J D o e v o l u t i e \ : i n hi.I ■.niu'iir , .i'i:i:lii ]
De evolutie van het auteursrecht Auteursrechtelijke bescherming door de geschiedenis heen
D o o r Peter Ras
Het recht op bescherming van een werk tegen het illegaal kopiëren daarvan bestaat al vele honderden jaren. De geschiedenis van het auteursrecht ving eerst wezenlijk aan met de uitvinding van de boekdrukkunst omstreeks het jaar 1450. Evenwel zouden pas in 1817, na het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlan den en de grondwet van 1814, de "regten van een autheur"1 in een Nederlandse wet worden vastgelegd. De eerste Nederlandse Auteurs wet van 1817 kende slechts een achttal artike len. Het vernieuwende was dat deze als eerste landelijke regeling rechten aan de auteur ver leende, in plaats van aan de uitgever of de drukker. N a deze wet en de hierop volgende Auteurswet van 18812, is onze huidige W et tot regeling van het auteursrecht op 1 november 1912 in werking getreden, mede naar aan leiding van de toetreding van Nederland tot de Berner Conventie. Het voorwerp waar de Auteurswet 1912 bescherming voor geeft is in de afgelopen 560 jaar gestaag meegegroeid. Van de loutere bescherming van het uitgeven en drukken van boeken in de Middeleeuwen, tot een exclusief recht op ieder voortbrengsel op het gebied van letterkunde wetenschap of kunst, dat een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt, zoals het Endstraarrest ons leert. In dit artikel zal ik een poging doen de moeizame ontwikkeling van bescherming van boekdruk naar bescherming van het zuiver intellectuele uiteen te zetten.
1. De boekdrukkunst en de keizerlijke privileges (ca. 14501798) De ontwikkeling van een exclusief recht van een uitgever op de nadruk van een werk (het "uitge versrecht"; de voorloper van het auteursrecht)
vangt aan met de uitvinding van de boekdrukkunst omstreeks het jaar 1450 door Johann Gutenberg.3 Met deze uitvinding ontstond er een levendige handel in het (her)drukken van boeken, pamflet ten, overige aankondigingen, lesmateriaal, et cetera. Door de zeer sterk groeiende markt voor dergelijke producten ontstonden weldra gilden op het gebied van de boekdrukkunst, daar men zonder lid te zijn van een gilde in het algemeen zijn ambacht (door gaans van overheidswege) niet mocht uitoefenen. Van oudsher stelden gilden zelfstandig hun interne regels, hun "statuten", vast en hadden zij een rijke historie waar niet zonder meer van afgewe ken kon worden. Dit verklaart ook voor een groot deel waarom deze instelling zo lang heeft kunnen standhouden. In Nederland was één van de meest bekende en grootste gilden van boekdrukkers en uitgevers — beide partijen waren toentertijd niet zelden verenigd in dezelfde persoon, danwei in eenzelfde gilde — het gilde van St. Lukas, gevestigd in diverse plaatsen in Nederland.4 Vanwege de uit vinding van de boekdrukkunst werd het mogelijk om in plaats van enkele tientallen, wel honder den of zelfs duizenden exemplaren van eenzelfde werk te drukken. Ook bood het boekdrukprocedé een bijzonder geschikte manier om een bestaand werk snel na te drukken, of te "kopiëren", met of zonder toestemming van de schrijver, eerdere drukker of uitgever. Overigens werd ook eerder dan deze uitvinding (illegaal) gekopieerd — reeds uit de Romeinse tijd zijn vele gevallen bekend. In die tijden werd echter het oorspronkelijke werk vaak met de hand overgeschreven, of werden hele pagi na's middels volledig uit hout gesneden pagina's nagedrukt. Tot 1450 werd de schrijver, houtsnijder, noch drukker enige ("wettelijke") bescherming geboden voor zijn prestatie. Nu kwam illegaal kopiëren in die tijden relatief weinig voor, zodat hier ook betrekkelijk weinig vraag naar was. In aan merking nemende dat het ook door middel van de boekdruk — nadrukken van mogelijk duizenden
Bedrijfs Juridiek • 20092010 nr. 3
19
\
