Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie
Pensioenreglement 2002 voor deelnemers die geboren zijn vóór 1 januari 1949 én op 31 december 2001 al deelnemer waren
Bladnummer
1 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
Inhoudsopgave Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 26 Artikel 27 Artikel 28 Artikel 29 Artikel 30 Artikel 31 Artikel 32 Artikel 32 Artikel 33 Artikel 34 Artikel 35
Begripsomschrijvingen ......................................................................................................... 3 Deelnemerschap ................................................................................................................. 4 Aanmelding en het verstrekken van inlichtingen ................................................................ 4 Pensioenrechten ................................................................................................................. 5 De basis van de pensioenopbouw ...................................................................................... 5 Het levenslang ouderdomspensioen .................................................................................. 7 Het tijdelijk ouderdomspensioen ......................................................................................... 7 Het partnerpensioen op risicobasis tijdens het deelnemerschap ....................................... 8 Partnerpensioen na beëindiging van de deelname ............................................................ 8 Bijzonder partnerpensioen .................................................................................................. 9 Pensioenverevening bij echtscheiding 10 Het wezenpensioen .......................................................................................................... 10 Keuzemogelijkheden ......................................................................................................... 11 De pensioenuitkering ........................................................................................................ 13 Premie ............................................................................................................................... 14 Bijdrage van de deelnemer ............................................................................................... 15 Gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling in geval van arbeidsongeschiktheid ...................................................................................................... 15 Wijze van betaling van de premie ..................................................................................... 16 Beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden ................................... 16 Waardeoverdracht ............................................................................................................ 17 Voorwaardelijke toeslagregeling ingegane pensioenen en pensioenaanspraken ............ 17 Excedentvoorzieningen ..................................................................................................... 18 Uitbetaling van pensioen................................................................................................... 18 Opgave aan de deelnemer door het fonds ....................................................................... 18 Opgave aan de gewezen deelnemer door het fonds ........................................................ 19 Opgave aan de gewezen partner door het fonds ............................................................. 19 Opgave aan de pensioengerechtigde door het fonds ....................................................... 19 Opgave op verzoek ........................................................................................................... 20 Overige opgaven door het fonds ...................................................................................... 20 Wijze van informatieverstrekking ...................................................................................... 20 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaarden ......................................................................... 21 Overgangsbepalingen ....................................................................................................... 21 Bijzondere hardheid .......................................................................................................... 23 Behoud van financieel evenwicht ..................................................................................... 23 Inwerkingtreding ................................................................................................................ 23 Citeertitel ........................................................................................................................... 24
BIJLAGE A VOORSCHRIFTEN EN REGELS BIJ VRIJSTELLING WEGENS GEMOEDSBEZWAREN ................................................................................................... 25 BIJLAGE B KLACHTEN- EN GESCHILLENPROCEDURE ................................................................. 28 BIJLAGE C FACTOREN ....................................................................................................................... 30 BIJLAGE D PENSIOENOPBOUW GEDURENDE DEELTIJD WW ..…………………………………….Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Bladnummer
2 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
Artikel 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN In dit reglement, zijnde een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet, gelden de begripsomschrijvingen die zijn opgenomen in artikel 2 van de statuten van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie. Verder wordt in dit reglement verstaan onder: Pensioendatum
de dag waarop de deelnemer of de gewezen deelnemer 62 jaar wordt;
Arbeidsongeschikt
arbeidsongeschikt in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), dan wel in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De vaststelling – al dan niet met terugwerkende kracht – van de mate van arbeidsongeschiktheid door het uitvoeringsorgaan van die wet is beslissend voor de toepassing van dit reglement;
Ouderschapsverlof
ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 6 van de Wet Arbeid en Zorg;
Partner
1. degene die met de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde gehuwd is; 2. degene die met de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde een geregistreerd partnerschap in de zin van Titel 5A van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft; 3. de ongehuwde man of vrouw die met de ongehuwde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde een duurzaam samenlevingsverband heeft en die geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn is. Er is sprake van een duurzaam samenlevingsverband als beiden blijkens gegevens van de gemeentelijke basisadministratie gedurende ten minste één jaar op het zelfde adres wonen en de deelnemer en de partner een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst hebben getekend;
Partnerschap
één van de vormen van het zijn van partner;
Scheiding
Beëindiging van het partnerschap door: a. echtscheiding; b. scheiding van tafel en bed; c. beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk; en d. beëindiging van het duurzaam samenlevingsverband;
Scheidingsdatum
a. in geval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de burgerlijke stand; b. in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister; c. in geval van beëindiging van het geregistreerd partnerschap: de datum van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand; d. in geval van beëindiging van het duurzaam samenlevingsverband: het moment waarop één van de partners zich op hetzelfde adres heeft laten uitschrijven bij de gemeentelijke basisadministratie;
Gewezen partner
a. degene van wie het huwelijk met de deelnemer of gewezen deelnemer is geëindigd door echtscheiding of scheiding van tafel en bed; b. degene van wie het geregistreerd partnerschap met de deelnemer of gewezen deelnemer in de registers van de burgerlijke stand is
Bladnummer
3 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
beëindigd; c. degene van wie het duurzaam samenlevingsverband met de deelnemer of gewezen deelnemer is beëindigd door beëindiging van de samenlevingsovereenkomst; Ouderdomspensioen
levenslang en tijdelijk ouderdomspensioen;
Aanspraakgerechtigde
de persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;
Gepensioneerde
de persoon voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
Pensioengerechtigde
de persoon voor wie het pensioen is ingegaan.
Artikel 2 DEELNEMERSCHAP 1. Aan deze pensioenregeling nemen deel de door de aangesloten onderneming aangemelde deelnemers die geboren zijn vóór 1 januari 1949 en op 31 december 2005 reeds deelnemer waren in het fonds. 2. De deelname van de deelnemer als bedoeld in het eerste lid eindigt: a. op de pensioendatum; b. als de deelnemer overlijdt voordat de pensioendatum is bereikt; c. 1. als de deelnemer ophoudt werknemer te zijn in dienst van de aangesloten onderneming, zonder aansluitend in dienst te treden van een andere aangesloten onderneming en zonder dat de uitzondering genoemd in lid 3 van dit artikel zich voordoet; 2. als de verplichting tot deelneming voor hem komt te vervallen; 3. als hij niet langer behoort tot een groep van werknemers, voor wie de aangesloten onderneming de toelating met het fonds is overeengekomen. In tegenstelling tot het hiervoor in dit lid bepaalde blijft de deelname voor een deelnemer die de pensioeningangsdatum overeenkomstig artikel 13, lid 4 en 5, geheel of gedeeltelijk uitstelt en in dienst blijft bij de aangesloten onderneming, behouden tot de datum waarop het pensioen volledig ingaat. 3. De deelname blijft in de volgende gevallen behouden nadat de deelnemer is opgehouden werknemer te zijn in dienst van de aangesloten onderneming: a. als en zolang ingevolge artikel 17 voor de deelnemer vrijstelling voor het betalen van pensioenpremie is verleend vanwege arbeidsongeschiktheid; b. als en zolang voor de deelnemer bijdragen zijn verschuldigd aan het fonds door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering overeenkomstig de bijdrageregeling FVP. De deelname eindigt in ieder geval op de pensioendatum of bij het eerdere overlijden van de deelnemer. 4. Als door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering niet langer bijdragen als bedoeld in onderdeel b van lid 5 van dit artikel zijn verschuldigd aan het fonds als gevolg van een recht op een uitkering krachtens de Ziektewet, blijft het deelnemerschap behouden tot het tijdstip waarop de betrokkene niet langer een uitkering ingevolge de Ziektewet ontvangt.
Artikel 3 AANMELDING EN HET VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN 1. De aangesloten onderneming is verplicht om overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 4 van het uitvoeringsreglement alle gegevens te verstrekken die het fonds voor een goede uitvoering van dit reglement nodig acht. Bladnummer
4 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
2. De deelnemer/belanghebbende is verplicht aan het fonds tijdig alle gegevens te verstrekken die het bestuur nodig acht. Als daarom gevraagd wordt, maken zij daarbij gebruik van door het fonds beschikbaar gestelde formulieren. 3. Ieder, die aan dit reglement rechten ontleent, is verplicht aan de goede uitvoering van het in dit reglement, het uitvoeringsreglement en de statuten bepaalde mee te werken.
Artikel 4 PENSIOENRECHTEN 1. De deelnemer of de gewezen deelnemer die de pensioendatum heeft bereikt heeft recht op levenslang ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen. 2. Bij overlijden van de deelnemer heeft zijn partner recht op een partnerpensioen. 3. In bepaalde gevallen, zie in artikel 9, heeft de partner van de gewezen deelnemer recht op een partnerpensioen. 4. In bepaalde gevallen, zie in artikel 10, heeft de gewezen partner van de gewezen deelnemer recht op een bijzonder partnerpensioen. 5. Na het overlijden van de deelnemer of de gewezen deelnemer hebben recht op wezenpensioen: a. de kinderen beneden de 18-jarige leeftijd, die in familierechtelijke betrekking stonden tot de (gewezen) deelnemer of van wie ten genoegen van het bestuur wordt aangetoond dat zij door de (gewezen) deelnemer ten tijde van diens overlijden als eigen kind werden opgevoed en onderhouden; b. de kinderen van 18 jaar of ouder, maar jonger dan 27 jaar, mits zij recht hebben op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. c. de kinderen van 18 jaar of ouder, maar jonger dan 27 jaar, mits zij een handicap hebben en in belangrijke mate op kosten van de (gewezen) deelnemer worden onderhouden. 6. De aanspraak op ouderdomspensioen van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van diens echtgenoot niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en het fonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien in dit reglement, tenzij de echtgenoten het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet pensioenverevening bij scheiding hebben uitgesloten. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een (gewezen) deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het fonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien in dit reglement.
