STICHTING PENSIOENFONDS RICOH NEDERLAND
1
PENSIOENREGLEMENT 2007
VERSIE 2011
Inclusief nota van wijziging NRG.09.01+ aanpassing definitie werkgever ivm overheveling werknemers naar Ricoh Europe SCM BV. (artikel 12 aangepast 01.06.2011 aan wettelijk voorgeschreven tekst conform toeslagenmatrix)
1
Dit reglement is van toepassing op: -
deelnemers in dienst vóór 1 januari 2007 en geboren op of na 1 januari 1950;
-
deelnemers in dienst op of na 1 januari 2007.
Pensioenreglement 2007
ARTIKEL 1
Begripsomschrijvingen
In dit reglement wordt verstaan onder: a.
Stichting: Stichting Pensioenfonds Ricoh Nederland, gevestigd te ‘s-Hertogenbosch.
b.
Werkgever: Ricoh Nederland B.V., gevestigd te ’s-Hertogenbosch, en Ricoh Europe SCM B.V., gevestigd te Bergen op Zoom, voor zover het de werknemers betreft die op 31 december 2010 in dienst waren bij Ricoh Nederland B.V., reeds deelnemer waren bij Stichting Pensioenfonds Ricoh Nederland en die per 1 januari 2011 zijn overgegaan naar Ricoh Europe SCM B.V.. Het bestuur kan, met instemming van de directie van Ricoh Nederland B.V., bepalen dat aan Ricoh Nederland B.V. gelieerde ondernemingen als werkgever tot De Stichting kunnen worden toegelaten.
c.
Bestuur: Het bestuur van De Stichting.
d.
Pensioendatum: De eerste dag van de maand, waarin de 65ste verjaardag van de (gewezen) deelnemer valt.
e.
Deelnemerschap: De periode waarin men als deelnemer in de pensioenregeling is opgenomen.
f
Deelnemer: De werknemer die volgens de bepalingen van de statuten van het pensioenfonds en dit pensioenreglement als deelnemer in het pensioenfonds is opgenomen.
g.
Gewezen deelnemer: Degene, die nadat zijn deelnemerschap is geëindigd, jegens De Stichting aanspraak heeft op een ingegaan of uitgesteld pensioen.
h.
Pensioengevend jaarsalaris: Het pensioengevend salaris is gelijk aan 12,96 maal het maandsalaris, zoals dit is overeengekomen met de werkgever, vermeerderd met de Variabel Sales Inkomensnorm.
i.
Variabel Sales Inkomensnorm: Het begrip dat gedefinieerd is in het interne reglement van de werkgever.
j.
Management Bonus Systeem: Het begrip dat gedefinieerd is in het interne reglement van de werkgever.
k.
Grenssalaris: Het maximum jaarsalaris dat in de basis-pensioenregeling als pensioengevend jaarsalaris wordt gehanteerd. Voor 2008 bedraagt dit € 46.205,=. Het grenssalaris wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 1 -
l.
Franchise: Een bedrag waarover geen pensioenaanspraken opgebouwd worden. Dit bedrag wordt jaarlijks vastgesteld.
m.
Basis-pensioengrondslag: Het pensioengevend jaarsalaris tot maximaal het grenssalaris, verminderd met de franchise.
n.
Excedent-pensioengrondslag: Het pensioengevend jaarsalaris verminderd met het grenssalaris in de excedent-pensioenregeling. Negatieve bedragen worden gelijkgesteld aan nul.
o.
Doorsneepremie: De doorsneepremie dient ter financiering van de pensioenregeling en wordt vastgesteld op basis van een ALM-onderzoek. De doorsneepremie wordt uitgedrukt in een percentage van de basispensioengrondslag.
p.
Arbeidsongeschiktheid: Ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, die geacht wordt aanwezig te zijn indien en zolang de verzekerde recht heeft op een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheid (WAO) dan wel Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) alsmede gedurende de wachttijd voorafgaand aan de uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) dan wel Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), een en ander als vastgesteld door de bevoegde uitvoeringsinstelling.
q.
FVP: Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering.
r.
Pensioeningangsdatum: De eerste dag van de maand waarop het ouderdomspensioen daadwerkelijk ingaat.
s.
Partner: - de persoon waarmee de (gewezen) deelnemer voor de burgerlijke stand een geregistreerd partnerschap heeft; - de ongehuwde persoon die geen geregistreerd partnerschap is aangegaan, die geen verwant in de rechte lijn van de deelnemer is en met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer blijkens een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst gedurende tenminste een half jaar een gezamenlijke huishouding voert. Als aanvangsdatum van de gezamenlijke huishouding geldt de aanvangsdatum van de gezamenlijke huishouding die is vermeld in bovengenoemde notariële akte.
t.
u.
Nabestaande: - indien de (gewezen) deelnemer een gehuwde man is: de weduwe; - indien de (gewezen) deelnemer een gehuwde vrouw is: de weduwnaar; - indien de (gewezen) deelnemer een partner had als bedoeld in letter s van dit artikel: de partner; - indien de (gewezen) deelnemer gehuwd is geweest of een geregistreerd partnerschap heeft gehad, dan wel een partner heeft gehad met wie hij een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd: de gewezen echtgenoot of de gewezen partner. Kinderen: - kinderen die tot de (gewezen) deelnemer in familierechtelijke betrekking staan als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek; - pleegkinderen en kinderen die tot de echtgenoot of partner van de deelnemer in familierechtelijke betrekking staan als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 2 -
Pleegkinderen en kinderen die tot de echtgenoot of partner van de deelnemer in familierechtelijke betrekking staan dienen door de (gewezen) deelnemer te worden opgevoed en geheel of nagenoeg geheel door de deelnemer te worden onderhouden.
v.
Kinderen dienen voor de pensioendatum aan deze voorwaarden te voldoen. Loonindexcijfer: het percentage (afgerond op twee decimalen nauwkeurig) waarmee de lonen ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst die van toepassing is op de werkgever in de periode vanaf 2 januari van het voorafgaande jaar tot en met 1 januari van het lopende jaar zijn gestegen.
w.
Prijsindexcijfer: het percentage (afgerond op twee decimalen nauwkeurig) waarmee het prijspeil, zoals dat valt af te leiden uit de door het CBS vastgestelde “CPI-Alle huishoudens-afgeleid” is gestegen in de periode vanaf 2 oktober van het voor-voorafgaande jaar tot en met 1 oktober van het voorafgaande jaar (eerste publicatie CBS).
x.
WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
y.
Maximum WIA-loon: het per 1 januari van een kalenderjaar geldende uitkeringsdagloon in de zin van de WIA, herleid tot een jaarbedrag;
z.
wachttijd: de termijn van 104 weken, bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, respectievelijk in artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met inachtneming van het bepaalde in deze artikelen. Het UWV kan op aanvraag van de verzekerde een kortere wachttijd vaststellen indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (op basis van artikel 23, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ) is. Een verkorte wachttijd bedraagt ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken. ARTIKEL 2
Deelnemerschap
1.
