positieve tendens (niet significant) zien ten opzicht van de periode waarin de doelen zijn vastgesteld (1990-2003). Op basis van de aantallen en de trend wordt huidige staat van instandhouding als gunstig beoordeeld.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
22
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
Boomleeuwerik – broedvogel – (Weerter- en Budelerbergen, Meinweg en Maasduinen) Boomleeuwerik in Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen (138) De doelstelling voor Boomleeuwerik in de Weerter- en Budelerbergen is 65 broedparen. Het aantal broedparen over de periode 2006 t/m 2010 bedroeg 60-65 op basis van een vlakdekkende kartering door het Ministerie van Defensie in 2006 en 2008 (Gilissen en de Ronde, 2006 en 2008). De langjarige en tienjarige trend zijn beide onzeker. De index laat een stijging (niet significant) zien ten opzichte van de periode 1999-2003 waarin de doelen zijn vastgesteld. Op basis van de aantallen en trend wordt lokale staat van instandhouding als gunstig beoordeeld. Boomleeuwerik in Natura 2000-gebied Maasduinen (145) De doelstelling voor Boomleeuwerik in de Maasduinen is 100 broedparen. Voor de periode 2006 t/m 2010 zijn geen gegevens beschikbaar, maar een vlakdekkende kartering van de Provincie Limburg in 2005 komt op 97 territoria. De langjarige en tienjarige trend laten beide en sterke afname zien. Op basis van de aantallen en trend wordt lokale staat van instandhouding als ongunstig beoordeeld. Boomleeuwerik in Natura 2000-gebied Meinweg (149) De doelstelling voor Boomleeuwerik in de Meinweg is 30 broedparen. Het aantal broedparen over de periode 2006 t/m 2010 bedroeg 39 op basis van een vlakdekkende kartering door de Provincie Limburg. De langjarige en tienjarige trend zijn beide onzeker. De index laat een stijging (niet significant) zien ten opzichte van de periode 1999-2003 waarin de doelen zijn vastgesteld. Op basis van de aantallen en trend wordt lokale staat van instandhouding als gunstig beoordeeld.
Oeverzwaluw – broedvogel – (Maasduinen) Oeverzwaluw in Natura 200-gebied Maasduinen (145) De doelstelling voor Oeverzwaluw in de Maasduinen is 120 broedparen. Voor de periode 2006 t/m 2010 is het aantal 5 en een vlakdekkende kartering van de Provincie Limburg in 2005 komt op 16. De langjarige en tienjarige trend zijn beide onzeker. Op basis van de aantallen en trend wordt lokale staat van instandhouding als ongunstig beoordeeld.
Roodborsttapuit – broedvogel – (Weerter- en Budelerbergen, Meinweg, Maasduinen, Groote Peel en Deurnsche Peel en Mariapeel). Roodborsttapuit in Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen (138) De doelstelling voor Roodborsttapuit in de Weerter- en Budelerbergen is 20 broedparen. Voor de periode 2006 t/m 2010 is het aantal 60-65 op basis van een vlakdekkende kartering door het Ministerie van Defensie in 2006 en 2008 (Gilissen en de Ronde, 2006 en 2008). De langjarige trend is positief en de tienjarige trend is onzeker. Op basis van de aantallen en trend wordt lokale staat van instandhouding als gunstig beoordeeld. Roodborsttapuit in Natura 2000-gebied Deurnsche Peel en Mariapeel(139) De doelstelling voor Roodborsttapuit in de Deurnsche Peel en Mariapeel is 120 broedparen. Er zijn geen recente aantallen bekend van de 2006 t/m 2010. De langjarige en tienjarige trend laten beide een sterke stijging zien. Op basis van de trend wordt de lokale staat van instandhouding als gunstig beoordeeld.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
23
Roodborsttapuit in Natura 2000-gebied Groote Peel(140) De doelstelling voor Roodborsttapuit in de Groote Peel is 80 broedparen. Het gemiddelde aantal broedparen in de Voor de periode 2006 t/m 2010 is er slechts 1 waarde beschikbaar namelijk 159 broedparen in 2010. De langjarige en tienjarige trend laten beide een lichte stijging zien. Op basis van de aantallen en trend wordt de lokale staat van instandhouding als gunstig beoordeeld. Roodborsttapuit in Natura 2000-gebied Maasduinen (145) De doelstelling voor Roodborsttapuit in de Maasduinen is 85 broedparen. Er zijn geen recente aantallen bekend van de 2006 t/m 2010. Een vlakdekkende kartering door de Provincie Limburg komt op 86 broedparen. De langjarige trend laat een lichte stijging zien en de tienjarige trend is stabiel. Op basis van de aantallen en trend wordt de lokale staat van instandhouding als gunstig beoordeeld. Roodborsttapuit in Natura 2000-gebied Meinweg (149) De doelstelling voor Roodborsttapuit in de Meinweg is 20 broedparen. Er zijn geen recente aantallen bekend van de 2006 t/m 2010. Een vlakdekkende kartering door de Provincie Limburg komt op 79 broedparen. De langjarige en tienjarige trend laten een lichte toename zien. Op basis van de aantallen en trend wordt de lokale staat van instandhouding als gunstig beoordeeld.
Blauwborst – broedvogel – (Groote Peel en Deurnsche Peel en Mariapeel) Blauwborst in Natura 2000-gebied Deurnsche Peel en Mariapeel(139) De doelstelling voor Blauwborst in de Deurnsche Peel en Mariapeel is 350 broedparen. Er zijn geen recente aantallen bekend van de periode 2006 t/m 2010. De langjarige en tienjarige trend zijn beide onzeker. De index laat grote fluctuaties zien vanaf de periode waarover de gebiedsdoelen zijn vastgesteld (1999-2003). De recente index is hoger dan de index in de periode waarin de doelen zijn vastgesteld. De index is grotendeels gebaseerd op twee plots met lage aantallen, waardoor kleine verschillen in aantallen tot grote veranderingen in de index leiden. Er is geen statistisch betrouwbare index te geven. Er zijn gegevens uit Liesselse Peel waarbij in 1998 15 territoria zijn geteld en in 2004 13 territoria(Vereijken & Verbeeten, 1999, 2000; van Someren, 2005). Vanwege het ontbreken van een betrouwbare trend kunnen deze gegevens niet gebruikt worden om door middel van extrapolatie een betrouwbare schatting te maken van het aantal in de periode 2006-2010 hier geen nadere conclusies aan worden verbonden Op basis van deze informatie wordt de lokale staat van instandhouding als onbekend beoordeeld. Blauwborst in Natura 2000-gebied Groote Peel(140) De doelstelling voor Blauwborst in de Groote Peel is 200 broedparen. Er zijn geen recente aantallen bekend van de 2006 t/m 2010. De langjarige trend laat een lichte afname zien en de tienjarige trend is onzeker. De index laat vrij grote fluctuaties zien. Als we een gemiddelde nemen van de index in de periode 1998-2003 en 2006-2010 dan komen we op uit op respectievelijk 55 (44,8-65,2) en 49 (38,259,8). Dit zou kunnen duiden op een lichte afname (niet statistisch onderbouwd). Op basis van deze informatie wordt de lokale staat van instandhouding als matig ongunstig beoordeeld. Grauwe Klauwier – broedvogel – (Maasduinen) Grauwe Klauwier in Natura 200-gebied Maasduinen(145) De doelstelling voor Grauwe Klauwier in de Maasduinen is 3 broedparen. In de periode 2006 t/m 2010 komt het gemiddelde aantal broedparen op 1. De langjarige en tienjarige trend zijn beide onzeker. Op basis van deze informatie wordt de lokale staat van instandhouding als ongunstig beoordeeld.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
24
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
3.3 STIKSTOFBELASTING IN DE VOGELRICHTLIJNGEBIEDEN De verwachte stikstofdepositie in vier peiljaren (2010 – 2018 - 2024 –2030) is berekend op basis van het programma Aerius. De kaarten zijn opgenomen in bijlage 1. Deze jaren zijn gekozen als peiljaar om aan te sluiten bij de beheerplanprocessen. Het kaartbeeld laat zien dat voor de komende jaren een daling is voorzien van de depositie in de zichtjaren 2018, 2024 en 2030. In de kaarten voor de verschillende peiljaren is soms een blokkenpatroon te zien. Dit ontstaat doordat grote 'bronnen', zoals achtergronddepositie en buitenlandse depositie, in veel grotere 'hokken' is ingedeeld dan de 1 hectare grote hexagonen waar Aerius mee werkt. In de toekomst wordt er naar gestreefd om dit nauwkeuriger te maken.
3.4 BEOORDELING AUTONOME ONTWIKKELING KWALITEIT LEEFGEBIED Het huidige en toekomstige beheer speelt een rol voor de trends van de verschillende vogelsoorten. In dit hoofdstuk wordt bezien of het beheer voldoende is om de gewenste leefgebieden in stand te houden of te verbeteren. Bij regulier beheer is in de meeste gevallen de verwachting dat de maatregelen van belang zijn om de soort in stand te houden, maar dat het aantal er niet meer door zal toenemen. Het uiteindelijke effect van stikstofbelasting op onderdelen van het leefgebied wordt mede bepaald door bijkomende factoren zoals beheer, hydrologie en samenstelling van bodem en water. Deze factoren zullen dus globaal worden meegenomen in de beoordeling. Hierbij dient de huidige situatie als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat de effecten van wijzigingen in de stikstofbelasting zijn te bepalen, uitgaande van een stabiele toestand in de overige factoren. Bij het verkennen van de mogelijkheden om te kunnen compenseren voor een overmatige stikstofbelasting dient juist te worden gekeken naar een optimalisatie van die overige factoren, maar wel binnen reële grenzen. Dat is ook de werkwijze zoals die wordt bezien in de herstelstrategieën. Bij de inschatting van de gevolgen van het geplande beheer op de vogelsoorten is ervan uitgegaan dat de maatregelen ook daadwerkelijk gericht zijn op de wensen/eisen van de doelsoorten. Enkele voorbeelden van factoren die een rol kunnen spelen: x Met maaien, grazen, plaggen en branden kan stikstof worden afgevoerd. De intensiteit van deze werkzaamheden kan echter directe negatieve gevolgen hebben voor de vogelsoorten. Intensieve begrazing is bijvoorbeeld voor grondbroeders niet gewenst. x In natte terreinen vindt bij een hoge peilfluctuatie meer afvoer van stikstof plaats dan bij een lage peilfluctuatie. x Met vernatting met grondwater kunnen soms grote hoeveelheden stikstof (nitraat) worden aangevoerd. x Het kappen van bossen, de aanplant van bos of de ontwikkeling van bosranden kan lokaal grote invloed hebben op de lokale stikstofdepositie.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
25
3.4.1 Meinweg Nachtzwaluw (A224) Specifiek beheer is voor de nachtzwaluw niet omschreven. Wel zijn maatregelen genoemd voor de droge heide: beheer gericht op vergroten structuur en gradiëntsituaties. Tussen 1990 en 2004 is veel bos open gekapt waarvan nachtzwaluw positief op gereageerd lijkt te hebben. Effect beheer: Voldoende voor gunstige staat van instandhouding van de populatie. Boomleeuwerik (A246) Geen specifiek beheer. Zie verder droge heide: beheer gericht op vergroten structuur en gradiëntsituaties. Effect beheer: Voldoende voor gunstige staat van instandhouding van de populatie. Roodborsttapuit (A276) Geen specifiek beheer. Zie verder droge heide: beheer gericht op vergroten structuur en gradiëntsituaties. Effect beheer: Voldoende voor gunstige staat van instandhouding van de populatie. Vochtige heide (H4010) Langs Bovenloop Boschbeek: begrazing en kleinschalig plaggen Zandbergslenk: geen actief beheer. Tot 2008 begrazing met paarden. Daarna uitgerasterd tegen zwijnen vanwege onderzoek naar adder. Gagelveld: begrazing tot 2007. Kleinschalig plaggen, maaien en verwijderen bosopslag. Langs Nartheciumbeekje: handmatig bosopslag verwijderen. Effect beheer: Bovenloop Boschbeek: Voldoende voor gunstige staat van instandhouding, Zandbergslenk: uitrastering op termijn negatief voor type Gagelveld: beheer niet genoeg, slechte staat van instandhouding is te wijten aan verdroging Droge heide (H4030) Droge heide in het noorden van de Meinweg: begrazing met paarden en schapen. Incidenteel maaien en plaggen voor verbeteren van de vegetatiestructuur. Langs de Lange Luier: begrazing door Schotse hooglanders en schapen. Incidenteel maaien en plaggen voor verbeteren van de vegetatiestructuur. Periodiek verwijderen bosopslag. Effect beheer: Beheer over het algemeen voldoende voor gunstige staat van instandhouding. Beheer is onvoldoende voor tegengaan van overheersing door pijpenstrootje en Adelaarsvaren. Verbetering van de kwaliteit gewenst door voortzetting van begrazing en plaggen, maar vooral door verlaging van N-depositie.