Artikel 5 DE BASIS VAN DE PENSIOENOPBOUW 1. De pensioengrondslag vormt de basis voor de berekening van de hoogte van de pensioenen. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris van de deelnemer, verminderd met de franchise. 2. Het pensioengevend salaris is het vaste jaarinkomen (vast salaris, ploegentoeslag, vakantietoeslag en overige vaste toeslagen). De hoogte van het pensioengevend salaris wordt vastgesteld bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens jaarlijks per 1 januari.
Bladnummer
5 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
3. Het in aanmerking te nemen jaarsalaris is gebonden aan een maximum. Dit maximum bedraagt in 2002 € 48.171. Dit bedrag zal jaarlijks per 1 januari worden aangepast conform lid 10 van dit artikel. 4. Met inachtneming van het in het vorige lid bedoelde maximum geldt ten aanzien van vertegenwoordigers dat a. onder jaarinkomen wordt verstaan het inkomen aan vast salaris en provisie dat volgens opgave van de aangesloten onderneming in het onmiddellijk voorafgaande kalenderjaar door de betrokkene werd genoten, verhoogd met 8% vakantietoeslag; b. tussen de aanvang van het deelnemerschap en de eerstvolgende 1 januari, voor de toepassing van dit reglement, wordt uitgegaan van het inkomensbedrag – herleid tot jaarbasis – dat betrokkene naar verwachting van de aangesloten onderneming in die periode nog zal verwerven. 5. De franchise is op het moment van ingang van deze pensioenregeling (1 januari 2002) vastgesteld op € 12.241. Dit bedrag zal jaarlijks per 1 januari worden aangepast conform lid 10 van dit artikel. 6. Voor een deelnemer met een kortere dan volledige werktijd worden het maximumsalaris, bedoeld in lid 3, en de franchise, bedoeld in lid 5, naar evenredigheid verminderd. 7. De hoogte van de pensioengrondslag wordt vastgesteld bij de aanvang van het deelnemerschap en vervolgens jaarlijks per 1 januari. Overstappen naar een andere aangesloten onderneming met behoud van deelnemerschap wordt voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld met een nieuwe aanvang. 8. Als de deelnemer gebruik maakt van ouderschapsverlof en/of levensloopverlof, geldt voor die deelnemer de pensioengrondslag die gegolden zou hebben indien hij geen gebruik zou hebben gemaakt van ouderschapsverlof en/of levensloopverlof. 9. a.
b.
c.
Als voor een deelnemer volledige vrijstelling voor premiebetaling is verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van dit pensioenreglement, wordt geen rekening gehouden met wijzigingen in de pensioengrondslag die zich voordoen in de periode gelegen tussen de aanvang van de arbeidsongeschiktheid tot en met de laatste dag van de termijn, waarover deze vrijstelling van toepassing is. Voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die nog in dienst is van een aangesloten onderneming bestaat de pensioengrondslag uit de som van de volgende bedragen: 1. voor het deel waarvoor de deelnemer nog arbeid in dienstbetrekking verricht, wordt de pensioengrondslag bepaald door op het resterende jaarsalaris een naar evenredigheid met de mate van premievrijstelling verlaagde franchise in mindering te brengen; 2. voor het deel waarvoor de deelnemer premievrijstelling geniet op grond van het bepaalde in artikel 17 van dit pensioenreglement, wordt de pensioengrondslag in aanmerking genomen die gold op het moment van arbeidsongeschikt worden, vermenigvuldigd met het percentage premievrijstelling dat volgens artikel 17 aansluit bij de mate van arbeidsongeschiktheid. De aldus vastgestelde pensioengrondslag geldt vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid tot en met de laatste dag van de termijn waarover de bedoelde premievrijstelling van toepassing is. Voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die niet meer in dienstbetrekking is bij een aangesloten onderneming wordt de pensioengrondslag in aanmerking genomen die gold op het moment van arbeidsongeschikt worden, vermenigvuldigd met het percentage premievrijstelling dat volgens artikel 17 aansluit bij de mate van arbeidsongeschiktheid.
10. Het maximumsalaris, bedoeld in lid 3, en de franchise, bedoeld in lid 5, worden verhoogd in overeenstemming met de loonontwikkeling in de bedrijfstakken. Deze verhoging vindt jaarlijks per 1 januari plaats, voor het eerst op 1 januari 2007. Het verhogingspercentage is het percentage waarmee de lonen op grond van de CAO’s voor de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie op 1 oktober van het laatst verstreken kalenderjaar zijn gestegen ten opzichte van 2 oktober van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. Indien in de verschillende CAO’s sprake is van een verschillende algemene loonstijging zal het bestuur een gemiddelde loonstijging vaststellen, welke Bladnummer
6 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
ten minste gelijk is aan de laagste algemene loonstijging en ten hoogste gelijk is aan de hoogste algemene loonstijging van de CAO’s. Indien en zolang het bestuur van oordeel is dat de middelen van het fonds dit toelaten, worden de grondslagen van deelnemers die wegens arbeidsongeschiktheid van premiebetaling zijn vrijgesteld met hetzelfde percentage verhoogd.
Artikel 6 HET LEVENSLANG OUDERDOMSPENSIOEN 1. Het levenslang ouderdomspensioen gaat, behoudens in geval van vervroeging of uitstel overeenkomstig artikel 13, in op de eerste dag van de maand waarin de pensioendatum valt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de rechthebbende overlijdt. 2. De deelnemer bouwt over ieder deelnemersjaar vanaf 1 januari 2002 een gedeelte van het levenslang ouderdomspensioen op. Het binnen deze pensioenregeling jaarlijks op te bouwen levenslang ouderdomspensioen bedraagt 1,75% van de voor het betreffende jaar geldende pensioengrondslag. Deelname gedurende een gedeelte van een jaar geeft aanspraak op een evenredig deel van dit jaarlijks levenslang ouderdomspensioen en wel op basis van het aantal volle dagen. Daarbij wordt een jaar op 360 dagen gesteld en een maand op 30 dagen. 3. Als in een periode waarin het deelnemerschap is gebaseerd op artikel 2, lid 5, onderdeel b, de ontvangen premie minder is dan de premie die voor de deelnemer op grond van artikel 15 van dit pensioenreglement verschuldigd zou zijn, wordt de aanspraak op levenslang ouderdomspensioen over die periode dienovereenkomstig lager vastgesteld. 4. Een periode waarin het deelnemerschap is gebaseerd op artikel 2, lid 6, wordt voor de berekening van het levenslang ouderdomspensioen volgens lid 2 buiten beschouwing gelaten, tenzij de betrokken deelnemer de op grond van artikel 15 over die periode verschuldigde premie aan het fonds heeft betaald. 5. In het geval bedoeld in artikel 17, lid 6 onderdeel b, wordt de aanspraak over een periode waarin de deelnemer tevens deelnemer is in de Stichting Bedrijfspensioenfonds Sociale Werkvoorziening, verminderd met de aanspraak die de deelnemer in die periode tegenover de genoemde Stichting verkrijgt.
Artikel 7 HET TIJDELIJK OUDERDOMSPENSIOEN 1. Het tijdelijk ouderdomspensioen gaat in zodra het levenslang ouderdomspensioen ingaat en wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand waarin de gewezen deelnemer 65 jaar wordt of tot en met de laatste dag van de maand van diens eerder overlijden. 2. De deelnemer bouwt ieder jaar een gedeelte van het tijdelijk ouderdomspensioen op. Deze opbouw is gelijk aan 1,75% van de in het betreffende jaar geldende franchise, vermeerderd met 0,45% (tot een maximum van € 102,- (2002) per jaar), van het, op basis van de in het betreffende jaar geldende pensioengrondslag, levenslang ouderdomspensioen waarop de deelnemer recht zou hebben gehad indien hij tot de pensioendatum levenslang ouderdomspensioen zou hebben opgebouwd volgens dit reglement. Het maximumbedrag wordt jaarlijks per 1 januari aangepast conform het bepaalde in artikel 5, lid 10. 3. Voor de deelnemer met een deeltijddienstbetrekking wordt bij de opbouw per deelnemersjaar de franchise vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor.
Bladnummer
7 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
4. In een periode waarin het deelnemerschap is gebaseerd op artikel 2, lid 3, onderdeel b, en lid 4, vindt geen verdere opbouw meer plaats van het tijdelijk ouderdomspensioen.