Werknemers, die op of na 1 januari 2007 in dienst zijn getreden van de werkgever, zullen als deelnemer in de pensioenregeling worden opgenomen. Tevens zijn de werknemers, geboren op of na 1 januari 1950, opgenomen in deze pensioenregeling.
2.
Opname in de pensioenregeling vindt plaats op de eerste dag van de maand, waarin de werknemer aan de gestelde voorwaarden voldoet.
3.
Elke deelnemer ontvangt een exemplaar van dit reglement en van eventueel daarin aangebrachte wijzigingen.
4.
De deelnemer ontvangt jaarlijks van De Stichting een schriftelijke opgave van de voor de deelnemer verzekerde pensioenbedragen en opgebouwde pensioenaanspraken. Na elke wijziging van de pensioenbedragen ontvangt de deelnemer een nieuwe opgave. Op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer verstrekt De Stichting binnen drie maanden een opgave van de opgebouwde aanspraken. De Stichting kan hiervoor een kostenvergoeding vragen.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 3 -
5.
6.
Jaarlijks verstrekt De Stichting ten behoeve van de deelnemer een opgave van de hoogte van het te bereiken reglementaire pensioen en een opgave van de aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen. Het eerste jaar waarover de opgave van de waardeaangroei van de pensioenaanspraken als bedoeld in de eerste volzin wordt verstrekt is 2001. De stichting administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel 10ab van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande aan een vóór 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven overeenkomstig de voorschriften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij De Stichting is binnengekomen. De Stichting kan de (gewezen) deelnemer een vergoeding vragen voor de kosten die aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn. Het deelnemerschap eindigt: a. door het ingaan van het ouderdomspensioen; b. door het overlijden van de deelnemer; c. door beëindiging van de dienstbetrekking met de werkgever voor de pensioendatum, anders dan door het overlijden van de deelnemer. Indien de deelnemer arbeidsongeschikt is op het moment van beëindiging van het deelnemerschap, gelden de bepalingen in artikel 16 lid 4. ARTIKEL 3
Pensioenaanspraken Aan de deelnemers worden pensioenaanspraken toegekend onder de voorwaarden in dit reglement omschreven. Deze pensioenaanspraken omvatten: ouderdomspensioen voor alle deelnemers. arbeidsongeschiktheidspensioen voor alle deelnemers, die behoren tot de verplicht verzekerden volgens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en wier pensioengevend jaarsalaris meer bedraagt dan het maximum jaarloon, waarover de uitkeringen ingevolge voornoemde wet worden berekend. nabestaandenpensioen voor alle deelnemers. tijdelijk nabestaandenpensioen voor alle deelnemers. wezenpensioen voor alle deelnemers. Deze pensioenregeling is een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet. ARTIKEL 4
Grondslag Voor De Berekening Van De Pensioenen 1.
Bij de berekening van de pensioenen wordt uitgegaan van - de dienstjaren van de deelnemer; - de basis-pensioengrondslag van de deelnemer.
2.
De voor de pensioenberekening in aanmerking te nemen dienstjaren zijn de jaren in dienst van de werkgever doorgebracht tussen de eerste dag van de maand waarin het deelnemerschap voor de werknemer is aangevangen en de pensioendatum.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 4 -
Het aantal dienstjaren wordt bepaald in jaren en maanden; een gedeelte van een maand van 15 dagen of meer wordt voor een gehele maand gerekend en een gedeelte van een maand van minder dan 15 dagen wordt verwaarloosd. 3.
De basis-pensioengrondslag is een bedrag gelijk aan het pensioengevend jaarsalaris van de deelnemer, verminderd met een franchise. De jaarlijkse vaststelling van de basis-pensioengrondslag vindt plaats per 1 januari, waarbij het dan geldende pensioengevend jaarsalaris in aanmerking wordt genomen.
4.
Onder pensioengevend jaarsalaris wordt verstaan 12,96 maal het maandsalaris, zoals dat is overeengekomen met de werkgever, vermeerderd met de Variabele Sales Inkomensnorm. Voor de omschrijving van het begrip Variabele Sales Inkomensnorm wordt verwezen naar het interne reglement van de werkgever waarin dit begrip wordt beschreven en toegelicht. Bij de berekening van de basis-pensioengrondslag wordt als pensioengevend jaarsalaris ten hoogste het per 1 januari geldende grenssalaris in aanmerking genomen. Voorzover het pensioengevend jaarsalaris meer bedraagt dan het hierboven genoemde grenssalaris, wordt over dat deel pensioen opgebouwd in de excedentpensioenregeling. De excedentpensioenregeling kent een apart pensioenreglement.
5.
De franchise wordt elk jaar per 1 januari voor het tijdvak tot aan 1 januari daaropvolgend vastgesteld. De franchise is per 1 januari 2008 op een bedrag ad € 12.209,= vastgesteld. De franchise zal jaarlijks worden verhoogd conform de indexatie van het minimumloon. De franchise in enig jaar zal nooit minder bedragen dan het fiscale minimum van dat jaar. De franchise wordt normaal afgerond op een veelvoud van € 1,00.
6.
Indien een overgang van het systeem van Variabel Sales Inkomensnorm naar het Management Bonus Systeem zou leiden tot verlaging van de basis-pensioengrondslag, wordt deze verlaging niet doorgevoerd. De basis-pensioengrondslag wordt vervolgens eerst dan weer verhoogd, wanneer de basispensioengrondslag berekend aan de hand van de voorgaande leden uitgaat boven de destijds berekende (niet verlaagde) basis-pensioengrondslag. Voor de omschrijving van het begrip Management Bonus Systeem wordt verwezen naar het interne reglement van de werkgever waarin dit begrip wordt beschreven en toegelicht. ARTIKEL 5
Ouderdomspensioen 1.
Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum van de deelnemer of gewezen deelnemer en wordt aan de deelnemer of gewezen deelnemer uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op diens overlijden. Indien op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, pensioenverevening plaatsvindt, kan een deel van het ouderdomspensioen aan de (gewezen) echtgenoot, dan wel de gewezen partner waarmee de deelnemer een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap had worden uitgekeerd.
2.
Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt bij onafgebroken dienstverband tot de pensioendatum per dienstjaar 2% van de basis-pensioengrondslag. Bij de vaststelling van het jaarlijks ouderdomspensioen wordt rekening gehouden met het deeltijdpercentage, zoals bedoeld in artikel 13.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 5 -
Wijzigingen van de basis-pensioengrondslag worden uitsluitend in aanmerking genomen over dienstjaren die per de datum van wijziging nog niet verstreken zijn. 3.
De aanspraak op ouderdomspensioen van een deelnemer of een gewezen deelnemer kan zonder toestemming van diens echtgenoot respectievelijk geregistreerde partner niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en De Stichting of de werkgever worden verminderd, tenzij de echtgenoten het recht pensioenverevening ingevolge de Wet verevening bij scheiding hebben uitgesloten. ARTIKEL 6
Arbeidsongeschiktheidspensioen 1.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag waarop de wachttijd is verstreken om in aanmerking te komen voor een uitkering uit hoofde van de WIA, en wordt uitgekeerd zolang de deelnemer 35% of meer arbeidsongeschikt is op grond van de WIA, tot de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de deelnemer, doch uiterlijk tot de pensioendatum.
