PENSIOENREGLEMENT 2015
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN
Bijgewerkt tot en met de bestuursbesluiten van 29 januari 2015
PR Basispensioen Bpf HiBiN 2006 herzien 1 januari 2015
1
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN ARTIKEL 1.1 Begripsbepalingen De begripsbepalingen zoals vermeld in de statuten zijn ook op dit pensioenreglement van toepassing. Verder wordt in dit pensioenreglement verstaan onder: a. fonds: de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen; b. bestuur: het bestuur van het fonds; c. wet: de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000; d. onderneming: de onderneming als bedoeld in de statuten van het fonds; e. aangesloten onderneming: de onderneming, die: -
onder de verplichtstelling krachtens artikel 2 van de wet, zoals is uitgewerkt in het verplichtstellingsbesluit, en onder de werkingssfeer van het fonds valt, of niet onder de werkingssfeer van het fonds valt, maar op een daartoe strekkend verzoek van die onderneming ten behoeve van hun werknemers door het bestuur als zodanig is aanvaard en die hiertoe een uitvoeringsovereenkomst inzake vrijwillige aansluiting heeft gesloten met het fonds.
f. werknemer: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht voor een aangesloten onderneming, met uitzondering van de statutair bestuurder en directeurgrootaandeelhouder, zoals gedefinieerd in artikel 1 lid aa, van de naamloze vennootschap en van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De directeur-grootaandeelhouder van de naamloze vennootschap en van de besloten vennootschap, zoals gedefinieerd in artikel 1 lid aa, met beperkte aansprakelijkheid van wie vóór 1 januari 2008 de pensioentoezegging als bedoeld in artikel 2 van de Pensioenen spaarfondsenwet bij het fonds is ondergebracht wordt op grond van artikel 8, tweede lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet met een werknemer gelijkgesteld’ g. deelnemer: de deelnemer als bedoeld in artikel 1.2, eerste en zesde lid; h. gewezen deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van het pensioenreglement geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming – anders dan door overlijden of pensionering – een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds, omdat hij zijn pensioenaanspraken niet heeft overgedragen aan een andere pensioenuitvoerder; i. gepensioneerde: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan j. partner:
2
-
de echtgeno(o)t(e) van de gehuwde (gewezen) deelnemer of van de werknemer als bedoeld in artikel 12.1; de ongehuwde persoon met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of de werknemer als bedoeld in artikel 12.1 een partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand; de ongehuwde en niet als partner geregistreerde persoon met wie de ongehuwde en niet-geregistreerde (gewezen) deelnemer of de werknemer als bedoeld in artikel 12.1 samenwoont, die geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van deze (gewezen) deelnemer of werknemer als bedoeld in artikel 12.1 is en die in een notarieel verleden samenlevingscontract door de ongehuwde en niet-geregistreerde (gewezen) deelnemer of de werknemer als bedoeld in artikel 12.1 -onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen- is aangewezen als begunstigde van partnerpensioen;
k. gewezen partner: de man of vrouw van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van zijn of haar deelneming in het fonds is beëindigd door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed; de ongehuwde man of vrouw van wie de registratie van de partnerrelatie met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van zijn of haar deelneming in het fonds in de registers van de burgerlijke stand is beëindigd anders dan door de dood of vermissing, maar niet door omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk; de ongehuwde en niet-geregistreerde partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde van wie de partnerrelatie na het begin van diens deelneming in het fonds is beëindigd anders dan door dood of vermissing; l. arbeidsongeschikt(heid): arbeidsongeschikt(heid) in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De vaststelling - al dan niet met terugwerkende kracht - van de mate van arbeidsongeschiktheid door de uitvoeringsinstelling van die wet is beslissend voor de toepassing van dit pensioenreglement; m. stijgingspercentage: het percentage, afgerond op twee decimalen, waarmee de lonen in de bedrijfstak handel in bouwmaterialen in de periode van 2 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanpassingsdatum tot en met 1 januari van het lopende kalenderjaar zijn gewijzigd; n. pensioendatum: de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt of, indien hij voordien is overleden, zou zijn geworden; o. pensioeningangsdatum: de daadwerkelijke ingangsdatum van het pensioen. De (gewezen) deelnemer kan voor deeltijdpensionering, vervroeging of uitstel van de pensioendatum kiezen. De pensioeningangsdatum ligt tussen de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer 60 jaar wordt en de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer 70 jaar wordt. Indien hij hier niet voor kiest is de pensioeningangsdatum gelijk aan de pensioendatum; p. het vervallen pensioenreglement: het pensioenreglement van het fonds, dat van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2005 heeft gegolden en dat met ingang van 1 januari 2006 buiten werking is getreden; q. invaliditeitspensioenregeling: de in bijlage 1 van dit pensioenreglement omschreven voorziening;
3
r. cao-partijen: - de Koninklijke Vereniging van Handelaren in Bouwmaterialen (Hibin) in Nederland, gevestigd te Arnhem, - FNV Bondgenoten, gevestigd te Utrecht; - de CNV Dienstenbond, gevestigd te Hoofddorp, en - De Unie, Vakbond voor Industrie en Dienstverlening, gevestigd te Culemborg; s. pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van de pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan; t. pensioenreglement: dit reglement, hetgeen betreft de door het fonds opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen pensioenuitvoerder en (gewezen) deelnemer en eventueel andere rechthebbenden opgesteld in overeenstemming met de pensioenovereenkomst en het uitvoeringsreglement; u. lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte; v. toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voorzover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 van de Pensioenwet; w. nabestaandenpensioen: partnerpensioen of wezenpensioen; x. scheiding: echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk, of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van het pensioenreglement; y. het uitvoeringsreglement: het uitvoeringsreglement van het fonds. z. pensioenadministrateur: Syntrus Achmea Pensioenbeheer is administrateur van deze pensioenregeling. aa Directeur-grootaandeelhouder: Persoonlijke houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden; Indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden; of Houder van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratiekantoor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen en aan welke aandelen stemrecht in de algemene vergadering is verbonden.
4
bb Bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de (gewezen) partner van de gepensioneerde of gewezen deelnemer die (een gedeelte van) zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor partnerpensioen en niet gekozen heeft voor terugruil. Overal waar in dit pensioenreglement de mannelijke of vrouwelijke vorm wordt gebruikt, geldt het gestelde zowel voor mannen als voor vrouwen. ARTIKEL 1.2 Deelnemerschap 1.
Deelnemers in de zin van dit pensioenreglement zijn de werknemers die, met uitzondering van de statutair bestuurders van naamloze en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en directeurengrootaandeelhouders van die vennootschappen: a. krachtens artikel 2 van de wet tot deelneming verplicht zijn en in dienst zijn van een aangesloten onderneming krachtens artikel 1 onder e van dit pensioenreglement en in ieder geval op de eerste dag van de maand de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt en nog niet de pensioendatum hebben bereikt; of b. door het bestuur op een desbetreffend verzoek als zodanig zijn toegelaten, hetgeen slechts groepsgewijs kan geschieden en die in ieder geval op de eerste dag van de maand de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt en nog niet de pensioendatum hebben bereikt; c. een uitkering ontvangen krachtens Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) voor zover zij krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verrichten voor een aangesloten onderneming en in ieder geval op de eerste dag van de maand de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. en voor zover aan de voorwaarden is voldaan dat de betreffende werknemer op de juiste wijze zoals is aangegeven in het uitvoeringsreglement door de aangesloten onderneming is aangemeld bij het fonds en de aangesloten onderneming zijn premies aan het fonds onder de in het uitvoeringsreglement gestelde voorwaarden heeft voldaan.
2.
In afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel kunnen de in het eerste lid bedoelde statutair bestuurders uitgezonderd de directeuren-grootaandeelhouders – onder door het bestuur nader te stellen voorwaarden – als deelnemers worden toegelaten.