Artikel 8 HET PARTNERPENSIOEN OP RISICOBASIS TIJDENS HET DEELNEMERSCHAP 1. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de nabestaande overlijdt. 2. Het jaarlijks partnerpensioen is bij overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum gelijk aan 70% van het levenslang ouderdomspensioen waarop de deelnemer recht zou hebben gehad indien hij tot de pensioendatum levenslang ouderdomspensioen zou hebben opgebouwd volgens dit reglement. Voor de berekening van het levenslange ouderdomspensioen vanaf de overlijdensdatum wordt uitgegaan van de laatstelijk voor het overlijden vastgestelde pensioengrondslag. Bij overlijden in een periode bedoeld in artikel 2, lid 3, wordt die periode bij de berekening van het jaarlijks partnerpensioen mede in aanmerking genomen. 3. De verzekering van het partnerpensioen eindigt op het eerste van de volgende tijdstippen: a. de datum waarop het deelnemerschap wordt beëindigd; b. de datum waarop het partnerschap van de deelnemer eindigt anders dan door overlijden van de deelnemer. 4. Indien en voor zover na beëindiging van het deelnemerschap een gewezen deelnemer recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, zal voor de gewezen deelnemer gedurende de periode dat hij die uitkering heeft, in afwijking van lid 3, onderdeel a een partnerpensioen op risicobasis verzekerd blijven voor zover dit risico niet reeds is gedekt door het bepaalde in artikel 2, lid 3, onderdeel b en artikel 9, lid 4. Ingeval de gewezen deelnemer tijdens bedoelde periode komt te overlijden, heeft zijn partner recht op een partnerpensioen. Dit partnerpensioen is gelijk aan 70% van het ouderdomspensioen dat de gewezen deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap heeft opgebouwd. 5. Het opnemen van onbetaald verlof door de deelnemer zal gedurende maximaal 18 maanden niet van invloed zijn op de dekking uit hoofde van het partnerpensioen zoals bedoeld in lid 2.
Artikel 9 PARTNERPENSIOEN NA BEËINDIGING VAN DE DEELNAME 1. Op de pensioendatum heeft de deelnemer, behoudens het bepaalde in lid 5 en met inachtneming van artikel 11, het recht om een gedeelte van zijn tot dat tijdstip op grond van artikel 6 opgebouwde aanspraak op levenslang ouderdomspensioen om te zetten in een aanspraak op partnerpensioen die voorziet in een uitkering aan de partner van de deelnemer bij diens overlijden na de pensioendatum. De deelnemer kan kiezen voor een partnerpensioen ter grootte van 70%, 52,5%, 35% of 17,5% van het overeenkomstig met die keuze actuarieel herrekende levenslang ouderdomspensioen. 2. Het jaarlijks partnerpensioen is gelijk aan het conform lid 1 van dit artikel vastgestelde gedeelte van het levenslang ouderdomspensioen ten tijde van het overlijden van de deelnemer. 3. Het partnerpensioen als bedoeld in dit artikel gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de rechthebbende. 4. De gewezen deelnemer wiens dienstverband met de werkgever is geëindigd anders dan door overlijden of arbeidsongeschiktheid, heeft bij beëindiging van het dienstverband met de werkgever Bladnummer
8 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
het recht om een gedeelte van het tot het tijdstip van uitdiensttreding op grond van artikel 6 opgebouwde aanspraak op levenslang ouderdomspensioen om te zetten in een aanspraak op partnerpensioen. Dit recht geldt niet voor een gewezen deelnemer die binnen een termijn van 3 maanden na uitdiensttreding weer werknemer wordt van een aangesloten onderneming, op grond waarvan het deelnemerschap herleeft. De gewezen deelnemer heeft bij bovengenoemde omzetting de keuzemogelijkheden met betrekking tot het partnerpensioen zoals omschreven in lid 1 van dit artikel. Het bepaalde in de leden 2 en 3 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing. 5. De gewezen deelnemer die op grond van lid 4 een gedeelte van zijn levenslang ouderdomspensioen heeft ingeruild voor partnerpensioen, heeft op de pensioendatum niet de mogelijkheid om het aldus verworven recht op partnerpensioen in te ruilen voor een hoger levenslang ouderdomspensioen. 6. Indien de (gewezen) deelnemer in de situatie als bedoeld in lid 1 en 4 niet binnen de door het fonds gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid en deze (gewezen) deelnemer gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft, gaat het fonds over tot het omzetten van het ouderdomspensioen in partnerpensioen. De verhouding tussen het ouderdomspensioen en partnerpensioen bedraagt na deze verplichte uitruil 100:70, waarbij het fonds er voor zorgt dat het ouderdomspensioen na omzetting in ieder geval blijft boven de afkoopgrens als vermeld in artikel 14.
Artikel 10 BIJZONDER PARTNERPENSIOEN 1. Indien een gewezen deelnemer conform het bepaalde in artikel 9, lid 1 of lid 4, een gedeelte van zijn levenslang ouderdomspensioen heeft omgezet in een partnerpensioen, verkrijgt degene die ten tijde van de in artikel 9, lid 1 of lid 4, bedoelde keuze diens partner was, na beëindiging van het partnerschap een premievrije aanspraak op een bijzonder partnerpensioen corresponderend met genoemde keuze. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op het partnerpensioen van artikel 9, lid 6. De gewezen deelnemer is gehouden het fonds onverwijld schriftelijk mededeling te doen van het eindigen van het partnerschap. 2. Het bepaalde in het voorgaande lid vindt geen toepassing indien de gewezen deelnemer en diens partner zulks (zijn) overeen(ge)komen bij huwelijkse voorwaarden, respectievelijk bij een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding of het beëindigen van de gezamenlijke huishouding en het fonds schriftelijk heeft verklaard dat zij instemt met het buiten toepassing laten van genoemde artikelen. Een verzoek tot het verkrijgen van een verklaring als bedoeld in de vorige volzin dient door partijen schriftelijk aan het fonds te worden gedaan. 3. Het bepaalde in artikel 9, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op het bijzonder partnerpensioen. 4. De gewezen partner van de gewezen deelnemer ontvangt een bewijs van de in lid 1 van dit artikel bedoelde premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen. 5. Eindigt een partnerschap als bedoeld in lid 1, dan heeft een volgende partner geen aanspraak op partnerpensioen. 6. Een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits: a. het fonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken; Bladnummer
9 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
b. c.
de vervreemding onherroepelijk is; en dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
Artikel 11 PENSIOENVEREVENING BIJ ECHTSCHEIDING 1. In geval van beëindiging van het huwelijk en geregistreerd partnerschap vindt verevening van het tijdens het huwelijk opgebouwde levenslange en tijdelijke ouderdomspensioen plaats conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, mits hiervan binnen twee jaar na het tijdstip van de scheiding mededeling is gedaan aan het fonds door middel van het daarvoor bestemde formulier. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing indien partijen verevening van pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding. 2. Het deel van het te verevenen levenslange en tijdelijke ouderdomspensioen van de gewezen partner en het bijzonder partnerpensioen, vastgesteld overeenkomstig artikel 10, kunnen, in geval van beëindiging van het huwelijk en geregistreerd partnerschap, worden omgezet in een eigen recht op levenslang ouderdomspensioen voor de gewezen partner, mits wordt voldaan aan het navolgende: a. de omzetting wordt door beide partijen overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding; b. binnen twee jaar na de scheidingsdatum is hiervan mededeling gedaan aan het fonds door middel van het daarvoor bestemde formulier; c. het fonds heeft ingestemd met deze omzetting. De omzetting wordt berekend op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. 4. Verevening als bedoeld in lid 1 of conversie als bedoeld in lid 2 van het opgebouwde levenslange ouderdomspensioen of het opgebouwde tijdelijke ouderdomspensioen vindt niet plaats indien het betreffende pensioen minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66, lid 1 en 8 van de Pensioenwet. 5. Het fonds heeft het recht om niet in te stemmen met de beoogde omzetting als bedoeld in lid 2 van dit artikel, indien de omzetting die wordt overeengekomen voor het fonds verzekeringstechnisch nadelig is. 6. De kosten van verevening of omzetting zal het fonds in gelijke delen aan beide partijen in rekening brengen.
Artikel 12 HET WEZENPENSIOEN 1. Het wezenpensioen gaat in op de eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer is komen te overlijden, en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin het kind ophoudt rechthebbende te zijn dan wel eerder komt te overlijden. In afwijking hiervan gaat het wezenpensioen ten aanzien van het kind, dat geboren wordt binnen 307 dagen na het overlijden van de deelnemer eerst in op de eerste dag van de kalendermaand, waarin het kind wordt geboren. 2. Bij overlijden van een deelnemer bedraagt het jaarlijks wezenpensioen voor elk daarvoor in aanmerking komend kind 14% van het jaarlijks levenslang ouderdomspensioen waarop de deelnemer recht zou hebben gehad indien hij tot de pensioendatum levenslang ouderdomspensioen zou hebben opgebouwd. Voor de berekening van het levenslange ouderdomspensioen vanaf de overlijdensdatum wordt uitgegaan van de laatstelijk voor het overlijden vastgestelde pensioengrondslag. Het deel van het jaarlijks levenslang ouderdomspensioen dat verkregen is uit de omzetting van aanspraken uit Pensioenreglement 2002 wordt bij het vaststellen van het wezenpensioen buiten beschouwing gelaten. Bladnummer
10 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
3. Bij overlijden van de gewezen deelnemer bedraagt het jaarlijks wezenpensioen 14% van het levenslang ouderdomspensioen dat was opgebouwd op het moment van beëindiging van de dienstbetrekking. Het deel van het jaarlijks levenslang ouderdomspensioen dat verkegen is uit de omzetting van aanspraken uit Pensioenreglement 2002 wordt bij het vaststellen van het wezen 4. Het wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de eerste dag van de maand waarin het kind volledig ouderloos is geworden. In dit verband wordt onder ouder verstaan de ouder die in familierechtelijke betrekking heeft gestaan tot het kind. 5. Het wezenpensioen van minderjarige kinderen wordt uitgekeerd aan de wettelijke vertegenwoordiger.
