Stijlbesef in het auteursrecht
Een onderzoek naar vuistregels voor een consistente, rechtvaardige en uitvoerbare afbakening van stijl(elementen) in het auteursrecht binnen de industriële vormgeving
22 september 2014 Scriptie Master Informatierecht
Mr. M.M.M. (Margot) van Gerwen studentnummer: 10650113
Begeleider: prof. mr. P.B. Hugenholtz
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding ....................................................................................................................................................... 3
1.1 Aanleiding en probleemomschrijving ........................................................................................................... 3
1.2 Centrale onderzoeksvraag ................................................................................................................................. 4
1.3 Deelvragen en methoden .................................................................................................................................... 4
1.4 Wat volgt ................................................................................................................................................................... 5
Hoofdstuk 2 De betekenis en (geharmoniseerde) bescherming van industriële vormgeving ..........6 2.1 Industriële vormgeving ....................................................................................................................................... 6
2.2 De (geharmoniseerde) bescherming van industriële vormgeving ................................................... 7
2.3 Harmonisatie van het bewerkingsrecht .................................................................................................... 11
2.4 Conclusie ................................................................................................................................................................ 12
Hoofdstuk 3: Afbakening in de literatuur en rechtspraak ............................................................................. 13
3.1 Inleiding .................................................................................................................................................................. 13
3.2 De definitie van stijl ........................................................................................................................................... 14
3.2.1 Definiëring in de literatuur en arresten van de Hoge Raad ...................................................... 14
3.2.2 Definiëring in de feitelijke rechtspraak............................................................................................. 16
3.3 Het onderscheid tussen persoonlijke en algemene stijl ..................................................................... 17
3.3.1 De juridische relevantie van het onderscheid in de literatuur en arresten van de Hoge Raad ............................................................................................................................................................................ 17
3.3.2 De juridische relevantie van het onderscheid in feitelijke rechtspraak .............................. 19
3.4 Het werkbegrip als instrument voor afbakening .................................................................................. 20
3.4.1 De afbakening van het werk in de literatuur en door de Hoge Raad .................................... 21
3.4.2 De afbakening van het werk in de feitelijke rechtspraak .......................................................... 22
3.4.2.1 De creatieve keuzes en variaties binnen een stijl ................................................................. 22
3.4.2.2 Geen werk wegens vormgeving binnen een trend en stijl ................................................ 24
3.4.2.3 Het oeuvre............................................................................................................................................. 25
3.5 De afbakening binnen de inbreukvraag .................................................................................................... 26
3.5.1 Afbakening van een (stijl)inbreuk volgens de literatuur en Hoge Raad.............................. 26
3.5.2 Afbakening van de (stijl)inbreuk in feitelijke rechtspraak ....................................................... 28
3.5.2.1 De geoorloofde afstand tussen de variaties binnen dezelfde stijl ................................. 28
3.5.2.2 Bescherming door artikel 13 van de Auteurswet ................................................................. 30
3.5.2.3 De beperkte beschermingsomvang van gebruiksvoorwerpen ....................................... 31
3.6 Het lot en de afbakening van de invloed van een trendsetter .......................................................... 32 3.6.1 De trendsetter in de juridische literatuur en arresten van de Hoge Raad.......................... 32 3.6.2 De trendsetter in de feitelijke rechtspraak ...................................................................................... 34
3.6.2.1 Het inzetten van een stijl ................................................................................................................ 34
3.6.2.2 De verwatering of verwording tot algemene stijl................................................................. 34 1
3.6.2.3 Het bepalende moment van totstandkoming ......................................................................... 35
3.6.2.4 De bescherming tot identieke modellen .................................................................................. 36
3.7 Conclusie ................................................................................................................................................................ 37
Hoofdstuk 4: Analyse en conclusie: welke handvaten zorgen voor een effectieve en rechtvaardige afbakening van stijlelementen?................................................................................................................................. 39 4.1 De consistente definiëring .............................................................................................................................. 39
4.2 Het gebied tussen algemene onbeschermde stijl en beschermde persoonlijke stijl............... 39
4.2 De afbakening van stijl binnen een werk .................................................................................................. 40
4.3 De beschermingsomvang en inbreukvraag.............................................................................................. 41
4.4 De trendsetter van een stijlvol ontwerp.................................................................................................... 43
4.5 Een besef van stijl in het auteursrecht ....................................................................................................... 44
Literatuurlijst.................................................................................................................................................................... 45
Jurisprudentielijst ........................................................................................................................................................... 49
Bijlage: Categorisering resultaten jurisprudentieonderzoek ....................................................................... 52
2
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en probleemomschrijving
Scandinavisch design, Ierse folk, impressionisme en kubisme zijn stijlen die allen onbeschermd door het auteursrecht dwalen. Internationaal wordt aanvaard en herhaald dat stijl niet beschermd wordt door het auteursrecht. 1 In 1946 oordeelde de Hoge Raad al over stijlvrijheid in een van zijn klassieke arresten over het intellectueel eigendomsrecht. In het arrest Van Gelder/Van Rijn overwoog de Hoge Raad dat er geen sprake is van nabootsing in de zin van artikel 13 Auteurswet bij ‘het bezigen van hetzelfde materiaal, het bewerken daarvan volgens eenzelfde, een bepaald artistiek effect opleverende methode en het volgen van den stijl.’ 2 De bescherming van stijl zou de vrijheid van creatie ontoelaatbaar beperken en culturele ontwikkelingen afremmen. 3 Stijl hoort zodoende thuis in het rijtje van de onbeschermde methoden, schema’s, ideeën, opzetten en werkwijzen. 4
Als er echter gedacht wordt aan de specifieke schilderstijl van Piet Mondriaan of de ontwerpstijl van Gerrit Rietveld dan mag meer nuance worden verwacht. Stijlelementen kunnen namelijk zowel een rol spelen bij de afbakening van een werk als bij de nabootsingsvraag. 5 Stijl kan ten eerste bijdragen aan eigen karakter dat vereist wordt voor de auteursrechtelijke bescherming van een werk. 6 Een rechtvaardige en consistente afbakening van deze stijl(elementen) in een werk is echter lastig. De afbakening komt namelijk neer op de vraag of en in hoeverre stijlelementen kunnen worden aangemerkt als een werk in de zin van het auteursrecht. 7 De stijl of een combinatie van stijlelementen zouden auteursrechtelijk beschermd kunnen zijn als de stijl ontwikkeld is door en kenmerkend is voor de auteur. 8 Er is dus een grijs gebied tussen een beschermde persoonlijke stijl van de maker en een algemene stijl die in het publieke domein hoort te vallen. 9 Anderen vinden echter dat er geen sprake is van een juridisch relevant onderscheid en zijn van mening dat zowel een algemene als een persoonlijke stijl niet beschermd moeten worden door het auteursrecht. 10 Naast de afbakening van een werk, moeten stijlelementen ook worden afgebakend bij de beschermingsomvang. Overeenstemmende stijlelementen kunnen van belang zijn voor de vraag of er sprake is van een inbreuk op een auteursrecht. 11 In het arrest Decaux/Mediamax bepaalde de Hoge Raad echter dat in het auteursrecht stijlelementen niet mogen worden betrokken bij de vraag of er inbreuk wordt gemaakt op een werk. 12 Deze benadering wordt weleens als te strikt aangemerkt. 13 Bovendien is het wegdenken van stijlelementen bij de inbreukvraag niet eenvoudig en kan dit bestempeld worden als een ‘bijzonder lastig uitvoerbare exercitie’. 14 1
Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 158. HR 28 juni 1946, NJ 1946, 712 (Van Gelder/Van Rijn). 3 HR 29 maart 2013, NJ 2013, 504, m.nt. P.B. Hugenholtz (Broeren/Duijsens), r.o. 3.5. 4 Artikel 9, lid 2 van de TRIPs-overeenkomst en Grosheide 1985, p. 186. 5 Quaedvlieg maakt dit onderscheid ook in zijn conclusie, zie Quaedvlieg 1996, p. 199. 6 Spoor 2008, p. 327 en 328. 7 Deze vraag stelde Grosheide al in 1985 in zijn artikel centraal. Zie Grosheide 1985, p. 188. 8 Grosheide 1985, p. 192. 9 Zie paragraaf 3.3. 10 Zoals Cohen Jehoram 2007, p. 13. 11 Spoor, Verkade &. Visser 2005, p. 64. 12 HR 29 december 1995, NJ 1996, 546 (Decaux/Mediamax). 13 Quaedvlieg 1996, p. 196. 14 Visser 2004, p. 14. 2
3
De Hoge Raad reageert in de recent gewezen Stokke-arresten op de kritiek en de moeilijkheden van stijlafbakening. De Hoge Raad erkent dat stijlelementen niet kunnen worden weggedacht, maar toch horen ze geen rol te spelen bij de beoordeling of er sprake is van een eventuele inbreuk op een auteursrecht. Uit deze arresten blijkt namelijk dat bij de vergelijking van de totaalindrukken van twee ontwerpen ook onbeschermde elementen in aanmerking mogen worden genomen, zoals elementen waarbij er op een voldoende eigen wijze uiting is gegeven aan een stijl. Voor de vergelijking van de totaalindrukken moeten echter de auteursrechtelijke beschermde elementen bepalend zijn. 15 De vraag is of hiermee de deur wordt geopend, of in ieder geval op een kier wordt gezet voor de bescherming van stijlelementen door het auteursrecht.
In deze scriptie worden deze vragen bekeken op het gebied van de industriële vormgeving. Binnen de industriële vormgeving is er namelijk veel gaande in de rechtspraak en moet stijl vaak worden afgebakend. Deze scriptie bekijkt of stijl (deels) beschermd wordt door het auteursrecht en op welke manier. Door de afbakening van een werk en het wegdenken van stijlelementen bij de inbreukvraag zou stijlbescherming mogelijk kunnen zijn, omdat de stijlafbakening lastig uitvoerbaar is. Een persoonlijke stijl is vaak vervlochten met een werk en kan bijdragen aan het eigen karakter van het werk. Bij de vraag of er inbreuk wordt gemaakt op een auteursrechtelijk beschermd werk, mag er geen gewicht worden toegekend aan stijlelementen. Stijlelementen veroorzaken daarom afbakeningsproblemen in de praktijk.
Dit onderzoek inventariseert welke oplossingen er in de juridische literatuur worden aangedragen voor de lastige afbakening van stijl(elementen). Deze scriptie bespreekt ook hoe de Hoge Raad met stijlafbakening in zijn arresten omgaat. Zaken waarin beoordeeld wordt of er sprake is van een inbreuk, zijn echter sterk met de feiten verbonden en de feitenrechter heeft in dergelijke zaken een grote mate van beoordelingsvrijheid. 16 Een systematisch jurisprudentieonderzoek naar uitspraken van gerechtshoven en rechtbanken is daarom ook onderdeel van deze scriptie. Dit onderzoek probeert zodoende, door middel van een uitgebreid literatuur- en jurisprudentieonderzoek, werkbare vuistregels te formuleren die zullen zorgen voor een consistente en rechtvaardige afbakening van stijl in het auteursrecht, met het oog op de vereiste en nodige rechtszekerheid.
1.2 Centrale onderzoeksvraag
De centrale onderzoeksvraag luidt, op basis van het bovenstaande, als volgt:
“Hoe en in hoeverre worden stijl(elementen) in de industriële vormgeving beschermd door het auteursrecht volgens de juridische doctrine en in de rechtspraak en welke benaderingen kunnen zorgen voor een uitvoerbare, rechtvaardige en consistente afbakening?”
1.3 Deelvragen en methoden
Ter beantwoording van de onderzoeksvraag worden de volgende deelvragen gesteld.
1. Hoe en in hoeverre behoort stijl een rol te spelen in het auteursrecht volgens de doctrine en de arresten van het Hof van Justitie en de Hoge Raad? 15 16
HR 12 april 2013, NJ 2013, 502, m.nt. P.B. Hugenholtz, (Stokke/Fikszo), r.o 5.1.1. HR 29 december 1995, NJ 1996, 546 (concl. A-G Asser), (Decaux/Mediamax), r.o. 2.17.
4
Aan de hand van een literatuur- en jurisprudentieonderzoek zal bekeken worden hoe er in de literatuur en in de arresten van hogere instanties wordt gesproken over de afbakening van stijl binnen het werkbegrip en de beschermingsomvang van het werk in het auteursrecht. Bij deze deelvraag wordt zijdelings ook buitenlandse literatuur, wetgeving en niet-juridische literatuur uit de industriële vormgeving betrokken. De focus ligt op de Nederlandse juridische literatuur en rechtspraak vanwege de omvang van dit onderzoek. 2. Op welke manieren wordt stijl afgebakend in de uitspraken afkomstig van gerechtshoven en rechtbanken in Nederland?
Door middel van een uitgebreid jurisprudentieonderzoek wordt bekeken hoe rechtbanken en gerechtshoven omgaan met de afbakening van stijl in het auteursrecht. Hierbij zullen uitspraken afkomstig van rechtspraak.nl, Boek 9 en het IE-forum worden gebruikt. Naast deze openbare, op internet vrij beschikbare, uitspraken wordt ook in uitspraken gezocht afkomstig uit verschillende tijdschriften. 17 De uitspraken zullen geclusterd worden onder verschillende gebruikte afbakeningsmethoden door rechters. 18 De focus ligt hierbij op de geëxpliciteerde afbakening en de beslissingen die hierdoor worden gemaakt door rechters. De eerste twee deelvragen worden gezamenlijk behandeld in hoofdstuk 3.
3. Welke handvaten kunnen leidend worden als vuistregels voor een consistente en rechtvaardige afbakening van stijlelementen in het auteursrecht?
Na het theoretisch kader en jurisprudentieonderzoek vindt er een analyse plaats van de resultaten. Hierbij zal getracht worden vuistregels voor de rechtspraktijk te formuleren ten behoeve van een rechtvaardige afbakening van stijl in het auteursrecht. Op basis van het uitgebreide literatuur- en jurisprudentieonderzoek wordt geprobeerd om het uiteindelijke doel van dit onderzoek te bereiken, namelijk het opstellen van werkbare vuistregels voor de rechtspraktijk voor een rechtvaardige en consistente stijlafbakening in het auteursrecht.
1.4 Wat volgt
Allereerst worden de betekenis en (geharmoniseerde) bescherming van industriële vormgeving besproken (Hoofdstuk 2). Vervolgens wordt overgegaan naar de afbakening van stijlelementen in literatuur en rechtspraak (Hoofdstuk 3). In de conclusie worden de resultaten van het onderzoek geanalyseerd en handvaten en vuistregels aanbevolen voor de consistente en rechtvaardige afbakening van stijl(elementen) (Hoofdstuk 4).
17
Zoals het tijdschrift voor auteurs-, media- & informatierecht (AMI), het Bijblad Industriële Eigendom (BIE) en Intellectuele Eigendom en Reclamerecht (IER). Zie ook paragraaf 3.1. 18 Zie de bijlage van deze scriptie.
5
Hoofdstuk 2 De betekenis en (geharmoniseerde) bescherming van industriële vormgeving
Dit tweede, meer inleidende hoofdstuk geeft weer wat industriële vormgeving precies is en welke beschermingsregimes er voor een industrieel ontwerp zijn in het intellectueel eigendomsrecht. Daarna wordt er in dit hoofdstuk gefocust op de (geharmoniseerde) auteursrechtelijke bescherming van industriële vormgeving. Tenslotte komt de harmonisatie van het bewerkingsrecht aan bod. Dit hoofdstuk vormt een handvat voor het verdere literatuuren jurisprudentieonderzoek.
2.1 Industriële vormgeving
Industriële vormgeving draait om de vormgeving van producten met een gebruiksfunctie. 19 De vorm en de functie van een gebruiksvoorwerp staan bij industriële vormgeving centraal. 20 Industrieel ontwerpers zijn van oudsher verantwoordelijk voor the look and feel van een product. 21 Naast het verbeteren van het uiterlijk van een product worden industrieel vormgevers tegenwoordig geacht de gebruiksvriendelijkheid van een gebruiksvoorwerp te verbeteren. Bovendien zorgen ze idealiter voor een product dat zo goed mogelijk past bij de behoeften en wensen van de consument. 22 Er is, binnen de industriële vormgeving, geen algemeen geaccepteerde definitie van industriële vormgeving die deze nieuwe kerntaken omvat. 23 Industriële vormgeving kan, meer algemeen, omschreven worden als een activiteit die de eisen aan een product vertaalt in materialen, elementen en componenten. Deze omzetting heeft dan onder andere invloed op het uiterlijk van het product en de gebruiksvriendelijkheid. 24
In 1991 is er een Groenboek van de Europese Commissie verschenen over de bescherming van industriële vormgeving. In het Groenboek wordt een industrieel ontwerp gezien als een resultaat van drie elementen. Allereerst zorgt een industrieel ontwerp voor een functionele verbetering en technische innovatie van een product. Daarnaast levert de ontwerper een creatieve bijdrage en voegt hij een esthetisch karakter toe. Tenslotte heeft een industrieel ontwerp een investering van een fabrikant nodig, die deze eerste twee elementen faciliteert. 25 Een goed industrieel ontwerp is een ontwerp dat bruikbaar is, zonder aanpassingen, voor een zo groot mogelijk publiek. 26 Er is echter geen minimale oplage vereist voordat een ontwerp aangemerkt wordt als industrieel. 27 Voorbeelden van succesvolle industrieel ontwerpen zijn de kinderwagen van Bugaboo, de Tripp Trapp kinderstoel van Stokke en de stofzuigers van Dyson.
Concluderend vallen onder industriële vormgeving werken met een gebruiksfunctie, waarbij aandacht is besteed aan het uiterlijk. Elke vormgegeven gebruiksobject zal in dit onderzoek onder de noemer ‘industriële vormgeving’ vallen. 19
Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 109. Micheli e.a. 2012, p. 689. 21 Swan & Zou 2012, p. 169. 22 Valencia, Person & Snelders 2013, p. 364 en 365. 23 Luchs & Swan 2011, p. 328 en Valencia, Person & Snelders 2013, p. 364. 24 Gemser & Leenders 2001, p. 29. 25 Green Paper 1991, p. 59, onder 5.4.4.1. 26 Lidwell, Holden & Butler 2003, p. 14. 27 Green Paper 1991, p. 65. 20
6
2.2 De (geharmoniseerde) bescherming van industriële vormgeving
Industrieel vormgegeven objecten kunnen rekenen op de bescherming van verschillende regimes in het intellectueel eigendomsrecht. Het modellenrecht is het meest voor de hand liggende beschermingsregime voor industriële vormgeving. Het modellenrecht is er van oorsprong namelijk om een vormgegeven werk met een gebruiksfunctie te beschermen. 28 Een ontwerp wordt door het modellenrecht beschermd als het ontwerp nieuw is en een eigen karakter heeft. 29 Een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel krijgt 3 jaar bescherming en een ingeschreven gemeenschapsmodel kan, door verlenging, 25 jaar beschermd worden. 30 Veel minder gebruikelijk is de bescherming van een industrieel ontwerp door het merkenrecht. Een vorm van een object komt voor een merkenrecht in aanmerking als het een onderscheidend vermogen heeft. 31 Het Hof van Justitie stelt hoge eisen aan een vormmerk. Slechts als ‘een aanmerkelijk deel van de betrokken kringen de vorm enkel met die onderneming associeert’ komt de vorm voor een merkenrecht in aanmerking. 32 Vaak zal een merkrecht op de vorm van een product om die reden niet mogelijk zijn. 33
Voor de bescherming van een industrieel ontwerp kan eventueel ook een beroep worden gedaan op de slaafse nabootsingsleer, die de Hoge Raad in zijn jurisprudentie op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek ontwikkeld heeft. 34 Deze leer valt niet onder het intellectueel eigendomsrecht, maar is een vorm van ongeoorloofde mededinging. Het nabootsen van andermans product is alleen onrechtmatig als de nabootser een andere weg in had kunnen slaan met de vormgeving van zijn product, zonder afbreuk te doen aan de bruikbaarheid en deugdelijkheid van het product. De Hoge Raad vereist dat de nabootser verwarring veroorzaakt bij het publiek. 35 Aangezien bij het modellenrecht de algemene indruk van de geïnformeerde gebruiker centraal staat, zal het modellenrecht doorgaans een ruimere bescherming bieden aan industriële vormgeving. 36 In deze scriptie staat de bescherming van industriële vormgeving door het auteursrecht centraal. Een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt beschermd door het 28
Cohen Jehoram e.a. 1993, p. 7, Geerts 2013, p. 130, Van der Kooij 2010, p. 59 en Gielen e.a. 2011, p. 150. Tot 2003 werd ontwerp alleen beschermd door het modellenrecht als het een gebruiksvoorwerp was. Tegenwoordig is dit niet meer zo. Het modelrecht moet nog wel betrekking hebben op een voortbrengsel. Volgens artikel 3.1, lid 4, van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) is dit een industrieel of op ambachtelijke wijze vervaardigd ontwerp. Volgens lid 3 van hetzelfde artikel kan dit bijvoorbeeld worden afgeleid uit de kleuren en de vorm. Waarschijnlijk beschermt het modellenrecht alleen visueel waarneembare elementen, zie Gielen e.a. 2011, p. 148. 29 Zie artikel 3.1 en 3.3 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) en artikel 4 van Verordening (EU) 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen. 30 Als daarvoor de verplichte taksen aan het OHIM (Office for Harmonisation in the Internal Market) worden betaald, zie artikel 12 en 13 van Verordening (EU) 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen. 31 Artikel 2.1 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen). 32 HvJ EU 18 juni 2002, C-299/99, NJ 2003, 481, m.nt. J.H. Spoor (Philips/Remington), r.o 65. Zie ook HvJ EU 8 april 2003, gevoegde zaken van C-53/01 tot en met C-55/01 (Linde, Rado en Winward). 33 Gielen e.a. 2011, p. 218. 34 De Hoge Raad is hiermee gestart in HR 26 juni 1953, NJ 1954, 90 (Hyster Karry Krane). Zie ook Gielen e.a. 2010, p. 603 e.v. 35 HR 26 juni 1953, NJ 1954, 90 (Hyster Karry Krane), dit wordt bijvoorbeeld herhaald in HR 20 november 2009, NJ 2011, 302 m.nt. J.H. Spoor, IER 2010, 16 (Lego), r.o. 3.3.2. 36 Artikel 3.3 van het BVIE en Gielen e.a. 2011, p. 603.
7
auteursrecht als het een eigen oorspronkelijk karakter heeft en een persoonlijk stempel van de maker draagt. 37 Een auteursrecht vervalt 70 jaar na de dood van de maker. 38 Zowel het auteursals het modellenrecht zijn vergaand geharmoniseerd. 39 Aan het uitgangspunt dat het werkbegrip niet geharmoniseerd is, maakt het Hof van Justitie door de Infopaq en BSA-arresten een einde. 40
Toch gaan (Europese) landen verschillend om met de auteursrechtelijke bescherming van gebruiksvoorwerpen. De cumulatie, ofwel het samengaan van het modellenrecht en het auteursrecht, wordt verschillend gereguleerd. In Duitsland is een industrieel ontwerp alleen auteursrechtelijk beschermd als een ontwerp blijk geeft van een bovengemiddeld ontwerpniveau. 41 Er wordt een hogere mate van originaliteit vereist. 42 Het Verenigd Koninkrijk legt de lat voor auteursrechtelijke bescherming van gebruiksvoorwerpen ook hoger. Als de ontwerper ervoor kiest zijn ontwerp op een industriële manier te exploiteren – door meer dan 50 kopieën van het ontwerp te produceren – krijgt het ontwerp een kortere beschermingsduur. 43 In de Verenigde Staten wordt de zogeheten useful article doctrine gehanteerd. Als een product een useful article is, is een ontwerp alleen auteursrechtelijk beschermd als de esthetische aspecten te onderscheiden zijn van de onderdelen die een functie uitoefenen. 44 Meubilair valt zodoende buiten de auteursrechtelijke bescherming. 45 Ook Italië heeft jarenlang dit onderscheid gehanteerd. De Italiaanse wetgever onderscheidde toegepaste kunst van andere kunst. 46
De Berner Conventie laat aan verdragsluitende staten over of ze werken van toegepaste kunst en industriële vormgeving auteursrechtelijk willen beschermen. 47 Sinds 1967 is een bepaling over cumulatie aan de Berner Conventie toegevoegd. 48 Voor invoering van deze bepaling is lang 37
Zie artikel 1 van de Auteurswet. Het vereiste eigen, oorspronkelijk karakter en de persoonlijk stempel zijn geïntroduceerd in HR 4 januari 1991, NJ 1991, 608 (Van Dale/Romme). Aan het criterium is onder andere uitleg gegeven in HR 30 mei 2008, NJ 2008, 556 (Endstra/Nieuw Amsterdam), r.o. 4.3 – 4.5.2. 38 Artikel 37 van de Auteurswet. 39 De Europese Unie heeft verschillende richtlijnen over het auteursrecht uitgevaardigd, bijvoorbeeld de Richtlijn 2009/24/EG betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, Richtlijn 2001/29/EC betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, Richtlijn 2011/77/EU betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en de naburige rechten. Voor het modellenrecht is Richtlijn 98/71/EG inzake de rechtsbescherming van modellen, en de Verordening 6/2002 betreffende de Gemeenschapsmodellen van belang. 40 HvJ EU 16 juli 2009, C-5/08, NJ 2011, 288, m.nt. P.B. Hugenholtz (Infopaq International A/S/Danske Dagblades Forening), r.o. 30- 51 en HvJ EU 22 december 2010, nr. C-393/09, LJN BP0405, NJ 2011, 289, m.nt. P.B. Hugenholtz (BSA), r.o. 40 – 50. 41 Cook 2013, p. 84. 42 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 216 43 Cook 2013, p. 83 en 84. 44 Zie artikel 101 van de U.S. Code. 45 Een voorbeeld dat door het U.S. Copyright Office gegeven wordt zie <www.copyright.gov/fls/fl103.html> en McJohn 2006, p. 105. De Amerikaanse wetgever probeert een helder onderscheid te maken tussen auteursrechtelijk beschermde werken van toegepaste kunst en onbeschermde werken van industriële vormgeving, Zie Denicola 1982-1983, p. 720. 46 Benassi 2005, p. 349. 47 Artikel 2, sub 7 van de Berner Conventie: “(7) Subject to the provisions of Article 7(4) of this Convention, it shall be a matter for legislation in the countries of the Union to determine the extent of the application of their laws to works of applied art and industrial designs and models, as well as the conditions under which such works, designs and models shall be protected. …” 48 Artikel 2, sub 7 van de Berner Conventie. Dit komt door een nieuwe bepaling in Stockholm in 1967. Zie Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 218.
