Deze rondwandeling is 6 km lang. Zij voert door het oude afwisselende landschap rond Orvelte. De route kan worden gestart vanaf de parkeerplaats van Het Veldstudiecentrum (Zuideresweg 10) of vanaf de parkeerplaats aan zuidzijde van het dorp (P1). De informatie gaat vooral over de grond onder onze voeten en over de geschiedenis van het landschap. We komen zand in allerlei kleuren tegen, nat en droog veen en soms ook leem. Deze grondsoorten en de hoogteverschillen van enkele meters hebben de inrichting van de landerijen bepaald. Stevig schoeisel is een aanrader. Honden mogen alleen aangelijnd mee. Houd er rekening mee gast te zijn van boeren, burgers en natuurbeheerders die in deze streek wonen en werken. Tekst en foto’s: Vormgeving: Uitgave:
Jan van Ginkel Aaltje Bos Stichting Veldwerk Nederland, Orvelte© 0593 582 550
[email protected]
De route is onderdeel van het project ‘De IJstijd is onder ons’ dat in samenwerking wordt uitgevoerd met het Nationaal Hunebedcentrum te Borger. Hier start ook de 2e route: Op pad door de IJstijd rond Borger (een combinatie van fietsen en wandelen). Speciaal voor het VMBO en onderbouw HAVO/VWO zijn les- en veldwerkpakketten te verkrijgen bij Veldwerk Nederland in Orvelte. Het project is mogelijk gemaakt door:
Kaart van het dorpsgebied van Orvelte in 1860
Op deze kaart van 1860 is met een rode lijn de markengrens aangegeven. Legenda: Bouwland met sloten
Weiland met sloten
Bos
Heide met reliëf
Hoogtelijn met hoogte boven NAP
Weg
Kanaal
Zandpad
Bebouwing
Wandelpad
Op de kaart staan in rood de route en de punten met tekst. De routeaanduiding is genummerd, op de kaart staat een aantal nummers van de route in blauw.
Legenda: Wit : es Donkergrijs : groenland met sloten en bosjes Lichtgrijs : heideveld met greppels
Mens en mammoet De IJstijd heeft zijn sporen nagelaten in de omgeving van Orvelte. Wat moeten wij ons voorstellen bij ‘De IJstijd’? Zag de omgeving eruit als de Noordpool of moeten wij denken aan Siberië? Konden wij maar terug in de tijd. Terug naar de periode dat hier grote dieren zwierven, zoals mammoeten (een soort olifant) zwaar behaarde neushoorns en reusachtige herten. In 1991 en 2009 werd bij Orvelte een opzienbarende vondst gedaan. Bij de aanleg van een pijpleiding voor aardgas trof men op vier meter diepte botten aan van mammoeten en een neushoorn. Uit onderzoek bleek dat die ongeveer 40.000 jaar geleden zijn gestorven. In die tijd zwierven er ook mensen door Drenthe. Zij leefden van de jacht en van het verzamelen van zaden en bessen die aan de schaarse struikjes groeiden. Wij hebben door hen gemaakte wapens en gereedschappen van vuursteen gevonden.
Deze jonge mammoet is in een valkuil gedreven. Met speren en stenen wordt het dier gedood. Vrijwel alles van de prooi wordt gebruikt. De huid levert een soort tentzeil, botten en slagtanden de tentstokken. Van het vlees kan de stam wekenlang leven.
1
Wij moeten het doen met wat onderzoek van de ondergrond oplevert. Maar als wij onze fantasie daarbij gebruiken, kunnen wij ons een beetje voorstellen hoe de omgeving er in de IJstijd heeft uitgezien.
Een volwassen mammoet is tot 3 meter hoog. Bij Orvelte zijn in 1991 en in 2009 botten gevonden van volwassen dieren en een jong. De onderkaak van een volwassen stier is tot nu toe de mooiste vondst. Samen met enkele stukken van slagtanden.