Artikel 13 KEUZEMOGELIJKHEDEN 1. Hoog-laagregeling De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om te kiezen voor een levenslang ouderdomspensioen dat, naar keuze gedurende vijf of tien jaar, hoger of lager is dan de daaropvolgende periode. Daarbij bedraagt de lage uitkering ten minste 75% van de hoge uitkering. Deze mogelijkheid kan eenmalig worden benut en is van toepassing op de dag dat het levenslang ouderdomspensioen volledig ingaat en volgens de op dat moment door het fonds aangeboden mogelijkheden. Van deze keuzemogelijkheid kan de deelnemer geen gebruik maken indien hij gebruik maakt van de mogelijkheid het ouderdomspensioen gedeeltelijk te vervroegen of gedeeltelijk uit te stellen overeenkomstig lid 5. 2. Inruil levenslang ouderdomspensioen voor partnerpensioen Op de pensioendatum respectievelijk bij beëindiging van het dienstverband met de werkgever heeft de deelnemer het recht om een gedeelte van zijn tot dat tijdstip op grond van artikel 6 opgebouwde aanspraak op levenslang ouderdomspensioen om te zetten in een aanspraak op partnerpensioen. Dit recht en de toepasselijke voorwaarden staan nader beschreven in artikel 9. De berekening van inruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen gebeurt volgens algemeen aanvaarde, voor mannen en vrouwen gelijke actuariële grondslagen. 3. Inruil ingegaan levenslang ouderdomspensioen voor tijdelijk hoger ouderdomspensioen a. Bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd heeft de gepensioneerde de mogelijkheid om (een deel van) het ingegane levenslang ouderdomspensioen in te ruilen voor een tijdelijk hoger ouderdomspensioen. Dit tijdelijk hoger ouderdomspensioen gaat in op de dag waarop de gepensioneerde de 65-jarige leeftijd bereikt en eindigt op de dag dat de AOW-uitkering ingaat. Door de inruil wordt het levenslang ouderdomspensioen na de ingangsdatum van de AOWuitkering lager. Gebruikmaking van deze mogelijkheid heeft geen invloed op het meeverzekerd partner- en wezenpensioen. b. Bij de vaststelling van de hoogte van het tijdelijk hogere ouderdomspensioen geldt een maximum van tweemaal de AOW-uitkering voor gehuwde personen vermeerderd met de vakantietoeslag. c. De berekening van de inruil van levenslang ouderdomspensioen in een tijdelijk hoger ouderdomspensioen gebeurt volgens algemeen aanvaarde, voor mannen en vrouwen gelijke actuariële grondslagen.
Bladnummer
11 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
4. Volledig vervroegen van het ouderdomspensioen a. De (gewezen) deelnemer kan, op zijn vroegst vanaf zijn 55-jarige leeftijd, het levenslang ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen eerder dan de pensioendatum laten ingaan op het moment dat hij stopt met werken. b. De pensioenen die eerder dan de pensioendatum ingaan worden berekend op basis van de waarde van de op de vervroegde pensioendatum opgebouwde rechten. Deze berekening gebeurt volgens algemeen aanvaarde, voor mannen en vrouwen gelijke actuariële grondslagen. 5. Volledig uitstellen van het ouderdomspensioen a. Voor zover de (gewezen) deelnemer nog een dienstbetrekking heeft kan hij de pensioendatum uitstellen door het levenslang ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen later te laten ingaan. De ingangsdatum wordt uitgesteld tot de door de (gewezen) deelnemer gewenste ingangsdatum, echter tot maximaal de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt. Bij een maximale uitstel wordt het tijdelijk ouderdomspensioen uitgeruild voor een hoger ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer behoudt het recht de opnieuw vastgestelde pensioendatum geheel of gedeeltelijk te vervroegen of uit te stellen conform het gestelde in lid 4, 5 of 6 van dit artikel. De opbouw van het levenslang ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen van de deelnemer wordt voortgezet tot de werkelijke datum waarop het pensioen ingaat. b. De pensioenen die later dan de oorspronkelijke pensioendatum ingaan worden berekend op basis van de waarde van de opgebouwde rechten op de tot dan van toepassing zijnde pensioendatum. Deze berekening gebeurt volgens algemeen aanvaarde, voor mannen en vrouwen gelijke actuariële grondslagen. 6. Gedeeltelijk vervroegen of uitstellen van het ouderdomspensioen (deeltijdpensioen) a. Indien men gedeeltelijk vervroegt of gedeeltelijk uitstelt geldt het bepaalde in voorgaande leden van dit artikel. Voor dat deel dat niet vervroegd wordt, wordt de opbouw van het levenslang ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen voortgezet, waarbij wordt uitgegaan van een deeltijddienstbetrekking. Het deel dat vervroegd wordt, wordt altijd gerelateerd aan het percentage dat de deelnemer minder gaat werken. b. Voor dat deel dat uitgesteld wordt loopt de opbouw van levenslang ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen door. Het deel dat uitgesteld wordt, wordt altijd gerelateerd aan het percentage dat de deelnemer blijft werken. Bij het bepalen van de pensioengrondslag gedurende de periode voor de datum waarop het pensioen volledig ingaat, waarin reeds gedeeltelijk levenslang ouderdomspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen wordt genoten, wordt uitgegaan van het pensioengevend salaris en de franchise gebaseerd op het met de deelnemer overeengekomen percentage kortere arbeidsduur. c. De gewezen deelnemer heeft niet het recht het levenslang ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen gedeeltelijk te vervroegen of uit te stellen. d. Als de deelnemer gedeeltelijk eerder wil stoppen met werken is de toestemming van de werkgever vereist. 7. Vervroegen en uitstellen ouderdomspensioen bij arbeidsongeschiktheid De (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer heeft geen recht op vervroeging of uitstel van de pensioendatum voor het gedeelte waarop hij op de gewenste pensioeningangsdatum vrijstelling van premiebetaling geniet op grond van artikel 17. 8. Wettelijk maximum pensioen Bij inruil of uitstel kunnen de pensioenen niet hoger worden dan de wettelijke maximum pensioenen. Indien bij inruil of uitstel het wettelijke maximum pensioen wordt overschreden, wordt allereerst het eventuele surplus aan tijdelijk ouderdomspensioen omgezet naar levenslang ouderdomspensioen. Deze omzetting wordt berekend op basis van algemeen aanvaarde, voor mannen en vrouwen gelijke actuariële grondslagen. Bladnummer
12 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
Overschrijdt vervolgens het levenslange ouderdomspensioen het wettelijke maximum pensioen, dan vervalt het meerdere. Een (gewezen) deelnemer heeft het recht in dat geval zijn keuze aan te passen. 9. Kosten keuzemogelijkheden Een (gewezen) deelnemer heeft het recht kosteloos eenmaal van elke keuzemogelijkheid gebruik te maken. Indien een (gewezen) deelnemer voor een tweede maal gebruik maakt van een keuzemogelijkheid of een wijziging wenst op een eenmaal gemaakte keuze, worden de kosten hiervan door het fonds bij de (gewezen) deelnemer in rekening gebracht. Met het gebruik maken van een keuzemogelijkheid wordt gelijkgesteld het verzoek aan het fonds om een (extra) berekening te maken ter bepaling van het al of niet laten toepassen van die keuzemogelijkheid. 10. Procedureregels Indien een (gewezen) deelnemer gebruik wil maken van de mogelijkheden als bedoeld in dit artikel, dient hij uiterlijk zes maanden voor de ingangsdatum een schriftelijk verzoek in bij het fonds via de werkgever. De gewezen deelnemer dient het verzoek rechtstreeks in bij het fonds. 11. De factoren die bij de keuzemogelijkheden van dit artikel gehanteerd worden, zijn vermeld in bijlage C bij dit reglement.
Artikel 14 DE PENSIOENUITKERING 1. Alle pensioenen die uit dit pensioenreglement voortvloeien, worden uitgekeerd in maandelijkse termijnen aan het einde van iedere kalendermaand. 2. Indien het opgebouwde ouderdomspensioen (tijdelijk en levenslang) op de pensioendatum tot een uitkering zal leiden die het in lid 9 omschreven bedrag niet te boven gaat, heeft het fonds het recht om het ouderdomspensioen op zijn vroegst twee jaar na einde van de deelneming af te kopen. Voor deze afkoop is geen toestemming van de gewezen deelnemer vereist. Indien het fonds tot afkoop overgaat, zal de gewezen deelnemer daarover worden geïnformeerd en zal de afkoop binnen 6 maanden na afloop van de periode van twee jaar plaatsvinden. 3. Indien de pensioendatum ligt voor het verstrijken van de in het tweede lid genoemde termijn van twee jaar, heeft het fonds het recht om het ouderdomspensioen zonder toestemming van de gepensioneerde af te kopen op de pensioendatum als de uitkering het in lid 9 omschreven bedrag niet te boven gaat. 4. Indien het in lid 2 en lid 3 bepaalde toepassing vindt ten aanzien van ouderdomspensioen, worden de aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen eveneens afgekocht ten gunste van de gewezen deelnemer respectievelijk gepensioneerde. 5. Afkoop zal niet plaatsvinden indien de gewezen deelnemer binnen twee jaar na einde van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart. 6. Na de vervanging van de premievrije aanspraak door een uitkering ineens, kan door betrokkenen tegenover het fonds geen enkel recht worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de premievrije aanspraak betrekking had en wordt bij een hernieuwde deelneming met die periode geen rekening meer gehouden. 7. Indien het partnerpensioen bij ingang kleiner is dan het in lid 9 bedoelde bedrag, wordt het partnerpensioen en wezenpensioen binnen zes maanden na ingang daarvan afgekocht ten gunste van de rechthebbende hierop. De rechthebbende wordt door het bestuur geïnformeerd over de voorgenomen afkoop. Bladnummer
13 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
8. Indien het bijzonder partnerpensioen bij vaststelling hiervan kleiner is dan het in lid 9 bedoelde bedrag, wordt het bijzonder partnerpensioen binnen zes maanden na de melding van de scheiding afgekocht ten gunste van de rechthebbende hierop. De rechthebbende wordt door het bestuur geïnformeerd over de voorgekomen afkoop. 9. Het in lid 2, 3, 7 en 8 bedoelde bedrag staat vermeld in artikel 66, eerste lid, Pensioenwet en wordt bij ministeriële regeling jaarlijks op 1 januari herzien. 10. De uitkering ineens als bedoeld in lid 2, 3, 7 en 8 wordt berekend naar door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde grondslagen. Bij deze berekening wordt gebruik gemaakt van afkoopfactoren die voor alle deelnemers en gewezen deelnemers hetzelfde zijn en waarbij sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De afkoopfactoren zijn vermeld in bijlage C bij dit reglement. 11. Indien de pensioenuitkering voor de deelnemer tegelijk plaatsvindt met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), zal de pensioenuitkering worden verminderd met de WAO-uitkering en de eventueel aanwezige uitkering van WAO-hiaatpensioen op grond van bijlage B. Indien de deelnemer voorafgaande aan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen in deeltijd werkte, wordt het bepaalde in dit lid naar evenredigheid van het aantal gewerkte uren toegepast. Voor een deelnemer waarvoor gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling is verleend op grond van artikel 17, heeft dit lid uitsluitend betrekking op het deel van het levenslang ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen dat correspondeert met het vrijstellingspercentage.
