Stijgend aantal meldingen van opvoedingsmoeilijkheden in het CLB. Wat is een geschikte gedragsmatige aanpak bij de ondersteuning van ouders met tieners?
Studiegebied Sociaal Agogisch Werk Opleiding Sociaal Werk Optie Maatschappelijk Werk Academiejaar 2005-2006 Student Marian Desimpel
INHOUDSTAFEL
VOORWOORD INLEIDING VRAAGSTELLING
DEEL 1 Een gedragsmatige aanpak bij opvoedingsmoeilijkheden bij ouders en tieners
1.1 Opvoedingsmoeilijkheden 1.1.1 Wat zijn opvoedingsmoeilijkheden? 1.1.2 Welke opvoedingsvragen stellen ouders? 1.1.3 Wat zijn de oorzaken van opvoedingsmoeilijkheden? 1.1.3.1 Modellen en visies over opvoedingsmoeilijkheden A. Model van Patterson B. Verwenning als oorzaak van opvoedingsmoeilijkheden C. Model van Hellinckx D. Het model van risico- en protectieve factoren E. Balansmodel van Bakker F. Besluit 1.1.3.2 Oorzaken van opvoedingsmoeilijkheden eigen aan de huidige maatschappij 1.1.4 Stijgend aantal meldingen van opvoedingsmoeilijkheden in het CLB 1.1.4.1 De rol van het CLB bij opvoedingsondersteuning 1.1.4.2 Oorzaak stijging aantal meldingen opvoedingsmoeilijkheden
1.2 Ouders met tieners 1.2.1 Wat betekent het ouderschap? 1.2.1.1 Stadia in het ouderschap 1.2.1.2 Soorten opvoedingsstijlen volgens Peter Adriaenssens 1.2.2 Wat betekent tiener zijn? 1.2.2.1 De puberteit 1.2.2.2 Gedragsmoeilijkheden bij tieners 1.2.2.2.1 Wat zijn gedragsmoeilijkheden? 1.2.2.2.2 Typisch gedrag voor een verwende puber
2
1.2.2.2.3 Rol van de ouders bij ontstaan gedragsmoeilijkheden
1.3. Een gedragsmatige aanpak 1.3.1 Wat is een gedragsmatige aanpak? 1.3.2 Waarom een gedragsmatige aanpak
1.4. Gedragsmatige aanpak van opvoedingsmoeilijkheden bij ouders met tieners 1.4.1 De veranderingscirkel bij het motivationeel interveniëren 1.4.2 Gedragsmatige aanpak vanuit “De vijf ouderlijke vaardigheden” van Patterson 1.4.3 Gedragsmatige aanpak vanuit “Moeilijke adolescenten” van Jos Peeters 1.4.4 Gedragsmatige aanpak vanuit de holistische theorie 1.4.5 Gedragsmatige aanpak vanuit “Tien manieren om je ouders te versieren”
DEEL 2: Gedragsmatige aanpak van opvoedingsmoeilijkheden in de CLB-praktijk
2.1 Praktijkvoorbeelden van opvoedingsmoeilijkheden 2.1.1 Casus 1: Tom en moeder 2.1.2 Casus 2: An en ouders 2.1.3 Casus 3: Inge en ouders 2.1.4 Casus 4: Sofie en moeder 2.1.5 Casus 5: Sandrine en moeder 2.1.6 Bevindingen
2.2 De veranderingscirkel bij het motivationeel interveniëren
2.3 Gedragsmatige aanpak vanuit “De vijf ouderlijke vaardigheden” van Patterson
2.4 Gedragsmatige aanpak vanuit “Moeilijke adolescenten” van Jos Peeters
2.5 Gedragsmatige aanpak vanuit de holistische theorie
3
2.6 Gedragsmatige aanpak vanuit “Tien manieren om je ouders te versieren”.
2.7 Besluit
CONCLUSIE BEVINDINGEN BRONNEN
4
Voorwoord Dit eindwerk beschouw ik als het topje van de ijsberg van opvoedingsmoeilijkheden. Nu heb ik een beter zicht op de complexiteit ervan. Toch heb ik enkel kunnen proeven van een gedragsmatige aanpak van opvoedingsmoeilijkheden. Mijn interesse in de problematiek opvoedingsmoeilijkheden was aanvankelijk groot. Momenteel ben ik geprikkeld, door de opzoekingwerken en praktijkervaring, om mijn kennis nog te vergroten. In mijn verdere loopbaan zal ik blijven zoeken naar een efficiënte aanpak van deze moeilijkheden.
Vooraleer ik overga tot de inhoud van dit eindwerk, vind ik het wenselijk om een paar mensen te bedanken.
In de eerste plaats wil ik mijn ouders bedanken. Dankzij hun financiële en emotionele steun was het voor mij mogelijk om te studeren voor maatschappelijk werker.
Daarnaast wil ik Andy Vandenbussche bedanken voor het zorgvuldig nalezen van mijn eindwerk.
Vervolgens wil ik mijn stagesupervisor en stagementor bedanken. Met al mijn vragen kon ik steeds bij hen terecht.
Tenslotte wil ik mijn vriend Domien bedanken voor de steun en het begrip voor mijn ‘mentale afwezigheid’ tijdens de vele uren dat ik aan mijn eindwerk werkte.
5
Inleiding
Tijdens mijn tweedejaarsstage in het Vrij CLB Roeselare stelde ik vast dat er veel vraag is naar opvoedingsondersteuning. Er waren toen bij mijn stagesupervisor twee begeleidingen lopende naar aanleiding van opvoedingsmoeilijkheden. Meteen was ik geboeid toen ik de klachten van de ouders beluisterde. “ Voor de zoveelste keer heb ik gezegd dat zij haar kamer moet opruimen en weer heeft ze het vertikt.” Ik moet eerlijk toegeven dat ik de problemen van de ouders wat onderschatte. Ten eerste dacht ik dat het niet moeilijk kon zijn om een tiener te doen gehoorzamen. Ten tweede begreep ik soms de grote bezorgdheid niet. De opvoedingsproblemen leken mij typisch bij het hebben van ‘tieners in de apejaren”. Het rebelse gedrag gaat wel vanzelf voorbij. Daarom leek het mij interessant om opvoedingsmoeilijkheden even van naderbij te bekijken. ’Opvoedingsmoeilijkheden’ is een actueel thema. In de media wordt ruim aandacht besteedt aan opvoeding. Pscyhologen en Pedagogen tonen ons voor hoe je lastig gedrag van kinderen aanpakt. In de hulpverlening bestaan allerlei methoden voor allerlei problemen. Vele problemen kunnen beter voorkomen dan genezen worden. Daarom vind ik dat er meer aandacht moet izjn voor een preventieve aanpak. Een goede opvoeding van kinderen ziek ik als een cruciale sleutel om minder problemen te hebben in de toekomst of om een beter oplossend vermogen te hebben. Aandacht voor een geschikte gedragsmatige aanpak bij opvoedingsmoeilijkheden vind ik heel belangrijk, wegens zijn preventieve karakter. Daarom vind ik het interessant om een doeltreffende gedragsmatige aanpak uit te werken.
Vraagstelling
Naarmate de begeleidingen van opvoedingsmoeilijkheden op mijn stage vorderde, begreep ik hoe complex de moeilijkheden wel waren. Met de beste wil van de ouders, verliep de communicatie met hun tiener soms alles behalve. Wat kan de oorzaak zijn van die opvoedingsmoeilijkheden? Daarop wil ik in mijn eindwerk graag een antwoord vinden.
Mogen we de schuld bij de ouders leggen? Populaire Programma’s op TV, zoals vb. “Huisje niet tevree” op Vitaya, sturen constant de ouders bij in hun handelen. Dit gaat dan meestal over jongere kinderen. Over de aanpak van tieners zijn er al minder programma’s op TV. 6
Bewijst dit dat het opvoeden van tieners veel moeilijker is? In mijn eindwerk zal ik proberen uit te zoeken wat typerend is aan de gezinssituatie tijdens de puberteit.
Verder wil ik op zoek gaan naar een geschikte gedragsmatige aanpak bij opvoedingsmoeilijkheden. Aangezien men op het CLB vooral methodieken vanuit de leertheorie wil implementeren, ga ik dus op zoek naar een gedragsmatige aanpak. De leertheorie is immers gebaseerd op de gedragstherapie.
De aanpak van opvoedingsmoeilijkheden op mijn stage, is gebaseerd op de inzichten van Patterson en Jos Peeters. Zij werkten de 5 ouderlijke vaardigheden uit. Die bestaan uit concrete tips bij het opvoeden van een tiener. Een belangrijke tip daarbij is het werken met een beloningsysteem. In overleg met de ouders en de tiener wordt een soort contract opgesteld. Daarin zijn concrete afspraken in opgenomen die de tiener in de komende week moet nakomen. Als hij daarin slaagt, wordt een beloning gegeven. Ik was gefascineerd door dit systeem dat goede resultaten boekte. Het gedrag van de tiener was effectief de goede kant op gegaan. Daarnaast wil in onderzoeken of er nog andere vormen van begeleiding zijn die een geschikte gedragsmatige aanpak zijn van opvoedingsmoeilijkheden. In het algemeen wil ik een objectief beeld geven over opvoedingsmoeilijkheden.
7
DEEL 1: Een gedragsmatige aanpak bij opvoedingsmoeilijkheden bij ouders met tieners
1.1 Opvoedingsmoeilijkheden
1.1.1 Wat zijn opvoedingsmoeilijkheden?
Opvoedingsmoeilijkheden zijn moeilijkheden in de opvoeding. Voor een beter begrip van opvoedingsmoeilijkheden is eerst een definitie van opvoeding nodig. De eerste definitie past in het systeemtheoretisch denkkader van maatschappelijk werk:
“Gezinsopvoeding is een complex fenomeen dat verweven is met alle andere aspecten van het gezin. De kern van dit gezinsaspect is te herleiden tot de interacties tussen een kind en een opvoeder (meestal een natuurlijke ouder). Dit noemen we het opvoeden. Opvoeden is een complementair en circulair proces. De opvoeder en het kind dragen in gelijke mate bij aan het proces. Elk is in die bijdrage voor een groot stuk door het aandeel van de ander beïnvloed. Hoe die ontwikkeling van het kind zal verlopen en wat voor een opvoeder de ouder wordt, is afhankelijk van het concrete samenspel van de twee componenten van dit interactieproces.” (Prof. Dr. W. Hellinckx, 1990, p.2)
Opvoeding is dus een interactief proces, opvoedingsmoeilijkheden kunnen bijgevolg benaderd worden vanuit het systeemdenken. In de opleiding sociaal werk benadert men problemen vanuit een systeemtheoretisch denkkader. Deze theorie stelt dat de oorzaken voor problemen te vinden zijn in de interactie van systemen en niet in de persoon zelf. Bijgevolg is een maatschappelijk werker geschikt voor de begeleiding bij opvoedingsproblemen. In een tweede definitie wordt de interactie in opvoeding ruimer gezien: “Opvoeding kan worden gezien als een transactioneel proces, waarin ouders en kinderen elkaar wederzijds beïnvloeden in relatie met de specifieke omgeving van het gezin. Zowel kindfactoren, ouderfactoren als omgevingsfactoren hebben invloed op dit proces.” (www.opvoedingsondersteuning.info, 17 april 2006) In elke opvoeding zijn drie zaken belangrijk: steunen, stimuleren en sturen. 8
•
Je steunt je kind door het te geven wat het nodig heeft: zorg, warme aandacht, aanmoediging, kleding, een dak boven het hoofd, enz. Kinderen hebben ondersteuning nodig. Zo weten ze dat je hen als ouder graag ziet en hierdoor krijgen ze zelfvertrouwen. Beloon je kind bijvoorbeeld door te zeggen: “Wat ben je flink: je hebt papa goed geholpen in de tuin.”
•
Je stimuleert je kind om nieuwe dingen te leren en om op ontdekking te gaan. Je kan je kind aanmoedigen om te spelen, te praten, vrienden te maken, grote en kleine problemen op te lossen. Zo worden ze vlugger zelfstandig. Als je je kind een lieve opmerking geeft wanneer het zich aan je regels houdt, zal het gestimuleerd worden om zich in de toekomst aan die regels te blijven houden. “Flinke meid, je hebt je voetjes mooi afgeveegd als je binnenkwam!” Zo stimuleer je je kind om zich in de toekomst opnieuw aan die regels te houden.
•
Je stuurt je kind door leiding te geven. Je zegt wat je verwacht, je stelt grenzen en stuurt bij wanneer je kind in de verkeerde richting loopt. Je kind heeft grenzen nodig om te leren wat kan en wat niet kan. “Ik wil dat je je speelgoed opruimt als je stopt met spelen”. Zo weet je kind wat jij verwacht.
Het samenspel van steunen, stimuleren en sturen vind je terug in elke dagelijkse opvoedingssituatie. Een voorbeeld: •
Wanneer het bedtijd is voor je kind, kan je als ouder zeggen: “Als de wijzer boven staat, is het bedtijd”. Hiermee geef je je kind een grens aan: je zorgt voor sturing. Je kan ook vragen om eerst nog de blokken op te ruimen. Met deze vraag zorg je ook voor sturing. Je kan ook zelf helpen opruimen. Zo leert je kind hoe het moet. Je stimuleert je kind om zelf te leren opruimen. Je kan het ook aanmoedigen: “Kijk hoe goed jij al kan opruimen!” Zo steun je je kind. Voor het slapengaan kan je nog een verhaaltje voorlezen, knus met je kind tegen je aan. Hier stuur je door je kind te belonen voor zijn goed gedrag (het ruimt zijn blokjes op en gaat slapen als het tijd is). Je stimuleert het ook door een verhaaltje aan te bieden. Tegelijk steun je je kind door het warme aandacht te geven.
9
Opvoeden gaat met vallen en opstaan. Kinderen zijn niet altijd even makkelijk. Liegen, spijbelen, een boze bui, niet willen eten, te laat thuis komen en niet naar bed gaan, horen allemaal tot het gedrag van opgroeiende kinderen. Maar wanneer dit soort alledaagse moeilijkheden langer aanhouden, spreken we van opvoedingsproblemen. Ouders zijn dan niet in staat om het gedrag van hun kind te corrigeren. Iedere ouder-kindrelatie kent wel een periode waarin opvoedingsproblemen aan de orde zijn. Een opvoedingsprobleem is in de eerste plaats een probleem van de ouders. Zij willen iets bereiken wat niet lukt. Het kind ontwikkelt zich volgens hen niet goed, is ongehoorzaam, luistert niet... Hebben de ouders daarin gelijk of verwachten ze te veel? Als het ouderlijk gezag echt moeilijk te handhaven is, is het zeer frustrerend om steeds maar weer pogingen te doen het gedrag van het kind te veranderen. Ouders voelen zich dan machteloos, onzeker, bezorgd en zelfs kwaad. Een oplossing komt steeds verder weg te staan. Het kind voelt zich zo onder druk gezet om het gedrag aan te passen,dat de kans dat het gedrag inderdaad verandert alleen maar kleiner wordt. Opmerking: In de literatuur worden de woorden opvoedingsproblemen en opvoedingsmoeilijkheden door elkaar gebruikt. Doorheen mijn eindwerk beschouw ik opvoedingsmoeilijkheden als een ruimere verzamelterm. Een pragmatische gradatie in probleemgedrag en opvoedingsvragen volgens Patterson: Opvoedingsvragen: •
Opvoedingszorgen problemen met het in stand houden van regels (beïnvloedbaarheid: zeer hoog) vb. ouders die zich zorgen maken over hun kind dat moeilijk in slaap valt tengevolge van verdriet om de dood van opa
•
Opvoedingsproblemen: problemen met het formuleren en in stand houden van regels (beïnvloedbaarheid: goed) vb. ouders die vragen hebben bij hun kind dat systematisch elke nacht een aantal keer uit bed komt omdat het zich alleen voelt
Probleemgedrag: •
Gedragsprobleem: problemen met het formuleren en in stand houden van regels en occasioneel enkele normen, het gaat om tijdelijke problemen (beïnvloedbaarheid: matig)
10
•
Gedragsstoornis problemen met het formuleren en in stand houden van normen en regels; gaat samen met een psychhiatrische categoriale diagnose: zoals oppositionele-opstandige gedragsstoornis en antisociale gedragsstoornis, ADHD, agressieregulatiestoornissen (pyromanie, kleptomanie,…), fobieën, depressie,…, het gaat om een patroon van gedragsproblemen (beïnvloedbaarheid: laag)
Volgens Patterson kunnen gedragsproblemen en gedragsstoornissen onderwerpen zijn van opvoedingsvragen die ouders stellen. In de praktijk heb ik zelf ondervonden dat ouders bij de aanmelding van opvoedingsproblemen, vooral een klacht hebben over het gedrag van hun tiener.
