Stichting
Heemkunde Markelo Jaargang 3 Nummer 1 April 2000
Marclo’s Chronyke Uitgave van de Stichting Heemkunde Markelo
Inhoud Van de redactie De Geschiedenis van de Familie Welmer Leven en werken op de boerderij in het vroegere Markelo Het is plicht dat iedere jongen… De Molen op de Viersprong In Plaats van kaarten Oude foto Puzzel Erfbenamingen Krantenarchief Oud nieuws
1 1 7 10 19 22 27 28 29 30 30
Redactieleden Mw. W. Roodhorst, Pr.Irenestraat 13, 7475 BW Markelo, tel. 363795 A. Bruinsel, Burg. de Beaufortplein 22, 7475 AG Markelo, tel. 361389 J. G. Hidders, Goorseweg 12, 7475 BD Markelo, tel. 361833 D. Lonink, Worsinkweg 2, 7475 TW Markelo, tel. 361418
Stichting Heemkunde Markelo. Internet: go.to/markelo Secretariaat: A. H. Vedders, Blauwe Torenstraat 33, 7241 BD Lochem . E-mail:
[email protected]
1
Van de redactie Na het, voor ons nogal bewerkelijke, dikke eeuwnummer zijn we met veel enthousiasme weer begonnen met een nieuwe uitgave van Marclo’s Chronyke. De redactie is uitgebreid met een nieuwe medewerker: hr. D. Lonink. Iemand met een echt Markelose achtergrond en zeer geïnteresseerd in plaatselijke gebruiken en geschiedenis. In de volgende nummers zult u ongetwijfeld kunnen genieten van zijn inbreng. Graag zeggen wij u toe, dat we zullen proberen ons orgaan zo gevarieerd mogelijk te maken. Toch zouden we het zeer op prijs stellen, als ook u eens een artikeltje zou willen verzorgen, of alleen maar een onderwerp zou willen aandragen. Ook blijven we bijzonder geïnteresseerd in oude foto’s, akten en andere papieren. We wensen u een plezierig uurtje met dit boekje.
De Geschiedenis van de Familie Welmer. In het nummer van april 1999 over de boerderij - ‘n Witten – heb ik de bewoners in het kort besproken. Bijna 150 jaar was de naam Welmer met deze boerderij verbonden. In dit artikel wil ik iets verder ingaan op deze familie. Arent Gerritsen Welmers, de eerste waar gegevens over zijn, werd ca. 1720 geboren. Zijn vader zal Gerrit geheten hebben en deze kan dus aangemerkt worden als de stamvader van de familie. Arent Welmers trouwt 7 – 5 – 1747 te Holten met Janna Kuipers ( 1721 – 1801 ). Arent is dan timmerman. Het echtpaar woont eerst in op de boerderij - den Brand – in het buurtschap Dijkerhoek onder Holten. In ca. 1756 wordt achter - den Brand – een nieuwe boerderij gebouwd, die de naam Timmerarents krijgt. Deze boerderij bestaat heden nog.
2
In de jaren 1748 – 1760 worden in dit gezin zeven kinderen geboren. In augustus 1763 komt daar nog een drieling bij. Een heel bijzondere gebeurtenis, zeker voor die tijd. Maar wat nog uitzonderlijker is, is dat alle drie de jongens blijven leven en op 26 – 8 – 1763 in de kerk van Holten worden gedoopt. Een van de drie is Berent, die de stamvader zal worden van alle Markelose Welmersen. Berent Welmers werkt voor zijn huwelijk in Colmschate, waar hij zijn a.s. vrouw leert kennen. Aaltjen Schoolderman is geboren op de boerderij – Flip – op de Borkeld onder Holten. Zij trouwen op 9 – 10 – 1808. Aaltjen is dan 30 jaar. Ze wonen eerst in bij de ouders van Aaltjen, gaan dan voor een paar jaar naar Gorssel, om vervolgens te wonen op de boerderij – Gebben – in Neerdorp onder Holten. Van hun vijf kinderen sterven er twee jong, zodat, als Berent in 1818 overlijdt, Aaltjen met drie kinderen naar ‘n Witten , het ouderhuis van haar moeder vertrekt. Daar sterft nog een van de kinderen. Alleen Janna, geb. 1809, en Frederik, geb. 1812, bereiken de volwassen leeftijd. Janna trouwt met A.J.Kloosters in Herike en sterft als ze 58 is. Frederik Welmer, geb. te Gorssel op 16 – 10 – 1812 wordt de opvolger op ‘n Witten. Hij trouwt in 1838 met zijn buurmeisje Jenneken Klumpers, van de boerderij Huuskesgait. Bij dit huwelijk laat Frederik aantekenen, dat zijn naam moet worden geschreven zonder s , dus als Welmer. Als in 1857 Jenneken overlijdt, heeft het echtpaar vijf kinderen. Frederik hertrouwt op 29 oktober van datzelfde jaar met Jenneken Slots uit Holten. Dit huwelijk duurt nog geen vier jaar. De twee kinderen, die hieruit geboren worden hebben beiden geen nageslacht: Jan Harmen blijft ongehuwd en werkt zijn hele leven als boerenknecht, waarvan vele jaren in Elsenerbroek, waar hij in 1926 sterft; Jenneken overlijdt als zij 25 jaar is en is dan nog ongehuwd.
3
De vijf kinderen uit Frederiks eerste huwelijk stichten wel allemaal een gezin: 1. Berend Jan, geb. 5 – 10 – 1839, blijft op ‘n Witten. Hij huwt 20 mei 1869 met Janna Paalman. Ze krijgen een zoon Frederik Jan ( 1870 – 1964 ). Deze trouwt op zijn beurt weer met Geertrui Veneklaas, uit welk huwelijk een dochter Janna ( 1895 – 1960 ) wordt geboren.
Frederik Jan Welmer (1870 -1964) op zijn 90e verjaardag
2
Gerrit Jan, geb. 20 – 8 – 1843, trouwt met Geertrui Sligman. Zij beginnen ca. 1872 een boerderij aan de Witterietsweg ( later Veneman ). Dit echtpaar krijgt twee zonen en twee dochters: 2a Gerrit Jan ( 1880 ), de jongste zoon, trouwt met Arendina Overbeek uit Stokkum. Zij wonen een aantal jaren aan de Roosdomsweg ( nu Vedders ). Dan beginnen zij een nieuwe boerderij aan de Traasweg ( de Welmer van ‘n Kattenbaarg) Het paar krijgt een zoon en een dochter. De zoon Gerrit Jan sterft al op 20 jarige leeftijd; de dochter Gerritdina trouwt bij haar ouders in met H.J.Schreurs.
4
2b Jan Hendrik ( 1872 ), de oudste zoon, trouwt bij zijn ouders in op de Witterietsweg. Zijn vrouw, Jennigje Altena, komt van boerderij ‘n Bles aan de Brumelaarsweg. Naast de boerderij begint deze familie Welmer een timmerbedrijf. Jan Hendrik en Jennigje krijgen zeven kinderen, waarvan er twee jong overlijden. A Gerrit Jan ( 1900 ) trouwt in 1925 met Gerritdina Groothaar van de Wunner. Zij stichten een nieuwe boerderij in Laren en krijgen acht kinderen, waarvan zes jongens, die op hun beurt weer voor een sterke uitbreiding van de familie zorgen. Waarschijnlijk is dit nu de grootste tak van de Welmers.