In principe is de hierboven beschreven gildenmaatschappij met haar privileges voor boekdrukkers en uitgevers in ongewijzigde vorm blijven bestaan tot aan de Franse inlijving in 1795.8 In het jaar 1798 werd, naar aanleiding van deze Franse inlijving, de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk ingeEnige bescherming van uitgevers en drukkers voerd. Krachtens deze Regeling werden gilden en 9 werd relatief kort na de uitvinding van de boek- privileges met onmiddellijke ingang verboden. In drukkunst gerealiseerd door het geven van zoge- overweging nemende dat deze privileges de indivinaamde "privileges", oorspronkelijk ontstaan in de duele uitgevers (gilden) bescherming hadden gebotijd dat Karel V keizer van het "Heilig Roomse" den, groeide met hun afschaffing de behoefte naar Duitse keizerrijk was. Op basis van deze privile- een andersoortige bescherming. Op basis van de ges werden door de landsvorsten tijdelijke rech- noodroep van vele uitgevers trad in 1803 de eerste ten verleend die de uitgevers en drukkers mochten uniforme wet tot regeling van het "kopijrecht" in 10 uitoefenen; in dit geval het al dan niet exclusieve werking, de zogenaamde Boekenwet 1803. Deze recht op het mogen (na)drukken en/of uitge- revolutionaire wet bepaalde onder meer dat de uitven van bepaalde letterwerken in een bepaalde gever van "oorspronglycke" werken, waarvan hij regio, overigens vaak onder strenge censuur van zelf de "opsteller" is, het recht verkrijgt om zijn dezelfde vorsten.5 Indien een derde partij zonder werken te kopiëren (het "kopijrecht") en te dien privilege het boek van een geprivilegieerde druk- aanzien bescherming verkrijgt, welke niet beperkt ker zouden nadrukken, kon dit tot gevolg hebben is in enige tijdsduur. Met andere woorden, als een dat de boeken van deze derde uit de handel moes- schrijver een door hem geschreven, oorspronkelijk ten worden genomen en dat hem een boete kon werk zelf uitgaf, dan werd hij beschermd tegen worden opgelegd. Op deze wijze werd het recht eventuele kopieën van derden. Ging hij niet zelf van de uitgever en drukker enigszins beschermd, over tot uitgeven, hetgeen eerder regel dan uitzonzij het dat deze bescherming slechts een bijproduct dering was, dan lag het kopijrecht voor onbepaalde was van de oorspronkelijke bedoeling die de vor- tijd bij de uitgever die dat voor hem deed. Opvalsten met de privileges hadden. Deze bedoelingen lend aan deze regeling is dat niet alle werken zonder waren enerzijds economisch - het verstrekken van meer beschermd kunnen worden tegen onrechteen (kunstmatig) monopolie om op die wijze de matig kopiëren, zij dienen hiertoe oorspronkelijkheid markt te reguleren - en anderzijds politiek — het te bezitten. Als oorspronkelijk werk moest in die tijd worden aangemerkt ieder werk, niet zijnde een censureren van de letterwerken.6 loutere vertaling of kopie van een eerder werk. Onder het regime van Napoleon11 werd in het De schrijver van een werk kreeg geen beloning in jaar 1808 de bescherming van de Boekenwet van de vorm van bescherming (van overheidswege) 1803 in het Koninkrijk Holland uitgebreid middels tegen ongeoorloofde nadruk. Op basis van een een decreet, waarmee Boekenwet werd uitgebreid. tussen hem en de uitgever gesloten schrijversconMet dit decreet werd namelijk de bescherming tract kreeg hij doorgaans wel een geldelijke vergoevan uitgevers van letterwerken uitgebreid naar verding voor zijn arbeid. Vaak werd per pagina een vaardigers van allerhande werken, waaronder vanaf vergoeding betaald, afhankelijk van de bekendheid dat moment ook grafische weergaven zouden van de schrijver en de mogelijkheid tot verspreivallen. Na de totstandkoming van de Bataafsche ding van het geschrift. Een milde bescherming van Republiek (1795-180612) en het (Franse) Koninkenkele "ideële rechten" van een schrijver bestond rijk Holland (1806-1810), werd ons land in 1810 wel, op grond waarvan hij kon optreden tegen wijvolledig ingelijfd bij Frankrijk en kreeg de Franse zigingen of verminking van zijn werk en aantasting Auteurswet van 1793 opgelegd. Veel materiële vervan zijn eer of goede naam. Deze rechten waren schillen — voorzover aangaande het werkbegrip — echter niet vastgelegd in enige wet of regeling en met de Boekenwet van 1803, in combinatie met dienden te worden gehandhaafd op grond van het decreet van 1808 bracht dit niet teweeg, anders schending van een natuurlijke verbintenis.7 dan dat naast kunstwerken nu ook (dramatisch-) muzikale werken werden beschermd.13 In novem2. De introductie van een Nederlands ber 1813 werd Nederland weer volledig onafhanrecht voor de auteur van een oorspronkelijk. Het volgende jaar, 1814, zou een belangrijk kelijk letter- of kunstwerk (1798-1817) keerpunt in de geschiedenis van het auteursrecht worden. In dat jaar traden namelijk en tweetal 2.1. De Franse tijd besluiten van Koning Willem I in werking, houexemplaren van een werk een zeer tijdrovende bezigheid kon zijn, ontstond er mede door de uitvinding van de drukkunst een groeiende behoefte aan bescherming van de inspanningen van de boekdrukkers(gilden).