1.1.2 Welke opvoedingsvragen stellen ouders? De meeste ouders beleven opvoeden niet als een probleem, maar dat betekent niet dat ze geen vragen hebben. Bijna alle ouders geven aan dat ze het voorbije jaar een of meer vragen, zorg of probleem hadden in verband met de opvoeding. Die vragen ervaren ouders niet noodzakelijk als belastend. Ook hebben ouders niet altijd steun van anderen nodig. In een Vlaamse studie bij ouders met kinderen tussen 0 en 18 jaar beleefde bijna een vierde van de ouders die het voorbije jaar opvoedingsvragen hadden, die vragen als belastend. Ook ongeveer een op de vier had voor die vragen behoefte aan bijkomende informatie. Een derde van dezelfde groep wou voor die vragen ook advies of steun van anderen; een vijfde had behoefte aan professionele hulp (Snyers et al., 2001). In een Nederlandse studie bij ouders met kinderen tussen 0 en 6 jaar voelde bijna drie vierde van de ouders het afgelopen jaar de behoefte aan steun van anderen voor een of meer vragen; 41 % gaf aan voor een of meer van die vragen geen gepaste steun te hebben gevonden (Leseman et al., 1998). Vier groepen van vragen komen telkens terug: de aanpak van de opvoeding in het algemeen, de sociaal-emotionele ontwikkeling, moeilijk gedrag van het kind en de school. Ouders van kinderen van alle leeftijden hebben vooral vragen over opvoeding in het algemeen. Ouders willen graag weten hoe andere ouders communiceren met hun kinderen, welke grenzen ze stellen en hoe ze dat doen... In een studie van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen (1998) bij ouders met tieners (13-18 jaar) wenste meer dan de helft van de ouders meer informatie over hun rol in de opvoeding tijdens de puberteit. 11
Ook hebben heel wat ouders vragen over de sociaal-emotionele ontwikkeling. De omgang met leeftijdsgenoten komt als thema op alle leeftijden terug. Andere sociaal-emotionele vragen verschillen naar gelang de leeftijd van het kind. Bij lagerschoolkinderen gaat het bijvoorbeeld om gepest worden, faalangst en weinig zelfvertrouwen. Ouders van pubers stellen vragen over de (slechte) invloed van vrienden en over de manier van omgaan met de kritiek van jongeren tegenover hen. Moeilijk (of als moeilijk ervaren) gedrag van het kind of de jongere is eveneens een bron van vragen voor heel wat ouders. In de studie van Leseman et al. (1998) bij Nederlandse ouders met een kind tussen 0 en 6 jaar was dat het meest genoemde thema. Meer dan twee derde van de ouders had hierover in het afgelopen jaar wel eens vragen of problemen. In de studie van de Bond van Grote en jonge Gezinnen kwam dat thema op de tweede plaats (na de 'rol van leeftijdsgenoten'); meer dan 60 % van de ouders wilde hier meer informatie over. Zoals bij de sociaal-emotionele ontwikkeling verschilt de invulling van 'moeilijk gedrag' ook weer naar gelang de leeftijd. Bij baby's gaat het, bijvoorbeeld, over overmatig huilen, bij peuters over koppig gedrag, driftbuien en ongehoorzaam zijn/niet luisteren, bij schoolkinderen over niet luisteren en treuzelen en bij pubers over agressief gedrag. De wereld van de school roept ook heel wat vragen op bij ouders, zelfs bij ouders van jonge kinderen. In een studie bij ouders met kinderen tussen 0 en 18 jaar was 'het leren op school en/of leerproblemen van het kind' het vaakst genoemde thema; 42% van de ouders had daarover het afgelopen jaar wel eens vragen of problemen. Ook de 'voorbereiding van het kind op school' werd door een derde van de ouders als een bron van vragen of problemen aangegeven. Specifiek in de leeftijdsgroep van 13 tot 18 jaar hadden ook vier op de tien ouders vragen over een juiste studie- of beroepskeuze van de jongere (Snyers et al., 2001). Dat thema kwam ook als zeer belangrijk naar voren in een studie bij ouders met 13-14-jarige pubers (Govaerts, 1998). Van alle thema's werd het kiezen van een studierichting het vaakst (door twee derde van de ouders) genoemd. Dat verbaast ons niet, want deze jongeren hadden niet lang daarvoor de overgang van het lager naar het secundair onderwijs gemaakt. Ook in de studie van de BGJG (1998) noemden vele ouders thema's in verband met de schoolse opvoeding 'moeilijk'.
12
1.1.3 Wat zijn de oorzaken van opvoedingsmoeilijkheden? Ik vind het belangrijk om uitgebreid stil te staan bij de oorzaken van opvoedingsmoeilijkheden. Ze kunnen het aangrijpingspunt zijn bij de aanpak van opvoedingsmoeilijkheden. In de literatuur zijn meerdere visies te vinden over de oorzaken van opvoedingmoeilijkheden. Om een zicht te krijgen op de verschillende factoren die een rol kunnen spelen bij opvoedingsmoeilijkheden, vind ik het opportuun een indeling te maken. Enerzijds zal ik modellen en visies bespreken die informatie geven over het ontstaan van opvoedingsmoeilijkheden in het algemeen. Anderzijds zal ik oorzaken van opvoedingsmoeilijkheden bespreken die eigen zijn aan de huidige maatschappij. Probleemgedrag en opvoedingsmoeilijkheden worden in de literatuur vaak gelinkt aan elkaar. Ook op mijn stage heb ik ondervonden dat probleemgedrag van de jongere de klacht is van ouders met opvoedingsmoeilijkheden. Vandaar dat de modellen ter verklaring van opvoedingsmoeilijkheden vaak tegelijkertijd een verklaring zijn voor gedragsproblemen.
1.1.3.1 Modellen en visies over opvoedingsmoeilijkheden
A. Model van Patterson
Gerald Patterson is een Amerikaanse psycholoog die baanbrekend werk heeft verricht ten aanzien van ‘antisociaal’ gedrag bij adolescenten. Zijn theorie is dat antisociaal gedrag (tegenspreken, ongehoorzaam zijn, driftig worden, liegen, plagen, vechten, vernielen) veel kans heeft om op latere leeftijd opnieuw door te breken als het tijdens de kindertijd succesvol blijkt te zijn. Hij legt met deze theorie een zware verantwoordelijkheid bij de ouders/opvoeders. Hij bestudeerde verschillende vaardigheden bij ouders en deed een aantal vaststellingen. Volgens Patterson slagen ouders van een kind met gedragsproblemen er vaak niet in om huisregels consequent toe te passen. Ze hebben het geregeld moeilijk om op een goede manier opdrachten te geven aan hun kind. Ze geven ontzettend veel opdrachten aan hun kind, maar meestal op een voor het kind onduidelijke manier: ze stellen zich bijvoorbeeld angstig op, te vragend of te smekend, of ze kijken niet of hun kind wel kan horen wat ze zeggen. Verder
13
blijkt dat de keuze of ze een bepaald gedrag van hun kind goed- of afkeuren van hun eigen gemoedstoestand afhangt. Ouders weten ook niet altijd waar hun kind zich bevindt en zijn onvoldoende op de hoogte van de bezigheden van hun kind.
Het coërcief ontwikkelingsproces Patterson stelde vast dat aan de basis van gedragsstoornissen doorgaans een coërcief ontwikkelingsproces of ‘afdwingproces’ ten grondslag ligt. Moeders roepen, tieren, zeuren en dreigen en kinderen wenen, zeuren, treuzelen, pesten en slaan als het moet om ouderlijke opdrachten af te wenden. De ‘coercion-theory’ verduidelijkt hoe gezinsleden door onaangenaam en irriterend te reageren iets proberen af te dwingen van andere gezinsleden:
“De coërcieve cirkel is een patroon van omgaan met kinderen, waarbij opvoeders moeilijk gedrag willen stoppen maar door hun handelen dit paradoxaal bekrachtigen en in stand houden.” (Patterson, 1982)
Een ouder reageert op mild oppositioneel gedrag van het kind met een verbod of gebod. Daarop reageert het kind met een escalatie van zijn moeilijk gedrag. Deze interactie herhaalt zich tot het opstandige gedrag van het kind zo erg wordt, dat de ouder een einde maakt aan het verbod en toegeeft en zodoende het gedrag van het kind bekrachtigt. Het kind stopt dan natuurlijk met het vervelende gedrag en zo leert de ouder dat toegeven een einde maakt aan de moeilijke en vervelende situatie, waardoor de kans vergroot dat de ouder een volgende keer sneller zal toegeven. De reactie van de ouder vergroot de kans dat het kind een volgende keer meer oppositioneel of agressief gedrag zal vertonden, aangezien het kind leert dat hard blijven proberen ervoor zorgt dat het zijn wil kan doordrijven. Bijvoorbeeld: een kind kijkt tv, krijgt van zijn ouders te horen dat het eerste zijn huiswerk moet maken, weigert heftig, krijgt zijn zin en kalmeert. Zo leert het dat antisociaal gedrag loont. In de hulpverlening wordt dwinggedrag wel eens opgesplitst in weigergedrag en eisend gedrag. Weigergedrag wijst dan op het systematisch naast zich neerleggen van opdrachten. Huishoudelijke taken of schooltaken worden dan bijvoorbeeld niet of inadequaat uitgevoerd. Eisend gedrag verwijst naar het aandringen, zeuren of andersoortig afdwingen van persoonlijke voordelen: bv. uitgaansuren, speelgoed, vervoermiddelen, genotsmiddelen,… De ouders op hun beurt voelen zich machteloos en moegetergd, ze laten hun opdrachten voor wat 14
ze zijn. Uiteindelijk zijn de ouders slachtoffer van hun eigen inconsequent optreden. Op termijn zijn ook de kinderen slachtoffer doordat ze weinig frustratietolerantie en doorzettingsvermogen leren. Deze coërcieve cirkel heeft niet enkel een verklarende waarde, maar kan ook gebruikt worden om de ernst van het familiaal disfunctioneren te bepalen. Als de ouder enkel ontsnappingsgedrag stelt, bijvoorbeeld moeder is toegeeflijk in reactie op het moeilijk gedrag van het kind, is de kans op verandering nog groot. Als de ouder enkel nog vermijdingsgedrag stelt, bijvoorbeeld moeder neemt het kind niet meer mee naar de winkel, dan is er nog maar weinig kans op verandering. De ouders zoeken dan geen situaties meer op waar corrigerende ervaringen mogelijk zijn.
Coërcief gedrag als een normaal gezinsproces Coërcief gedrag komt in ieder gezin dagelijks voor en is op zich niet zo problematisch. Wanneer jongeren zo’n 70% tot zelfs 60% van de opdrachten van de ouders inwilligen, kan dat nog door de beugel. Om de 10 minuten een ‘dwingsituatie’ is gebruikelijk voor een doorsneegezin en vormt geen problemen. Meestal zijn moeders trouwens coërciever dan kinderen, een op de zes interacties van moeder zijn zelfs coërcief. Doorsneeouders hebben vooral een plan over welke straffen effectief zijn en weten hoe ze ongewenst gedrag moeten stoppen. Ook weten de meeste ouders hoe ze zonder de conflicten te laten escaleren een probleem kunnen aanpakken door bijvoorbeeld humor te gebruiken of de conflictsituatie te verlaten.
Coërcief gedrag in probleemgezinnen Anders gaat het eraan toe in probleemgezinnen. Patterson deed heel wat specifiek onderzoek hiernaar en sommige bevindingen roepen toch wel verwondering op. Geleidelijk aan is er in die probleemgezinnen immers een evolutie naar het exclusief gebruik van coërcieve gedrag. Haast elke opdracht wordt gevolgd door een tegenaanval. Om de 2 à 3 minuten is er een dwingsituatie. De moeders zijn dubbel zo coërcief als in doorsneegezinnen. Ze zeuren en zagen … maar ze zetten niet door. De jongeren zijn zelfs viermaal zo dwingend als andere jongeren. Zowat 10 % van hun interacties zijn coërcief en dus gericht op het afhouden van opdrachten, niet nakomen van afspraken enz. De ouder verliest zo geleidelijk de controle over het gezin en de opvoeding. Er ontstaat een rolomkering: "the child runs the family". Ouders evolueren van het onbestraft laten van ongewenst gedrag naar veralgemeende beoordelingsen dus ook bekrachtigingmoeilijkheden ("Wat ik ook probeer, het loopt toch slecht af".) Het 15
verwondert dan ook niet dat vele ouders na al die kleine maar soms pijnlijke nederlaagjes moegetergd zijn, zich machteloos voelen en (vooral moeders) evolueren naar depressies. Ouders en hun coërcieve kinderen kunnen niet meer op een correcte wijze met elkaar omgaan en vallen snel door de mand wanneer ze de schijn hoog willen houden.
Tijdens een onderzoek van de KU Leuven naar de relatie tussen opvoeding en antisociaal gedrag bij jonge kinderen, toetste Peter Prinzie de theorie van Patterson bij Vlaamse kinderen van 4 tot 9 jaar. Hij bevestigde gedeeltelijk Pattersons theorie, maar stelde dat ze genuanceerd moet worden. Ook persoonlijkheidskenmerken van het kind kunnen een direct effect hebben. Ouders kunnen dan ook niet zomaar met de vinger worden gewezen als hun kind probleemgedrag vertoont.
Besluit De inzichten van Patterson hebben vandaag nog een grote invloed bij de aanpak van opvoedingsmoeilijkheden. In het vrij CLB Roeselare baseert men zich bij opvoedingsondersteuning op zijn inzichten. Het interactieve coërcief proces, legt de oorzaak in de interactie tussen personen en niet in het individu zelf. Dat vind ik een juist vertrekpunt, bij niemand wordt schuld gelegd. Ik ben van mening dat veel opvoedingsmoeilijkheden kunnen opgelost worden door het aanleren van ouderlijke vaardigheden. Toch mag de redenering niet omgekeerd worden. Niet alle opvoedingsmoeilijkheden zijn veroorzaakt door het ouderlijk handelen. Meerdere factoren spelen daarbij een rol. Het zou onethisch zijn om de hoofdoorzaak bij de ouders te leggen. Ouders de schuld geven is niet werkbaar. Zelfs al ligt de oorzaak bij het ouderlijk handelen, dan nog ligt aan de basis van die oorzaak, andere oorzaken. Zo is het al te gemakkelijk om een alleenstaande ouder met de vinger te wijzen, wegens een gebrek aan gezag. Volgens mij is gezag hebben veel moeilijker als je er alleen voor staat.
B. Verwenning als oorzaak van opvoedingsmoeilijkheden
Deze oorzaak past in de visie van Patterson. De verantwoordelijkheid wordt gelegd bij het opvoedend handelen. Er bestaan 3 soorten verwenning:
Materiële verwenning 16
Wanneer het kind werkelijke aandacht vraagt, kunnen of willen ouders dit niet geven. Zij ervaren echter wel het vragende signaal van het kind en beantwoorden dit met ‘surrogaat’aandacht, namelijk: veel speelgoed, bergen video’s bij de TV, extra zakgeld,... Pedagogische verwenning Kinderen leren niet omgaan met verboden en geboden, omdat de opvoeder geen of weinig regels stelt. Emotionele verwenning De opvoeder is erg afhankelijk van het kind en doet er alles voor om het kind ter wille te zijn, uit angst voor verlies. Deze opvoeder is overbeschermend, geeft een teveel aan warmte, is verstikkend, lost de problemen voor het kind op, of erger nog, zorgt ervoor dat het kind geen problemen ervaart.
Kindfactoren die het risico op verwenning verhogen: •
Het gehandicapte kind, een medisch zorgenkind, een kind met een psychiatrisch ziektenbeeld zendt behoeftesignalen uit die sterker zijn dan deze van andere kinderen. Ze zijn meestal afhankelijker van hulp en ouders willen dit kind geven wat het moet missen in vergelijking met andere kinderen.
•
Een enig kind en/of een heel mooi kind roept een beschermingsreflex op, al dan niet gevoel vanuit trots.
•
Een kind met gedragsmoeilijkheden (vb.. ADHD), heeft meestal spannende relaties met zijn omgeving. Talloze inspanningen ten spijt hebben regels niet zoveel effect, opvoeders geven het dan op en om conflicten te vermijden geven ze toe. Ze laten dan net achterwege wat het ADHD kind extra nodig heeft: structuur. Vaak zien we hier dan ook pedagogische verwenning.
•
De aard of temperament van het kind speelt ook een rol. Een van nature sterk driftmatig kind, zal sterk negatief reageren op frustraties, zonder dat dit een signaal hoeft te zijn voor een reëel ‘groter’ ongemak. Opvoeders ervaren dit vaak wel zo en gaan het kind met grotere zorg omringen.
•
Tenslotte zijn sommige kinderen ook vatbaarder voor verwenning dan andere. Mensen verschillen in aanleg op het vlak van hun psychische flexibiliteit: sommige kinderen zullen zich dan ook gemakkelijker aanpassen (tot evenwicht komen) dan anderen en doen zo minder een appèl op de omgeving om zich overdadig over hen te bekommeren.
17
Factoren bij de opvoeder die het risico op verwenning verhogen: •
Zeer jonge tienermoeders of ouders me een mentale handicap weten vaak niet goed wat kinderen op verschillende leeftijden precies nodig hebben, zij hebben als het ware geen feeling voor leeftijdseigen signalen.
•
Soms kunnen ouders hun kind simpelweg niet geven wat het nodig heeft omdat die het zelf nooit geleerd hebben; hun eigen opvoedingsverleden is een gebrekkig model. Vaak wordt dit nog versterkt door een drang tot compenseren: je kind willen geven wat je zelf gemist hebt.
•
Koppels die kampen met relationele problemen hebben wel eens de neiging om hun kind aan zich te binden, om een coalitie te vormen tegen de andere ouder. Er is dan een ‘tweesporige’ opvoeding: verwenning is dan een reactie op een als te star ervaren houding van de andere opvoeder.
•
Soms compenseren ouders hun schuldgevoelens door hun kind alles te geven wat het wenst en niets als return te krijgen. Dit doet zich voor wanneer de moeder bijvoorbeeld niet erg bekommerd was om haar ongeboren baby en er een ongezonde levensstijl op nahield, waardoor de baby met gezondheidsproblemen ter wereld kwam. Ze willen dit alsnog goedmaken door het kind te verwennen.
•
Ouders met psychische problematiek zijn vaak erg op zichzelf gericht, waardoor ze weinig energie kunnen steken in een warme, maar toch eisende relatie met hun kind.
C. Model van Hellinckx
Voor de verklaring van opvoedingsmoeilijkheden vertrekt Hellinckx van zijn visie over opvoeden. Opvoeden is volgens hem in de eerste plaats de interactie tussen ouder en kind. Die interactie wordt beïnvloed door andere aspecten van het gezin. (zie hoofdstuk 1.1.1) Bij problematische opvoedingssituaties is er een discrepantie tussen de pedagogische vraag van het kind en het pedagogisch aanbod van de ouders. Daarbij is de vertaling van de ontwikkelingsnoden van het kind naar de concrete interacties met zijn opvoeders de pedagogische vraag. Dit betekent dat elk kind op zijn manier wil opgevoed worden. De manier waarop ouders hieraan concreet gestalte geven is het pedagogisch aanbod. Dit vraag- en aanbodsysteem is de resultante van een samenspel van vier belangrijke groepen van factoren:
18
1. De persoonskenmerken van de verschillende gezinsleden: •
gezondheid/fysieke gesteldheid: Langdurig zieke kinderen behoeven een bijzondere pedagogische aandacht. De ziekte van andere gezinsleden brengt spanning in het gezin teweeg. Dit heeft zeker zijn weerslag op de opvoeding. Vb. verminderde opvoedingsbeschikbaarheid
•
Persoonlijkheid en vitaliteit van de gezinsleden: Het is belangrijk dat beide opvoeders voldoende stabiele persoonlijkheden zijn en over voldoende energie beschikken om open te kunnen staan voor en gericht te kunnen zijn op de kinderen.