± 1929 Fa. Welmer van de Holterweg. V.l.n.r. Jan Hendrik (1872), Hendrik Jan (1910), Gerrit Jan (1843), Jenigje Welmer-Altena, Johanna (1925), Willemina Welmer-Wagenaar met Jan Hendrik (199928) en Jan Willem (1903)
B
Jan Willem ( 1903 ) wordt de opvolger op het timmerbedrijf. In 1927 verhuist het gezin met het bouwbedrijf naar
5
de Holterweg, nu Luttekeveldweg. De boerderij aan de Witterietsweg wordt eerst nog verhuurd en later verkocht aan G. Veneman. Jan Willem, gehuwd met Willemina Wagenaar ( van Vrunk), heeft in 1927 al een dochter. De later geboren zoons Jan endrik en Hendrik Willem zorgen voor de verdere ontwikkeling van het bouwbedrijf. C Hendrik Jan ( 1910 ) vertrekt in 1930 naar Almelo. Hij trouwt daar en het paar krijgt een dochter. 3 Aaltjen, geb.30 – 11 – 1846 trouwt in 1872 met Hermannus Leferink van de Kappe. Omstreeks 1878 stichten zij dan de boerderij Kappemans aan de Groenlandsdijk. 4 Arend Jan, geb. 3 – 2 – 1850, vertrekt in 1867 naar Holten als boerenknecht. Hij trouwt daar met Jantje Prins en het paar gaat boeren op de boerderij – de Prins - in Holten. Ze krijgen vier kinderen, drie dochters en een zoon. Na Jantjes overlijden, hertrouwt Arend Jan met Willemina Blankena uit Diepenveen. Met haar en de kinderen uit het eerste huwelijk komt hij in 1901 naar de boerderij Lenfert in de Bovberg.Uit het tweede huwelijk worden geen kinderen geboren. 4a Jenneke trouwt bij haar ouders in met G.J.Wissink. 4b Egbert ( 1890 ) trouwt in 1913 met Gerritdina Oldenmenger, geb. te Borculo. Zij gaan eerst wonen op de boerderij aan de Lichtmissenweg 7, die toen toebehoorde aan Elkink ( (Tibbert). Egbert wordt dan dus de buurman van zijn oom Gerrit Jan aan de Witterietsweg en van zijn tante Aaltjen bij Kappermans. Nadat hun drie zonen zijn geboren, sticht de familie een nieuwe boerderij in de Achterhoek, de boerderij Lenfert aan de Kluunvenneweg. Hun zoon Arend Jan ( 1914 ) begint daar het veehandelsbedrijf. Zijn broer Gerrit Jan trouwt in bij Klumpers in de Dijkerhoek en wordt kippenboer ( Kippenluux ). De derde zoon trouwt in het Stokkumerbroek ( Lanever Jan ). Janna, geb.13 – 10 – 1852, trouwt met Albert Kettelarij, die in Bathmen geboren is. Zij nemen een timmerbedrijf over
6
aan de Rijssenseweg. Tegenwoordig woont hier nog steeds de familie Kettelarij.
Timmerarents ±1930
Tot slot van deze beschrijving nog een schema van zeven generaties Welmer. Hendrik Jan ( 1910 ) en Gerrit Jan ( 1916 )
7
zijn nog in leven. De achtste en negende generatie zit nu in de actieve leeftijd, terwijl al veel kinderen van de tiende generatie zijn geboren. G. Kolkman.
Leven en werken op de boerderij in het vroegere Markelo. In onze uitgave van april 1999 hebben wij u een indeling laten zien van de boerderij – De Zweer- in de Dijkerhoek, in 1942 getekend door Jan Jans, de bekende architect. Deze boerderij is gebouwd in de 18e en 19e eeuw en is van oorsprong een “lös hoes”. Dit wil zeggen, dat mens en dier zich in dezelfde ruimte bevonden. De wand tussen woonkeuken en de deel, zowel als de endskamer zijn van latere datum. In de komende uitgaven van ons boekje zullen wij diverse onderdelen uit het woon- en bedrijfsgedeelte nader behandelen. We beginnen met de tuugkist, die in het woongedeelte stond. De meubilering van het woongedeelte was in het lös hoes zeer beperkt en sober van uitvoering. In het woongedeelte stond een tafel met stoelen, die samen met de open haard het centrale punt vormde. Langs de kant waren een of meer tuugkisten geplaatst, die voor opslag van kleding e.d. werden gebruikt. In het boek –Oud-Achterhoeksch Boerenleven – van H.W.Heuvel gaat een van de verhalen over de kistenwagen: Meestal met ingang van 1 mei trad het personeel in dienst bij een boer. Ook wisselden ze op die datum van baas. De knecht of de meid kwam dan lopend naar de nieuwe werkgever. Een dag of enkele dagen later haalde de boer met paard en wagen de kleerkist van het vorige huis op. Heuvel vertelt dat zijn vader en Jan, de nieuwe knecht, samen de kist op de wagen laadden en hij beschrijft hoe de kist er uitzag: Het was een mooie eikenhouten kist, die Jans grootvader al gebruikt had, toen die boerenknecht was; op het voorfront, in
8
vakjes verdeeld, zijn vierkante- en cirkelvormige figuren uitgesneden; net onder het deksel vindt men twee bakjes ( “ïnschrien” heet men ze), het eene voor horloge, kerkboek, geldbeurs en zulke kleinoodiën, het andere om er stopgaren, knoopen, enz. te bergen; in de groote ruimte is zijn “tuug”, d.i. zijn boven- en ondergoed.