20
Bedrijfs Juridiek • 2009-2010 nr. 3
't.'
'JÏ.
. I*>"' l i l .
V-i - v ■ I
'{Deévolütie van het auteursrecht}'
dende regelingen omtrent het kopijrecht voor de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Het Besluit voor de Noordelijke Nederlanden sprak van het uitgeversrecht, terwijl het Besluit voor het zuiden — het hedendaagse België — in navol ging van de Franse Auteurswet over het recht van de auteur sprak. Twee volkomen tegenstrijdige besluiten, zachtst gezegd. In beide besluiten werd overigens kenbaar gemaakt dat het voorwerp van bescherming een "oorspronkelijk werk" diende te zijn, nog altijd inhoudende dat het werk waarvoor de bescherming werd ingeroepen geen loutere kopie of vertaling van een eerder werk mocht zijn.
heid tot nadruk van zijn werk. Hoewel nieuw en revolutionair, voldeed deze wet zo het volgende hoofdstuk laat zien niet geheel aan het verlan gen naar bescherming. Overigens werd gedurende deze tijd nog niet gerept over intellectuele eigen dom, noch over bescherming van voortbrengselen van de geest. Het voorwerp van bescherming was het lichamelijke object, de drager van het geuite idee.14
3. De uitbreiding van bescherming van een werk (18171912)
In 1817 ontwikkelde het auteursrecht zich naar de vorm zoals wij die thans kennen. Gedurende de hierop volgende 50 jaren werd in toenemende mate Van belang is op te merken dat de bescherming kritiek geuit op de wet van 1817. Dit had een aantal die "het auteursrecht" tot op dat moment bood oorzaken, allereerst omdat de wet uiterst gebrekkig afgezien van de tijdelijke toepassing van de Franse was en veel lacunes vertoonde, bijvoorbeeld ten Auteurswet (18101813) nog altijd louter gericht aanzien van de reikwijdte van het werkbegrip en de was op beloning voor een geldelijke investering wijze van handhaving van het recht. Daarnaast was die de uitgever heeft moeten maken voor de tot het auteursrecht slechts een recht op het (doen) standkoming van het werk. De auteur krijgt zijn uitgeven van een werk. Over muziek en toneel beloning (als hij dit goed onderhandeld heeft) in werken werd — in tegenstelling tot de eerdere Boe de vorm van een auteurscontract. Het kopijrecht kenwet van 1803 in aanvulling met het decreet van is een economisch recht, dat de rechthebbende een 1808 gezwegen, laat staan dat zij enige bescher exclusief recht geeft om een drager van een werk ming genoten. Om deze en meer lacunes op te (een boek, schilderij, muziekstuk, etc.) te repro heffen werd reeds in 1830 een eerste herziene wet duceren en uit te geven. Het kopijrecht heeft tot ingediend, maar de invoering hiervan werd belet 15 Vervolgens aan de auteursrechtelijke ontwikkelingen aan het vanwege "tijdsomstandigheden". eind van de 19e eeuw in het geheel niet het doel werd in 1860, door de toenmalige Boekhandelsver gehad om een immateriële prestatie, de tot uiting eniging, weer een nieuw wetsvoorstel — aangaande 16 gebrachte gedachte van de auteur, te beschermen. het kopijrecht ingediend , waarvan de wet van Dit verklaart ook de geringe betekenis van de oor 1881 het vruchtbare resultaat is. spronkelijkheidstoets waar een werk aan moest voldoen, in verhouding met het hierna nog te 3.1. De Auteurswet 1881 en de Berner Conven bespreken — hedendaagse werkbegrip. Immers niet tie de geestelijke creativiteit, waar wij thans bescher ming voor bieden, maar louter de gedrukte tekst Alle goede bedoelingen van de Boekhandelsver of het beschilderde doek werd beschermd. eniging ten spijt, werd dus pas in 1881 een nieuwe 2.2. Naar een uniforme landelijke regeling