8
gediscussieerd tussen de verdragssluitende landen. Sommigen landen wilden gebruiksvoorwerpen auteursrechtelijk beschermen en andere landen waren van mening dat toegepaste kunst niet auteursrechtelijk beschermd moest worden. 49 De bescherming is nu afhankelijk van het nationale regime. Dit wordt ook wel reciprociteit genoemd. Als een land geen apart modelrechtelijk regime voor gebruiksvoorwerpen heeft ontwikkeld, worden gebruiksvoorwerpen beschermd door het auteursrecht. Als een staat ze enkel beschermt door het modellenrecht, mogen werken die van origine uit dat land afkomstig zijn, ook in andere landen alleen een modelrecht claimen. 50
De Europese Unie heeft geprobeerd de afhankelijkheid van nationale regelgeving van (het cumuleren van) auteursrechtelijke en modelrechtelijke bescherming te verminderen. 51 In 1998 verscheen de Modellenrichtlijn die in artikel 17 bepaalt dat modellen ook beschermd kunnen worden door het auteursrecht. Lidstaten moeten daarom cumulatie van auteursrechtelijke en modelrechtelijke bescherming toestaan. 52 Het is vervolgens aan de lidstaat zelf om te bepalen wat de omvang en de voorwaarden van de auteursrechtelijke bescherming zijn. 53 De Italiaanse wetgeving moest vervolgens aangepast worden, zodat het in lijn liep met de Europese wetgeving. 54 De andere van elkaar verschillende beschermingsregimes voor gebruiksvoorwerpen konden blijven bestaan. 55 In Nederland heeft ook de vraag gespeeld of dat er voor gebruiksvoorwerpen een hogere auteursrechtelijke drempel gehanteerd moet worden. 56 In artikel 10 worden werken van toegepaste kunst aangemerkt als een werk van letterkunde, wetenschap of kunst. 57 In de literatuur ontstond er een discussie of dat er een hoge auteursrechtelijke drempel gehanteerd moest worden voor gebruiksvoorwerpen, omdat volgens de wet ‘kunst moet zijn toegepast’. 58
Quaedvlieg stelt in zijn dissertatie dat inventiviteit en oorspronkelijkheid niet samen horen te gaan. Het auteursrecht zou alleen voorwerpen moeten beschermen waar uitsluitend de smaak van de maker het laatste woord heeft en niet de werkbaarheid van een product. 59 Verkade is van mening dat er geen extra ‘kunst’-eis moet worden gesteld. Een dergelijke eis zou in strijd zijn
49
Zie Hugenholtz in zijn noot onder HR 28 oktober 2011, NJ, 2012, 45, m.nt. P.B. Hugenholtz (Mag Instrument Inc./Edco Eindhoven). 50 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 218 en de Guide to the Berne Convention for the Protection of Literary and Artistic Works (Paris Act, 1971), Genève: WIPO 1978, p. 22. 51 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 219. 52 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 219. 53 In de Modellenverordening uit 2002 overweegt de Raad van de Europese Unie dat in beginsel het modellenrecht en auteursrecht kunnen worden gecumuleerd. Lidstaten mogen zelf wederom de voorwaarden en omvang van de auteursrechtelijke bescherming bepalen. Zie de preambule onder 32 van de Verordening (EU) 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen. 54 Zie de preambule onder 32 van de Verordening (EU) 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen en Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 216. 55 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 219. 56 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 110. Zie bijvoorbeeld Hugenholtz 1989, p. 32 e.v. en Quaedvlieg 1987, p. 113 e.v. 57 Artikel 10, lid 1, sub 11 van de Auteurswet. 58 Verkade 1985, p. 133. 59 Quaedvlieg 1987, p. 21 en 22. Hugenholtz is in zijn dissertatie van mening dat deze toets geobjectiveerd dient te worden. Zie Hugenholtz 1989, p. 31.
9
met het auteursrecht, mede omdat de wetgever in de parlementaire geschiedenis niet wijst op deze hogere auteursrechtelijke drempel. 60
In het Screenoprints-arrest is bepaald dat er voor industriële vormgeving geen hogere auteursrechtelijke drempel gehanteerd moet worden. 61 In Nederland kan het auteursrecht volledig met het modellenrecht cumuleren. Het uitgangspunt is dat bescherming door beide mogelijk is, zolang er aan de vereisten is voldaan. 62 Een industrieel ontwerp kan dan zowel bescherming van het auteurs- als het modellenrecht krijgen.
Door welk regime het industrieel ontwerp uiteindelijk ook beschermd wordt, de moeilijkheid bij de bescherming van gebruiksvoorwerpen blijft het industriële karakter. 63 Uitsluitend technisch bepaalde elementen worden niet door het model- of auteursrecht beschermd. 64 Bij industriële vormgeving zijn de functie van een werk en de vormgeving met elkaar verweven. 65 In de Stokkearresten stelt de Hoge Raad voorop dat elementen van een werk die alleen een technisch effect dienen of hiervan een resultaat zijn, van auteursrecht bescherming zijn uitgesloten. 66 Belangrijk is dat het volgens de Hoge Raad opmerking verdient dat deze uitsluiting niet uitstrekt tot alle elementen die een technische functie bezitten. Ik citeer: “daarmee zou de industriële vormgeving ten onrechte buiten het bereik van het auteursrecht geplaatst worden”. 67
De kritiek van Visser op deze uitspraken is dat – wat ook blijkt uit deze paragraaf – er wel degelijk de nodige onduidelijkheid heerst in Europa over de bescherming van gebruiksvoorwerpen. In de Flos/Semararo uitspraak van het Hof van Justitie lijkt het er op dat gebruiksvoorwerpen, die niet ingeschreven zijn als model, beschermd worden op grond van de Auteursrechtrichtlijn. 68 De Hoge Raad had volgens hem in de Stokke-zaken over moeten gaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. 69 De auteursrechtelijke werktoets voor industriële vormgeving had dan op Europees niveau verduidelijkt kunnen worden. Nu blijft het uitgangspunt in Nederland dat bij technische en functioneel bepaalde elementen voldoende ruimte voor creatieve keuzes overblijft. 70 Binnen de vormgeving wordt dan uiting gegeven aan het vereiste eigen oorspronkelijk karakter en de persoonlijk stempel van de maker. 71 De uiterlijke vorm van gebruiksvoorwerpen zal in Nederland dus vaak beschermd zijn door het auteursrecht, als resultaat van industriële vormgeving. 72 60
Verkade 1985, p. 135. Deze hogere auteursrechtelijke drempel is aan de orde gekomen en afgewezen in een zaak over jaloezieën voor een auto. Zie BenGH 22 mei 1987, IER 1987, 49, IEPT 19870522 (Screenoprints), r.o. 27 en 28 en HR 29 november 1985, NJ 1987, 880 (Screenoprints), r.o. 3.4 en het verzoek aan het Benelux Gerechtshof. 62 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 109. 63 Het auteursrecht valt ook juist niet onder de noemer ‘industriële eigendom’. Dit is een verzamelnaam voor verschillende intellectuele eigendomsrechten, zoals het modellenrecht, merkenrecht en octrooirecht. 64 Zie artikel 8 van de van Verordening (EU) 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen en Voor de bescherming van techniek is men aangewezen op het octrooirecht. 65 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 77. 66 Onder verwijzing naar HvJEU 22 december 2010, nr. C-393/09, LJN BP0405, NJ 2011/289 (BSA) en HR 16 juni 2006, LJN AU8940, NJ 2006/585 (Kecofa/Lancôme). 67 HR 12 april 2013, NJ 2013, 503, LJN BY1533, m.nt. P.B. Hugenholtz (Hauck/Stokke), r.o. 4.2. 68 HvJ EU 27 januari 2011, C-168/09, RvdW 2011, 355 (Flos/Semeraro). 69 Visser 2013, p. 987. 70 HR 12 april 2013, NJ 2013, 503, LJN BY1533, m.nt. P.B. Hugenholtz (Hauck/Stokke), r.o. 4.2. 71 HR 4 januari 1991, NJ 1991, 608, m.nt. D.W.F. Verkade (Romme/Van Dale), r.o. 3.4. 72 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 76. 61
10
2.3 Harmonisatie van het bewerkingsrecht
Naast de betekenis en de bescherming van industriële vormgeving is voor dit onderzoek van belang of en in hoeverre het bewerkingsrecht geharmoniseerd is. De maker van een auteursrechtelijk beschermd werk heeft namelijk het exclusieve recht om zijn werk te verveelvoudigen. 73 Een verveelvoudiging heeft twee betekenissen, ze kan duiden op een reproductie – ofwel een kopie van een werk – of op een bewerking van een werk. 74 Bij een mogelijke auteursrechtinbreuk door stijlovername staat vaak de vraag centraal of de vermeende inbreukmaker een ongeoorloofde bewerking van een werk maakt. Deze paragraaf behandelt daarom de vraag of het bewerkingsrecht geharmoniseerd is. Op internationaal niveau benoemt artikel 12 van de Berner Conventie het bewerkingsrecht expliciet. Auteurs hebben volgens het artikel een exclusief recht om toestemming te verlenen voor bewerkingen, arrangementen en andere veranderingen aan hun werk. Dit artikel zorgt voor een minimum bescherming. 75 Op Europees niveau wordt het bewerkingsrecht voor het auteursrecht in het algemeen niet expliciet in wetgeving genoemd. 76 Alleen de richtlijn over de rechtsbescherming van computerprogramma’s noemt het bewerkingsrecht expliciet. 77 Artikel 4, lid 1, onder b vereist toestemming van de maker van een computerprogramma voor het vertalen, bewerken, arrangeren of anderszins veranderen van een computerprogramma. 78
Er is discussie over de vraag of het bewerkingsrecht nu Europeesrechtelijk geharmoniseerd is of niet. De Europese Unie harmoniseert door de richtlijn over het auteursrecht in de informatiemaatschappij (hierna: Auteursrechtrichtlijn) vergaand de exploitatierechten van de maker en de beperkingen die er op een auteursrecht zijn toegestaan. 79 Artikel 2 van de Auteursrechtrichtlijn geeft een ruim reproductierecht aan de auteur. De auteur heeft zodoende het exclusieve recht om een (in)directe, tijdelijke of duurzame, volledig of gedeeltelijke reproductie van een werk te verbieden of toe te staan. 80 Het bewerkingsrecht wordt in deze Auteursrechtrichtlijn niet expliciet genoemd. 81 In verschillende Europese landen, zoals in Nederland en Frankrijk, is het bewerkingsrecht onderdeel van het reproductierecht. 82 Aangezien het reproductierecht ruim wordt omschreven in de Auteursrechtrichtlijn zou men kunnen concluderen dat het bewerkingsrecht geharmoniseerd is. Advocaat-Generaal Verkade gaat bijvoorbeeld in zijn conclusie voor een van de Stokke-arresten uit van een geharmoniseerd
73
Zie artikel 1 en bijvoorbeeld artikel 13 van de Nederlandse Auteurswet. Spoor 1974, p. 165 en 167. 75 Artikel 12 van de Berner Conventie en Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 321. 76 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 322. 77 Van Eechoud, Hugenholtz, Van Gompel, Guibault & Helberger 2009, p. 83. 78 Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's. 79 Quaedvlieg in Hartkamp, Sieburgh & Keus 2007, p. 495. 80 Artikel 2 van de Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij. 81 Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 322. 82 Artikel 13 van de Auteurswet en Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 322. 74
11
bewerkingsrecht. 83 In dit onderzoek wordt echter het uitgangspunt gehanteerd dat het bewerkingsrecht niet geharmoniseerd is. 84
Hier liggen verschillende redenen aan ten grondslag. Allereerst heeft een bewerking betrekking op het corpus mysticum van een werk. Het onstoffelijk werk, waar het auteursrecht betrekking op heeft, wordt door een bewerking gewijzigd. 85 Het bewerkingsrecht is daarom sterk verbonden met de morele rechten van de auteur, die niet geharmoniseerd zijn. 86 Daarbij is het voor een bewerking van belang welke geharmoniseerde vereisten er gelden voor een auteursrechtelijk beschermd werk. 87 In het Infopaq-arrest wordt het begrip ‘gedeeltelijke reproductie’ uitgelegd, waarbij het Hof van Justitie het werkbegrip als geharmoniseerd ziet. 88 Er is echter nog geen Europese jurisprudentie die de verhouding tussen objectieve en subjectieve trekken uitlegt en op het bewerkingsrecht ingaat. 89 Alleen de klassieke reproductie is expliciet geharmoniseerd en de regulering van de bewerking van het auteursrechtelijk beschermd werk is overgelaten aan de nationale wetgever. 90
2.4 Conclusie
In dit onderzoek wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het bewerkingsrecht onder Europees recht niet geharmoniseerd is. Alleen de Berner Conventie noemt het bewerkingsrecht expliciet en zorgt voor een minimumbescherming. De Berner Conventie laat vervolgens de bescherming van industriële vormgeving over aan de wetgeving van de verdragsluitende landen. In Nederland worden deze werken expliciet in de wet genoemd. Hierdoor kunnen vormgegeven gebruiksvoorwerpen auteursrechtelijk beschermd zijn. Op basis van deze conclusies wordt in de hiernavolgende hoofdstukken gefocust op de Nederlandse situatie.
83
HR 22 februari 2013, LJN BY1529, NJ 2013, 501, m.nt. P.B. Hugenholtz (Stokke/H3 products), CAG onder 4.25 en verder. 84 Dit sluit aan bij Van Eechoud, Hugenholtz, Van Gompel, Guibault & Helberger 2009, p. 83 en 84. 85 Spoor 1974, p. 165 en 167. 86 Van Eechoud, Hugenholtz, Van Gompel, Guibault & Helberger 2009, p. 84. 87 Van Eechoud, Hugenholtz, Van Gompel, Guibault & Helberger 2009, p. 84. 88 Zie HvJ EU 16 juli 2009, C-5/08, NJ 2011, 288, m.nt. P.B. Hugenholtz (Infopaq International A/S/Danske Dagblades Forening), r.o. 30- 51 en Speyart 2009, p. 339. 89 Advocaat-Generaal Verkade stelt dit in een van zijn conclusies voor de Stokke-arresten. Zie HR 22 februari 2013, LJN BY1529, NJ 2013, 501, m.nt. P.B. Hugenholtz (Stokke/H3 products), CAG onder 4. 39.2. Hij zet niet aan tot het stellen van prejudiciële vragen over de eventuele harmonisatie van het bewerkingsrecht. Hugenholtz wijst hierop in zijn noot onder hetzelfde arrest. Zie paragraaf 3.4.1 voor de uitleg van het verschil tussen subjectieve en objectieve trekken. 90 Hugenholtz & Senftleben 2011, p. 26.
12
Hoofdstuk 3: Afbakening in de literatuur en rechtspraak 3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden per deelonderwerp de relevante literatuur en de arresten van de Hoge Raad besproken. Vervolgens worden relevante uitspraken van de feitelijke instanties uiteengezet. Dit allemaal om het onderzoeksdoel, het formuleren van werkbare en consistente vuistregels voor de afbakening van stijlelementen, te verwezenlijken. Mijns inziens vult dit elkaar goed aan. De Hoge Raad geeft noodzakelijkerwijs globale criteria, omdat het in veel gevallen draait om een feitelijke beoordeling. Enerzijds is ons hoogste rechtscollege gebonden aan een concreet geval, anderzijds moet hij globale criteria geven die de rechtseenheid ten goede komen. 91 Rechters van feitelijke instanties zullen vervolgens op basis van deze wettelijke en in de hogere rechtspraak ontwikkelde criteria tot een oordeel komen. Een rechterlijk oordeel hangt in hoge mate af van een eigen waarneming van het industrieel ontwerp en van een eigen waarneming van de rest van de markt. 92 Bij een onderzoek naar vuistregels voor stijlafbakening is daarom een onderzoek naar feitelijke rechtspraak onmisbaar. De taakverdeling tussen de Hoge Raad en de feitenrechters is dat de Hoge Raad toetst aan rechtsregels. 93 De Hoge Raad laat bepaalde taken in hoge mate van de feitenrechter afhangen. Door de feitelijke aard zal de beoordeling of dat er sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk en van een auteursrechtinbreuk niet in cassatie plaatsvinden. 94
Voor een uitvoerbaar jurisprudentieonderzoek is het onderzoeksdomein van het jurisprudentieonderzoek afgebakend. Er is naar uitspraken gezocht die zijn gewezen in de periode tussen 1 januari 2000 en 1 juni 2014. De uitspraken moeten gaan over werken op het gebied van de industriële vormgeving. 95 Alleen als het woord ‘stijl’ expliciet in de uitspraak voorkomt, wordt een uitspraak meegenomen in de jurisprudentieanalyse. 96
Er is geprobeerd om alle relevante en beschikbare uitspraken te verzamelen, zodat het onderzoek representatief is voor de manieren waarop feitelijke rechters stijl afbakenen. De databanken van rechtspraak.nl, Boek 9 en IE-forum zijn onderzocht. Naast deze openbare databanken zijn ook de databanken van Rechtsorde, Kluwer Navigator en het tijdschrift voor Auteurs-, Media- & Informatierecht (AMI) geraadpleegd. Hierdoor worden ook de uitspraken onderzocht die gepubliceerd zijn in het tijdschrift voor Auteurs-, Media- & Informatierecht (AMI), het Bijblad Industriële Eigendom (BIE) en in Intellectuele Eigendom en Reclamerecht (IER). 97
91
Verkade 1984, p. 681. Visser 2008, p. 1925. 93 HR 22 februari 2013, LJN BY1529, NJ 2013, 501, m.nt. P.B. Hugenholtz (Stokke/H3 products), CAG onder 4.16. 94 HR 5 januari 1979, NJ 1979, 339, m.nt. L. Wichers Hoeth (Heertje/Hollebrand). 95 Een greep uit wat mijns inziens niet onder industriële vormgeving valt en ik ben tegengekomen tijdens het jurisprudentieonderzoek: kleding, schoenen, sieraden, tassen, schilderijen, boeken, lingerie, huisstijlen, folders, knuffelberen, kermisattracties, legpuzzels en souvenirhuisjes. 96 De indirecte en niet geëxpliciteerde invloed van stijl op de rechterlijke beoordeling is namelijk lastig te onderzoeken met een onderzoek dat uitsluitend het vonnis bekijkt. 97 Ook meer algemene publicatiebladen voor de Nederlandse rechtspraak worden hierdoor inzichtelijk, zoals de Nederlandse Jurisprudentie (NJ), het Nederlands Juristenblad (NJB) en Ars Aequi (AA). 92
13
In totaal zijn er 864 onderzoeksresultaten bekeken. 98 Er kon vaak snel bepaald worden of de uitspraak over industriële vormgeving ging. Bovendien moest stijl expliciet in de overwegingen over het auteursrecht worden benoemd. Tevens zat er veel overlap tussen de onderzoeksresultaten. Uiteindelijk zijn er 62 uitspraken relevant bevonden. 99 Deze zijn gecategoriseerd en worden hieronder besproken. 100
3.2 De definitie van stijl
Allereerst wordt de vraag gesteld wat stijl nu precies betekent. Dit is een van de gecompliceerde kwesties die speelt bij stijluitsluiting in het auteursrecht. 101 Mijns inziens wordt namelijk een groot deel van de afbakeningsproblemen veroorzaakt door de onduidelijkheid over de precieze betekenis van stijl.
3.2.1 Definiëring in de literatuur en arresten van de Hoge Raad
Ieder industrieel ontwerp begint met een idee. Dit idee kan vervolgens uitgewerkt worden in een ontwerp en terugkomen bij andere ontwerpen. Als een idee vervolgens onderdeel wordt van de ‘algemene vormentaal’ spreekt men van een stijl. 102 In de literatuur over productontwikkeling en productvormgeving wordt bij dit uitgangspunt aangesloten. Stijl wordt daar omschreven als een verzameling van aan elkaar gerelateerde oplossingen voor een probleem. Dit probleem wordt dan in de productvormgeving op vergelijkbare manieren opgelost. Door dezelfde probleemoplossing worden dezelfde effecten in verschillende ontwerpen zichtbaar. 103 De omzetting van een idee naar een algemene vormentaal is cruciaal voor een stijl. Mode heeft bijvoorbeeld een tijdelijk karakter en gaat voorbij. Stijl heeft een meer historisch karakter en duidt op iets blijvends en artistieks. 104 In de definitie van stijl valt een algemeen en bijzonder aspect te ontdekken. Van Dale omschrijft stijl als ‘geheel van bij elkaar aansluitende uitdrukkingsvormen, die kenmerkend zijn hetzij voor een bepaald kunstenaar, hetzij, in de regel, voor een bepaalde school of richting of een bepaald tijdperk.’ 105 Hier komen beide aspecten in terug. In algemene zin verwijst stijl naar ‘een (door tijd en plaats bepaalde) kenmerkende manier van doen op enig gebied van maatschappelijke activiteit: kunst, mode, sport.’ 106 Dit kan ook de historische stijl genoemd worden. 107 De jurist zou algemene stijl kunnen definiëren als vormelementen die associaties oproepen met andere vormelementen, 98
Er is binnen het onderzoeksdomein telkens gezocht op auteursrecht en stijl. Door eigen beoordeling is de keuze gemaakt of het onder industriële vormgeving valt of niet. Tussen de resultaten zaten veel dezelfde uitspraken. Rechtspraak geeft 142 resultaten, IE-forum geeft 175 resultaten, Boek 9 geeft 102 resultaten en Rechtsorde geeft 134 resultaten na specificering op tijdschriften en IE/IT. Na onderzoek in deze databanken geeft Kluwer Navigator 241 resultaten, maar geen toevoegingen meer aan de reeds gevonden relevante uitspraken. De databank van AMI heeft 70 resultaten bij de zoektermen ‘auteursrecht’ en ‘stijl’. 99 Zie de jurisprudentielijst voor een overzicht van deze 62 uitspraken afkomstig van gerechtshoven en rechtbanken. 100 Zie de bijlage voor de verschillende categorieën. 101 Zie Quaedvlieg in zijn noot onder Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design). 102 Quaedvlieg 1996, p. 197. 103 Swan & Zou 2012, p. 172. 104 Quaedvlieg 2004, p. 488. 105 Volgens de gedrukte Van Dale uit 1999. De online beschikbare versie van Van Dale definieert het als “de gezamenlijke kenmerken van een richting of periode in de kunst, van een kunstenaar’. 106 Onder verwijzing naar de Oosthoek Encyclopaedie, zie Grosheide 1985, p. 186. 107 Van Maaren heeft het over beeldende kunst. Zie Van Maaren 1988, p. 95.