2.
Het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt 70% van het per 1 januari voorafgaande aan de datum waarop de arbeidsongeschiktheid geheel of gedeeltelijk is ingetreden vastgestelde verschil tussen: a. het pensioengevend jaarsalaris van de deelnemer, voorzover dat niet meer bedraagt dan vier maal het maximum WIA-loon en b. het per 1 januari van een kalenderjaar geldende maximum WIA-loon;
3.
Het verzekerde pensioen wordt - al naar gelang de mate van arbeidsongeschiktheid - uitgekeerd tot de hieronder volgende percentages: bij een arbeidsbedraagt de jaarlijkse uitkering: ongeschiktheid van: 80 -100% 100% van het verzekerde pensioen 65 -80% 72,5% van het verzekerde pensioen 55 -65% 60% van het verzekerde pensioen 45 -55% 50% van het verzekerde pensioen 35 -45% 40% van het verzekerde pensioen
4.
Het in de voorgaande leden vastgestelde jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen zal worden verminderd met gelijksoortige pensioenbedragen uit hoofde van het dienstverband met de werkgever die door enige verzekeraar aan de werkgever respectievelijk aan de betrokken deelnemer worden toegekend in geval van gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. ARTIKEL 7
Nabestaandenpensioen 1.
Het nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop de deelnemer of de gewezen deelnemer overlijdt en wordt aan de nabestaande uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op diens overlijden.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 6 -
2.
Het jaarlijkse nabestaandenpensioen bedraagt 70% van het volgens artikel 5 berekende ouderdomspensioen. In geval van overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het ouderdomspensioen, dat de deelnemer verkregen zou hebben als de deelnemer tot de pensioendatum in dienst van de werkgever had kunnen blijven, en de basis-pensioengrondslag was blijven gelden die het laatst voor de deelnemer van kracht was.
3.
Het volgens lid 2 berekende nabestaandenpensioen wordt verminderd met het pensioen waarop een voorgaande echtgenoot of partner van de deelnemer ingevolge het bepaalde bij artikel 18 'Echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding' aanspraak heeft verkregen.
4.
De deelnemer verkrijgt geen aanspraak op nabestaandenpensioen ten behoeve van de echtgenoot of partner met wie de deelnemer huwt, een geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijke huishouding gaat voeren op of na de pensioendatum.
5.
De aanspraak op nabestaandenpensioen ten behoeve van de echtgenoot van een deelnemer of een gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die echtgenoot respectievelijk geregistreerde partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer en de gewezen deelnemer en De Stichting of de werkgever worden verminderd. ARTIKEL 8
Tijdelijk Nabestaandenpensioen
1.
Het tijdelijk nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop de deelnemer overlijdt en wordt aan diens nabestaande uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de nabestaande, doch uiterlijk tot de 65-jarige leeftijd van de nabestaande.
2.
Het jaarlijkse tijdelijk nabestaandenpensioen bedraagt 10% van het volgens artikel 5 berekende ouderdomspensioen.
3.
Bij de berekening van het tijdelijk nabestaandenpensioen zal er rekening gehouden worden met het totaal aantal dienstjaren tot aan de pensioendatum. Dit is het aantal dienstjaren dat de deelnemer zou kunnen bereiken vanaf de datum van aanvang van het deelnemerschap, eventueel vermeerderd met extra jaren uit hoofde van waardeoverdracht, tot de eerste van de maand van de pensioendatum. ARTIKEL 9
Wezenpensioen 1.
Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop de deelnemer of de gewezen deelnemer overlijdt en wordt aan elk van de kinderen van de deelnemer of de gewezen deelnemer uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op de 18de verjaardag van het kind, dan wel tot de eerste dag van de maand volgend op de overlijdensdatum van het kind, zo deze dag eerder valt.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 7 -
2.
Het wezenpensioen zal voorts worden uitgekeerd met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de dag waarop een kind invalide of studerend is in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet, doch niet eerder dan met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de dag waarop de deelnemer of de gewezen deelnemer overlijdt noch ook eerder dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de 18de verjaardag van het kind. De uitkering wordt voortgezet tot de eerste dag van de maand volgend op de 27ste verjaardag van het kind, dan wel tot de eerste dag van de maand volgend op de datum, waarop het kind voordien overlijdt of ophoudt invalide te zijn of te studeren.
3.
Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 20% van de wezenpensioengrondslag. De wezenpensioengrondslag is gelijk aan 70% van het ouderdomspensioen. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt aldus 14% van het in artikel 5 bedoelde ouderdomspensioen. In geval van overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum bedraagt de wezenpensioengrondslag 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer verkregen zou hebben, als de deelnemer tot de pensioendatum in dienst van de werkgever had kunnen blijven en voor de deelnemer de basispensioengrondslag was blijven gelden die het laatst voor de deelnemer van kracht was. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt zonder een pensioengerechtigde weduwe, weduwnaar of partner na te laten of indien de pensioengerechtigde weduwe, weduwnaar of partner overlijdt. Indien het huwelijk van een gewezen deelnemer na de beëindiging van het deelnemerschap is ontbonden door echtscheiding of na scheiding van tafel en bed, dan wel indien het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding is beëindigd en de gewezen echtgenoot of partner aanspraak heeft op nabestaandenpensioen, is het overlijden van de gewezen echtgenoot of partner bepalend voor het ingaan van de verdubbeling. Artikel 9A
Pensioenopbouw tijdens onbetaald verlof 1. De deelnemer die onbetaald verlof opneemt wordt de mogelijkheid geboden om gedurende de periode van onbetaald verlof zijn pensioenregeling als bedoeld in dit reglement ongewijzigd voort te zetten. Dit met in achtneming van artikel 10a, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965. 2.
In afwijking van artikel 20 komt de doorsneepremie die aan het fonds is verschuldigd over de periode van onbetaalde verlof volledig voor rekening van de deelnemer.
3.
Indien sprake is van gedeeltelijk onbetaald verlof komt de doorsneepremie die aan het fonds is verschuldigd naar rato van het aantal verlofuren gedeeld door het met werkgever overeengekomen reguliere aantal arbeidsuren voor rekening van de deelnemer. Voor de arbeidsuren waarvoor geen verlof is opgenomen wordt de premie minus de premie die de deelnemer betaalt omdat hij onbetaald verlof heeft opgenomen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 20, verdeeld tussen werkgever en deelnemer.
4.
Voor de deelnemer die in afwijking van lid 1 tijdens de periode van onbetaald verlof zijn pensioenopbouw niet voortzet, wordt tot een maximum van 18 maanden na aanvang van het onbetaald verlof, de dekking van het nabestaandenpensioen, tijdelijk nabestaandenpensioen en wezenpensioen voor rekening van de Stichting onverminderd voortgezet. ARTIKEL 10
Uitruil Van Nabestaanden- In Ouderdomspensioen Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 8 -
1.
De (gewezen) deelnemer kan (een deel van) zijn aanspraak op nabestaandenpensioen voor zover opgebouwd vanaf 1 januari 2002 uitruilen voor een aanspraak op hoger ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer heeft hierbij de keuze om 100%, 75%, 50%, of 25% van de bovengenoemde aanspraak op nabestaandenpensioen uit te ruilen.