•
Opvoedingsgeschiedenis van de gezinsleden: Elke ouder brengt de eigen opvoeding mee in de relatie met zijn kinderen. Sommigen verwerpen de opvoedingsmethoden en idealen van hun ouders, terwijl anderen van hun eigen gezin een kopie willen maken van het gezin waaruit ze zelf komen. Ook de schoolse opleiding beïnvloedt de manier waarop ouders vorm geven aan de opvoeding van hun kinderen.
2. De subsysteemkenmerken: •
De echtelijke relatie: De stabiliteit en de bevrediging van de relatie tussen de ouders is bepalend voor de opvoedingsrelaties. Factoren als de aanwezigheid van emotionele uitwisseling tussen beide opvoeders, de onderlinge communicatie en het karakter van de relatie spelen hierbij een rol.
•
De ‘sibling’-groep: Hiermee wordt de interactie tussen broers en zussen bedoeld. De manier waarop zij met elkaar omgaan, bepaalt ook mee hoe de opvoedingsfunctie in het gezin vervuld wordt. Factoren als het aantal kinderen, de plaats in de kinderrij, de leeftijdsverschillen en de verdeling over de geslachten zijn belangrijk. Siblings blijken vooral een belangrijke rol te spelen in de socialisering, de ontwikkeling van de identiteit en de ontwikkeling van de agressieregulatie.
3. De algemene gezinskenmerken: •
De gezinsorganisatie: Dit is de wijze waarop de gezinsleden globaal genomen met elkaar omgaan. Door de wijzen waarop de afgrenzingprocessen verlopen kunnen we een gezin als geheel situeren op een continuüm met als extremen het ‘kluwengezin’ en het ‘los-zand-gezin’. De lokalisatie van de grenzen worden duidelijk aan de hand van de ‘allianties’ en ‘coalities’.
19
•
De gezinscultuur: Dit is het kader van opvattingen, expressieve symbolen en waarden. Vb. de manier van gevoelens uitdrukken, een mening geven,…
•
De gezinsdynamiek: Het gezin maakt een ontwikkeling door. De belangrijke overgangen in de levensloop van een gezin hebben te maken met een uitbreiding of een inkrimping van het gezinssysteem of met ingrijpende veranderingen in de activiteiten van het gezin of van een gezinslid. Problematische situaties kunnen op twee manieren met de levensloop van het gezin verband houden. Enerzijds kunnen er problemen ontstaan wanneer het gezin moeite heeft de overgang naar een volgende fase te maken (vb. overgang naar paar met huisverlaters). Anderzijds kunnen moeilijkheden samenhangen met de manier waarop de fasespecifieke ontwikkelingstaken in het gezin aangepakt worden (vb. bij een paar met pubers ontstaat een spanningsveld door verschillen in grenzen/opvoedingsstijlen). Het is belangrijk na te gaan waar de problematische opvoedingssituatie zich in de levensloop van het gezin situeert.
4. De gezinscontext Gezinsopvoeding staat niet alleen in interactie met interne gezinsaspecten: •
Materiële mogelijkheden van het gezin: De financiële mogelijkheden, de huisvesting, de inrichting van de woonruimte, de aanwezigheid van speelgoed,… Zeker in gezinnen die hieraan gebrek lijden, is de invloed op de opvoeding overduidelijk.
•
Familiale omgeving: De contacten met en de positie in de ruimere familie staan in directe relatie met het gezinsfunctioneren in het algemeen en de gezinsopvoeding in het bijzonder.
•
Buurt en vriendenkring: Zij staan gezinnen met opvoedingsmoeilijkheden bij met advies. Dit kan het opvoeden zowel positief als negatief beïnvloeden.
•
Institutionele omgeving: De school, de kerk, het gerecht of andere hulpverleners geven signalen omtrent opvoeding.
Besluit Hellinckx ziet opvoedingsmoeilijkheden als de resultante van iets wat misloopt in de interactie tussen ouder en kind. Hij legt niet de verantwoordelijkheid bij de ouders. Dat hij toch de hoofdoorzaak van opvoedingsmoeilijkheden ziet in de interactie tussen opvoeder en kind, vind ik terecht. Zijn inzicht dat eenzelfde opvoeding voor het ene kind wel beantwoordt
20
aan de pedagogische vraag en voor het andere niet, is heel belangrijk. Dit bewijst hoe de kwaliteit van opvoeden individueel bepaald is, hoe moeilijk het is een algemene maatstaf voor te schotelen. Daarbij heeft hij oog voor de invloeden die een rol spelen bij die interactie. Hij maakt eigenlijk onderscheid tussen de oorzaak en de ‘oorzaak van de oorzaak’.
Dit gezinspedagogisch kader laat de hulpverlening toe om een problematische opvoedingsituatie grondig te analyseren. Het biedt aanknopingspunten voor de hulpverlening. Het is belangrijk de interactie van de bovenstaande vier factoren met de opvoeding te expliciteren. Het zou wel eens kunnen dat één ervan een dusdanige rol speelt, dat opvoedingshulp niet volstaat of zelfs ongewenst is. Doorverwijzing is dan aangewezen. In ieder geval moet met hun impact tijdens de gezinsbegeleiding rekening gehouden worden. Ook op mijn stage heb ik ondervonden dat opvoedingshulp vaak niet volstond. De factor die in een bepaalde casus een grote rol speelde was een persoonskenmerk van de moeder. De opvoedingsmoeilijkheden konden niet aangepakt worden omdat de moeder in feite eerst hulp nodig had. De moeder beschikte over een onvoldoende stabiele persoonlijkheid. Daarbij had zij de dood van haar man nog niet verwerkt. Doorverwijzing was aangewezen.
D. Het model van risico- en protectieve factoren
Volgens dit model worden opvoedingsmoeilijkheden gezien als het resultaat van factoren die samengaan met een verminderde of verhoogde kans op opvoedingsmoeilijkheden. Een risicofactor is een gebeurtenis, een omstandigheid of eigenschap waarvan bekend is dat er een statistische grotere kans is op een bepaald probleem. De aanwezigheid van de risicofactor geeft geen zekerheid dat het probleem ook daadwerkelijk optreedt. Een protectieve factor gaat samen met een verminderde kans op een bepaald probleem. De werking ervan bestaat alleen in aanwezigheid van een risico. Belangrijk bij dit model is het principe van de cumulatie. Het aantal risicofactoren is een betere voorspeller dan de aanwezigheid van één factor of de aard van de meegemaakte gebeurtenissen.
Voor de indeling van risico- en protectieve factoren wordt gebruik gemaakt van de sociaalecologische theorie van Bronfenbrenner. Hij onderscheidt de ecologische omgeving in vier systemen: de micro-, meso-, exo- en macrosystemen. In een literatuurstudie van Mirjam Aalbers-van Leeuwen, Liesbeth van Hees en Jo Hermanns 21
probeerde men een antwoord te formuleren op de volgende vraagstelling: “Welke risico- en protectieve factoren zijn, in moderne Nederlandse gezinnen, van invloed op het opvoedingsgedrag en uiteindelijk op het kind?” Opvoedingsgedrag zien zij dus als een factor die een invloed heeft op de ontwikkeling van het kind. Ze onderkennen dat er meerdere oorzaken zijn van opvoedingsmoeilijkheden, maar bestuderen de oorzaak ‘opvoedingsgedrag’. Volgens die studie zijn de volgende factoren relevant bij de invloed op dit opvoedingsgedrag:
-Risico- en protectieve factoren op microniveau: •
karakteristieken opvoeders
•
opvoeder-kind interactie
•
overige factoren binnen het gezin
-Protectieve factoren op mesoniveau •
gezinsondersteuning
-Risicofactoren op exoniveau •
lage sociaal-economische situatie
•
armoede
•
werkende moeder
•
sociale isolatie ouders/gebrekkig netwerk
-Protectieve factoren op exoniveau •
hoge sociaal-economische situatie
•
goed sociaal netwerk en ondersteuning
Besluit In deze visie bekijkt men opvoedingsmoeilijkheden op een wetenschappelijke manier. Bij opvoedingsmoeilijkheden spreekt met niet in de eerste plaats van oorzaken, maar van factoren die een risico kunnen vormen. Er wordt niet vertrokken van opvoedingsmoeilijkheden, maar van situaties waarvan bewezen is dat ze statistisch een hoger risico vormen. Daarbij is het niet zozeer de aard van een bepaald risico, maar de opeenstapeling van risico’s die van tel is. De inzichten over protectieve factoren tonen aan hoe gezinnen waar risicofactoren aanwezig zijn, toch beschermd worden door een aantal factoren. Deze visie weerspiegelt volgens mij de kracht van een gezin. Vb. Als hulpverlener mag je niet zomaar oordelen dat een inconsistente opvoeding zomaar leidt tot opvoedingsproblemen. Als er weinig andere risicofactoren
22
meespelen en genoeg protectieve factoren (bv. ouders die bij elkaar passen), is het mogelijk dat het opvoedingsgedrag de ontwikkeling van het kind niet in het gedrang brengt. In hoofdstuk 1.1.3.2 worden de risico- en protectieve factoren eigen aan de huidige samenleving beschreven.
E. Balansmodel van Bakker Het balansmodel brengt de beschermende en de risicofactoren voor de ontwikkeling van een kind in kaart. Daarmee kan de gezinssituatie en de eventueel benodigde steun of hulp nauwgezet geanalyseerd worden. Sommige ouders ervaren om wat voor reden dan ook, een zwaardere opvoedingslast of beschikken over minder pedagogische draagkracht. (Zoals dat wordt weergegeven in het balansmodel). Dan kunnen spanningen/problemen ontstaan die de ontwikkeling van kinderen negatief beïnvloeden. Naast de opvoeding hebben ouders bovendien nog andere taken zoals werk, de huishouding, zorg voor familie, sociale contacten et cetera. Die combinatie van taken kan ook stress met zich meebrengen. Bovendien is de taakverdeling zorg en arbeid tussen de partners in de meeste gevallen niet gelijk. Niet zelden zullen er factoren zijn die de opvoeding kunnen bedreigen, deze kunnen hun oorsprong vinden in het kind zelf, de ouder(s) of de omgeving. Men spreekt in dit geval van risicofactoren. Factoren die de opvoeding daarentegen goed laten verlopen, kunnen hun oorsprong vinden in het kind zelf, de ouder(s) of de omgeving. In dit geval spreekt men van beschermende (protectieve) factoren.
23
Besluit Opvoedingsmoeilijkheden zien als een balans die uit evenwicht is, kan verhelderend werken. Ouders kunnen bijvoorbeeld veel draagkracht hebben, maar hun draaglast is gewoon te hoog. Elke ouder zou in hun plaats een verstoorde balans hebben. Soms lijkt het onbegrijpelijk dat
24
een probleem ontstaat met zo weinig draaglast. Dan is de verklaring een kleine draagkracht. Volgens mij is meestal tegelijkertijd de draagkracht te laag en de draaglast te hoog. Deze combinatie doet problemen ontstaan.
F. Besluit
Elk model of visie heeft zijn meerwaarde in het kijken naar opvoedingsmoeilijkheden. Voor mij persoonlijk lijkt het model van risicofactoren en protectieve factoren het meest allesomvattende model. Wel kan ter discussie staan welke factoren nu een risico of bescherming vormen. Vooral de cumulatie op zich van positieve en negatieve invloeden als oorzaak van opvoedingsmoeilijkheden, lijkt mij heel aannemelijk. Door de erkenning van de invloed van protectieve factoren die een buffereffect te weeg kunnen brengen, wordt een positief model aangereikt dat werkbaar is in de praktijk. Werkbaar omdat ik geloof dat je bij de begeleiding van gezinnen, vooral vertrekt vanuit de kracht van het gezin.
1.1.3.2 Oorzaken van opvoedingsmoeilijkheden eigen aan de huidige maatschappij
De samenleving en ook de opvoeding zijn aan verandering onderhevig. Opvoedingsmoeilijkheden kunnen ook gekaderd worden binnen de moderne maatschappij. Daarom zal ik verschillende veranderingen in de maatschappij bespreken, die opvoedingsmoeilijkheden in de hand werken:
De overgang van een bevelshuishouding naar een onderhandelingshuishouding: Traditionele opvoedingsmodellen vallen weg. Die modellen gaven de opvoedingsdoelen en de weg om die doelen te bereiken duidelijk aan. Ze beschouwden opvoeden als eenrichtingsverkeer, waarbij de opvoeders de kinderen beïnvloeden. Vandaag ziet men opvoeding veel meer als een dialoog tussen opvoeders en kinderen. Daarbij respecteert men het kind als persoon en geeft men het zo veel mogelijk ontwikkelingskansen. Dergelijke modellen tonen wel belangrijke waarden, maar ze bieden de ouders weinig concrete handelingsvoorschriften. De toename van het aantal ouders die via overreding, praten en bespreken met kinderen controle trachten te houden, waarbij zij betrokken zijn bij het wel en wee van hun kinderen, betekent dat mag worden verondersteld dat ‘een laissez faire’ en ‘een autoritaire’ 25
opvoedingsstijl minder vaak voor zullen komen. Ouders leggen het gezag niet langer dwingend op, maar oefenen dit met liefde en redelijkheid uit. Daardoor is de kans dat risicofactoren als ‘overmatige betrokkenheid’, grote prestatiedruk, overmatige kritiek, te hoge verwachtingen en overprotectie meer zullen voorkomen. Er zijn ouders die het gevoel hebben controle over hun kinderen te verliezen, waardoor een risicofactor als ‘pedagogische onmacht’ de kans loopt frequenter voor te komen. Vanuit deze onmacht kunnen ouders vaker gaan schreeuwen, straffen en dreigen.
Complexer geworden maatschappij Onze ouders en grootouders leefden in een heel andere samenleving dan wij vandaag. Alles was veel duidelijker. Het was het tijdperk van ‘de grote verhalen’, de kerk en de Christelijke leer, de grote levensbeschouwelijke politieke denkbeelden van liberalisme en socialisme, gaven de mens structuur en houvast. Belangrijke waarden en normen werden rechtstreeks daaruit afgeleid en bovendien sterk geïnstitutionaliseerd in onderwijsnetten, in mutualiteiten, in vakbonden. De mens zag zichzelf als lid van een zuil en dit bepaalde grote facetten van zijn dagelijks leven. De mobiliteit was niet zo groot, het leven speelde zich af in helder afgelijnde gemeenschappen. De gezinscultuur weerspiegelde deze cultuurkenmerken. Regels en verwachtingen, gezinsrelaties zaten in een helder patroon. Vroeger was leven vooral ‘overleven’, met enkel hoop op een betere toekomst. Nu komt genieten van het hier-en-nu op de voorgrond. Luxegoederen, reizen en vakantie liggen nu in ieders bereik. De media en de reclame accentueren dit met de boodschap: “Stel niet uit tot morgen, wat je vandaag nog kan krijgen. We leven in een consumptiemaatschappij die onmiddellijke lustbevrediging stimuleert. Niet alleen de bereikbaarheid van luxegoederen stijgt, maar ook de diversiteit ervan. De mens moet dus constant keuzes maken. Ook kinderen worden daardoor bewust gekozen en komen dus in een comfortabel milieu terecht. Deze welvaart bevordert de verwenning van kinderen.
De grotere welvaart en verwenning Volgens Kinderpsychiater Peter Adriaenssens komt verwenning meer voor dan vroeger. “Zelfs in die mate dat wij op kinderpsychiatrie met een aparte raadpleging voor verwende pubers gestart zijn.” De mogelijkheden om verwenning aan te pakken in de puberteit zijn beperkt, hier komt men eigenlijk een trein te laat. Op het ogenblik dat de ouders het als een probleem ervaren, is het al te erg geworden. Ouders worden meestal door een externe realiteit (bv. gebrek aan geld) geconfronteerd met een grens: als een dertienjarige een elektrische 26
gitaar wil en een skipak van een duur merk, dan is dat voor de meeste gezinsbudgetten niet meer haalbaar. Dat dit meer en meer voorkomt, is een maatschappelijk gegeven. Er wordt bewuster gekozen voor kinderen. Ook is het zo dat er in vergelijking met de vorige generatie een groter budget beschikbaar is voor een kleiner aantal kinderen. Het kind is welgekomen en dat wil men ook tonen. De standaardopmerking is dan ook: waarom zouden we het hun niet gunnen? De nieuwste videofilm, de hamburgertent, het pretpark: het is eens plezant, het is op zichzelf niet zo erg. Kinderen leren echter niet meer het principe 'voor wat, hoort wat' en de inspanning die de volwassene moet leveren om dat te betalen, is voor het kind helemaal onbekend.
Kleiner wordende gezinnen Vele jonge ouders hebben weinig ervaring met de opvoeding, ze zijn meestal in kleine gezinnen opgegroeid en hebben daardoor vaak niet effectief geparticipeerd in opvoedkundige taken. Ook de kans op aanwezigheid van de risicofactoren ‘overmatige betrokkenheid’ en ‘overprotectie’ kan toenemen doordat ouders meer tijd en aandacht per kind hebben.
Individualisering Door de individualisering zijn er meer echtscheidingen. Ouders willen aan individuele behoeften voldoen op meerdere terreinen en de kans bestaat daardoor dat ze minder tijd over hebben voor hun kinderen. Daardoor ontstaan veel eenoudergezinnen of nieuw samengestelde gezinnen. Er ontstaat dus dikwijls een complex net van opvoedingsrelaties voor een kind (Adriaenssens, 1996, p.9), wat het er allemaal niet gemakkelijker op maakt.
Toename aantal tweeverdienergezinnen. Daardoor hebben ouders steeds minder tijd voor de opvoeding van hun kind. Ouders ontwikkelen hierover een schuldgevoel. Dit schuldgevoel willen ze wegwerken door hun kind met materiële zaken te overweldigen en door hen steeds minder eisen op te leggen. Daarnaast is een polarisatie waarneembaar van de economische positie van gezinnen: enerzijds de tweeverdieners die hun economische situatie zien verbeteren en anderzijds de eenoudergezinnen die meer risico lopen op armoede.