14
zonder dat er sprake is van een bewerking in de zin van artikel 13 Auteursrecht. 108 Voorbeelden zijn het impressionisme en minimalisme als stromingen in de kunst en bijvoorbeeld een ironische wetenschappelijke schrijfstijl. Stijl in de zin van een algemene richting of stroming is onderdeel van het stijlbegrip.
Het bijzondere aspect verwijst naar de persoonlijke stijl als ‘kenmerkende manier van doen in leven en werken van een individu.’ 109 Het zogeheten persoonlijk handschrift van een kunstenaar. 110 Voorbeelden van het bijzondere aspect zijn de stijl van Piet Mondriaan of Pablo Picasso. Deze persoonlijke stijl kan ook in een gehele productlijn waarneembaar zijn. De kunstenaar verspreidt dan via zijn productlijn een bepaalde vormentaal die hem kenmerkt. 111 Zowel de persoonlijke als de algemene betekenis van stijl zijn voor het auteursrecht en dit onderzoek relevant. Ze zijn echter niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden en kunnen samengaan. 112 Voor de ontwikkeling van een persoonlijke en eigen stijl wordt bijvoorbeeld inspiratie gehaald uit algemene en bestaande stijlen. Een persoonlijke stijl is daarom vaak doorweven met algemene stijlkenmerken. 113
De Hoge Raad overweegt niet expliciet wat stijl als begrip nu precies betekent. Indirect kan wel uit de arresten worden afgeleid wat de Hoge Raad onder een stijl verstaat. Zoals de Hoge Raad in de Stokke-arresten overweegt of er op een “.. eigen wijze uiting is gegeven aan de sobere stijl die past binnen (onder meer) de Scandinavische ontwerptraditie.” 114 Mijns inziens ziet de Hoge Raad stijl hier als een algemene stijl. Uit deze overweging blijkt namelijk dat de Scandinavische, sobere ontwerptraditie de stijl is waar de Hoge Raad naar verwijst. In het arrest Van Gelder/Van Rijn wordt het bewerken van houten objecten door het te branden en daarna met een stalen borstel uit te borstelen aangemerkt als ‘het bezigen van hetzelfde materiaal, het bewerken daarvan volgens eenzelfde, een bepaald artistiek effect opleverende methode, het volgen van den stijl’. 115 Ook hier gaat hij uit van een abstractie. Stijl is dan werken met eenzelfde effect opleverende methode. De Hoge Raad sluit dan aan bij wat binnen de industriële vormgeving ook als stijl wordt aangemerkt: door eenzelfde oplossing of methode worden dezelfde effecten in verschillende ontwerpen zichtbaar. 116
Dat de Hoge Raad uitgaat van stijl als abstractie wordt bevestigd in het arrest Broeren/Duijsens: ‘De auteurswet geeft geen exclusief recht aan degene die volgens een – hem kenmerkende – stijl werkt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag dat auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen’. 117 Het persoonlijke aspect van stijl wordt in deze uitspraak benoemd. Ook de persoonlijke en kenmerkende stijl is volgens de Hoge Raad onderdeel van het stijlbegrip. De persoonlijke stijl wordt ook gezien als een abstractie. 108
Quaedvlieg 1996, p. 197. Onder verwijzing naar de Oosthoek Encyclopaedie, zie Grosheide 1985, p. 186. 110 Onder verwijzing naar de Oosthoek Encyclopaedie, zie Grosheide 1985, p. 186. 111 Quaedvlieg 2004, p. 489. 112 Grosheide 1985, p. 186 en Van Maaren 1988, p. 95. 113 Van Maaren 1988, p. 95. 114 HR 12 april 2013, NJ 2013, 503, LJN BY1533, m.nt. P.B. Hugenholtz (Hauck/Stokke), r.o. 4.4. 115 HR 28 juni 1946, NJ 1946, 712 (Van Gelder/Van Rijn). 116 Swan & Zou 2012, p. 172. 117 HR 29 maart 2013, NJ 2013, 504, m.nt. P.B. Hugenholtz (Broeren/Duijsens), r.o. 3.5. 109
15
In dit onderzoek wordt het uitgangspunt gehanteerd dat stijl een algemeen en een bijzonder aspect heeft. Stijl verwijst naar de gezamenlijke kenmerken van een richting of periode en naar de kenmerkende manier van een individu. 118 Deze twee dimensies kunnen verschillende juridische gevolgen hebben, waardoor de definiëring mijns inziens voor een deel de problemen bij de afbakening van stijl veroorzaakt. Als stijl alleen gedefinieerd wordt als stroming ligt de conclusie voor de hand dat dit inderdaad onbeschermd is. Als hier ook de stijl van de kunstenaar aan toegevoegd wordt, wordt het beschermingsvraagstuk complexer. Belangrijk is dus of men spreekt van stijl in de zin van een persoonlijke handtekening of in de zin van een algemene stroming, of in de zin van beide.
3.2.2 Definiëring in de feitelijke rechtspraak
Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat het onderscheid tussen stijl, idee, trend en mode niet snel gemaakt wordt. Definities blijven dan ook vaak achterwege. Ideeën en stijlen worden vaak met dezelfde strekking gebruikt in uitspraken. De Rechtbank Breda overweegt bijvoorbeeld dat ‘slechts wanneer een idee of stijl in een concrete uiting is uitgewerkt’ de concrete uitwerking beschermd wordt door het auteursrecht. 119 Volgens de Rechtbank Haarlem draait het niet om de omschrijving van een algemene of persoonlijke stijl, maar om het concrete werk. 120 Ook de Rechtbank Haarlem oordeelt dat een abstracte vormentaal, een bepaalde (persoonlijke) stijl en een idee niet worden beschermd. 121 In een uitspraak over de interieurstukken van Piet Hein Eek wordt het gebruik van sloophout, dat door een bepaald proces wordt bewerkt, ook gezien als een idee en als een stijl. 122 Het hierboven gemaakte onderscheid komt niet terug. Naast het gezamenlijk noemen van een idee en een stijl, wordt ook een trend door feitelijke instanties op een lijn gesteld met een stijl. 123 In een geschil over hetzelfde strakke, rechthoekige en robuuste uiterlijk van een mogelijk inbreukmakende meubellijn, vindt de rechtbank dat de meubellijnen van beide partijen horen bij een bepaalde stijl of trend in de meubelbranche. 124 Ook als een gedaagde stelt dat de eiser een stijl of trend heeft ingezet, wordt er door de rechter geen onderscheid in gemaakt. 125 In een uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch is nog een andere benadering te vinden. Het gerechtshof vindt dat beide stoelen een uiting zijn van dezelfde trend, omdat zichtbaar is dat dezelfde stijlen zijn toegepast. 126 Er is dus sprake van een trend als dezelfde stijlelementen zichtbaar zijn in verschillende ontwerpen.
Het Hof Amsterdam voegt ook mode toe aan dit rijtje. Een tafel heeft volgens het hof een voldoende oorspronkelijk karakter en is niet de zoveelste variant ‘op een heersende trend, stijl of mode’. 127 Deze drie termen worden ook regelmatig samen genoemd door andere feitelijke
118
Zie paragraaf 3.3 voor juridische implicaties van dit onderscheid. Onder verwijzing naar Decaux/Mediamax. Zie Rb. Breda 30 december 2009, ECLI NL:RBBRE:2009:BK8299, IEF 8502, IEPT 20091230, r.o. 3.5 (Blond Amsterdam/Xenos). 120 Rb. Haarlem 7 januari 2009, ECLI NL:RBHAA:2009:BH0491, AMI 2009-2, p. 79 (Stokke/H3 Products), r.o. 4.9. 121 Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design). 122 Rb. Alkmaar 20 februari 2007, ECLI NL:RBALK:2007LAZ8924, AMI 2007-3, p. 140 (Eek/Esfera). 123 Zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 19 juli 2007, ECLI NL:RBAMS:2007:BA9973, IER 2008, 13 (Montis/Goossens), onder de beoordeling, Rb. ’s-Gravenhage 14 november 2001, IER 2002, 9, ECLI NL:RBSGR:2001:AK4600, r.o. 3.2 en Rb. ’s-Gravenhage 15 februari 2006, ECLI NL:RBSGR:2006:AY6178, BIE 2006, 69 (Gaskookplaten), r.o. 4.5. 124 Rb. Middelburg 8 maart 2006, ECLI NL:RBMID:2006:AZ1169, r.o. 4.2. 125 Hof ’s-Gravenhage 13 december 2001, ECLI: NL:GHSGR:2011:BU8147. 126 Hof ’s-Hertogenbosch 17 juni 2003, BIE 2004, 45 (Stapelbare tuinstoelen I), r.o. 4.6.5. 127 Hof Amsterdam 2 november 2000, ECLI NL:GHAMS:2000:AM2854, BIE 2001, 93, r.o. 4.7. 119
16
instanties. 128 Concluderend wordt er vaak geen onderscheid gemaakt tussen een idee, een trend, een stijl of een mode, waardoor er ook geen definiëring van deze termen plaatsvindt. Feitenrechters vinden een onderscheid waarschijnlijk irrelevant, omdat ze allemaal in beginsel onbeschermd zijn.
3.3 Het onderscheid tussen persoonlijke en algemene stijl
In paragraaf 3.2 zijn de twee verschillende betekenissen van het begrip stijl uitgelegd. In deze paragraaf worden de verschillende juridische gevolgen van dit tweedimensionale stijlbegrip besproken. Allereerst zullen de voorstanders van een juridisch relevant onderscheid binnen het stijlbegrip besproken worden, vervolgens de tegenstanders die vinden dat een persoonlijke en een algemene stijl allebei onbeschermd zijn. Daarna worden de resultaten van het jurisprudentieonderzoek besproken waarin er (g)een onderscheid tussen persoonlijke en algemene stijl wordt gemaakt en welke juridische implicaties hieraan verbonden worden.
3.3.1 De juridische relevantie van het onderscheid in de literatuur en arresten van de Hoge Raad
Sinds het einde van de jaren’ 80 zijn de meningen in de literatuur in te delen in een tweetal stromingen. De ene stroming sluit stijlbescherming door het auteursrecht in zijn geheel uit. De destijds wat nieuwere stroming laat een persoonlijke stijl wel onder de bescherming van het auteursrecht vallen, door een ‘elastisch werkbegrip’ aan te bevelen. 129 Grosheide kan als de grondlegger van deze nieuwere stroming worden gezien. 130 In zijn in 1985 verschenen artikel pleit hij voor pluriformiteit en nuancering binnen het auteursrecht. Grosheide betoogt dat het werkbegrip uitgebreid moet worden, zodat een persoonlijke stijl binnen de afbakening van een werk valt en dus beschermd wordt door het auteursrecht. 131
Niet de oneerlijke mededinging hoort deze bescherming te bieden, maar het auteursrecht, omdat dit volgens Grosheide zuiverder is. Hij begrijpt niet dat een regime dat een persoonlijk karakter beschermt, persoonlijke stijl niet zou beschermen. 132 De Hoge Raad kent deze rol ook niet toe aan de oneerlijke mededinging. Volgens de Hoge Raad is er geen aanvullende bescherming voor stijl of stijlkenmerken in de vorm van slaafse nabootsing. 133 Als het auteursrecht geen bescherming biedt, dan is het niet de bedoeling dat oneerlijke mededinging in dergelijke gevallen via de achterdeur alsnog bescherming biedt. 134 128
Rb. ’s-Gravenhage 10 juni 2008, BIE 2009, 65, AMI 2010-5, p. 182 (Frame/Betta), r.o. 4.3, Hof ’sHertogenbosch 17 juni 2003, BIE 2004, 45 (Stapelbare tuinstoelen I), r.o. 4.6.3. en 4.6.5, Rb. Breda 30 december 2009, ECLI NL:RBBRE:2009:BK8299, IEF 8502, IEPT 20091230 (Blond Amsterdam/Xenos), r.o. 3.5 en Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:2008:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Bomsom), r.o. 4.13. 129 Van Maaren 1988, p. 95. 130 Onder de toepasselijke naam van zijn artikel ‘de stijl van de meester en het auteursrecht’ pleit hij voor een persoonlijke stijlbescherming, zie Grosheide 1985, p. 186 – 193. 131 Grosheide 1985, p. 186. 132 Grosheide 1985, p. 192. 133 De Hoge Raad sluit niet uit dat dit onder bijkomende omstandigheden wel mogelijk is, een nodeloze nabootsing en verwarring opwekken bij het publiek is hiervoor onvoldoende zie HR 29 maart 2013, NJ 2013, 504, m.nt. P.B. Hugenholtz (Broeren/Duijsens). 134 De Hoge Raad sluit niet uit dat dit onder bijkomende omstandigheden wel mogelijk is. Nodeloze nabootsing en verwarring opwekken bij het publiek is hiervoor onvoldoende, zie HR 29 maart 2013, NJ 2013, 504, m.nt. P.B. Hugenholtz (Broeren/Duijsens).
17
Van Maaren stelt voornamelijk de ontwikkeling van kunst en kunstenaar centraal. Hij is van mening dat het onderscheid tussen persoonlijke en algemene stijl te vaak verwaarloosd wordt. Algemene stijlen behoren sowieso vrij te zijn van bescherming. Een persoonlijke stijl is volgens Van Maaren beschermd als hij in alle facetten wordt nagebootst ‘zonder dat de nabootser zelf een wezenlijke stijlbijdrage levert’. 135 Afbakening zou plaats kunnen vinden door te bekijken of er sprake is van bewuste ontlening van alle facetten van een werk. De rechter zou bewuste ontlening uit de omstandigheden op moeten kunnen maken, als de onrechtmatigheid er bovenop ligt. 136 De bewuste ontlening wordt als criterium aangeraden voor de bescherming van een persoonlijke stijl.
Door de afbakeningswijze van Van Maaren zou de kunst zich kunnen blijven ontwikkelen, omdat maar een enkele keer de persoonlijke stijl wordt beschermd. 137 Volgens Van Maaren begint een stijl vaak met één werk dat ontwikkeld is door een kunstenaar en daarna uitgroeit tot een algemene stijl. Deze ontwikkeling mag niet teveel afgeremd worden. 138 Volgens Verkade moet een stijl ook ‘school’ kunnen maken. Hij is daarom van mening dat stijlbescherming door het auteursrecht niet mogelijk moet zijn. 139
Verkade vindt echter, net als Van Maanen, dat er wel een grens is. Verkade is van mening dat er een ‘incriminerende rol’ voor stijlnabootsing is weggelegd. Hoe specifieker een andere ontwerper de persoonlijke stijl overneemt, hoe eerder er sprake is van een inbreuk. Stijlnavolging alleen is echter nooit voldoende voor een inbreuk, er moeten ook andere facetten van een werk overgenomen worden. 140
Cohen Jehoram is van mening dat het onderscheid tussen collectieve en persoonlijke stijl juridisch irrelevant is. Hij vindt dat dit onderscheid een onjuiste associatie oproept door te impliceren dat collectieve stijl altijd onbeschermd is en een persoonlijke stijl wel beschermd kan zijn. In het klassieke arrest Van Gelder/Van Rijn 141 is er volgens hem ook sprake van een persoonlijke stijl en wordt daar de bescherming door het auteursrecht ontzegd door de Hoge Raad. Lagere rechters zouden de Hoge Raad hierin volgen. Bovendien is hij van mening dat het auteursrecht geen oeuvres en handschriften beschermt. Het auteursrecht beschermt namelijk alleen bepaalde werken en niet de auteur als persoon. 142 Een ander nadeel aan persoonlijke stijlbescherming is de beschermingsduur van het auteursrecht, dat beschermt tot 70 jaar na de dood van de maker. 143 Ook kan gesteld worden dat het mee laten wegen van persoonlijke stijl rechtsonzekerheid veroorzaakt. 144 135
Van Maaren 1988, p. 97. Van Maaren 1988, p. 98. 137 Van Maaren 1988, p. 97. 138 Van Maaren 1988, p. 97. 139 Verkade 1984, p. 677. 140 Verkade spitst zich toe op literatuur en plagiaat. Als er tevens sprake is van hetzelfde verhaal, intrige of plot dezelfde (karakteristieken) van een persoon of dezelfde gedetailleerde situering van een verhaal is er sprake van overneming. Zie Verkade 1984, p. 677 en 680. 141 HR 28 juni 1946, NJ 1946, 712 (Van Gelder/Van Rijn). 142 Cohen Jehoram 2007, p. 13. 143 Zie artikel 37 van de Nederlandse Auteurswet. Grosheide, als voorstander, wijst op dit nadeel. Zie Grosheide 1985, p. 192. 144 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 64 en zie Hugenholtz in zijn noot onder Broeren/Duijsen, zie HR 29 maart 2013, NJ 2013, 504, m.nt. P.B. Hugenholtz (Broeren/Duijsens). 136
18
3.3.2 De juridische relevantie van het onderscheid in feitelijke rechtspraak
Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt, net zoals in de literatuur, een verscheidenheid aan meningen. Allereerst blijkt dat rechters bescherming van de hand wijzen, zonder uitgebreide motivering, maar wel met een korte verwijzing naar onbeschermde stijl. Ze oordelen dat een bepaald product niet voor auteursrechtbescherming in aanmerking komt, omdat een stijl kortweg niet voor bescherming in aanmerking komt. 145 De toepassing van een stijl als zodanig zorgt dan voor een onbeschermd werk. 146 Soms wordt hier nog de reden aan toegevoegd dat stijlbescherming de vrijheid van creatie ontoelaatbaar beperkt. 147 Een andere rechter is van mening dat het feit dat vele andere producten vergelijkbare kenmerken hebben, ervoor zorgt dat het ontwerp een eigen oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel mist. 148 In het rijtje van de onbeschermde stijlen horen volgens verschillende rechters thuis: de robuuste stijl van een fiets, 149 de stijl waarin een rijstverpakking is vormgegeven, 150 de vormgeving van een hoofdkussen151 en de stijl van een roosterreiniger. 152 Het lijkt bij deze uitspraken te draaien om de vrijheid van een algemene stijl. Er wordt ook geoordeeld dat een algemene stijl geen invloed heeft gehad op de vormgeving van een specifiek ontwerp. Het Hof in Den Haag oordeelt bijvoorbeeld dat de Scandinavische stijl geen rol heeft gespeeld bij de vormgeving van de Tripp Trapp stoel van Stokke. De L-vorm en de schuine staanders zijn daarom auteursrechtelijk beschermd. 153
In vijf uitspraken wordt de persoonlijke stijl van een ontwerper beschermd. In twee uitspraken gaat het om de persoonlijke stijl van interieurontwerper Piet Hein Eek. Hij maakt bij zijn meubelstukken gebruik van sloophout, dat hij op een bijzondere manier plaatst en bewerkt met bepaalde kleurtinten, productieprocessen en hulpstoffen. De Rechtbank Alkmaar vindt dat deze persoonlijke stijl onmiskenbaar de persoonlijk stempel van Piet Hein Eek draagt. Twee van de vijf interieurstukken maken dan ook inbreuk op het auteursrecht van Piet Hein Eek. 154 Ook de Rechtbank Gelderland oordeelt dat zijn stijl een eigen oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel heeft. Piet Hein Eek heeft een rechthoekige tafel in zijn collectie. Volgens de rechtbank maakt een ronde tafel, die dezelfde stijlkenmerken bevat, inbreuk. 155 145
Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Blomsom), r.o. 4.13. 146 De functioneel bepaalde elementen worden wel specifiek genoemd. Rb. ’s-Gravenhage 16 december 2012, IEF 10692 (Vopo Pompen- en Machinefabriek/Hertog Polderbemalingen), r.o. 4.3. 147 Rb. Amsterdam 28 mei 2013, ECLI NL:RBAMS:2013:CA3188, IEF 12770, IEPT 20130528 (Tilda), r.o. 4.8. Dit argument komt ook terug in het arrest Broeren/Duijsens van de Hoge Raad. 148 Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex), r.o. 5.1. 149 Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Blomsom), r.o. 4.13. 150 Rb. Amsterdam 28 mei 2013, ECLI NL:RBAMS:2013:CA3188, IEF 12770, IEPT 20130528 (Tilda), r.o. 4.6. 151 Zowel door functionele als door stijlelementen. Zie Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex), r.o. 5.1. 152 Rb. ’s-Gravenhage 16 december 2012, IEF 10692 (Vopo Pompen- en Machinefabriek/Hertog Polderbemalingen), r.o. 4.3. 153 Hof ’s-Gravenhage 30 juni 2009, ECLI NL:GHSGR:2009:BK8037, IER 8029, r.o. 12. Dit is een tussenarrest en een van de zaken die heeft geleid tot de Stokke-arresten van de Hoge Raad. 154 Bij zijn toonbank wordt bijvoorbeeld geoordeeld dat de persoonlijk stempel en het eigen oorspronkelijk karakter niet erg sterk zijn. Zie Rb. Alkmaar 20 februari 2007, ECLI: NL:RBALK:2007:AZ8924, AMI 2007-3, p. 140 (Eek/Esfera), r.o. 4.5 en 4.6.4. 155 Rb. Gelderland 17 januari 2014, ECLI NL:RBGEL:2014:1544, IEPT 20140117, r.o. 4.3 en 4.4.
19
Naast de persoonlijke stijl van de eiser, kan een persoonlijke stijl van de gedaagde centraal staan. Dit kan dan ook een verweer van de gedaagde zijn. Als een eiser onvoldoende stelt, dan is het volgens de Rechtbank in Den Haag aannemelijk dat juist de gedaagde “op voldoende eigen wijze uiting heeft gegeven aan wat kenmerkend is voor haar eigen ontwerpstijl” en wordt een inbreuk afgewezen. 156
In twee andere zaken over lampen gaat het over de persoonlijke stijl van Brand en Van Egmond. De stijl wordt door de rechtbank beschreven als ‘een dicht in metaal uitgevoerde wirwar van takken en fijne twijgjes dat de eigenlijke lampen omgeeft’. 157 Gedaagde voert het verweer dat het auteursrecht geen stijlbescherming biedt, ook niet voor een persoonlijke stijl. Volgens de rechter richt de eiser zich op de bescherming van de specifieke lampen en niet op haar persoonlijke handtekening. De inbreuk van verschillende lampen wordt aangenomen. 158 Hieruit kan worden opgemaakt dat als een vordering wordt gebaseerd op specifieke objecten, de persoonlijke stijl indirect beschermd wordt. In de andere zaak wordt de persoonlijke stijl van Brand en Van Egmond echter aangemerkt als ‘abstracte vormentaal’ en oordeelt de rechtbank dat slechts een concrete vormgeving beschermd wordt. Daarna wordt in hetzelfde vonnis overwogen dat deze concrete vormgeving kan bestaan uit een bepaalde vormentaal die in verschillende ontwerpen terug te vinden is. 159 Zo kan een bepaalde vormentaal in een gehele productlijn toch van belang zijn voor een mogelijke auteursrechtinbreuk. Abstracte vormentaal wordt niet beschermd, maar als het gaat om de bepaling van de auteursrechtelijke bescherming, mag vervolgens wel gekeken worden naar de concrete vormgeving die in verschillende ontwerpen terug te vinden is. Zoals Quaedvlieg terecht stelt in zijn noot onder deze uitspraak: ‘belanden wij na een rituele omweg midden in het land van de stijlbescherming’. 160 De vordering wordt uiteindelijk toch afgewezen, niet door stijlvrijheid, maar door de te verschillende totaalindrukken. 161 Concluderend wijzen rechters soms vorderingen af, omdat stijl vrij is van auteursrechtelijke bescherming. Dit gebeurt terecht bij algemene stijlen. Andere rechters stellen het concrete werk centraal, waardoor de persoonlijke stijl met een omweg beschermd kan worden.