Tabel 4.1. Inschatting van gevolgen van het reguliere en toekomstige beheer op de Vogelrichtlijnsoorten. +: soort reageert positief; =: soort blijft gelijk; -: soort leidt schade.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
26
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
Maatregel
te verwachten reactie van soort
Regulier beheer
Recente maatregelen
Nachtzwaluw
Boomleeuwerik
Roodborsttapuit
Extensief begrazen
-
=
=
kleinschalig plaggen
=
=
=
verwijderen bosopslag
=
=
=
incidenteel maaien
=
=
=
kappen van bos
+
+
+
plaggen/maaien vochtige
=
Nog te nemen maatregelen (Beheerplan) =
heide Zandbergslenk Omvormen naaldbos naar heide in
+
+
+
=
=
=
begrazen droge en vochtige heide, eikenbos
=
=
=
maaien droge en vochtige heide
=
=
=
bekalken na plaggen droge heide
+
+
+
inzijggebied Gagelveld Nog
te
nemen
maatregelen (herstelstrategie) Plaggen en chopperen droge en vochtige heide
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
27
3.4.2 Maasduinen Dodaars (A004) Beheer: Geen specifiek beheer voor deze soort. Venherstel, verbetering van de waterkwaliteit en verdrogingsbestrijding Effect beheer: Toename aantal broedparen heeft mogelijk te maken met verbeteren van de waterkwaliteit, bestrijden van verdroging en met natuurontwikkeling in de vorm van venherstel. Beheer voldoende voor het behoud van een gunstige staat van instandhouding. Geoorde fuut (A008) Beheer: Geen specifiek beheer voor deze soort. Venherstel, verbetering van de waterkwaliteit en verdrogingsbestrijding Effect beheer: Op veel locaties is het waterpeil in de afgelopen decennia voor de Geoorde fuut in gunstige zin door venherstel en verhoging van het waterpeil. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Nachtzwaluw (A224) Beheer: Heideherstelbeheer over grote oppervlaktes door plaggen en verwijderen van bos, extensieve begrazing met schapen en runderen. Bosrandbeheer langs heide. Zie ook beheer van Stuifzandheiden met struikhei (H2310) en Zandverstuivingen (H2330). Effect beheer: Laatste jaren toename van het aantal broedparen (51 paar in 2005). Beheer voldoende voor gunstige staat van instandhouding. Zwarte specht (A236) Beheer: In de bossen van Limburgs Landschap en de gemeente Bergen wordt een natuurtechnisch bosbeheer gevoerd ten behoeve van natuur en recreatie. Staatsbosbeheer beheert zijn bossen volgens de inzichten van het geïntegreerd bosbeheer waarbij ook houtproductie een doelstelling is. Effect beheer: Beheer voldoende voor gunstige staat van instandhouding (35 broedpaar). Boomleeuwerik (A246) Beheer: Er is over grote oppervlaktes heideherstelbeheer uitgevoerd door plagwerkzaamheden. Daarnaast vindt begrazing plaats met runderen en schapen. Verder wordt op verschillende plekken langs heidevelden bosrandbeheer toegepast.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
28
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
Effect beheer: De geaccidenteerde heideterreinen van de Maasduinen zijn een zeer geschikt broedgebied. In 1993 werd 162 paar geteld. Recentelijk lijkt de stand enigszins afgenomen. In de periode 1999-2003 werd het aantal geschat op 97 broedparen. Gezien de landelijke gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende (doelstelling 100 broedpaar). Oeverzwaluw (A249) Beheer: Er worden geen specifieke maatregelen uitgevoerd voor de oeverzwaluw Effect beheer: Geen relatie met stikstof. Sterke achteruitgang te verwachten door ontbreken van natuurlijke dynamiek op broedlocaties. De populatie hing samen met zandwinning. Deze zandwinning is inmiddels afgebouwd. Roodborsttapuit (A276) Beheer: Er is over grote oppervlaktes heideherstelbeheer uitgevoerd door plagwerkzaamheden. Daarnaast vindt begrazing plaats met runderen en schapen. Verder wordt op verschillende plekken langs heidevelden bosrandbeheer toegepast. Extensivering van het beheer van bermen, randen en slootkanten in het agrarisch gebied. Effect beheer: Effectief voor behoud van gunstige staat van instandhouding, effectief voor behoud van populatie (85 broedpaar). In 1999-2003 zijn de aantallen geschat op ca. 86 paar. Grauwe klauwier (A338) Beheer: Er is over grote oppervlaktes heideherstelbeheer uitgevoerd door plagwerkzaamheden. Daarnaast vindt begrazing plaats met runderen en schapen. Verder wordt op verschillende plekken langs heidevelden bosrandbeheer toegepast. Effect beheer: Uitbreiding van populaties in Limburg waarschijnlijk gevolg van uitbreiding in Ardennen en Eifel. Voor uitbreiding van het aantal broedpaar of verbetering van de kwaliteit van het leefgebied is herstel van kleine landschapselementen en extensief begraasde grazige vegetaties een belangrijke maatregel. Stuifzandheiden met struikhei (H2310) Dit type komt over 12 verschillende locaties voor. (n.b. gebied is niet aangewezen voor droge heide) Beheer: Gefaseerd, deels zeer kleinschalig, plaggen en begrazing met runderen, geiten en schapen (met herder) Effect beheer: De staat van instandhouding is overwegend matig en slechts plaatselijk goed te noemen
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
29
Zandverstuivingen (H2330) Beheer: Verwijderen van bosopslag. Daarnaast plaggen en extensief begrazen. Tussen 1994 en 2004 is het verspreidingsgebied vergroot door gerichte herstelmaatregelen zoals verwijderen van grove dennen en strooisel (Sprengenberg). Effect beheer: Terreinen dreigen dicht te groeien door beperkte omvang en hoge atmosferische depositie. Gunstige staat van instandhouding staat in relatie tot verspreiding en omvang in andere gebieden op hogere zandgronden Zwakgebufferde vennen (H3130) Beheer: Zorgdragen voor een natuurlijke peildynamiek. Daarnaast wordt op verschillende plaatsen venherstel uitgevoerd. Effect beheer: Dit type komt verspreid en matig ontwikkeld voor. Zure vennen (H3160) Beheer: Verwijderen van de bosopslag en plaggen van de oeverzone. Herstelmaatregelen in Driessenven en Rondven (2000 en 2001). Laatste jaren herstelmaatregelen in Quin, Driessenven, Rondven, Lelieven, Wolfsven, Meeuwenven, Heerenven, Geldersch Vlies, Mussenslenk, Valkenbergvennen en Centrale vennen. In Meeuwenven loopt een langjarig hersteltraject om te achterhalen welke herstelprocessen er in het geeutrofieerde ven spelen. Effect beheer: In aantal vennen is dit habitattype goed ontwikkeld en komt over een grote oppervlakte voor. Door verdroging en eutrofiering is de kwaliteit van een deel van de vennen matig. Vochtige heiden (H4010) Beheer: Plaggen, maaien of extensieve begrazing Effect beheer: Dit habitattype komt over een redelijke oppervlakte van de Maasduinen voor, maar de kwaliteit is voor een klein deel goed te noemen, de rest is matig. De dopheidebegroeiingen staan nog steeds onder druk door verdroging, vermesting en versnippering. In de periode 1994-2004 zijn geen significante ontwikkelingen opgetreden.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
30
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
Droge en vochtige heide (niet als habitattype) Nauwelijks aanwezig (<5% van de open gebieden) Tabel 4.2. Inschatting van gevolgen van het reguliere en toekomstige beheer op de Vogelrichtlijnsoorten. +: soort reageert positief; =: soort blijft gelijk; -: soort leidt schade.
Grauwe klauwier
=
=
=
=
=
=
=
geïntegreerd bosbeheer
=
=
=
=
kleinschalig plaggen
=
=
=
=
=
=
=
=
verwijderen bosopslag oevers vennen Recente maatregelen
Roodborsttapuit
=
+/-
+/-
herstel peildynamiek in vennen
+
+
venherstel
+
+
=
Oeverzwaluw
-
bosrandbeheer
Boomleeuwerik
Nachtzwaluw
begrazing
Dodaars Regulier beheer
Zwarte specht
te verwachten reactie van soort
Geoorde fuut
Maatregel
=
=
(2000-2011) =
plaggen
+
verwijderen naaldbos
+
-
+
+
=
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
nog te nemen maatregelen (Beheerplan) Verwijderen
bosopslag,
afstemmen
van
=
begrazingsregime op meer ontwikkeling van structuurrijke heide, kleinschalig plaggen maatregel 1
omvorming naaldbos naar heide en stuifzand opschonen vennen en uitbreiding
+ +
+
+
+
+
+
-
vochtige heide maatregel 2
venherstel op
+
voormalige landbouwgronden maatregel 3
tegengaan ontwatering
=
=
+
+
+
(uitwerking in GGOR) Nog te nemen maatregelen (Herstelstrategie) extra begrazen
-
=
-
extra plaggen
+
+
+
+
extra maaien
=
=
=
=
opslag verwijderen
=
+
+/-
+/-
verbeteren windwerking stuifzand door kappen
-
=
bos herstel hydrologie vennen
+
+
+
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
31
afvoer voedingsstoffen vennen
+
+
+
herstel buffercapaciteit
+
+
+
+/-
+/-
bosopslag vennen bekalken vochtige heide+ pioniersvegetatie
+
+
+
+
begrazen vochtige heide +pioniersvegetatie
+
+
+
+
plaggen vochtige heide+ pioniersvegetatie
+
+
+
+
maaien vochtige heide
+
+
verwijderen berken hoogveen
+
+
+/-
+/-
3.4.3 Weerter- en Budelerbergen Nachtzwaluw (A224) Beheer: Defensie: functioneel beheer t.b.v. militair gebruik. Hierbij worden geïsoleerde heidevelden opgehouden en hersteld en wordt open zand behouden. Daarnaast bosrandbeheer en open kappen van gesloten bos. Natuurmonumenten: heeft open plekken gekapt in Laurabossen, aansluitend op de paden, dit specifiek voor de nachtzwaluw. Begrazing en verwijderen van bosopslag in heide, de begrazingsdichtheid wordt afgestemd op optimale structuur. (Brabants en Limburgs Landschap: soort komt niet voor in beheergebied) Effect beheer: Effectief voor behoud van gunstige staat van instandhouding. Effectief voor behoud van populatie (ten minste 25 paar). In 2007 zijn 27 broedpaar geteld. Boomleeuwerik (A246) Beheer: Defensie: functioneel beheer t.b.v. militair gebruik. Hierbij worden geïsoleerde heidevelden opgehouden en hersteld en wordt open zand behouden. Daarnaast bosrandbeheer en open kappen van gesloten bos. Natuurmonumenten: heeft open plekken gekapt in Laurabossen, aansluitend op de paden, dit specifiek voor de nachtzwaluw. Begrazing en verwijderen van bosopslag in heide, de begrazingsdichtheid wordt afgestemd op optimale structuur. Limburgs Landschap: werkt op droge deel van Maarheezerveld aan geleidelijk creëren van open bosen heide landschap zodat een geschikt landschap ontstaat. Effect beheer: Effectief voor behoud van gunstige staat van instandhouding. Effectief voor behoud van populatie (ten minste 65 paar). In 2001/2006 is het aantal broedpaar op ongeveer 60-65 geschat (inclusief Brabantse deel). Roodborsttapuit (A Beheer: Defensie: functioneel beheer t.b.v. militair gebruik. Hierbij worden geïsoleerde heidevelden opgehouden en hersteld en wordt open zand behouden. Daarnaast bosrandbeheer en open kappen van gesloten bos. Natuurmonumenten: heeft open plekken gekapt in de Laurabossen, aansluitend op de paden, dit specifiek voor de nachtzwaluw. Begrazing en verwijderen van bosopslag in heide, de begrazingsdichtheid wordt afgestemd op optimale structuur.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
32
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
Limburgs Landschap: werkt op droge deel van Maarheezerveld aan geleidelijk creëren van open bosen heide landschap zodat een geschikt landschap ontstaat. Effect beheer: Effectief voor behoud van gunstige staat van instandhouding. Effectief voor behoud van populatie (ten minste 20 paar). In 2001/2006 is het aantal broedpaar op ongeveer 50-55 geschat (inclusief Brabantse deel).
Tabel 4.3. Inschatting van gevolgen van het reguliere en toekomstige beheer op de Vogelrichtlijnsoorten.
+: soort reageert positief; =: soort blijft gelijk; -: soort leidt schade. Maatregel
te verwachten reactie van soort Nachtzwaluw
Boomleeuwerik
Roodborsttapuit
=
=
=
begrazing van heide
=
=
=
verwijderen
+/-
+
+/-
+
=
+
=
+
+/-
+
+/-
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Regulier beheer functioneel beheer militair gebruik: open houden zand en heide
van bosopslag Recente maatregelen open plekken in bos kappen gradiënt bos-heide Maarheezerveld Nog te nemen maatregelen (Beheerplan) maatregel 2
omvorming nat bos (De Hoort) naar
maatregel 3
opschonen poel Bakewells Peelke
Veenbos Nog te nemen maatregelen (herstelstrategie) Verwijderen boomopslag Weerter- en Boshoverheide Plaggen stuifzand Weerter- en Boshoverheide Plaggen heide Weerteren Boshoverheide Kappen bos Weerteren Boshoverheide Frequenter plaggen droge terreinen Laurabossen Frequenter bosomvorming naar heide Laurabossen Frequenter (druk)begrazing leefgebied Laurabossen
Overige maatregelen hebben geen directe of indirecte betrekking op het leefgebied
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
33
3.4.4 Groote Peel Dodaars (A004) Beheer: Hydrologische maatregelen, vnl. vasthouden van regenwater gedurende winterperiode. Effect beheer: Effectief voor gunstige staat van instandhouding. Effectief voor behoud van populatie van tenminste 40 paar. Afgelopen jaren positieve trend. Jaarlijks minimaal 40, in 2004 57 paar waargenomen. Geoorde fuut (A008) Beheer: Hydrologische maatregelen, vnl. vasthouden van regenwater gedurende winterperiode. Effect beheer: Effectief voor gunstige staat van instandhouding. Effectief voor behoud van populatie van tenminste 40 paar. Positieve trend sinds jaren negentig. Doelstelling jaarlijks minimaal 40 broedpaar. In 1999 42 paar en in 2003 49 paar waargenomen. De laatste vier jaar is een sterke afname zichtbaar. Porseleinhoen (A119) Beheer: Hydrologische maatregelen, vnl. vasthouden van regenwater gedurende winterperiode. Effect beheer: Het porseleinhoen is van oudsher een onregelmatige broedvogel in dit gebied die in menig jaar ontbreekt. Doelstelling minimaal 5 broedpaar Roodborsttapuit (A276) Beheer: Begrazing op drogere terreindelen, plaggen voor het behoud van de openheid van de droge terreindelen. Verspreid over de heide worden enkele struiken en grote eiken gehandhaafd voor roodborsttapuit en nachtzwaluw. Bestrijden van berkenopslag. Blauwborst (A272) Beheer: Bestrijden van berkenopslag met prioriteit bij het openhouden van de potentiegebieden hoogveen en omringend gebied. Hier en daar solitaire boom en struweel sparen ten behoeve van blauwborst. Hydrologische maatregelen, vnl. vasthouden van regenwater gedurende winterperiode. 3.4.5 Deurnsche Peel & Mariapeel Dodaars (A004)) Beheer: Hydrologische maatregelen, vnl. vasthouden van regenwater gedurende winterperiode. Effect beheer: Effectief voor gunstige staat van instandhouding. Effectief voor behoud van populatie van tenminste 40 paar. Tussen 1999 en 2003 gemiddeld 33 territoria waargenomen.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
34
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
Nachtzwaluw (A224) Begrazing op drogere terreindelen, plaggen voor het behoud van de openheid van de droge terreindelen. Verspreid over de heide worden enkele struiken en grote eiken gehandhaafd voor roodborsttapuit en nachtzwaluw. Effect beheer: Aangezien de nachtzwaluw meer een broedvogel is van drogere heidevelden is de soort schaars. In de afgelopen jaren gaat het waarschijnlijk om enkele territoria, met een maximum in 1996. Het gebied draagt daarmee wel bij aan de draagkracht van de regio ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. Roodborsttapuit (A276) Beheer: Begrazing op drogere terreindelen, plaggen voor het behoud van de openheid van de droge terreindelen. Verspreid over de heide worden enkele struiken en grote eiken gehandhaafd voor roodborsttapuit en nachtzwaluw. Bestrijden van berkenopslag. Effect beheer: Sinds de jaren 80 is de soort sterk toegenomen, tot 120 paar in de periode 1999-2003, Van daarna zijn onvoldoende gegevens beschikbaar. Blauwborst (A272) Beheer: Bestrijden van berkenopslag met prioriteit bij het openhouden van de potentiegebieden hoogveen en omringend gebied. Hier en daar solitaire boom en struweel sparen ten behoeve van blauwborst. Hydrologische maatregelen, vnl. vasthouden van regenwater gedurende winterperiode. Effect beheer: Het aantal broedparen in de periode 1990-2003 ligt met 200 tot 350 ruim boven het gewenste niveau voor een sleutelpopulatie. Het beheer draagt voldoende bij aan de gunstige staat van instandhouding.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
35
Tabel 4.4. Inschatting van gevolgen van het reguliere en toekomstige beheer op de Vogelrichtlijnsoorten in de Groote Peel en de Deurnsche Peel en Mariapeel. +: soort reageert positief; =: soort blijft gelijk; -: soort leidt schade.