27
1.1.4 Stijgend aantal meldingen van opvoedingsmoeilijkheden in het CLB
Uit gesprekken met medewerkers in het CLB, kan ik afleiden dat men algemeen de ervaring heeft dat er de laatste jaren meer meldingen van opvoedingsmoeilijkheden zijn in het CLB. Dit werd bevestigd in een interview met Piet Casier van de CLB-koepel. Volgens hem is er in de CLB’s een algemeen aanvoelen dat er meer opvoedingsvragen zijn. Voorlopig kan deze subjectieve vaststelling nog niet gestaafd worden. Daar is nog geen onderzoek naar gebeurd, er zijn dus geen officiële cijfers die deze stelling bevestigen. Daarom startte het CLB een registratiesysteem. Elke interventie en de aard ervan wordt daarin opgenomen. Sinds een jaar worden in dat systeem ook de thema’s van de interventies opgenomen. Opvoedingsmoeilijkheden is één van die thema’s. Dit zal een middel zijn om het beleid ervan te overtuigen dat er een stijgend aantal hulpvragen zijn in het algemeen. In het Vrij CLB Roeselare is ook een werkgroep opvoedingsondersteuning gestart. Dit bewijst volgens mij dat men in het CLB een behoefte daaraan ondervindt.
1.1.4.1 De rol van het CLB bij opvoedingsondersteuning Het CLB-decreet Opvoedingsondersteuning situeert zich binnen het domein “psychische en sociaal functioneren” die vermeld staat bij de opdrachtverklaring in het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingbegeleiding1: :
Ҥ 1. De centra hebben als opdracht bij te dragen tot het welbevinden van leerlingen nu en in de toekomst. Hierdoor wordt bij de leerlingen de basis gelegd van alle leren zodat zij door hun schoolloopbaan heen de competenties kunnen verwerven en versterken die de grondslag vormen voor een actuele en voortdurende ontwikkeling en maatschappelijke participatie.
1
(B.S. 10/04/1999 err. B.S. 23-12-2005)
28
§ 2. Teneinde deze opdracht te realiseren, situeert de begeleiding van de leerlingen door het centrum zich op de volgende domeinen : - het leren en studeren; - de onderwijsloopbaan; - de preventieve gezondheidszorg; - het psychisch en sociaal functioneren.” In het CLB-decreet verwacht men dat de CLB's de scholen ondersteunen in hun opdracht tot zorgverbreding. Het beleid meent dat de CLB's een rol kunnen spelen bij gezins- en opvoedingsondersteuning (Vogels, beleidsnota 2000-2004). Voor kinderen tot drie jaar (voor sommige aspecten 6 jaar) heeft Kind en Gezin een algemeen aanbod aan medische, psychosociale en pedagogische ondersteuning. Recentelijk deed Kind en Gezin bijzondere inspanningen om een aanbod aan gezins- en opvoedingsondersteuning uit te werken (Verhegge, 1999). Voor oudere kinderen bestaat geen laagdrempelig aanbod dat alle gezinnen aanspreekt.
Het CLB-profiel Van bij de opstart van de CLB's voerde de sector discussies omtrent de juiste inhoud van de CLB-opdracht. Netgebonden en netoverstijgende gesprekken leidden tot het uitschrijven van een profiel. Dit profiel is aanvaard en goedgekeurd door de hele CLB-sector. Dit document is een leidraad voor de CLB's bij het afbakenen van hun opdracht. Wat doet een CLB wel, wat doet het niet? In dat clb-profiel staat dat “ondersteuning van ouders in functie van leerlingbegeleiding” tot één van de activeiten van het CLB behoort. Die ondersteuning mag plaatsvinden op het domein psychisch en sociaal functioneren, als het gaat over “Opvoedingsaspecten met gevolgen binnen de schoolcontext”. De activiteiten in het CLB moeten o.a. beantwoorden aan de criteria van de clb-setting. Daarin staat dat elke begeleiding een kortlopende begeleiding is. (< 8 (12) interventies per 3 (6) maanden). 29
Rol CLB bij opvoedingsondersteuning
Meerdere onderzoeken tonen dat leerkrachten en PMS, na het informele netwerk, veel gebruikte infokanalen zijn en ook dat ouders ze zeer geschikt vinden voor het beantwoorden van opvoedingsvragen (BGJG, 1998; Bitoune, 1998; Govaerts, 1998). In een Nederlands onderzoek gaven ook leerkrachten aan dat ze frequent te maken krijgen met opvoedingsvragen van ouders, niet alleen over opvoedingsgedrag, maar ook over (de wederzijdse afstemming van opvoedingswaarden (Klaassen & Leeferink, 1998). Hier kan de school ook een belangrijke opvoedingsondersteunende rol spelen.
In de realiteit is er veel onduidelijkheid over de rol die weggelegd is voor CLB’s bij opvoedingsondersteuning.
Die
rol
hangt
af
van
de
invulling
van
het
woord
“opvoedingsondersteuning”. Indien dit betekent dat er opvoedingsvragen van ouders beantwoord worden of opvoedingsadvies gegeven wordt, behoort dit zeker tot de taak van het CLB. Als daarentegen opvoedingsondersteuning gezien wordt als een intensieve begeleiding waarbij ouders bijvoorbeeld leren hoe zij regels kunnen hanteren, dan behoort dit niet tot de taak van het CLB. Elke CLB-activiteit moet een kortlopende begeleiding zijn. Op dit moment is een nieuw decreet over opvoedingsondersteuning in de maak bij Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Inge Vervotte:
“Bovendien bereid ik een decreet opvoedingsondersteuning voor, waarbij het de bedoeling is dat er lokale en/of
regionale netwerken worden opgericht die een
laagdrempelige dienstverlening inzake opvoedingsondersteuning uitbouwen. Hierbij kan het een optie zijn om een onthaalfunctie uit te bouwen, waar ouders maar ook eerstelijnsdiensten met hun vragen terecht kunnen. Ik ben er dus zeker voorstander van dat er binnen elk netwerk een zichtbare laagdrempelige onthaalfunctie wordt uitgebouwd. Of dit dient te gebeuren via het uitbouwen van een centrale loketfunctie, zal moeten uitgemaakt worden binnen elke regio. Daarbij zal men rekening moeten
houden
met
het
laagdrempelig
onthaal
vanuit
het
huidige
aanbod.”
(http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VERVOTTE/61/antw.061.doc, 2 mei 2006)
30
Dit decreet zal volgens Piet Casier van de CLB-koepel, een rol wegleggen voor het CLB bij opvoedingsondersteuning. Die rol staat of valt met de definitie die gegeven wordt aan opvoedingsondersteuning door het CLB. Die definitie zal bepaald worden in het CLB-profiel. Dit profiel wordt momenteel geconcretiseerd en dient in september klaar te zijn. Daarin zal gesteld worden dat het CLB enkel een rol speelt bij hulp aan ouders bij de opvang van hun kinderen, waarbij er een link is met het schoolse disfunctioneren van het kind. Indien de opvoedingsmoeilijkheden enkel thuis gevolgen hebben, dient er een doorverwijzing te gebeuren naar het CAW.
Besluit
Het staat vast dat het CLB een rol heeft bij de begeleiding van opvoedingsproblemen. Wat die rol precies inhoudt, daar is nog onduidelijkheid over. Hopelijk biedt het nieuwe decreet over opvoedingsondersteuning of het geconcretiseerde CLB-profiel, een antwoord.
1.1.4.2 Oorzaak stijging aantal meldingen opvoedingsmoeilijkheden.
Een stijgend aantal meldingen van opvoedingsmoeilijkheden, doet vermoeden dat er effectief meer opvoedingsmoeilijkheden zijn. Toch kunnen ook andere oorzaken meespelen bij deze stijging. De toename van de belangstelling in de maatschappij voor opvoeden speelt daar zeker een rol in. Dat de belangstelling voor de ondersteuning van ouders bij hun opvoedende taak toeneemt, is geen toeval. (Vandemeulebroecke, 2000). Meerdere factoren spelen daarbij een rol; het gaat om ontwikkelingen in gezinnen, bij deskundigen en op het vlak van het beleid: Ouders laten zich in hun pedagogisch denken en handelen meer en meer inspireren door inzichten uit wetenschappelijk onderzoek. Tegelijkertijd stelt men vast dat ouders tijdens consultaties voor preventieve kinderzorg en bij artsen meer en meer opvoedingsvragen stellen. Boeken over opvoeding en laagdrempelige initiatieven als de opvoedingstelefoon kennen een groot succes. Volgens deskundigen is opvoeden door allerhande evoluties in maatschappij en gezin complexer geworden. (zie hoofdstuk 1.1.3.2)
31
Ook bij het beleid groeit de aandacht voor opvoedingsondersteuning. In recente discussies noemt men opvoedingsondersteuning en gezinsondersteuning belangrijke instrumenten voor de preventie van psychosociale en maatschappelijke problemen, voor de realisatie van kinderrechten in het gezin en voor de kwaliteit van het leven en het welzijn van gezinnen in het algemeen. Men is het erover eens dat de verantwoordelijken voor de opvoeding van kinderen en jongeren recht hebben op een toegankelijk, samenhangend en herkenbaar aanbod aan opvoedingsondersteuning, dat goed aansluit bij hun vragen en dat hun mogelijkheden versterkt. Opmerking: In een interview met Piet Casier van de CLB-koepel stelde hij dat meer persaandacht voor een probleem, automatisch meer meldingen van problemen uitlokt. Door de media-aandacht voor opvoedingsmoeilijkheden, melden ouders meer opvoedingsmoeilijkheden. Daarnaast zijn er volgens Dhr. Casier effectief meer opvoedingsmoeilijkheden, dit door de moderne samenleving. (zie hoofdstuk 1.1.3.2)
1.2 Ouders met tieners
1.2.1 Wat betekent het ouderschap? 1.2.1.1 stadia in het ouderschap Volgens Galinsky is ouderschap een dynamisch proces. Het ouderlijk bewustzijn blijkt met je jaren toe te nemen. Ouderschap ontwikkelt zich in zes stadia met relevante taken voor ouders: 1. Image-making stage (vanaf de ontdekking van de zwangerschap tot aan de geboorte). De toekomstige ouders proberen zich een voorstelling, een beeld te vormen van wat er gaat gebeuren. Natuurlijk hebben deze fantasieën betrekking op de geboorte, maar ook op het toekomstig ouderschap. In deze periode dienen de ouders zich voor te bereiden op hun nieuwe rol. Ze zullen ook al gevoelens ontwikkelen voor de baby die geboren gaat worden. 2. Nurturing stage (vanaf de geboorte tot omstreeks het tweede levensjaar). In deze periode zullen de ouders vaak enige discrepantie ervaren tussen de tijdens de zwangerschap gegroeide verwachtingen en de werkelijkheid van alledag. De belangrijkste taak voor de ouders is het ontwikkelen van een hechte band met hun kind. Dit gaat niet altijd vanzelf. In deze fase zoeken ouders ook naar een balans
32
tussen de tijd die men wil/kan vrijmaken voor het kind en de tijd voor andere activiteiten (werk, relaties). 3. Authority stage (tussen twee en vijf jaar). De centrale taak van de ouders is het leren omgaan met macht. Hoe en wanneer geven ze grenzen aan? Hoe gaan ze om met conflicten? Deze taak heeft de ouder niet alleen ten opzichte van het kind maar ook ten aanzien van anderen die met het kind te maken hebben (zoals de partner, de oppas, grootouders, het kinderdagverblijf). 4. Interpretive stage (tussen vijf en twaalf jaar). In deze periode leert het kind veel over zichzelf en over de wereld om hem heen. De belangrijkste taak van de ouders is het kind te ondersteunen bij het verklaren en interpreteren van alles wat het ziet en beleeft. 5. Interdependent stage (tijdens de adolescentie). Het kind lijkt nu sterk te veranderen. De verzelfstandiging van het kind noopt tot herziening van de relatie met het kind. 6. Departure stage (na de adolescentie). Het kind is nu zelfstandig en autonoom en zal het huis verlaten. De rol van de ouder verandert. De meeste ouders zoeken naar wegen om zich toch een gezin te blijven voelen. Galinsky vindt dat over de stadia heen een aantal algemene kwaliteiten bij ouders aanwezig moeten zijn om het ouderschap naar behoren te kunnen uitvoeren. De eerste kwaliteit waarover ouders moeten beschikken, is de competentie tot het vinden van een balans tussen nabijheid (betrokkenheid op het kind) en distantie (het kind zijn eigenheid gunnen). Dit is nodig ter bescherming van het zelf. De tweede kwaliteit waarover ouders dienen te beschikken is een flexibel adaptief vermogen. Mensen (en dus ook ouders) hebben beelden over wat ‘goed’ en ‘niet goed’ is om te doen en te laten als ouder. 1.2.1.2 Soorten opvoedingsstijlen volgens Peter Adriaenssens
Als men onderzoekt voor welke opvoedingsstijl de ouders op dit ogenblik kiezen, dan heb je vier stijlen. De oude autoritaire stijl bestaat nog altijd bij 15 % van de gezinnen. Dan is er de gezaghebbende stijl van ouders die een democratische opvoedingsstijl willen, ze luisteren naar hun kinderen, maar hun kinderen moeten ook wel naar hen luisteren. Ze voeden op met gezag en niet met macht. Deze stijl komt in 20 % van de gevallen voor. Dan is er de verwennende of permissieve stijl die 38 % scoort. Hier vinden de ouders alles goed wat het kind doet, en als het dan toch fout gaat, ligt de schuld altijd bij een ander. Als het kind een 33
zwakke toets heeft, is het omdat de leerkracht niet duidelijk gemaakt heeft wat het moest kennen. Als het kind herrie heeft met een vriendje, is het omdat dat vriendje geen gemakkelijk karakter heeft. Het eigen kind wordt altijd verschoond en beloond. In de rand van de permissieve stijl zit de verwaarlozende stijl die 17 % haalt en in stijgende lijn gaat. Het kind mag doen wat het wil, het is nooit goed. Als het kind goed studeert, vinden de ouders de uitslagen toch maar zwak; als het niet studeert, vinden ze die resultaten ook zwak, als het kind te laat thuiskomt of gedronken heeft, moet het dat zelf weten. Het is nooit het probleem van de ouders. Die groep kinderen evolueert het slechtst op langere termijn. Er is geen normaanbod en er is pedagogische verwaarlozing. Die kinderen ontwikkelen een negatief zelfbeeld, zetten een grote mond op tegenover leeftijdgenoten en in de school, vertonen gedragsproblemen op school en hebben gezagsconflicten met leerkrachten. We zien dus dat één gezin op de twee kiest voor een verwennende of zelfs verwaarlozende opvoedingsstijl! Informatie over opvoeding is blijkbaar broodnodig. Er moeten veel inspanningen gebeuren om aan ouders duidelijk te maken dat er over opvoeding toch wel een visie bestaat, dat er een stijl van opvoeden is waar kinderen meer kans hebben op een goede ontwikkeling, wat niet altijd hetzelfde is als een succesvol verloop. Niemand wordt gespaard van conflicten. Het blijkt wel zeer moeilijk te zijn om iemand van veertien nog de waarde te leren van coöperatief te zijn en de eigen wensen te temperen om andere belangen te laten voorgaan. Op jonge leeftijd leert men dat gemakkelijk. 1.2.2 Wat betekent tiener zijn?
1.2.2.1 De puberteit Pubers maken een enorme ontwikkeling mee waarin je typisch tienergedrag kunt kaderen: •
Lichamelijke ontwikkeling: vb. veel bezig zijn met uiterlijk, stemmingswisselingen, klungelig zijn
•
Ontwikkeling in het denken: vb. grenzen aftasten, tegendraads doen
34
•
Ontwikkeling op sociaal en emotioneel vlak: vb. grenzen verleggen, minder open tegen de ouders, egocentrisch
Door de ontwikkeling van hun uiterlijk en hun identiteit, zijn zij erg onzeker van zichzelf. Daarom is het belangrijk om hun privacy te verzekeren. Vb. Respecteer de privacy in de badkamer. Ze hebben eerder een negatief zelfbeeld. Daardoor worden zij in een eerste periode ertoe gedreven om correcties uit te voeren op hun lichaam. (vb. zich maquilleren, tatoeage, piercings, haar kleuren…). De weg kan moeilijk zijn. De kloof tussen wens en waarheid kan voor heel wat onzekerheid zorgen. Frustraties worden gemakkelijk afgereageerd op de omgeving. Tieners hanteren daarbij verschillende stijlen:
- De schuld op een ander steken: “Als je het zelf beter weet, wel doe het dan zelf.” - Sublimeren: “Weet je wat jouw probleem is, dat je gefrustreerd bent, maar als je denkt dat je het op mij moet uitwerken dan ben je verkeerd.” - Banaliseren: “Ach meneer heeft een slechte dag…” - Regressie: “Ik weet het, ik kan toch niks, ik ben een stom kieken…”
Onderzoek van de universiteit Antwerpen heeft uitgewezen dat pubers moeite hebben met interpreteren van emoties van anderen. Ze lijken ook soms egoïstisch, maar in feite zijn ze gewoon enorm sterk bezig met zichzelf. Pubers zijn vaak met duizend dingen bezig, waardoor het soms moeilijk lukt zich te concentreren op school. Als pubers gedrag stellen zoals spuwen op de grond, slaan met deuren, verwijten,… dan heeft dit als oorzaak dat hun hersenen hen nog niet in staat stellen om genuanceerd te denken. Zij kunnen al abstract denken, maar dat betekent niet dat dit al op het niveau van een volwassene is.
Ouders zijn bezorgd dat tieners zich verzetten tegen hun waarden en normen. Het is gebleken dat zij op latere leeftijd maar liefst 80% van die waarden en normen overgenomen hebben. Tieners die niet puberen hebben meer risico voor problemen op latere leeftijd. Een vaak gehoorde klacht van ouders in het CLB is dat hun tiener te veel tijd doorbrengt aan de PC. Ouders beweren soms dat hun kind agressief wordt als zij na een uur het PC-gebruik verbieden. Dit schrijven ze toe aan agressieve spelletjes op de PC. Volgens Dhr. Coppieters is het heel belangrijk dat je als ouder nagaat of hij die spelletjes online speelt of op zichzelf.
35
Online spelen heeft namelijk een sociale dimensie. Enerzijds komt de jongere in contact met anderen via de PC. Anderzijds kan de jongere zo in school meepraten met de anderen. Toezicht houden over je kind is heel belangrijk. Zelfs bij 18-plussers kan het van belang zijn. Als je kind niet thuis is, weet dan altijd met wie, waar, wat en tot wanneer.