3.4 Het werkbegrip als instrument voor afbakening
Door uitwerking van een algemene en persoonlijke stijl ontstaat er op een gegeven moment een concrete vormgeving. Het is lastig om te bepalen of er een stijl wordt overgenomen of juist een (deel van) de concrete vormgeving. 162 In deze paragraaf wordt bekeken in hoeverre de afbakening van een werk duidelijkheid verschaft in de afbakening van stijl(elementen). 156
Rb. ’s-Gravenhage 10 juni 2008, BIE 2009, 65, AMI 2010-5, p. 182 (Frame/Betta), r.o. 4.11. Rb. ’s-Hertogenbosch 10 april 2001, ECLI NL:RBSHE:2001:AB0955, r.o. 2.1. 158 Rb. ’s-Hertogenbosch 10 april 2001, ECLI NL:RBSHE:2001:AB0955, r.o. 4.5. 159 Er behoort geen een-op-een vergelijking van ontwerpen plaats te vinden, maar er kan ook gekeken worden naar meerdere objecten. Zie Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design), r.o. 5.4. 160 Rb. Haarlem 9 november 2004, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design). 161 Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design), r.o. 5.4. 162 Quaedvlieg 1996, p. 197. 157
20
3.4.1 De afbakening van het werk in de literatuur en door de Hoge Raad
Een rechtvaardige en consistente afbakening van stijl(elementen) in een werk is lastig. Het komt neer op de vraag of en in hoeverre stijl en stijlelementen kunnen worden aangemerkt als een werk in de zin van het auteursrecht. 163 Bij bescherming door het auteursrecht staat het werk centraal. De kunstenaar zelf wordt namelijk niet beschermd, maar zijn werken. 164 Een oeuvre wordt zodoende alleen beschermd als de verzameling zelf een eigen karakter heeft. 165 Het veelgehoorde argument tegen stijlbescherming is dat stijl niet valt aan te merken als een werk in de zin van artikel 1 van de Auteurswet. 166
Het persoonlijk karakter van een werk bestaat echter uit een combinatie van op zichzelf onbeschermde elementen. 167 Grosheide pleit voor uitbreiding van het werkbegrip in de zin dat een persoonlijke stijl binnen de afbakening van een werk valt. 168 Hij is van mening dat we onderscheidend moeten denken als het over stijlbescherming gaat. Dit onderscheidend denken moet zorgen voor een elastisch werkbegrip met een minder strikt originaliteit- en individualiteitvereiste. Dat zou beter passen bij de maatschappelijke werkelijkheid. 169
Grosheide komt tot de conclusie dat een verbod op prestatieontlening mogelijk moet zijn als de stijl door de auteur zelf ontwikkeld is en kenmerkend is voor het oeuvre van de auteur. 170 Onder een oeuvre worden alle bestaande en toekomstige werken verstaan die in dezelfde stijl zijn vervaardigd. Een kenmerkende stijl heeft volgens Grosheide dan een economische meerwaarde, die beschermd moet worden. 171
Volgens Van Maaren voelt het echter aan als een ‘gewrongen constructie om een stijl te proppen in het keurslijf van een werk in de zin van de Auteurswet’. 172 Een concreet ontwerp wordt namelijk beschermd en niet de stijlen, methoden en systemen. 173 Stijl is een abstractie en daarom zou stijlbescherming een onzuiver werkbegrip tot gevolg hebben. 174 Door het abstracte karakter is het namelijk moeilijk om vast te stellen wat precies bij een bepaalde stijl van een auteur hoort. Persoonlijke stijlbescherming veroorzaakt rechtsonzekerheid en beperkt de vrijheid van schepping van andere werken. 175 De voorwaarden voor auteursrechtelijke bescherming van een werk zijn dat het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en een persoonlijk stempel draagt. 176 De Hoge Raad heeft bepaald in het arrest Bigott/Doucal dat het eigen, oorspronkelijk karakter beoordeeld moet worden naar de situatie ten tijde van de totstandkoming van het werk. 177 Het moment van totstandkoming 163
Deze vraag stelde Grosheide al in 1985 in zijn artikel centraal. Zie Grosheide 1985, p. 188. Cohen Jehoram 2007, p. 13. 165 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 62. 166 Van Maaren 1988, p. 95. 167 Quaedvlieg 1996, p. 196. 168 Grosheide 1985, p. 186. 169 Grosheide 1985, p. 190. 170 Grosheide 1985, p. 192. 171 Grosheide 1985, p. 192. 172 Van Maaren 1988, p. 96. 173 HR 28 juni 1946, NJ 1946, 712 (Van Gelder/Van Rijn) en Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 63. 174 Van Maaren 1988, p. 96. 175 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 64. 176 HR 4 januari 1991, NJ 1991, 608, m.nt. D.W.F. Verkade (Romme/Van Dale), r.o. 3.4. 177 HR 16 april 1999, NJ 1999, 697, m.nt. Hugenholtz (Bigott/Doucal), r.o. 3.4. 164
21
moet dus centraal staan bij de rechterlijke beoordeling. Volgens Quaedvlieg is dit een goede keuze en zorgt dit uitgangspunt voor een zuivere en stabiele werktoets. 178
Bij het eigen karakter kan het verschil tussen objectieve en subjectieve trekken een afbakeningsinstrument zijn voor stijlelementen. De objectieve, ofwel feitelijke, trekken zijn de bestaande stijlkenmerken. Subjectieve, ofwel persoonlijke, trekken van een werk zijn bepaald door de auteur zijn eigen smaak, voorkeur of gewoonte. 179 De rechter dient de objectieve trekken niet te beschermen. 180 Volgens Quaedvlieg heeft dit tot gevolg dat door een subjectieve beslissing de bescherming van een trendsettend ontwerp ver kan worden ingeperkt. 181 Ook de Hoge Raad merkt op dat een ontwerp dat voldoet aan technische en functionele eisen en vormgeven is binnen een bepaalde stijl, niet een (sterk) verminderde beschermingsomvang mag krijgen. 182 Bij de beschermingsomvang kunnen stijlelementen wel een bijdrage leveren. 183
Verkade is echter van mening dat de afbakening van objectieve trekken zorgt voor een balans. Dit komt volgens hem door de wisselwerking tussen de werktoets en het inbreukcriterium. Naarmate een werk meer objectieve trekken heeft, zal er sprake moeten zijn van een grotere overeenstemming met het werk van de eventuele inbreukmaker. Deze vuistregel zou zorgen voor balans tussen vrije objectieve trekken – en dus vrije stijlelementen – en een niet te hoge drempel voor auteursrechtelijke bescherming van een werk. 184
Er zit echter niet altijd een juridische redenering achter een oordeel van de rechter over een werk. Volgens Visser is een rechter bijvoorbeeld eerder geneigd een ontwerp als oorspronkelijk te zien, als het ontwerp van de gedaagde partij erg veel lijkt op dat van de eiser. 185 Het strekt echter tot de aanbeveling afbakeningsmethoden te gebruiken, waardoor de basisemoties van de rechters een kleinere rol spelen. 186
Concluderend moet de beoordeling van een ontwerp plaatsvinden naar de situatie ten tijde van de totstandkoming van een werk. Alleen de subjectieve trekken mogen een rol spelen bij de werktoets. Persoonlijke en algemene stijlelementen mogen de werktoets dus niet doorstaan. Vanwege het utilitaire karakter van industriële vormgeving moet opgelet worden dat er niet te streng wordt geoordeeld over de objectieve trekken.
3.4.2 De afbakening van het werk in de feitelijke rechtspraak
3.4.2.1 De creatieve keuzes en variaties binnen een stijl Rechters overwegen veelvuldig dat binnen een algemene en onbeschermde stijl eigen keuzes zijn gemaakt. Deze specifieke keuzes en variaties rechtvaardigen een auteursrechtelijke bescherming van een werk. In ruim 22% van de relevante uitspraken wordt deze 178
Quaedvlieg 2004, p. 492. Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 67. 180 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 69. 181 Quaedvlieg 2004, p. 490. Dit komt bij paragraaf 3.6 over de trendsetter uitgebreider aan bod. 182 HR 12 april 2013, NJ 2013, 503, LJN BY1533, m.nt. P.B. Hugenholtz (Hauck/Stokke), r.o. 4.5. Zie ook paragraaf 2.2. 183 Quaedvlieg 2004, p. 490 en Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 64. Zie paragraaf 3.5 die specifiek gaat over afbakening van stijlelementen in de inbreukvraag. 184 HR 22 februari 2013, LJN BY1529, NJ 2013, 501, m.nt. P.B. Hugenholtz (Stokke/H3 products), CAG onder 4.14. 185 Visser 2004, p. 14. 186 Visser wijst op deze basisemoties van rechters in het IE-recht. Een basisemotie is bijvoorbeeld dat rechters de navolger wil bestraffen en verbieden. Zie Visser 2004, p. 14. 179
22
afbakeningsmethode gebruikt. 187 De Delfts blauwe stijl, de Scandinavische stijl, de strakke moderne en minimalistische stijl van sfeerhaarden, de stijl in de vormgeving van speelgoedpony’s, de klassieke vormgeving van lampen en de stijl van fietslampjes laten volgens rechters voldoende ruimte over voor creatieve keuzes. 188 Een paar uitspraken worden uitgelicht om deze afbakeningsmethode te verduidelijken.
Het Hof Amsterdam oordeelt bijvoorbeeld dat onderzetters in Delfts blauwe stijl auteursrechtelijk beschermd zijn. De ontwerper heeft gekozen voor kleurige vrouwenkleding, popperige gezichten en een specifieke wijze waarop de karakters staan afgebeeld. Volgens het hof zorgen deze keuzes voor een ontwerp dat beschermd wordt door het auteursrecht. 189 Een door Dick van Hoff ontworpen buitenoven is volgens een rechtbank ook voldoende creatief. De ontwerper laat verschillende voorbeelden zien van buitenovens. Door de rechtbank wordt hieruit opgemaakt dat binnen dezelfde stijl zeer veel creatieve keuzes mogelijk zijn. De creatieve keuzes van Van Hoff worden beloond met een auteursrechtelijke bescherming. 190 Met een behoud van functionaliteit en stijlelementen wordt dus bekeken of dat keuzes anders gemaakt hadden kunnen worden. 191 Collages van verschillende ontwerpen kunnen helpen bij het bewijs dat er op een eigen manier invulling gegeven is aan een stijl. 192
De speelgoedpony van My Little Pony wordt door het Hof in Den Haag aangemerkt als een werk van toegepaste kunst. In vergelijking met andere speelgoedpony’s is er ruimte voor het maken van creatieve keuzes. Volgens het hof heeft de speelgoedpony ‘gelet op de combinatie van eerdergenoemde (stijl)elementen, juist wél een eigen, oorspronkelijk karakter’. 193 Een tafel is volgens het Hof Amsterdam ‘niet een zoveelste variant op een heersende trend, stijl of mode, maar bezit een zodanige combinatie van – op zich inderdaad niet nieuwe – eigenschappen dat hij wel degelijk een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker(s) draagt’. 194 Het draait dus om de combinatie van eigenschappen en de keuzes die worden gemaakt en niet zozeer om het vernieuwende karakter hiervan. Het afbakeningsvoorstel van het Hof in Den Haag vat mijns inziens deze afbakeningsmethode goed samen. Als er volgens het hof sprake is van een stijl binnen een bepaalde productgroep, 187
Namelijk in 14 van de 62 uitspraken. Zie categorie 2 in de bijlage. Hof Amsterdam 8 oktober 2013, ECLI NL:GHAMS:2013:3205, IEF 13114, IEPT 20131008 (Loo/Buis), r.o. 2.8, Hof ’s-Gravenhage 13 december 2001, ECLI: NL:GHSGR:2011:BU8147, r.o. 12, Rb. Haarlem 25 februari 2010, ECLI NL:RBHAA:2010:BL5676, r.o. 4.5 en 4.6, Rb. Dordrecht 13 mei 2009, ECLI NL:RBDOR:2009:BI4402, r.o. 5.34, Rb. ’s-Gravenhage 10 juni 2008, BIE 2009, 65, AMI 2010-5, p. 182 (Frame/Betta), r.o. 4.6, 4.11 en 4.12, Rb. Noord-Nederland 29 januari 2014, IEF 13570 (Dick van Hoff Outdooroven), r.o. 5.12, Hof ’s-Gravenhage 22 januari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BY8716, IER 2014, 3 (Simba/Hasbro), r.o. 6.3 en 6.4, Rb. Rotterdam 10 juni 2013, ECLI NL:RBROT:2013:CA2808, r.o. 4.5.2. en 4.5.3, Rb. Alkmaar 26 maart 2009, ECLI NL:RBALK:2009:BH8021, IEF 7750, r.o. 4.4, Rb. Rotterdam 24 oktober 2011, ECLI NL:RBROT:2011:BU2955, AMI 2012-1, p. 46, r.o. 5.6.2 en 5.6.3, Hof Amsterdam 2 november 2000, ECLI NL:GHAMS:AM2854, BIE 2001, 93, r.o. 4.7, Rb. Arnhem 28 oktober 2008, ECLI NL:RBARN:BG4488, r.o. 4.7 en 4.9, Hof ’s-Gravenhage 22 december 2009, ECLI NL:GHSGR:2009:BL2812, IEF 8581, IEPT 20091222 (KSI), r.o. 9 en Rb. ’s-Gravenhage 15 februari 2006, ECLI NL:RBSGR:2006:AY6178, BIE 2006, 69 (Gaskookplaten), r.o. 4.6. 189 De sleutelhangers doorstaan deze toets niet volgens het hof. Zie Hof Amsterdam 8 oktober 2013, ECLI NL:GHAMS:2013:3205, IEF 13114, IEPT 20131008 (Loo/Buis), r.o. 2.8. 190 Rb. Noord-Nederland 29 januari 2014, IEF 13570 (Dick van Hoff Outdooroven), r.o. 5.12. 191 Rb. Rotterdam 10 juni 2013, ECLI NL:RBROT:2013:CA2808, r.o. 4.5.2. en 4.5.3. 192 Rb. ’s-Gravenhage 15 februari 2006, ECLI NL:RBSGR:2006:AY6178, BIE 2006, 69 (Gaskookplaten), r.o. 4.6. 193 Hof ’s-Gravenhage 22 januari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BY8716, IER 2014, 3 (Simba/Hasbro), r.o. 6.3 en 6.4. 194 Hof Amsterdam 2 november 2000, ECLI NL:GHAMS:AM2854, BIE 2001, 93, r.o. 4.7. 188
23
moet beoordeeld worden of het ontwerp een uiting is van zelfstandige, subjectieve keuzes en variaties ten opzichte van andere objecten die binnen dezelfde stijl zijn vormgegeven. 195 De abstractie van stijl wordt door feitenrechters geconcretiseerd door de creatieve keuzes en variaties binnen een stijl centraal te stellen.
3.4.2.2 Geen werk wegens vormgeving binnen een trend en stijl Het is echter niet zo dat er in feitelijke rechtspraak alleen maar geoordeeld wordt dat de keuzes en variaties binnen een stijl zorgen voor een auteursrechtelijk beschermd werk. Resultaten uit het jurisprudentieonderzoek laten ook het tegenovergestelde zien. Het eigen, oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel ontbreken dan volgens rechters omdat het ontwerp binnen een heersende trend en stijl is ontworpen. In 11% van de gevallen bakent de rechter stijlelementen op deze manier af. 196
De Rechtbank Utrecht overweegt bijvoorbeeld dat een combinatie van stijlkenmerken niet beschermd wordt door het auteursrecht. Bij dit oordeel speelt mee dat de kenmerken van een klassieke vaas al geruime tijd als een stijl aan te merken zijn. 197 De Rechtbank Breda maakt uit verschillende catalogussen op dat er verschillende meubelstukken in dezelfde robuuste stijl en traditionele opbouw zijn vormgegeven. Aangezien eiser in 2004 met zijn meubels op de markt kwam, en het trendsettend ontwerp de ‘Bigfoot Table’ al in 1995 op de markt was, kan eiser de stijl niet monopoliseren. 198 Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat over de magere eetkamerstoel regelmatig wordt geprocedeerd. De trend van de magere eetkamerstoelen is in 1983 gezet door de Charly en Chaplin van Montis. Magere eetkamerstoelen worden gekenmerkt door ranke poten, een hoge rugleuning en gesloten armleuningen. Een magere eetkamerstoel heeft een ledere stoelbekleding. 199 De ontwerper van de ‘originele’ magere eetkamerstoel is geen partij in het geding bij de Rechtbank Arnhem. Beide partijen hebben dus een stoel ontworpen die meegaat in de eetkamerstoelentrend. De Rechtbank Arnhem oordeelt dat het ontwerp van de eiser veel stijlkenmerken bevat, die terugkomen bij andere ontwerpen. Het ontwerp van de eiser heeft daarom volgens de rechtbank geen oorspronkelijk karakter. 200 Ook de vormgever van een schip treft hetzelfde lot. Het lijnenspel van een vormgegeven motorjacht is al zichtbaar in vier – eerder gepubliceerde – ontwerpen. Volgens de Rechtbank Dordrecht is het lijnenspel daarom een stijlkenmerk. Het schip wordt niet aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk. 201
Uit deze vier uitspraken blijkt een impliciet nieuwheidsvereiste. Bij de rechterlijke beoordeling over de vereiste oorspronkelijkheid wordt namelijk gekeken naar het vormgevingserfgoed. Als alle kenmerken van een ontwerp onderdeel uitmaken van het vormgevingserfgoed, wordt een 195
De lampen worden dan ook aangemerkt als auteursrechtelijk beschermde werken, Hof ’s-Gravenhage 22 december 2009, ECLI NL:GHSGR:2009:BL2812, IEF 8581, IEPT 20091222 (KSI), r.o. 9. 196 In 7 uitspraken wordt auteursrechtelijke bescherming van een werk op deze grond afgewezen. Zie categorie 3 in de bijlage. 197 Rb. Utrecht 6 juli 2007, IEF 4335, AMI 2007-1, p. 200 (Brass & Broom/Zarex & Loods 5), r.o. 4.4. 198 Enkel de handgrepen zouden voor auteursrechtsbescherming in aanmerking kunnen komen, alleen de handgrepen wijken juist af van die van gedaagde, waardoor er geen sprake is van een auteursrechtinbreuk. Zie Rb. Breda 23 februari 2011, ECLI NL:RBBRE:2011:BQ1347, r.o. 4.9 en 4.12. 199 Op de voorkant staan in het midden twee voorbeelden van magere eetkamerstoelen. 200 De vorderingen worden afgewezen. Rb. Arnhem 23 december 2003, ECLI NL:RBARN:2003:AO2176, r.o. 15. 201 Rb. Dordrecht 2 februari 2006, ECLI NL:RBDOR:2006:AV0868, IEF 1585 (CRD/Mondo Marine), r.o. 17 – 19.
24
werk niet auteursrechtelijk beschermd. Hoewel nieuwheid geen vereiste is voor auteursrechtelijke bescherming, lijkt het hanteren van een nieuwheidsvereiste wel een manier van rechters om te bepalen of er sprake is van werk dat alleen bestaat uit onbeschermde stijlelementen.
Dit impliciete nieuwheidsvereiste komt niet in alle uitspraken van deze categorie terug. In drie andere uitspraken wordt niet expliciet gerefereerd aan het vormgevingserfgoed ten tijde van de totstandkoming van het werk. 202 De Rechtbank Almelo vindt bijvoorbeeld dat een hoofdkussen niet oorspronkelijk is en een persoonlijk stempel mist. De rechtbank overweegt dat ‘vele andere kussens immers vergelijkbare kenmerken hebben. Het is een stijlelement dat vaker voorkomt en gedeeltelijk, wat betreft de ingestikte hoeken, ook functioneel is’. 203 Er wordt door rechters ook gekeken naar het actuele vormgevingserfgoed en niet altijd naar het vormgevingserfgoed ten tijde van het moment van totstandkoming van het ontwerp. Op deze manier wordt door rechters ook een ontwerp niet auteursrechtelijk beschermd, omdat het binnen een trend en stijl is ontworpen.
3.4.2.3 Het oeuvre Uit de literatuur blijkt dat een oeuvre alleen beschermd moet worden als de verzameling zelf een eigen karakter heeft. Dat de bescherming van een oeuvre niet makkelijk is komt terug in de uitspraken over de ‘Even bijkletsen’ lijn van Blond Amsterdam. Blond Amsterdam verklaart tegenoverstaande van de rechter dat het niet zozeer om de bescherming van specifieke producten gaat, maar meer om de sfeer en de stijl van de hele productlijn. Aangezien er binnen het dessin verschillende dames, koffieboontjes, aardbeitjes en cupcakes worden afgebeeld is de voorzieningenrechter van mening dat het slechts gaat om een stijl. Deze stijl komt niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. 204 In hoger beroep wordt door het hof niet expliciet op het oeuvre of de stijl van de productlijn ingegaan. 205
Het dessin van Room Seven, dat bestaat uit een achtergrond van witte stippen met een rode roos, wordt wel als een auteursrechtelijk werk aangemerkt. Blokker probeert een beroep te doen op de stijlvrijheid door voorbeelden te laten zien van verschillende stippendessins met een roos. De rechtbank maakt hier juist uit op dat er veel verschillende manieren zijn om uitdrukking te geven aan de stijl. Aangezien er veel creatieve keuzes mogelijk zijn en Room Seven deze ook heeft gemaakt, wordt het dessin beschermd. Onder andere de poefen, fietstassen en zadelhoezen van Blokker met hetzelfde dessin moeten uit de handel worden gehaald. 206
Een volledig interieurontwerp van een ontwerpster voor een Italiaans restaurant wordt ook als een auteursrechtelijk beschermd werk aangemerkt. De gedaagde stelt dat de industriële stijl met Italiaanse sferen niet bijzonder te noemen is en dat dezelfde stijl door vele anderen wordt toegepast. Volgens de rechtbank moet het eigen karakter beoordeeld naar het moment van 202
Rb. ‘s-Gravenhage 14 november 2001, IER 2002, 9, ECLI NL:RBSGR:2001:AK4600, r.o. 3.2, Hof Amsterdam 17 januari 2012, ECLI NL:GHAMS:2012:BV3404, r.o. 3.6, 3.8 en 3.9 en Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex), r.o. 5.1. 203 Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex), r.o. 5.1. Grosheide vindt, wat blijkt uit zijn noot onder deze uitspraak, dat de koppeling tussen aan de ene kant oorspronkelijkheid en handigheid en aan de andere kant stijl en functionaliteit, ongelukkig is, zie zijn noot onder 2. 204 Rb. Breda 30 december 2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:BK2899, IEF 8502, IEPT 20091230 (Blond Amsterdam/Xenos), r.o. 3.9. 205 Hof ’s-Hertogenbosch 28 februari 2012, ECLI NL:GHSHE:2012:BV7194, IEF 10973, r.o. 4.8, 4.17.1 en 5.1. 206 Rb. ’s-Gravenhage 19 maart 2010, IEF 8690 (Room Seven/Blokker), r.o. 4.7.
25
totstandkoming. De combinatie van de verschillende specifieke elementen en de gemaakte keuzes van de ontwerpster zorgen voor een eigen karakter. 207 Door het maken van creatieve keuzes binnen een bepaalde stijl kunnen ook een dessin dat terugkomt in verschillende producten of een volledig interieurontwerp auteursrechtelijk beschermde werken zijn.
Concluderend komt in het jurisprudentieonderzoek naar voren dat bij de afbakening van het werk vaak de creatieve keuzes die zijn gemaakt binnen een stijl centraal staan. Indien de ontwerper met zijn ontwerp blijk geeft van eigen variatie op een onbeschermde stijl, zal zijn oeuvre of werk beschermd worden. Als alle kenmerken van het ontwerp al terug komen in vormgevingserfgoed wordt er geoordeeld dat het werk niet een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en geen persoonlijk stempel van de ontwerper draagt. Het ontwerp is dan slechts een uiting van een onbeschermde stijl.
3.5 De afbakening binnen de inbreukvraag
Het werkbegrip en de beschermingsomvang hangen in hoge mate samen. 208 In de voorgaande paragrafen is daarom de beschermingsomvang al zijdelings aan de orde gekomen. Deze paragraaf gaat dieper en specifieker in op de invloed van stijlelementen op de inbreukvraag.