2.
Indien de (gewezen) deelnemer besluit (een deel van) zijn aanspraak op nabestaandenpensioen uit te ruilen, vervalt (dit deel van) zijn aanspraak op nabestaandenpensioen op de pensioendatum.
3.
Uitruil van (een deel van) de aanspraak op nabestaandenpensioen heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
4.
a. Op de verhogingen van de aanspraak op nabestaandenpensioen als gevolg van salarisverhogingen na 1 januari 2002 is het uitruilrecht eveneens van toepassing. b. Op verhogingen van de premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen uit hoofde van artikel 12 is het uitruilrecht slechts van toepassing voor zover op de premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen het uitruilrecht reeds van toepassing is.
5.
De bepalingen van het ouderdomspensioen zoals omschreven in artikel 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de verhoging van het ouderdomspensioen.
6.
De (gewezen) deelnemer die (een deel van) zijn aanspraak op nabestaandenpensioen wenst uit te ruilen voor een aanspraak op hoger ouderdomspensioen dient ervoor te zorgen dat het verzoek hiertoe vanaf een half jaar vóór, doch uiterlijk op de pensioeningangsdatum door De Stichting is ontvangen.
7.
De keuze voor uitruil is onherroepelijk en kan slechts éénmalig gedaan worden.
8.
De echtgenoot of partner van de (gewezen) deelnemer dient het verzoek tot uitruil van de (gewezen) deelnemer mede te ondertekenen.
9.
De uitruil als bedoeld in lid 1 geschiedt op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Bij de omzetting gelden de door het bestuur vast te stellen ruilvoeten die in de bijlage bij dit reglement zijn opgenomen. ARTIKEL 10A
Uitruil ouderdomspensioen voor extra nabestaandenpensioen en standaard aanbod uitruil ouderdomspensioen voor extra nabestaandenpensioen 1.
De (gewezen) deelnemer heeft het recht een deel van zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen of bij beëindiging van de deelneming uit te ruilen voor extra aanspraken op nabestaandenpensioen. De (gewezen) deelnemer heeft hierbij de keuze om 100%, 75%,50% of 25% van het ouderdomspensioen uit te ruilen..
2.
De Stichting biedt de (gewezen) deelnemer bij beëindiging van de deelneming en in het laatste jaar voor de pensioendatum van De Stichting standaard de mogelijkheid om een deel van zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen uit te ruilen voor extra aanspraken op nabestaandenpensioen. De (gewezen) deelnemer heeft hierbij de keuze om 100%, 75%,50% of 25% van het ouderdomspensioen uit te ruilen.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 9 -
3.
De uitruil als bedoeld in de leden 1 en 2 geschiedt op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Bij de omzetting gelden de door het bestuur vast te stellen ruilvoeten die in de bijlage bij dit reglement zijn opgenomen.
4.
Na uitruil als bedoeld in de leden 1 en 2 kan het nabestaandenpensioen niet meer bedragen dan 70% van het ouderdomspensioen.
5.
De deelnemer die vóór de pensioeningangsdatum (een deel van) zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor extra aanspraken op nabestaandenpensioen heeft het recht om op de pensioendatum de extra aanspraken op nabestaandenpensioen als hiervoor bedoeld weer uit te ruilen voor ouderdomspensioen.
ARTIKEL 11
Stijging Van Arbeidsongeschiktheidspensioen 1.
Voorzover het arbeidsongeschiktheidspensioen tot uitkering is gekomen, zal het - zolang die uitkering voortduurt - jaarlijks per 1 januari met 3% samengesteld worden verhoogd.
2.
De eerste verhoging van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt vastgesteld naar evenredigheid van de tijd verstreken sedert de ingang van het pensioen tot aan de eerste januari, waarop die verhoging plaats vindt. ARTIKEL 12
Aanpassing Van Pensioenen 1
Op de pensioenaanspraken van de deelnemer als bedoeld in de artikelen 5 lid 1 en 26a lid 1, wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal het loonindexcijfer als bedoeld in artikel 1 sub v. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
2
Op de pensioenrechten van de pensioengerechtigden en op de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers, met uitzondering van het arbeidsongeschiktheidspensioen, wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal het prijsindexcijfer als bedoeld in artikel 1 sub w. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
3
Er bestaat geen recht op jaarlijkse toeslagverlening. Of er toeslag wordt verleend en in welke mate is afhankelijk van de financiële middelen van De Stichting en van het oordeel van het bestuur en de actuaris over de financiële positie van De Stichting. In het verleden verleende toeslagen geven geen zekerheid over toeslagverlening in de toekomst.
4
Indien in enig jaar de in de leden 1 en 2 bedoelde toeslagverlening niet of slechts gedeeltelijk heeft plaatsgevonden, kan het bestuur in een periode van 10 jaar volgende op dat jaar alsnog de toeslag toekennen tot maximaal de in de leden 1 en 2 bedoelde indexcijfers van het betreffende jaar. Dit voor zover de middelen van De Stichting dit toelaten en gehoord de actuaris.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 10 -
5
Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt een volgende toeslagverlening berekend over het pensioenbedrag inclusief de eerder ingevolge dit artikel verleende toeslag(en). ARTIKEL 13
Deeltijd Dienstverband 1.
Indien de tussen de deelnemer en de werkgever overeengekomen arbeidsduur minder bedraagt dan de normale arbeidsduur, wordt gehandeld als aangegeven in dit artikel.
2.
Bij het van toepassing worden van het deeltijd dienstverband en bij iedere wijziging in de overeengekomen arbeidsduur of normale arbeidsduur wordt voor de betrokken deelnemer een deeltijdfactor vastgesteld.
3.
De deeltijdfactor is gelijk aan het aantal overeengekomen arbeidsuren gedeeld door het normale aantal arbeidsuren per week. Overuren, zijnde het aantal uren dat meer wordt gewerkt dan het normale aantal arbeidsuren per week, beïnvloeden de deeltijdfactor niet.
4.
Voor de vaststelling van de basis-pensioengrondslag als bedoeld in artikel 4 wordt het pensioengevend jaarsalaris over de overeengekomen arbeidsduur herleid tot een fictief pensioengevend jaarsalaris over de normale arbeidsduur. ARTIKEL 14
Flexibele Pensionering 1.
Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen in vóór of na de pensioendatum, doch niet vóór het bereiken van de 55-jarige leeftijd en, met inachtneming van het fiscale maximum als bedoeld in artikel 18a en 18d van de Wet op de loonbelasting 1964, niet na het bereiken van de 70-jarige leeftijd. De vervroeging dan wel het uitstel van de pensioendatum geschiedt op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Bij de omzetting gelden de door het bestuur vast te stellen ruilvoeten die in de bijlage bij dit reglement zijn opgenomen.. De partner van de (gewezen) deelnemer dient schriftelijk te verklaren in te stemmen met een verzoek als bedoeld in de eerste volzin van dit lid.