Op deze wandeling vinden wij overblijfselen uit de IJstijd, direct onder onze voeten. Uit de miljoenen jaren durende IJstijd zijn twee zeer koude perioden van belang voor het landschap van tegenwoordig. De eerste periode wordt in dit boekje de Keientijd genoemd. De grote keien die wij overal aantreffen zijn hier toen terecht gekomen. De periode heeft van 250.000 tot 130.000 jaar geleden geduurd. De tweede periode is de Mammoettijd. Deze duurde van 110.000 tot 10.000 jaar geleden. Wij leven nu weer in een warmer tijdvak, maar wellicht is er over duizenden jaren weer sprake van een IJstijd. 1.
2
Bij het Veldstudiecentrum rechtsaf (Zuideresweg volgen).
A. Veenveld en Zuider-es In de Mammoettijd strekte zich rechts van ons een plateau uit: een open en tamelijk vlak gebied. Vol met plassen, schaars begroeid met allerlei kruiden en dwergstruiken. Hier en daar staken grote keien boven de grond uit. Onze voeten zouden zich soms vastzuigen in de grond. Die bestond uit keileem: zware grijze klei vol keien en grind. Deze keileem is achter gebleven toen de ijsmassa’s uit de Keientijd smolten. De ijskap was 1000 tot 2000 meter dik. Hij had op zijn reis naar Nederland een taai mengsel meegesleept van keien, klei, zand en grind uit NoordEuropa. Deze laag –keileem genoemd- is op sommige plaatsen enkele meters dik.
Links op de foto staat het bosje dat het erf van nr. 8 omsluit. Het bouwland geeft een mooie doorkijk naar het zuiden, over het Veenveld. Op de voorgrond ligt een zeer diepe sloot. Die staat in droge zomers volledig droog. In de wand zit keileem.
In de Mammoettijd was het weliswaar erg koud, maar lag hier geen ijs. Vanwege de kou en de droogte groeiden er weinig planten. Waar de keileem ontbrak kreeg de wind vat op het bloot liggende zand. In de loop van de duizenden jaren kwamen talloze zandstormen voor. Die zorgden voor een dikke deken van zand op de keileem. Het was een deken van dekzand, vol plooien, dus met ruggen en dalen.
3
Als wij goed kijken, ontdekken wij links van ons zo’n rug. Daarop heeft al eeuwenlang akkerbouw plaats gevonden. Door het gebruik ontstond de Zuider-es. De laag dekzand rechts van ons is veel dunner. Daar zit de keileem dus ondiep. Omdat het regenwater niet door de keileem kon wegzakken, werd het gebied na de Mammoettijd steeds natter en vormden zich meertjes. Toen het klimaat na de Mammoetttijd warmer werd, groeiden in de natte laagten waterplanten en ontstond een dikke laag veen. Op de wat drogere delen groeide oerbos.
Zo ziet de keileem eruit als die niet met zand is bedekt. Het is een grijze massa. Steentjes en grove zandkorrels zijn gemengd met de fijne leem. In droge toestand is de laag keihard. Als ze nat wordt is zij glibberig en plakt aan je schoenen.
De grond was tot in de 20e eeuw ongeschikt voor de boeren. Wel kon men hier de schapen weiden. In de loop der eeuwen verdween daardoor het oerbos en maakte plaats voor heide. Het heideveld (op topografische kaarten Veenveld genoemd) is in de jaren twintig van de 20e eeuw ontgonnen. Dankzij machines en kunstmest kon het gebied geschikt gemaakt worden voor akkerbouw en veeteelt. 2.
4
Op de kruising met de Orvelterstraat rechtdoor (vanaf P1 linksaf)
3.
Einde weg rechtsaf.
B. Tolhuis en Veenveldsloot Net voorbij het Tolhuis voert de weg over een brede sloot. Van oorsprong is deze sloot een beekje. Dat ontsprong op het Veenveld en voerde in natte tijden het water af van dit keileemplateau naar het dal van de Orvelter stroom. Het stromende water nam zand en keileem mee en schuurde een klein dal uit. Dit dal was vroeger te nat voor de bouw van boerderijen. Dit verklaart de open ruimte die er nog steeds ligt tussen het tolhuis en de eerstvolgende boerderijen van het dorp.