3.5.1 Afbakening van een (stijl)inbreuk volgens de literatuur en Hoge Raad
De maker van een auteursrechtelijk beschermd werk heeft het exclusieve recht om zijn werk te verveelvoudigen. 209 Artikel 13 van de Auteurswet bepaalt dat een verveelvoudiging een – gehele of gedeeltelijke – bewerking of nabootsing van een auteursrechtelijk beschermd werk is. 210 De Hoge Raad bepaalde al in 1946 in het Van Gelder/Van Rijn arrest dat er geen sprake is van een nabootsing als er een stijl wordt gevolgd. 211
De totaalindruk is een toets om te beoordelen of er sprake is van een auteursrechtinbreuk. 212 In 1995, in een arrest over billboards van Decaux en Mediamax, staat de Hoge Raad de maatstaf van de ‘totaalindruk’ toe in het auteursrecht op het gebied van de industriële vormgeving. 213 Het hof heeft volgens de Hoge Raad namelijk de juiste maatstaf gehanteerd door te oordelen dat ‘de totaalindrukken van de produkten van partijen zodanig verschillend zijn’ dat er geen sprake is van een inbreuk. 214 Bij de totaalindruk gaat het er dus om in hoeverre de totaalindrukken van twee ontwerpen overeenstemmen. 215 In het Une voce particolare-arrest past de Hoge Raad de totaalindruk nogmaals toe bij de overeenstemmingsvraag. 216 De totaalindruk is in de lagere rechtspraak aanvaard en het toepassingsgebied van deze toets is verruimd. 217 207
Rb. Rotterdam 16 december 2011, ECLI NL:RBROT:2011:BU8642, IEF 10704, onder ‘auteursrechtelijk beschermd werk’. 208 Zie de uitleg van Visser in zijn oratie. Zie Visser 2004, p. 13 en 14. 209 Zie artikel 1 en bijvoorbeeld artikel 13 van de Nederlandse Auteurswet. 210 Artikel 13 Auteurswet. 211 HR 28 juni 1946, NJ 1946, 712 (Van Gelder/Van Rijn). 212 Gielen 2004, p. 255. 213 De totaalindruk komt oorspronkelijk uit het modellenrecht. Zie Spoor 2008, p. 323 en artikel 9 van de Verordening (EU) 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen. 214 HR 29 december 1995, NJ 1996, 546 (Decaux/Mediamax) m.nt Verkade, r.o. 3.2. 215 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 163. 216 Dit arrest ging niet over een werk op het gebied van de industriële vormgeving. Alleen AG Verkade had het nog over stijlvrijheid en stijlelementen. HR 9 november 2002, NJ 2003, 17; AMI 2003, 1, p. 15, m.nt. D. Visser (Una Voce Particolare), r.o. 3.5. 217 Spoor 2008, p. 322.
26
In deze paragraaf wordt gefocust op welke gevolgen de totaalindruk voor de stijlbescherming heeft. De Hoge Raad blijft in het arrest Decaux/Mediamax bij in het Van Gelder/Van Rijn ontwikkelde standpunt dat stijl onbeschermd is. Hij voegt hier aan toe dat stijlelementen ook niet mogen worden betrokken bij de inbreukvraag. De Hoge Raad bevestigt namelijk het uitgangspunt van het hof dat ook “bij een bepaald werk voorkomende vormgevingselementen in het algemeen niet voor bescherming in aanmerking komen voor zover deze elementen ontleend zijn aan een mode of stijl”. 218 Advocaat-Generaal Asser benoemde het genuanceerder in zijn conclusie voor dit arrest: “Dat neemt overigens niet weg dat ook een bepaalde stijl aan het eigen karakter van een bepaald werk kan bijdragen en dus van belang kan zijn voor de vraag of er inbreuk is. Het onderscheid is subtiel, maar daarom niet onbelangrijk.” 219
Er is in de literatuur kritiek op de toepassing van de totaalindruk in het auteursrecht. 220 De totaalindruk heeft bovendien gevolgen voor de invloed van stijlelementen op de inbreukvraag. Onbeschermde materie mag namelijk niet bepalend zijn voor een totaalindruk. De totaalindruk moet dus gecorrigeerd worden. 221 Stijlelementen moeten door deze correctie buiten beschouwing blijven bij de totaalindruk. 222 Het wegdenken van stijlelementen is echter een ‘bijzonder lastig uitvoerbare exercitie’. 223 De eerste indruk van een ontwerp kan blijven hangen, zonder dat er een correctie heeft plaatsgevonden, waardoor stijlelementen wel invloed kunnen uitoefenen op de inbreukvraag. Rechters kunnen echter ook een totaalindruk te veel corrigeren. De eigen geïntroduceerde stijl kan hierdoor ten onrechte buiten beschouwing blijven. 224
Quaedvlieg is van mening dat de benadering van de Hoge Raad inderdaad te strikt is. Een onbeschermd vormelement kan in combinatie met andere elementen voor een oorspronkelijk karakter van een werk zorgen. Een overname van een combinatie van stijlelementen kan volgens hem dan wel degelijk inbreukmakend zijn. 225 Het wegdenken van deze elementen kan daarom vergaande gevolgen hebben voor vernieuwende ontwerpen, de zogenaamde trendsetters. 226 Volgens Spoor moet men ook uitkijken met de totaalindruk, omdat karakteristieke trekken van een werk het onderspit kunnen delven. Als karakteristieke trekken van een ontwerp worden overgenomen, kan de totaalindruk namelijk de indruk geven dat er weinig overeenstemming is. 227 Vooral de sterke, maar simpele, ontwerpen binnen de industriële vormgeving hebben hier last van. 228
De Hoge Raad nuanceert zijn uitgangspunt in de Stokke-arresten. Hij overweegt dat bij de vergelijking van de totaalindrukken ook onbeschermde elementen in aanmerking kunnen worden genomen, zoals elementen waarbij er op een voldoende eigen wijze uiting is gegeven 218
HR 29 december 1995, NJ 1996, 546 (Decaux/Mediamax) m.nt Verkade, r.o. 3.2 - 3.4 en r.o. 4.5 van het hof. HR 29 december 1995, NJ 1996, 546 (Decaux/Mediamax), CAG onder 2.50. 220 Het gaat dit onderzoek te buiten om alle meningen te bespreken die voor of tegen de aanvaardbaarheid van de totaalindruk pleiten. Zie voor een aantal meningen Advocaat-Generaal Asser in zijn conclusie voor het arrest Decaux/Mediamax en Verkade in zijn noot onder hetzelfde arrest, HR 29 december 1995, NJ 1996, 546 (Decaux/Mediamax) m.nt. Verkade. Zie ook Grosheide 1998, p. 131, Spoor 2004, p. 256 e.v. en Spoor 2008, p. 327 e.v. 221 Spoor 2008, p. 327. 222 Gielen 2004, p. 256. 223 Visser 2004, p. 14. 224 Quaedvlieg 1996, p. 195 en Spoor 2008, p. 327. 225 Quaedvlieg 1996, p. 196. 226 Quaedvlieg 2004, p. 490. 227 Spoor 2008, p. 325. 228 Spoor 2008, p. 326. 219
27
aan een stijl. Voor de vergelijking van de totaalindrukken moeten echter de elementen bepalend zijn die auteursrechtelijk beschermd zijn. De onbeschermde trekken kunnen volgens de Hoge Raad niet weggedacht worden, maar toch behoren stijlelementen geen rol te spelen. 229 De vraag is of dit een werkbaar criterium is in de praktijk.
Als alternatief voor de totaalindruk kan er ook gekeken worden naar de ontlening om te beoordelen of er sprake is van een auteursrechtinbreuk. 230 Allereerst kan volgens Spoor worden beoordeeld of elementen van het vermoedelijk inbreukmakend werk gelijkenis vertonen met elementen van het oorspronkelijke werk. Vervolgens moet dan worden bepaald of dat de overeenstemmende elementen stijl- of technisch bepaalde elementen zijn. Slechts de van oorsprong door het auteursrecht beschermde trekken mogen bepalen of er sprake is van een inbreuk. 231 Opmerking verdient dat door de Hoge Raad het totaalindrukkencriterium wederom wordt toegepast in de Stokke-arresten. De Hoge Raad stelt in dit arrest voorop dat, voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van inbreuk op een auteursrecht van een gebruiksvoorwerp, beoordeeld dient te worden in welke mate de totaalindrukken overeenstemmen. 232 De vraag is dus in hoeverre de ontlening een door de Hoge Raad toegestaan alternatief is voor de beoordeling van de bescherming van gebruiksvoorwerpen. Bij industriële vormgeving is ook van belang wat voor soort product een stijlelement overneemt. Volgens Quaedvlieg zal bij overname van een stijlelement door eenzelfde soort product eerder sprake zijn van een auteursrechtinbreuk. Naast het stijlelement zijn dan namelijk ook andere elementen hetzelfde. Als een stijlelement wordt toegepast op een ander soort gebruiksvoorwerp zal er vaak geen sprake zijn van een inbreuk. 233
Kort gezegd lijkt de boodschap van de Hoge Raad duidelijk: stijl kan en behoort geen rol te spelen bij de inbreukvraag. De voorgestelde afbakeningsmethode van de Hoge Raad in de Stokke-arresten is dat er bij de totaalindruk ook onbeschermde elementen mogen worden meegenomen. Op de kritische vragen in de literatuur, of er geen sprake is van een te zware stijlcorrectie, heeft hij dus deels een antwoord gegeven. Bij de totaalindruk mogen stijlelementen meegenomen worden, maar bij de precieze vergelijking mogen stijlelementen vervolgens geen rol spelen.
3.5.2 Afbakening van de (stijl)inbreuk in feitelijke rechtspraak
In deze paragraaf worden de resultaten besproken van het jurisprudentieonderzoek over de afbakening van stijl(elementen) binnen de inbreukvraag.
3.5.2.1 De geoorloofde afstand tussen de variaties binnen dezelfde stijl Zoals blijkt uit de resultaten van het jurisprudentieonderzoek over de afbakening van een werk, wordt vaak gesteld dat een variatie binnen een stijl beschermd wordt, omdat er persoonlijke keuzes binnen een stijl zijn gemaakt. Bij de beschermingsomvang wordt vaak bekeken door rechters of er binnen de verschillende variaties, die vallen onder dezelfde stijl, voldoende afstand van elkaar wordt genomen. In 18 van de relevante uitspraken wordt deze
229
HR 12 april 2013, NJ 2013, 502, m.nt. P.B. Hugenholtz (Stokke/Fikszo), r.o 5.1.1. Gielen 2004, p. 255. 231 Dit sluit aan bij de objectieve en subjectieve trekken van Spoor, Verkade & Visser. Zie Gielen 2004, p. 256 en Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 67. 232 HR 22 februari 2013, NJ 2013, 501, LJN BY1529, m.nt. P.B. Hugenholtz (Stokke/H3 products), r.o. 3.4. 233 Quaedvlieg 1996, p. 197. 230
28
afbakeningsmethode gehanteerd. In 50% van deze gevallen wordt de inbreuk afgewezen met een expliciete verwijzing naar stijl. 234
Er is geen sprake van een inbreuk als de karakteristieke (stijl)elementen niet worden overgenomen. Er is dan voldoende afstand tussen twee ontwerpen. In een zaak van de Rechtbank Haarlem draait het om de robuuste stijl van een fiets. De fiets van Batavus krijgt geen ruime beschermingsomvang, omdat de gedaagde “voldoende afstand van Batavus heeft genomen en met haar ontwerp op voldoende eigen wijze uiting heeft gegeven aan de vigerende mode, trend of stijl van ontwerpen”. 235 Ook binnen de strakke, robuuste en rechthoekige stijl van tafels kan er voldoende afstand worden genomen. De eigen keuzes van de eiser worden niet terug gevonden in het ontwerp van de gedaagde. Deze eigen keuzes zijn juist bepalend voor de totaalindruk. De totaalindruk wijkt volgens de rechtbank dan ook te veel af. 236 Volgens de Rechtbank Amsterdam is een stijlverwantschap onvoldoende voor een inbreuk. 237
De lampen van Brand en Van Egmond zijn al eerder in dit onderzoek naar voren gekomen. Deze lampen worden gekenmerkt door een wirwar aan metalen takjes. De gedaagde werkt op een andere manier met het gevlochten metaal, daarom oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van een inbreuk. De persoonlijke stijl wordt wel als een aspect van het werk aangemerkt, maar de bescherming is niet zo groot dat een andere fragielere en lichtere variant van de markt kan worden gehouden. 238
Twee ontwerpen van stapelbare tuinstoelen horen volgens het hof bij dezelfde trend en zijn allebei vormgegeven in een minimalistische stijl. Met dit als uitgangspunt komt het hof tot de conclusie dat de totaalindrukken van elkaar verschillen. Het hof ziet relevante verschillen in onder andere de zijaanzichten, het andere zitvlak en de vormgeving van de armleuningen. 239 De Rechtbank in Middelburg overweegt ook dat twee ontwerpen beide een verschillende weg zijn ingeslagen binnen dezelfde stijl. De ene ontwerper geeft een stijlvol en sierlijk uiterlijk aan zijn meubellijn, terwijl het andere ontwerp meer als plomp en massief kan worden omschreven. De creatieve keuzes binnen de stijl zijn anders gemaakt, waardoor de vorderingen worden afgewezen. 240 In drie verschillende zaken over de Tripp Trapp stoel wordt ook geoordeeld dat de gedaagden op een andere manier uiting geven aan de Scandinavische stijl. De auteursrechtelijk beschermde L-vorm wordt in deze zaken niet teruggevonden bij de andere ontwerpen. 241 Tussen de verschillende variaties van kinderstoelen in Scandinavische stijl wordt voldoende afstand gehouden. 234
Categorie 6 en 7 in de bijlage gaan over stijlafbakening bij de inbreukvraag. Categorie 6 bevat 9 uitspraken die tot deze categorie behoren. Naar al deze negen uitspraken wordt verwezen in deze paragraaf. 235 Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:2008:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Bomsom), r.o. 4.13. 236 Rb. Middelburg 8 maart 2006, ECLI NL:RBMID:2006:AZ1169, r.o. 4.2. 237 Rb. Amsterdam 13 november 2008, IEF 7319, AMI 2009-2, p. 77 (Fritz Hansen/Blokker), r.o. 4.2 en 4.5. 238 Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design), r.o. 5.7. 239 Hof ’s-Hertogenbosch 17 juni 2003, BIE 2004, 45 (Stapelbare tuinstoelen I), r.o. 4.6.5 en 4.6.6. 240 Rb. Middelburg 8 maart 2006, ECLI NL:RBMID:2006:AZ1169, IEF 2877, r.o. 4.4. 241 Hof Amsterdam 15 maart 2011, ECLI NL:GHAMS:2011:BQ3808, IEF 9475 (H3 Products/Stokke), r.o. 3.5.4, Hof Amsterdam 17 januari 2012, ECLI NL:GHAMS:2012:BV3404, r.o. 3.8 en 3.9 en Rb. Amsterdam 21 oktober 2009, ECLI NL:RBAMS:2009:BK7561 (Stokke/Jamak), r.o. 4.8.
29
3.5.2.2 Bescherming door artikel 13 van de Auteurswet Natuurlijk wordt er ook weleens geoordeeld dat bepaalde ontwerpen wel een inbreuk maken op een (stijlvol) industrieel ontwerp. In negen uitspraken wordt auteursrechtinbreuk aangenomen, omdat er onvoldoende afstand zit tussen werken binnen dezelfde stijl. 242
De Charly en Chaplin, als trendsettende ontwerpen voor de magere eetkamerstoel, worden beschermd door het Hof in Arnhem. Het hof besluit dat binnen de grenzen die worden gesteld door de stijl en de functionaliteit onvoldoende afstand is genomen. De karakteristieke trekken die hebben gezorgd voor het auteursrechtelijk werk, spelen hierbij een cruciale rol. 243 Ook de Rechtbank Amsterdam oordeelt dat de magere eetkamerstoelen van Goossens inbreuk maken op de Charly en Chaplin. Goossens deed een beroep op de stijlvrijheid, maar de rechtbank overweegt dat binnen de stijl ook andere keuzes mogelijk waren: “Ook binnen deze stijl is een aanzienlijk groter verschil mogelijk dan hier het geval is, in aanmerking genomen dat de stoelen van gedaagde ook op detailniveau identiek zijn, tot zelfs de plaats van de stiksels en de ritsen.” 244 Rechters sommen vaker op wat dan precies die kenmerkende elementen van een ontwerp zijn. 245 Rapportages kunnen aantonen dat een ontwerp een oorspronkelijke uiting is van een mode, stijl of trend. 246
Ook de stofzuiger van Dyson wordt door de Rechtbank Utrecht door deze afbakeningsmethode beschermd. De futuristische stijl waarin de Dyson is vormgegeven mag dan vrij zijn, de bijzondere kenmerken van de stofzuiger zijn auteursrechtelijk beschermd en dit zorgt ervoor dat Kruidvat zijn stofzuiger van de markt moet halen. 247 In een uitspraak over een minimalistische designstoel werd in kort geding de auteursrechtinbreuk afgewezen. 248 Bij de bodemprocedure was het oordeel anders. De rechtbank overweegt dat “binnen die minimalistische stijl een ontwerp over voldoende alternatieven beschikt voor het maken van eigen creatieve keuzes.” Deze creatieve keuzes zijn door de gedaagde niet gemaakt. De gedaagde ontwerper heeft zich in dit geval te veel laten inspireren door het trendsettend ontwerp van de eiser. Er is sprake van een inbreuk. 249
Soms gaat het wat makkelijker. De Rechtbank Almelo overweegt kort dat er sprake is van een inbreuk omdat “de uiterlijke gelijkenis tussen de sfeerlichthouders qua stijl en vorm evident is”. 250 Zoals uit de andere uitspraken blijkt vormen doorgaans echter de specifieke keuzes die binnen een stijl zijn gemaakt een cruciale sleutel tot een (deels) beschermde persoonlijke stijl. De gedaagde neemt dan onvoldoende afstand van deze specifieke (stijl)elementen. 242
Er zijn dus negen relevante uitspraken waarbij er bij de inbreukvraag expliciet wordt verwezen naar stijl en de inbreuk wordt aangenomen. Twee uitspraken komen in deze paragraaf niet meer expliciet aan bod. Dat zijn Rb. Arnhem 29 september 2010, ECLI NL:RBARN:2010:BN9365, r.o. 4.21 en Rb. Noord-Nederland 29 januari 2014, IEF 13570 (Dick van Hoff Outdooroven), r.o. 5.14. 243 Hof Arnhem 15 maart 2011, ECLI NL:GHARN:2011:BQ0959, IEF 9551 (Montis Design/Meubelindustrie het Anker Druten), r.o. 4.31 onder Bingo. 244 Rb. Amsterdam 19 juli 2007, ECLI NL:RBAMS:2007:BA9973, IEF 4403, IER 2008, 13 (Montis/Goossens), onder de beoordeling, derde alinea. 245 Rb. ‘s-Gravenhage 11 april 2011, IEPT 20110411 (Ruby/Strada), r.o. 4.13. 246 Rb. ‘s-Hertogenbosch 14 augustus 2007, ECLI NL:GHSHE:2007:BB3151, r.o. 4.9. 247 Rb. Utrecht 3 september 2004, ECLI NL;RBUTR:2004:AR2294, BIE 2005, 37, AMI 2005-1, p. 40 (Dyal Cyclone stofzuiger), r.o. 4.4. 248 Rb. Amsterdam 7 juli 2010, IEF 8967, IEPT 20100707 (Arco/Arrben), r.o. 4.21. 249 Rb. Amsterdam 7 juli 2010, IEF 8967, IEPT 20100707 (Arco/Arrben), r.o. 4.24. 250 Rb. Almelo 9 februari 2000, ECLI NL:RBALM:2000:AA4790, r.o. 9.
30
3.5.2.3 De beperkte beschermingsomvang van gebruiksvoorwerpen In paragraaf 2.2 komt naar voren dat idealiter geen extra eisen aan de bescherming van industriële vormgeving worden gesteld. Industriële vormgeving moet, ook volgens de Hoge Raad, auteursrechtelijk beschermd kunnen worden. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat dit echter niet altijd de communis opinio is onder feitenrechters. Rechters worstelen weleens met de beschermingsomvang van de gebruiksvoorwerpen. Stijlelementen worden namelijk weleens op een hoop gegooid met technisch en functioneel bepaalde elementen. 251 Volgens de Rechtbank Almelo zijn de biezen, de kleur en de gestikte hoeken van een kussen zowel stijl- als functioneel bepaalde elementen. 252 Grosheide vindt dat in deze zaak de koppeling, tussen enerzijds oorspronkelijkheid en handigheid en anderzijds stijl en functionaliteit, ongelukkig is. 253 Stijl kan samengaan met een functioneel element, toch is het zuiver om ze van elkaar te onderscheiden.
Naast de samenhang tussen stijl en functionele elementen, wordt door rechters ook specifiek ingegaan op de beschermingsomvang van gebruiksvoorwerpen. Stokke bepleit bijvoorbeeld in een zaak dat de Tripp Trapp een ruime auteursrechtelijke bescherming verdient. Het Hof Amsterdam reageert hier op als volgt: “zij zien over het hoofd dat het hier in de eerste plaats gaat om een gebruiksvoorwerp en dat het auteursrecht geen grondslag biedt om derden (tot in de lengte der jaren) af te houden van de toepassing van de (combinatie van) elementen, waaraan de stoel zijn bruikbaarheid en nut ontleent”. 254 In deze zaak is er dan ook geen sprake van een inbreuk. 255 Het Hof in Den Haag oordeelt ook dat de beschermingsomvang gering is van niet-revolutionair ontwerp van een gebruiksvoorwerp binnen een bepaalde stijl. 256 In vier andere uitspraken wordt ook overwogen dat de functioneel bepaalde elementen zorgen voor een geringe beschermingsomvang. In deze zaken wordt echter wel bepaald dat de gelijkenis vervolgens zo groot is, dat er sprake is van een inbreuk. 257 De Dyson stofzuiger valt bijvoorbeeld onder deze categorie te scharen. Volgens het Hof Amsterdam staat het anderen vrij om – een combinatie van – de functionele elementen van de stofzuiger over te nemen. Desondanks maakt de stofzuiger van Kruidvat inbreuk op het ontwerp. 258 De Rechtbank Arnhem oordeelt bijvoorbeeld dat vrije kunst meer bescherming krijgt dan toegepaste kunst. 259
Concluderend wordt bij de beschermingsomvang door rechters vaak bekeken of er binnen de verschillende variaties op een stijl voldoende afstand van elkaar wordt genomen. Als er specifieke keuzes die binnen een stijl zijn gemaakt worden overgenomen, kan er sprake zijn van een inbreuk. Als er andere keuzes worden gemaakt, mag de ontwerper meegaan met een stijl. Door de worsteling van rechters met de bescherming van gebruiksvoorwerpen kan de auteursrechtelijke drempel echter wel verhoogd worden.
251
Zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 7 juli 2010, IEF 8967, IEPT 20100707 (Arco/Arrben), r.o. 4.21, Hof Arnhem 15 maart 2011, ECLI NL:GHARN:2011:BQ0959, IEF 9551 (Montis Design/Meubelindustrie het Anker Druten), r.o. 4.31 onder Bingo. 252 Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex), r.o. 5.1. 253 Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex), noot onder 2. 254 Hof Amsterdam 15 maart 2011, ECLI NL:GHAMS:2011:BQ3808, IEF 9475 (H3 Products/Stokke), r.o. 3.4.3. 255 Hof Amsterdam 15 maart 2011, ECLI NL:GHAMS:2011:BQ3808, IEF 9475 (H3 Products/Stokke), r.o. 3.5.1. 256 Dit is een tussenarrest. Hof ‘s-Gravenhage 12 oktober 2010, ECLI NL:GHSGR:2010:BO8544, onder 1. 257 Rb. Arnhem 19 juni 2003, ECLI NL:RBARN:2003:AI0328, r.o. 12, Hof Amsterdam 2 november 2000, ECLI NL:GHAMS:2000:AM2854, BIE 2001, 93, r.o. 4.10. 258 Hof Amsterdam 22 november 2011, IEPT 20111122, AMI 2012-1, p. 44 (Dyson/Royal Appliance), r.o. 3.5.3. 259 De conclusie luidt de vervolgens dat er wel inbreuk wordt gemaakt. Rb. Arnhem 23 maart 2006, ECLI NL:RBARN:2006:AW2870, r.o. 4.7.
31
3.6 Het lot en de afbakening van de invloed van een trendsetter
Een stijl ontstaat geleidelijk. Een idee is namelijk niet meteen onderdeel van een ‘algemene vormentaal’. 260 De vraag is of dat de beschermingsomvang van een ontwerp geringer wordt, naarmate een ontwerp bekender wordt. 261 In deze paragraaf staat daarom het lot van de trendsetter centraal. Kan er sprake zijn van een geleidelijk verwording tot een stijl en dus van een variabele beschermingsomvang in het auteursrecht?