+
Blauwborst
+
Roodborsttapuit
Porseleinhoen
+
=
+
=
+
+
+
+/-
+/-
Nachtzwaluw
Geoorde fuut
te verwachten reactie van soort
Dodaars
Maatregel
Regulier beheer Hydrologische maatregelen, Vasthouden regenwater Begrazing, aangevuld met plaggen en maaien tbv openheid. Solitaire bomen/struiken sparen Kap berkenopslag Recente maatregelen (20002011) Compartimentering en opzetten waterpeil Deurnsche
+
+
=
+
+
+
=
+
Peel Compartimentering en opzetten waterpeil Grote Peel Kappen naaldbos Grote peel
+
+
+
=
+
+
+
+
nog te nemen maatregelen (Beheerplan) Compartimenteren grote plassen met hoogveenpotentie
+
+
+
Bos verwijderen rondom oude veenputten Mariapeel
+
+
+
Maatregelen voor gladde slang (omvorming van bos naar
+
heide, maken van corridors, openkappen van peelbanen, aanpassing van begrazing en maaibeheer) Nog te nemen maatregelen (herstelstrategie) Hydrologische maatregelen Groote Peel:
Dempen greppels en sloten
+
+
+
+
+
+
+
+
Compartimenteren door kadeaanleg Peilgestuurde drainage in bufferzone Aankoop en inrichting EHS bufferzone Inrichting bufferzone, gebied Mussenbaan
Hydrologische maatregelen Deurnsche Peel en Mariapeel
Dempen watergangen Fijnregeling afvoer en compartimentering Hydrologisch isoleren van sloten en kades die drainerend werken Hydrologisch isoleren van delen eutrofe Helenavaart, die infiltrerend werken Dempen
wijken
en
sloten
in
dekzandkoppen
Peilgestuurde drainage in bufferzone
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
36
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
Aankoop EHS in bufferzone Inrichting bufferzone Middengebied Opheffen onderbemaling Grauwveen en inrichten bufferzone Grauwveen Beheermaatregelen
Verwijderen berkenopslag en deel berkenbos
+
Verwijderen exoten (Trosbosbes) Extensief begrazen droge heide en droge delen van
=
+
+
+
+
+
herstellend hoogveen Kleinschalig maaien en plaggen
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
37
3.5 KRITISCHE DEPOSITIEWAARDEN VOOR BROEDVOGELS In vogelrichtlijngebieden zijn voor een aantal vogelsoorten populatiedoelstellingen geformuleerd, overeenkomend met een goede staat van instandhouding van het leefgebied. Eén van de factoren die een mogelijk negatieve invloed heeft op de populatiegrootte is een overmaat aan stikstofdepositie. Er zijn veel mogelijke manieren waarop deze stikstofdepositie een effect kan hebben op vogels. In het onderstaande wordt per soort een overzicht weergegeven van de mogelijke relaties van deze soort met stikstofdepositie. Ook wordt aangegeven welke onzekerheden er op dit vlak bestaan; er is nog een groot aantal kennislacunes. Uiteindelijk wordt aangegeven vanaf welke mate van stikstofdepositie er waarschijnlijk effecten op de soort gaan optreden; de kritische depositiewaarde (KDW). De kritische depositiewaarde is gedefinieerd als de hoeveelheid atmosferische stikstofdepositie die een ecosysteem over langere tijd verdragen kan zonder dat er significante schade optreedt aan de structuur of het functioneren van het systeem, volgens de huidige stand van kennis (o.a. van Dobben & Hinsberg, 2008; Bobbink e.a. 2011b). Deze KDW’s zijn voornamelijk gebaseerd op waargenomen effecten van stikstof op bodemprocessen (o.a. bodemverzuring, verhoogde mineralisatie en nitraatuitspoeling) en op de vegetatie (o.a. biomassaproductie, verschuivingen in soortensamenstelling). Indirect kunnen deze veranderingen onder invloed van een verhoogde stikstofdepositie een effect hebben op het leefgebied en voedselaanbod voor vogelsoorten. Voor een overzicht over de effecten van stikstof op de structuur en het functioneren van ecosystemen zie Bobbink e.a. (2012). De in dit rapport gehanteerde KDW’s zijn de in 2010 gereviseerde Europese empirisch vastgestelde KDW’s (Bobbink & Hettelingh, 2011a), waarbij de aangeven KDW zijn omgerekend van kg N/ha/jaar naar mol N/ha/jaar (afgerond op 10 mol). Deze empirische KDW’s zijn gebaseerd op significante uitkomsten van wetenschappelijke experimenten in het veld of in mini-ecosystemen waarin de toevoer van N-verbindingen is verhoogd. In het onderstaande wordt per soort aangegeven wat het (waarschijnlijke) effect is van overschrijding van deze KDW op de kwaliteit van het leefgebied. Per soort zal een vast format worden gehanteerd. Er wordt verkend of de voedselkwaliteit achteruit kan gaan door stikstofdepositie en er wordt gekeken naar de kwaliteit van het nestbiotoop en van het foerageerbiotoop. Voor de niet-broedvogels wordt alleen de kwaliteit van het slaapplaatsbiotoop beschouwd. Daarna is per soort en per terreintype een KDW worden vastgesteld. Deze KDW geeft aan boven welk stikstofdepositieniveau waarschijnlijk veranderingen optreden die effect hebben op de kwaliteit van het leefgebied van de specifieke vogelsoort. Deze KDW kan daardoor afwijken van de KDW’s zoals opgesteld voor de verschillende vegetatietypen (Bobbink & Hettelingh, 2011).
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
38
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
De stikstofgevoeligheid wordt voor de volgende soorten beschreven: Broedvogels
Niet-broedvogels - slaapplaatsen
Dodaars
Toendrarietgans
Geoorde fuut
Taigarietgans
Porseleinhoen
Kolgans
Nachtzwaluw
Kraanvogel
Zwarte specht Boomleeuwerik Oeverzwaluw Roodborsttapuit Blauwborst Grauwe klauwier
Voor stikstofgevoelige soorten is vervolgens het vermoedelijke effect van overschrijding van de in dit rapport vastgestelde KDW op het leefgebied in kaart gebracht. Overschrijding van deze KDW is vastgesteld voor de peiljaren 2010, 2018, 2024 en 2030. Op deze leefgebiedkaarten (zie bijlage 4) is uiteindelijk zichtbaar gemaakt waar de vastgestelde KDW wordt overschreden en dus het leefgebied van een soort door stikstof wordt aangetast. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen suboptimaal en optimaal leefgebied, waardoor er uiteindelijk 5 typen leefgebied zijn onderscheiden: x ongeschikt leefgebied (type 1); x suboptimaal leefgebied (type 2); x gedegradeerd suboptimaal leefgebied (type 2a); x optimaal leefgebied (type 3); x gedegradeerd optimaal leefgebied (type 3a). In de teksten is onder het kopje “suggesties voor aanpassing HSI-waarde” een schatting aangegeven van de kwantitatieve relatie tussen overschrijding van de KDW en mate van degradatie van het leefgebied. Op dit gebied is er echter sprake van een groot aantal kennislacunes. Deze suggesties voor een kwantitatieve relatie zijn daarom niet verwerkt in de kaarten. Ze kunnen wel dienen als uitgangspunt voor een verdere discussie over de stikstofgevoeligheid van vogelsoorten. Bij de soortbeschrijvingen worden vooraf de relaties tussen stikstofdepositie en de populatieontwikkeling van broedvogels nader weergegeven.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
39
3.6 RELATIES TUSSEN VOGELS EN STIKSTOFDEPOSITIE Voedselkwaliteit De voedselkwaliteit kan door stikstofdepositie en/of verzuring op verschillende manieren worden beïnvloed. Door stikstofdepositie vindt ophoping van stikstofrijke aminozuren in planten plaats en ontstaat juist een tekort aan andere aminozuren. Hogerop in de voedselketen kan hierdoor een tekort aan essentiële aminozuren ontstaan, zoals is aangetoond voor Sperwers die op arme zandgronden broeden (van der Burg, 2002). Dit resulteert in een vitamine B2 te kort. Dit werkt bij deze soort door via de voedselketen: rupsen eten eikenbladeren, rupsen worden door mezen gegeten, die weer een prooi vormen voor Sperwers. Mogelijk kan dit bij andere langlevende soorten ook optreden. Bij de relatief kort levende Koolmezen werden geen effecten vastgesteld. Verschuivingen in aminozuursamenstelling van planten op verzuurde bodems is aangetoond vanaf ongeveer 1070 mol N/ha/jaar (Sphagnum (o.a. Tomassen e.a. 2003), Pinus sylvestris (van Dijk & Roelofs, 1988). Door verzuring kan kalkgebrek ontstaan, wat resulteert in kleinere legsels en eieren met dunnere schalen. Dit is bijvoorbeeld aangetoond voor Koolmees, Pimpelmees, Zwarte mees en Boomklever (Graveland, 1993). Bij Zwarte stern is een gebrekkige botaanleg aangetoond wanneer ze foerageren in zure wateren (Beintema, 1997). Op verzuurde bodems is extra kalk in het broedseizoen, in de vorm van bijvoorbeeld slakkenhuisjes of pissebedden, veel minder aanwezig. Deze verzuring kan op droge bodems mede door stikstofdepositie worden veroorzaakt en in stand gehouden (zie onder het kopje ”verzuring droge bodems”). Ten tijde van het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen had vrijwel alle verzuring al plaatsgevonden; verdere verzuring van nog niet verzuurde delen vindt nauwelijks plaats en is dus geen waarschijnlijke reden voor recente achteruitgang van soorten. Wel kan bij het niet halen van de instandhoudingsdoelen worden gekeken of maatregelen tegen verzuring (op verzuurde delen) kunnen bijdragen aan het alsnog halen van de doelen. Temeer daar bij langlevende soorten de effecten van verzuring vertraagd kunnen doorwerken. Vergrassing & verdwijnen open bodem Een toename van de biomassa op arme zandgronden heeft via meerdere wegen effect op de kwaliteit van het leefgebied. Open, snel opwarmende plekken verdwijnen waardoor thermofiele prooidieren achteruit gaan. Ook worden korte vegetaties door veel vogels gebruikt om op de bodem naar prooidieren te zoeken. Voor zover deze prooidieren door de vergrassing al niet verdwijnen, worden ze veel minder zichtbaar. Toename van bovengrondse biomassa vindt op droge, voedselarme zandgronden, bijvoorbeeld stuifduinen, al plaats bij een stikstofdepositie van 570-1070 mol N/ha/jaar. Aan de andere kant zorgt enige dynamiek (verstuiving, vergraving, begrazing) ervoor dat open plekken minder snel dichtgroeien. Een KDW van 1070 mol N/ha/jaar lijkt daarom aannemelijk. Ook zijn er complexe interacties mogelijk, zoals aangetoond is voor de Grauwe klauwier. In veel terreinen bestaat een belangrijk deel van het voedsel uit bladsprietkevers, waarvan de larven leven van jonge wortels die open, zandige plekken koloniseren. Door stikstofdepositie neemt het aandeel van zandige plekken, jonge wortels en dus het aandeel bladsprietkevers in het menu sterk af (van Duinen e.a., 2004). Toename van bovengrondse biomassa vindt in stuifduinen al plaats bij een stikstofdepositie van 570-1070 mol N/ha/jaar en tegelijkertijd zal ook de verhouding jonge/oude wortels wijzigen. Een ondergrens van 710 mol N/ha/jaar lijkt daarom een aannemelijk uitgangspunt voor stuifduinen. Bladsprietkeverlarven komen (of kwamen) echter ook massaal voor in allerlei typen schrale graslanden. Over de relatie met stikstof is hier weinig tot niets bekend. Wijziging bosondergroei & kapvlakten Vogels vinden in bossen vaak een rust- of nestbiotoop. Dat zijn vaak beschaduwde plekken, die weinig hinder ondervinden van stikstofdepositie. De zonnige plekken (kapvlakten, open plekken, bosranden) zijn vaak juist belangrijk als foerageerbiotoop, en in het bijzonder de snel opwarmende
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
40
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
plekken met een lage vegetatie. Dergelijke plekken zijn juist wel gevoelig voor stikstofdepositie. Daar komt bij dat juist bosranden veel stikstof invangen (Paffen, 1990). Aan de andere kant zal de vegetatie hier minder snel reageren op verhoogde stikstofdepositie, omdat er toch een groot deel van de dag schaduwrijke omstandigheden heersen en lichtlimitatie dus een rol speelt. De inschattingen voor stikstofgevoeligheid lopen sterk uiteen. Voor droge bosranden geven van Dobben & Hinsberg (2008) een waarde van 1860 mol N/ha/jaar op. Voor dennenbossen in de gematigde bossen geven Bobbink e.a. (2008) een waarde op van 360-1070 mol N/ha/jaar en voor loofbossen 710-1430 mol N/ha/jaar. De lage waarde voor dennenbossen is vooral gebaseerd in wijzigingen in de mos- en korstmosondergroei, die meestal geen direct effect hebben op vogels. Vanaf een waarde van 1070 mol N/ha/jaar treden er dus waarschijnlijk duidelijke effecten op, voornamelijk door vergrassing en verruiging.
Verzuring droge bodems In de tweede helft van de vorige eeuw heeft vooral op de zandgronden een dramatische verzuring plaatsgevonden. Deze werd grotendeels veroorzaakt door zwaveldepositie. Echter, op droge bodems draagt ook stikstofdepositie bij aan bodemverzuring. Dit is vooral afhankelijk van de verhouding tussen ammonium en nitraat in de depositie. Nitraat wordt door planten opgenomen, waarbij juist zuur geconsumeerd wordt, of spoelt uit naar het grondwater. Ammonium kan aan de bodem gebonden worden, door planten worden opgenomen (waarbij zuur geproduceerd wordt) of omgezet worden in nitraat (waarbij 2x zo veel zuur geproduceerd wordt) en vervolgens uitspoelen. Vooral in bosbodems vindt soms veel nitrificatie plaats en dus verzuring. Zie verder onder “voedselkwaliteit”. Verzuring natte systemen Op permanent natte bodems vindt vrijwel geen verzuring als gevolg van stikstofdepositie plaats. Nitrificatie van ammonium treedt daar niet op, vanwege zuurstofgebrek. Vaak verlaat het stikstof het systeem niet in de vorm van uitspoelend nitraat, maar in de vorm van gasvormig stikstof. Het lijkt dus niet nodig om apart voor verzuring een KDW-waarde op te stellen. Verzuring kan wel plaatsvinden door de aanvoer van sterk verzuurd grondwater (zie onder “nitraatuitspoeling en grondwaterkwaliteit”). Nitraatuitspoeling en grondwaterkwaliteit Een tot nu toe onderbelicht effect van stikstofdepositie bestaat uit de gevolgen van de nitraatuitspoeling uit droge bodems (zie “verzuring droge bodems”). Nitraat is na zuurstof de sterkste veel voorkomende oxidator in water. In het zuurstofloze grondwater heeft dit nitraat twee belangrijke effecten. Ten eerste zorgt het voor de oxidatie van opgelost, gereduceerd, tweewaardig ijzer. Hierdoor slaat dit ijzer neer als ijzerhydroxide, waardoor de concentratie ijzer in het grondwater daalt. Ook wordt bij deze oxidatie zuur geproduceerd. Een tweede effect treedt op wanneer zich in de bodem ijzer-zwavel verbindingen (m.n. pyriet, FeS2) bevinden. Ook deze worden geoxideerd, waarbij zuur gevormd wordt. Daarbij wordt oplosbaar sulfaat gevormd en hierdoor wordt het grondwater verrijkt met sulfaat. Systemen die normaal dus door ijzerrijk en enigszins gebufferd water worden gevoed, krijgen door nitraatuitspoeling te maken met de aanvoer van zuurder en ijzerarm water, wat bovendien veel sulfaat bevat. Dit sulfaat kan leiden tot interne eutrofiering, algenbloei, verminderde groei van wortelende waterplanten en helofyten en sterke pH schommelingen. Ook kunnen helofyten minder diep groeien. Tenslotte stimuleert sulfaataanvoer ook de afbraak van organisch materiaal, waardoor makkelijk zuurstofloze condities ontstaan boven de bodem. Deze zijn nadelig voor vooral de grotere soorten macrofauna. Veel van deze effecten worden ook veroorzaakt door verdroging of bemesting en zijn daar dus vaak sterk mee verweven. Verhoogde nitraatuitspoeling vindt in bossen al plaats bij stikstofdeposities van 710 mol N/ha/jaar (Bobbink e.a., 2011). Het uiteindelijke effect op natte ecosystemen is onder meer afhankelijk van het
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
41
percentage bos in het inzijggebied, de mate van nitrificatie in de bosbodem, de gehalten aan ijzer en pyriet in de grondwaterbaan en de peilfluctuatie in het natte systeem. Slibvorming & ammoniumophoping Als gevolg van stikstofdepositie ontstaat uiteindelijk vaak een dikke, ammoniumrijke sliblaag in vennen. Dit verhindert de groei van wortelende waterplanten en remt de groei van helofyten, vooral in dieper water. Bij droogval wordt ammonium omgezet in nitraat, waarbij ook versterkte verzuring op kan treden. Ook is het zuurstofverbruik boven sliblagen vaak groot, wat ongunstig is voor macrofauna en waarschijnlijk vooral voor grotere soorten. Voor basenrijke moerassen is een KDWwaarde voorgesteld van 1070-2140 mol N/ha/jaar. Aangezien voor de vogels niet zozeer een verschuiving in soortensamenstelling van belang is, maar vooral de achteruitgang van moerasvegetatie als geheel, wordt hier 2140 mol N/ha/jaar aangehouden.