Met de invoering Auteurswet van 1817 veranderde de positie van rechthebbende, althans voor de noordelijke Nederlanden. Niet langer was de uitge ver de gerechtigde om het werk te kopiëren, maar dit exclusieve recht kwam vanaf toen in beginsel toe aan de auteur. Voor het eerst kwamen de rech ten op een letter of kunstwerk in beginsel toe aan de auteur in plaats van aan de uitgever. Dit auteurs recht gold tot 20 jaar na de dood van de auteur en kon slechts verkregen worden indien voldaan werd aan een aantal (economische) voorwaarden. E ven wel werd met deze wet niet beoogd bescherming te bieden aan de geestelijke arbeid van de auteur die vastgelegd was in of op een drager, doch werd de auteur de beschikking gegeven over de mogelijk
wet ingevoerd, welke diende ter vervanging van de auteurswet van 1817: de Auteurswet 1881.17 Met deze wet werd niet een materiële wijziging beoogd ten aanzien van het werkbegrip als opgenomen in artikel 1 van de Auteurswet 1817. Wel worden muziek en toneelstukken (weer) beschermd, het geen sinds 1817 niet meer het geval was geweest. Volgens de Memorie van Toelichting ("MvT") bij de Auteurswet 1881 moeten de uit het auteurs recht op muziek en dramastukken voortvloeiende op en uitvoeringsrechten of beter: de exploita tierechten in het algemeen beperkt worden uit gelegd: "Algemeen wordt erkend, dat voor kunstwerken in engere» %in, niet dezelfde voorschriften kunnen dienen die voor geschriften passend %i/n", zodat het auteurs
recht werd beperkt tot het recht om geschriften
Bedrijfs Juridiek • 20092010 nr. 3
21
1 te reproduceren, in welke vorm dan ook. Overigens is, althans zo laat de wettekst zich lezen, de "oorspronkelijkheidstoets" voor werken verdwenen, doch deze moest worden ingelezen in de bestaande bepalingen. Zo werd met mondelinge voordrachten bedoeld "de oorspronkelijke redevoeringen, preeken, enz.".
of functionele werken, zonder enige "kunstwaarde" kunnen zodoende niet auteursrechtelijk beschermd worden.20 Op de vraag hoe vervolgens een dergelijk begrip toegepast zou dienen te moeten worden had de wetgever geen antwoord: "wanneer men denkt aan voortbrengsels (...) waaraan in den regel alle gedachte aan kunst, in den waren %in, vreemd is, is het gemakkelijk genoeg te verzekeren, dat het nooit de bedoeling van eene auteurswet of van de Berner Conventie kan ^ijn daarop auteursrecht te vestigen en te beschermen, maar de vraag rijst bij nadere overweging van dit punt of men %ich wel bewust is van de bijzondere moeilijkheden, die de wetgever den rechter %ou opleggen, indien hij de bescherming der wet, uitdrukkelijk of implicite, ging beperken tot werken met kunstwaarde. Waar %ou de rechter de grens moeten trekken'? Naar welke gegeven? Kunstwaarde is eene %aak van persoonlijke appreciatie. De kunstgeschiedenis, vooral die van de latere tijden, geeft talbode voorbeelden van kunstwerken, waaraan in den beginne door %eer bevoegde beoordeelaars alle kunstwaarde werd ontzegd, doch die later als meesterwerken werden geprezen". D e inhoud van het
In de 19e eeuw lieten de internationale ontwikkelingen op het auteursrechtgebied in toenemende mate hun invloed gelden, ook op het Nederlandse auteursrecht. Zo was de Auteurswet van 1881 in ruime mate gestoeld op een rechtsvergelijkende studie met (in het bijzonder) Duits recht. Veruit de belangrijkste internationale ontwikkeling in die tijd was de Berner Conventie, welke geratificeerd werd in het jaar 1886. Nederland was daar aanvankelijk geen partij bij. Zoals reeds eerder kort gemeld stond men hier te lande bekend om zijn vrije geest inzake het drukken van niet-Nederlandstalige, (veelal) politiek gevoelige werken, zodat de overheid aanvankelijk geen nut in ratificatie zag, nu de werkbegrip wordt om deze reden door de wetgevoordelen hiervan redelijkerwijs niet op zouden ver bewust opengelaten, ter nadere invulling door wegen tegen de nadelen. Later wijzigde de regering rechtspraak en doctrine. haar opvatting en trad Nederland in 1912 toe als verdragsluitende partij bij de Berner Convetie. De 4. Het werkbegrip nader uitgewerkt wetgever overwoog toen als volgt: "Dat de materieele (1912-heden)