Wij kijken over de Veenveldsloot naar het Veenveld. Rechts en links staan bomen. Zij staan op de rand van het kleine beekdal. Doordat de beek recht is getrokken en erg diep ligt, is het van oorsprong natte dalletje sterk ontwaterd en verdroogd.
In het dalletje ligt het tolhuisbos. Omdat het te nat was voor ander gebruik hebben de boeren hier altijd een bos onderhouden. Het bos leverde hout voor boerderijen, huisraad, gereedschappen en werktuigen. Een deel van het bos was zo nat dat er in de Middeleeuwen een eendenkooi werd aangelegd. Daarin ving men eenden om op te eten. Op de plaats van deze kooi is het bos nog steeds moerassig. In 1970 is het beekje uitgediept en rechtgetrokken om het Veenveld nog dieper te kunnen ontwateren. 5
4.
Eerste weg linksaf (Flintenweg).
Luchtfoto van Orvelte (plm 1990). Het dorp ligt rechts-midden op de foto. Links ligt het tolhuisbos. Linksboven zie je de geelkleurende akkers op de Noord-es. De bomen rechts daarvan liggen in het beekdal. Aan de bovenrand strekt de ontginning van het Ellertsveld zich uit.
C. Bruntingerhof en erf Orvelte is zo’n 1000 jaar oud. Het dorp ligt, net als de meeste oude dorpen in Drenthe, op de overgang van het keileemplateau (met dekzandruggen) naar het beekdal. De boeren hadden zodoende diverse gebruiksgronden op korte afstand: hoge en droge akkers op de dekzandruggen (essen), groenland in het beekdal (weide en hooiland) en heide op de droogste en natste delen van de plateaus. Door de slechte wegen was vervoer van grote hoeveelheden bouwmateriaal kostbaar en tijdrovend. De mensen gebruikten vroeger dan ook zo veel mogelijk materialen uit hun directe omgeving. Bij de Bruntingerhof (Flintenweg 8) vinden wij veel materiaal uit de omgeving terug. De wanden van het achterste deel van de boerderij en de vloer zijn gemaakt van leem, afkomstig uit leemputten die men vroeger op de heide groef. Men zocht dan naar keileem met weinig keien en niet te veel zand. De leem werd gemengd met stro en bloed waardoor zij na droging keihard werd. De balken van de muren rusten op grote veldkeien, in deze streek flinten genoemd. De keien zijn, net als de duizenden kleine flinten 6
waarmee men het erf en de wegen heeft verhard, afkomstig uit de keileem. Een groot deel van het gebouw en het erf van de Bruntingerhof bestaat dus uit materiaal dat 200.000 jaar geleden met het landijs uit Scandinavië naar Drenthe kwam!
Dit is de hoek van de stal van de Bruntingerhof. De hele boerderij staat los op de grond. De balken rusten op grote veldkeien. Het gewicht van de wanden en het dak houdt de boerderij op zijn plaats. Enkele vakken zijn met kalk wit gemaakt. De andere laten de kleur van leem zien.
5. 6.
Op de splitsing links aanhouden. Na 20 meter linksaf (Schapendrift).
D. Schaapskooi Bij de schaapskooi staan wij stil bij het oude landbouwsysteem op de Drentse zandgronden. Dekzand is van nature erg arm aan voedingsstoffen. Wil je als boer een flinke oogst binnen halen, dan moet je de grond goed bemesten. Alle mest – van dieren en mensen- werd dan ook benut. De mest van paarden en koeien was niet genoeg. Bovendien vonden deze dieren op de steeds groter (en schraler) wordende heidevelden onvoldoende te vreten. De geschikte gronden voor hooi- en weiland waren meestal te beperkt om deze veestapel uit te breiden. De schapen boden echter uitkomst. Zij werden eerst vooral gehouden omwille van de wol. Na de Middeleeuwen ging 7