3.7 VOGELRICHTLIJNSOORTEN EN STIKSTOFDEPOSITIE 3.7.1 Dodaars (A004) Leefgebied De Dodaars foerageert op ondiepe voedselarme tot voedselrijke wateren met een weelderige oevervegetatie. Het voedsel, bestaande uit insecten, schaaldieren en kleine visjes, wordt op 1 tot 2 m diepte op zicht gezocht. Voedselkwaliteit Het leefgebied van de Dodaars betreft in Limburg deels gebufferde en vaak ook fosfaatrijkere vennen waar het onwaarschijnlijk is dat een hoge stikstofdepositie leidt tot wijzigingen in de aminozurensamenstelling in de vegetatie en prooidieren en daarmee tot een achteruitgang van de voedselkwaliteit. Een deel van het leefgebied betreft zure vennen, waar zo’n achteruitgang mogelijk wel speelt. Ook in zure, visloze vennen kan Dodaars talrijk zijn, zoals in de Overasseltse en Hatertse vennen, het Dwingelderveld en het Bargerveen. Het voedsel moet hier voornamelijk bestaan uit grote insectenlarven. De voedselkwaliteit van deze prooidieren is ook na verzuring en hoge stikstofdepositie kennelijk voldoende. Nestbiotoop Dodaarzen bouwen het nest veelal in dichte riet of zeggenvegetaties of op losse pollen Pitrus in ondiep water (< 1 m). Het betreft in Limburg overwegend met fosfor verrijkte vennen waar een hoge stikstofdepositie weinig effect op de structuur van het nestbiotoop zal hebben. Een depositie van meer dan 2140 mol N/ha/jaar leidt in fosfaatarme vennen mogelijk wel tot vorming van een ammoniumrijke sliblaag, waardoor helofyten minder diep in het water kunnen groeien. Ook aanvoer van door nitraatuitspoeling beïnvloed grondwater draagt in wisselende mate bij aan dit effect. Foerageerbiotoop Dodaars is afhankelijk van het voorkomen van voldoende dichtheden van vrij grote prooidieren, zoals grote ongewervelden en kleine visjes. Deze dichtheden kunnen alleen worden bereikt wanneer de primaire productie in het ven relatief groot is. Deze primaire productie wordt in vennen geremd door de beperkte aanwezigheid van stikstof, fosfor en/of koolstof. Stikstof is onder de Nederlandse omstandigheden nog zelden een beperkende factor, zodat in de praktijk nu twee typen voor Dodaars geschikte vennen kunnen worden onderscheiden: met fosfaat verrijkte vennen of vennen met een hogere beschikbaarheid van kooldioxide. Verrijking met fosfaat treedt vooral op door inlaat van fosfaatrijk water of door de aanwezigheid van grote aantallen watervogels; vroeger vooral meeuwenkolonies en tegenwoordig vooral ganzen.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
42
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
Wanneer de fosfaatconcentraties in de waterlaag te groot worden, kan sterke algenbloei optreden en wordt het voor Dodaars moeilijk om de prooi te vinden. Stikstofdepositie speelt hier hooguit een kleine rol. Verrijking met kooldioxide treedt op door een sterke invloed van grondwater of door nalevering van kooldioxide uit afbrekend slib. In dit type ven kan aanvoer van sulfaatrijk grondwater leiden tot interne eutrofiering en algenbloei. Ook kan ammoniumophoping leiden tot een hogere zuurstofconsumptie. Beide processen leiden tot lagere prooidichtheden. De belangrijkste oorzaak voor een verslechtering van het foerageerbiotoop is voortgaande vermesting waardoor het water vertroebelt (algenbloei), er een verschuiving in vissamenstelling optreedt (toename witvissoorten) en een afname van ondergedoken vegetatie (afname aquatische ongewervelden). Daarnaast heeft ook de sterke verzuring in recente verleden waarschijnlijk tot een afname geleid. Wanneer vennen eenmaal volkomen verzuurd zijn, stort de ondergedoken vegetatie van Knolrus en veenmossen in als gevolg van een sterke afname van de concentratie kooldioxide. Daarmee neemt ook de prooidichtheid sterk af. Er zijn dus drie typen vennen ongeschikt voor Dodaars; van nature koolstofarme vennen, zwaar vermeste vennen en sterk verzuurde vennen. Stikstofdepositie levert een bijdrage aan de instandhouding van de zwaar bemeste, respectievelijk sterk verzuurde toestand en draagt zodoende wel bij aan een verminderde geschiktheid van vennen voor Dodaars. Aan de andere kant kan de vermestende werking ook de productie aanjagen en accumulatie van slib bevorderen, en zodoende positief uitpakken. Kritische Depositie Waarde (KDW) De zeer lage KDW van 210-710 mol N/ha/jaar voor vennen lijkt niet direct van toepassing op Dodaars. Deze is vooral gebaseerd op de achteruitgang van isoetide waterplanten. Wel kunnen bij hogere depositiewaarden de hierboven genoemde effecten optreden. Voor voedselrijke wateren, zoals vennen met een meeuwenkolonie of wateren met sterke landbouwinvloed, zijn er geen gronden om een KDW te veronderstellen. Voor voedselarmere wateren gaat het nest- en foerageerbiotoop achteruit bij meer dan 2140 mol N/ha/jaar (slibvorming en ammoniumophoping). Indien er sprake is van een intrekgebied voor grondwater waarin veel bos aanwezig is, is er vanaf 710 mol N/ha/jaar (nitraatuitspoeling, verzuring) enige invloed mogelijk. Suggestie voor aanpassing Habitat Suitability Index (HSI-waarde) De HSI waarde voor Dodaars hoeft niet te worden aangepast voor de voedselrijkere en beter gebufferde wateren. Voor voedselarme, zure of zeer zwak gebufferde wateren, voornamelijk vennen, kan worden uitgegaan van een reductie van de HSI-waarde van 0% bij 2140 mol N/ha/jaar tot 50% bij 2860 mol N/ha/jaar. Deze laatste waarde is langdurig voorgekomen in de jaren tachtig, waarbij in vrijwel alle vennen van dit type sterke verzuring plaatsvond en uiteindelijk vrijwel verdwijnen van wortelende waterplanten. Indien het intrekgebied vooral uit bos bestaat, kan een extra afwaardering van de HSI-waarde plaatsvinden variërend van 0% bij 710 mol N/ha/jaar tot 50% bij 2860 mol N/ha/jaar. Beheer De hierboven genoemde effecten van stikstofdepositie op het grondwater worden vaak ook veroorzaakt door verdroging. Verbetering van de hydrologie zou in dergelijke gevallen kunnen compenseren voor overschrijdingen van de KDW. Het verwijderen van bos uit het inzijggebied draagt bij aan een verbeterde grondwatertoestroom en bovendien vindt er dan minder invang van stikstof en nitraatuitspoeling naar het grondwater plaats. Ook wordt in sommige gevallen het grondwater vervuild door nitraatuitspoeling uit de landbouw en kan aanpassing van het landgebruik dus compenseren voor een hoge stikstofdepositie.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
43
3.7.2 Geoorde fuut (A008) Leefgebied De Geoorde fuut foerageert op ondiepe voedselarme tot voedselrijke wateren met een weelderige, maar niet te hoge oevervegetatie van bijvoorbeeld Pitrus of riet en een vlakke, geleidelijk aflopende oever. Het voedsel bestaat voornamelijk uit ongewervelden (hoofdmenu), kleine vissen en amfibieën. Voedselkwaliteit Het leefgebied van de Geoorde fuut betreft in Limburg deels gebufferde en vaak ook fosfaatrijkere vennen waar het onwaarschijnlijk is dat een hoge stikstofdepositie leidt tot wijzigingen in de aminozurensamenstelling in de vegetatie en prooidieren en daarmee tot een achteruitgang van de voedselkwaliteit. Een deel van het leefgebied betreft zure vennen, waar zo’n achteruitgang mogelijk wel speelt. Dit zijn vaak zure, visloze wateren. Het voedsel bestaan hier uit grote insectenlarven. Verzuring of stikstofdepositie leiden hier kennelijk niet automatisch tot een afname van de voedselkwaliteit. Nestbiotoop Het nest van de Geoorde fuut, bestaande uit plantaardig materiaal en wordt verankerd aan omringende vegetatie. Het nestbiotoop is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Een meerderheid van de vennen waarop geoorde futen voorkomen kennen (of kenden) ook een meeuwenkolonie. De reden voor dit verband is onduidelijk, maar mogelijk bieden de meeuwen enige bescherming voor de soort. Foerageerbiotoop Het foerageerbiotoop betreft in Limburg vooral vennen en veenwateren met een oppervlakte van 2 – 3 ha, met een niet te hoge oevervegetatie. Geoorde fuut is afhankelijk van het voorkomen van voldoende dichtheden van vrij grote prooidieren, vooral libellenlarven. Hoge dichtheden aan libellenlarven treden ook (soms juist) op in verzuurde en verrijkte vennen en hoogveenwateren, ook als er vrijwel geen vegetatie aanwezig is (Dijkstra e.a., 2002). Wel is het doorzicht in deze wateren door allerlei oorzaken vaak slecht, waardoor de prooi moeilijk te vinden is. Veel van de beste broedbiotopen worden gevormd door dergelijke wateren, die bovendien in de loop van de zomer bijna droogvallen. Alleen al in het Bargerveen, de Groote Peel, de Engbertsdijkvenen en het Groot Meer bij Ossendrecht bevindt zich de halve broedpopulatie van Nederland. Het foerageerbiotoop bestaat hier uit ondiep, in de loop van de zomer soms droogvallend water, met verspreid wat Knolrus en Pitrus. Dergelijke biotopen varen wel bij atmosferische stikstofdepositie. Ook de sterker met fosfaat verrijkte vennen met een (voormalige) meeuwenkolonie zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie. Kritische Depositie Waarde (KDW) Het leefgebied van de Geoorde fuut is niet gevoelig voor stikstofdepositie.
Beheer De hoge dichtheden aan libellenlarven in vernatte hoogveenterreinen, zoals de Groote Peel, zijn mogelijk tijdelijk. De plassen danken hun verhoogde voedselrijkdom waarschijnlijk voor een groot deel aan de sterke uitdroging en mineralisatie van het veen tijdens de drooglegging. Verdere ontwikkeling richting hoogveen leidt waarschijnlijk tot vastlegging van voedingsstoffen en lagere dichtheden aan prooidieren.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
44
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
3.7.3 Porseleinhoen (A119) Leefgebied Het Porseleinhoen broedt in alle typen moeras, van voedselrijk tot arm. In Limburg lijken vooral vennen en nat hoogveen relevant. Het belangrijkste kenmerk is een (ten dele) lage kruidachtige vegetatie in een permanent natte situatie met water van ongeveer 10-35 cm diep. Een overjarige vegetatie van biezen, zeggen, lisdodden en andere moerasplanten voldoet het best (hoogte 0,5-1 m). Voedselkwaliteit Het Porseleinhoen is een alleseter, met de nadruk op aquatische insecten (larven), slakken, jonge scheuten, wortels en zaden van waterplanten. Voedsel wordt gezocht in niet te dichte moerasvegetatie vlakbij de nestplaats met zeer ondiep water tot 15 cm. Er zijn geen aanwijzingen dat een hoge stikstofdepositie leidt tot een achteruitgang van de voedselkwaliteit voor de Porseleinhoen, maar hier is geen onderzoek naar gedaan . Nestbiotoop Het nest ligt in dichte pollen (riet, zeggen, grassen) in of nabij ondiep water. Een hoge stikstofdepositie zal geen effect hebben op de structuur van het nestbiotoop van het Porseleinhoen. Foerageerbiotoop Het foerageerbiotoop van het Porseleinhoen in Limburg wordt vooral gevormd door grotere vennen met veel grote helofyten en hoogveenplassen met vooral Pitrus, die door vernattingsmaatregelen tamelijk recent zijn ontstaan. In de hoogveenplassen foerageert het Porseleinhoen vooral in de droogvallende, deels met Pitrus begroeide delen. Deze zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie en worden er eerder door bevorderd. De vennen en moerassen waarin Porseleinhoen voorkomt, worden vaak gevoed door grondwater. Stikstofdepositie kan door uitspoeling van nitraat en vervolgens oxidatie van pyriet leiden tot een sterk verhoogd sulfaatgehalte in het grondwater in het intrekgebied. Hierdoor kan in het moeras juist pyrietvorming, interne eutrofiering en achteruitgang van grote helofyten plaatsvinden. Het gevormde pyriet kan vervolgens bij droogval weer oxideren. Droogvallende delen kunnen hierdoor sterk binnen enkele weken sterk verzuren, waardoor de kwaliteit van het foerageerbiotoop in onbekende mate afneemt. Deze afname is op lange termijin waarschijnlijk klein, omdat onder invloed van verzuring vaak pitrusvegetaties ontstaan en ook deze zijn geschikt als foerageerbiotoop. Kritische Depositie Waarde (KDW) Vennen en hoogvenen zijn voor stikstof gevoelige systemen en kennen een lage KDW tussen 360710 mol N/ha/jaar. Het nest- en foerageerbiotoop voor het Porseleinhoen komt minstens zo veel voor in vennen en hoogvenen waar de KDW reeds overschreden is. Alleen daar waar het foerageerbiotoop bestaat uit riet- en zeggenvegetaties, is een negatieve invloed van atmosferische stikstofdepositie mogelijk via nitraatuitspoeling naar het grondwater indien een groot deel van het intrekgebied van het grondwater uit bos bestaat. Deze effecten treden waarschijnlijk pas op bij een forse nitraatuitspoeling, gestuurd door een (vrij) hoge stikstofdepositie op een bosrijk inzijggebied zoals deze is waargenomen vanaf een waarde van 1430 mol/N/ha/jaar. Suggestie voor aanpassing Habitat Suitability Index (HSI-waarde) De HSI-waarde hoeft alleen te worden aangepast voor leefgebied in door grondwater gevoede en niet te sterk vermeste vennen. In deze gevallen kan de waarde gereduceerd worden met 0% bij 1430 mol/N/ha/jaar tot 50% bij 2860 mol N/ha/jaar. Het is niet waarschijnlijk dat bij forse overschrijding het hele biotoop verloren zal gaan.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
45
Beheer Het teveel aan stikstof en zwavel kan met een uitgekiend peilbeheer worden verminderd; in het bijzonder door het stimuleren van enige droogval in de zomer. De stikstofverliezen naar de lucht kunnen worden gestimuleerd en zwavel kan door droogval worden gemobiliseerd en via doorspoeling worden afgevoerd. De mogelijkheden zijn echter beperkt omdat door waterafvoer ook de kans op verdroging toeneemt.