voordelen on^er toetreding voor ons land ^eer gering gouden %ijn, kan niet worden toegegeven. Een %ich meer en meer 4.1. Van corpus mechanicum naar corpus mysherhalend verschijnsel is de uitgave in het buitenland van ticum vertalingen van Nederlandsche letterkundige werken, de opvoering in den vreemde van Nederlandsche toneelwerken Hoe vernieuwend de Auteurswet 1912 qua weren de nabootsing in naburige landen van Nederlandsche kencatalogus dan ook was, ten minste evenzeer kunstwerken".16 van belang is dat er een ommekeer wordt gemaakt
3.2. Auteurswet 1912: het huidige werkbegrip
in het beschermingsobject. Met dit laatste doel ik op de overgang van beschermde vorm naar vormgegeven inhoud, ofwel van het corpus mechanicum naar het
De Auteurswet van 1912 — overigens per januari corpus mysticum. 2009 geschreven zonder toevoeging van het jaartal — neemt het werkbegrip, zoals genoemd in de Uit de parlementaire geschiedenis wordt duidelijk Berner Conventie, vrijwel letterlijk over in aanvan- dat er niet langer een bewuste keuze gemaakt wordt kelijk artikel 9, thans artikel 10 van de Auteurswet voor bescherming van de stoffelijke drager van de 1912 (hierna: "Auteurswet"). Sterker nog, de gehele gedachte, het corpus mechanicum. Allerminst, eerder Auteurswet is een vrijwel letterlijk voortvloeisel uit het tegendeel, namelijk bescherming van de geuite de Conventie, hetgeen de wetgever in de MvT ove- gedachte van de auteur, lijkt beoogd te zijn. Zo rigens ook toegeeft.19 De Berner Conventie nam wordt in het Voorlopig Verslag21 kenbaar gemaakt kennelijk — en enigszins anders dan de eerdere dat loutere ideeën niet, maar geuite gedachten wel Nederlandse auteurswetten, waar gesproken werd voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerover letter- en kunstwerken — als uitgangspunt king kunnen komen: "Terloops worde er te de^erplaatse dat werken eerst dan kunnen worden beschermd aan herinnerd (...) dat het auteursrecht niet kan betreffen indien zij onder de categorie letterkunde, wetenschap "quiver intellectueele, onstoffelijke producten"; de artistieke of kunst geschaard kunnen worden. Kennelijk werd gedachte alleen wordt niet beschermd; object van het auteursbedoeld dat een werk enige artistieke, of "estheti- recht is de door een zintuig waarneembare gedachte, het tot sche" waarde moet hebben, zodat werken zonder standgekomen werk van letterkunde, wetenschap of kunst, enige dergelijke waarde niet voor bescherming in dus het geschreven of voorgedragen gedicht, de geschilderde aanmerking zouden komen. Louter technische- schilderij, het geboetseerde beeld, en^. en^.". D e wetgever
22
Bedrijfs Juridiek • 2009-2010 nr. 3
{De evolutie van bet auteursrecht}
merkt hiermee op dat het auteursrecht, zoals dat vanaf 1912 geldt, bescherming biedt voor de vormgegeven geestelijke prestatie, het corpus mysticum en niet
voor de drager daarvan. Zo gebruiken wij thans het criterium van een (op welke vorm dan ook) tot uitdrukking gebrachte geestelijke schepping. In de loop van de 20e eeuw werd de hierboven beschreven wijziging ten aanzien van het beschermingsobject steeds duidelijker, hetgeen onder andere volgt uit het belangrijke auteursrechtarrest van de Hoge Raad uit 1946 (Van Gelder/Van Rijn22) waarin hij overweegt: "dat alken de vormgeving, die de uiting is van datgene, wat de maker tot %ijn arbeid heeft bewogen, de bescherming van het auteursrechtgenief'.