2.
a. Een verzoek tot vervroeging wordt slechts gehonoreerd indien de deelnemer vanaf een jaar voorafgaand aan de gewenste pensioeningangsdatum schriftelijk de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst is overeengekomen, dan wel schriftelijk heeft opgezegd. Het verzoek tot vervroeging van het ouderdomspensioen moet een uiterlijk zes maanden vóór de gewenste pensioeningangsdatum worden ingediend bij De Stichting, onder vermelding van de (overeengekomen) datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werkgever. b.
De gewezen deelnemer dient tegenover De Stichting schriftelijk te verklaren dat de lopende dienstbetrekking op de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geëindigd, respectievelijk dat er geen lopende dienstbetrekking is, en dat hij ook niet de intentie heeft om in de toekomst een dienstbetrekking aan te gaan. De gewezen deelnemer die werkloos of arbeidsongeschikt is kan eveneens van de mogelijkheid tot vervroeging gebruik maken mits hij tegenover De Stichting aantoont dat de loonvervangende uitkering wegens werkloosheid of arbeidsongeschiktheid met ingang van de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geëindigd. De eventuele fiscale gevolgen in verband met vervroeging komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 11 -
3.
a.
Een verzoek tot uitstel wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking, voor De Stichting aantoonbaar, geheel wordt voortgezet. Zodra de dienstbetrekking eindigt gaat het conform lid 1 vastgestelde pensioen direct in.
b.
De gewezen deelnemer dient, in aanvulling op het bepaalde in onderdeel a, jaarlijks tegenover De Stichting schriftelijk te verklaren dat de lopende dienstbetrekking in stand blijft. De eventuele fiscale gevolgen in verband met het uitstel komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 12 -
4.
Ingeval het ouderdomspensioen, met inbegrip van een bedrag van ten minste de AOW-uitkering voor een gehuwde inclusief de vakantietoeslag, 100 procent van het laatste loon komt te bedragen op of na het tijdstip waarop de deelnemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, gaat het ouderdomspensioen in bij het bereiken van dat maximum.
5.
a. Gebruikmaking van het recht op vervroeging of uitstel is onherroepelijk en kan slechts éénmalig gedaan worden. b. De periode van vervroeging dient in volle maanden te worden vastgesteld en bedraagt tenminste zes maanden. c. Een ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt in afwijking van het bepaalde in artikel 6, lid 1 van dit pensioenreglement bij vervroeging op de eerdere pensioeningangsdatum. Artikel 14A Hoog-laagregeling
1. De (gewezen) deelnemer heeft op de pensioeningangsdatum eenmalig de mogelijkheid om te kiezen voor een ouderdomspensioen waarvan de uitkeringen gedurende een bepaalde periode hoger of lager zijn dan de uitkeringen na afloop van die periode. De keuze is onherroepelijk en kan niet worden toegepast in combinatie met een keuze voor deeltijdpensioen. 2. Naar keuze loopt de eerste periode: - tot vijf jaar na de pensioeningangsdatum; - tot tien jaar na de pensioeningangsdatum; - vanaf de pensioeningangsdatum tot aan de pensioendatum (65). 3. De hoogte van het ouderdomspensioen kan vanaf de pensioeningangsdatum uitsluitend zodanig worden gevarieerd dat het laagste jaarlijkse ouderdomspensioen gedurende een bepaalde periode 75% bedraagt van het hoogste jaarlijkse ouderdomspensioen. Als de pensioeningangsdatum ligt voor de pensioendatum, geldt daarbij dat in de periode tussen de pensioeningangsdatum en de pensioendatum een bedrag ter grootte van tweemaal de AOW-uitkering voor een gehuwde, inclusief vakantietoeslag, buiten beschouwing mag worden gelaten. De hoogte van beide pensioenuitkeringen wordt vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Artikel 14B Deeltijdpensioen 1. De deelnemer heeft de mogelijkheid een pensioeningangsdatum te kiezen die ligt vóór de pensioendatum voor een gedeelte van het ouderdomspensioen. Voor het gedeelte van de arbeidsduur dat de deelnemer in dienst blijft van de werkgever, blijft hij deelnemer in deze regeling. Het deeltijdpensioen bedraagt 20, 40, 60 of 80% van het volledige tot de pensioeningangsdatum opgebouwde ouderdomspensioen. Een eenmaal gekozen ingangsdatum voor een gedeelte van het ouderdomspensioen is voor dat gedeelte onherroepelijk. 2. De opbouw van pensioenaanspraken vindt plaats voor het deel dat de arbeidsovereenkomst wordt voorgezet, met inachtneming van de bepalingen van artikel 13. Voorts zijn de bepalingen van artikel 14 van overeenkomstige toepassing.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 13 -
ARTIKEL 15
Uitbetaling De verzekerde pensioenen zullen door De Stichting in maandelijkse termijnen bij nabetaling worden uitgekeerd. De Stichting zal op de uitkering de wettelijk voorgeschreven inhoudingen verrichten. Artikel 15A
Afkoop 1.
De Stichting zal tot afkoop overgaan in de volgende gevallen en daarbij handelen in overeenstemming met de daarop van toepassing zijnde bepalingen van de Pensioenwet: klein ouderdomspensioen en overige pensioenen bij einde deelneming, als bedoeld in artikel 66 Pensioenwet, klein partnerpensioen en eventueel wezenpensioen bij ingang, als bedoeld in artikel 67 Pensioenwet, klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding, als bedoeld in artikel 68 Pensioenwet, fiscaal bovenmatig pensioen, als bedoeld in artikel 68 Pensioenwet, korting van de pensioenen en aanspraken door De Stichting als de technische voorzieningen en het minimaal vereiste vermogen niet meer volledig zijn gedekt, als bedoeld in artikel 134 Pensioenwet.
2.
In de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is het recht op afkoop van kleine pensioenen niet beperkt of uitgesloten. De Stichting conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen aan het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. In 2007 bedraagt het minimumbedrag € 400, - op jaarbasis. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens artikel 66, lid 8, van de Pensioenwet. De hoogte van de pensioenen wordt bepaald inclusief de verleende indexaties.
3.
Op de afkoopsom worden de wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
4.
De bij afkoopsom wordt berekend aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel, welke in de bijlage bij dit reglement is opgenomen.. Deze tabel is vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De tabel is zodanig vastgesteld dat sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Bij de afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemer dezelfde.
ARTIKEL 16
Beëindiging Van Het Deelnemerschap anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen voor De Pensioeningangsdatum 1.
Indien de deelneming voor de pensioeningangsdatum wordt beëindigd anders dan door overlijden van de deelnemer of het ingaan van het ouderdomspensioen geldt het in dit artikel bepaalde.
2.
Voor de gewezen deelnemer wordt een premievrij ouderdompensioen, nabestaanden- en wezenpensioen vastgesteld, volgens het bepaalde in de artikelen 5, 7, 9 en 26A lid 3 op voet van de tot dan voor (en door) de deelnemer betaalde bijdragen.
3.
De aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen en tijdelijk nabestaandenpensioen komt te vervallen.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 14 -
4.
De beëindiging van het deelnemerschap is niet van invloed op de uitkering van een daarvoor ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen. Eventuele aanspraken op verhoging van de uitkering op grond van toegenomen arbeidsongeschiktheid komen echter te vervallen.