Type en uitvoering. In de loop der tijd zijn er diverse types kisten geweest. Ook iedere landstreek, zelfs ieder dorp had z’n eigen type en uitvoering. Dit was o.a. afhankelijk van de welstand van de opdrachtgever, of hij katholiek of protestant was en welke timmerman de kist maakte. Door huwelijken en vererving verhuisden kisten vaak naar andere families en daardoor is het moeilijk na te gaan wie de maker was of wie de opdrachtgever is geweest. In sommige gevallen staat er een jaartal in en /of de naam of initialen van de eerste eigenaar. Door hun grote duurzaamheid gingen deze, vaak eikenhouten, kisten eeuwenlang mee en de meeste, die men nu nog tegenkomt, zijn twee- tot driehonderd jaar oud. Ze hebben dan ook diverse eigenaren gehad. In de omgeving van Markelo komt veel de paneelkist voor, zoals door Heuvel beschreven. Op het voorfront hebben deze twee,
9
drie of vier panelen en ze worden gesloten met een zadeldakdeksel. De versierselen. De motieven, die op de kist werden aangebracht, zullen waarschijnlijk niet alleen door de opdrachtgever zijn bepaald, maar mede door de timmerman, die vaak met vaste patronen werkte. Hoe rijk het voorfront hiermee werd uitgegevoerd, zal zeker afhankelijk zijn geweest van het bedrag dat men kon besteden. De gebruikte motieven verschilden sterk per religie. In katholieke streken werden vaak godsdienstige symbolen gebruikt en werden de kisten rijkelijk versierd. De protestantse uitvoeringen waren meestal wat soberder, hoewel men ook in Markelo nog prachtige exemplaren tegenkomt. Blijkbaar heeft men hier een rijke versiering toegepast om zijn welstand aan te geven. Het aantal panelen was mede afhankelijk van het feit, of men te maken had met een knechtenkist ( twee panelen), of een van een volgewaard erf (vier panelen). Het gebruik. Oorspronkelijk werd in Twente deze kist gebruikt als berging voor de uitzet bij het huwelijk. Veelal werden de kleding en de kostbaarheden in de kist bewaard. Deze funktie werd na ca. 1850 geheel of ten dele overgenomen door het kabinet. Voor de meiden en knechten was het een privé opbergplaats van hun spullen. Dit gold ook voor de diverse gezinsleden van de boer. Het personeel kon hierdoor gemakkelijk verhuizen, immers de koffer (kist) was altijd gepakt en gereed voor transport. Met name in Markelo werd de kist ook gebruikt voor de opslag van de rollen linnen, die in later tijd het kabinet vulden. Omdat in een lös hoes de wasem van de dieren ook in het woongedeelte doordrong, om van ongedierte, zoals muizen en insecten maar niet te spreken, moest alles wat van textiel was wel goed opgeborgen worden.
10
Het inschrien. Het inschrien is een bakje met een deksel aan de zijkant van de kist. Een enkele maal zit er een aan beide kanten. Wanneer de kist geopend is, dient het dekseltje als steun voor de zware bovenklep, om te voorkomen dat deze dicht valt. Soms bevat de kist een geheim vak. Er is dan sprake van een dubbele bodem van het inschrien. Dit geeft al aan, dat de kist ook voor kostbaarheden werd gebruikt. Waar zijn ze gebleven? Toen het lös hoes verdween en het kabinet zijn intrede deed in de woonkeuken, verdwenen de meeste kisten naar het bedrijfsgedeelte en degradeerden daar tot meel- of hakselkist. Een aantal zijn later nog gered en vaak herkenbaar aan de korte, of geheel geamputeerde poten. Deze moesten nl. vaak worden ingekort, doordat het vocht uit de lemen vloeren het onderste gedeelte had doen verrotten. Helaas is er ook een aantal kisten gebruikt als brandhout Sommige zijn omgebouwd als kastje, of op andere manier verminkt. Toch vinden we in de omgeving op menige boerderij gelukkig nog mooie exemplaren van de tuugkist. Voor uitgebreidere informatie willen we u graag het boek – Tuugkisten in Oost Nederland-, door Everhard Jans aanbevelen.
Het is plicht dat iedere jongen … Een van de doelstellingen van de Stichting Heemkunde Markelo is het vastleggen van de eigentijdse geschiedenis. Daarin passen zeker de ervaringen van de militairen, die na de tweede wereldoorlog naar Nederlands Indië werden gestuurd. Uit de gemeente Markelo waren dat 35 jongens, van wie er één niet is teruggekomen en aldaar zijn laatste rustplaats heeft gevonden.
11
Onder deze 35 militairen waren zeven oorlogs-vrijwilligers.Om de verhalen zo waarheidsgetrouw mogelijk op te kunnen schrijven, hebben wij vorig jaar twee groeps-gesprekken met Markelose oud- Indiëgangers gehouden. We laten u meelezen met wat zij vertelden: Over het algemeen ging men zonder tegenzin. Niemand stond te trappelen, maar men vond het een vanzelfsprekende zaak, dat de dienstplicht weer werd ingevoerd en dat in –ons – Indië orde, vrede en rust moesten worden hersteld. De keuring: Bij de keuring werden maar weinig jongens afgekeurd. Wel werden enkelen vrijgesteld wegens persoonlijke onmisbaarheid. Hierbij kon een goede –kruiwagen- soms uitstekende diensten bewijzen. Dan kwam de oproep met een derde klas treinkaartje naar de garnizoensplaats. Voor velen de eerste grote treinreis in hun leven. De opleiding: De duur hiervan variëerde van twee tot negen maanden. Hoofdzaak was uiteraard de basistraining, met onder meer schietoefeningen. Sommigen kregen een tropentraining, anderen niet. Heel onwerkelijk was het, toen deze tropentraining tijdens de zeer strenge winter van 1946 / 47 in de sneeuw werd gegeven! Ook kwam het voor, dat kazernes werden gesloten wegens brandstofgebrek, wat voor de militairen een welkom extra verlof betekende. De vele inentingen, op de tropen toegespitst, waren geen prettige ervaring, want van sommige vaccinaties werd men behoorlijk ziek. Het werd, achteraf, heel vreemd gevonden, dat er nauwelijks of geen voorlichting werd gegeven over de bewoners van Indië , hun cultuur, gebruiken en godsdienst. Ook ontbrak volledig een waarschuwing voor sexueel overdraagbare ziekten. Over het kader was men vol lof. Dit dateerde nog van voor 1940, of was in Groot Brittannië opgeleid. Deze officieren waren kundig en gingen vaak mee naar Indië.
12
Het vertrek: Na twee weken inschepingsverlof en het toch wel heel moeilijke afscheid van alles wat zo vertrouwd was, werd in
Troepentransportschip
Amsterdam of Rotterdam ingescheept op een, tot troepentransport-schip omgebouwd, passagiersschip. De Sibajak, Grote Beer en Zuiderkruis waren in die tijd bekende namen. Wel 1900 militairen werden met zo’n schip tegelijk vervoerd. De omstandigheden waren er dan ook naar: er werd in ploegen gegeten en in de ruimen, zes hoog in hangmatten geslapen. Knieën optrekken was onmogelijk, door de zeer beperkte ruimte. Officieren hadden een hut, maar onderofficieren moesten ook in een hangmat in het ruim slapen. De reis duurde ongeveer een maand. De meeste tijd werd gedood met corvee en Maleise les, veel ander vertier was er niet, terwijl het ook verboden was in de bunkerplaatsen van boord te gaan. Al met al niet een echte plezierreis. Vooral het traject door de Rode Zee, waar het vaak windstil was en waar een ondraaglijke hitte heerste, was voor velen een ware beproeving. Men zocht meestal een plaatsje aan dek, vooral uit de zon en dan nog kleefde het “tropenkloffie”, dat het Nederlandse uniform verving aan ieders lijf. Toch was dit nog niet het grootste probleem, dat was nl. de rantsoenering van water. Men kreeg maar een blik water per dag om te drinken, tanden te poetsen, te wassen enz. Er werd dan ook veel met zeewater gedaan.