3.7.4 Nachtzwaluw (A224) Leefgebied Het leefgebied van de Nachtzwaluw bestaat uit deels dichtgegroeide zandverstuivingen met nietvergraste bodem, boomheiden, heidevelden met boomgroepen of vliegdennen, kapvlakten en brandvlakten (> 1,5 ha). Soms gaat het ook om brandgangen of brede zandpaden in dennenbossen, zandopduikingen of droge delen van hoogvenen met hooguit korte vegetatie. Daarnaast wordt waarschijnlijk door een deel van de vogels naar voedsel gezocht in agrarisch gebied grenzend aan de hiervoor beschreven biotopen: dit onderdeel van het leefgebied is niet opgenomen in de leefgebiedkaarten; dit heeft echter geen invloed op de analyse van de sikstofinvloeden omdat hier geen effect van stikstofdepositie worden verwacht. Het broedterritorium wordt op 25-100 ha geschat. De soort is warmteminnend, belangrijk is een zandige droge bodem en open onbegroeide snel opwarmende plekken. Het voedsel van de Nachtzwaluw bestaat uit vliegende, nachtactieve insecten die in de vlucht worden buitgemaakt. Nachtvlinders vormen hierbij het grootste aandeel. Voedselkwaliteit De Nachtzwaluw foerageert langs bosranden alleen op open, weinig productieve zandgrond. Deze zandgrond is fosfaatarm en verzuringsgevoelig. Het is mogelijk dat onder invloed van een hoge stikstofdepositie wijzigingen in de N:P ratio en/of verzuring leiden tot een achteruitgang van de voedselkwaliteit van de vegetatie. Dit heeft waarschijnlijk ook effect op de aantallen prooidieren en mogelijk ook de gehalten aan essentiële stoffen in prooidieren. De afname van de Nachtzwaluw in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw en de daarop volgende toename vertoont een opvallende correlatie met de toename en vervolgens afname van de zure depositie (als gevolg van zwavel). De zuurdepositie is de laatste decennia sterk afgenomen, als gevolg van de afgenomen zwaveldepositie. Wel vindt er nauwelijks herstel van buffering plaats in (in het verleden) sterk verzuurde bodems. Stikstofdepositie draagt in wisselende mate ook bij aan bodemverzuring, afhankelijk van de verhouding nitraat en ammonium in de depositie en de mate van nitrificatie van ammonium in de bodem. Op plekken met een hoge ammoniumdepositie uit de lucht en een sterke nitraatuitspoeling naar het grondwater, vindt sterke verzuring plaats. Mogelijk wordt de voedselkwaliteit dus beïnvloed door verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Nestbiotoop Het nestbiotoop van de Nachtzwaluw is in bossen langs brandgangen, brede zandpaden of andere open plekken, op heiden vaak op een kale plek onder een boom, maar soms ook `willekeurig´ op een kale plek midden op de hei. In bossen kan een hoge stikstofdepositie leiden tot het versneld dichtgroeien van open plekken. De KDW voor zure bossen is vastgesteld op 360-1070 mol N/ha/jaar, maar vlakdekkende vergrassing (of groei van Bramen, Stekelvarens, Adelaarsvaren e.d.) van de ondergroei treedt pas op bij een sterkere depositie; vermoedelijk ca. 1070 -1430 mol N/ha/jaar. Sterk beschaduwde delen zullen ook dan niet vergrassen, maar zijn voor de warmteminnende Nachtzwaluw vermoedelijk ongeschikt als nestbiotoop. In droge heiden kan een overschrijding van de KDW (710-1430 mol N/ha/jaar) leiden tot vergrassing met Bochtige smele of tot een sterke ontwikkeling van Grijs kronkelsteeltje, waardoor er minder geschikte plekken voor nestgelegenheid
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
46
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
ontstaan. Het is echter niet waarschijnlijk dat hierdoor snel een tekort aan geschikt nestbiotoop ontstaat. Foerageerbiotoop Voedsel wordt gezocht langs bosranden, boven heide, bos, braakliggende gronden en ook in aangrenzend agrarisch gebied. De keuze lijkt te worden bepaald door de aanwezigheid van grote aantallen nachtinsecten, die met de grote, opengesperde bek tamelijk willekeurig worden gevangen. Mogelijk wordt de dichtheid aan prooidieren negatief beïnvloed door verzuring en stikstofdepositie. Op kapvlakten speelt vooral de verzuring en stikstofophoping in de humuslaag van het bos een grote rol. Na kap vindt versnelde mineralisatie plaats en hiervan profiteren o.a. Braam, Duinriet en soms ook Adelaarsvaren. De gevolgen voor de dichtheden aan prooidieren zijn onbekend. Geleidelijke bosovergangen zijn belangrijk voor de soort en onder invloed van stikstof zal de boomgroei worden gestimuleerd. Daarbij komt dat bosranden veel stikstof invangen waardoor de totale stikstofdepositie toeneemt en daarmee ook de effecten versterken. Het foerageerbiotoop blijft dus minder lang geschikt. Voor het natuurdoeltype 3.52, zoom mantel en droog struweel van de hogere zandgronden, is binnen de PAS herstelstrategieën een KDW van 1800 kmol/ha/jaar opgesteld. Kritische Depositie Waarde (KDW) De voedselkwaliteit wordt mogelijk aangetast door verzuring en deze verzuring is deels veroorzaakt door atmosferische stikstofdepositie. In de praktijk is er een daling gaande van de stikstofdepositie en zuurdepositie, maar elke verhoging boven de natuurlijke achtergrondwaarde vertraagt een herstel van de buffering. De KDW verschilt vermoedelijk per biotoop, hier wordt onderscheid gemaakt tussen heiden, bosranden en kapvlakten. Op droge heide, en in mindere mate ook vochtige heide en heischrale graslanden zorgt vlakdekkende vergrassing voor achteruitgang van nest- en foerageerbiotoop. Deze treedt op vanaf 1430 mol N/ha/jaar. Langs bosranden gebeurt hetzelfde, maar aangezien bosranden meer stikstof invangen, ligt de depositie hoger. De KDW-waarde wordt hierdoor eerder overschreden. Ditzelfde geldt ook voor hoogveenbosjes, die vaak grotendeels uit rand bestaan. Hier gaan we uit van 1070 mol N/ha/jaar. Op kapvlakten treedt verruiging op door uit de strooisellaag vrijkomend stikstof. Dit stikstof hoopt zich al bij lage depositiewaarden op: 710 mol N/ha/jaar, maar het is niet bekend of geringe verruiging ook direct effect heeft op met name de prooidierdichtheid. Voor kapvlakten wordt daarom dezelfde KDW aangehouden als voor bosranden. De effecten van stikstofdepositie op de dichtheid aan prooidieren zijn in het algemeen onbekend, wat een belangrijke kennislacune betekent. Suggestie voor aanpassing Habitat Suitability Index (HSI-waarde) Voor heide, heischrale graslanden en stuifzand wordt een achteruitgang voorgesteld van 0% bij 1430 mol N/ha/jaar tot 50% bij 2860 mol N/ha/jaar en daarboven. Voor bosranden loopt dit van 0% bij 1070 mol N/ha/jaar tot 50% bij 2140 mol N/ha/jaar. Voor kapvlakten loopt dit van 0% bij 710 mol tot 25% bij 2140 mol N/ha/jaar. Hierbij wordt er dus vanuit gegaan dat zwaar vergraste heiden en bosranden dus in waarde halveren en dat kapvlakten bij een hogere depositie iets sneller dichtgroeien bij hoge stikstofdepositie.
3.7.5 Zwarte specht (A236) Leefgebied Het leefgebied omvat vooral naaldhout (foerageerplekken) met dikke bomen (nestplaats). Het optimale leefgebied bestaat uit aaneengesloten opgaand bos met kleinere onderbrekingen (open plekken, kaalslagen, jonge aanplant) of randen waar de zon op de bodem kan vallen. De soort
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
47
ontbreekt in de meeste bossen kleiner dan 100 ha. De grootte van het leefgebied is 100-400 ha. De aanwezigheid van veel dood hout is een pré. Voedselkwaliteit De Zwarte specht is niet duidelijk afgenomen in de periode waarin de zuurdepositie en stikstofdepositie is toegenomen. In de jaren tachtig vond wel een afname plaats, maar deze vond juist plaats in het noorden van het land waar de depositie van N en S het minst was toegenomen. Het ligt dus niet voor de hand dat er een sterke relatie is tussen stikstof en/of zwaveldepositie en de voedselkwaliteit. Aan de andere kant bestaat het foerageerbiotoop vaak geheel uit droge bossen op zandgrond, dus met een zeer sterk verzuurde bodem. Lokaal kan er, analoog aan de Sperwer, dus wel sprake zijn van een sterke verschuiving van de aminozuursamenstelling in prooidieren. Dit is niet onderzocht. Nestbiotoop Het nestbiotoop, in grote bomen uitgehakte holten, is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Foerageerbiotoop Bij vlakdekkende verruiging van de bosondergroei gaan mieren sterk achteruit. Vooral Rode bosmieren vormen een belangrijk deel van het voedsel van de Zwarte specht. De kansen op vlakdekkende verruiging nemen toe bij overschrijding van depositiewaarden van 1430 mol N/ha/jaar. Kritische Depositie Waarde (KDW) De Zwarte specht is niet afgenomen in de tijd dat de stikstofdepositie is toegenomen, wat er op kan wijzen dat de KDW mogelijk hoger ligt. Aan de andere kant is door het ouder worden van onze bossen de hoeveelheid potentieel leefgebied toegenomen en lijkt de groei van de populatie hierbij achter te blijven. Op grond van verruiging van het biotoop voor de Rode bosmier wordt de KDW vastgesteld op 1430 mol N/ha/jaar. Bij 2140 mol N/ha/jaar is de kans op verruiging van de ondergroei zeer groot. Suggestie voor aanpassing Habitat Suitability Index (HSI-waarde) De HSI wordt voor bossen op droge zandgronden verminderd met 0% bij 1430 mol N en met 50% bij 2140 mol N/ha/jaar, en daarbij wordt in het tussenliggende traject een lineaire correlatie verondersteld.
3.7.6 Boomleeuwerik (A246) Leefgebied De soort nestelt op heidevelden met wat opslag en boomgroei, door haarmossen vastgelegde randen van zandverstuivingen, niet te kleine kapvlakten met aanplant tot 6-7 jaar oud (5-6 m hoogte) (optimaal is 3-4 jaar) en zandige duinheiden. Het leefgebied is relatief groot, minimaal 3 ha, maar de soort kan wel op kleine heideveldjes en kapvlaktes (< 1 ha) broeden. Voedsel wordt gezocht in korte vegetaties en op onbegroeide plekken meestal tot 200 m van de nestplaats. Voedselkwaliteit De Boomleeuwerik foerageert in de broedtijd vrijwel alleen op open, weinig productieve zandgrond. Deze is fosfaatarm en verzuringsgevoelig. Het is mogelijk dat wijzigingen in de N:P ratio en/of verzuring leiden tot een achteruitgang van de voedselkwaliteit van de vegetatie. Dit heeft waarschijnlijk ook effect op de aantallen prooidieren. Een tekort aan essentiële stoffen (aminozuren)
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
48
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
lijkt vooral voor te komen bij langlevende soorten en is dus niet zo waarschijnlijk voor de kortlevende Boomleeuwerik. Dit is echter niet onderzocht. Nestbiotoop Het nest wordt gemaakt in 10-20 cm hoge pollen of kruidige vegetatie. Een hoge stikstofdepositie kan op heidevelden leiden tot een sterke ontwikkeling en instandhouding van Pijpenstrootje. Een gesloten vegetatie van grote pollen Pijpenstrootje is ongeschikt als broedbiotoop. Een dergelijke vergrassing treedt vooral op in niet te droge heidevelden, bijvoorbeeld met een fractie fijn zand, leem of organisch materiaal, of een wat hogere grondwaterstand. Dit gebeurt bij een kritische depositiewaarde van 710-1430 mol N/ha/jaar. Op zeer droge heidevelden en in zandverstuivingen treedt eerder vergrassing met Bochtige smele op, of sterke ontwikkeling van Grijs kronkelsteeltje. Vooral de ontwikkeling van Bochtige smele kan nadelig zijn, omdat dit de toegang tot het nest vermindert. Op kapvlakten treedt door mineralisatie van het in het strooisel opgehoopte stikstof eerder verruiging op, met bijvoorbeeld Braam of Duinriet. Op korte termijn heeft dat geen effecten voor de nestgelegenheid omdat er voldoende open ruimte over blijft. Foerageerbiotoop Heidevelden met een wat betere vochtvoorziening worden door het dichtgroeien met Pijpenstrootje snel ongeschikt als foerageerbiotoop. Dit gebeurt dus bij een depositiewaarde van 710-1430 mol N/ha/jaar. Op droge heidevelden en zandverstuivingen blijven mogelijkheden om de prooi te vinden aanwezig, maar worden wel minder. Met name Struikhei en struisgrassen kunnen dichtere vegetaties vormen die het zicht en de doorgang belemmeren. Ook neemt de dichtheid aan grotere prooidieren mogelijk af met de afname van het aandeel kale bodem. De hoogste dichtheden aan Boomleeuwerik treden immers op langs stuifzanden. Een toename van biomassa van de vegetatie wordt geconstateerd bij een depositie vanaf 570-1070 mol N/ha/jaar. Voor de Boomleeuwerik leidt dit pas tot problemen wanneer deze verruiging vlakdekkend wordt en dat is vermoedelijk pas het geval wanneer de depositie boven 1430 mol N/ha/jaar komt. Op kapvlakten speelt vooral de stikstofophoping in de humuslaag van het bos een grote rol. Na kap vindt versnelde mineralisatie plaats en hiervan profiteren o.a. Braam, Duinriet en soms ook Adelaarsvaren. Daarnaast wordt ook de boomgroei gestimuleerd door stikstofdepositie. Het foerageerbiotoop blijft dus minder lang geschikt. Hiervoor is geen KDW bekend. Ondanks een zekere voorkeur voor bosranden, open bossen en boomrijke heiden, is de Boomleeuwerik niet strikt hieraan gebonden. Vergrassing van deze overgangen, als gevolg van verhoogde invang van depositie door bomen, heeft dus, naast de afname in oppervlak geschikt leefgebied, geen extra gevolgen voor het leefgebied. Kritische Depositie Waarde (KDW) Negatieve effecten op het nest- en foerageerbiotoop beginnen op te treden bij een KDW waarde tussen (570-)710 en 1430 mol N/ha/jaar. Bij waarden tussen 570 en 1070 mol N/ha/jaar groeien open plekken versneld dicht. Bij waarden boven 1070 mol N/ha/jaar breidt Pijpenstrootje zich sterk uit, vooral in niet te droge heidevelden. Deze uitbreiding vindt ook al bij lagere waarden plaats op boomrijke heiden, langs bosranden en in open bossen, omdat deze meer stikstof invangen. Suggestie voor aanpassing Habitat Suitability Index (HSI-waarde) Bij zware verruiging met grote grassen, bramen, varens e.d. wordt het biotoop uiteindelijk ongeschikt voor Boomleeuwerik. Echter, een deel van het biotoop bestaat gewoonlijk uit zeer droge bodems waar door vochtlimitatie vrijwel nooit een gesloten, hoogopgaande begroeiing ontstaat. Zware verruiging treedt doorgaans op wanneer de stikstofdepositie langdurig boven de 2140 mol N/ha/jaar is. Bij deze waarde zal het biotoop dus voor 100% verdwijnen in niet te droge delen en
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
49
voor 50% in zeer droge delen. Voor niet te droge heide wordt een achteruitgang voorgesteld van 0% bij 1430 mol N/ha/jaar tot 100% bij 2860 mol N/ha/jaar en daarboven. Voor droge heide en stuifzand loopt dit percentage slechts op tot 50%. Voor bosranden loopt dit van 0% bij 1070 mol N/ha/jaar tot 50% bij 2140 mol N/ha/jaar. Voor kapvlakten loopt dit van 0% bij 710 mol N/ha/jaar tot 25% bij 2140 mol N/ha/jaar. Hierbij wordt er dus vanuit gegaan dat kapvlakten bij een hogere depositie iets sneller dichtgroeien.