5.
De gewezen deelnemer ontvangt een schriftelijke opgave ter zake van de pensioenen waarop de gewezen deelnemer aanspraak behoudt.
6.
Indien een gewezen deelnemer in aanmerking komt voor een loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet, kan hij/zij recht krijgen op een bijdrage van De Stichting FVP voor een levenslang ouderdomspensioen (als bedoeld in artikel 5) en nabestaandenpensioen (als bedoeld in artikel 7).
7.
De gewezen deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet behoudt gedurende de periode dat hij deze uitkering ontvangt, aanspraak op tijdelijk nabestaandenpensioen ten behoeve van zijn nabestaande. Bij overlijden van de deelnemer, gedurende de hiervoor omschreven periode heeft de nabestaande aanspraak op een tijdelijk nabestaandenpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 leden 1 en 2, waarbij als dienstjaren meetellen de dienstjaren tot het einde van de deelneming als bedoeld in lid 1 van dit artikel. ARTIKEL 17
Plicht tot waardeoverdracht 1.
Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude onderneming verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe onderneming. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. De hiervoor genoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht binnen 6 maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde. Indien de deelnemer bij opname besluit tot overdracht van pensioenaanspraken opgebouwd in een voorgaande pensioenregeling, dan wordt de overgedragen waarde omgezet in pensioenaanspraken jegens De Stichting.
3.
4.
Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door De Stichting toegepast.
5.
Bij liquidatie van De Stichting is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 15 -
Artikel 17A
Bevoegdheid tot waardeoverdracht Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is De Stichting bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. De Stichting is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet. Artikel 17B
Verval van aanspraken Na vervanging van de opgebouwde pensioenaanspraken door een uitkering ineens, kan door de betrokkene tegenover De Stichting geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden. Artikel 17C
Inkomende waardeoverdracht 1.
Indien er waarden naar De Stichting worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter verwerving van pensioenaanspraken als bedoeld in dit pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
2.
De overdrachtswaarde van de in te brengen pensioenaanspraken zal worden omgezet in extra dienstjaren als bedoeld in artikel 4 'Grondslag voor de berekening van de pensioenen'. Voor zover het totale aantal dienstjaren van de deelnemer het maximum aantal in de pensioenregeling te behalen dienstjaren overschrijdt, wordt het meerdere van de pensioenaanspraken behandeld als een pensioenaanspraak van een gewezen deelnemer.
3.
De overdrachtswaarde van de deelnemer die uitsluitend een aanspraak op ouderdomspensioen uit hoofde van een vorige dienstbetrekking inbrengt, wordt aangewend voor extra pensioenaanspraken. Bij de bepaling van het aantal extra dienstjaren wordt mede uitgegaan van de fictieve waarde van het nabestaandenpensioen dat de deelnemer uit hoofde van de vorige dienstbetrekking heeft opgebouwd. De totale aanspraak op nabestaandenpensioen wordt verminderd met het nabestaandenpensioen dat op het tijdstip van waardeoverdracht met de fictieve waarde verworven had kunnen worden. Indien de deelnemer uit hoofde van een vorige dienstbetrekking geen aanspraken op nabestaandenpensioen heeft opgebouwd, wordt bij de bepaling van het aantal extra dienstjaren mede uitgegaan van de fictieve waarde van het nabestaandenpensioen dat de deelnemer uit hoofde van de vorige dienstbetrekking had kunnen opbouwen indien hij gehuwd zou zijn geweest dan wel een geregistreerd partnerschap zou zijn aangegaan of een gezamenlijke huishouding zou hebben gevoerd.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 16 -
ARTIKEL 18
Echtscheiding Of Beëindiging Van Het Geregistreerd Partnerschap Of De Gezamenlijke Huishouding 1.
Indien het huwelijk van een deelnemer wordt beëindigd door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, dan wel indien het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd verkrijgt de gewezen echtgenoot of partner aanspraak op het gedeelte van het nabestaandenpensioen, waarop de deelnemer aanspraak zou hebben behouden indien op het tijdstip van de huwelijksontbinding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door omzetting in een huwelijk het deelnemerschap zou zijn beëindigd anders dan door het bereiken van de pensioeningangsdatum of het overlijden van de deelnemer.
2.
Indien het huwelijk van een gewezen deelnemer op vorenomschreven wijze wordt beëindigd, dan wel indien het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd verkrijgt de gewezen echtgenoot of gewezen partner de aanspraak op nabestaandenpensioen die de gewezen deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap heeft behouden.
3.
Het in de leden 1 en 2 bedoelde nabestaandenpensioen wordt eventueel verminderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 lid 3.
4.
Het bepaalde in de voorgaande leden vindt geen toepassing, indien de (gewezen) deelnemer en diens gewezen echtgenoot bij huwelijkse voorwaarden of bij een echtscheidingsconvenant anders zijn overeengekomen, dan wel indien de (gewezen) deelnemer en diens gewezen partner bij voorwaarden van partnerschap of bij een overeenkomst met het oog op beëindiging van het partnerschap anders zijn overeengekomen. De Stichting is in dat geval gerechtigd het niveau van de uitkering aan te passen op zodanige wijze dat de actuariële waarde van de aanspraak ten behoeve van de nieuwe partner gelijk is aan de actuariële waarde van de aanspraak ten behoeve van de oorspronkelijke partner.
5.
Indien de gezamenlijke huishouding anders dan door overlijden van de deelnemer wordt beëindigd, is de hierboven beschreven regeling betreffende echtscheiding van overeenkomstige toepassing, indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in lid 6. Voor echtgenoot dient dan gelezen te worden: partner.
6.
Het einde van de gezamenlijke huishouding moet binnen twee jaar na het eindigen ervan aan De Stichting worden gemeld, door: a. overlegging van een kopie van het aangetekende schrijven van één van de partners aan een notaris dan wel de andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beëindigd, of b. een gezamenlijke verklaring aan De Stichting waarin partners verklaren dat de partnerrelatie is beëindigd.
7.
Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1 letter s aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van De Stichting geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
8.
De gewezen partner met een recht op bijzonder nabestaandenpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 17 -
9.
De uitruilregeling zoals omschreven in artikel 10 is niet van toepassing op het nabestaandenpensioen als bedoeld in de voorgaande leden. ARTIKEL 19
Verevening Ouderdomspensioen 1.
Indien op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding pensioenverevening plaatsvindt, kan een deel van het ouderdomspensioen aan de (gewezen) echtgenoot of gewezen partner worden uitgekeerd, onder de voorwaarden als in deze wet omschreven. Onder gewezen partner wordt in dit artikel verstaan: de persoon waarmee de (gewezen) deelnemer een geregistreerd partnerschap heeft gevoerd. De wet is alleen van toepassing indien de scheiding plaatsvindt, dan wel indien het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd anders dan door omzetting in een huwelijk. Onder scheiding wordt verstaan echtscheiding of scheiding van tafel en bed.
2.