Discussiëren is de vaardigheid die de onderbouw moet vormen voor een concrete aanpak van probleemgedrag. Tieners lokken vaak door hun gedrag vrij veel autoritaire reacties uit van volwassenen. Dat heeft te maken met het verkeerd inschatten van de betekenis van het moeilijke gedrag. Ouders beschouwen het te snel als tegen hen persoonlijk gericht. Ze zien er te weinig de betekenis van in het ontwikkelingsverhaal. Ouders vechten veel te vaak tegen moeilijk gedrag, zonder dat in evenwicht te brengen met gesprekken met de jongere, noch met aandacht te blijven houden voor wat er nog altijd goed blijft lopen. Opvoedingsmoeilijkheden bij tieners zijn niet toevallig in de tienertijd. Eigen aan de puberteit is het aftasten van grenzen. Ouders worden hierbij erg op de proef gesteld. Dit vraagt veel geduld en discipline. 1.2.2.2 Gedragsmoeilijkheden bij tieners 1.2.2.2.1 Wat zijn gedragsmoeilijkheden?
Meer en meer vindt de term "gedragsmoeilijkheden" ingang. Hiermee heeft men het dan over sociaal ongewenst gedrag waarvan de anderen slachtoffer zijn en waarbij de dader, althans op korte termijn, ten onrechte het voordeel aan zijn of haar kant haalt. Gedragsmoeilijkheden bestrijken wel een heel breed gebied: een adolescent die spijbelt en steelt, een hyperkinetische jongen die ieder op de zenuwen werkt, een al te opstandige leerling enz. kunnen allen als gedragsmoeilijk beschouwd worden. Gedragsmoeilijkheden onderscheiden zich vooral van emotionele moeilijkheden, een al even brede omschrijving. Het DSM-IV classificatieboek beschrijft enerzijds de gedragsstoornis en anderzijds de oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Gedragsstoornis Gedragsstoornissen vormen een deelgroep binnen de gedragsmoeilijkheden. Men definieert gedragsstoornissen als "een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon, waarbij de grondrechten van anderen of belangrijke bij de leeftijd horende sociale normen of regels worden overtreden". Er zijn 15 criteria die gegroepeerd zijn naar agressie (o.a. pesten, 36
vechten, wapengebruik, gedwongen seksueel contact), vernieling van eigendommen (vandalisme en brandstichting), leugenachtigheid of diefstal, en ten slotte ernstige schending van regels ('s nachts wegblijven, thuis weglopen en spijbelen). Voor men kan spreken van een gedragsstoornis, moet voldaan worden aan een aantal (minimaal drie) van die criteria. De term gedragsstoornis, soms ook wel verduidelijkend 'antisociale gedragsstoornis' genoemd, is een verankerd en veel gebruikt begrip. Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis Kenmerkend voor deze stoornis is een patroon van negativistisch, vijandig en opstandig gedrag tegenover autoriteitsfiguren. Dat komt concreet tot uiting in: veelvuldige driftbuien, frequente ruzies met volwassenen, het zich niet willen schikken naar de regels van de autoriteitsfiguren, het opzettelijk en veelvuldig ergeren van anderen, anderen de schuld geven van eigen fouten, vaak prikkelbaar reageren, boos en hatelijk zijn.
1.2.2.2.2 Typisch gedrag voor een verwende puber
Het is niet altijd even gemakkelijk om de diagnose “verwend” te stellen. Onderstaande gedragskenmerken hoeven geen signaal te zijn, maar vragen toch aandacht. Bij de verwende jongere zijn alle typische gedragskenmerken van de gewone puber in sterke mate uitvergroot. De ontwikkelingsnoodzakelijke rebellie tegenover de ouders vertaalt zich in: •
ernstig en problematisch verzet (haat tegenover de wereld die voortdurend bedreigend is met haar eisen en regels)
•
het narcisme vertaalt zich in overdreven eigenliefde (grootheidsfantasieën en machtswellust)
•
de kritische ingesteldheid tegenover bestaande waarden en normen vertaalt zich in sterk negativisme of anti-alles-gedrag (crimineel en grensoversschrijdend gedrag)
•
het conformisme met leeftijdsgenoten vertaalt zich in opvallend (ook seksueel) machogedrag (zowel bij jongens als bij meisjes)
•
de ontbrekende frustratietolerantie vertaalt zich in ernstig agressief gedrag tegen de omgeving, maar ook tegen zichzelf (suïcide en automutilatie)
37
1.2.2.2.3 Rol van de ouders bij ontstaan gedragsmoeilijkheden
In het boek “Moeilijke adolescenten” van Jos Peeters, schrijft hij in hoofdstuk “5 ouderlijke vaardigheden” over de aspecten van positieve betrokkenheid van ouders. Positieve betrokkenheid is een attitude die een beschermende factor is bij tieners met opvoedingsproblemen. Hij geeft een opsomming van houdingen van ouders die bijdragen tot het ontstaan van gedragsproblemen bij hun kinderen: •
weinig tijd doorbrengen met je adolescent: Onderzoek heeft uitgewezen dat men in probleemgezinnen zeer weinig tijd met elkaar doorbrengt. In gezinnen waar vrije tijd gezamenlijk besteed wordt, komen minder ernstige gedragsmoeilijkheden voor.
•
Antimaatschappelijke houding van de ouders: Een ouder die zich openlijk negatief uitlaat over gezagsdragers of normovertredend gedrag tegenover een officiële instantie goedkeurt, kan daarmee bij zijn kind gedragsproblemen veroorzaken.
•
Antisociaal gedrag van de ouders: Ouders die een negatief model geven, waarbij zij zichzelf antisociaal gedragen Zo kan bijvoorbeeld samen met je zoon een krat bier onderop het winkelwagentje voorbij de kassa smokkelen, bijdragen tot het plegen van diefstallen op latere leeftijd van de zoon. Toch heeft onderzoek uitgewezen dat ouders, zelfs in zeer criminele milieus, zelden een daadwerkelijk antisociaal model bieden.
•
Een slechte echtelijke relatie: Niet de relatie zelf, maar de bijkomende gevolgen ervan kunnen een slechte invloed hebben op gedrag.
•
Emotionele moeilijkheden bij ouders: Niet de depressie zelf van (vaak) moeders, maar de gevolgen ervan zijn nadelig. Enerzijds kan dit een algemene desorganisatie en ontregeling van het gezin met zich meebrengen. Anderzijds bleek ook dat depressieve moeders, vanuit emotionele problemen, vaak verkeerde en dramatiserende beoordelingen gaven van het gedrag van hun kinderen.
•
De overbetrokken en al te tolerante moeder in combinatie met de opvoedkundig ‘afwezige’ vader: Naar aanleiding van een niet zo gelukkige echtelijke relatie vallen moeders vaak terug
38
op hun kinderen en vaders op de vriendenkring buitenshuis. Vooral de oudste zoon is dan moeders oogappel. Hij wordt als een prinsje behandeld en krijgt al van jongsaf veel krediet van zijn moeder.”Het is zo’n leuk, actief, lief baasje, helemaal tegenovergestelde van zijn papa”, kan men de moeder al horen zeggen. Van disciplinering in de vroege kindertijd is al snel niet veel sprake meer. Het wordt de jongetjes graag vergeven wanneer ze wat te ver gaan, thuis agressief en eisend worden, of als ze niet zo goed kunnen opschieten met vriendjes. Op deze wijze slagen veel kinderen erin, een vlotte gedragsgestoorde carrière te ontwikkelen. In de adolescentie, wanneer ze zich losmaken van het ouderlijk huis en meer tijd buitenshuis doorbrengen dan bij moeder, vindt deze laatste dit helemaal niet meer leuk. Het verzet tegen de negatieve evolutie komt evenwel te laat en loopt helemaal uit de hand. De adolescent wordt alsmaar bruter en zijn lichamelijke kracht is inmiddels verdrievoudigd. Hij is de baas in huis geworden en wil dit met alle middelen verdedigen. Moeder troost zichzelf desnoods nog met de gedachte dat ze altijd al had geweten dat haar zoon net als zijn vader zou worden.
1.3. Een gedragsmatige aanpak
1.3.1 Wat is een gedragsmatige aanpak?
Een gedragsmatige aanpak is een begeleiding gebaseerd op het leertheoretisch model. Deze aanpak steunt op de leerprincipes uit de operante en klassieke conditionering. De operante leertheorie legt uit hoe mensen gedrag leren. De basisgedachte is daarbij dat het gedrag bepaald wordt door datgene wat er direct aan voorafgaat en er direct op volgt. Men leert dus gedrag doordat er een bekrachtiging aan gekoppeld wordt. In de opvoeding hanteren we dat allemaal, door onze kinderen te prijzen als ze iets goed doen en te bestraffen als we willen dat gedrag ophoudt of niet meer voorkomt. Patterson ontdekte dat in gezinnen met kinderen met gedragsstoornissen de ouders niet adequaat reageren op ongewenst gedrag. Deze theorie heeft ons geleid naar de gedragstherapie, een kenmerk daarvan is het hanteren van beloningssystemen. Onder gedrag verstaan we gevoelens, cognitie, handelingen. Zodra interventies te maken hebben met “gedrag”, ben je als hulpverlener “gedragsmatig” aan het werken.
39
1.3.2 Waarom een gedragsmatige aanpak?
Ten eerste kies ik voor het zoeken van een gedragsmatige aanpak, omdat de moeilijkheden in verband staan met ‘gedrag’. Aangezien opvoedingsmoeilijkheden vaak een direct verband hebben met ongewenst gedrag van zowel de ouder als de tiener, zal het doel van de begeleiding vaak gedragsverandering zijn. Ouders kunnen qua gedrag bijgestuurd worden door het aanleren van de vijf ouderlijke vaardigheden. Het gedrag van tieners kun je bijsturen door te werken met belonen of straffen van gedrag. Ten tweede is een gedragsmatige aanpak geschikt bij kortdurende begeleiding. Bijgevolg is deze aanpak geschikt in de CLB-setting. Het gedrag kan onmiddellijk aangepakt worden, er is bijvoorbeeld geen uitgebreide analyse van het verleden nodig zoals bij de psychoanalyse. Ten derde is een gedragsmatige aanpak cumuleerbaar met systeemdenken, oplossingsgericht en contextueel denken. Volgens mij zijn concrete interventies bij opvoedingsmoeilijkheden nodig, het is niet voldoende om alleen te werken vanuit het systeem denken. “Verbindend” tussenkomen is aangewezen, maar verandert niets indien er niet concreet aan gedrag gewerkt wordt.
1.4. Gedragsmatige aanpak van opvoedingsmoeilijkheden bij ouders met tieners
De hieronder beschreven methodes bij een gedragsmatige aanpak zijn sterk gestructureerd. De praktijk van de begeleiding daarentegen verloopt helemaal niet gestructureerd. Een gedragsmatige aanpak kun je beschouwen als een onduidelijk afgelijnde manier van werken, verweven met tal van andere werkvormen. Niettegenstaande heb ik een poging gedaan om de methodieken pragmatisch in te delen. Ik beschrijf enkel de methodes die naar mijn mening interessant en bruikbaar zijn binnen het CLB. Dit betekent dat de methodieken passen binnen een kortdurende begeleiding door een maatschappelijk werker. In het praktisch gedeelte zal ik de verschillende soorten van gedragsmatige aanpakken evalueren op basis van praktijkervaring.
1.4.1 De veranderingscirkel bij het motivationeel interveniëren
Hulp bij opvoedingsmoeilijkheden is een complexe aangelegenheid. Het wordt nog complexer indien de cliënt niet gemotiveerd is deze hulp mee te ontvangen omdat hij er zich niet bewust
40
van is een probleem te hebben of ervan overtuigd is dat hij niet kan veranderen. Motivatie is onverbrekelijk verbonden met een proces van gedragsverandering. Een eerste stap in het begrijpen van motivatieprocessen is dus het beter leren verstaan van veranderingsprocessen. Twee Amerikaanse psychologen, Prochaska en Di Clemente, hebben de “stadia van het veranderingsmodel” ontwikkeld dat menselijke veranderingsprocessen verklaart en beschrijft. Gebaseerd op dit model zijn technieken ontwikkeld om dit veranderingsmodel te beïnvloeden.
Deze stadia beschreven ze in “de veranderingscirkel”:
Voorbeschouwing In dit stadium zijn mensen zich er niet van bewust dat ze een probleem hebben. Ze hebben daarom nog nooit gedacht over verandering. Als de persoon in de voorbeschouwing iets wil veranderen, is dat niet het eigen gedrag, maar het gedrag van anderen. Er zijn twee blokkades die de overgang naar een volgend stadium kunnen belemmeren: 1. Er is een tekort aan geïntegreerde en geaccepteerde kennis ten aanzien van de negatieve gevolgen van het probleemgedrag. Het verband naar de persoonlijke situatie wordt niet gelegd. 2. Het bewust zijn van het hebben van een probleem brengt een daling in het gevoel van eigenwaarde met zich mee. Mensen hebben een ingebouwd beschermingsmechanisme dat hen tegen een sterke daling van hun eigenwaarde beschermt.
Overpeinzing In dit stadium realiseert de persoon zich dat er mogelijke problemen zouden kunnen zijn. Hij begint te denken over mogelijke oplossingen, maar heeft nog geen besluit genomen om te veranderen. Er zijn drie belemmeringen in de overgang naar het volgende stadium: 1. een tekort over de bezorgdheid over de problemen 2. de angst dat de prettige aspecten zullen verdwijnen en dat er geen andere positieve in de plaats komen. 3. de angst dat men niet in staat is om te veranderen
Beslissing Dit is eigenlijk geen afzonderlijk stadium, maar een overgang van overpeinzing naar actieve verandering. In deze fase slaat de weegschaal dus door naar een kant. Ofwel neemt iemand het besluit om niet te veranderen. Dan verlaat de persoon de cirkel en 41
komt hij weer in de fase van de voorbeschouwing. Hij is er immers van overtuigd dat hij geen probleem heeft, terwijl anderen dat wel vinden. Ofwel neemt iemand het besluit om wel te veranderen. Het besluit nemen om te veranderen is nog geen verandering. De persoon kan jaren met het besluit rondlopen dat verandering noodzakelijk is, terwijl hij nooit een poging doet om ergens verandering in te krijgen. De grootste blokkade is hier om een gepaste veranderingsmethode te vinden die bij de persoon aansluit. Als de persoon ervaart dat er geen methode is die bij hem aansluit, zal hij nooit de stap naar actieve verandering kunnen zetten.
Actieve verandering In dit stadium wijzigen de mensen hun gedrag. Als er succes wordt geboekt, stijgt hun gevoel van eigenwaarde. De nieuwe successen geven terug een gevoel van zelfredzaamheid. De angst om niet in staat te zijn gedrag te veranderen, vermindert.
Stabilisatie De persoon probeert de verandering te stabiliseren. Hij probeert een terugval in het oude stadium te voorkomen. In dit stadium kan de persoon ook hulp zoeken omdat hij bang is voor een terugval. Als de angst voor een terugval verdwijnt en de persoon zich niet langer meer identificeert met zijn vroegere probleemgedrag, stapt hij uit de cirkel.
Terugval Een terugval is een hervallen in het oude gedrag. Het is niet zomaar ‘een slippertje’, maar een redelijk stabiel terugkeren naar oude problematische gewoontes. Bij terugval komt men terug in de fase van overpeinzing.
Betrokkenen kunnen deze stadia diverse malen doorlopen vooraleer ze een blijvende verandering kunnen bewerkstelligen. Er zijn ook tussentijdse uitgangen. In de beslissingsfase kan het zijn dat de persoon de cirkel verlaat en terug in de voorbeschouwingfase komt. In de stabilisatiefase kan de persoon uit de cirkel stappen.
Interventies in functie van de stadia Het is de taak van de hulpverlener om de cliënt te ondersteunen bij elke fase. Voor de hulpverlener is het essentieel om te kunnen duiden in welke fase van de veranderingscirkel de cliënt zich bevindt. Het is de fase die de interventies van de hulpverlener bepalen. Die 42
interventie is succesvol naargelang die gebeurt in de uitlok- , de informatie- , of onderhandelingsfase. In de voorbeschouwingfase heeft de cliënt vaak als natuurlijke bescherming voor zichzelf verdedigingsmechanismen en weerstanden opgebouwd. vb. Door het opvoedingsprobleem niet te onderkennen wordt de opvoeder niet geconfronteerd met een minderwaardig zelfbeeld. Vaak wordt dat minderwaardigheidsgevoel versterkt door uitspraken van de omgeving: “zou je het niet beter zo aanpakken” In de voorbeschouwingfase zal de hulpverlener zijn tussenkomsten vooral moeten richten op het versterken van het zelfbeeld van de cliënt door gebruik te maken van verbale en nonverbale luistertechnieken. Zodra de cliënt zich ervan bewust is dat hij wel de moeite waard is, is de stap om over zijn probleem na te denken en om zijn gedrag onder ogen te zien minder moeilijk.
1.4.2 Gedragsmatige aanpak vanuit “De vijf ouderlijke vaardigheden” van Patterson
In welke mate de ouderlijke vaardigheden een rol spelen bij opvoedingsmoeilijkheden, zal altijd ter discussie blijven staan. Wel zou ik stellen dat ouderlijk opvoedkundig gedrag een belangrijke mediërende factor is bij gedragsproblemen.
1 Ouderlijke betrokkenheid
Die ouderlijke vaardigheid heeft te maken met interesse voor de jongere en de verantwoordelijkheid om de opvoeding ervan daadwerkelijk op te nemen. Onvoorwaardelijke ondersteuning, positieve stimulering en vooral gezamenlijke tijdsbesteding zijn hierbij belangrijke onderdelen. Dit heeft een rechtstreeks effect op het gevoel van eigenwaarde van de jongere. Zeker fout is het idee dat eerst de houding tegenover de adolescent moet veranderen, voordat daadwerkelijk de andere ouderlijke vaardigheden aangeleerd kunnen worden. Als ouders ervaren op basis van hun inspanningen dat de adolescent in de goede richting evolueert, zullen ze zich erop betrappen dat ze hun kind meer zijn gaan waarderen.
Vb. Probeer per dag minstens 15 minuten per kind te besteden. Dit betekent niet de les opvragen.
43
2 Positieve bekrachtiging
Dat heeft te maken met het aanmoedigen en belonen van gewenst gedrag. Dit kan heel subtiel gebeuren. Sommige jongeren en ouders vinden dat belonen kunstmatig aanvoelt of overkomt. Volgens Jan Coppieters1 kan dat geen kwaad, kunstmatig of niet, het belonen mist zijn doel niet. De boodschap komt toch over. Belonen kan materieel, maar ook door een compliment. Het geeft een beter effect op het zelfbeeld van de jongere dan straffen. Tussentijdse beloningen hebben ook meer effect dan één grote eindbeloning. Het gedrag waarvoor je beloont hoeft niet perfect te zijn. Als het moeilijk is om iets te zien waarvoor je kunt belonen, kan je het gedrag in kleine onderdelen opsplitsen om de goede aspecten te onderkennen. In het begin leg je best de eisen minder hoog om faalervaringen te vermijden, later kunnen hogere verwachtingen gesteld worden. Belonen gebeurt voorwaardelijk, alleen en steeds bij gewenst gedrag.
vb. “Als je de hele dag niets laat rondslingeren, zonder dat ik iets moet zeggen, krijg je morgen een uur PC-tijd.”