Artikel 15 PREMIE 1. Voor de toepassing van dit artikel en artikel 16 wordt onder premiegrondslag verstaan het pensioengevend salaris zoals bedoeld in artikel 5, verminderd met een franchise van € 11.566 (2006). Op voornoemde franchise is het bepaalde in artikel 5, lid 10 van overeenkomstige toepassing. 2. De aangesloten onderneming is premie verschuldigd aan het fonds voor de deelnemer als bedoeld in artikel 2, lid 1. Deze premie bedraagt per jaar 18,9% (2013) van de in dat jaar voor de betreffende deelnemer geldende premiegrondslag. Voor de deelnemer die gebruik maakt van een regeling voor ouderschapsverlof is een premie verschuldigd alsof er geen sprake is van ouderschapsverlof. Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van de premiegrondslag. 3. De aangesloten onderneming is tevens een premie verschuldigd aan het fonds voor de overgangsregeling extra pensioeninkoop zoals opgenomen in pensioenreglement 2006. Deze premie bedraagt per jaar 1,4% (2013) van het pensioengevend salaris zoals bedoeld in artikel 5. Van de premie komt 0,57% (2013) voor rekening van de deelnemer als bedoeld in artikel 2, lid 1 en 0,83% (2013) voor rekening van de aangesloten onderneming. Voor een gedeelte van het jaar wordt de bijdrage berekend over een evenredig gedeelte van het pensioengevend salaris. De aangesloten onderneming houdt de bijdrage van de deelnemer in evenredige gedeelten in op de periodieke loonbetalingen. 4. Indien de aangesloten onderneming de premie niet aan het fonds heeft afgedragen, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn nagelaten betrekkingen de premie geacht te zijn betaald aan het fonds, tenzij: a. het premie betreft die verschuldigd is over de in artikel 64, lid 1, onder c, van de Werkloosheidswet bedoelde periode; b. er sprake is van boze opzet bij werkgever en werknemer. Hiervan is in ieder geval sprake indien het premie betreft Bladnummer
14 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
die verschuldigd is door een werkgever, die welbewust de premie niet heeft betaald én gebleken is dat de werknemer daarmee heeft ingestemd; c. om een andere reden niet van het fonds kan worden verwacht dat het pensioenaanspraken aan de deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen toekent.
Artikel 16 BIJDRAGE VAN DE DEELNEMER 1. De deelnemer betaalt aan de onderneming een gedeelte van de in artikel 15, lid 2 genoemde premie. De hoogte van zijn bijdrage is 6,3% (2013) van zijn voor het betreffende jaar geldende premiegrondslag. Voor een gedeelte van een jaar wordt de bijdrage berekend over een evenredig gedeelte van de premiegrondslag. De deelnemer die gebruik maakt van een regeling voor ouderschapsverlof is een bijdrage verschuldigd alsof er geen sprake is van ouderschapsverlof. Deze deelnemer is niet gehouden tot het betalen van een hogere bijdrage. 2. De aangesloten onderneming houdt de bijdrage van de deelnemer in evenredige gedeelten in op de periodieke loonbetalingen. Als echter de aangesloten onderneming aan de deelnemer geen loon of daarvoor in de plaats tredende uitkeringen is verschuldigd, draagt de deelnemer zijn bijdrage af aan de aangesloten onderneming.
Artikel 17 GEHELE OF GEDEELTELIJKE VRIJSTELLING VAN PREMIEBETALING IN GEVAL VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID 1. Voor een deelnemer die vóór 1 januari 2004 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geworden, wordt na de wachttijd bedoeld in artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, vrijstelling van de verplichting tot premiebetaling verleend op basis van onderstaande tabel. Mate van arbeidsongeschiktheid 65 - 100% 45 - 65% 25 - 45% 0 - 25%
Percentage vrijstelling 100 50 25 0
De premie wordt berekend over de pensioengrondslag die gold onmiddellijk voor het intreden van de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. 2. Voor een deelnemer die na 31 december 2003 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geworden, wordt na de wachttijd bedoeld in artikel 3.1 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), vrijstelling van de verplichting tot premiebetaling verleend op basis van onderstaande tabel. Mate van arbeidsongeschiktheid 65 - 100% 45 - 65% 35 - 45% 0 - 35%
Percentage vrijstelling 100 50 25 0
Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld door het orgaan dat belast is met de uitvoering van de WIA dan wel afgeleid van door dit uitvoeringsorgaan vastgestelde gegevens. Bladnummer
15 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
De premie wordt berekend over de pensioengrondslag die gold onmiddellijk voor het intreden van de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. 3. Om de toepassing van het eerste lid en tweede lid te verkrijgen, dient de deelnemer binnen één jaar na toekenning van de uitkering ingevolge de WAO dan wel WIA een verzoek in te dienen bij het fonds. 4. Als de deelnemer na het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid in loondienst is blijven werken bij een aangesloten onderneming, zal de premievrijstelling bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw worden bepaald aan de hand van de in lid 1 of lid 2 van dit artikel opgenomen tabel. 5. Als de dienstbetrekking van de deelnemer na het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid is beëindigd, dan leidt vermeerdering van de arbeidsongeschiktheid niet tot een hogere premievrijstelling. Een vermindering van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt tot verlaging van de premievrijstelling. Deze verlaging zal worden bepaald aan de hand van de in lid 1 of 2 van dit artikel opgenomen tabel. 6. Geen vrijstelling in de zin van het eerste en tweede lid wordt verleend indien: a. de deelnemer bij de laatste aanvang van het deelnemerschap arbeidsongeschikt was; b. de deelnemer in de drie jaren voorafgaand aan de dag waarop hij laatstelijk arbeidsongeschikt is geworden, niet ten minste één jaar arbeid in loondienst heeft verricht, tenzij het deelnemerschap behouden is op basis van artikel 2, lid 3 onder b; c. de ondertekende aanvraag tijdig is ingediend. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing als een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid plaatsvindt later dan drie jaar nadat de deelneming laatstelijk aanving. Alsdan wordt premievrije deelneming verleend gerelateerd aan de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid. 7. De toepassing van het eerste en tweede lid lid eindigt: a. met ingang van de pensioendatum of bij eerder overlijden; b. zodra voor de werknemer volledig of voor het vrijgestelde deel een andere pensioenvoorziening gaat gelden, tenzij het betreft een pensioenvoorziening van de Stichting bedrijfspensioenfonds Sociale Werkvoorziening. 8. Als voor een deelnemer wegens arbeidsongeschiktheid gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling is verleend, is de deelnemer geen bijdrage, respectievelijk een naar evenredigheid verlaagde bijdrage, verschuldigd over de periode waarover deze vrijstelling is verleend. Artikel 18 WIJZE VAN BETALING VAN DE PREMIE De wijze van betaling van de premie dient te geschieden overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 van het uitvoeringsreglement.
Artikel 19 BEËINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP ANDERS DAN DOOR OVERLIJDEN 1. Ingeval een deelnemer het deelnemerschap vóór de pensioendatum anders dan door overlijden beëindigt, behoudt hij premievrije rechten op levenslang ouderdomspensioen, tijdelijk ouderdomspensioen en wezenpensioen en, indien van toepassing, op partnerpensioen. De hoogte van de premievrije rechten wordt bepaald door de rechten die de deelnemer tot de datum van de beëindiging van het deelnemerschap heeft verworven.
Bladnummer
16 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
2. Als de betrokkene na de beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in het voorgaande lid binnen drie maanden de wens daartoe te kennen heeft gegeven, kan het bestuur hem in de daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen toestaan de deelneming gedurende ten hoogste drie jaren voor eigen rekening voort te zetten. Aan een zodanige voortzetting kunnen voorwaarden verbonden worden. Het bepaalde in het fiscale Besluit van 27-04-2012, nr. BLKB2012/157M is hierop van overeenkomstige toepassing.”.
Artikel 20 WAARDEOVERDRACHT 1. Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. De hiervoor genoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing. 2. De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht binnen 6 maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde. 3. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds steeds in acht genomen. 4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing. 5. Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht van het eerste lid of derde lid valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet. 6. Na overdracht van de waarde van de opgebouwde aanspraken, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden. 7. Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms- en wezenpensioen, met inachtneming van de vaste onderlinge verhoudingen tussen deze pensioensoorten zoals bepaald in dit pensioenreglement.