3.6.1 De trendsetter in de juridische literatuur en arresten van de Hoge Raad
Een baanbrekend ontwerp bevindt zich op een tweesprong. De eerste weg geeft het stijlicoon een ruime beschermingsomvang, omdat het rechtvaardig zou zijn dat baanbrekende ontwerpen beloond worden met een ruime beschermingsomvang. 262 De andere weg leidt juist naar het vrije domein, omdat een stijl ‘school’ zou moeten kunnen maken. 263 Vormgevers moeten zich kunnen ontwikkelen en laten inspireren door stijlen. Voor een ontwerp moet het mogelijk zijn om inspiratie te halen uit andere algemene en persoonlijke stijlen. 264 Het Nederlandse recht wijst een baanbrekend ontwerp niet in een bepaalde richting. 265 Het is aan rechters om te bepalen of de trendsetter een ruime beschermingsomvang verdient of dat juist baanbrekende stijlelementen onbeschermd zijn. De meeste rechters zouden van mening zijn dat nabootsing niet slecht is, omdat kopiëren de menselijke ontwikkeling ook verder brengt. 266 Het uitgangspunt is dat bij de beoordeling of een ontwerp een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en een persoonlijk stempel draagt, de situatie van de totstandkoming beslissend moet zijn. Dit volgt uit het arrest Bigott/Doucal. 267 Hoewel een rechter misschien pas tientallen jaren later moet oordelen over de oorspronkelijkheid van het werk, zorgt dit wel voor een houvast. 268
Volgens Visser vindt in de praktijk echter niet altijd een beoordeling plaats naar het moment van totstandkoming. Hij verwijst naar de ‘verwording’. Het auteursrecht zou volgens hem een verwatering van werken aannemen, die van invloed kan zijn op de beschermingsomvang. 269 Stijlelementen zullen namelijk op het moment van totstandkoming niet uitgekristalliseerd zijn, waardoor het werk een ruimere bescherming zou kunnen krijgen. De verwatering van de beschermingsomvang zou dit recht kunnen trekken door geleidelijk opgekomen stijlelementen niet langer te beschermen.
Dit is van belang voor het stijlicoon. Bepaalde werken zullen namelijk stijlpotentie hebben. De Hoge Raad overweegt in het arrest Decaux/Mediamax dat enkel het inzetten of ontwikkelen van een stijl geen bescherming van het auteursrecht krijgt. 270 Volgens Quaedvlieg zou een trendsettend ontwerp wel een ruime beschermingsomvang krijgen vanwege de duidelijke 260
Quaedvlieg 1996, p. 197. Deze vraag stelt Hugenholtz zichzelf ook in zijn noot onder het arrest HR 16 april 1999, NJ 1999, 697, m.nt. Hugenholtz (Bigott-Batco/Doucal). 262 Quaedvlieg 2004, p. 488. 263 Onder andere Verkade wijst hierop, zie Verkade 1984, p. 677. 264 Van Maaren 1988, p. 97. 265 Quaedvlieg noemt het Nederlandse recht niet helder op het stuk of er juist een bescheidener of een ruimere beschermingsomvang moet zijn voor de trendsetter. Zie Quaedvlieg 2004, p. 488. 266 Visser 2008, p. 1924. 267 HR 16 april 1999, NJ 1999, 697, m.nt. Hugenholtz (Bigott-Batco/Doucal), r.o. 3.4. Zie ook paragraaf 3.4.1. 268 Quaedvlieg 2004, p. 492 en 493. 269 Visser 2004, p. 35. 270 HR 29 december 1995, NJ 1996, 546 (Decaux/Mediamax), r.o. 3.4. 261
32
afstand van de markt. Als de stijlpotentie blijkt uit nieuwe productvormgeving, waar geleidelijk aan de invloed van de trendsetter in valt te ontdekken, dan steekt vervolgens de onbeschermde stijl de kop op. 271 De beschermingsomvang zal dan slinken. 272
Als elementen van een trendsetter geleidelijk aan onbeschermd worden, dan graaft de trendsetter eigenlijk zijn eigen graf. Volgens Quaedvlieg is dit om drie redenen niet het geval. Allereerst wijst hij erop dat het ontwerp in de aanvangsfase juist een ruime beschermingsomvang krijgt. Ten tweede vindt hij dat de concurrentie inderdaad dichterbij mag komen, maar de bescherming niet in zijn geheel mag vervallen. Tegen vrijwel identieke namaak zal het design altijd op moeten kunnen komen. Tenslotte vindt hij dat als een ontwerp de ruimte heeft gehad om bekendheid op te bouwen, het ontwerp ook kan profiteren van zijn populariteit als het originele ontwerp. 273 Quaedvlieg vindt dat voor het ‘biologisch afbreekbaar auteursrecht’ alleen ruimte is bij de beschermingsomvang, en niet bij de afbakening van een werk. 274 Zo kan het uitgangspunt gehanteerd blijven dat het eigen oorspronkelijk karakter van het werk getoetst wordt naar het moment van totstandkoming. 275
In twee arresten van de Hoge Raad komen twee van deze stijliconen aan bod: de Barbiepop van Mattel en de Elwood spijkerbroek van het merk G-Star. In het Elwood-arrest van de Hoge Raad wordt het verworden van vormgevingselementen tot een onbeschermde stijl verwatering genoemd. De Hoge Raad vindt dat er geen sprake is van verwatering als uitsluitend de maker zelf zijn stijlelementen in andere werken toepast. 276 De vraag is of de Hoge Raad verwatering an sich na dit arrest toelaat. Volgens Cohen Jehoram komt dit arrest neer op een ‘verknoedeling van het auteurs- en merkenrecht’, maar kan de Hoge Raad hier nog op terug komen, omdat hij slechts op een hypothetische mogelijkheid ingaat. 277 Volgens Visser heeft de Hoge Raad vermoedelijk niet de verwatering van werken erkend. Dat de Hoge Raad de verwatering door eigen toedoen afwijst, en er vervolgens geen woorden meer aan vuil maakt, zorgt er volgens Visser voor dat het arrest Bigott/Doucal nog steeds geldt. 278 Voor de afbakening van een werk en van zijn eventuele stijlelementen, zou dus het moment van totstandkoming doorslaggevend moeten zijn. De Hoge Raad benoemt stijl niet expliciet in zijn Barbie/Sindy-arrest. Desondanks is dit arrest relevant voor de afbakening van stijlelementen. 279 Barbie is namelijk een onmiskenbaar stijlicoon en trendsetter. Toch blijft de auteursrechtelijke bescherming van de barbiepop door de Hoge Raad gehandhaafd. 280 Ondanks dat er een reeks namaakproducten in omloop is, waar de stijlelementen van Barbie in te herkennen zijn, laat de Hoge Raad auteursrechtelijke 271
Quaedvlieg 2004, p. 491. Quaedvlieg spreekt van biologisch afbreekbaar auteursrecht en niet van verwording, omdat bescherming tegen vrijwel identieke namaak in stand moet blijven en verwording zou daardoor een verkeerde benaming zijn, zie voetnoot 30 van zijn artikel. 272 Quaedvlieg 1996, p. 198. 273 Quaedvlieg 2004, p. 491 en 492. 274 Quaedvlieg 2004, p. 492. 275 Zoals in HR 16 april 1999, NJ 1999, 697, m.nt. Hugenholtz (Bigott-Batco/Doucal), r.o. 3.4. 276 Benetton voerde het argument aan dat vormgevingelementen van de Elwood spijkerbroek zijn verworden tot een onbeschermde stijl. Zie HR 6 september 2006, NJ 2006, 492 (Elwood), r.o. 3.13. 277 Cohen Jehoram 2007, p. 16. Reeskamp sluit zich aan bij het standpunt dat de verwatering erkend wordt, zie Reeskamp 2006. 278 Visser 2007, p. 17. 279 Quaedvlieg 2001, p. 445. 280 HR 21 februari 1992, NJ 1993, 164 m.nt. J.H. Spoor (Barbie).
33
bescherming van de originaliteit in stand. 281 Hier wordt dus geen verwording tot een stijl geaccepteerd, terwijl dit bij uitstek een gelegenheid was. Deze rechtspraak onderstreept de belangrijke eerste fase van een trendsettend product. De tweede, tot- stijl-verwordingsfase, wordt niet benoemd. De auteursrechtelijke bescherming mag niet afhankelijk worden van een kwaliteitsoordeel. 282 Het oordeel mag volgens Verkade niet neerkomen op een quod licet Iovi, non licet bovi. 283 Grosheide vindt dat de beschermingsomvang van originele en minder originele werken gelijk is. Een werk is origineel of niet, er is geen tussenweg en werken hebben daarom dezelfde beschermingsomvang. 284 Toch menen rechters – volgens Visser – dat er eerder sprake is van een inbreuk als een werk vernieuwend en afwijkend is. De meeste rechters erkennen dat hoe meer de eiser met een baanbrekend ontwerp afstand neemt van de andere producten op de markt, hoe eerder de gedaagde inbreuk maakt op het baanbrekende ontwerp. 285
Concluderend is er discussie of dat de Hoge Raad de verwatering van een auteursrecht heeft erkend, of dat het moment van totstandkoming altijd leidend moet zijn bij de beoordeling. In de literatuur wordt gesteld dat een trendsettend ontwerp eerst beloond zal worden voor zijn vernieuwende karakter door een ruime beschermingsomvang. Geleidelijk aan zal de stijlexceptie een grotere rol gaan spelen. Voor de afbakening van de beschermingsomvang zou volgens sommigen verwatering mogelijk moeten kunnen zijn, wat gevolgen kan hebben voor de beschermingsomvang. Een stijl ontstaat namelijk niet plotseling, maar geleidelijk.
3.6.2 De trendsetter in de feitelijke rechtspraak
3.6.2.1 Het inzetten van een stijl Om bij het begin te beginnen, hoe gaat de rechter om met de bescherming van het inzetten van een trend of stijl? De drie rechterlijke instanties die hier een deel van hun motivering aan wijden, zijn het eens dat aan het enkel ontwikkelen of inzetten van een nieuwe mode of stijl geen bescherming toekomt. 286
3.6.2.2 De verwatering of verwording tot algemene stijl Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat de verwording tot een algemene stijl veelvuldig onderwerp van debat is in rechterlijke vonnissen. 287 In al deze uitspraken wordt een beroep op verwatering afgewezen. De trendsetter wordt door de rechter dus beschermd door het auteursrecht. Het Hof ‘s-Hertogenbosch vindt dat de auteursrechtelijke beschermde trekken van de magere eetkamerstoel nog niet verworden zijn tot een algemene stijl ‘voor zover in het auteursrecht gesproken zou kunnen worden van verwatering’. Daarvoor heeft de gedaagde partij onvoldoende motivering en onderbouwing gegeven. De auteursrechtelijke trekken zijn niet op zo’n grote 281
Quaedvlieg 2001, p. 445. Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 69. 283 Verkade 1984, p. 682. 284 Grosheide 1998, p. 130. 285 Visser 2008, p. 1923. 286 Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:2008:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Bomsom), r.o. 4.13, Hof ’s-Hertogenbosch 28 februari 2012, ECLI NL:GHSHE:2012:BV7194, r.o. 4.8, Rb. Amsterdam 21 oktober 2009, ECLI NL:RBAMS:2009:BK7561, r.o. 4.6. In twee van de drie gevallen onder verwijzing naar HR 29 december 1995, NJ 1996, 546 (Decaux/Mediamax). 287 Zie categorie 9 in de bijlage. 282
34
schaal bij andere stoelen terug te vinden dat er van verwatering sprake is. 288 Het hof oordeelt met gebruik van dezelfde overwegingen hetzelfde over een lintvormige trapconstructie. 289
Ook de rechtbank in ’s-Hertogenbosch wijst verwatering af onder het voorbehoud dat verwatering van het auteursrecht überhaupt mogelijk is. Voor de verwording van de kattenbak tot onbeschermde stijl zijn een paar voorbeelden van vergelijkbare kattenbakken onvoldoende. 290 Ook de Rechtbank Dordrecht vindt dat bepaalde auteursrechtelijk beschermde trekken van een sfeerhaard niet op zo’n grote schaal terug te vinden zijn in andere ontwerpen dat het onbeschermde stijlkenmerken zijn. 291 Volgens de rechtbank Haarlem is het niet een communis opinio dat verwatering van werken in het auteursrecht mogelijk is na het Elwoodarrest van de Hoge Raad. 292 Veel rechters maken ten aanzien van de verwatering van een auteursrechtelijk werk dus een voorbehoud – door de vraag te stellen of verwatering van het auteursrecht überhaupt mogelijk is – en wijzen het verweer daarna af. 293 Andere rechters maken geen voorbehoud. De Rechtbank ‘s-Hertogenbosch is bijvoorbeeld stelliger, ook na het Elwood-arrest. Dat er na introductie van de magere eetkamerstoel een trendmatige toepassing van de oorspronkelijke elementen heeft plaatsgevonden doet volgens de rechtbank namelijk niets af aan de bescherming. 294 De Rechtbank ‘s-Hertogenbosch is ook in een andere zaak van mening dat de Auteurswet het begrip verwatering niet kent. 295 De Rechtbank Amsterdam vindt tevens dat op een bepaalde stijl kan worden voortgeborduurd, zonder dat dit een eigen en oorspronkelijk karakter wegneemt. 296
3.6.2.3 Het bepalende moment van totstandkoming Onder de verwording tot een algemene stijl wordt door verschillende instanties gewezen op het moment van totstandkoming. Het Hof Arnhem wijst de verwatering van de magere eetkamerstoelen af. Het hof voegt daar aan toe dat de situatie ten tijde van de openbaarmaking van de modellen beslissend is. In 1983 en 1987 zijn de twee belangrijkste ontwerpen op de markt gekomen. Dat in het midden van de jaren’ 90 soortgelijke modellen op de markt zijn gekomen is volgens het hof niet van belang. 297 Ook de vormgeving van de Fatboy, een grote zitzak, wordt origineel geacht, omdat de vormgevingselementen niet voor de openbaarmaking al in de mode waren. 298
Bij het ontwerp van een grote, verlichte bloempot geldt ook dit uitgangspunt. Aangezien eiser in 2003 een ware trend in gang heeft gezet, en andere vergelijkbare ontwerpen in 2007 zijn 288
Hof ’s-Hertogenbosch 27 december 2011, ECLI NL:GHSHE:2011:BU9749, r.o. 4.9.2. Hof ’s-Hertogenbosch 5 juli 2011, ECLI NL:GHSHE:2011:BR0644, IEF 9893, AMI 2011-5, p. 197 (Eestairs Nederland/Dirrix), r.o. 4.7.11. 290 Rb. ’s-Hertogenbosch 2 juni 2010, IEF 8886, IEPT 20100602 (Europet/AK for Pet’s), r.o. 4.15. 291 De andere elektrische sfeerhaard maakt dan ook een inbreuk op die van de eiser. Rb. Dordrecht 13 mei 2009, ECLI NL:RBDOR:2009:BI4402, r.o. 5.36. 292 Rb. Haarlem 29 juni 2007, IEF 4348, AMI 2007-6, p. 194 (Life Safety Products/Autovision), r.o. 4.5. 293 Zie ook Rb. Haarlem 7 januari 2009, ECLI NL:RBHAA:2009:BH0491, AMI 2009-2, p. 79 (Stokke/H3 Products), r.o. 4.17. 294 Rb. ’s-Hertogenbosch 14 juni 2006, IEF 2309 (Montis en Montis Design/Jess Meubeldesign e.a.), r.o. 4.1. 295 Rb. ’s-Hertogenbosch 14 juni 2006, IEF 2309 (Montis en Montis Design/Jess Meubeldesign e.a.), r.o. 4.1. 296 Rb. Amsterdam 16 juni 2008, ECLI NL:RBAMS:2008:BF6880, r.o. 4.2. 297 Hof Arnhem 15 maart 2011, ECLI NL:GHARN:2011:BQ0959 (Montis Design/Meubelindustrie het Anker Druten), r.o. 4.22. 298 Rb. ’s-Hertogenbosch 6 juni 2007, ECLI NL:RBSHE:2007:BA7211, r.o. 4.1.2. 289
35
verschenen, is voor de werktoets niet van belang dat er nadien vergelijkbare potten zijn verschenen. Het bestaan van een stijl wordt zodoende buiten de werktoets gehouden. 299 Een voorzieningenrechter overweegt ook dat een speelgoedverpakking een beschermd werk is, omdat niet duidelijk is geworden of ‘dat de andere verpakkingen al op de markt waren voordat Lego haar verpakkingen ontwierp’. 300 De oorspronkelijkheid van een veiligheidshamer moet ook worden getoetst aan de hand van de omstandigheden op het tijdstip van de schepping van het werk. Dat er naderhand verschillende veiligheidshamers met dezelfde elementen op de markt zijn verschenen, heeft volgens de voorzieningenrechter geen gevolgen voor de originaliteit van een werk op het moment van schepping. 301 Zoals bleek uit de vorige paragraaf moet inderdaad de werktoets stabiel zijn naar het moment van totstandkoming. Bij de beschermingsomvang zou de verwatering een wat grotere rol mogen spelen, zo wordt in de literatuur voorgesteld. Het Hof Arnhem wijst dit echter ook van de hand. Het hof stelt voorop dat nieuwere modellen, ontworpen na het moment van openbaarmaking, niet mogen worden betrokken bij de totaalindruk. Ook al zouden deze ontwerpen allemaal onderdeel uitmaken van een bepaalde stijl of trend, het hof neemt deze niet mee in de bepaling van de beschermingsomvang van het ontwerp. 302 De onbeschermde stijl wordt onvoldoende onderbouwd.
Onder het oeuvre kwam al de auteursrechtelijke bescherming van een volledig interieurontwerp van een ontwerpster voor een Italiaans restaurant aan bod. De Rechtbank Rotterdam overweegt dat na de opening van 2010 van het restaurant aan de beschermingsomvang van het interieurontwerp van het restaurant afbreuk wordt gedaan, omdat de onbeschermde stijl de kop op steekt. 303 Deze overweging sluit beter aan bij de literatuur: “Voor de vraag of van een werk sprake is doet immers niet ter zake of bepaalde aspecten daarvan sindsdien gebruikelijk geworden zijn en daardoor niet meer als origineel worden ervaren. Mogelijk zou dit aspect wel een rol kunnen spelen bij de beschermingsomvang van het werk.” 304 Uit het bovenstaande blijkt dat het moment van totstandkoming, als beoordelingsmoment voor eventuele stijlkenmerken, ervoor zorgt dat rechters regelmatig tot de conclusie komen dat het werk beschermd is en niet alleen uit onbeschermde stijlelementen bestaat. De trendsetter blijft unaniem beschermd door de rechter als er een beroep wordt gedaan op de verwatering of verwording. Als er naar de beschermingsomvang wordt gekeken heeft een rechter geoordeeld dat de beschermingsomvang afneemt.
3.6.2.4 De bescherming tot identieke modellen In twee andere zaken wordt zonder een beroep op verwatering de beschermingsomvang expliciet beperkt tot identieke ontwerpen. In een uitspraak over een ontwerp van een multifunctionele schaar wordt overwogen dat een schaar van zwart kunststof met rode stip onderdeel is van een stijl of trend. Deze stijl is ontstaan in de jaren’ 60. Aangezien er maar een beperkt aantal paar variaties mogelijk zijn, blijft de bescherming beperkt tot de prijswinnende 299
Hof ’s-Gravenhage 13 december 2011, ECLI NL:GHRSGR:2011:BU8147, IEF 10666, r.o. 9. Rb. ’s-Gravenhage 24 oktober 2011, ECLI NL:RBSGR:2011:BT8991, r.o. 5.33. 301 Rb. Haarlem 29 juni 2007, IEF 4348, AMI 2007-6, p. 194 (Life Safety Products/Autovision), r.o. 4.5. 302 Hof Arnhem 7 juni 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BR2358, AMI 2011-5, p. 202, r.o. 4.15. 303 Rb. Rotterdam 16 december 2011, ECLI NL:RBROT:2011:BU8642, IEF 10704, onder de inbreuk. 304 Rb. Rotterdam 16 december 2011, ECLI NL:RBROT:2011:BU8642, IEF 10704, onder ‘auteursrechtelijk beschermd werk’. 300
36
elementen van de schaar. De beschermingsomvang wordt zodoende beperkt tot identieke of nagenoeg identieke scharen. 305
De beperkte beschermingsomvang komt ook terug bij een zaak over kantoormeubelen. De Rechtbank Arnhem overweegt dat de strakke, moderne uitvoering van een bureau onderdeel is van een onbeschermde stijl. Alleen de asymmetrische en aan meerdere zijden schuine vormgeving van het tafelblad zorgt voor een eigen, oorspronkelijk karakter. Hierdoor is de bescherming van het auteursrecht zeer gering. De eiser kan zich ook in dit geval alleen verzetten tegen (nagenoeg) identieke werken. 306
Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat rechters op verschillende manieren omgaan met de trendsetter in het auteursrecht. Het inzetten van een stijl wordt niet beschermd, maar de verwording of verwatering tot algemene stijlkenmerken wordt ook niet erkend. Het moment van totstandkoming blijkt hierbij leidend. Als er geen expliciet beroep op verwatering of verwording wordt gedaan, neemt de rechter wel soms aan dat de auteursrechtelijke bescherming van een tot in hoge mate functioneel bepaald werk beperkt is en dat de beschermingsomvang af kan nemen.
3.7 Conclusie
In de literatuur en de arresten van de Hoge Raad worden verschillende afbakeningsmethoden aanbevolen. Ook in de feitelijke rechtspraak komt een verscheidenheid aan afbakeningsmethoden naar voren. Naast vele nuanceverschillen, wordt echter ook duidelijk dat uitspraken wel te categoriseren zijn in verschillende afbakeningsmethoden. Naast de veelbesproken Tripp Trapp stoel van Stokke blijken er nog vele anderen aan het rijtje van stijlvolle en daardoor gecompliceerde, ontwerpen te kunnen worden toegevoegd. Al snel werd duidelijk dat de definiëring die in de literatuur plaatsvindt ten aanzien van het onderscheid tussen een idee, trend, mode of stijl, in de rechtspraak niet terug komt. In de juridische literatuur is minder overeenstemming over de juridische gevolgen van een algemene en een persoonlijke stijl. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt ook een verscheidenheid aan meningen. Soms wordt een persoonlijke stijl door de rechter beschermd. Andere rechters oordelen dat een bepaald product slechts een uiting is van een onbeschermde stijl en daarom niet auteursrechtelijk wordt beschermd. De concrete vormgeving is hierbij vaak leidend.
In de literatuur wordt voornamelijk aangeraden de afbakening van het werkbegrip stabiel te houden. Een stijl, oeuvre of andere abstractie zouden niet in het strak omlijnde werkbegrip moeten passen. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat rechters vaak overwegen dat binnen een onbeschermde stijl eigen keuzes zijn gemaakt die wel beschermd worden. Andere rechters zijn het hier niet mee eens en bepalen dat een werkbegrip zich niet uitstrekt tot iets wat voor de vormgeving al zichtbaar was in het vormgevingserfgoed.
De beschermingsomvang is wat flexibeler omdat de verschillende ontleningcriteria moeten worden gecorrigeerd ten aanzien van stijlelementen. Dit maakt de beoordeling wat ondoorzichtig. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat gekeken wordt of er binnen dezelfde stijl door de verschillende variaties voldoende afstand van elkaar wordt gehouden. Lijkt het te veel op elkaar, dan wordt door rechters ook weleens bepaald dat er sprake is van een inbreuk. De gelijkenis op detailniveau speelt dan mee. Er is geen overeenstemming over het
305
Rb. ‘s-Gravenhage 14 november 2001, IER 2002, 9, ECLI NL:RBSGR:2001:AK4600, r.o. 3.2 en 3.3. Er is geen sprake van een auteursrechtinbreuk. Rb. Arnhem 9 september 2005, NL:RBARN:2005:AU4917, r.o. 8 en 11. 306
37
ECLI
beschermingsniveau van gebruiksvoorwerpen, wat een extra onderwerp toevoegt aan de lijst van onderwerpen waar verschillend recht over kan worden gesproken.
Tenslotte is de trendsetter besproken. Wat in de literatuur wordt benoemd als een beschermingsrijke aanvangsfase wordt niet expliciet door rechters benoemd. Het inzetten van een stijl wordt niet beloond door een ruime beschermingsomvang. De verwording of verwatering tot algemene stijlkenmerken wordt echter ook niet erkend. Als hier expliciet een beroep op wordt gedaan, wordt dit beroep altijd afgewezen. Bovendien blijkt dat het moment van totstandkoming, als meetmoment voor eventuele stijlkenmerken, ervoor zorgt dat rechters regelmatig tot de conclusie komen dat het werk beschermd is en niet enkel uit onbeschermde stijlelementen bestaat. Hierdoor wordt aan de trendsetter een ruimere bescherming toegekend. Het literatuur- en het jurisprudentieonderzoek geven voldoende inspiratie voor het ontwikkelen van vuistregels voor de afbakening van stijlelementen in het volgende hoofdstuk.
38
Hoofdstuk 4: Analyse en conclusie: welke handvaten zorgen voor een effectieve en rechtvaardige afbakening van stijlelementen?
Het doel van dit onderzoek is het formuleren van criteria voor een juridisch verantwoord oordeel over de afbakening van stijlelementen in het auteursrecht. Mijn onderzoeksdoel is het zoeken naar sterke en hanteerbare vuistregels, 307 waardoor de praktijk verder wordt gebracht en consistenter van wordt. Zowel in de wetenschap als in de rechtspraak is een veelvoud aan voorstellen gevonden hoe met de stijlelementen in het auteursrecht moet worden omgegaan. In dit hoofdstuk worden deze voorstellen omgezet in definitieve vuistregels voor de afbakening van stijl in het auteursrecht.