3 Interpersoonlijke probleemoplossing
Die interpersoonlijke vaardigheid heeft te maken met de kwaliteiten van ouders om samen met de jongere problemen af te lijnen, te overleggen en uiteindelijk (liefst) gezamenlijk te beslissen én te evalueren. Onderhandel over problemen door elkaar eerst te beluisteren en dan een oplossing te zoeken. Doe dit op een rustig moment als je tijd hebt voor elkaar, zonder broers of zussen erbij. Laat eerst je tiener spreken en toon dat je wil horen waarom iets zo belangrijk voor hem is. Bewijs dat je begrijpt wat hij zegt. Laat je tiener helemaal uitspreken tot hij “opdroogt”. Pas daarna zeg je op een rustige manier jouw kant van de zaak. Als ouder sta je ook model voor positieve oplossingsmethodes want kinderen die vaak probleemgedrag vertonen, hebben meestal maar 2 oplossingsvormen: • 1
Vechten: brutaal taalgebruik, slaan, gooien…
Lezing “Superdaddy” in VTI Roeselare, Jan Coppieters, 23 februari 2006
44
•
Vluchten: weglopen, “ziek” worden, spijbelen, druggebruik…
Vb. Als de tiener zegt dat je hem toch niet zal begrijpen, niet defensief reageren, maar begrijpend blijven luisteren.
4 Discipline
Die vaardigheid heeft vooral te maken met het indijken van sociaal ongewenst gedrag. Het juist natrekken en benoemen van wat fout loopt, het negeren van minder belangrijke regelovertredingen en het daadwerkelijk gebruik van sancties of negatieve gevolgen na ongewenst of negatief gedrag vormen de ankerpunten van die ouderlijke vaardigheid. Grenzen stellen betekent:
A. Duidelijk laten horen en zien dat je het storende gedrag afkeurt •
Een duidelijke afkeurende reactie geven (verbaal)
•
Met je houding je boodschap ondersteunen: je manier van staan, kijken en spreken moeten ook die boodschap uitspreken nl. ik wil dat je stopt met dat vervelende gedrag
•
Consequent zijn: telkens als het kind/de jongere dit ongewenst gedrag stelt, dezelfde afkeurende reactie geven
•
Bij iedere afkeuring van ongewenst gedrag is het belangrijk dat het gewenste gedrag eveneens duidelijk benoemd en aangemoedigd wordt
vb. “Je mag niet op de PC vanavond, want je kamer is niet opgeruimd, dit was nochtans afgesproken. Morgen zorg je dat je vuile kleren in de wasmand liggen, je schone kleren netjes in je kleerkast en dat je prullenmand leeg is.”
B. De jongere zelf laten instaan voor de gevolgen van zijn gedrag •
Gedrag verandert onder invloed van de gevolgen: gedrag zal minder voorkomen als de gevolgen van dat gedrag vervelend zijn. Bij straffen is dit vaak duidelijk.
•
Als ouder kan je soms zelf een vervelend gevolg aan een gedrag koppelen (vb. vergoeding voor iets dat gebroken of beschadigd wordt of iets van zijn eigen spulletjes
45
laten afgeven; geknoei met voedsel of rommel zelf laten opruimen; bij diefstal laten “werken” om de schade te betalen…) •
Voorspelbaarheid is belangrijk! Waarschuwen of situaties op voorhand doornemen.
•
Je kan niet “niet straffen”: probleemgedrag moet aangewezen worden. Met straffen hebben we als doel dat probleemgedrag minder voorkomt of stopt. Dit werkt niet altijd omdat er soms andere factoren zijn die het storend gedrag in stand houden vb. het prestige van jongeren die iets durven in de ogen van leeftijdgenoten, het voordeel van stelen is soms groter dan het latere nadeel (straf)…
•
Het positieve gedrag moet steeds beloond worden: dit heeft meer effect en een blijvender effect dan straffen.
vb. naast de pot plassen: wacht desnoods tot je tiener thuiskomt zodat hij het zelf kan opruimen vb. de vuile was ligt niet op zijn plaats: laat je tiener voor één keer met vuile kleren naar school gaan, vraag desnoods aan de leraar dat hij een opmerking maakt over de vieze geur
Straffen Nadelen van straffen: •
Men leert geen nieuw gedrag (ook al stopt het storende gedrag)
•
Straffen zorgt voor een onaangename sfeer
•
Veel straffen vermindert het zelfwaardegevoel van de jongere
Wanneer en hoe straffen? •
Telkens na een overtreding (consequent zijn)
•
Onmiddellijk na een overtreding
•
Liefst met een niet-zware of milde straf:
•
de zwaarte van de straf heeft geen blijvend effect op gedrag
•
hoe zwaarder de straf, hoe vervelender de reactie van het kind/de jongere op de ouder
Time out
46
Aandacht krijgen van volwassenen is een heel sterke beloning/versterker. Vaak is er ook veel aandacht voor vervelend, storend of ongewenst gedrag. Dit ongewenst gedrag wordt op die manier soms beloond of versterkt, al bedoelen ouders of leerkrachten het niet zo. Afzonderen is een beter middel om storend gedrag te doen stoppen. Dit noemen we time out. •
Wat?Time out betekent dus het kind/de jongere in een aparte ruimte zetten.
•
Doel: er volgt geen aandacht/beloning meer op storend gedrag zodat/jongeren dit gedrag stoppen en tot rust komen.
•
Hoe aanbrengen? Best op voorhand aanbrengen “we hebben besloten enkele nieuwe afspraken te maken rond je onrustig gedrag. Telkens je onrustig wordt, zullen we zeggen in time out te gaan, naar die bepaalde plaats. Je doet dit onmiddellijk en er wordt niet gediscussieerd of geroepen. Doe je dit toch, dan wordt de tijd verlengd. Kom je zo aan…., dan volgt er een sanctie”. Dit wordt best aangebracht op een nietproblematisch moment.
•
Hoe lang? Kort. Time out mag niet als straf ervaren worden. Als de jongere nog niet rustig is, kan er altijd een 2de time out aan toegevoegd worden.
•
Hoe uitvoeren?De boodschap kort en bondig geven, anders krijgt de jongere opnieuw aandacht voor ongewenst gedrag.
•
Achteraf? Als de jongere terug rustig is, kan je het storende gedrag wel bespreken en het is ook heel belangrijk te benoemen wat je wel wenst.
•
Consequent zijn!
5 Overzicht houden
Die ouderlijke vaardigheid is vooral belangrijk bij adolescenten. Het gaat over het natrekken van wat de jongere doet wanneer die niet onmiddellijk aanwezig is. Wat, waar, met wie en misschien vooral tot wanneer zijn hier de cruciale aandachtspunten. De verleiding is groot om hier nonchalant in te zijn, zeker wanneer de jongere eerder al dwingend en antisociaal gedrag stelde. Vb. Als de ouders zelf niet thuis zijn, kunnen ze opbellen of iemand inschakelen om na te gaan wat de jongere uitspookt.
47
1.4.3 Gedragsmatige aanpak vanuit “Moeilijke adolescenten” van Jos Peeters
In het Vrij CLB Roeselare wordt nu al vaak gebruik gemaakt van het beloningsysteem van Jos Peeters. Het maakt onderdeel uit van de ouderlijke vaardigheid “positief bekrachtigen”. Dit beloningsysteem vertrekt van een soort contract dat afgesloten wordt tussen ouders en de jongere. Daarin staan overeenkomsten, ontstaan vanuit gezamenlijk overleg, die een beloning voor de jongere kunnen opleveren indien hij zich aan de afspraken houdt. Peeters noemt het contract een puntenkaart, waarbij de jongere punten kan verzamelen. De bedoeling is om dit systeem op een positieve wijze voor te stellen. De jongere kan er iets mee verdienen, de oudere hoeft niet telkens meer in discussie te gaan. De grenzen zijn voor beide heel duidelijk nu, als het contract ondubbelzinnig wordt opgesteld. Het voordeel voor de jongere is dat hij duidelijker ziet welk gedrag iets oplevert of welk niet. Ze ervaren iets te krijgen wat ze zelf verdiend hebben. Ouders worden gedwongen te letten op het daadwerkelijke optreden van het gewenste gedrag. Bij het bepalen van de beloning ga je zorgvuldig na wat de jongere precies leuk vindt. Voor veel ouders is het verrassend wat een jongere leuk vindt en wat niet. Ze zijn heel creatief in het vinden van beloners. Het is de voorkeurslijst van de jongere die telt. De beloners zijn redelijk en kunnen op korte termijn bereikt worden. De timing wordt vooraf vastgelegd. Ga na voor welke taken beloners uitgedeeld zullen worden. Gewenst gedrag in huis, uitvoering van huishoudelijke taken, goede studieprestaties, … . Het is belangrijk dat de taken op een concrete en positieve wijze geformuleerd worden. Vb. “broer niet pesten” is minder goed dan “op een prettige wijze samen zijn met je broer”. De opdrachten komen herhaaldelijk voor, dan kun je ze systematisch natrekken. Het gaat over observeerbaar gedrag. Studeren op de kamer is een voorbeeld van een moeilijk na te trekken gedrag. Op de kamer blijven of aan de schrijftafel zitten is eenvoudiger na te gaan. Verder wordt het gewenst gedrag concreet omschreven. Er kunnen gemakkelijke en moeilijke aandachtspunten opgenomen worden, waarbij de faalkans klein gehouden wordt. In overleg wordt dan het puntensysteem bepaald. Er wordt een drempel bepaald die bereikt moet worden om de betreffende dag ‘uitbetaald’ te worden. Bij voorkeur is die drempel laag, zodanig dat bij een lichte verbetering van het gedrag, het gebruikelijke zakgeldniveau overschreden wordt. (Er kunnen ook andere beloners gebruikt worden.) Herhaaldelijke bijsturingen van dit contract zijn nodig. Al doende ervaart men wat goed werkt; ook de ouderlijke eisen kunnen veranderen.
48
Dit beloningsysteem creëert een “rechttoe-rechtaan sfeer” die ten goede komt van de vorming van een contingente, voorspelbare en positief bekrachtigende leefomgeving.
1.4.4 Gedragsmatige aanpak vanuit de holistische theorie
De holistische theorie is de beschrijving van de samenhang van de verschillende probleemgebieden. Het is een onderdeel in het gedragstherapeutisch proces. De verschillende stappen daarbinnen zijn: gegevens verzamelen, hypothesen opstellen, voorspellingen doen, toetsen en evaluatie. Het is niet de bedoeling om nader op deze cyclus in te gaan, dat zou ik te nauw aansluiten bij het werkveld van een psychotherapeut. Wel beschouw ik de fase ‘hypothesen opstellen’ bruikbaar bij een gedragsmatige aanpak van opvoedingsmoeilijkheden. In die fase wordt een probleemsamenhang, “de holistische theorie” schematisch voorgesteld. Dit schema is geen waarheid, maar een hypothese. De verschillende klachten worden visueel voorgesteld en met pijlen aaneen gelinkt. De onderlinge causale relaties worden bepaald op basis van chronologie of het vermoeden van een causale relatie. De bedoeling is om de samenhang, de interactie te leren kennen tussen verschillende klachten. Nadien kan dan een selectie gebeuren van een bepaalde klacht. Daarvan worden dan de uitlokkende factoren bestudeerd om zo zicht te krijgen op het probleem. In de kijk op opvoedingsmoeilijkheden is gewoontegedrag belangrijker dan gedrag dat éénmalig gesteld wordt. Aanvankelijk stond ik zeer kritisch tegenover de holistische theorie. De samenhang belicht eenzijdig wat niet goed gaat in een gezin. Bij de begeleiding van opvoedingsmoeilijkheden is het nochtans cruciaal te vertrekken vanuit de kracht van het gezin. Wat goed loopt wordt besproken en versterkt. Bij nader inzicht ben ik ervan overtuigd dat de samenhang een meerwaarde kan hebben in de begeleiding. Belangrijk is dat er daarnaast aandacht is voor wat goed loopt. Het is ook één van de grondprincipes van gedragstherapie: gewenst gedrag dient meer aandacht te krijgen dan probleemgedrag. Tijdens de begeleiding kan deze samenhang in overleg opgesteld worden. Het visuele aspect van de holistische theorie, maakt dat opvoedingsmoeilijkheden plotseling duidelijk voorgesteld worden. Dit kan leiden tot inzicht.
49
1.4.5 Gedragsmatige aanpak vanuit “Tien manieren om je ouders te versieren”.
“Tien manieren om je ouders te versieren” is een boek van kinderpsychiater Pater Adriaenssens. Dit boek is gericht naar jongeren en is bedoeld om te leren succesvol onderhandelen met je ouders. Interessant in dit boek is dat nauw aangesloten wordt bij de leefwereld van de jongere. In zijn taal wordt aangetoond hoe hij voordeel kan bekomen door op een bepaalde manier om te gaan met ouders. Bijvoorbeeld worden uitdrukkingen gebruikt als “communicatiejoint” of “afwijking van de ouders”. Deze methode sluit nauw aan bij een gedragsmatige aanpak. Enerzijds omdat men vertrekt vanuit het belonende effect voor je jongere. Gedrag probeert men dus te beïnvloeden door beloning. Anderzijds omdat het boek effectief gericht is op gedrag, namelijk de communicatie met ouders. In de begeleiding van opvoedingsproblemen kan dit boek volgens mij heel bruikbaar zijn. Naast ouderbegeleiding of gezinsbegeleiding is dan individuele begeleiding van de jongere nodig. Daarin wordt vertrokken vanuit het perspectief van de jongere. Het zou verkeerd zijn om de begeleiding te plaatsen in een kader van beoogde gedragsverandering om de ouders tegemoet te komen. Zoals je ouders opvoedingstips kunt geven, kun je ook de jongere zien als iemand die zijn ouders kan “opvoeden” en tips kan gebruiken. Die tips kunnen aantrekkelijk voorgesteld worden als een middel om meer te bereiken bij de ouders. Letterlijk kun je voorstellen om eens een experiment met de ouders te doen. Deze formulering zou jongeren volgens mij echt aanspreken. Cru gesteld, kunnen zij de ouder die vaak meer als vijand dan als vriend gezien wordt, gemakkelijker als een ‘object’ zien waarmee je kunt experimenteren. Die communicatievaardigheden beschreven in het boek, kunnen ook in een rolspel geoefend worden.
Concreet kun je de onderstaande tips, of één daarvan meegeven om uit te proberen:
Strategie 1: Zet je ouders bij jou in de opvoedklas. Stop met tegen je ouders te zeggen dat er niet met hen te praten valt. Geef zelf het voorbeeld door eerst naar hen te luisteren, in plaats van meteen aan te vallen. Verwacht geen verandering van de ene dag op de andere: ouders zijn oud en roesten al een beetje.
Strategie 2: Verzwak je ouders door ze een roze bril op te zetten. De communicatiejoint: kies het goede moment om een moeilijk verzoek aan te kaarten. Dus 50
niet als ze vermoeid thuiskomen van hun werk of er gehaast naartoe moeten. Breng ze zelf wat in de sfeer.
Strategie 3: Laat zien dat je verantwoordelijk bent. Een woord dat jongeren niet graag horen, maar volwassenen zijn er dol op. Probeer je ouders ervan te overtuigen dat je echt wel weet waar je mee bezig bent, en dat je zelf de gevolgen zult dragen.
Strategie 4: Breng je besluit als een vraag en gebruik correcte taal. Geen enkele baas vindt het fijn als een werknemer hem met voldongen feiten om de oren slaat. Maar hij stelt het wel op prijs als werknemers initiatieven nemen en nieuwe ideeën bedenken.
Strategie 5: Kies voor jezelf: ik, het voorbeeldige voorbeeld. Kom voor je eigen ideeën en je eigen mening uit, in plaats van de anderen de les te lezen omdat jij meent te weten wat zij over jou denken. Ouders waarderen een kind dat assertief is. Ze denken dat dit het resultaat is van hun schitterende opvoeding.
Strategie 6: Je vraagt niets voor jezelf: het is voor je toekomst! Zeg niet meer: “Ik leef nu, wat kan later mij schelen!” Haal af en toe het magische begrip ‘mijn toekomst’ boven. Ouders zijn daar gevoelig voor: ze lijden immers aan de ‘toekomstziekte’.
Strategie 7: Schakel een diplomaat in. Een communicatiestoornis die je niet kunt oplossen? Schakel iemand anders in: je andere ouder, je broer of zus.
Strategie 8: Beloon je ouders (en jezelf). Kinderen leren het meest in een positieve sfeer. Dat is ook zo voor je ouders. Bedank ze wat vaker.
Strategie 9: Maak je eigen straf.
51
Niet te begrijpen dat jongeren er bijna nooit zelf opkomen: geef je fout meteen toe, begin er als eerste over en stel je eigen straf voor. Dit maakt ouders milder en bovendien vermijd je de gevreesde straf die je echt erg vindt.
Strategie 10: Geef toe… en win (altijd)! Ouders gaan ervan uit dat de communicatie met hun tiener moeilijk zal verlopen. Ze zetten zich van tevoren al schrap. Het verrast hen totaal als je hen gelijk geeft. Wat niet wil zeggen dat je het moet opgeven. Houd het onderwerp warm door er af en toe nog eens over te beginnen. Op een dag geven ze jou gelijk en mag je toch naar dat popconcert!
52
DEEL 2: Gedragsmatige aanpak van opvoedingsmoeilijkheden in de CLB-praktijk
2.1 Praktijkvoorbeelden van opvoedingsmoeilijkheden
Hieronder beschrijf ik 5 praktijkvoorbeelden van op mijn stage waarbij opvoedingsmoeilijkheden een grote rol speelden. Omwille van deontologische redenen heb ik fictieve namen gebruikt. In casus 1, was ikzelf de hulpverlener, bij de andere praktijkvoorbeelden was ik observator.