Artikel 21 VOORWAARDELIJKE TOESLAGREGELING PENSIOENRECHTEN EN PENSIOENAANSPRAKEN Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van de consumentenprijsindex respectievelijk de stijging van de loonindex in de Schoen-, Leder- of Lederwarenindustrie, met dien verstande dat de Lederindustrie thans geen cao heeft en voor zover het de toeslagverlening betreft besloten heeft de sectoren Schoen- en Lederwarenindustrie te Bladnummer
17 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
volgen. Op de premievrije aanspraken wordt dezelfde toeslag verleend als op de pensioenrechten. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. Een toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
Artikel 22 EXCEDENTVOORZIENINGEN 1. Het fonds is bevoegd aan een aangesloten onderneming toe te staan dat de reglementaire pensioenen door middel van aanvullende premiebetalingen worden verhoogd. Wanneer de aangesloten onderneming van deze mogelijkheid gebruik maakt, zal dit slechts kunnen geschieden ten aanzien van welomschreven groepen van haar werknemers. 2. De voor het tot stand komen van deze verhogingen geldende voorwaarden worden door het fonds vastgesteld na ingewonnen advies van de actuaris en met inachtneming van de levens- en validiteitskansen van de deelnemers.
Artikel 23 UITBETALING VAN PENSIOEN 1. Uitbetalingen vangen aan, zodra het fonds kennis draagt van de feiten, die de uitkering opvorderbaar maken. Indien die kennis uit de administratie van het fonds geput kan worden, geschiedt de uitkering ambtshalve. 2. Een rechtsvordering tegen het fonds tot het doen van een uitkering waarvan het moment van opeisbaarheid ligt voor 1 januari 2002 verjaart 5 jaar nadat deze opeisbaar is geworden. Op 1 januari 2007 nog niet verjaarde pensioentermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioentermijn waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de pensioengerechtigde.
Artikel 24 OPGAVE AAN DE DEELNEMER DOOR HET FONDS 1. Het fonds verstrekt in de vorm van een uniform pensioenoverzicht eenmaal per jaar aan de deelnemer: a. b. c. d.
een opgave van de hoogte van de verworven pensioenaanspraken; een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken; informatie over toeslagverlening; en een opgave van de aan het kalenderjaar of het voorgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van de pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
2. De deelnemer ontvangt op zijn verzoek een opgave van de over de jaren 1994 tot en met 2000 toe te rekenen waardeaangroei van de aanspraak op levenslang ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepalingen. 3. In aanvulling op het bepaalde in lid 1 wordt aan de deelnemer en de gewezen deelnemer op hun verzoek een opgave verstrekt van de hoogte van de verworven pensioenaanspraken. De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is binnengekomen. Het bestuur bepaalt of voor de aan deze opgave verbonden kosten een vergoeding wordt gevraagd en Bladnummer
18 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
stelt de hoogte hiervan vast.
Artikel 25 OPGAVE AAN DE GEWEZEN DEELNEMER DOOR HET FONDS 1. Het fonds verstrekt in de vorm van een uniform pensioenoverzicht de deelnemer bij beëindiging van de deelneming: a. b. c. d.
een opgave van de tot het moment van beëindiging opgebouwde pensioenaanspraken; informatie over toeslagverlening; informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is; en omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder.
2. Het fonds verstrekt in de vorm van een uniform pensioenoverzicht de gewezen deelnemer ten minste een keer in de vijf jaar een opgave van de opgebouwde aanspraken en informatie over toeslagverlening. 3. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 26 OPGAVE AAN DE GEWEZEN PARTNER DOOR HET FONDS 1. Het fonds verstrekt in de vorm van een uniform pensioenoverzicht degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen bij ontstaan en vervolgens ten minste een keer in de vijf jaar: a. b c.
een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen; informatie over toeslagverlening; informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is.
2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 27 OPGAVE AAN DE PENSIOENGERECHTIGDE DOOR HET FONDS 1. Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt bij aanvang van het pensioen en vervolgens jaarlijks: a. b. c.
een opgave van zijn pensioenrecht; een opgave van de opbouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen; en informatie over toeslagverlening.
2. Het fonds informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Bladnummer
19 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
Artikel 28 OPGAVE OP VERZOEK 1. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
het voor betrokkene geldende pensioenreglement; het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds; het uitvoeringsreglement; de voor betrokkene relevantie informatie over beleggingen; de verklaring inzake beleggingsbeginselen; een eventueel van toepassing zijnde korte- of langetermijnherstelplan; informatie over de hoogte van de dekkingsgraad; informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing door De Nederlandsche Bank of Autoriteit Financiële Markten; informatie over de aanstelling van een bewindvoerder; informatie over de gevolgen van uitruil.
2. Het fonds verstrekt deze informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden. 3. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken. 4. De informatie op grond van lid 1, sub a, d en j, wordt kosteloos verstrekt. Voor de overige informatie kunnen kosten in rekening worden gebracht door de stichting.
Artikel 29 OVERIGE OPGAVEN DOOR HET FONDS 1. Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden. Deze informatie is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven. 2. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande aan een vóór 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven. De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is binnengekomen. 3. Het fonds kan een vergoeding vragen voor kosten die aan de verstrekking van een opgave als bedoeld in het eerste en tweede lid verbonden zijn.
Artikel 30 WIJZE VAN INFORMATIEVERSTREKKING 1. Het fonds verstrekt de informatie als bedoeld in de artikelen 24 tot en met 29 schriftelijk, tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde instemt met elektronische informatieverstrekking.
Bladnummer
20 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan het fonds de informatie als bedoeld in artikel 24 en 25 elektronisch verstrekken indien de verworven pensioenopbouw van de (gewezen) deelnemer minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 14, lid 9 tenzij de (gewezen) deelnemer hiertegen bezwaar maakt. Indien het adres voor elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, wordt de informatie schriftelijk verstrekt. 3. Het fonds zal de schriftelijke informatie zenden aan het laatst haar bekende adres. Indien dit adres onjuist blijkt te zijn wordt navraag gedaan bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats van betrokkene. 4. Kosten die het fonds maakt, omdat betrokkene verzuimd heeft een adreswijziging door te geven, kunnen door het fonds bij betrokkene in rekening worden gebracht. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
Artikel 31 VRIJSTELLING WEGENS GEMOEDSBEZWAARDEN Aangesloten ondernemingen en deelnemers, ten aanzien van wie het bestuur de overtuiging heeft verkregen, dat zij gemoedsbezwaren hebben tegen iedere vorm van verzekering, en dat zij noch zichzelf, noch iemand anders, noch hun eigendommen hebben verzekerd, worden op hun verzoek overeenkomstig de regeling, omschreven in bijlage A bij dit reglement , vrijgesteld van de verplichting tot deelneming in de pensioenregeling.