13
Aankomst: Het was een verademing, toen men in Sabang, de eerste plaats op Indisch grondgebied, weer even een voet op vaste bodem kon zetten. Daarbij was het een openbaring na alle oorlogsjaren weer de eerste ( vaak nog groene ) bananen te zien en te eten. Vergeten waren de narigheden van zeeziekte en verveling. Een paar van onze vertellers werden ontscheept in Belawan, bij Medan op Sumatra. De meesten gingen echter door naar Tandjongpriok, de havenplaats van Batavia, nu Jakarta. Zieken werden direct afgevoerd naar een hospitaal. Op een schip was tijdens de reis door besmet water cholera uitgebroken. De opvarenden van dit schip werden allemaal in Buitenzorg in quarantaine opgenomen. De reis daarheen werd per elektrische trein gemaakt, wat voor menigeen een eerste kennismaking met dit vervoermiddel was. Functies: Twee Markeloërs waren bij de administratieve diensten ingedeeld, anderen waren gelegerd bij de artillerie, de
Indiëgangers voor de Geniekazerne in Batavia. Van l.n..r. J. de Graaf, H. Kl. Velderman, J. van Esterik en M. Visbeen
14
inlichtingendienst, het antitankwapen (in heel Indië was geen tank te bekennen ) of de onderhoudsdienst van voertuigen. Hun functies waren o.a. betaalmeester, administrateur, chauffeur, motorordonnance en verkenner, terwijl er natuurlijk door iedereen vaak patrouille moest worden gelopen. Zo verschillend als hun functies waren, zo verschillend waren ook de onderkomens: tent, kazerne, tabaksschuur, hotel of schoolgebouw, wat bruikbaar was werd benut. Voeding: Waren er in het begin nog Engelse oorlogsrantsoenen ( goed eten ), naderhand werd dat anders. Het hoofdvoedsel was rijst. Veel hing af van wat de kok hiervan kon maken. Ook leerde men in de kampong of desa het Inlandse eten waarderen. Nasi, hoewel voor de meesten tot die tijd volkomen onbekend, bleek een bijzonder smakelijk gerecht. In de tropen is drinken nog belangrijker dan eten. Thee was in elke standplaats altijd onbeperkt beschikbaar. Ook op patrouille kreeg ieder daarvan een liter mee. Maar…… de opdracht was, die liter ook weer mee terug te brengen. Dit om het drinken zolang mogelijk uit te stellen. Men kon nl. altijd in onverwachte situaties komen te verkeren, waarbij drinken van levensbelang zou kunnen zijn. Het water uit rivieren was wegens vervuiling niet te gebruiken en de uitgereikte zuiveringstabletten maakten de smaak van het water zo vies, dat het daardoor toch ondrinkbaar bleef. Tandpasta bleek een goede dorstlesser en ook het zuigen op een steentje was een probaat middel. Ook met kokosmelk kon men de dorst verdrijven, maar daar werden je benen weer loodzwaar van. Ziekten:Buiten de bekende, ook in Nederland voorkomende ziekten, was er malaria. Deze werd met kinine bestreden, maar zelfs na repatriëring stak die nog vaak weer de kop op. Door slechte wegen en slechte autovering kregen vooral chauffeurs veel last van nierstenen; het te weinig drinken en teveel transpireren was mede oorzaak hiervan.
15
Het vervuilde water had dysenterie en soms typhus tot gevolg. Ook tropenkolder kwam voor, maar de kwaal waar ieder het meest aan leed en waar geen remedie tegen was, was heimwee. Hygiëne:Baden in een rivier was te ongezond en daardoor niet aan te raden. Elke dag minstens een maal per dag mandiën (douchen door uit je helm of een blikje water over je heen te plensen) was absoluut noodzakelijk, net als de regel nooit reeds gedragen kleding weer aan te trekken. Dit om schimmel en schaamluis te voorkomen. De was werd door inlandse vrouwen, baboes, gedaan. Het toilet bestond vaak uit een balk boven stromend water, een fles met water diende als toiletpapier. Medische verzorging was toevertrouwd aan de bij elk onderdeel toegevoegde hospitaal-soldaten. Zij verleenden de eerste hulp, waren goed opgeleid en verdienden alle respekt. De hospitalen waren alleen in de grote steden te vinden. Ongedierte kwam natuurlijk ook veel voor: de ratten leken wel zo groot als jonge katten, ook de kakkerlakken waren van flink formaat. Verder waren er veel bloedzuigers en wandluizen, om van de muggen, die gevaarlijk waren wegens het overbrengen van malaria, maar te zwijgen. Voor de mieren was niets veilig; de poten van het bed werden daarom in blikjes water gezet, zodat je althans ’s nachts geen last van ze had. Soldij was voor de eerste lichtingen maar een gulden per dag, later werd dit verhoogd tot f 52 per maand. Voor militairen in de rang vanaf onder-officier lag de wedde iets hoger. Je kreeg dit echter niet allemaal in handen; in Nederland werd hiervan nl. een bedrag van f 25 per maand voor je vastgezet. Voor verblijf in een gevarengebied werd acht gulden per dag extra betaald. Ook met het goed onderhouden van je voertuig kon een extra premie worden verdiend. Nog meer inkomsten werden verkregen door de verkoop van onbruikbare spullen zoals bijv. de uit Nederland opgestuurde pyama’s. Dit geld echter uit- geven was moeilijk, zeker in de afgelegen gebieden. De NIWIN, die als leus had – Ons hart is bij u -, zorgde voor de ontspanning. De gezelschappen kwamen helaas alleen in de
16
grote plaatsen. Optreden in de buitenposten werd te gevaarlijk geacht. Post uit Nederland kwam zelfs op de meest afgelegen plekken regelmatig aan. De pakketten waren dan wel, soms tot tien maal toe geopend en gecontroleerd, maar altijd compleet. De post naar huis was problematischer, omdat die maar één keer per maand werd opgestuurd. De afspraak met een geliefde om elkaar elke dag te schrijven liep daardoor uit op het eind van de verkering. Hij schreef trouw elke dag, maar ze kreeg de brieven in pakken van 30 tegelijk en dat was niet afgesproken. Was er maar e-mail geweest! Het thuisfront zorgde, georganiseerd door kerk en comité’s, dat pakketten werden verzorgd en opgestuurd. De namen van Bertha Buursink en Johan Dollekamp werden hierbij veel genoemd. Zo’n pakket kon van alles bevatten, kwam steeds weer als een verrassing en hielp de tijd door te komen. Niet altijd was de inhoud een succes: een grammofoonplaatje van ds. Schellenberg was door het vocht kromgetrokken. Het boek – In de Ban van de Tropen – kon ook geen algemene waardering ondervinden, omdat men daar al genoeg ervaring mee had. Een vaatje haring bleek bij aankomst bedorven, maar de door de firma Klumpers opgestuurde Pompernikkel werd na 50 jaar nog geroemd. Het land Indië werd als bijzonder mooi ervaren ’s Avonds, het donker valt heel snel, werd het angstaanjagend door de vreemde geluiden, de vreemde dieren. Vuurvliegjes vormden samen een soort bol, die aangezien werd voor de plaats waar de vijand zich bevond en je
17