Het auteursrecht werd lange tijd - door sommigen zelfs nu nog — louter beschouwd als een economisch recht, gericht op geldelijke vergoeding voor de geleverde, intellectuele prestatie. De voornoemde ontwikkelingen bezien.kan echter tot zulks niet eenvoudig meer geconcludeerd worden. Hoewel toegegeven dat het huidig auteursrecht ook een economisch doel heeft, te weten een exclusief recht te verlenen tot reproductie en openbaarmaking, ligt ten grondslag aan dit recht het zojuist genoemde "intellectuele" idee. Immers is toch het auteursrecht in beginsel — zoals erkend door de Hoge Raad en evenzeer door de wetgever — een recht op bescherming van de oorspronkelijke, waarneembare geuite gedachte van een schepper en niet het recht op exploitatie hiervan? Uit het één vloeit wel het ander voort, zogezegd. 4.2. Van een eigen, oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel naar een eigen intellectuele schepping Vele uitspraken hebben het huidige werkbegrip in de loop der tijd nader gedefinieerd. In het Explicator-arrest van 196123 wordt voor het eerst het criterium van een "eigen of persoonlijk karakter" gehanteerd. Door het artikel heen heb ik enkele keren de "oorspronkelijkheidtoets" aangehaald, die in zowel de Boekenwet 1803, de Auteurswet 1817, de Berner Conventie van 1886 en de Auteurswetten van 1881 en 1912 leek terug te komen. Hoewel deze toets met de definitie die wordt gegeven in het zojuist genoemde arrest definitief lijkt te zijn losgelaten, komt het later weer (in gewijzigde betekenis) terug in het Screenoprints/Citroën-arrest uit 1985.24 Ik citeer de Hoge Raad: "De vraag welke maatstaf moet worden aangelegd bij het oordeel of er sprake is van een "werk van toegepaste kunst" in de zin van
deze wetsbepaling [artikel 10 lid 1 sub 11, PR], wordt in de Nederlandse rechtspraak en literatuur niet eenstemmig beantwoord. In een deel van de rechterlijke uitspraken en bij het merendeel van de schrijvers ziet men - zij het niet altijd in gelijkluidende bewoordingen - als (genoegzaam) vereiste vermeld dat er sprake is van een werk met een eigen oorspronkelijk karakter, dat het persoonlijk stempel van de maker draagt (opvatting A); bij een enkele schrijver en in een aantal rechterlijke uitspraken wordt daarenboven de eis gesteld dat het werk "een zekere kunstwaarde" vertoont, hetgeen ook wel aldus wordt geformuleerd dat daarin "een zeker kunstzinnig streven van de maker" tot uitdrukking dient te komen (opvatting B). Algemeen wordt aangenomen dat ook bij opvatting B een betrekkelijk gering gehalte aan kunstwaarde genoeg is." Zoals eerder aangegeven wordt door de Hoge Raad een nadere invulling gegeven aan "een werk van letterkunde, wetenschap of kunst". Vanaf het Screenoprints/Citroën-arrest doet hij dit door te stellen dat een werk een "eigen, oorspronkelijk karakter" (hierna: "EOK") moet hebben en dat het een "persoonlijk stempel" (hierna: "PS") van de maker draagt (hierna gezamenlijk "EOK en PS"). Hieruit volgt dat een auteursrechtelijke beschermd werk een werk van letterkunde, wetenschap of kunst is, als het een E O K en PS heeft. Een aanvullende toets van "kunstwaarde" is daardoor overigens (m.i.) niet nodig — en bovendien niet haalbaar — overeenkomstig hetgeen de wetgever met het invoeren van de Auteurswet 1912 had beoogd. Bijna alle puzzelstukjes van het hedendaags auteursrecht liggen inmiddels op hun plaats. Nog enkele 21e eeuwse ontwikkelingen verdienen hier behandeling. Op de eerste plaats het Endstraarrest uit 200825, waarin de Hoge Raad een uideg geeft van het begrip E O K en PS. Een eigen, oorspronkelijk karakter