2.1.1 Casus 1: Tom en moeder
Bij deze casus heb ik zelfstandig de begeleiding gedaan, met behulp van overleg en een drietal keer observatie van mijn stagebegeleidster. In totaal waren er 8 begeleidingsgesprekken (waarvan twee intakegesprekken) en twee telefoongesprekken. In de loop van de begeleiding benoemen beide partijen dat de sfeer thuis iets rustiger is geworden, de opvoedingsmoeilijkheden lijken voorlopig onder controle. Opvallend in deze casus is dat er eerst individuele begeleiding van de jongere was op vraag van de moeder. Ik vond het een moeilijke opdracht om gedragsverandering te bekomen door enkel te werken met één partij. Vanuit mijn opleiding weet ik dat een relatieprobleem tussen mensen beter aan te pakken is, als met beide partijen gewerkt wordt. Dit vanuit de overtuiging dat het probleem in de relatie ligt en niet in de persoon. Als we de klachten beschouwen als een opvoedingsmoeilijkheden, moet eigenlijk in de eerste plaats zelfs met de ouders gewerkt worden. Als antwoord op de vraag van moeder heb ik toch een begeleiding met de zoon opgestart, hoewel ik niet geloofde in die aanpak. Na enkele gesprekken besloot ik om moeder in de begeleiding te betrekken. Eerst had ik een gesprek met haar alleen. Enerzijds was dit nodig om de begeleiding te evalueren. Anderzijds vond ik het tijd om voor te stellen met een gedragskaart te werken. Daarna volgde een gesprek met beide partijen, in aanwezigheid van mezelf en mijn stagesupervisor. Moeder kon zich niet echt vinden in een beloningsysteem. Het studiegedrag van haar zoon is het grootste hekelpunt. Bij nadere bevraging van dit studiegedrag besloten we in overleg om een begeleiding ‘leren leren’ op te starten.
53
KLACHT
moeder
tom is liever lui dan moe, agressief (gebruikt fysiek geweld), inzet voor school ontbreekt, grof taalgebruik, maakt zich zorgen over zijn alcoholgebruik
Jongere (15 jaar) HULPVRAAG
moeder zaagt te veel, is streng en ouderwets moeder wil dat CLB eens praat met zoon, zij wil vooral dat hij zich meer inzet voor school
MOGELIJKE OORZAKEN
puberteit psychopathologie bij de moeder verwenning ouders niet op één lijn
OUDERLIJKE VAARDIGHEDEN
stelt veel grenzen, stimuleert te weinig de zelfstandigheid van Tom, sanctioneert niet, geeft eerst beloning en verwacht dan gewenst gedrag
GEDRAGSMATIGE AANPAK
Aanpak vanuit “de veranderingscirkel” aanpak vanuit ’10 manieren om je ouders te versieren’ aanpak vanuit “ouderlijke vaardigheden” studiemethodebegeleiding
OPMERKINGEN
Éénmaal ontdekt dat Tom automutileert
2.1.2 Casus 2: An en ouders Deze casus heb ik geobserveerd. De begeleiding met behulp van een gedragskaart is succesvol verlopen.
KLACHT
ouders
Grote mond, liegt, houdt zich niet aan afspraken, negatieve invloed vriendin, wegvluchten en urenlang niet willen
54
binnenkomen, hysterisch bij afpakken gsm: greep naar pillen, een mes (ouders politie opgebeld)
Jongere (14 jaar)
mama achterdochtig, uit onterechte beschuldigingen (‘je rookt, je zit op café’), nooit meer goede momenten waarbij ze goed kan praten met moeder zoals vroeger
HULPVRAAG
Vragen hulp bij de aanpak van An
MOGELIJKE OORZAKEN
puberteit
OUDERLIJKE VAARDIGHEDEN
zien alleen negatieve, kunnen niet meer belonen
GEDRAGSMATIGE AANPAK
gedragskaart
OPMERKINGEN
Ouders communiceren goed met elkaar, steunen elkaar en zitten op één lijn in de opvoeding, dit is een beschermende factor
2.1.3 Casus 3: Inge en ouders Begeleiding bij deze opvoedingsmoeilijkheden waren niet aangewezen. Aangezien de onderliggende oorzaak van deze moeilijkheden een relatieprobleem is, werd doorverwezen naar het CAW (Centrum voor Algemeen Welzijnswerk).
KLACHT
ouders
moeder: Inge is opstandig, luistert niet Vader: (geen klacht) ‘Ik was ook zo op die leeftijd, dat komt wel goed’
Jongere (14 jaar) HULPVRAAG
moeder zaagt te veel Wat moet er gebeuren zodat mijn dochter minder opstandig is?
MOGELIJKE OORZAKEN
- relatieproblemen: geen communicatie
55
tussen de ouders, niet op één lijn - puberteit OUDERLIJKE VAARDIGHEDEN
Vader: toegeeflijk, beloont onvoorwaardelijk (geeft een tweede gsm, geeft 500 euro mee om te gaan winkelen) moeder: stelt grenzen, maar sanctioneert niet
GEDRAGSMATIGE AANPAK
Geen: doorverwijzing met de boodschap dat de er alleen kan gewerkt worden aan problemen als de ouder eerst op één lijn zitten met de opvoeding (wel nagedacht vanuit holistische theorie)
OPMERKINGEN
2.1.4 Casus 4: Sofie en moeder Deze opvoedingsmoeilijkheden werden begeleid aan de hand van een gedragskaart. De begeleiding werd succesvol beëindigd, de klachten waren verminderd.
KLACHT
moeder
maakt zich zorgen over het gedrag van Sofie: tegendraads, onbeleefd, weigeren klusjes op te knappen negatieve invloed van vriendin
Jongere (13 jaar)
mama is altijd boos, twijfelt of mama haar graag ziet ( bij harde ruzies spreekt mama soms over een pleeggezin)
HULPVRAAG
vraagt haar te volgen op school
MOGELIJKE OORZAKEN
- bij jongere: hyperactief, concentratiestoornissen, vermoedelijk seksueel misbruik in het verleden, puberteit - bij moeder: projecteert eigen problematiek (o.a. scheiding) op de jongere
56
- bij context: vermoedelijk seksueel misbruik OUDERLIJKE VAARDIGHEDEN
geeft wel grenzen aan, maar die zijn weinig concreet, koppelt geen gevolgen aan grensovertredingen, reageert kwaad ipv sanctionerend, beloont weinig
GEDRAGSMATIGE AANPAK
- gedragskaart - setting: individuele intake, begeleiding ouder en kind samen
OPMERKINGEN
Sofie automutileert mijn rol: observatie na begeleiding: doorverwijzing naar dienst opvoedingsondersteuning
2.1.5 Casus 5: Sandrine en moeder
De begeleiding in deze casus verliep heel moeilijk. Moeder vertoont weerstand tegen elke vorm van begeleiding. Zij lijkt enkel een luisterend oor te zoeken voor het herhaaldelijk uiten van haar klachten. Bijgevolg zijn de klachten nog steeds dezelfde. Vermoedelijk heeft de moeder eerst zelf hulp nodig, wegens psychopathologie bij haar. Aangezien een doorverwijzing voor haarzelf onbespreekbaar is, werd toch een begeleiding opgezet. De begeleiding lijkt zinloos en wordt hoogstwaarschijnlijk binnenkort afgerond.
KLACHT
moeder
gedrag dochter: controleert alle financiële handelingen, opvliegend, verwijtend, arrogant, eisend op vlak van uitgaan, kledij laten rondslingeren, maakt dingen opzettelijk kapot (PC, wasmachine), slaat met deuren, winkeldiefstal
Jongere (15 jaar)
mag niets, moeder is altijd boos, neemt mijn verwijten letterlijk op als het niet zo bedoeld is
HULPVRAAG
tik mijn dochter op de vingers, zeg haar dat
57
ze naar haar moeder moet luisteren MOGELIJKE OORZAKEN
bij kind: opvliegend van aard, puberteit bij moeder: eigen problematiek projecteren op de dochter, weerstand als er oplossingsgericht gewerkt wordt bij context: verliesverwerking overleden vader
OUDERLIJKE VAARDIGHEDEN
stelt grenzen, reageert boos ipv sanctionerend, beloont niet, wisselende positieve betrokkenheid, houdt wel toezicht, beloont ongewenst gedrag (hulp in huishouden vraagt mama al lang niet meer omdat ze altijd een boze reactie krijgt)
GEDRAGSMATIGE AANPAK
- gedragskaart - holistische theorie - aanpak vanuit “tien manieren om je ouders te versieren” - aanpak vanuit “ouderlijke vaardigheden”
OPMERKINGEN
- lange klachtengeschiedenis - moeder zeer aanklampend en klagend, zoekt vooral steun? - op school stelt Sandrine geen problemen
2.1.6 Bevindingen
Bij de vergelijking van de vijf casussen die ik heb meegemaakt op stage heb ik enkele bevindingen:
KLACHT De klachten zijn in elke casus zowat dezelfde. De jongeren zijn ongehoorzaam, doen niet wat ouders verwachten en stellen dwingend gedrag. Volgens de tieners zijn de ouders op hun beurt dan weer meestal boos of ze ‘zagen’ teveel. Dit komt overeen met de theorie van de coërcieve cirkel van Patterson (zie hoofdstuk 1.1.3.1.A): “door onaangenaam en irriterend te 58
reageren iets proberen af te dwingen van andere”. Dit gedrag geldt eigenlijk voor beide partijen. Zowel de ouders als hun tieners stellen onaangenaam gedrag tegenover elkaar. Persoonlijk heb ik ervaren dat het een hele taak is om beide partijen hun eigen aandeel te laten zien. Vaak zien zij enkel het onaangename gedrag van de ander. Ze zien niet de negatieve spiraal van interactie. Vooral ouders hebben het moeilijk hun eigen aandeel te zien.
HULPVRAAG Bij de ondersteuning van opvoedingsmoeilijkheden, heb ik een knelpunt ondervonden bij de hulpvraag. In vier casussen was de hulpvraag geen ‘opvoedingsvraag’, waarbij je eenvoudig advies kunt geven. Zelf weet je dan tips die de ouder zouden kunnen helpen, om het gedrag van de tiener te corrigeren. Ongevraagd advies geven is een valkuil voor de hulpverlener. Dit advies heeft dan geen nut en veroorzaakt weerstand bij de cliënt, aangezien dit geen antwoord is op zijn vraag. Zelfs als de ouder wel advies vraagt, heb ik ondervonden dat de ouder het moeilijk heeft dit advies te aanvaarden, op te volgen, juist te interpreteren. Dit bevestigt wat in “1.4.1 De veranderingscirkel bij het motivationeel interveniëren geschreven staat”: ”In de voorbeschouwingfase heeft de cliënt vaak als natuurlijke bescherming voor zichzelf verdedigingsmechanismen en weerstanden opgebouwd. Door het opvoedingsprobleem niet te onderkennen wordt de opvoeder niet geconfronteerd met een minderwaardig zelfbeeld.” Bijgevolg zal de gedragsmatige aanpak vanuit de veranderingscirkel ook een grote rol spelen bij het creëren van een werkbare hulpvraag of het probleembewustzijn. De aard van de hulpvraag is volgens mij een van de moeilijkheden bij hulp bij opvoedingsmoeilijkheden.
MOGELIJKE OORZAKEN In drie van de vijf begeleidingen was enkel de jongere en de moeder betrokken. In een eerste situatie is de vader gestorven, in de tweede situatie is er geen contact meer met de vader. In een derde situatie zijn de ouders gescheiden en woont de jongere hoofdzakelijk bij de moeder. Hierbij heb ik ervaren dat de moeilijkheid bij het opvoeden vaak in verband stond met de afwezigheid van de partner. In casus 1 zitten de gescheiden ouders niet op eenzelfde lijn qua opvoeding, daarbij komt dat de moeder het gemis van een partner projecteert op haar enig kind. In casus 4 is de vader helemaal afwezig. Hier lijkt de moeder ook haar gemis te projecteren op haar enige kind. 59
In casus 5 is de vader gestorven. Moeder is niet sterk genoeg om het gezag alleen te handhaven. In twee situaties gaat het dus over één ouder en één kind die samenleven. Dit is volgens mij een risicovolle situatie. Twee mensen die dicht opeen leven, hebben slechts elkaar om thuis mee te communiceren. Vaak kun je een vorm van parentificatie vaststellen. De ouder schrijft dan bepaalde zaken toe aan het kind, die eigenlijk bedoeld zijn voor een partner. Vb. het kind grotendeels betrekken bij de financiën. Het kind neemt dan bepaalde taken op bedoeld voor een andere ouder. Vb. luisteren naar alle problemen van de moeder. Daarnaast is het moeilijker om de ouderlijke vaardigheden alleen ‘uit te oefenen’, dan met twee. Met twee sta je bijvoorbeeld sterker om grenzen te bewaken. Ten slotte is een enig kind een factor die het risico op verwenning verhoogt. (zie hoofdstuk 1.1.3.1)
OUDERLIJKE VAARDIGHEDEN Bij de vergelijking van de ouderlijke vaardigheden, stel ik vast dat er grote gelijkenissen zijn. Vaak geven de ouders wel grenzen aan, maar koppelen geen sanctionering eraan vast. Ouders reageren op de overtreding met kwaad zijn of ‘zagen’. Ze zien minder goed wat wel nog goed loopt. Belonen doen ze vaak niet meer, de tiener heeft dit met zijn gedrag niet verdiend. De grenzen zijn vaak ook niet duidelijk voor de tiener.
GEDRAGSMATIGE AANPAK Bij de vergelijking van de gedragsmatige aanpak zie ik heel wat verschillen. In casus 4 werd alleen de gedragskaart gebruikt. In casus 1 daarentegen werden meerdere methodieken gebruikt. Het gebruik van de gedragskaart maakte een groot deel uit van de begeleidingen. Opmerking: In de praktijk lopen de verschillende soorten methodieken voor een gedragsmatige aanpak door elkaar. Toch vond ik het duidelijker om wat structuur te krijgen in die methodieken. Die structuur doet de waarheid mogelijks wat onrecht aan.
OPMERKINGEN In casus 1 en 4 is er sprake van automutilatie bij de jongere. Eerder in hoofdstuk 1.2.2.2.2 staat beschreven dat agressie veroorzaakt door een lage frustratietolerantie typisch gedrag is voor een verwende puber. Die agressie kan ook tegen zichzelf gericht zijn vb. automutilatie. Dit betekent dat deze jongeren mogelijks ‘verwend’ zijn. 60
2.2 De veranderingscirkel bij het motivationeel interveniëren
Deze methode, aangewezen bij een beperkt probleembewustzijn, heb ik toegepast in casus 1. De hulpvraag kwam enkel van de moeder. Haar zoon sprak ik aan op haar vraag, oorspronkelijk was dus helemaal geen hulpvraag bij de zoon, dus was er ook geen motivatie tot gedragsverandering. Bij de aanvang van de begeleiding stond ik uitgebreid stil bij zijn klachten. Als klachten kunnen omgebogen worden tot een probleem, kan er een mogelijke oplossing gevonden worden. In deze fase heb ik oplossingsgericht stil gestaan bij gedrag. Met behulp van gerichte vragen deed ik Tom nadenken over de oorzaken en gevolgen van zijn gedrag en dat van zijn moeder. Ik peilde naar de ‘hulpbronnen’ die hij nu al toepast en ik stelde de vraag of er iets was dat hij wou veranderen:
“Tom krijgt de vraag wat hij zelf graag veranderd zou zien: Hij wil vooral dat zijn moeder minder ‘zaagt’. Nu probeert hij daarmee om te gaan door haar te negeren, maar dit werkt soms averechts. Verder in het gesprek wordt duidelijk dat hij “het gezaag” niet altijd negeert, maar ook vaak een woordenstrijd aangaat met haar om gelijk te krijgen. Als ik vraag hoe het gezaag zou kunnen verminderd worden, zegt hij: “alleen door goede punten te halen op het einde van het jaar.” Als ik vraag hoe het gezaag kan verminderen op korte termijn, zegt hij: “door haar niet meer te zien.” Als ik verder vraag brengt hij aan dat het zou helpen altijd braaf te zijn, maar dat ziet hij niet haalbaar. Elke dag 2 uur leren zou ook helpen, denkt hij. Moeder wil dat hij elke dag 2 uur leert, maar dat vindt hij teveel. Soms leert hij een uur of anderhalf uur. Hij vindt dat genoeg, want hij vindt van zichzelf dat hij vlug kan studeren.”
Tom klaagde vooral over het ‘zagen’ van moeder. Daaruit vertrok ik om een hulpvraag te creëren en na te denken over gedragsverandering. In dit gesprek bedacht Tom enkele mogelijkheden waardoor moeder minder zou ‘zagen’, maar hij nam nog geen besluit om te veranderen. Geleidelijk aan bracht ik hem van in de fase van de ‘voorbeschouwing’ tot in de fase van de ‘overpeinzing’. Na overleg met de psychologe in het CLB stelde ik vast dat er een aantal valkuilen voor mij waren. Het viel haar op dat ik te vlug wou gaan in de begeleiding en teveel stuurde. 61
Na het laatste gesprek was ik zelfs wat pessimistisch. Ik geloofde niet dat de gesprekken iets opleverden. Het is dan ook heel moeilijk om het effect te zien of te meten van een begeleiding. Achteraf merk ik nu wel dat er één en ander veranderd is in het denken en doen van de cliënt. Volgens de psychologe nam ik beter kleine stapjes waarin ik de oplossingen van Tom laat komen. Daarbij is het belangrijk om oplossingsgerichte vragen te stellen en heel veel positief te bekrachtigen. Toen ik vertelde dat Tom al meer studeert dan voor de intake en moeder in zijn ogen nog steeds evenveel ‘zaagt’ over zijn studiegedrag, vond de psychologe het nodig om moeder erbij te betrekken. Het zou interessant te zijn om met haar te werken rond de vaardigheid belonen. Moeders die veel zagen hebben meestal geen discipline genoeg, zijn te weinig kordaat en bakenen de grenzen niet goed af. Verder kreeg ik bij dit overleg de volgende tips mee: •
concretiseren: Wat maakt dat je in colére schiet? Wanneer wordt je kwaad, gebeurt dit veel? Wanneer was de laatste keer Als ik het goed verbegrijp … als jij dat veranderd en zij ook dat, dan zou …”
•
oplossingsgericht gedrag veranderen: Hoe zou je dat kunnen doen, meer leren? Denk je dat dat gaat lukken? Hoe zou je dat kunnen doen lukken? Hoe ga je dat aan boord leggen dat dat lukt? Wat zou er kunnen helpen? Wat denk je daarvan? vb. “Dus in theorie weten we dat als je meer leert, moeder minder zal zagen, zou er echt niets zijn wat maakt dat je meer zou leren? Als je zakgeld zou gekoppeld zijn aan…?”