4.1 De consistente definiëring
Een consistente afbakening begint met een goede definiëring van het begrip stijl en de samenhangende begrippen. In dit onderzoek wordt gepleit voor een definitie bestaande uit een algemene en een persoonlijke betekenis. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat feitelijke rechters niet vaak een onderscheid maken tussen een idee, stijl, trend of mode. Bijgevolg is dat de definiëring dan ook achterwege blijft. Dit strekt niet tot de aanbeveling maar is tegelijkertijd niet problematisch, omdat ze in hoge mate samenhangen. Het meest zuiver is als een idee en mode van stijl worden onderscheiden. Een idee gaat namelijk vooraf aan stijl en mode duidt op iets tijdelijks. Dat de trend vaak in een zin met stijl wordt genoemd is mijns inziens correct, aangezien een trend duidt op een toepassing van een algemene stijl op meerdere ontwerpen. Tot de aanbeveling strekt dat rechters stijl benoemen, met daarbij een motivering of de algemene of persoonlijke variant zich voordoet aan de hand van de volgende vuistregels:
Een algemene stijl is een algemene vormentaal met een blijvend karakter. Een algemene stijl duidt op een stroming binnen de industriële vormgeving. Een persoonlijke stijl is de kenmerkende manier van ontwerpen van een industrieel ontwerper.
4.2 Het gebied tussen algemene onbeschermde stijl en beschermde persoonlijke stijl
Vervolgens wordt gekeken naar de juridische gevolgen van het gemaakte onderscheid tussen de persoonlijke en algemene stijl. In de literatuur zijn er twee stromingen. De ene stroming sluit persoonlijke stijlbescherming uit, de andere stroming wil de persoonlijke stijl zijn plek geven binnen het auteursrecht. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat feitenrechters beide uitgangspunten toepassen. Sommigen gaan uit van een onbeschermde stijl, anderen beschermen de persoonlijke stijl. Rechters motiveren weleens door een beschrijving te geven van de specifieke bewerking die de ontwerper kenmerkt. Een andere rechter voegt daaraan toe dat het draait om de specifieke ontwerpen waar de stijl zichtbaar is. De concrete vormgeving is een juist uitgangspunt. Zo wordt de abstractie van stijl concreet en vatbaar. Dit vormt mijns inziens dan ook een voorwaarde voor de bescherming van een persoonlijke stijl. Kenmerkend aan de uitspraken, die een bescherming van persoonlijke stijl aannemen, is dat deze stijl in meerdere ontwerpen van de ontwerper terug te vinden is. Ook dit 307
Uit het onderzoek van Visser blijkt het belang uit een opmerking van een rechter: “Laat de wetenschap blijven zoeken naar sterker meetbare houvasten. Om steeds weer van een ander etiketje te voorzien wat in feite dezelfde emotie is, zal het IE-recht niet veel verder brengen”, zie Visser 2008, p. 1924.
39
is een correct vereiste voor de bescherming van een persoonlijke stijl. De bijhorende vuistregels luiden als volgt:
Het uitgangspunt is dat zowel de algemene als de persoonlijke stijl vrij zijn van bescherming. Pas als de persoonlijke stijl aan de volgende drie vereisten voldoet krijgt stijl een plek binnen het auteursrecht i. De omschrijving van de specifieke ontwerpstijl duidt op een door de ontwerper zelf ontwikkelde en oorspronkelijke eigen stijl; ii. De persoonlijke stijl is duidelijk zichtbaar in een concrete uitwerking van een ontwerp; iii. De persoonlijke stijl is kenmerkend voor het oeuvre van de ontwerper.
Een abstracte vormentaal blijft door deze afbakeningswijze vrij voor het publieke domein. Door de bescherming van concrete werken zal alleen een kenmerkende, door de ontwerper zelf ontwikkelde manier van ontwerpen onder de toepassing van het auteursrecht vallen. De omschrijving van de persoonlijke stijl moet zorgen voor een zo specifiek mogelijke afbakening om de rechtsonzekerheid te beperken. Als een persoonlijke stijl zichtbaar is in verschillende ontwerpen van dezelfde ontwerper, duidt dit sterk op een kenmerkende, persoonlijke stijl. Als in de andere vuistregels wordt gesproken over de persoonlijke stijl, moet eerst voldaan zijn aan deze drie vereisten. De hiernavolgende vuistregels bakenen af welke bescherming de persoonlijke stijl precies krijgt.
4.2 De afbakening van stijl binnen een werk
Het werkbegrip brengt vervolgens meer verheldering in de afbakening van stijlelementen. In de literatuur wordt gepleit voor een vaststaand werkbegrip. Een enkeling pleit voor een elastisch werkbegrip waardoor een kenmerkende stijl wordt beschermd. Bij de afbakening van een werk kan aansluiting worden gezocht bij de subjectieve trekken en objectieve trekken van Spoor, Verkade & Visser. De subjectieve trekken zorgen voor het eigen karakter van een werk. Deze worden onder andere bepaald door de eigen smaak van de ontwerper. Bestaande algemene stijlkenmerken vormen objectieve trekken, die buiten de werktoets moeten worden gehouden. Als deze trekken worden afgebakend naar het moment van totstandkoming van het werk blijkt dit tot een rechtvaardige bescherming te leiden van een persoonlijke stijl.
In de rechtspraak wordt namelijk vaak het criterium gehanteerd dat een ontwerp inderdaad onderdeel is van een onbeschermde algemene stijl, maar dat de creatieve keuzes binnen de stijl zorgen voor een werk. De Delfts blauwe stijl, de strakke moderne en minimalistische stijl van sfeerhaarden, de stijl in de vormgeving van speelgoedpony’s, de klassieke vormgeving van lampen en de stijl van fietslampjes laten voldoende ruimte voor dergelijke keuzes. De rechterlijke motivering start met het benoemen van een algemene stijl die zonder twijfel in het publieke domein behoort te vallen. Dit zijn de objectieve en onbeschermde trekken. Het uitgangspunt vormt telkens de algemene onbeschermde stijl. Daarna worden de creatieve keuzes die binnen de stijl zijn gemaakt omschreven. Deze zijn ingegeven door de eigen smaak van de ontwerper. Dit zijn bijvoorbeeld de vorm van een lampenkap, het gebruikte leer bij een kuip van een stoel en de rangschikking van de molens en boerderijen op een Delfts blauwe onderzetter. De specifieke vorm, rangschikking en keuzes worden centraal gesteld. Mijns inziens vormt een afbakening van het Gerechtshof in Den Haag een correcte formulering van deze afbakeningswijze die veelvuldig toegepast wordt. Deze is aangevuld met de subjectieve trekken 40
van Spoor, Verkade & Visser. Dit samen vormt de eerste vuistregel voor de afbakening van stijl door de werktoets:
Als er sprake is van een stijl binnen een bepaalde productgroep, moet de concrete vormgeving van een industrieel ontwerp beschermd worden als het ontwerp een uiting is van zelfstandige creatieve keuzes en variatie ten opzichte van andere objecten binnen dezelfde stijl. De keuzes op basis van de eigen smaak zijn hierbij van doorslaggevend belang.
Ook de niet beschermde vormgeving binnen een trend of stijl moet worden afgebakend. Dit wordt door feitenrechters gedaan als er geen creatieve keuzes zijn gemaakt binnen een bepaalde trend en stijl. De kenmerken van een ontwerp zijn niet oorspronkelijk en eigen indien ze allemaal terug te vinden zijn in reeds ontworpen voorwerpen. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat door sommige feitenrechters impliciet een nieuwheidsvereiste wordt gehanteerd. Rechters oordelen dat het werk niet voldoende oorspronkelijk en eigen is als alle vormgevingsaspecten van het ontwerp binnen dezelfde stijl bij andere ontwerpen worden teruggevonden. Dit lijkt voor rechters een manier om te oordelen dat een werk enkel een toepassing is van een onbeschermde stijl. Er moet geoordeeld worden of dat er zelfstandige, creatieve keuzes worden gemaakt door een ontwerper. Mijns inziens mag hierbij ‘gesprokkeld’ worden. Als alle vormgevingsaspecten van het ontwerp binnen dezelfde stijl bij andere ontwerpen worden teruggevonden, is het werk niet voldoende oorspronkelijk en eigen. Hoewel feitenrechters dit niet altijd zo benoemen, moeten mijns inziens bij deze verzamelactie alleen ontwerpen worden betrokken die onderdeel zijn van het vormgevingserfgoed bij het moment van totstandkoming van het ontwerp. De definitieve vuistregel luidt dan ook als volgt:
De concrete vormgeving van een industrieel ontwerp mag niet beschermd worden als op het moment van totstandkoming alle vormgevingselementen van het ontwerp al terugkomen in reeds bestaande ontwerpen binnen dezelfde stijl.
Rechters kunnen bij beide vuistregels steun proberen te vinden in producties die aanduiden welke ontwerpen onderdeel zijn van het vormgevingserfgoed. De partijen kunnen een overzicht van afbeeldingen van ontwerpen overleggen die binnen dezelfde algemene stijl zijn vormgegeven. De rechter kan hier dan uit opmaken of er binnen deze vormgeving sprake is van een eigen oorspronkelijke toevoeging of niet.
Uit de literatuur blijkt dat alleen Grosheide pleit voor bescherming van een oeuvre als dat kenmerkend is voor de auteur. In de rechtspraak blijkt dat het niet tactisch is als een eiser specifiek de sfeer en stijl van een productlijn wil beschermen en niet de concrete vormgeving van een ontwerp. Vooral als de stijl geen vaste vorm heeft, is dit een onmogelijke opgave. Alleen als een vaststaand dessin terugkomt in het oeuvre van een industrieel ontwerper zou het eventueel voor bescherming in aanmerking kunnen komen. Dan moet het dessin wederom een belichaming zijn van creatieve keuzes. De drie uitspraken, die enkel over het oeuvre gaan, zijn onvoldoende om tot een rechtvaardige afbakening van een stijlvol oeuvre binnen de industriële vormgeving te komen. Zodoende blijft het in de literatuur geopperde uitgangspunt gehanteerd dat alleen concrete objecten en geen productlijn of oeuvre an sich bescherming krijgt.
4.3 De beschermingsomvang en inbreukvraag
Sinds 1946 is al duidelijk dat er bij het volgen van een stijl geen sprake is van een nabootsing in de zin van artikel 13 Auteurswet. Elementen die ontleend zijn aan een stijl mogen volgens de 41
Hoge Raad niet voor bescherming in aanmerking komen. Door de Stokke-arresten heeft de Hoge Raad dit uitgangspunt genuanceerd. Bepaald is dat elementen die op voldoende eigen wijze uiting geven aan een stijl, mee mogen worden genomen bij de totaalindruk. Bij de specifieke vergelijking dienen ze vervolgens buiten beschouwing te blijven. Om deze maatstaf te concretiseren is wederom inspiratie gehaald uit de feitelijke rechtspraak van de afgelopen 14 jaar.
In de feitelijke rechtspraak wordt deels aangesloten bij de criteria uit de Stokke-arresten. Uit het onderzoek blijkt dat feitenrechters vaak nagaan of dat tussen de verschillende oorspronkelijke variaties binnen een stijl voldoende afstand van elkaar wordt genomen. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat de oorspronkelijke en creatieve nuances binnen een stijl leidend moeten zijn. Alleen als de karakteristieke stijlelementen worden overgenomen, moet er sprake zijn van een inbreuk. Als de gedaagde op voldoende eigen wijze uiting heeft gegeven aan een stijl is er geen sprake te zijn van een inbreuk. Een stijlverwantschap is onvoldoende.
In de literatuur werd er al op gewezen dat een persoonlijke stijl in specifieke gevallen beschermd dient te worden als ze in al haar facetten wordt nagebootst. Het andere ontwerp moet dezelfde sfeer ademen en gelijke kenmerken bevatten. Uit het jurisprudentieonderzoek komt dit ook naar voren. De precieze vormgeving van bijvoorbeeld de Dyson stofzuiger en de magere eetkamerstoelen Charly en Chaplin mogen niet op een exact dezelfde manier worden nagemaakt. Er kunnen makkelijk andere keuzes worden gemaakt. Aan deze vorm van bescherming dient wel hoge eisen te worden gesteld en de specifieke kenmerken moeten gespecificeerd worden.
De manier waarop een maker op een eigen, oorspronkelijke wijze uiting heeft gegeven aan een algemene stijl moet centraal staan bij de bepaling van de beschermingsomvang. De rechter dient deze persoonlijke stijl te expliciteren. Als er sprake is van voldoende afstand tussen twee ontwerpen, omdat karakteristieke trekken niet zijn overgenomen, is er geen sprake van een inbreuk. Ontwerpers hebben in dat geval op voldoende eigen wijze uiting geven aan dezelfde algemene stijl. Als er sprake is van overname van de specifieke creatieve keuzes binnen een stijl, die kenmerkend zijn voor de persoonlijke stijl, dan is er sprake van een inbreuk. Hier gelden twee voorwaarden voor: i. De creatieve keuzes die duiden op een persoonlijke stijl zijn overgenomen, terwijl ook andere keuzes op dat niveau gemaakt hadden kunnen worden. ii. De gelijkenis tussen de karakteristieke trekken zorgt voor een vermoeden van ontlening. Hoe specifieker de overname is, hoe eerder er sprake is van een inbreuk.
Uit het jurisprudentieonderzoek bleek tenslotte nog dat de auteursrechtelijke bescherming van gebruiksvoorwerpen niet voor alle rechters voor de hand liggend is. Uit een motivering blijkt bijvoorbeeld dat de bescherming van gebruiksvoorwerpen er niet voor mag zorgen dat de bruikbaarheid van objecten wordt gemonopoliseerd. Mijns inziens moeten rechters zich niet te veel af laten leiden door het karakter van een gebruiksvoorwerp. Het is echter wel rechtvaardig dat gebruiksvoorwerpen door iedereen ontwikkeld kunnen worden. Als er binnen een ontwerp maar een zeer beperkt aantal variaties mogelijk is dan mag de beschermingsomvang beperkt worden tot identieke modellen. Denk hierbij aan de vormgeving van klassieke gebruiksvoorwerpen, bijvoorbeeld een schaar of bestek. Bij de vormgeving van meubels zullen 42
altijd meerdere variaties in de vormgeving mogelijk zijn. Voor deze categorie geldt de beperking van de beschermingsomvang niet.
Bij het ontwerp waar slechts een zeer beperkt aantal keuzes binnen een stijl mogelijk zijn, wordt de beschermingsomvang beperkt tot voorwerpen die op een identieke manier zijn vormgegeven.
4.4 De trendsetter van een stijlvol ontwerp
Tenslotte is er in dit onderzoek aandacht besteed aan de trendsetter binnen de industriële vormgeving. In de literatuur werd namelijk uitgebreid gewezen op het lot van deze trendsetter, omdat de stijl en functionele elementen er voor zouden zorgen dat de karakteristieken van het ontwerp uiteindelijk vogelvrij zouden zijn. In de literatuur werd gewezen op de ruime bescherming voor het ontwerp in de aanvangsfase, en daarna de mogelijkheid tot verwording tot een algemene stijl. Als het vormgevingserfgoed geleidelijk aan wordt gekenmerkt door de kenmerken van de trendsetter neemt de beschermingsomvang dus af. De Hoge Raad bepaalde echter in 1995 dat bij de afbakening van een werk het moment van totstandkoming centraal moet staan. Het ontwerp moet vergeleken worden met de ontwerpen die er bij de totstandkoming van het ontwerp op de markt zijn. Er is daarnaast discussie of de Hoge Raad in het Elwood-arrest, door het ingaan op een hypothetische mogelijkheid, de verwatering van een werk tot onbeschermde stijlelementen heeft erkend. Er is sprake van een lacune tussen de literatuur en de praktijk. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt namelijk dat de aanvangsfase niet beloond wordt. Aan het ontwikkelen van een stijl wordt niet direct een ruime bescherming gegeven. Ook de verwatering komt in de feitelijke rechtspraak niet voor. In elke uitspraak van het jurisprudentieonderzoek waar expliciet een beroep op de verwatering wordt gedaan, wordt dit beroep afgewezen. Daar wordt vaak een voorbehoud aan toegevoegd. Onder het voorbehoud dat er überhaupt in het auteursrecht van verwatering gesproken zou kunnen worden, wordt het beroep verworpen. Uit de rechtspraak blijkt dat er op een toepassing van een ingezette stijl kan worden voortgeborduurd, zonder dat dit gevolgen heeft voor het auteursrechtelijke werk. Waarschijnlijk verandert dit uitgangspunt alleen als de Hoge Raad expliciet de verwatering zou erkennen.
Feitelijke rechters beschermen het ontwerp ruimhartig door het moment van totstandkoming als uitgangspunt te nemen. Hoewel de Hoge Raad voorstander is van onbeschermde stijl heeft hij, met de beoordeling van het werk naar het moment van totstandkoming, het lot van de trendsetter sterk beïnvloed. Aangezien dan stijlelementen nog vaak niet uitgekristalliseerd zijn, komt de trendsetter indirect een ruime bescherming toe omdat het moment van totstandkoming leidend is.
Een industrieel ontwerp moet beoordeeld worden naar het vormgevingserfgoed ten tijde van de openbaarmaking van het ontwerp. Dit is het uitgangspunt. De persoonlijke ingezette trend en stijl zijn beschermd als het werk tijdens het moment van totstandkoming een eigen en oorspronkelijke uiting is. De verwording van een auteursrechtelijk beschermd werk tot een onbeschermde stijl is (vooralsnog) niet mogelijk.
Deze vuistregels zijn een lex specialis, voor de verdere specifieke afbakening kan bij de trendsetter worden teruggevallen op de algemenere vuistregels voor het werkbegrip en de beschermingsomvang. De echte trendsetter houdt namelijk voldoende afstand van de markt en 43
zorgt voor een eigen persoonlijke stijl. Het moment van totstandkoming zorgt ervoor dat deze afstand van en invloed op de markt beloond zal worden.
4.5 Een besef van stijl in het auteursrecht
In dit onderzoek zijn vuistregels geformuleerd om stijlafbakening consequenter, rechtvaardiger en uitvoerbaar te maken. Deze vuistregels proberen te zorgen voor een goed besef van stijl in het auteursrecht op het gebied van de industriële vormgeving. Dit onderzoek is begonnen met het uitgangspunt dat algemene stijlen onbeschermd door het auteursrecht dwalen. Ook na het literatuur- en jurisprudentieonderzoek blijkt dat dit uit 1946 daterende uitgangspunt gehanteerd moet blijven. Alleen als de ontwerper tijdens het moment van openbaarmaking met zijn werk uiting geeft aan een nieuwe, persoonlijke ingezette stijl moet er meer nuance worden gezocht aan de hand van de geformuleerde vuistregels. De vuistregels zorgen voor een begrip van hetgeen stijl vereist, oftewel voor een stijlbesef in het auteursrecht.
44
Literatuurlijst
Benassi 2005 M. Benassi, ‘De bescherming van industriële vormgeving in Italië. Een verbazingwekkend verhaal’, IER 2005/6, p. 348 – 349. Cohen Jehoram e.a. 1993 H. Cohen Jehoram, A. Kosto, K. Limperg, M.J.M. van Kaam, A.H. Marinissen, J.H. Spoor, V. Scordamaglia, J. Kappers en V.F.R.M. van den Eijnde, Bescherming van vormgeving in Europa, Deventer: Kluwer 1993.
Cohen Jehoram 2007 H. Cohen Jehoram, ‘De Hoge Raad erkent verwatering van auteursrecht door merkenrechtelijke verwording van een werk tot onbeschermde stijl. Een uniek monstrum en een nieuw obstakel voor het Europese vrij verkeer van goederen’, Bijblad Industriële Eigendom 2007/1, p. 12 – 21.
Cohen Jehoram 2007-2 H. Cohen Jehoram, ‘The Dutch Supreme Court recognises ‘dilution of copyright by degeneration of a copyright design into unprotected style: the Flying Dutchman: all sails, no anchor’, EIPR 2007/29 (6), p. 205 – 208.
Cook 2013 T. Cook, ‘The Cumulative Protection of Designs in the European Union in the Role in such Protection of Copyright’, Journal of Intellectual Property Rights 2013/18, p. 83 – 87. Denicola 1982-1983 R.C. Denicola, ‘Applied Art and Industrial Design: A Suggested Approach to Copyright in Useful Articles’, Minnesota Law Review 1982-1983/67:707, p. 707 – 748.
Van Eechoud, Hugenholtz, Van Gompel, Guibault & Helberger 2009 M. van Eechoud, P.B. Hugenholtz, S. van Gompel, L. Guibault en N. Helberger, Harmonizing European Copyright Law. The Challenges of Better Lawmaking, New York: Kluwer Law International. Geerts 2013 P.G.F.A. Geerts, Bescherming van intellectuele eigendom, Deventer: Kluwer 2013.
Gemser & Leenders 2001 G. Gemsen en M.A.A. Leenders, ‘How integrating industrial design in the product development process impacts on company performance’, Journal of Product Innovation Management 2001/18, p. 28 – 38. Gielen 2004 Ch. Gielen, ‘De totaalindruk in het auteursrecht’, IER 2004/4, p. 255 – 258.
45
Gielen 2011 Ch. Gielen, A.C.M. Alkema, R. Hermans, R.C.K. van Oerle, A.M.E. Verschuur, P.G.F.A. Geerts en M.M. Groenenboom, Kort begrip van het intellectuele eigendom, Deventer: Kluwer 2011.
Goldstein & Hugenholtz 2013 P. Goldstein en P.B. Hugenholtz, International Copyright: principles, law and practice, New York: Oxford University Press 2013.
Green Paper 1991 Commission of the European Communities, Green Paper on the Legal Protection of Industrial Design, Brussel: Working document of the services of the Commission.
Grosheide 1985 F.W. Grosheide, ‘De stijl van de meester en het auteursrecht’, Bijblad Industriële Eigendom 1985/6/7, p. 186 – 193.
Grosheide 1998 F.W. Grosheide, ‘Zwakke werken. Een pleidooi voor een merkenrechtelijke benadering van de inbreukvraag in het auteursrecht’, In: D. Visser (red.), Intellectuele eigenaardigheden. Opstellen aangeboden aan mr. Theo R. Bremer, Deventer: Kluwer 1998, p. 121 – 135. Guide to the Berne Convention 1978 World Intellectual Property Organisation, Guide to the Berne Convention for the Protection of Literary and Artistic Works (Paris Act, 1971), Genève: WIPO 1978.
Hartkamp, Sieburgh & Keus 2007 A.S. Hartkamp, C.H. Sieburgh en L.A.D. Keus, De invloed van het Europese recht op het Nederlandse privaatrecht, Deventer: Kluwer 2007.
Hugenholtz 1989 P.B. Hugenholtz, Auteursrecht op informatie, Deventer: Kluwer 1989; herdrukt in P.B. Hugenholtz, Auteursrecht op informatie. Auteursrechtelijke bescherming van feitelijke gegevens en gegevensverzamelingen in Nederland, de Verenigde Staten en West-Duitsland. Een rechtsvergelijkend onderzoek, Amsterdam: Amsterdam University Press 2005. Hugenholtz 2008 P.B. Hugenholtz, ‘Auteursrecht op alles’, NJB 2008/7, p. 390 – 391.
Hugenholtz & Senftleben 2011 P.B. Hugenholtz & M.R.F. Senftleben, Fair Use in Europe. In Search of Flexibilities, Amsterdam: IViR & Vrije Universiteit 2011, beschikbaar via <www.ivir.nl/publications/hugenholtz/Fair%20Use%20Report%20PUB.pdf>
Van der Kooij 2010 P.A.C.E van der Kooij & S.J.A. Mulder, Hoofdzaken intellectuele eigendom, Deventer: Kluwer 2010. 46
Lidwell, Holden & Butler 2003 K. Lidwell, J. Holden en J. Butler, Universal principles of design, Massachusetts: Rockport Publishers 2003.
Luchs & Swan 2011 M. Luchs en K.S. Swan, ‘Perspective: the emergence of product design as a field of marketing inquiry’, Journal of Product Innovation Management 2011/28, p. 327 – 345. Van Maaren 1988 M. van Maaren, ‘De juridische stijlleer’, AMI 1988/5, p. 95 – 98.
McJohn 2006 S.M. McJohn, Copyright: Examples and Explanations, New York: Aspen Publishers.