Artikel 32 OVERGANGSBEPALINGEN 1. De in dit artikel in de leden 2 tot en met 8 opgenomen overgangsbepalingen gelden voor werknemers die: op 31 december 2001 in actieve dienst van een aangesloten werkgever waren, en deelnamen aan de pensioenregeling zoals die gold tot en met 31 december 2001, en bovendien op 1 januari 2002 nog in actieve dienst zijn van een aangesloten werkgever. 2. De onder de oude pensioenregeling(en) opgebouwde rechten op ouderdomspensioen worden ongewijzigd als aanspraken op levenslang ouderdomspensioen in de zin van dit pensioenreglement beschouwd. Op deze aanspraken is artikel 21 van dit reglement van overeenkomstige toepassing. 3. Het levenslang ouderdomspensioen als bedoeld in lid 2 van dit artikel wordt uitgekeerd vanaf de leeftijd genoemd in het tot 1 januari 2002 geldende pensioenreglement. 4. De onder de oude pensioenregeling(en) opgebouwde rechten op (bijzonder) levenslang partnerpensioen voor de (ex)partner van de deelnemer worden ongewijzigd als aanspraken op (bijzonder) levenslang partnerpensioen in de zin van dit pensioenreglement beschouwd. Op deze aanspraken is artikel 21 van dit reglement van overeenkomstige toepassing. 5. Bij overlijden van de in lid 1 van dit artikel bedoelde deelnemer vóór de pensioendatum heeft diens partner recht op het in lid 4 van dit artikel bedoelde partnerpensioen, aangevuld met het partnerpensioen waarop hij recht heeft op grond van artikel 8 van dit reglement, met dien verstande dat bij de bepaling van de hoogte van het levenslang ouderdomspensioen bedoeld in artikel 8 slechts wordt uitgegaan van het levenslang ouderdomspensioen dat op grond van artikel 6 wordt opgebouwd. 6. Indien het huwelijk van de in lid 1 van dit artikel bedoelde deelnemer of de gewezen deelnemer eindigt vóór de pensioendatum door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt de gewezen partner een aanspraak op bijzonder partnerpensioen ter grootte van het Bladnummer
21 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
partnerpensioen waarop recht bestond op basis van lid 4 van dit artikel. De bepalingen van artikel 10 van dit reglement zijn van overeenkomstige toepassing. 7. De onder de oude pensioenregeling(en) opgebouwde rechten op wezenpensioen voor de kinderen van de deelnemer worden ongewijzigd als aanspraken op wezenpensioen in de zin van dit pensioenreglement beschouwd. Op deze aanspraken is, voor zolang het deelnemerschap voortduurt, artikel 21 van overeenkomstige toepassing. 8. Op de pensioenen bedoeld in lid 2 en lid 4 zijn de keuzemogelijkheden van toepassing van het tot 1 januari 2002 geldende pensioenreglement. Indien het in lid 2 of 4 bedoelde pensioen op dezelfde datum ingaat als het overeenkomstige pensioen op grond van dit reglement, zijn op de gezamenlijke pensioenen de keuzemogelijkheden genoemd in artikel 13 van dit reglement evenwel onverminderd van toepassing. 9. Voor de navolgende groepen deelnemers aan het tot 1 januari 2002 geldende pensioenreglement blijft dit oude pensioenreglement van toepassing: a. De werknemers voor wie op grond van artikel 2, lid 3 van het tot 1 januari 2002 geldende pensioenreglement na ontslag uit de dienst van een aangesloten onderneming vóór 1 januari 2002 het deelnemerschap behouden bleef; b. De deelnemers aan wie op grond van artikel 12 van het tot 1 januari 2002 geldende pensioenreglement gehele vrijstelling van premiebetaling ingeval van arbeidsongeschiktheid is verleend, indien en zolang zij geen deelnemer zijn op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 1, van het vanaf 1 januari 2002 geldende pensioenreglement; c. De deelnemers die werkzaam zijn in de lederindustrie en in 2002 gaan deelnemen in de regeling voor vervroegd uittreden (VUT); d. Gewezen deelnemers die aanspraken ontlenen aan het tot 1 januari 2002 geldende reglement. 10. Voor de navolgende groepen deelnemers aan het tot 1 januari 2002 geldende pensioenreglement wordt het vanaf 1 januari 2002 geldende pensioenreglement op hun totale pensioenaanspraken van toepassing: a. De deelnemers aan wie op grond van artikel 12 van het tot 1 januari 2002 geldende pensioenreglement gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling is verleend en die op 1 januari 2002 op grond van het per die datum geldende pensioenreglement deelnemer zijn aan de pensioenregeling. Voor deze deelnemers wordt het vanaf 1 januari 2002 geldende pensioenreglement per 1 januari 2002 volledig van toepassing. b. De deelnemers aan wie op grond van artikel 12 van het tot 1 januari 2002 geldende pensioenreglement gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling is verleend en die op een later tijdstip (gedeeltelijk) revalideren en deelnemer worden op grond van het vanaf 1 januari 2002 geldende pensioenreglement. Voor deze deelnemers wordt het vanaf 1 januari 2002 geldende pensioenreglement volledig van toepassing op het moment dat zij op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 1, deelnemer worden aan dit pensioenreglement. 11. De pensioengrondslag als bedoeld in artikel 5 bedraagt ten minste € 1.461,- voor deelnemers die, hetzij premiebetalend, hetzij wegens arbeidsongeschiktheid van premiebetaling vrijgesteld, op 31 december 1987 deelnemer waren in het Algemeen Pensioenfonds voor de Schoenindustrie en de Lederwarenindustrie en eventueel in de Stichting Pensioenfonds voor de Beambten in de Schoenindustrie en de Lederwarenindustrie, mits het deelnemerschap in (één van) die fondsen vanaf 1 januari 1988 tot 31 december 1996 onafgebroken heeft voortgeduurd en zolang de deelneming na 1 januari 1997 onafgebroken voortduurt. 12. De pensioengrondslag als bedoeld in artikel 5 bedraagt ten minste € 2.057,- voor deelnemers die, hetzij premiebetalend, hetzij wegens arbeidsongeschiktheid van premiebetaling vrijgesteld, op 31 december 1990 deelnemer waren in het Bedrijfspensioenfonds voor de Lederindustrie, mits het deelnemerschap in dat fonds vanaf 1 januari 1991 tot 31 december 1996 onafgebroken heeft voortgeduurd en zolang de deelneming na 1 januari 1997 onafgebroken voortduurt.
Bladnummer
22 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
Artikel 32 BIJZONDERE HARDHEID 1. Indien de toepassing van dit reglement in een bepaald, niet van algemene aard zijnd geval aanleiding zou geven tot bijzondere hardheid, is het bestuur bevoegd daarvan in zoverre af te wijken, dat aansluiting wordt gevonden bij de gedachten, die aan de opzet en het doel van het fonds ten grondslag liggen. 2. Indien de in het voorafgaande lid bedoelde afwijking daaruit zou bestaan, dat het fonds nieuwe of grotere verplichtingen op zich neemt, behoeft het bestuur daartoe het schriftelijk advies van de actuaris.
Artikel 33 BEHOUD VAN FINANCIEEL EVENWICHT 1. Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht in het fonds zou worden verbroken dan zal, na ingewonnen schriftelijk advies van de actuaris, getracht worden het verbroken financieel evenwicht te herstellen zonder de reeds toegekende of nog toe te kennen pensioenen op basis van dit reglement ter zake van reeds verstreken diensttijden aan te tasten. Mocht zulks blijkens het schriftelijk advies van de actuaris niet mogelijk zijn, dan zal op alle pensioenen als vorenbedoeld een evenredige vermindering van rechten worden toegepast ter herstel van het verbroken financieel evenwicht uitsluitend indien: a.
de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen drie jaar te voldoen aan het bepaalde van artikel 131 van de Pensioenwet. Een vermindering kan op zijn vroegst worden gerealiseerd een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en De Nederlandsche Bank hierover geïnformeerd zijn. 2. Indien de bijdragen van de deelnemers en de aangesloten ondernemingen op enig moment lager zouden zijn dan de benodigde actuariële premie, en het tekort hierop niet uit de vrije middelen van het fonds kan worden aangevuld, zullen de toe te kennen pensioenen op basis van dit reglement ter zake van toekomstige diensttijden naar evenredigheid worden verlaagd.
Artikel 34 INWERKINGTREDING Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2002 en laatstelijk gewijzigd op 26 maart 2013 met dien verstande dat de wijzigingen in artikel 15, lid 2 en lid 3 en artikel 16, lid 1 in werking zijn getreden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011. (Gewezen) deelnemers kunnen geen aanspraken meer ontlenen aan het reglement dat tot 1 januari 2002 van kracht was, behalve als het bepaalde in artikel 32 (overgangsbepalingen) van toepassing is.
Bladnummer
23 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
Artikel 35 CITEERTITEL Dit reglement wordt aangehaald als pensioenreglement 2002.
Aldus vastgesteld en goedgekeurd door het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie.
Bladnummer
24 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
BIJLAGE A
behorende bij het pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie
VOORSCHRIFTEN EN REGELS BIJ VRIJSTELLING WEGENS GEMOEDSBEZWAREN 1. De persoon die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, alsmede de rechtspersoon waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben, kan door het bestuur op zijn verzoek worden vrijgesteld van de verplichting tot deelneming aan de pensioenregeling van het fonds. 2. De vrijstelling wordt aangevraagd door het indienen van een door de aanvrager ondertekende verklaring. Deze verklaring houdt ten minste in dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door de werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen. 3. Als de aanvraag een rechtspersoon betreft, wordt de aanvraag ingediend door het orgaan dat op grond van de wet of op grond van de statuten van de rechtspersoon daartoe bevoegd is. De aanvraag bevat naast hetgeen vereist is op grond van artikel 2 van deze bijlage tevens een verklaring dat de natuurlijke personen die behoren tot het orgaan dat bevoegd is de aanvraag in te dienen, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag wordt gevoegd: - een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de rechtspersoon, en - een gewaarmerkt afschrift van de notulen van de vergadering waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is opgenomen. 4. De in de artikelen 2 en 3 van deze bijlage bedoelde verklaring wordt ingediend bij het fonds. Het fonds onderzoekt of deze verklaring overeenkomstig de waarheid is. 5. Als de verklaring naar de mening van het fonds overeenkomstig de waarheid is, verleent het fonds de vrijstelling. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Aan een werkgever die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. 6. Het fonds reikt een bewijs uit van de verleende vrijstelling. 7. De persoon of rechtspersoon die is vrijgesteld van zijn verplichtingen als werkgever, is verplicht te zorgen dat het hem uitgereikte bewijs van vrijstelling of een afschrift daarvan wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in dienst zijnde werknemers en waar deze geregeld plegen te komen, op zodanige wijze, dat van hetgeen op het desbetreffende stuk staat vermeld, gemakkelijk kan worden kennisgenomen. 8. De persoon of de rechtspersoon die is vrijgesteld, betaalt aan het fonds dezelfde bijdragen welke hij verschuldigd zou zijn als hij geen vrijstelling had. De betaling geschiedt in de vorm van spaarbijdragen. De gespaarde bedragen voor de tijdelijke overbruggingsuitkering worden afzonderlijk geadministreerd. Het voorgaande geldt ook voor de niet vrijgestelde werkgever van de werknemer die wel is vrijgesteld. 9. Een werknemer die niet is vrijgesteld en in dienst is van een werkgever die wel is vrijgesteld, betaalt de door hem verschuldigde bijdragen rechtstreeks aan het fonds. Voor deze werknemer geldt dat hij als deelnemer wordt aangemerkt in de zin van het pensioenreglement. 10. Als een werknemer die niet is vrijgesteld in dienst is van een werkgever die wel is vrijgesteld daartoe aan het fonds een verzoek doet, worden de door de werkgever reeds betaalde Bladnummer