3.7.7 Oeverzwaluw (A249) Leefgebied De broedhabitat bestaat uit open terrein met zand-, leem- of kleiwanden, meestal aan of dichtbij water. Zowel natuurlijke als kunstmatige situaties voldoen om te nestelen: afgeslagen loodrechte oevers van beken of rivieren, depots, wanden van afgravingen of speciaal gemaakte kunstmatige betonwanden met (volgestopte) gaten. De aanvliegroutes dienen vrij van vegetatie te zijn. Een steilwand dient minimaal 10 m2 te zijn om geschikt te zijn voor de vestiging van een kolonie. Voedselkwaliteit Oeverzwaluwen vangen vliegende insecten, vaak boven voedselrijke en kalkhoudende wateren. Het is niet waarschijnlijk dat de kwaliteit van dit voedsel verandert door stikstofdepositie. Nestbiotoop De steilwanden waarin oeverzwaluwen broeden zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie. Op verticale wanden groeit nauwelijks vegetatie en vindt dus ook geen versneld dichtgroeien plaats. Foerageerbiotoop De dichtheden aan vliegende insecten die voornamelijk afkomstig zijn uit voedselrijke biotopen worden niet beïnvloed door stikstofdepositie. Voedselarme vennen worden weinig als foerageerbiotoop gebruikt, en zijn in de Limburgse gebieden ook klein van oppervlak. Kritische Depositie Waarde (KDW) Er zijn geen redenen om aan te nemen dat Oeverzwaluwen gevoelig zijn voor stikstofdepositie.
3.7.8 Roodborsttapuit (A276) Leefgebied Roodborsttapuiten zoeken hun voedsel en nestgelegenheid in structuurrijke open gebieden. Het leefgebied omvat open landschappen met ruigtevegetaties en verspreide opslag van struiken of bomen. De soort gebruikt zowel natuurgebieden (heide, hoogveen, duinen) als agrarische cultuurlandschappen (door grasland gedomineerde gebieden met enig reliëf, ruige greppels, extensief beheerde bermen en overhoekjes). Voedselkwaliteit Roodborsttapuiten leven van insecten en andere kleine geleedpotigen die uit de vegetatie geplukt worden. Het is niet bekend of de kwaliteit van dit voedsel verandert met toenemende stikstofdepositie. De patronen van voor- en achteruitgang vertonen geen correlatie met depositie van stikstof of zuurdepositie.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
50
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
Nestbiotoop Het nest wordt gebouwd tussen struweel, net boven de grond. Dit struweel (in heide vaak braamstruweel) neemt toe bij een hoge stikstofdepositie. Foerageerbiotoop Ook het foerageerbiotoop bestaat vaak uit verruigde (heide-)vegetatie met opslag van bramen, struiken en bomen. Stikstofdepositie bevordert een dergelijke verruiging. Wanneer zich onder invloed van stikstof monotone vlakdekkende vegetaties ontwikkelen (bijv. vergrassing met Pijpenstrootje) heeft dit mogelijk wel negatieve effecten voor de voedselbeschikbaarheid. Kritische Depositie Waarde (KDW) Stikstofdepositie heeft theoretisch zowel gunstige als ongunstige effecten op het leefgebied. Omdat hier sprake is van grote kennislacunes en omdat er geen correlatie tussen de populatie-ontwikkeling en stikstofdepositie aanwezig is, wordt er hier vanuit gegaan dat er momenteel geen KDW overschreden wordt.
3.7.9 Blauwborst (A272) Leefgebied Blauwborsten broeden zowel in voedselrijke als voedselarme, licht zure milieus. In het eerste geval kunnen dit zowel traag ontwikkelende verlandingsstadia zijn als zeer dynamische plekken (zoals wilgenstruweel op rivierstrand). In voedselarme habitats zijn het doorgaans vrij stabiele milieus met stagnant (regen)water. Belangrijk is een combinatie van kale bodem (voedselplek), dichte vegetatie (nestplaats) en opgaande elementen zoals struiken (zang- en uitkijkpost). Voedselkwaliteit De Blauwborst is in de jaren zeventig sterk toegenomen, dus terwijl de stikstofdepositie sterk opliep. De toename was bijzonder sterk in de Peel, het gebied met de hoogste depositie. Dit hoeft nog niet te betekenen dat stikstof geen negatieve invloed heeft, maar het laat wel zien dat andere factoren een veel grotere invloed hebben op de populatiegrootte. Bijvoorbeeld de vernatting in de Peel in die periode. Een eventuele afname van de voedselkwaliteit is niet onderzocht en kan niet worden uitgesloten. De eventuele gevolgen lijken in ieder geval beperkt te zijn. Nestbiotoop De Blauwborst broedt in dichte vegetatie. Deze wordt door stikstof eerder bevorderd dan geremd. Foerageerbiotoop Ondiep water groeit vooral sneller dicht wanneer de bodem fosfaatrijker is. Het oppervlak kale, droogvallende bodem neemt dan af. Er zijn geen aanwijzingen dat stikstofdepositie dit dichtgroeien versnelt. Het aandeel kale plekken op vochtige tot natte bodem kan door stikstofdepositie wel afnemen. Bijvoorbeeld plagplekken, betreden plekken, kapplekken of kortgemaaide of beschadigde graszoden. De mate waarin deze sneller dichtgroeien wisselen sterk al naar gelang trofiegraad, mate van buffering en vorm van beheer. Kritische Depositie Waarde (KDW) Onder de biotopen die het meest gevoelig zijn voor versneld dichtgroeien zijn natte heiden en venoevers. Vanaf 710 mol/ha/jaar kan er dus enig effect zijn op het leefgebied.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
51
Suggestie voor aanpassing Habitat Suitability Index (HSI-waarde) De HSI-waarde voor natte heiden en venoevers kan worden aangepast met 0% bij 710 mol/ha/jaar tot 25% bij 2430 mol/ha/jaar of hoger. Voor meer productieve moerasvegetaties hoeft de HSI waarde niet te worden aangepast.
3.7.10 Grauwe klauwier (A338) Leefgebied Het leefgebied van de Grauwe klauwier bestaat uit structuurrijke vegetaties met een afwisseling van struweel en kruiden, rijk aan grote insecten en kleine gewervelden. Het betreft zowel natuurgebieden (vooral duinvalleien, heide, moeras en hoogveengebieden) als kleinschalig agrarisch cultuurlandschap (lijnvormige elementen). Ideaal zijn gradiënten van droog naar nat, hoog naar laag en van voedselarm naar voedselrijk, liefst met een warm microklimaat. Territoria zijn variabel in afmeting, meestal van 1,5 tot ruim 6 ha, afhankelijk van de structuur van het landschap en de voedselrijkdom. Voedselkwaliteit In territoria die geheel in onbemeste natuurgebieden op zandgrond liggen, kan verzuring leiden tot de achteruitgang van gewervelden. Hierdoor kunnen de jongen kalkgebrek krijgen, waardoor de botten zich niet voldoende ontwikkelen om te kunnen vliegen. De zuurdepositie is de laatste decennia sterk afgenomen, als gevolg van de afgenomen zwaveldepositie. Wel vindt er nauwelijks herstel van buffering plaats in (in het verleden) sterk verzuurde bodems. Stikstofdepositie draagt in wisselende mate ook bij aan bodemverzuring, afhankelijk van de verhouding nitraat en ammonium in de depositie en de mate van nitrificatie van ammonium in de bodem. Op plekken met een hoge ammoniumdepositie uit de lucht en een sterke nitraatuitspoeling naar het grondwater, vindt sterke verzuring plaats. Omdat de Grauwe klauwier gewoonlijk gebruik maakt van een grote variatie aan biotopen, is een algemene achteruitgang in de voedselkwaliteit door bijvoorbeeld een verschuivende N:P ratio niet zo waarschijnlijk. Nestbiotoop De dichte struwelen waarin een Grauwe klauwier broedt zijn niet bijzonder gevoelig voor een hoge stikstofdepositie. Sommige struweeltypen worden hierdoor juist bevorderd. Foerageerbiotoop Vrijwel altijd bestaat een deel van het foerageerbiotoop van de Grauwe klauwier uit korte, open vegetatie met een warm microklimaat. Ook moeten struwelen of bomen nabij zijn, die kunnen dienen als uitkijkpost. Door stikstofdepositie groeien dergelijke plekken versneld dicht en juist deze randen zijn extra gevoelig voor stikstofdepositie. Bijvoorbeeld heide met boomopslag (op arme, zure bodem), heide of schraalgrasland met rozen of bramen (op iets rijkere bodem). Een belangrijke prooi van de Grauwe klauwier wordt gevormd door bladsprietkevers. De larven van deze kever groeien op in schrale graslanden en leven daar van jonge graswortels die tamelijk open bodem koloniseren (zie inleiding). Juist deze open plekken groeien al bij vrij lage stikstofdepositie versneld dicht. Behalve in schrale graslanden gebeurt dit mogelijk ook op de stuifzanden. Door de hoge zuurdepositie in het verleden zijn de zandgronden in natuurgebieden sterk verzuurd en is het aanbod aan prooidieren (zowel gewervelden als ongewervelden) hier sterk achteruit gegaan. Op fosfaatrijkere bodem blijven open plekken ook van nature alleen in stand door een hogere dynamiek, bijvoorbeeld een hogere begrazingsdruk. Stikstofdepositie speelt hier dus een veel kleinere rol.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
52
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
Kritische Depositie Waarde (KDW) Een deel van het foerageerbiotoop is gevoelig voor stikstofdepositie, namelijk de open, heideachtige vegetaties, stuifzanden, de schrale graslanden en struwelen, kapvlakten en randmilieu’s op voedselarme zandbodem. De KDW voor droge heide bedraagt 710-1430 mol N/ha/jaar. Omdat er zich in het biotoop ook bomen of struiken moeten bevinden, vangt deze heide extra veel stikstof in en ligt de KDW waarschijnlijk ergens bij de ondergrens van 710 mol N/ha/jaar. Ook de open plekken in schrale graslanden groeien bij deze niveaus versneld dicht. In Drenthe ligt de stikstofdepositie al grotendeels onder dit niveau en dit is één van de weinige plekken waar de Grauwe klauwier het goed doet. Daar staat tegenover dat de soort het ook goed doet in Zuid-Limburg, een gebied met juist een hoge stikstofdepositie. Dit bevestigt de gedachte dat het leefgebied op kalkhoudende en fosfaatrijkere bodems minder gevoelig is voor stikstofdepositie dan op kalkarme bodem. Hierbij moet nog wel worden bedacht dat door verzuring en stikstofdepositie de centrale delen van de grotere natuurgebieden van de zandgronden al voor het vaststellen van de Natura 2000-doelen grotendeels ongeschikt zijn geworden. Een uitzondering hierop zijn de ondiepe plassen in herstellende hoogvenen, die door recente vernatting juist tamelijk voedselrijk zijn, waardoor grote hoeveelheden libellen kunnen opgroeien (zie ook Geoorde fuut). Suggestie voor aanpassing Habitat Suitability Index (HSI-waarde) Het leefgebied op de zandgronden bestaat doorgaans voor een flink deel uit de bovengenoemde stikstofgevoelige vegetaties. Bij een hoge stikstofdepositie wordt dit deel ongeschikt. De vermindering van de HSI-waarde schatten we hier dus in als lineair verlopend tussen 0% bij 710 mol N/ha/jaar tot 75% bij 2140 mol N/ha/jaar.
3.7.11 Toendrarietgans (A039b) Kwaliteit slaapplaatsleefgebied Slaapplaatsen zijn meestal meren en plassen (vennen, veenplassen) of ondergelopen graslanden. Hoewel stikstofdepositie kan leiden tot groei en uitbreiding van de oevervegetatie, zal hoge stikstofdepositie alleen niet leiden tot het volledig dichtgroeien en verlanden van een plas. Kritische Depositie Waarde (KDW) De slaapplaatsfunctie lijkt ongevoelig voor stikstofdepositie.
3.7.12 Taigarietgans (A039a) Zie Toendrarietgans
3.7.13 Kolgans (A041) Zie Toendrarietgans
3.7.14 Kraanvogel (A127) Kwaliteit slaapplaatsleefgebied Slaapplaatsen zijn ondiepe wateren, zoals vennen en hoogveenplassen in deels open landschap.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
53
Daarnaast is overzicht belangrijk zodat het landschap niet te besloten mag zijn. Stikstofdepositie kan leiden tot versnelde planten groei, waaronder struikopslag en boomgroei, waardoor het uitzicht vanaf de slaapplaats terugloopt. Het ondiepe water op de slaapplaats zal echter niet snel dichtgroeien. Kritische Depositie Waarde (KDW) De boom- en struikgroei zal alleen op onbemeste zandbodem door stikstof worden versneld. Doorgaans gaat het dan om heidevegetaties. Daar waar open heide belangrijk is voor behoud van het uitzicht, kan vanaf de KDW voor heide (710 mol N/ha/jaar) een verslechtering van het leefgebied optreden. Suggestie voor aanpassing Habitat Suitability Index (HSI-waarde) DE HSI-waarde voor heide kan worden verminderd met 0% bij 710 mol N/ha/jaar tot 50% bij 2430 mol N/ha/jaar. Voor de overige habitats is geen aanpassing nodig.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
54
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
3.8 OVERZICHT KRITISCHE DEPOSITIE WAARDEN VOOR BROEDVOGELS In tabel 5 is een overzicht weergegeven van de depositiewaarden die zijn opgesteld voor de vogels die in het voorgaande zijn behandeld. Deze waarden vormen om meerdere redenen slechts een benadering van de werkelijkheid. De genoemde habitats zijn heterogeen; bijvoorbeeld onder de noemer vennen vallen verschillende typen vennen, en bovendien zowel het permanent open water als de incidenteel of frequent droogvallende oeverzone. De genoemde KDW’s voor bossen zijn vooral gebaseerd op de open plekken en randen van de bossen, omdat de behandelde soorten vooral bosrandsoorten zijn en niet zo zeer echte bossoorten. Ook ontbreken om praktische redenen allerlei habitats, zoals graslanden en lijnvormige elementen. Wanneer de in te tabel genoemde waarden overschreden worden, is het betreffende kaartvlakje aangemerkt als “gedegradeerd”. Dit zegt nog niets over de mate van mogelijke degradatie. Hiervoor zijn in het voorgaande wel suggesties gedaan, maar deze zijn niet verwerkt in de kaarten.
Tabel 5. Schatting van de kritische depositiewaarden (in mol N/ha/jaar) voor 10 vogelsoorten, afhankelijk van het habitat waarvan zij gebruik maken. De waarden zijn gebruikt voor de bepaling van de mate van degradatie van het leefgebied bij verschillende stikstofscenario’s. Voor combinaties die niet van toepassing zijn of waar geen KDW is opgesteld, is de waarde van “> 3000 mol N/ha/jaar weergegeven.