Micheli e.a. 2012 P. Micheli, J. Jaina, K. Goffin, F. Lemke en R. Verganti, ‘Perception of Industrial Design: The “Means” and the “Ends”’, Journal of Product Innovation Management 2012/5, p. 687 – 704. Quaedvlieg 1987 A.A. Quaedvlieg, Auteursrecht op techniek. De auteursrechtelijke bescherming van het technisch aspect van industriële vormgeving en computerprogrammatuur, Zwolle: Tjeenk Willink 1987. Quaedvlieg 1996 A.A. Quaedvlieg, ‘Een stijlloze totaalindruk. Het herkennen van plagiaat na Decaux/Mediamax’, AMI 1996/10, p. 195 – 199. Quaedvlieg 1996 (2) A.A. Quaedvlieg, ‘Economisch recht en intellectuele eigendom’, AA 1996, afl. 60, nr. 9, p. 2850 2851.
Quaedvlieg 1998 A.A. Quaedvlieg, ‘Het technisch effect onder water. Een auteursrechtelijk peillood op een technisch dilemma’, Bijblad Industriële Eigendom 1998, p. 332 – 335.
Quaedvlieg 2001 A.A. Quaedvlieg, ‘”Style is free”: designs beware’, European Intellectual Property Review 2001, 23/10, p. 445 – 453.
Quaedvlieg 2004 A.A. Quaedvlieg, ‘Baanbrekende ontwerpen en de vrijheid van stijl: het dilemma van de trendsetter in het auteursrecht’, Bijblad Industriële Eigendom 2004, p. 388 – 394. Reeskamp 2006 P.L. Reeskamp, ‘Merk- en auteursrechten op een spijkerbroek’, Bb 2006, 72.
Swan & Zou 2012 K.S. Swan en S. Zou, Interdisciplinary Approaches to Product Design, Innovation, and Branding in International Marketing, Bingley: Emerald Group 2012. 47
Speyart 2009 H.M.H. Speyart, ‘Infopaq: het werkbegrip geharmoniseerd?’, Nederlands tijdschrift voor Europees Recht 2009/10, p. 335- 342.
Speyart 2014 H.M.H. Speyart, ‘Van de brug af gezien’, IER 2014/15, met name paragraaf II.
Spoor 1974 J.H. Spoor, ‘De twee betekenissen van het woord ‘verveelvoudigen’ in de Auteurswet 1912’, WPNR 1974/105, nr. 5254, p. 165 – 170.
Spoor 2008 J. Spoor, ‘Hoezo, totaalindrukken?’, In: N. van Eijk & B. Hugenholtz (red.), Dommering-bundel. Opstellen over informatierecht aangeboden aan prof.mr. E.J. Dommering, Amsterdam: Otto Cramwinckel 2008, p. 321 – 333.
Spoor, Verkade & Visser 2005 J.H. Spoor, D.W.F. Verkade en D.J.G. Visser, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, Deventer: Kluwer 2005. Valencia, Person & Snelders 2013 A. Valencia, O. Person en D. Snelders, ‘An in-depth case study on the role of industrial design in a business-to-business company’, Journal of Engineering and Technology Management 2013/30, p. 363 – 383.
Verkade 1984 D.W.F. Verkade, ‘Literatuur en Plagiaat’, AA 1984/12, p. 672 – 682.
Verkade 1985 D.W.F. Verkade, Bescherming van het uiterlijk van produkten. Commentaar op de BeneluxModellenwet en andere relevante regelingen, Deventer: Kluwer 1985.
Visser 2004 D.J.G. Visser, Het ABC van iedere IE inbreuk (oratie Leiden), Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2004. Visser 2007 D.J.G. Visser, ‘Verwatering, ‘verknoedeling’ en verandering van wezenlijke waarde: reactie op het artikel van prof.mr. H. Cohen Jehoram’, Bijblad Industriële Eigendom 2007/1, p. 16 – 21. Visser 2008 D. Visser, ‘Beslissen in IE-zaken. Verslag van een veldonderzoek’, NJB 2008/31, p. 1918 – 1926. Visser 2012 D. Visser, ‘Kroniek van de Intellectuele Eigendom’, NJB 2012/15, p. 1041 – 1049. 48
Visser 2013 D. Visser, ‘Kroniek van de Intellectuele Eigendom’, NJB 2013/15, p. 979 – 988.
Jurisprudentielijst
HvJ EU 18 juni 2002, C-299/99, NJ 2003, 481 m.nt. J.H. Spoor (Philips/Remington) HvJ EU 8 april 2003, gevoegde zaken van C-53/01 tot en met C-55/01 (Linde, Rado en Winward) HvJ EU 16 juli 2009, C-5/08, NJ 2011, 288, m.nt. P.B. Hugenholtz (Infopaq International A/S/Danske Dagblades Forening) HvJ EU 22 december 2010, nr. C-393/09, LJN BP0405, NJ 2011, 289, m.nt. P.B. Hugenholtz (BSA)
BenGH 22 mei 1987, IER 1987, 49, IEPT 19870522 (Screenoprints)
HR 28 juni 1946, NJ 1946, 712 (Van Gelder/Van Rijn) HR 26 juni 1953, NJ 1954, 90 (Hyster Karry Krane) HR 5 januari 1979, NJ 1979, 339, m.nt. L. Wichers Hoeth (Heertje/Hollebrand) HR 29 november 1985, NJ 1987, 880 (Screenoprints) HR 4 januari 1991, NJ 1991, 608, m.nt. D.W.F. Verkade (Van Dale/Romme) HR 21 februari 1992, NJ 1993, 164 m.nt. J.H. Spoor, AA 1993, p. 295 m.nt. Cohen Jehoram, AMI 1993, p. 7 m.nt. Gerbrandy, IER 1992, p. 89 m.nt. Quaedvlieg (Barbie/Sindy) HR 29 december 1995, NJ 1996, 546, m.nt Verkade (Decaux/Mediamax) HR 16 april 1999, NJ 1999, 697, m.nt. Hugenholtz (Bigott-Batco/Doucal) HR 9 november 2002, NJ 2003, 17; AMI 2003, 1, p. 15, m.nt. D. Visser (Una Voce Particolare) HR 16 juni 2006, LJN AU8940, NJ 2006, 585 (Kecofa/Lancôme) HR 6 september 2006, NJ 2006, 492 (Elwood) HR 30 mei 2008, NJ 2008, 556 (Endstra/Nieuw Amsterdam) HR 20 november 2009, NJ 2011, 302 m.nt. J.H. Spoor, IER 2010, 16 (Lego) HR 28 oktober 2011, NJ, 2012, 45, m.nt. P.B. Hugenholtz (Mag Instrument Inc./Edco Eindhoven) HR 29 maart 2013, NJ 2013, 504, m.nt. P.B. Hugenholtz (Broeren/Duijsens) HR 22 februari 2013, NJ 2013, 501, LJN BY1529, m.nt. P.B. Hugenholtz (Stokke/H3 products) HR 12 april 2013, NJ 2013, 502, m.nt. P.B. Hugenholtz; IER 2013, m.nt. F.W.E. Eijsvogels; AMI 2007, 3, nr. 13, p. 99, m.nt. D. Visser (Stokke/Fikszo) HR 12 april 2013, NJ 2013, 503, LJN BY1533, m.nt. P.B. Hugenholtz (Hauck/Stokke) Hof Amsterdam 2 november 2000, ECLI NL:GHAMS:2000:AM2854, BIE 2001, 93 Hof Amsterdam 15 maart 2011, ECLI NL:GHAMS:2011:BQ3808, IEF 9475 (H3 Products/Stokke) Hof Amsterdam 22 november 2011, IEPT 20111122, AMI 2012-1, p. 44 (Dyson/Royal Appliance) Hof Amsterdam 17 januari 2012, ECLI NL:GHAMS:2012:BV3404 Hof Amsterdam 8 oktober 2013 ECLI NL:GHAMS:2013:3205, IEF 13114, IEPT 20131008 (Loo/Buis) Hof Arnhem 15 maart 2011, ECLI NL:GHARN:2011:BQ0959, IEF 9551 (Montis Design/Meubelindustrie het Anker Druten) Hof Arnhem 7 juni 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BR2358, AMI 2011-5, p. 202 Hof ’s-Gravenhage 13 december 2001, ECLI: NL:GHSGR:2011:BU8147 Hof ’s-Gravenhage 30 juni 2009, ECLI NL:GHSGR:2009:BK8037, IER 8029 Hof ’s-Gravenhage 22 december 2009, ECLI NL:GHSGR:2009:BL2812, IEF 8581, IEPT 20091222 (KSI) 49
Hof ’s-Gravenhage 12 oktober 2010, ECLI NL:GHSGR:2010:BO8544 Hof ’s-Gravenhage 13 december 2011, ECLI NL:GHRSGR:2011:BU8147, IEF 10666 Hof ’s-Gravenhage 22 januari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BY8716, IER 2014, 3 (Simba/Hasbro) Hof ’s-Hertogenbosch 17 juni 2003, BIE 2004, 45 (Stapelbare tuinstoelen I) Hof ’s-Hertogenbosch 5 juli 2011, ECLI NL:GHSHE:2011:BR0644, IEF 9893, AMI 2011-5, p. 197 (Eestairs Nederland /Dirrix) Hof ’s-Hertogenbosch 27 december 2011, ECLI NL:GHSHE:2011:BU9749 Hof ’s-Hertogenbosch 28 februari 2012, ECLI NL:GHSHE:2012:BV7194, IEF 10973
Rb. Alkmaar 20 februari 2007, ECLI NL:RBALK:2007LAZ8924 AMI 2007-3, p. 140 (Eek/Esfera) Rb. Alkmaar 26 maart 2009, ECLI NL:RBALK:2009:BH8021, IEF 7750 Rb. Almelo 9 februari 2000, ECLI NL:RBALM:2000:AA4790 Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex) Rb. Amsterdam 19 juli 2007, ECLI NL:RBAMS:2007:BA9973, IER 2008, 13 (Montis/Goossens) Rb. Amsterdam 16 juni 2008, ECLI NL:RBAMS:2008:BF6880 Rb. Amsterdam 13 november 2008, IEF 7319, AMI 2009-2, p. 77 (Fritz Hansen/Blokker) Rb. Amsterdam 21 oktober 2009, ECLI NL:RBAMS:2009:BK7561 (Stokke/Jamak) Rb. Amsterdam 7 juli 2010, IEF 8967, IEPT 20100707 (Arco/Arrben) Rb. Amsterdam 28 mei 2013, ECLI NL:RBAMS:2013:CA3188, IEF 12770, IEPT 20130528 (Tilda) Rb. Arnhem 19 juni 2003, ECLI NL:RBARN:2003:AI0328 Rb. Arnhem 23 december 2003, ECLI NL:RBARN:2003:AO2176 Rb. Arnhem 9 september 2005, ECLI NL:RBARN:2005:AU4917 Rb. Arnhem 23 maart 2006, ECLI NL:RBARN:2006:AW2870 Rb. Arnhem 28 oktober 2008, ECLI NL:RBARN:BG4488 Rb. Arnhem 29 september 2010, ECLI NL:RBARN:2010:BN9365 Rb. Breda 30 december 2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:BK2899, IEF 8502, IEPT 20091230 (Blond Amsterdam/Xenos) Rb. Breda 23 februari 2011, ECLI NL:RBBRE:2011:BQ1347 Rb. Dordrecht 2 februari 2006, ECLI NL:RBDOR:2006:AV0868, IEF 1585 (CRD/Mondo Marine) Rb. Dordrecht 13 mei 2009, ECLI NL:RBDOR:2009:BI4402 Rb. ’s-Gravenhage 14 november 2001, IER 2002, 9, ECLI NL:RBSGR:2001:AK4600 Rb. ’s-Gravenhage 15 februari 2006, ECLI NL:RBSGR:2006:AY6178, BIE 2006, 69 (Gaskookplaten) Rb. ’s-Gravenhage 10 juni 2008, BIE 2009, 65 (Frame/Beta) Rb. ’s-Gravenhage 19 maart 2010, IEF 8690 (Room Seven/Blokker) Rb. ‘s-Gravenhage 11 april 2011, IEPT 20110411 (Ruby/Strada) Rb. ’s-Gravenhage 24 oktober 2011, ECLI NL:RBSGR:2011:BT8991 Rb. ’s-Gravenhage 16 december 2012, IEF 10692 (Vopo Pompen- en Machinefabriek/Hertog Polderbemalingen) Rb. Gelderland 17 januari 2014, ECLI NL:RBGEL:2014:1544, IEPT 20140117 Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design) Rb. Haarlem 29 juni 2007, IEF 4348, AMI 2007-6, p. 194 (Life Safety Products/Autovision) Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:2008:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Bomsom) Rb. Haarlem 7 januari 2009, ECLI NL:RBHAA:2009:BH0491, AMI 2009-2, p. 79 (Stokke/H3 Products) 50
Rb. Haarlem 25 februari 2010, ECLI NL:RBHAA:2010:BL5676 Rb. ’s-Hertogenbosch 10 april 2001, ECLI NL:RBSHE:2001:AB0955 Rb. ’s-Hertogenbosch 14 juni 2006, IEF 2309 (Montis en Montis Design/Jess Meubeldesign e.a.) Rb. ’s-Hertogenbosch 6 juni 2007, ECLI NL:RBSHE:2007:BA7211 Rb. ’s-Hertogenbosch 14 augustus 2007, ECLI NL:GHSHE:2007:BB3151 Rb. ’s-Hertogenbosch 2 juni 2010, IEF 8886, IEPT 20100602 (Europet/AK for Pet’s) Rb. Middelburg 8 maart 2006, ECLI NL:RBMID:2006:AZ1169 Rb. Noord-Nederland 29 januari 2014, IEF 13570 (Dick van Hoff Outdooroven) Rb. Rotterdam 24 oktober 2011, ECLI NL:RBROT:2011:BU2955, AMI 2012-1, p. 46 Rb. Rotterdam 16 december 2011, ECLI NL:RBROT:2011:BU8642, IEF 10704 Rb. Rotterdam 10 juni 2013, ECLI NL:RBROT:2013:CA2808 Rb. Utrecht 3 september 2004, ECLI NL;RBUTR:2004:AR2294, BIE 2005, 37 AMI 2005-1, p. 40 (Dyal Cyclone stofzuiger) Rb. Utrecht 6 juli 2007, IEF 4335, AMI 2007-1, p. 200 (Brass & Broom/Zarex & Loods 5)
51
Bijlage: Categorisering resultaten jurisprudentieonderzoek
Tijdens het jurisprudentieonderzoek is gezocht naar uitspraken die zijn gewezen in de periode van 1 januari 2000 tot 1 juni 2014 en gaan over stijlafbakening in het auteursrecht bij industriële vormgeving. In totaal zijn er 62 uitspraken relevant bevonden. Ik heb deze uitspraken gecategoriseerd op basis van de manier waarop rechters stijl hebben afgebakend. Bij de categorisering is gekeken in welke context expliciet door rechters naar stijl wordt verwezen en op welke manier. Deze verschillende categorieën worden inzichtelijk in deze bijlage. Sommige uitspraken komen in meerdere categorieën voor. Naar alle uitspraken wordt in het onderzoek verwezen.
Categorie 1: De persoonlijke stijl van de maker komt expliciet aan bod. Rb. Alkmaar 20 februari 2007, ECLI: NL:RBALK:2007:AZ8924, AMI 2007-3, p. 140 (Eek/Esfera) Rb. ’s-Gravenhage 10 juni 2008, BIE 2009, 65 (Frame/Beta) Rb. Gelderland 17 januari 2014, ECLI NL:RBGEL:2014:1544, IEPT 20140117 Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco LoorDesign) Rb. ’s-Hertogenbosch 10 april 2001, ECLI NL:RBSHE:2001:AB0955
Categorie 2: Binnen een stijl zijn er eigen keuzes gemaakt, er is sprake van een auteursrechtelijk beschermd werk. Hof Amsterdam 2 november 2000, ECLI NL:GHAMS:AM2854, BIE 2001, 93 Hof Amsterdam 8 oktober 2013, ECLI NL:GHAMS:2013:3205, IEF 13114, IEPT 20131008 (Loo/Buis) Hof ’s-Gravenhage 30 juni 2009, ECLI NL:GHSGR:2009:BK8037, IER 8029 Hof ’s-Gravenhage 22 december 2009, ECLI NL:GHSGR:2009:BL2812, IEF 8581, IEPT 20091222 (KSI) Hof ’s-Gravenhage 22 januari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BY8716, IER 2014, 3 (Simba/Hasbro) Rb. Alkmaar 26 maart 2009, ECLI NL:RBALK:2009:BH8021, IEF 7750 Rb. Arnhem 28 oktober 2008, ECLI NL:RBARN:BG4488 Rb. Dordrecht 13 mei 2009, ECLI NL:RBDOR:2009:BI4402 Rb. ’s-Gravenhage 15 februari 2006, ECLI NL:RBSGR:2006:AY6178, BIE 2006, 69 (Gaskookplaten) Rb. ’s-Gravenhage 10 juni 2008, BIE 2009, 65 (Frame/Beta) Rb. Haarlem 25 februari 2010, ECLI NL:RBHAA:2010:BL5676 Rb. Noord-Nederland 29 januari 2014, IEF 13570 (Dick van Hoff Outdooroven) Rb. Rotterdam 24 oktober 2011, ECLI NL:RBROT:2011:BU2955, AMI 2012-1, p. 46 Rb. Rotterdam 10 juni 2013, ECLI NL:RBROT:2013:CA2808
Categorie 3: Korte motivering dat stijl niet wordt beschermd en er daarom ook geen sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk. Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex) Rb. Amsterdam 28 mei 2013, ECLI NL:RBAMS:2013:CA3188, IEF 12770, IEPT 20130528 (Tilda) Rb. ’s-Gravenhage 16 december 2012, IEF 10692 (Vopo Pompen- en Machinefabriek/Hertog Polderbemalingen) Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Blomsom) Categorie 4: Geen eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel, want het ontwerp is binnen een stijl ontworpen. Hof Amsterdam 17 januari 2012, ECLI NL:GHAMS:2012:BV3404 Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex) Rb. Arnhem 23 december 2003, ECLI NL:RBARN:2003:AO2176 Rb. Breda 23 februari 2011, ECLI NL:RBBRE:2011:BQ1347 Rb. Dordrecht 2 februari 2006, ECLI NL:RBDOR:2006:AV0868, IEF 1585 (CRD/Mondo Marine) 52
Rb. ‘s-Gravenhage 14 november 2001, IER 2002, 9, ECLI NL:RBSGR:2001:AK4600 Rb. Utrecht 6 juli 2007, IEF 4335, AMI 2007-1, p. 200 (Brass & Broom/Zarex & Loods 5)
Categorie 5: De sfeer en stijl van een gehele productlijn staat centraal. Rb. Breda 30 december 2009, ECLI NL:RBBRE:2009:BK2899, IEF 8502, IEPT 20091230 (Blond Amsterdam/Xenos) Rb. ’s-Gravenhage 19 maart 2010, IEF 8690 (Room Seven/Blokker) Rb. Rotterdam 16 december 2011, ECLI NL:RBROT:2011:BU8642, IEF 10704
Categorie 6: Geen auteursrechtinbreuk, want binnen de stijl is door de gedaagde voldoende afstand gehouden van het ontwerp. Hof Amsterdam 15 maart 2011, ECLI NL:GHAMS:2011:BQ3808, IEF 9475 (H3 Products/Stokke) Hof Amsterdam 17 januari 2012, ECLI NL:GHAMS:2012:BV3404 Hof ’s-Hertogenbosch 17 juni 2003, BIE 2004, 45 (Stapelbare tuinstoelen I) Rb. Amsterdam 13 november 2008, IEF 7319 , AMI 2009-2, p. 77 (Fritz Hansen/Blokker) Rb. Amsterdam 21 oktober 2009, ECLI NL:RBAMS:2009:BK7561 (Stokke/Jamak) Rb. Arnhem 9 september 2005, ECLI NL:RBARN:2005:AU4917 Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco LoorDesign) Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:2008:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Bomsom) Rb. Middelburg 8 maart 2006, ECLI NL:RBMID:2006:AZ1169 Categorie 7: Er is sprake van een inbreuk, er is onvoldoende afstand gehouden binnen een stijl. Hof Arnhem 15 maart 2011, ECLI NL:GHARN:2011:BQ0959, IEF 9551 (Montis Design/Meubelindustrie het Anker Druten) Rb. Almelo 9 februari 2000, ECLI NL:RBALM:2000:AA4790 Rb. Amsterdam 7 juli 2010, IEF 8967, IEPT 20100707 (Arco/Arrben) Rb. Amsterdam 19 juli 2007, ECLI NL:RBAMS:2007:BA9973, IEF 4403, IER 2008, 13 (Montis/Goossens) Rb. Arnhem 29 september 2010, ECLI NL:RBARN:2010:BN9365 Rb. ‘s-Gravenhage 11 april 2011, IEPT 20110411 (Ruby/Strada) Rb. ‘s-Hertogenbosch 14 augustus 2007, ECLI NL:GHSHE:2007:BB3151 Rb. Noord-Nederland 29 januari 2014, IEF 13570 (Dick van Hoff Outdooroven) Rb. Utrecht 3 september 2004, ECLI NL;RBUTR:2004:AR2294, BIE 2005, 37, AMI 2005-1, p. 40 (Dyal Cyclone stofzuiger) Categorie 8: Het inzetten van een trend of stijl wordt niet beschermd. Hof ’s-Hertogenbosch 28 februari 2012, ECLI NL:GHSHE:2012:BV7194 Rb. Amsterdam 21 oktober 2009, ECLI NL:RBAMS:2009:BK7561 Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:2008:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Bomsom)
Categorie 9: De verwording tot een onbeschermde stijl Hof Arnhem 7 juni 2011, ECLI NL:GHARN:2011:BR2358, AMI 2011-5, p. 202 Hof Arnhem 15 maart 2011, ECLI NL:GHARN:2011:BQ0959 (Montis Design/Meubelindustrie het Anker Druten) Hof ’s-Gravenhage 13 december 2011, ECLI NL:GHRSGR:2011:BU8147, IEF 10666 Hof ’s-Hertogenbosch 27 december 2011, ECLI NL:GHSHE:2011:BU9749 Hof ’s-Hertogenbosch 5 juli 2011, ECLI NL:GHSHE:2011:BR0644, IEF 9893, AMI 2011-5, p. 197 (Eestairs Nederland/Dirrix) Rb. Amsterdam 16 juni 2008, ECLI NL:RBAMS:2008:BF6880 Rb. Dordrecht 13 mei 2009, ECLI NL:RBDOR:2009:BI4402 Rb. ’s-Gravenhage 24 oktober 2011, ECLI NL:RBSGR:2011:BT8991 53
Rb. Haarlem 29 juni 2007, IEF 4348, AMI 2007-6, p. 194 (Life Safety Products/Autovision) Rb. Haarlem 7 januari 2009, ECLI NL:RBHAA:2009:BH0491, AMI 2009-2, p. 79 (Stokke/H3 Products) Rb. ’s-Hertogenbosch 14 juni 2006, IEF 2309 (Montis en Montis Design/Jess Meubeldesign e.a.) Rb. ’s-Hertogenbosch 6 juni 2007, ECLI NL:RBSHE:2007:BA7211 Rb. ’s-Hertogenbosch 2 juni 2010, IEF 8886, IEPT 20100602 (Europet/AK for Pet’s) Rb. Rotterdam 16 december 2011, ECLI NL:RBROT:2011:BU8642, IEF 10704
Categorie 10: De samenhang tussen stijl en functionaliteit Hof Amsterdam 2 november 2000, ECLI NL:GHAMS:2000:AM2854, BIE 2001, 93 Hof Amsterdam 15 maart 2011, ECLI NL:GHAMS:2011:BQ3808, IEF 9475 (H3 Products/Stokke) Hof Amsterdam 22 november 2011, IEPT 20111122, AMI 2012-1, p. 44 (Dyson/Royal Appliance) Hof Arnhem 15 maart 2011, ECLI NL:GHARN:2011:BQ0959, IEF 9551 (Montis Design/Meubelindustrie het Anker Druten) Hof ‘s-Gravenhage 12 oktober 2010, ECLI NL:GHSGR:2010:BO8544 Rb. Amsterdam 7 juli 2010, IEF 8967, IEPT 20100707 (Arco/Arrben) Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex) Rb. Arnhem 19 juni 2003, ECLI NL:RBARN:2003:AI0328 Rb. Arnhem 23 maart 2006, ECLI NL:RBARN:2006:AW2870 Rb. ‘s-Gravenhage 14 november 2001, IER 2002, 9, ECLI NL:RBSGR:2001:AK4600
54