Voor de toepassing van dit artikel geldt als: - scheidingsdatum: - in geval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand; en - in geval van scheiding van tafel en bed: de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde gaat; - datum van beëindiging van het geregistreerd partnerschap: de datum van inschrijving van de rechterlijke uitspraak in de registers van de burgerlijke stand of de datum van inschrijving van een door beide partners ondertekende verklaring in de registers van de burgerlijke stand.
3.
Er vindt geen verevening plaats, indien op de scheidingsdatum, dan wel op de datum van beëindiging van het geregistreerd partnerschap het deel van het ouderdoms- en tijdelijk ouderdomspensioen waarop recht op uitbetaling ontstaat het in artikel 66, eerste lid van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat.
4.
In geval van echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap kunnen het recht van de gewezen echtgenoot, of gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de in artikel 18 'Echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap of gezamenlijke huishouding' bedoelde aanspraak op nabestaandenpensioen worden geconverteerd in een eigen recht op ouderdomspensioen op het leven van de gewezen echtgenoot of gewezen partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. De echtgenoten of partners dienen de bovengenoemde conversie bij huwelijkse voorwaarden, dan wel voorwaarden van geregistreerd partnerschap, of bij een echtscheidingsconvenant, dan wel overeenkomst met het oog op beëindiging van het geregistreerd partnerschap overeen te komen. Deze overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van De Stichting is gehecht waarin zij instemt met de conversie.
5.
De Stichting kan de kosten van een verevening voor de helft aan ieder van de echtgenoten of partners in rekening brengen dan wel in mindering brengen op de aan hen uit te betalen bedragen.
6.
De (gewezen) echtgenoten of gewezen partners ontvangen ieder een schriftelijke opgave ter zake van het pensioen waarop zij aanspraak hebben.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 18 -
7.
Indien de gepensioneerde (een deel van) zijn aanspraak op nabestaandenpensioen conform het bepaalde in artikel 10 heeft omgezet in een aanspraak op hoger ouderdomspensioen en hierna een scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap als bedoeld in lid 1 plaatsvindt, is de verhoogde aanspraak op ouderdomspensioen onderwerp van verevening. ARTIKEL 20
Kosten Van De Pensioenregeling 1.
De opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats. De pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers dienen in elk geval steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van de deelneming, volledig te zijn gefinancierd. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin kan De Nederlandsche Bank op grond van bijzondere omstandigheden een langere termijn, van ten hoogste dertien weken, toestaan voor deze financiering.
2.
De deelnemers zullen, als bijdrage in de kosten van de pensioenregeling, aan de werkgever tot aan de pensioeningangsdatum jaarlijks een bedrag verschuldigd zijn ter grootte van 40% van de verschuldigde doorsneepremie voor de ter waarborging van de aanspraken gesloten verzekeringen. Bij de vaststelling van de deelnemersbijdrage wordt rekening gehouden met het deeltijdpercentage, zoals bedoeld in artikel 13. De overige kosten van de pensioenregeling zijn voor rekening van de werkgever. De pensioenregeling wordt gefinancierd middels de voornoemde doorsneepremie. Deze premie wordt op basis van een ALM-onderzoek vastgesteld en zal worden geheven over de basispensioengrondslag. Het bestuur kan jaarlijks, mede op advies van de actuaris, besluiten dat de doorsneepremie aanpassing behoeft. Deze doorsneepremie zal, in overeenstemming met de voor Stichting Pensioenfonds Ricoh Nederland opgestelde actuariële en bedrijfstechnische nota, maximaal 26% van de basispensioengrondslag bedragen.
3.
De jaarlijkse bijdrage van iedere deelnemer wordt door de werkgever in evenveel termijnen op diens salaris ingehouden, als waarin dit wordt uitbetaald. De deelnemer wordt geacht de werkgever tot inhouding te hebben gemachtigd.
4.
De werkgever behoudt zich de bevoegdheid voor tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage aan de pensioenregeling, indien zijn financiële toestand van dien aard is, dat hij de kosten van de pensioenregeling slechts gedeeltelijk of niet meer kan dragen. Indien de werkgever van deze bevoegdheid gebruik maakt, zullen de deelnemers daarvan onverwijld schriftelijk in kennis worden gesteld en zal het pensioenreglement worden aangepast aan de gewijzigde situatie. Het pensioenreglement kan worden aangepast wat betreft de in de toekomst te verwerven pensioenaanspraken. Bij het aanpassen van het pensioenreglement volgt het fonds de voorschriften hiervoor vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst van De Stichting. Van aanpassing van het pensioenreglement als bedoeld in dit artikel kan met name sprake zijn als de premie voor de pensioenregeling hoger dreigt te worden dan acceptabel is voor de werkgever en de vertegenwoordigers van de werknemers.
5.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 19 -
ARTIKEL 20A
Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten 1.
De ten laste van De Stichting verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten kunnen door De Stichting verminderd worden. De Stichting is daartoe uitsluitend bevoegd indien: a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; b. De Stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen een jaar te geraken uit een situatie van onderdekking.
2.
Een vermindering van de aanspraken ingevolge het vorige lid zal voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en pensioengerechtigde worden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van hun pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van de vermindering. Het bestuur is bevoegd de reeds ingegane pensioenen geheel of ten dele van deze vermindering uit te zonderen.
3.
De Stichting informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4.
De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgevers en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd. ARTIKEL 21
Vrijstelling Van Premiebetaling Bij Arbeidsongeschiktheid 1.
Indien de deelnemer arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is, wordt met inachtneming van het hierna volgende vrijstelling van premiebetaling verleend. De vrijstelling van premiebetaling wordt verleend, mits aan de deelnemer op het moment van het verstrijken van de wachttijd een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WIA is toegekend. De vrijstelling van premiebetaling wordt slechts verleend voor de aanspraken die zijn verleend voorafgaand aan het verstrijken van de wachttijd. De vrijstelling van premiebetaling wordt verleend met ingang van het moment waarop de deelnemer een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WIA ontvangt, dan wel vanaf het later gelegen moment als bedoeld in de vrijstellingsvoorwaarden van de verzekeraar. De vrijstelling van premiebetaling wordt verleend zolang de in de vorige volzin bedoelde arbeidsongeschiktheid voortduurt en de aanspraken bestaan en niet premievrij worden gemaakt. De vrijstelling wordt - al naar gelang de grootte van het hiervoor bedoelde arbeidsongeschiktheidspercentage – verleend tot de hieronder genoemde percentages:
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 20 -
bij een arbeidsongeschiktheid van: 65 -100% 45 -65% 35 -45%
bedraagt de vrijstelling: 100% van de verschuldigde premies 50% van de verschuldigde premies 25% van de verschuldigde premies
Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrijstelling zonodig opnieuw aangepast. 2.
Het recht op vrijstelling ontstaat zodra aan de deelnemer krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van tenminste 35% wordt toegekend.
3.
Gedurende de vrijstelling worden geen wijzigingen aangebracht in de bij aanvang van de vrijstelling bestaande verzekeringen ter dekking van pensioenaanspraken, zolang deze verzekeringen in stand blijven, althans niet premievrij worden gemaakt, expireren, tot uitkering komen of anderszins worden beëindigd. De deelnemer is geen bijdrage verschuldigd in de kosten van de pensioenregeling zoals omschreven in artikel 21.