verwachtte dan een aanval. Patrouille- en verkenningstochten waren niet zonder gevaar. Het officiële Indische leger en de bevolking waren de Nederlanders niet kwaad gezind. Het gevaar kwam van groepjes fanatieke opstandelingen en van sluipschutters ( peloppers ). Achtergebleven Japanse soldaten, bedreven in de rimboe-oorlog, vormden ook een bedreiging. Er stond een premie van f 20 op hun gevangenneming. Bij welke expeditie ook, uit voorzorg werd op de terugtocht altijd een andere weg genomen dan heen. De primitieve behuizing van de bevolking, het met de handen eten en het nuttigen van hondevlees waren zaken die veel indruk hebben achtergelaten. Na de tweede politionele aktie, in december 1948, werd het er in de Oost niet prettiger en veiliger op. De wapens moesten worden ingeleverd, maar niet door de guerilla’s. Uitgaan was alleen nog mogelijk in groepsverband. Bovendien heerste er algemeen een “katergevoel”: zolang gevochten voor een goede zaak en dan toch de strijd moeten opgeven bezorgde velen een psychologische dreun. Wat volgde was het zinloos lange wachten op de repatriëring. Repatriëring: De reis terug per Liberty- of passagiersschip was beduidend comfortabeler dan de heenreis. Iedereen herinnerde zich de stilte bij de afvaart en het spelen van het Wilhelmus: Daar lag een stuk van je leven, een afscheid van een bijzonder mooi land, dat je waarschijnlijk nooit meer terug zou zien. Na een voorspoedige reis, verliep het binnenkomen van de Nederlandse haven, Amsterdam of Rotterdam, soms niet altijd even vlekkeloos. Soms was het weer te onstuimig om binnen te kunnen lopen, soms was Prins Bernhard niet aanwezig en moest op hem gewacht worden en een enkele maal was het vervoer naar huis niet geregeld. Maar toch, eindelijk weer. Thuis: Familie en buren zorgden voor een hartelijke ontvangst. De burgemeester kwam, of soms de gemeentesecretaris namens hem en zelfs de muziekvereniging ontbrak niet. Ook ontving iedereen een bedankbrief van Prins Bernhard met de toezegging, dat men in geval van moeilijkheden altijd een beroep op hem
18
kon doen. En daar bleef het dan bij! Een beetje extra aandacht werd na de eerste dagen niet meer aan ze besteed, ondanks de lange tijd, die ze in Indië hadden doorgebracht. Ook het vinden van werk was tamelijk moeilijk. De beste banen waren al ingenomen door de thuisblijvers. Het gebrek aan werkervaring was mede een oorzaak. Al in Indië was er Engelse les gegeven en werd er gepropageerd te gaan emigreren. Nederland zou overbevolkt zijn! Wat overbleef waren de herinneringen, wat souvenirs en de vele foto’s. Uit die herinneringen laten we er nog een paar volgen: -We liepen bij patrouille altijd om de beurt voorop, dat was de gevaarlijkste plaats. Omdat hij oppasser van een officier was werd een van de soldaten belet ook voorop te lopen; nog geen vijf minuten later werd de kopman uit een hinderlaag neergeschoten.-Brieven kwamen uiteraard altijd uit Nederland. Vreemd! Deze brieven kwamen uit Batavia! Mej. Rouwenhorst, lerares aan een huishoudschool aldaar, nodigde hen uit haar te bezoeken. Ze had voor de oorlog in Goor gewerkt en was door een collega gevraagd iets voor de Markelose jongens te doen. Zo ontstond er een stukje thuis in Indië en werden er diverse avonden bij haar doorgebracht.-Het heimwee was heel sterk, toen van een drietal vrienden uit onze omgeving er een door ziekte eerder naar huis terugkeerde. Ze waren steeds met elkaar opgetrokken. Voor de twee achterblijvers een moeilijke ervaring. Toen moest er even flink op de tanden worden gebeten.-Een van de Markeloërs was o.m. belast met de afwikkeling van de zaken van een omgekomen militair. De persoonlijke dingen, zoals een nog niet verzonden brief aan de ouders maakten zo’n indruk, dat die nog steeds levendig in zijn herinnering zijn.-Waar was in Indië het grootste gebrek aan?? Vrijgezellenknopen!-
19
Tot slot willen wij onze gesprekspartners nogmaals hartelijk danken voor de openhartige manier, waarop ze ons hun belevenissen hebben verteld. We menen, dat het goed is dat deze verhalen ook in de toekomst blijven bewaard.
De Molen op de Viersprong. In het midden van de 19e eeuw bewoonde graaf Rutger Jan Schimmelpennick de havezathe Westerflier. Hij was een kleinzoon van de bekende raadpensionaris en zoon van de latere minister Gerrit Schimmelpenninck. Graaf Rutger Jan had het idee opgevat om op zijn grondgebied meer nijverheid te stichten. Hij ging daarbij uit van de gedachte, dat een klein centrum bij de Viersprong misschien wel uit zou kunnen groeien tot een heus buurtschap. De graaf liet daarom een café en een molen bouwen, terwijl hij daar ook een steenfabriek stichtte. De leem voor de stenen werd in de buurt opgegraven, maar deze leem was te zacht voor goede harde stenen en de fabriek werd daardoor een fiasco. De leemgaten zijn echter nog steeds in de buurt te vinden. De molen heeft het ook niet tot de dag van vandaag vol gehouden, hoewel dat een andere oorzaak had. Vanwege de omringende bossen was het een hoge molen van wel vijf verdiepingen. De omloop lag op de tweede verdieping. Als molenaar begon in 1862 Johan Frederik Muller, geboren in Zutphen, op de nieuwe molen, in 1868 opgevolgd door Hendrik van Gijtenbeek. Deze bleef maar twee jaar, waarna Gerrit Willem Gradus Heusinkveld het werk voortzette. In 1880 vertrok Heusinkveld naar Enschede en kwam Jan Arend
20
Noordendorp uit Diepenheim, die zes jaar bleef, voordat ook hij naar Enschede vertrok. Zijn opvolger, de toen al 61 jarige, Jan Kroneman uit Heerde stierf na drie jaar, zodat in 1890 weer een nieuwe molenaar zijn intrek deed. Dit was Derk Johan Peerebolte, die maar vijf jaar bleef, voordat hij naar Gorssel vertrok. Hierna kwam er echter een grote verandering. Egbert Schuurman, geboren in 1860 in Den Ham werd de volgende molenaar en omdat de kosten, die voor de molen gemaakt moesten worden, de adellijke familie nogal tegenvielen, kreeg Schuurman in 1901 de mogelijkheid de molen te kopen. De koop betrof wel alleen de opstallen, de grond bleef bij het landgoed behoren en werd in erfpacht verkregen. Deze erfpacht bedroeg f 9,00 per jaar en gold voor 99 jaar. In februari van het jaar 2000 liep de termijn af en de huidige graaf heeft te kennen gegeven, dat hij van de mogelijkheid gebruik wil maken om de gebouwen terug te kopen, hetgeen uiteraard in goed overleg met de huidige bewoners wordt geregeld. Schuurman was dus de eerste eigenaar-molenaar. Hoewel de molen nooit een officiële naam heeft gedragen, liet Schuurman op zijn huis –Nooitgedacht- zetten. Er werd maar weinig graan uit de directe omgeving gemalen. Om de molen toch rendabel te houden werd graan uit Groningen gehaald, dat gemengd met buitenlands, meest Russisch, graan gemalen werd voor de groothandel Wormgoor in Zutphen. In latere jaren werd er ook veel gemalen voor de roggebrood fabriek van Klumpers in Markelo. Het vervoer van en naar Markelo gebeurde toen met paard en wagen. In 1923 verkocht Schuurman, die naar het café Halfweg, gelegen op de weg van de viersprong naar Lochem, verhuisde, de molen aan bakker/molenaar Anthonie Jansen voor f 13.000,--. Jansen had al een ervaring van elf jaar als molenaar; het laatst had hij in Wijhe gewerkt. Hij was behalve molenaar ook bakker en verkocht tevens kruidenierswaren.