•
Ideeën positief bekrachtigen: “ Dat is een goed idee, dat ga ik opschrijven
62
2u is dat niet te veel? Wat denk je van 1 uur? Als iets niet goed gelukt is: de positieve elementen eruit halen vb. “echt wel goed dat je dat geprobeerd hebt.”
Vooraleer de moeder weer betrokken werd in de begeleiding, was nog eerst een gesprek met Tom gepland. Voor dit gesprek had ik gepland om de tips te gebruiken van de psychologe. Dit bleek uiteindelijk niet echt nodig. Hij had nagedacht over een oplossing en was volgens de theorie van de “veranderingscirkel” volop in de overpeinzingfase:
“Als ik vraag of hij al heeft nagedacht over wat hij zou kunnen doen omdat zijn moeder minder zou zagen, zegt hij nagedacht te hebben over alleen gaan wonen op de bovenverdieping van hun huis. De PC moet van moeder wel beneden blijven staan. Die voorwaarde lijkt hij te aanvaarden, hij doet er niet opstandig over. Hij zegt nood te hebben aan privacy. Moeder was daar eerst niet mee akkoord, maar lijkt nu halvelings akkoord te zijn.”
Ik was aangenaam verrast door deze wending. Toen ik na een tijd merkte dat er discussie bleef bestaan over het studiegedrag van Tom, besliste ik een voorstel te doen. Ik stelde voor om een studieplanning op te maken waarop de uren vermeld staan dat Tom van plan is te discussiëren. Dit stelde ik voor als middel om moeder minder te doen zagen. Als de planning thuis wordt opgehangen, kan moeder zien wanneer Tom moet studeren. Op voorwaarde dan Tom zich aan zijn planning houdt, kan er dan geen discussie meer mogelijk zijn op vrije momenten. Dit vond Tom een goed idee.
Vb. studieschema
2.3 Gedragsmatige aanpak vanuit “De vijf ouderlijke vaardigheden” van Patterson
Bij elke begeleiding kun je de vaardigheden in het achterhoofd houden. In geen enkele casus kon ten volle gebruik gemaakt worden van die aanpak. Als ouders concrete vragen hebben over de aanpak van hun tiener, kun je de tips overbrengen vanuit die ouderlijke vaardigheden. In deze praktijkvoorbeelden was er nooit een expliciete vraag naar. De vraag is of je die vaardigheden dan toch moet proberen over te brengen. Eerst was ik van mening dat je via een 63
omweg kunt komen tot die tips. Nadat ik eenmaal in casus 1 dit probeerde, voelde ik aan dat daar geen oor naar was. Misschien is het mogelijk om deze vaardigheden toch over te brengen op een bepaalde manier waarop geen weerstand komt. Dit vraagt waarschijnlijk heel veel deskundigheid en ervaring. Wel is het mogelijk om de ouder zijn aanpak in vraag te doen stellen. Je kunt bijvoorbeeld peilen naar de reactie op ongewenst gedrag van de tiener. Daarna kun je vragen of die aanpak succesvol bleek. In casus 1 vertelde moeder dat zij Tom tweemaal na elkaar mocht uitgaan, maar dat hij de dag nadien weer ongehoorzaam was. Daaruit concludeerde zij dat belonen niet helpt. Toen ik probeerde uit te leggen dat beloning het beste volgt na gewenst gedrag, ging zij in de verdediging. Deze reactie vind ik heel begrijpelijk. Een ouder kent zijn kind het beste en een ander heeft niet het recht om ongevraagd kritiek te hebben op zijn aanpak. Mijn ervaring van in casus 1 toont dus aan dat de gedragsmatige aanpak vanuit “de vijf ouderlijke vaardigheden” een complexe aangelegenheid is. Die theorie helpt de hulpverlener om te zien welke vaardigheden minder goed zijn, maar de weg naar de ouder is veel moeilijker.
2.4 Gedragsmatige aanpak vanuit “Moeilijke adolescenten” van Jos Peeters
De voorwaarde om te werken met een gedragskaart, is dat beide partijen gemotiveerd zijn om te veranderen. Het gebruik van een gedragskaart is aangewezen als er discussies zijn binnen het gezin over concrete regels. Bij 3 casussen werd beslist om een gedragskaart in te lassen. Bij twee daarvan kunnen we spreken van een geslaagde aanpak; de klachten waren na een tijd verminderd. Bij casus 2 was veel discussie omtrent de regels die de tiener diende te respecteren. Vooral sociaal wenselijk gedrag was een moeilijk punt. Het was nodig om te onderhandelen over de regels. Bij beide partijen werd bekeken wat zij haalbaar zagen. Tijdens de begeleiding kwamen zij tot dit contract met een gedragskaart:
za zo ma di wo do vr An hanteert net taalgebruik An is beleefd An is eerlijk 64
An aanvaardt “neen” zonder kwaad te worden An komt na school meteen naar huis An begint meteen aan haar schoolwerk Msn blijft beperkt van 20u tot 20.30u - Elk punt wordt dagelijks geëvalueerd →goed verlopen betekent “ok”, niet goed verlopen=blanco - Als An 40 op 49 haalt, verdient zij 4 euro Als An 35 op 49 haalt, verdient zij 2 euro - Na vier weken krijgt An de som van wat ze wekelijks verdiend heeft
Opmerking: nadien werden bijkomende regels ingelast: “opblijven na 23.30 wordt vooraf besproken” en “An brengt de gevraagde karweitjes in orde”.
In casus 4 werd eveneens succesvol gewerkt met de gedragskaart. In week 1 behaalde Sofie veel punten. Maar aangezien zij op donderdag ongevraagd op ‘msn zat’, verloor zij haar te verdienen uur op zondag. Dit was de ingevulde gedragskaart na één week:
ma di wo do vr za zo Sofie houdt haar kamer netjes
ok ok ok ok ok
Sofie houdt haar danskamer netjes Sofie helpt bij de afwas
ok ok ok ok
ok ok ok ok ok ok ok
Sofie brengt gevraagde klusjes in orde ok Sofie houdt zich aan afspraken
ok
ok ok ok ok ok ok ok ok
ok ok
zoals ze gemaakt zijn 10
18
Maandag tot woensdag 10 op 15 = 1u Msn op woensdag 19u tot 20u Donderdag tot zondag 15 op 20 = 1u msn op zondag 19u tot20u
65
In week 2 behaalde Sofie terug een ‘15 op 15 en een ‘15 op 20’. Zij behaalde het minst punten bij de regel ‘kamer netjes houden’. Gelukkig was het nu niet nodig dat moeder de hele tijd boos was daarom. Het werd voor beide duidelijk dat Sofie op andere vlakken wel erin slaagde om het goed te doen.
In casus 5 werd ook gestart met een gedragskaart. Die begeleiding loopt momenteel nog. Het resultaat ervan voorspelt niet veel goeds. Sandrine toonde veel bereidheid om haar aan te passen. Voor moeder was het heel moeilijk om een beloning toe te staan, zij vertoonde dan ook veel weerstand. Aangezien het belangrijk is dat beide partijen gemotiveerd zijn tot verandering, heeft de methode hier weinig slaagkans.
2.5 Gedragsmatige aanpak vanuit de holistische theorie
Deze aanpak werd gebruikt om inzicht te geven aan de cliënt over de interactie in zijn gezin. Volgens mij kan het uitwerken van een probleemsamenhang nuttig zijn om het eigen aandeel te leren zien in de negatieve spiraal van interactie in het gezin. (zoals beschreven bij ‘klachten’ in hoofdstuk 2.1.6) De holistische theorie heb ik gebruikt bij casus 3 en 5. Deze theorie heb ik niet in overleg met de cliënt visueel voorgesteld , zoals het de oorspronkelijke bedoeling is. Wel heb ik voor mezelf een hypothetische samenhang van de problemen gevisualiseerd. Toen ik de holistische theorie uitwerkte voor casus 3 werd duidelijk dat een verschil in aanpak van de ouders een belangrijke rol speelt bij de opvoedingsmoeilijkheden:
66
Bij het opstellen van de holistische theorie voor casus 5 werd duidelijk dat er sprake is van een vicieuze cirkel, die moeilijk te doorbreken is:
Biologisch gegeven: opvliegend van aard
Sandrine doet geen inspanning Is opvliegend
Veel dingen mogen niet
Flapt dingen eruit die niet juist zijn
Moeder blijf doorhameren Op de ruzies die voorbij zijn
Is gekwetst teleurgesteld
Moeder kwaad
Sandrine weigert dingen te doen
Moeder negeert Sandrine
Moeder zegt zelden dat ik iets goed doe
Door deze schema’s kan je als hulpverlener meer zich krijgen op de problemen. Deze voorstelling kan je dan in je achterhoofd houden tijdens een begeleidingsgesprek. In overleg beslisten we om de probleemsamenhang niet te tonen aan de cliënt, maar eventueel tijdens het gesprek op te maken. Dit is uiteindelijk niet gebeurd. Op het moment zelf bleek geen behoefte te zijn bij de CLB-medewerker om dit schema op te stellen. Ik vind het zeer deskundig om voldoende voorbereidingen te doen voor een gesprek, maar tegelijkertijd aan te voelen tijdens het gesprek dat je kunt afwijken van die voorbereidingen. Het aanbod van de hulpverlener moet in de eerste plaats afgestemd zijn op de vraag van de cliënt. Hoewel het schema dus niet letterlijk gebruikt werd tijdens de begeleiding, vond ik het schema wel nuttig. De hulpverlener kan beter ‘helpen’ als hij zelf zicht heeft op de probleemsamenhang.
2.6 Gedragsmatige aanpak vanuit “Tien manieren om je ouders te versieren”.
In casus 5 was de aanpak tijdens een individueel gesprek met Sandrine, geïnspireerd op dit boek. Bij het meisje was geen hulpvraag aanwezig, zij vertoonde weerstand om te praten. 67
Toen zij merkte dat de hulpverlener de problemen bekeek vanuit haar perspectief, stelde zij zich wat meer open. Op het moment dat de hulpverlener voorstelde om eens een experiment te doen met haar moeder, kon je haar zien dromen en nadenken. Ze leek nieuwsgierig naar deze aanpak. Vanuit haar klacht dat zij weinig mag uit gaan, werd voorgesteld om eens een week supervriendelijk te zijn (in de mate van het mogelijke). Daarbij moest zij afwachten of het gedrag van moeder ook wat vriendelijker werd. Misschien zou zij dan wel de toestemming krijgen om naar een bepaalde fuif te gaan. Achteraf gezien bleek dit niet te werken. Ik heb niet echt zicht op de oorzaak daarvan. Vermoedelijk reageert moeder niet op een positieve gedragsverandering, waardoor Sandrine ontmoedigd is om nog haar best te doen. Ook moeder is ontmoedigd om nog het goede te kunnen zien.
2.7 Besluit De verschillende soorten gedragsmatige aanpak hierboven, hebben volgens mij allemaal hun waarde bewezen. Meestal zal de gekozen aanpak een geïntegreerd geheel zijn van bovenvernoemde methodieken. Essentieel is de gedragsmatige aanpak vanuit “de veranderingscirkel” om het veranderingsproces te bewerkstelligen. De “vijf ouderlijke vaardigheden” vormen de basiskennis van het ouderlijk handelen. Die vaardigheden zijn bruikbaar bij de taxatie van het probleem of bij het geven van advies bij opvoedingsvragen. Vanuit die vaardigheden, reikt Jos Peeters een beloningsysteem aan. Deze aanpak is het meest concreet van de methodieken die ik besproken heb. Op voorwaarde dat de motivatie er is om met dit systeem te starten, heeft dit volgens mijn ervaring een grote slaagkans. De holistische theorie is volgens mij een belangrijk instrument om zelf inzicht te krijgen op de interactie. Als je deze methodiek gebruikt bij een begeleiding, is de wijze van toepassing wel belangrijk. Het zal het meest nut hebben als dit het moment zelf wordt opgemaakt in overleg met de cliënt. Stap voor stap kan dan de cliënt dan meegaan in de redenering. Het boek “tien manieren om je ouders te versieren” kan nuttig zijn om als boekentip mee te geven met de jongere. Dan moet je wel al een gemotiveerde jongere hebben die bovendien graag leest. Het meest bruikbare aan dit boek is de invalshoek om jongeren te benaderen. Op een aangename manier kun je een bepaald gedrag als het ware ‘verkopen’.
68
De Conclusie en aanbevelingen
In dit eindwerk staat centraal: ‘Wat is een geschikte gedragsmatige aanpak bij de ondersteuning van ouders met tieners?’ ’De’ geschikte gedragsmatige aanpak bestaat niet echt. Een goede gedragsmatige aanpak is een geïntegreerd geheel van verschillende methodieken. Motivatie is de voorwaarde voor gedragsverandering. De meest concrete aanpak, die volgens mijn ervaring efficiënt leek, is het gebruik van een contract met een gedragskaart.
Dat er een stijging is van het aantal meldingen van opvoedingsmoeilijkheden in het CLB, heb ik niet kunnen bewijzen. Er zijn geen onderzoeken gebeurd. De VCLB-koepel bevestigt wel dat er een algemeen aanvoelen is van een stijging van meldingen in alle CLB’s in Vlaanderen. De stijging van meldingen staat hoogstwaarschijnlijk in verband met een stijgend aantal opvoedingsmoeilijkheden. Hoewel dit deels te wijten is aan een grotere aandacht voor opvoeding dan vroeger, is onze huidige maatschappij toch op bepaalde vlakken een voedingsbodem voor opvoedingsmoeilijkheden. De overgang van een bevelshuishouding naar een onderhandelingshuishouding, de toenemende individualisering, kleinere gezinnen, de grotere welvaart en verwenning en de toename van de tweeverdienergezinnen hebben de maatschappij veel complexer gemaakt. Veel opvoedingsmoeilijkheden vinden daar hun oorzaak.
Over het ontstaan van opvoedingsmoeilijkheden bestaat veel discussie. De invloedrijke Patterson beweert dat de hoofdschuldige de ouders zijn met een gebrek aan ouderlijke vaardigheden. Hendrickx stelt dat het probleem niet zozeer bij ‘iemand’ ligt, maar wel in de interactie tussen ouders en kind. Anderen nuanceren dit door te stellen dat het ontstaan van opvoedingsmoeilijkheden komt door ouderfactoren, kindfactoren en contextfactoren. Verder kun je opvoedingsmoeilijkheden ook nog bekijken als het resultaat van een onevenwicht tussen protectieve en risicofactoren. Deze kijk is volgens mij de meest juiste en ethische verklaring.
Typerend bij de gezinssituatie van ouders met tieners met opvoedingsmoeilijkheden is de moeilijkheid met grenzen stellen. Enerzijds ligt de oorzaak daarvan in de eigenheid van de puberteit waarbij de jongere grenzen probeert te overschrijden. Vaak gaat dit ‘grensonderzoek’ gepaard met dwingend gedrag, dat soms al van jongsaf aan de gang is. 69
Daardoor is het heel moeilijk om nog iets te veranderen. Anderzijds heeft de ouder het moeilijk met de vaardigheid ‘discipline’. Grenzen worden wel gesteld, maar ze worden niet gekoppeld aan een gevolg. Ouders reageren kwaad in plaats van sanctionerend op te treden. Daarbij belonen ze weinig of niet, omdat zij vaak niets positiefs meer zien in het gedrag van hun tiener. Uit mijn praktijkervaring blijkt dat alleenstaande ouders een bijkomende moeilijkheid ervaren. Ze missen een steunfiguur om de discipline te handhaven enerzijds. Anderzijds hebben ze vaak persoonlijke problemen die in de weg staan.
In de praktijk heb ik ervaren dat opvoedingsmoeilijkheden bijna altijd een klacht inhouden over gedragsmoeilijkheden. Daarom is een gedragsmatige aanpak geschikt voor een kortdurende begeleiding. Ik spoorde vijf belangrijke methodieken op: De veranderingscirkel bij het motivationeel interveniëren, een gedragsmatige aanpak vanuit “De vijf ouderlijke vaardigheden” van Patterson, vanuit “Moeilijke adolescenten” van Jos Peeters, vanuit de holistische theorie en vanuit “Tien manieren om je ouders te versieren. De vijf methodieken kun je samen of door elkaar gebruiken, afhankelijk van wat past bij de vraag van de cliënt.
70
BRONNEN
Adriaenssens, P., Opvoeden is een groeiproces: wegwijzer voor vaders en moeders. Lannoo, Tielt, 1995
Adriaenssens, P., Tien manieren om je ouders te versieren, Lannoo, Tielt, 2003 Casier, P., interview, 13 mei Coppieters, J., infoavond “Superdaddy”, 23 februari 2006, VTI Roeselare
Colpin, H., Opvoedingsondersteuning voor ouders, 2001, Caleidoscoop Compernolle, T., e.a., Alles went, ook een adolescent: wegwijzer bij het opvoeden van jongeren, Lannoo,Tielt, 1997
Hellinckx, W., Gezinsgerichte Pedagogische Hulpverlening. Een hulpverleningsmethode voor opvoedingsproblemen. Leuven, Afdeling orthopedagogiek, 1990, 127 p., (niet gepubliceerde uitgave) Merlevede, E., e.a., Kinderen… de baas!? Praktijkboekboek voor deskundigen. Garant, Antwerpen-Apeldoorn, 2004, 227 blz. N. Rögels, ‘Levenslooppsychologie. Jongvolwassenen, volwassenen en oudere volwassenen’. Soest: Nelissen, 2004, p. 75-84. Peeters, J., Moeilijke adolescenten, 2004, Garant, Leuven Ploeg, J.D. van der, Gedragsproblemen. Ontwikkelingen en risico’s. Lemniscaat, Rotterdam, 1990 Cuyvers, G., Pscychopathologie, 2001,Wolters Plantyn, Deurne Tijdschrift voor Welzijnswerk, jaargang 29 nr. 272, december 2005 “Standpunt van het Vlaams Welzijnsverbond over opvoedingsondersteuning
71
Wemel, V.(2004) Verwennen van kinderen als mogelijke oorzaak van depressie, Kortrijk: Katholieke hogeschool Ipsoc
Werkgroep Psychisch Sociaal Functioneren Vrij Clb Waas en Dender, Opvoedingsondersteuning, 2005
72