4.
Gehele of gedeeltelijke beëindiging van de vrijstelling als gevolg van revalidatie leidt tot de gevolgen omschreven in artikel 18 'Beëindiging van het deelnemerschap voor de pensioeningangsdatum', tenzij de arbeidsovereenkomst met de werkgever wordt hersteld of in stand blijft. ARTIKEL 22
Plichten Van De Deelnemer 1.
De deelnemer is verplicht: - De Stichting alle gegevens te verschaffen, dan wel te doen verschaffen, die De Stichting nodig acht voor het sluiten en verhogen van de verzekeringen, dan wel voor het doen van uitkeringen; - de werkgever zo spoedig mogelijk mededeling te doen van zijn of haar huwelijk, dan wel de aanvangsdatum van de gezamenlijke huishouding, de beëindiging daarvan, alsmede van andere feiten waarvan het bestaan van enige pensioenaanspraak afhankelijk is.
2.
Ten bewijze van de gezamenlijke huishouding legt de deelnemer aan De Stichting een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst over. In deze overeenkomst zijn ten minste enige vermogensrechtelijke aspecten aangaande de gezamenlijke huishouding geregeld. ARTIKEL 23
Verbod van vervreemding en mogelijkheid van volmacht 1.
De pensioenrechten of aanspraken ingevolge deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
2.
Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de Invorderingswet 1990. Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet.
3.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 21 -
4.
Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
5.
Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan.
6.
In geval van beslaglegging op pensioen is het Fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen.
7.
Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het Fonds nietig. ARTIKEL 24a
Fiscaal Voorbehoud Indien de onderhavige pensioenregeling, zoals neergelegd in dit pensioenreglement en bijlagen daarbij, naar het oordeel van de belastingadministratie of de rechter in belastingzaken, blijkens een rechtens onaantastbare aanslag wegens één of meer elementen niet beschouwd kan worden als een pensioenregeling in de zin van hoofdstuk IIb van de Wet op de loonbelasting 1964, zullen die elementen van deze pensioenregeling met terugwerkende kracht worden vervangen door elementen die wel in overeenstemming zijn met hoofdstuk IIb van de Wet op de loonbelasting 1964 en waarover uiterlijk bij verstrijken van het jaar waarin de uitspraak van de belastingrechter onherroepelijk is geworden, overeenstemming zal zijn bereikt met de belastingadministratie. Ingeval De Stichting en de belastingsadministratie geen overeenstemming bereiken over de inhoud van de vorige volzin, zullen de elementen, zoals deze in de toezegging worden gehanteerd, worden vervangen door de fiscaal geaccepteerde elementen. ARTIKEL 24b
Fiscale maximering De hoogte van de pensioenaanspraken welke voortvloeien uit dit pensioenreglement worden vastgesteld met in achtneming van de fiscale maxima als bedoeld in hoofdstuk IIb van de Wet op de loonbelasting 1964, waardoor het aan een deelnemer toekomende pensioen nooit meer bedraagt dan op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 mogelijk is. ARTIKEL 25
Onvoorziene Gevallen In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 22 -
ARTIKEL 26
Overgangsregeling 1.
Voor werknemers van werkgever die zowel op 31 december 2006 als op 1 januari 2007 deelnemer zijn, worden de aanspraken op (pre)pensioen die zij op grond van het tot 1 januari 2007 op hen van toepassing zijnde pensioenreglement hebben opgebouwd per 31 december 2006 premievrij gemaakt. Deze premievrije pensioenaanspraken worden met ingang van 1 januari 2007 op basis van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel met herrekeningsfactoren omgezet naar pensioenaanspraken op grond van dit pensioenreglement. De tabel met de herrekeningsfactoren is vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen en is opgenomen in bijlage 2 van dit reglement.
2.
Op werknemers die op 31 december 2001 deelnamen aan de pensioenregeling van werkgever en tevens op 31 december 2006 nog deelnemer waren aan de pensioenregeling, dan wel op 31 december 2006 werknemer waren van NRG Rex-Rotary B.V. zijn de overgangsbepalingen als vastgelegd in artikel 26a van toepassing. ARTIKEL 26a
Overgangsbepalingen 1.
Per 31 december 2006 wordt voor iedere deelnemer als bedoeld in artikel 26 lid 2 de hoogte van een extra ouderdomspensioen en medeverzekerd nabestaandenpensioen berekend.
2.
Het extra ouderdomspensioen en medeverzekerd nabestaandenpensioen is gelijk aan het positieve verschil tussen: (A) een ouderdomspensioen van 1,89% van het op 31 december 2006 geldende pensioengevende salaris met als maximum het grenssalaris verminderd met een franchise van € 11.566 en vermenigvuldigd met het aantal deelnemingsjaren tot 31 december 2006 (eindloonregeling), waarbij is medeverzekerd een nabestaandenpensioen groot 70% van het ouderdomspensioen en (B): de op grond van het tot 31 december 2006 geldende pensioenreglement voor de basispensioenregeling opgebouwde aanspraken op prépensioen, tijdelijk ouderdomspensioen, levenslang ouderdomspensioen en medeverzekerd nabestaandenpensioen, waarbij de per 31 december 2006 verkregen tijdsevenredige pensioenaanspraken in de tot die datum geldende pensioenregeling worden omgerekend naar een levenslang ouderdomspensioen met een ingangsleeftijd van 65 jaar, in combinatie met 70% medeverzekerd nabestaandenpensioen.
3.
De opbouw en financiering van het extra ouderdomspensioen en medeverzekerd nabestaandenpensioen vindt rechtevenredig plaats tussen 1 januari 2007 en 1 januari 2022. Als het pensioen van een deelnemer ingaat voor 1 januari 2022 wordt op dat moment het nog resterende deel van het extra ouderdomspensioen en medeverzekerd nabestaandenpensioen toegekend en afgefinancierd.
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 23 -
ARTIKEL 27
1.
Het bestuur heeft de bevoegdheid na verkregen schriftelijk advies van de actuaris , in een voor een deelnemer gunstige zin van het bepaalde in het voorafgaande van dit reglement af te wijken, mits daartoe de middelen van De Stichting aanwezig zijn, onderscheidenlijk door de werkgever beschikbaar worden gesteld.
2.
In alle gevallen, waarin dit reglement niet voorziet, of waarin de uitleg van dit reglement geschillen ontstaan, dan wel indien een bepaling in dit reglement tot onbillijkheden jegens een deelnemer of zijn nabestaanden voert, besluit het bestuur.
3. In geval van een geschil als bedoeld in lid 2 zijn de bepalingen van het reglement geschillenregeling van toepassing. ARTIKEL 28
Inwerkingtreding 1.
Dit reglement is in werking getreden met ingang van 1 januari 2007 en laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2009.
2.
Artikel 10A lid 2, artikel 14a en artikel 14b treden in werking op 1 januari 2009.
3.
Dit reglement kan worden aangehaald als "Pensioenreglement Ricoh Nederland 2007”
Pensioenreglement 2007 reglement, blz - 24 -