21
In 1933 werd de molen van zijn wieken ontdaan en kwam er een dieselmotor om het werk te doen. Deze werd in 1937 vervangen door een elektromotor. Aan de achterkant van de molen was een gat in de romp gemaakt, waardoor een balk stak met een riem eraan bevestigd, zodat er buiten hout gezaagd kon worden op de kracht van de motor. Dit hout, meest eikenhakhout, werd door Jansen op houtveilingen gekocht en werd gebruikt door de landbouwers in de omgeving voor de hooizolders. Ook werd veel gezaagd voor de eigen bakkerij-oven en de fornuispotten. Na de oorlog, waarin de familie Jansen hun oudste zoon/broer verloor, die als beroepsmilitair in Nederlands Oost Indië verbleef en omkwam in Thailand, zette vader Jansen nog enkele jaren het molenaarsbedrijf voort. De vergunning voor de meelhandel werd verkocht voor f 750,-- aan Vehof uit Goor. Die handel wordt nog steeds voortgezet, zij het tegenwoordig onder de naam firma Koudijs. Op 10 mei 1948, om ca. 5 uur ’s middags, sloeg tijdens een hevig onweer de bliksem in de molen. Jansen en zijn zoon gingen direct naar boven om te kijken of er iets te redden viel, maar de bliksem was boven in de kap geslagen en het vuur was absoluut onbereik- baar. Direct werd de Markelos brandweer gewaarschuwd. Deze kwam na een klein half uur en moest toen eerst veel slangen uitrollen, om water uit het kanaal te kunnen pompen, waarmee de brand geblust zou moeten worden. Tegen die tijd hoefde er echter aan blussen niet meer gedacht te worden. Het resultaat was dat alleen de romp bleef staan.
22
Deze is na weer enigszins afgedekt te zijn, wat een eis van de verzekering was, nog enige jaren gebruikt als berging. Na een paar jaar is hij echter afgebroken, zodat heden ten dage niets meer aan de molen herinnert dan de bult, die met dennetjes is ingeplant, op het erf en de molenstenen, die half ingegraven een toegangspoortje vormen. Hoewel niet direct verbonden aan de molen dient nog vermeld te worden, dat via een gat in de zijmuur van de woning een rosmolen werd gebruikt (gedreven door een paard), die in het huis een deegmachine en een hakselsnijder aandreef. In 1953 verhuisde vader Jansen naar een boerderij aan de andere kant van de weg. Een van zijn zonen had enkele jaren eerder de bakkerij en kruidenierswinkel overgenomen. Deze stierf helaas al in 1952. De jongste zoon heeft daarna van zijn schoonzuster de zaak gekocht en heeft die nog lang gerund. Maar ook aan die werkzaamheden is een eind gekomen, zodat de droom van graaf Rutger Jan Schimmelpenninck, een buurtschap rondom de Viersprong, in rook is opgegaan.
In Plaats van Kaarten (vervolg, zie april 1999) Boksenschieten en Boksenbier De ‘kapitein loopt achterom, de deur op de deel is los, ook al is het avond. Hij gaat naar binnen, in het achterhuis wordt nog druk gewerkt. Het is half april en volgende maand trouwen GertJan en Mina. De ‘kapitein’ komt vragen of GertJan de ‘bokse’ geschoten wil hebben. Dat wil hij zeker, zo’n vaststaand oud gebruik hoort erbij en zul je zeker niet weigeren. Hij spreekt af dat het komende week zaterdag wordt. Nu gaat de kapitein (degene die alles voor het boksenschieten en het boksenbier regelt) naar de trommelslager om hem in te lichten, dat volgende week zaterdag bij GertJan en Mina de bokse geschoten moet worden.Die zaterdag gaat tegen de avond de trommelaar al trommelend het hele dorp door. Alle jongemannen zoeken hun vuurwapen op.
23
Heb je er geen, dan leen je er een. In optocht gaat het nu naar de boerderij. Het is een allegaartje aan wapens. De een heeft een jachtgeweer, de ander een buks, een ganzeroer gaat mee en er zijn ook pistolen. De, met een degen gewapende, kapitein heeft de groep op lengte gerangschikt. Hij gaat met de trommelende tamboer voorop. Bij de boerderij maken ze front en er wordt geladen. ‘Vuur’, klinkt het. GertJan en Mina komen lachend te voorschijn. Er wordt jenever geschonken onder voortdurend tromgeroffel. Weer wordt er geladen en geschoten en weer volgt er jenever op. Dit gaat nog een aantal keren door. Immers het kan er op deze boerenhoeve wel af. Maar drie maal schieten is in andere gevallen toch wel het minste dat moet gebeuren. Waar dit gebruik vandaan komt is niet bekend. De inhoud wel: het was de kunst om een broek (bokse) van de bruidegom weg te nemen. Die kon hij terug krijgen voor wat jenever. In Markelo ging dat gepaard met een schietfestijn. De kapitein stapt naar voren, de bokse is geschoten; wanneer zal het boksenbier worden gedronken? ‘Volgende week vrijdag’, stelt GertJan voor, ‘ in herberg De Pot’. De groep marcheert nu af, terug naar het dorp en naar huis. Weer gaat de tamboer door het dorp. Op zijn tromgeroffel verzamelen de jongelui zich in De Pot. De herbergier heeft van GertJan vijf hele guldens ontvangen om iedereen te tracteren. De gasten geven hun bijdragen ook af, jongens twee en meisjes een stuiver. De familieleden van het bruidspaar zijn vrijgesteld, voor hen betaald de bruidegom. Kapitein en tamboer hoeven ook niets te geven, zij hebben zelfs recht op vier stuivers voor al hun moeite en bovendien nog een oort (2½ maatje) jenever. Geen wonder dus dat deze baantjes toen bijzonder in trek waren. Kwam er een vrij dan waren er veel liefhebbers voor. Het werd geven aan de meest biedende. Wie het verkocht is niet bekend.