Dodaars
Geoorde Fuut
Porseleinhoen
Oeverzwaluw
Blauwborst
1070
> 3000
1430
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
1300
1070
1070
1070
> 3000
1430
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
1800
1070
1070
1070
> 3000
1430
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
droog op stuifzand en grof zand
1100
1070
1070
1070
> 3000
1430
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
op zwaklemig zand
1300
1070
1070
1070
> 3000
1430
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
vochtig
1800
1070
1070
1070
> 3000
1430
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
Stuifzand
740
1430
710
1430
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
droog
1100
1430
710
1430
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
vochtig
1300
710
710
1430
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
> 3000
710
Hoogveen
410
1070
1070
1070
> 3000
> 3000
2140
> 3000
1430
> 3000
710
Vennen
410
710
710
> 3000
> 3000
> 3000
2140
> 3000
1430
> 3000
710
vochtig (GVG 1-3)
Nachtzwaluw
1070
droog (GVG 4) op zwaklemig zand
Zwarte Specht
Roodborsttapuit
Grauwe Klauwier
Boomleeuwerik 1070
KDW 2008 1100
Naaldbos droog (GVG 4) op stuifzand en grof zand
Loof- en gemengd bos
Heide
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
55
4
SAMENVATTING RESULTATEN SCENARIO’S
In tabel 6 is voor alle Limburgse Vogelrichtlijngebieden, voor de soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn opgesteld, samengevat welk oppervlakte-aandeel leefgebied waarschijnlijk is aangetast door overschrijding van de KDW bij verschillende stikstofdepositiescenario’s. Onderscheid is gemaakt tussen: x suboptimaal leefgebied (HSI-klasse 2, oranje op de leefgebiedkaarten in bijlage 3) en x optimaal leefgebied (HSI-klasse 3, groen op de leefgebiedenkaarten in bijlage 3). Voor nadere uitleg over de selectie van deze categorieën wordt verwezen naar paragraaf 2.2. Daarnaast is de beoordeling van de staat van instandhouding in de tabel opgenomen. Soortgebiedscombinaties met ongunstige of onzekere staat van instandhouding worden nader toegelicht, in verband met een mogelijke relatie tussen overschrijding van de KDW en de ongunstige staat van instandhouding. Overigens wil dit niet zeggen dat soorten met een gunstige staat van instandhouding in gebieden met overschrijding van de KDW niet stikstofgevoelig kunnen zijn. Het is mogelijk dat in de gebieden eventuele stikstof-effecten gecompenseerd zijn door andere processen of beheer. Bijvoorbeeld: een soort als de Nachtzwaluw kan geprofiteerd hebben van de uitbreiding van heideterreinen met langere bosrand of de aanleg van een open structuur, zodat voorheen ongeschikt leefgebied geschikt is geworden voor de soort. Desalniettemin kan dit nieuwe habitat ten gevolge van stikstofdepositie niet optimaal zijn voor de soort.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
56
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
2010
2018
2024
2030
SvI
Soort HSI 1 HSI 2 HSI 2a HSI 3 HSI 3a HSI 1 HSI 2 HSI 2a HSI 3 HSI 3a HSI 1 HSI 2 HSI 2a HSI 3 HSI 3a HSI 1 HSI 2 HSI 2a HSI 3 HSI 3a blauwborst 460 3 21 16 862 460 3 21 16 862 460 3 21 16 862 460 3 21 16 862 ? dodaars 1214 29 5 42 73 1214 34 112 2 1214 34 112 2 1214 34 115 ? geoordefuut 1241 19 103 1241 19 103 1241 19 103 1241 19 103 porseleinhoen 1269 50 1 42 1269 9 40 17 26 1269 11 38 24 20 1269 17 32 28 16 roodborsttapuit 507 8 848 507 8 848 507 8 848 507 8 848 Maasduinen blauwborst 1649 4 1 75 258 1649 4 1 75 258 1649 4 1 75 258 1649 4 1 75 258 dodaars 1939 10 0 38 1 1939 10 0 39 0 1939 10 0 39 0 1939 10 0 39 0 geoordefuut 1946 9 34 1946 9 34 1946 9 34 1946 9 34 grauweklauwier 1272 38 679 1272 38 679 1272 38 679 1272 38 679 nachtzwaluw 581 534 873 581 64 469 228 645 581 66 467 295 578 581 71 462 345 528 oeverzwaluw 1050 877 0 61 1050 877 0 61 1050 877 0 61 1050 877 61 roodborsttapuit 1071 42 875 0 1071 42 875 0 1071 42 876 0 1071 42 876 zwartespecht 704 436 90 72 686 704 458 68 112 646 704 467 59 146 612 704 477 49 206 552 Mariapeel & Deurnese Peel blauwborst 1562 12 25 95 1023 1562 12 25 95 1023 1562 12 25 95 1023 1562 12 25 95 1023 ? dodaars 2522 72 39 62 22 2522 100 11 74 11 2522 102 9 78 6 2522 110 2 81 3 nachtzwaluw 429 1 1427 1 860 429 34 1395 56 804 429 89 1340 125 735 429 143 1285 203 657 roodborsttapuit 1607 12 1100 1607 12 1100 1607 12 1100 1607 12 1100 Meinweg boomleeuwerik 129 882 876 129 3 879 198 678 129 3 879 199 677 129 3 879 199 677 nachtzwaluw 147 955 785 147 16 938 303 482 147 17 938 306 479 147 17 938 306 479 roodborsttapuit 1489 1 397 1489 1 397 1489 1 397 1489 1 397 Weerter- en Budelerbergen boomleeuwerik 307 2 1279 111 1421 307 7 1274 330 1202 307 13 1268 370 1162 307 18 1263 426 1106 nachtzwaluw 766 48 1014 120 1173 766 78 983 441 851 766 92 969 498 794 766 99 962 559 733 roodborsttapuit 2401 4 716 2401 4 716 2401 4 716 2401 4 716
N2000-naam Groote Peel
Oppervlakten in ha.
Legenda HSI 1 = geen leefgebied, HSI 2 = suboptimaal leefgebied, HSI 2a = gedegradeerd, suboptimaal leefgebied, HSI 3 = optimaal leefgebied, HSI 3a = gedegradeerd optimaal leefgebied. In de kolom SvI is de staat van instandhouding weergegeven (? = onbekend, groen = gunstig, oranje = matig ongunstig en rood = ongunstig). In de kolom Tekst is aangegeven of er in het hierna volgende een tekstuele uitleg is opgenomen (alleen indien SvI niet gunstig is).
+ +
+ + +
+ +
+ + + +
Tekst
Tabel 6. Oppervlakte aan (sub)optimaal en gedegradeerd leefgebied van doelsoorten (vogels) van vijf Natura 2000-gebieden in Limburg bij vier verschillende depositiescenario’s (2010, 2018, 2024 en 2030), waarin de depositie geleidelijk aan afneemt. In de kolommen HSI 2a en HSI 3a is het oppervlak aan gedegradeerd leefgebied te vinden, waarbij de Kritische Depositie Waarde (KDW) wordt overschreden. Bij de vet gemarkeerde soort-gebiedscombinaties (11) neemt het oppervlak aan gedegradeerd leefgebied in de toekomst af op basis van voorspelde depositiewaarden met het programma Aerius. Voor 12 soort-gebiedscombinaties verandert de kwaliteit van het leefgebied niet.
4.1 GROOTE PEEL Blauwborst De staat van instandhouding is onzeker wegens een gebrek aan recente data. Op lange termijn vindt een lichte afname plaats. Een te hoge stikstofdepositie is mogelijk een oorzaak van een eventuele achteruitgang; in een groot deel van het suboptimale en optimale leefgebied wordt de KDW overschreden. Wel leidt deze overschrijding waarschijnlijk maar tot een lichte achteruitgang van de kwaliteit van het leefgebied. Open plekken kunnen wat sneller dichtgroeien. In het beheerplan is hier al in voorzien door bestrijding van berkenopslag en openhouden van (potentiële) hoogveengebieden. Actief beheer en de genomen hydrologische maatregelen compenseren voor de waarschijnlijk licht negatieve invloed van een te hoge stikstofdepositie. Dodaars De staat van instandhouding is onzeker wegens een gebrek aan recente data. De trend is de afgelopen jaren echter positief. Waarschijnlijk blijft de kwaliteit van het leefgebied in stand zo lang er nog sprake is van een verhoogde fosfaatbeschikbaarheid als gevolg van de sterke verdroging in het verleden of bijvoorbeeld door de aanwezigheid van grote aantallen watervogels. Op langere termijn is het niet ondenkbaar dat de dichtheden van Dodaars achteruit gaan wanneer grootschalige ontwikkeling van een voedselarm hoogveen op gang komt. Compenserend beheer zou kunnen plaatsvinden in de randzones. Geoorde fuut Het aantal broedparen is in de periode 2006-2010 beneden de doelstelling geweest. Mogelijk is dit het gevolg van een aantal droge (voor-)zomers in deze periode. Het zou deels ook te maken kunnen hebben met het vrijwel verdwijnen van Kokmeeuw als broedvogel, waarmee de soort vaak samen voorkomt. De voorgenomen hydrologische maatregelen kunnen ertoe bijdragen dat de gevoeligheid voor droge (voor-)zomers afneemt. Ook geldt evenals voor de Dodaars dat geschikte wateren bij een goede hoogveenontwikkeling op de lange termijn vermoedelijk meer in de randzone moeten worden gezocht. Dit wordt dan de natuurlijke positie van matig voedselrijke wateren met grote helofyten en droogvallende oevers. De ongunstige staat van instandhouding lijkt niet of slechts in geringe mate te worden veroorzaakt door een hoge stikstofdepositie; nergens in het leefgebied wordt de KDW overschreden. Porseleinhoen Er zijn de afgelopen 10 jaar geen territoria van Porseleinhoen vastgesteld in de Peel. Ook is er alleen potentieel leefgebied aanwezig en geen optimaal leefgebied. Nog sterker dan voor Geoorde fuut geldt waarschijnlijk dat het kennelijk niet optimale leefgebied in droge jaren ongeschikt wordt. Hydrologische maatregelen lijken voor deze soort dus gewenst. Momenteel wordt in een groot deel van het potentiële leefgebied de KDW overschreden. Bij de te verwachte daling tot 2030 neemt het areaal met overschrijding fors af. Mocht de daling van stikstofdepositie onvoldoende zijn, dan zijn aanvullende hydrologische maatregelen een goede manier om dat te compenseren.
4.2 MAASDUINEN Boomleeuwerik Het aantal broedparen in de Maasduinen is zowel op de korte als de lange termijn gedaald. Ook wordt in vrijwel het hele leefgebied de KDW overschreden. Deze overschrijding is slechts licht en bij de verwachte depositiescenario’s zal in 2030 in een aanzienlijk deel van het leefgebied geen overschrijding meer plaatsvinden. Landelijk is de trend van de soort over de laatste tien jaar stabiel. De laatste jaren is over grote oppervlakten herstelbeheer uitgevoerd. Mogelijk dat dit grootschalig herstel (m.n. plaggen) in eerste instantie tijdelijk licht negatief heeft uitpakt. Dodaars De aantallen Dodaars in de Maasduinen zijn op lange termijn stabiel; op korte termijn is er sprake van een zeer lichte afname. In het leefgebied wordt de KDW nergens overschreden. In het beheer is al veel aandacht voor venherstel en verdrogingsbestrijding. Mogelijk aandachtspunt is het schaars worden van de voedselrijkere ventypen, juist als gevolg van venherstel in deze vennen. Grauwe klauwier De staat van instandhouding van deze soort is als ongunstig beoordeeld voor de Maasduinen. In het gebied is geen optimaal leefgebied aanwezig voor de Grauwe klauwier en potentieel leefgebied bevindt zich vooral langs de randen. In deze randzone is overal sprake van een ruime overschrijding van de KDW. Hiervoor kan in het beheer enigszins worden gecompenseerd door in de randzone te streven naar een kleinschalig, gevarieerd landschap waar tijdens de hele broedperiode een voldoende voedselaanbod aanwezig is. Bijvoorbeeld door behoud of aanleg van poelen, houtwallen, struwelen, schrale graslanden, kapvlakten en overhoekjes. Nachtzwaluw Het aantal broedparen bevindt zich ruim boven het gestelde doel, maar de laatste jaren lijkt er een afname plaats te vinden. Dit in tegenstelling tot de landelijke, gunstige trend. De stikstofdepositie beweegt zich in een groot deel van het leefgebied rond de KDW en met de voorspelde afname zal deze over grote oppervlakten hieronder blijven. Net als voor Boomleeuwerik geldt hier mogelijk dat grootschalig recent herstelbeheer in eerste instantie licht negatief uitpakt. Oeverzwaluw Omdat de huidige aantallen ver onder de doelstelling liggen is de staat van instandhouding als ongunstig beoordeeld. Daarentegen is landelijk gezien de trend over de laatste tien jaar stabiel. De Oeverzwaluw is geen typische soort voor het zandlandschap in de Maasduinen, maar van steile oevers van plassen en rivieren. Op een wat groter niveau lijkt er niet zozeer sprake van achteruitgang van de populatie, maar zijn vooral de broedlocaties verschoven tot buiten de Maasduinen. Het leefgebied van de Oeverzwaluw is ook niet gevoelig voor stikstof. Het is dan ook niet nodig om hier via beheer voor te compenseren. Mocht het wenselijk zijn om de doelstelling binnen het gebied te realiseren, dan kan dat relatief eenvoudig door overs af te steken of oeverzwaluwwanden aan te leggen bij water.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
59
4.3 MARIAPEEL & DEURNSCHE PEEL Blauwborst Wegens een gebrek aan zeer recente gegevens is de staat van instandhouding wat onzeker, maar tot en met 2003 was deze gunstig. Evenals in de Groote Peel wordt voor een overschrijding van de KDW in grote delen van het leefgebied al gecompenseerd door berkenopslag te bestrijden, potentiële hoogveengebieden open te houden en door verbeteringen in de hydrologie. Vooral de toekomstige hydrologische verbeteringen in de randzone leiden naar verwachting tot nieuwe kansen voor de Blauwborst, en tot mogelijkheden om eventueel te compenseren voor overschrijding van de KDW. Dodaars Het aantal broedparen is de laatste jaren afgenomen. Mogelijk is dit een gevolg van het grote aantal droge (voor-)zomers. De KDW wordt slechts in een gering deel van het leefgebied overschreden en dit deel neemt in de komende tijd naar verwachting verder af. Eventuele overschrijdingen van de KDW kunnen gecompenseerd worden door hydrologische verbeteringen, waardoor het gebied ook minder gevoelig wordt voor droge voorjaren.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
60
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
5
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Algemeen en voor de trends Dobben H. van & A. van Hinsberg. 2008. Overzicht van kritische depositiewaarden voorstikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1654. Gilissen N. & I. de Ronde, 2006. Kruispeel/Achterbroek. Monitoring Natuurwaarden 2005. Dienst Vastgoed Defensie (DVD) Directie Noord, Wageningen. Gilissen N, & I. de Ronde, 2008. Oefenterrein Weerter- en Boshoverheide. Monitoring Natuurwaarden 2006. Dienst Vastgoed Defensie (DVD) Directie Noord, Wageningen. Kleunen A. van & van der Weide M.J.T. 2004. Ecologische vereisten en storende factoren soorten Speciale Beschermingszones. SOVON-informatierapport 2004/04. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Kleunen A. van, Sierdsema H., Nijssen M., Lipman V. & Groenendijk D. 2007. Het Jaar van de Nachtzwaluw 2007. SOVON-onderzoeksrapport 2007/10. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Ministerie LNV. 2010. Concept-beheerplan Deurnsche Peel, Mariapeel en Groote Peel. Versie september 2010. Provincie Limburg. 2009. Concept-beheerplan Weerter- en Budelerbergen en Ringselven. Provincie Limburg. 2009. Concept-beheerplan Maasduinen. Provincie Limburg. 2009. Concept-beheerplan Meinweg. Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen. 2008. Factsheets van broedvogels in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14. SOVON, Beek-Ubbergen. Someren P. van 2004. Broedvogels van de Liesselse Peel 2004. Staatsbosbeheer. Soortprofielen Natura 2000 http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=profielen#vogels Velders G.J.M., Aben J.M.M., Jimmink B.A., van de Swaluw E., de Vries W.J. 2011. Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland. RIVM-rapport 680362001/2011. Vereijken J. & Verbeeten H. 1998. Broedvogels van de Mariapeel in 1998. Staatsbosbeheer. Vereijken J. & Verbeeten H. 1998. Broedvogels van de Deurnsche Peel in 1998. Staatsbosbeheer.