houdt op basis van dit arrest in - dit roept in herinnering de oorspronkelijkheidstoets - dat het werk niet ondeend mag zijn aan een ander werk, dus geen loutere vertaling of kopie. Het persoonlijk stempel van de maker houdt in dat er sprake moet zijn geweest van scheppende, menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest, de toets van "kunstwaarde", zogezegd. De laatste hier te bespreken ontwikkeling heeft te maken met de immer meespelende internationale ontwikkelingen die het auteursrecht zo nu en dan een nieuwe ontwikkeling laten doormaken. In 2004 is in Nederland namelijk de Auteursrechtrichtlijn26 (hierna: "Richtlijn") geïmplementeerd, met onder meer als gevolg
Bedrijfs Juridiek • 2009-2010 nr. 3
23
is en een intellectuele schepping van de auteur ervan is, danwei dat het een persoonlijk stempel van de maker draagt.29 Toch is het op zijn minst opmerkelijk te noemen dat zo ogenschijnlijk lichtvaardig wordt omgesprongen met de bevoegdhe"Erg adequaat is die benaming [Auteursrechtrichtlijn, PR] den die de lidstaten hebben overgedragen aan de overigens niet; eerder waren al een aantal andere richtlijnen Europese Unie, in het bijzonder ten aanzien van op deelgebieden van het auteursrecht tot stand gekomen, en de harmonisatie van begrippen die expliciet nog verder bestrijkt de richtlijn lang niet het gehele auteursrecht. niet nader gedefinieerd zijn door de wetgever. De Zo komen nog het werkbegrip, noch het makerschap, noch toekomst zal blijk geven van de gevolgen van dit 30 de persoonlijkheidsrechten aan de orde; het accent ligt ver- arrest voor het auteursrecht in Nederland.
dat het Europese Hof van Justitie bevoegd is te oordelen over de onderwerpen die hierin worden genoemd. Tot voor kort werd aangenomen dat de Richtlijn slechts een beperkt aantal onderwerpen van het auteursrecht bestrijkt. Zo schrijft Spoor:
regaand op de exploitatierechten en de beperkingen daar-
van".21 Het Hof van Justitie — een weg zoekende om zijn bevoegdheid uit te breiden — dacht daar anders over. In artikel 2 van de Richtlijn staat namelijk het volgende: "De lidstaten voorzien ten behoeve van: (a) auteurs, met betrekking tot hun werken (...) in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden". Deze zin, in deze bewoordingen, achtte het Hof voldoende om zich uit te mogen spreken over het werkbegrip. Zo geschiedde aldus in het vrij recente Infopaq-arrest.28 In dit arrest oordeelde het Hof van Justitie: "33 Artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29 bepaalt dat de auteurs het uitsluitende recht hebben om volledige of gedeeltelijke reproductie van hun werken toe te staan of te verbieden. De bescherming van het recht van de auteur om reproductie toe te staan of te verbieden betreft dus een „werk". 34 Uit de algemene opzet van de Berner Conventie, inzonderheid van artikel 2, leden 5 en 8, ervan, volgt echter dat voor de bescherming van bepaald materiaal als werken van letterkunde en kunst wordt verondersteld dat het gaat om scheppingen van de geest. (...) 37 Aldus kan het auteursrecht in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29 slechts gelden met betrekking tot materiaal dat oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan." Bescherming wordt dus geboden aan "materiaal dat oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen, intellectuele schepping van de auteur ervan" (verder aangehaald als: "EIS"). Betekent deze nieuwe EIS-toets nu materieel hetzelfde als de EOK & PS-toets? Waarschijnlijk wel, nu beide als uitgangspunt hebben dat een schepping van de geest wordt beschermd indien het oorspronkelijk