24
Nu wordt er gedronken en dat gaat door tot het bijeengebrachte geld op is. Het heet boksenbier, geschonken wordt jenever. Op het hoogtepunt van het festijn kijkt GertJan zijn Mina eens aan. Hij fluistert iets in haar oor, ze lacht, knipoogt en knikt. Als even niemand op hen let, gaan ze er samen van door. Dé gelegenheid om van elkaar te genieten! Het feest gaat door, maar niet langer op GertJan zijn kosten. Boksenbier werd dit vrijgezellenfeest genoemd omdat, nog voor dit verhaal speelt, speciaal voor dit soort gelegenheden thuis bier werd gebrouwen.
Het veêrenmaal De mannen het boksenschieten, de vrouwen het veêrenmaal. Mina heeft twee buurmeisjes gevraagd om alle vrouwen uit de buurt op het veêrenmaal te nodigen. Ook de vrouwelijke familieleden worden genood en mede kerkgangsters. Ruim een week voor het trouwen zijn ze welkom. Familie komt al vroeg en blijft de hele dag. De andere komen alleen ’s middags. Noodnoabervrouwen zijn een soort familie en dus ook de hele dag welkom. Rika, GertJans oudste zuster, heeft Mina een kussensloop gevraagd en Dieka bleef daarbij niet achter, zij wilde ook een kussensloop hebben. Mina’s ouders staan bij de deuropening om iedereen te begroeten, zij dragen de kosten van het veêrenmaal. De koffie staat klaar en de mik ernaast. Als de eersten komen, met hun kinderen die meefeesten, stoppen ze Mina’s vader een gulden in de hand. Een tante kan dat niet missen, ze is weduwvrouw en geeft toch nog tien stuivers. Ook dragen ze zakken met ganzeveren aan, bestemd voor de vulling van het bruidsbed. Rika en Dieka hebben elk voor een volgestopt kussen gezorgd, de taak voor de zusters en schoonzusters. Zo komt Mina aan haar spullen. Een van de vrouwen, die ’s middags komt, heeft zelf geen ganzen, ze stopt Mina een papiertje met geld toe.
25
Ja, zo kan het natuurlijk ook. Na de koffie volgt al snel de jenever met suiker. Als GertJan tegen de avond het feest komt bijwonen, is het een leven van belang. De jenever heeft een vrolijke uitwerking!
Brulfteneugers Wat een lawaai, wat een herrie! Er wordt met stokken op de deur geslagen. Verschrikt gaat de boer kijken wat er loos is. O, hij ziet het al, twee brulfteneugers staan voor de deur. Het zijn Evert, de broer GertJan en Mina’s neef Albert. In hun zondagse pak, met voor die gelegenheid versierde hoge hoed, komen ze de bewoners van de boerderijen in de buurt op de bruiloft te nodigen. Ze zien er schitterend uit; de hoge hoed met taxuspluim, papieren roosjes, gekleurde linten, pauwenveren en goudpapier maakt kenbaar waar ze voor komen.
Zodra ze binnen zijn begint Albert: ‘Hier zet ik mienen stok en mienen staf, Nou weet ik nyt wat ik zeggen mag.
26
Maar nou heb ik my weer bedach, Nou weet ik wat ik zeggen mag, Hier stuurt my de bruegeman en de brued, Dy laat ou verzeuken op janever zat, En ne tonne bier of tiene da’k schat, En iene wanne vol rosienen. Doar zult zich de bruegeman en brued op loaten verschienen. Hoesgezèten nummes vergéten, Al wat ik vergète, zult de bruegeman en de brued verbètren.’ Evert vult hem aan en vertelt wanneer precies de bruiloft is. Als dank voor hun boodschap wordt het tweetal onthaald met een glas jenever. Dan gaan ze naar het volgende huis. Eerst nodigen ze de noodnoabers, daarna zijn de familie, overige buren en kennissen aan de beurt. Overal krijgen ze hun borrel. Komen ze bij de naaste familie van het bruidspaar dan worden ze met gebakken eieren met spek volgestopt. Dat moet weer met enig geestrijk vocht worden weggespoeld. Die hartige hap hebben ze wel nodig om alle adressen die ze bezoeken nog enigszins verstaanbaar af te werken. Zoetigheid krijgen ze niet want: ‘koffie met koek is geen brulfteneugers gebroek’. Maar na een eerste tiental uitnodigingen komen ze bij een tante van Mina en daar slaan Evert en Albert de wegge met een tas koffie beslist niet af. Ze zijn de hele dag druk met hun bruiloftstaak en tegen dat ze ’s avonds naar huis terugkeren, lopen ze bepaald niet recht meer. Brulfteneugers hebben sterke benen en een nog sterkere maag nodig. ---------Van de heer Jan Klumpers kregen we een aanvulling op het koekslaan uit het vorige blad. Koekslaan gebeurde in Twente niet met een bijltje maar met een zgn. ‘kluppel’.
27
Een kluppel is een soort lat ter dikte van ongeveer twee panlatten. ----------
Oude foto Jammer genoeg kon u ons vorige maal niet helpen aan de naam van de persoon, die met zijn vrienden in de oude automobiel zat. Toch willen we graag ook deze keer weer uw hulp inroepen, in de hoop, dat iemand van u zijn of haar oude tante, moeder of buurvrouw herkent in deze foto. Helaas kunnen we u geen enkel aanknopingspunt geven, maar zelf hebben we zo genoten van dit, zo echt oud-Twents plaatje, dat we het u toch wilden voorleggen.
28
Een Puzzel Een plezierige manier om vrije tijd te besteden is voor veel mensen een bezoek aan een rommelmarkt. Niet dat men er direct een ets van Rembrandt denkt te vinden, maar toch leeft altijd in hun achterhoofd de hoop op een leuke ontdekking. Zo ook mijn vriend Gerrit, die regelmatig met zijn vrouw op pad gaat. Al vele malen heeft hij me zijn nieuwe vondsten getoond; soms een boek, soms een glaasje, een kopje of een oud stukje speelgoed. Deze keer, toen ik weer eens bij hem langs ging, liet hij me een nogal verkreukeld envelopje zien. “ Moet je eens, kijken, wat ik laatst in Diepenheim op de rommelmarkt heb gekocht”, en hij haalde enkele gekleurde puzzelstukjes uit het envelopje te voorschijn. In elkaar gelegd bleek het een afbeelding te zijn van enkele kinderen, die met een palmpasen op een boerenerf zaten. Aan de kinderkleding was duidelijk te zien, dat het een prent van voor de tweede wereldoorlog betrof. Het was, ondanks dat er een stukje ontbrak een aardig geheel, maar mijn belangstelling werd groter, toen Gerrit er het verkleinde voorbeeld van de puzzel bij legde. Hier stond namelijk onder - Markelo, Palmpaschen -. Toen werd zijn puzzel ook voor mij een puzzel, want wie heeft ooit deze foto, natuurlijk toen ter tijd
29
in zwart-wit gemaakt, gebruikt voor dit gekleurde puzzeltje. Bekend bij de ouderen onder u is natuurlijk nog het gebruik, dat kinderen met hun zelf gemaakte palmpasen de buurt ingingen om bij de diverse huizen snoep op te halen. Dit onder het gezang van: Palm’n, palm’n, Poasen Loat de koekoek roasen Loat de kievit zing’n Dan kriege wie lekkere ding’n. Dit gebruik, dat zijn oorsprong vindt in de herdenking van de intocht van Christus in Jeruzalem, is al heel oud. Volgens het - ‘t gasten beukske - werd reeds tegen het einde van de 4e eeuw in Jeruzalem een palmprocessie gehouden, welk gebruik in de 7e eeuw werd overgenomen door de stad Rome en in de 11e eeuw een algemeen gebruik was geworden in de hele gekerstende wereld. In 1635 wordt er voor het eerst melding gemaakt van kinderen, die met een palmpasen langs de deur gingen om snoep of geld op te halen. Na de oorlog is dit gebruik in deze streek langzamerhand verdwenen en tegenwoordig kennen we alleen nog de palmpaasoptochten. Ik neem niet aan dat de kinderen, die op deze puzzel staan afgebeeld, van dit alles op de hoogte waren. Voor hen was palmpasen een fijne onderbreking in de gewone gang van alledag. Na enkele naspeuringen is ondertussen wel bekend, wie de afgebeelde kinderen zijn. Het betreft een groepje uit de Dijkerhoek met nog enkele anderen in ca. 1930. De foto is genomen op het erf van de boerderij –De Wèver- op het Papenveld en het geheel was gearrangeerd door mevr. Aarsen. Voor ons blijft echter nog de vraag: Wie, of welke firma heeft van deze foto een puzzel laten maken?