Vaststellen stikstofgevoeligheid Beintema, A.J. 1997. European black terns (Chlidonias niger) in trouble: examples of dietary problems. Colon Waterbirds 20:558–565. Bobbink, R. and J.-P. Hettelingh (eds.) (2011a) Review and revision of empirical critical loads and dose-response relationships. Coordination Centre for Effects, National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) and B-WARE Research Centre. Bobbink, R., H. Tomassen, M. Weijters & J.-P. Hettelingh (2011b) Revisie en update van kritische Ndepositiewaarden voor Europese natuur. De Levende Natuur 111: 254-258. Bobbink, R., D. Bal, H.F. van Dobben, A.J.M. Jansen, M. Nijssen, H. Siepel, J.H.J. Schaminée, N.A.C. Smits & W. de Vries (2012). Herstelstrategieën 2. De effecten van stikstofdepositie op de structuur en het functioneren van ecosystemen. Burg, A.B. van den(2002) De achteruitgang van de Sperwer Accipiter nisus op de ZW-Veluwe; veroorzaakt door predatie of voedseltekort? Limosa 75: 159-168. Dijk, H.F.G. van & Roelofs, J.G.M. (1988) Effects of excessive ammonium deposition on the nutritional status and condition of pine needles. Physiologia Plantarum 73: 494-501.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
61
Dijkstra, K. B, V. Kalkman, R. Ketelaar & M.J.T. van der Weide ( 2002) De Nederlandse Libellen (Odonata). Nederlandse fauna, deel 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij, European Invertebrate Survey. Dobben, H.F. van, Hinsberg, A. van (2008) Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden. Alterra en Milieu- en Natuurplanbureau. Alterra-rapport 1654. Wageningen. Duinen, G.A. van, P. Beusink, M. Nijssen & H. Esselink (2004) Broed- en voedselecologie van de Grauwe Klauwier in intacte kustduinen – De Kleine Junikever als schakel in het voedselweb. Rapport Stichting Bargerveen, Nijmegen. Graveland J (1993) Verzuring, kalkgebrek en problemen bij de eischaalvorming bij vogels in Nederlandse bossen. Rapport Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek. Paffen, B.G.P. (1990) Onderzoek naar de mogelijkheden van hoogveenregeneratie in "De Groote Peel": met speciale aandacht voor de effecten van atmosferische depositie. Rapport vakgroep Aquatische Oecologie en Biogeologie, Katholieke Universiteit Nijmegen. Pouwels, R., H. Sierdsema & W.K.R.E. van Wingerden (2006) Aanpassing LARCH, maatwerk in soortmodellen. WOT rapport 23. Natuur & Milieu en Alterra. Tomassen, H.B.M., Smolders, A.J.P., Lamers, L.P.M. & Roelofs, J.G.M. (2003). Stimulated growth of Betula pubescens and Molinia caerulea on ombrotrophic bogs: role of high levels of atmospheric nitrogen deposition. Journal of Ecology 91: 357-370.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
62
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
BIJLAGE 1
STIKSTOFDEPOSITIE IN DE PEILJAREN 2010 – 2018 – 2024 – 2030 GEMAAKT MET Aerius v1.4.2 (zie § 2.4)
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
63
Stikstofdepositie mol/ha/jaar 2010 3.000 to 9.000 2.600 to 3.000 2.300 to 2.600 2.100 to 2.300 1.900 to 2.100 1.700 to 1.900 1.500 to 1.700 1.200 to 1.500 800 to 1.200 Bron: Aerius 2012
Stikstofdepositie mol/ha/jaar 2018 3.000 to 9.000 2.600 to 3.000 2.300 to 2.600 2.100 to 2.300 1.900 to 2.100 1.700 to 1.900 1.500 to 1.700 1.200 to 1.500 800 to 1.200 Bron: Aerius 2012
Stikstofdepositie mol/ha/jaar 2024 3.000 to 9.000 2.600 to 3.000 2.300 to 2.600 2.100 to 2.300 1.900 to 2.100 1.700 to 1.900 1.500 to 1.700 1.200 to 1.500 800 to 1.200 Bron: Aerius 2012
Stikstofdepositie mol/ha/jaar 2030 3.000 to 9.000 2.600 to 3.000 2.300 to 2.600 2.100 to 2.300 1.900 to 2.100 1.700 to 1.900 1.500 to 1.700 1.200 to 1.500 800 to 1.200 Bron: Aerius 2012
BIJLAGE 2
HSI-MATRIX De HSI matrix laat zien welke waarden in het HSI model per soort gehanteerd zijn voor de verschillende omgevingsparameters. Boomleeuwerik Bodem_bebouwing 0 Bodem_water 0 Klei-licht 0 Klei_op_veen 0 Klei_op_zand 0 Klei-zwaar 0 Leem 1 Veen 0 Zand-eerd 1 Zand-grof 4 Zand-sterklemig 3 Zand-stuif 5 Zand-zwaklemig 4 Boomboomdichtheid leeuwerik 1 = <1 / 100 ha 2 2 = 1-15/100 ha 4 3 = 15-100/100 ha 5 Boombosrandtype leeuwerik 1 = Bos, 0-50m 2 2 = Bos, 50-150m 1 3 = Bos, >150m 1 4 = Geen bos, 0-50m 5 5 = Geen bos, 50-150m 4 6 = Geen bos, >150m 3 BoomCBS bodemstatistiek leeuwerik Bebouwing 0 Bos 2 Heide en duin 5 Landbouw 1 Moeras en veen 0 Recreatie en park 1 Water 0 Weg en spoor 2 BoomEcotopen leeuwerik akker 1 bebouwing 0 bos 2 grasland 0 heide en hoogveen 5 moeras 0 open zand 5 water 0 wegen 2 BoomOppervlakte open water leeuwerik 0-1 ha 1 0 ha 1 1-2 ha 0 >2 ha 0 BoomGVG leeuwerik 1 = >40 0 2 = 40-70 1 3 = 70-120 3 4 = >120 5 Bodemopbouw
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
68
Grauwe klauwier 0 0 1 1 1 1 1 3 2 3 3 3 3 Grauwe klauwier 3 5 4 Grauwe klauwier 0 0 0 5 5 3 Grauwe klauwier 0 0 5 2 0 1 0 2 Grauwe klauwier 0 0 0 1 5 0 5 0 2 Grauwe klauwier 1 1 0 0 Grauwe klauwier 1 1 1 1
Nachtzwaluw 0 0 0 0 0 0 0 2 0 4 3 5 5 Nachtzwaluw 2 4 5 Nachtzwaluw 5 1 1 5 4 2 Nachtzwaluw 0 2 5 0 0 0 0 0 Nachtzwaluw 0 0 2 0 5 0 5 0 0 Nachtzwaluw 1 1 0 0 Nachtzwaluw 1 1 3 5
Roodborsttapuit 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Roodborsttapuit 4 5 4 Roodborsttapuit 0 0 0 5 5 5 Roodborsttapuit 0 0 5 1 0 1 0 2 Roodborsttapuit 1 0 0 2 5 0 5 0 2 Roodborsttapuit 1 1 0 0 Roodborsttapuit 1 1 1 1
Zwarte specht 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Zwarte specht 1 1 2 Zwarte specht 3 3 3 2 1 1 Zwarte specht 0 5 1 0 0 2 0 0 Zwarte specht 0 0 5 0 1 0 1 0 0 Zwarte specht 1 1 0 0 Zwarte specht 1 1 1 1
Dodaars 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Dodaars 1 1 1 Dodaars 1 1 1 1 1 1 Dodaars 0 0 1 0 2 1 5 0 Dodaars 0 0 0 0 1 2 0 5 0 Dodaars 1 0 5 5 Dodaars 3 1 1 0
Geoorde fuut 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Geoorde fuut 1 1 1 Geoorde fuut 0 0 0 1 1 1 Geoorde fuut 0 0 1 0 1 0 5 0 Geoorde fuut 0 0 0 0 1 1 0 5 0 Geoorde fuut 0 0 2 5 Geoorde fuut 1 1 1 0
Porseleinhoen 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Porseleinhoen 1 1 1 Porseleinhoen 0 0 0 1 1 1 Porseleinhoen 0 0 1 0 4 0 1 0 Porseleinhoen 0 0 0 0 2 4 0 1 0 Porseleinhoen 4 0 3 1 Porseleinhoen 5 1 1 0
Oeverzwaluw 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Oeverzwaluw 1 1 1 Oeverzwaluw 0 0 0 1 1 2 Oeverzwaluw 1 0 2 1 1 1 5 2 Oeverzwaluw 1 1 0 0 1 1 2 5 2 Oeverzwaluw 1 1 4 5 Oeverzwaluw 1 1 1 1
Blauwborst 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Blauwborst 1 1 1 Blauwborst 1 1 1 1 1 1 Blauwborst 0 0 3 0 5 1 1 0 Blauwborst 0 0 0 0 3 5 0 1 0 Blauwborst 1 1 1 0 Blauwborst 5 4 3 0
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
BIJLAGE 3 TOELICHTING LEGENDA LEEFGEBIEDKAARTEN (HABITATGESCHIKTHEIDSKAARTEN) De leefgebiedkaarten zijn gebaseerd op HSI-modellen. HSI staat voor Habitat Suitabiliy Index of in het Nederlands habitatgeschikheidsindex. Daarom worden deze kaarten ook wel aangeduid als habitatgeschikheidskaarten. De leefgebiedkaarten laten in vier klassen zien welke delen van het Natura 2000-gebied geschikt zijn als leefgebied. Dit is beoordeeld op basis van ecologische eigenschappen van de soort, en omgevings-informatie zoals bodem, landgebruik, en topografie. Deze factoren zijn gewogen en geclassificeerd. Dit heeft tot drie klassen geleid zijnde ongeschikt, suboptimaal en optimaal. De klasse ongeschikt is blanco op de kaarten. De beide andere klassen zijn onderverdeeld op basis van digitaal beschikbare data die aangeven of de soort al dan niet is waargenomen. Deze data waren niet voorhanden voor de gebiedsdelen buiten de Provincie Limburg. Dit heeft geresulteerd in een basiskaart die laat zien welke delen van de Natura 2000-gebieden geschiktheid zijn als leefgebied. Dit is de eerste tussenstap in het werkproces. Deze kaart heeft als uitgangspunt gediend voor de uitwerking van vier stikstofscenario’s (zie bijlage 4). Toelichting Legenda Leefgebiedkaarten Ongeschikt leefgebied heeft geen aparte klasse gekregen. Klasse 1: Suboptimaal: Het habitat is suboptimaal voor de gemodelleerde soort. Er zijn geen digitale data met waarnemingen van de soort in dit gebied beschikbaar. Klasse 2: Suboptimaal + vastgesteld: Het habitat is suboptimaal voor de gemodelleerde soort. De soort is in het gebied vastgesteld op basis van digitaal beschikbare data. Klasse 3: Optimaal: Het habitat is optimaal geschikt voor de gemodelleerde soort. Er zijn geen digitale data met waarnemingen van de soort in dit gebied beschikbaar. Klasse 4: Optimaal + vastgesteld: Het habitat is optimaal voor de gemodelleerde soort. De soort is in het gebied vastgesteld op basis van digitaal beschikbare data.
Belangrijk Bij het gebruik van de leefgebiedkaarten moet bedacht worden dat afwijkingen van de werkelijkheid niet altijd uit te sluiten zijn. De kaarten zijn gemaakt op basis van ruimtelijke beelden in GIS, die kunnen afwijken van de werkelijkheid ten gevolge van onvolkomenheden (zie ook § 2.3). Ook speelt mee dat voor sommige soorten de gewenste verfijning van ruimtelijke variabelen niet beschikbaar is in GIS, waardoor een overschatting van het werkelijke leefgebied kan optreden. Dit kan aan de orde zijn bij de geschiktheid van bossen voor Nachtzwaluw, Boomleeuwerik en Grauwe Klauwier. Deze soorten kunnen niet in besloten bossen voorkomen, maar wel op kapvlaktes, jonge aanplant en andere open plekken in bos. Deze zijn in de gebruikte GIS bestanden niet te onderscheiden van besloten bos, zodat hier een overschatting van het werkelijke leefgebied kan optreden. Een ander voorbeeld is de Oeverzwaluw die vooral bij water voorkomt als er nestgelegenheid is in de vorm van verse steilwanden. Informatie over de ligging van steilwanden is niet in GIS beschikbaar en daardoor ontstaat er mogelijk een overschatting van het aandeel geschikt habitat.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
69
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
70
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
71
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
72
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
73
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
74
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
75
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
76
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
77
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
78
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
79
BIJLAGE 4
SCENARIO-KAARTEN DIE DE OVERSCHRIJDING VAN DE KRITISCHE DEPOSITIE WAARDEN IN HET LEEFGEBIED LATEN ZIEN (GEDEGRADEERD LEEFGEBIED) Voor stikstofgevoelige soorten is per biotoop een KDW (zie ook § 3.5) bepaald en in beeld gebracht waar deze wordt overschreden. In de scenario-kaarten zijn de leefgebiedkaarten gecombineerd met de depositiewaarden in vier stikstofscenario’s (2010, 2018, 2024 en 2030). De gebieden waar de berekende depositiewaarden (Aerius) hóger liggen dan de voor die soort geldende kritische depositiewaarden (KDW) zijn apart onderscheiden door middel van een extra klasse met de toevoeging “gedegradeerd”. Klasse 1: Geen leefgebied (transparant): Het habitat is ongeschikt voor de soort. Klasse 2: Suboptimaal: Dit betreft suboptimaal leefgebied waar de KDW niet wordt overschreden. Klasse 2a: Gedegradeerd-suboptimaal: Dit betreft suboptimaal leefgebied waar de KDW wel wordt overschreden. De geschiktheid van het leefgebied neemt af als gevolg van overschrijding van de KDW. Klasse 3: Niet gedegradeerd-suboptimaal: Het gebied is optimaal geschikt als leefgebied en de KDW voor deze soort wordt niet overschreden. Klasse 3a: Gedegradeerd-optimaal: Dit betreft optimaal leefgebied waar de KDW wel wordt overschreden. De geschiktheid van het leefgebied neemt af als gevolg van overschrijding van de KDW. De set kaarten laat zien dat de kwaliteit van het leefgebied in de loop van de tijd voor 12 gebiedsoortcombinaties onveranderd blijft en voor 10 gebied-soortcombinaties verbetert als gevolg van een voorspelde afname van de stikstofdepositie op basis van het programma Aerius. Een overzicht van de veranderingen in oppervlak is te vinden in tabel 6.
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
80
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
81
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
82
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
83
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
84
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
85
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
86
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
87
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
88
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden
89
SOVON – B-WARE - NATUURBALANS
90
adviesbureau voor natuur & landschap
Stikstofgevoeligheid vogelrichtlijnsoorten; analyse stikstofgevoeligheid in 5 Natura 2000-gebieden