25 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
spaarbijdragen en door het fonds nog niet uitgekeerde, alsmede de door de werkgever nog verschuldigde spaarbijdragen omgezet in evenredige pensioenaanspraken ten behoeve van die werknemer. De uit de omzetting te verkrijgen pensioenaanspraken zijn gelijksoortig aan die welke de betrokken werknemer reeds aan zijn deelneming in de pensioenregeling ontleent, en waarop zij een aanvulling vormen. De grootte van deze aanvullingen wordt individueel bepaald op actuariële grondslagen. 11. De op grond van artikel 8 betaalde spaarbijdragen worden door of namens het fonds geboekt op een die persoon betreffende spaarrekening. 12. Elke werknemer voor wie bij het fonds een spaarrekening bestaat, ontvangt van het fonds jaarlijks een opgave van de stand van die rekening, zoals zij wordt gevormd door de betaalde bedragen vermeerderd met rente op basis van het gemiddelde netto directe rendement van de beleggingen van het fonds over het boekjaar, dat voorafgaat aan het jaar waarover de (laatste) rentebijschrijving plaatsvindt, en verminderd met administratiekosten. 13. De gespaarde bedragen voor de tijdelijke overbruggingsuitkering worden na het bereiken van de in de pensioenregeling opgenomen pensioenleeftijd in gelijke termijnen aan de werknemer uitgekeerd. De uitkeringsperiode is daarbij gelijk aan de periode tot aan de datum de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. 14. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering van het ouderdoms-, nabestaanden- of wezenpensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in de regeling opgenomen pensioenleeftijd in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende ten minste 15 en ten hoogste 25 jaar. 15. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbedragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde nabestaande. De periode waarover voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt ten minste 15 en ten hoogste 25 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande, maar wel van één of meer wezen, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode wordt aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. 16. Bij overlijden van de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen nabestaande. Indien een nabestaande ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. 17. De vrijstelling wordt door het fonds ingetrokken: - op verzoek van de persoon of de rechtspersoon aan wie de vrijstelling is verleend; - als naar het oordeel van het fonds de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan. 18. De vrijstelling kan door het fonds worden ingetrokken als de betrokkene de bij de vrijstelling gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 19. Als de vrijstelling is verleend aan een rechtspersoon, vervalt de vrijstelling in ieder geval na verloop van vijf jaren na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum waarop de vrijstelling is vervallen, kan een hernieuwd verzoek voor vrijstelling worden ingediend. Wordt geen hernieuwd verzoek ingediend of wordt een hernieuwd verzoek door het bestuur afgewezen, dan wordt gehandeld als bij een intrekking per de vervaldatum. 20. Met ingang van het tijdstip, waarop een vrijstelling wordt ingetrokken, herleven alle statutaire en reglementaire verplichtingen jegens het fonds en, indien het een werknemer betreft, ook de toekomstige pensioenrechten. Met betrekking tot de dan achterliggende tijd worden bestaande spaarrekeningen – naar keuze van de voorheen vrijgestelde – in stand gelaten en komen nog Bladnummer
26 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
voor verdere rentebijschrijving en aftrek wegens administratiekosten in aanmerking, of worden omgezet in evenredige pensioenaanspraken ten behoeve van betrokkene(n), een en ander onverminderd het in artikel 10 gestelde.
Bladnummer
27 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
BIJLAGE B
horende bij het pensioenreglement 2002 van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie
KLACHTEN- EN GESCHILLENPROCEDURE
Artikel 1 INLEIDENDE BEPALINGEN 1. De in de statuten en het pensioenreglement gebruikte begripsbepalingen worden geacht deel uit te maken van deze regeling. 2. In deze regeling wordt verstaan onder: de administratie: de instantie die is belast met de uitvoering van de pensioenregeling; de belanghebbende: de persoon die op grond van het pensioenreglement rechten kan ontlenen, of meent te kunnen ontlenen, aan het bepaalde in de statuten en het pensioenreglement, alsmede de bestuurder van een aangesloten onderneming; klacht: verklaring van een belanghebbende dat hij door de administratie bij de uitvoering van de regeling niet correct is bejegend; geschil: geschil over de uitvoering van het pensioenreglement tussen het fonds en een belanghebbende, waarbij de rechten van een belanghebbende in het geding zijn, niet betrekking hebbende op een besluit van algemene strekking of de uitoefening van een discretionaire bestuursbevoegdheid. de directeur: de directeur van de administratie
Artikel 2 KLACHTENPROCEDURE 1. Een belanghebbende kan zich schriftelijk tot de directeur wenden met een klacht. De klacht is ontvankelijk indien de klacht is ingediend binnen vier weken nadat het feit waarop de klacht is gericht, zich heeft voorgedaan. 2. Binnen vier weken na ontvangst van de klacht, brengt de directeur zijn oordeel en de naar aanleiding van de klacht al dan niet genomen maatregelen, schriftelijk ter kennis van de belanghebbende. 3. Indien de belanghebbende niet tevreden gesteld is met de reactie van de directeur, kan de belanghebbende zich binnen vier weken na dagtekening van het oordeel van de directeur tot het bestuur wenden. 4. De klacht van de belanghebbende wordt door de voorzitter van werknemerszijde en de voorzitter van werkgeverszijde in behandeling genomen. De voorzitters passen hoor en wederhoor toe. 5. De behandeling van de klacht door de voorzitters kan schriftelijk plaatsvinden.
Bladnummer
28 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
6. Binnen acht weken na dagtekening van de bij het bestuur ingediende klacht, brengen de voorzitters hun oordeel en de naar aanleiding van de klacht genomen maatregelen ter kennis van de belanghebbende en de administratie.
Artikel 3 GESCHILLENPROCEDURE 1. Indien een geschil is gerezen in een contact tussen de administratie en een belanghebbende, is de administratie gehouden haar standpunt op verzoek van de belanghebbende gemotiveerd op schrift te stellen, binnen vier weken nadat haar een zodanig schriftelijk verzoek heeft bereikt. 2. Indien de belanghebbende niet wenst te berusten in de op zijn verzoek ontvangen reactie, is hij gerechtigd zich binnen vier weken met een gemotiveerd bezwaarschrift tot het bestuur te richten. 3. Het bestuur stelt een nader onderzoek naar de feiten in, waarbij hoor en wederhoor wordt toegepast, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk. 4. Het geschil wordt behandeld in een bestuursvergadering, of wordt, indien het spoedeisend karakter van het geschil dit vergt, in een schriftelijke procedure aan het bestuur voorgelegd. Zo spoedig mogelijk na het onderzoek van de feiten, brengt het bestuur zijn definitieve beslissing ter kennis van de belanghebbende. 5. De belanghebbende kan de klacht of het geschil na het doorlopen van de procedure in het tweede, respectievelijk derde, artikel voorleggen aan de Ombudsman Pensioenen.
Bladnummer
29 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
BIJLAGE C behorende bij het pensioenreglement 2002 van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie
FACTOREN PENSIOENREGLEMENT 2002 Afkortingen OP : PP :
ouderdomspensioen partnerpensioen
Tabel 1:
Afkoop PP en ingegaan OP (artikel 14 lid 10, pensioenreglement 2002) (afkoopbedrag per € 100 pensioen)
Leeftijd 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45
Latent PP Ingegaan OP Ingegaan PP 112,03 3.276,55 3.276,55 116,89 3.263,21 3.263,21 121,93 3.249,29 3.249,29 127,23 3.234,71 3.234,71 132,69 3.219,53 3.219,53 138,42 3.203,63 3.203,63 144,40 3.187,00 3.187,00 150,66 3.169,60 3.169,60 157,25 3.151,36 3.151,36 164,08 3.132,34 3.132,34 171,20 3.112,45 3.112,45 178,64 3.091,65 3.091,65 186,34 3.069,96 3.069,96 194,35 3.047,32 3.047,32 202,68 3.023,67 3.023,67 211,32 2.999,00 2.999,00 220,25 2.973,29 2.973,29 229,48 2.946,50 2.946,50 239,05 2.918,56 2.918,56 248,90 2.889,49 2.889,49 258,99 2.859,28 2.859,28 269,35 2.827,87 2.827,87 279,95 2.795,27 2.795,27 290,72 2.761,48 2.761,48 301,66 2.726,47 2.726,47 312,72 2.690,26 2.690,26
Geldigheidsduur factoren De factoren in deze bijlage gelden per 1 juli 2015 en worden in principe eenmaal per jaar vastgesteld, waarbij de rentetermijnstructuur van 30 september wordt aangehouden. Het bestuur van het pensioenfonds houdt de mogelijkheid open de factoren tussentijds aan te passen indien daar gegronde redenen voor zijn.
Bladnummer
30 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015
BIJLAGE D behorende bij het pensioenreglement 2002 van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie
PENSIOENOPBOUW GEDURENDE DEELTIJD WW 1. Als op een deelnemer deeltijd WW, als bedoeld in het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten, van toepassing is dan blijven voor die deelnemer gedurende de periode van deeltijd WW gelden de pensioengrondslag én de premiegrondslag die golden direct voorafgaand aan deeltijd WW. 2. Gedurende de periode van deeltijd WW blijft ten aanzien van de verschuldigde premie van de aangesloten onderneming en verschuldigde bijdrage van de deelnemer het bepaalde in artikel 15 en 16 van pensioenreglement 2002 van toepassing met inachtneming van de hiervoor onder 1. genoemde pensioengrondslag en premiegrondslag. 3. De door het fonds in verband met deeltijd WW van een deelnemer ontvangen bijdrage van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering zal worden verrekend met de door de aangesloten onderneming voor die deelnemer gedurende de deeltijd WW betaalde premie.
Bladnummer
31 van 31
Pensioenreglement 2002 PSL laatstelijk gewijzigd d.d. 1 juli 2015