Erfbenamingen (3) In het nummer van april 1999 zijn we in deze rubriek geëindigd bij de marken, die aan strenge regels en normen gebonden waren.
30
Geen uitbreiding Een van de belangrijkste regels in de marke was dat het aantal erven in de marke niet mocht worden uitgebreid. Dit om te voorkomen dat er een tekort aan direct noodzakelijke levensbehoeften zou ontstaan. Doordat de erven niet mochten uitbreiden, konden de rechten en plichten van de bewoners per erf worden vastgesteld. Waarschijnlijk zullen in eerste instantie de erven met de persoonsnaam van de eerste bewoner zijn aangeduid. Bij de wisseling van de generaties en erfopvolging werd aan deze persoonsnaam in onze streken meest ink, in Drente en Groningen ing en in Friesland inga toegevoegd. Deze toevoegingen betekenen eigenlijk “nakomeling van”. Voorbeelden van deze toevoeging zijn o.a.: Hesselink van Hessel Dubbeling van Dubbelt Makkinga van Makke Al deze namen hebben eens hun eigen betekenis gehad, welke echter waarschijnlijk voor eeuwig in het duistere verleden verborgen zullen blijven. Kruistochten Vanaf 1130 trokken grote menigten samen op in de zogenaamde kruistochten, waarin uiteraard vele mannen met dezelfde naam getooid waren. Hierdoor konden onduidelijkheid, meningsverschillen, irritaties en verwarring hoogtij vieren. Om de organisatie van deze grote massa hanteerbaar en zoveel mogelijk soepel te houden, werden vele oorspronkelijke persoonsnamen vervangen door gemakkelijk herkenbare namen. Bijvoorbeeld naar uiterlijke kenmerken, plaats van herkomst of karaktereigenschappen. Voorbeelden van deze naamgeving zijn: Van Deventer Van Vilsteren Van Lunenburg De Grote De Korte De Zwarte Den IJzeren De Wilde De Kroeze De Goede De Zoete De Beuzel
31
Na afloop en behouden terugkomst van de kruistochten werden deze namen in vele gevallen gehandhaafd, waardoor ze konden uitgroeien tot familienamen. Heiligennamen Een andere verwisseling van persoon- c.q. erfnamen naar heiligennamen kan zijn oorsprong vinden in het jaar 1230. In dat jaar werd de verplichting ingesteld dat bij het dopen een heiligennaam aangenomen moest worden. Hieruit kunnen christelijke namen ontstaan zijn, zoals; Johannink, Thomassen, Jacobsen, Sanderink (van Alexander) enz. Beroepsnamen De namen van ambt, werk of beroep gingen vaak over op de persoon die het uitoefende. Voor zichzelf sprekende beroepsnamen zijn b.v. Bakker of Bekker, Koster, Smit, Ramaker, ook wel Redekers of Rekers, Mulder of Mulderink, Maalderink, ter Meulen, Snijder of Nayer of Schreuder, Schreur, Schräder enz. Minder of niet meer voor zich zelf sprekende beroepsnamen zijn Holtrichter of Boerrichter. Oorspronkelijk waren dit de voorzitters van de markebesturen. Andere historische namen zijn o.a Drost, Scholte, Meyer, Hofmeyer, Schutte. Al deze namen zijn verwant aan bestuurlijke of controlerende functies. Andere namen die aan oude economische toestanden herinneren zijn Hofstede, Höfte, Höver, Hoefman, Kotte, Kater, Katger, Hoveman of verbasterd in Haveman of Haverman. In een volgend nummer van Marclo’s Chronyke zal ik in deze rubriek wat uitgebreider ingaan op namen met een geografische aanduidingen. Hierbij kwam ik ook een merkwaardig verhaal tegen over de uitdrukking “mo ok nat in mien gat”. G.J.Leferink
32
Krantenarchief Een aantal personen van de historische vereniging Markelo, Diepenheim en Goor zijn al enige tijd, twee halve dagen per week, bezig met het doorspitten van het krantenarchief van Tubantia in Enschede. Vanaf 1872 zijn behalve Tubantia hier ook ondergebracht: de uitgaven van het Twents Zondagsblad, Twentse Courant, Dagblad van het Oosten enz. Dank zij de inspanning van deze personen en de medewerking van Tubantia, kunnen wij voor onderstaande rubriek, Oud nieuws, gebruik maken van een uitgebreid arsenaal krantenberichten.
Oud nieuws 29 mei 1918 Zondag werden door den Gemeenteveldwachter Kamphuis en den onbezoldigd-veldwachter Bouwhuis dezer gemeente, uit Lochem, ruim 200 kg gedorschte rogge gevonden. Verstopt in een boschje, op verschillende plaatsen, van de wed. A. H. in den Dijkerhoek. Het graan is naar de gewone opslagplaats overgebracht. De eigenaar is natuurlijk niet bekeurd. 5 juni 1918 De jachtopziener Rohaan vertelde ons, dat hij dezer dagen nabij zijn huis in den Pothoek, een zwarte lijster met witten kop en witten kring om de hals had gezien. 12 juni 1918 Toen de brigad.tit. rijksveldwachter B. Alink, alhier, jl. vrijdag bij L. in Stokkum, voor distributieaangelegenheden, kwam, was de huisvrouw bezig hare kippen met rogge te voederen. Dat haar procesverbaal werd aangezegd, laat zich begrijpen. We zien hieruit, dat de soldaten en de controleurs nog wel rogge hebben laten zitten.