24
Bedrijfs Juridiek • 2009-2010 nr. 3
5. Conclusie De ontwikkeling van het auteursrecht ving wezenlijk aan met de uitvinding van de boekdrukkunst omstreeks het jaar 1450. De boekdrukkunst werd al gauw opgepakt door gilden die hiervoor al dan niet een privilege konden verkrijgen. Deze gildenen privilegecultuur werd met de Franse Staatsregeling in 1798 afgeschaft^waarop een korte periode volgde waarin geen (landelijke) bescherming voor uitgevers werd gegeven. Nadat in 1803 een eerste wet het "kopijrecht" regelde, werd deze weer afgeschaft door de Franse annexatie in 1810. Op 25 januari 1817 werd de eerste Nederlandse auteurswet ingevoerd, die tot 1881 grotendeels ongewijzigd van toepassing zou zijn. Gedurende deze tijd wordt nog niet gerept over intellectuele eigendom, noch over bescherming van voortbrengselen van de geest. Het voorwerp van bescherming is tot dit moment het corpus mechanicum, het lichamelijke object waarin de geuite gedachte van de auteur is vastgelegd. Het denkbeeld om de intellectuele schepping, het corpus mysticum bescherming te bieden werd pas ingezet in het begin van de 20e eeuw, bij de invoering van de Auteurswet 1912 — mede naar aanleiding van toetreding tot de Berner Conventie. De wetgever wijst in het Voorlopig Verslag ten aanzien van de Auteurswet 1912 op het gegeven dat het object van het auteursrecht de door een zintuig waarneembare gedachte is. Later onderstreept de Hoge Raad in zijn arrest Van Gelder/Van Rijn dat alleen de vormgeving, die de uiting is van datgene, wat de maker tot zijn arbeid heeft bewogen, de bescherming van het auteursrecht geniet. Nadat de wetgever ervoor had gekozen het werkbegrip, beter gezegd de voorwaarden waaraan een werk moet voldoen indien het voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking wil komen, niet nader te regelen heeft de rechtspraak die taak op zich genomen. De Hoge Raad legde de betekenis van een "werk van letterkunde, wetenschap of kunst" in die zin uit dat het een eigen, oorspronke-
\ I111111 (.
lijk karakter moet hebben en het persoonlijk stem pel van de maker moet dragen. Tot vorig jaar, toen het Hof van Justitie het begrip harmoniserend als een werk dat blijk moet geven van oorspronke lijkheid, inhoudende dat het een eigen intellectuele schepping van de auteur moet zijn uitlegde, heeft
\ 'ill
III
: 111 ^ i ' i >> r i C M '
deze invulling van het werkbegrip standgehouden. Het ziet er evenwel, ongeacht hoe men het beestje noemt, niet naar uit dat één van de kernbegrippen van het auteursrecht in de komende tijd onderhe vig zal zijn aan enige inhoudelijke wijzigingen.
gti.^arElS^^
:;1:ED/i:3irs
;:;dteiiy: afl()f:)is(;fcstuöt: te ;: : (5ëhSgeSJaS:p)elïK^ i yarEBiftneritóndsclifcZ^
■■;
;::;t7::^yst:vaft;den;;28stehju^ KonaSJiSetesihei:: jW:l;|5H
^ c M ; :> :::18^J5»fteKö).(tf:dêBlie\*egdhïid;tOT
sSBsdëï^i^
;::ëö:ïi(fi;Kölortici;'tó't'dë:B^
:gcg!;M:a?;Sïcöanaïft:tötïft het:Bsgiii cfeXIXêieeüwJCi®2);:: ■: ïdïtjdaSgpSar^
.' :
giffitESgdeflSgdjii^^
■■ ■•'"■■"■ ■ idelmgen depStatenSenef^ "■\iJ0H 8"?;:nurtimer:22"^:;Mem(me ™::TbtlichsBg;:p:;K:^: ï: : :: 2y;:Cjr()s|éide;:fv^gj\ut;eursre
SgïWiBigSpanafeCTO
"!"'
ïdfcgtpnHsIageöSffi^
rMSMfteidj:;:;]^ plêtiaurêuisrechfcït^^ :;:(dïsj;ïï^
:::21;SandeBngen::der::Staten*GcfteraHK
:;;ïQ«jroaJjgeSïepuM& ;::Bjifthet:gï^st :fÖ^ ;3gsvSft:g^K!ffi|d^^
" Ï : ;:
ïSSfSfsMaö
l;:2flff8i:36S:ïËodstra^
rSdJïflgfcwqrdiniaMgö^
:ÏXeW^gdé;öitg^^ gsBKdiSs^Siöftg^
gepijjatsfe:©^ :;J?;;3eS<>k::df:(ya™ jii^égiggfjidg;^
WaaBtïffiftjpaq,^
|2§|;|f|B§^ [KdjSnMtffleïSïSïnff^^
Bedrijfs Juridiek • 20092010 nr. 3
25