3.
Tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld wordt in deze pensioenregeling onder deelneming, deelnemerschap of deelnemingsperiode verstaan deelneming, deelnemerschap of deelnemingsperiode gelegen op of na 1 januari 2006.
4.
Het deelnemerschap gaat in: a. voor de werknemers, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, op het tijdstip, waarop de verplichtstelling voor hen van kracht wordt en tevens sprake is van aanmelding door de aangesloten onderneming alsmede van premiebetaling door die werkgever; b. voor de werknemers, bedoeld in het eerste lid, onder b, op het tijdstip waarop zij krachtens overeenkomst tussen het fonds en de aangesloten onderneming, waarbij zij in dienst zijn, voor deelneming in aanmerking komen en tevens sprake is van aanmelding door de aangesloten onderneming alsmede van premiebetaling door die onderneming; c. voor degene als bedoeld in het zesde lid onder b op het tijdstip waarin aan de voorwaarden zoals vastgelegd in artikel 6.2 van dit pensioenreglement is voldaan alsmede van premiebetaling.
5
5.
Het deelnemerschap eindigt: a. bij het bereiken van de pensioeningangsdatum, maar uiterlijk op de pensioendatum; b. bij overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum; c. door het verlies van de hoedanigheid van werknemer of het eindigen van de verplichting tot deelneming, tenzij de deelneming wordt voortgezet krachtens het zesde lid; d. voor de deelnemers, bedoeld in het eerste lid, onder b: wanneer de overeenkomst tussen het fonds en de aangesloten onderneming, waarbij zij in dienst zijn, wordt beëindigd.
6.
Het deelnemerschap van degenen, die de hoedanigheid van werknemer hebben verloren of voor wie de verplichting tot deelneming is geëindigd, wordt voortgezet: a. indien en zolang de pensioenverwerving wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid ingevolge artikel 7.2 respectievelijk 6.3 van dit pensioenreglement ten laste van het fonds wordt voortgezet; b. indien en zolang de pensioenverwerving wegens vrijwillige premiebetaling ingevolge artikel 6.2 van dit pensioenreglement wordt voortgezet; c. het bepaalde onder a geldt niet voor de deelnemer (Wajong-gerechtigde) als bedoeld in het eerste lid onder c.
7.
Indien en zolang de gewezen deelnemer na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende de periode dat hij de uitkering ontvangt, heeft hij aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van zijn partner. De hoogte van het partnerpensioen wordt vastgesteld alsof hetzelfde pensioen op opbouwbasis zou zijn overeengekomen, waarbij rekening wordt gehouden met het partnerpensioen verkregen op grond van artikel 4.4 van dit pensioenreglement.
ARTIKEL 1.3 Pensioenaanspraken 1.
Mits aan de specifieke voorwaarden wordt voldaan geeft de deelneming aanspraak op: a. ouderdomspensioen aan de deelnemer en gewezen deelnemer; b. partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde die (een gedeelte van) zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor partnerpensioen; c. bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of van de gepensioneerde die (een gedeelte van) zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor partnerpensioen; d. wezenpensioen aan: de kinderen beneden de 18-jarige leeftijd van de deelnemer, die tot deze deelnemer in familierechtelijke betrekking staan; de stief- en pleegkinderen beneden de 18-jarige leeftijd van de deelnemer, die ten tijde van zijn overlijden door hem worden verzorgd en opgevoed. e. invaliditeitspensioen aan degene aan wie een invaliditeitspensioen door het fonds is toegekend op basis van de voorwaarden zoals vastgelegd in bijlage 1 van dit pensioenreglement;
2.
Met kinderen beneden de 18-jarige leeftijd worden gelijk gesteld kinderen van 18 tot 27 jaar die hun voor werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 2,5 dag per week in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep.
3.
Indien een werknemer die,
6
a)
nog niet de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, en b) in dienst is van een aangesloten onderneming waaraan geen vrijstelling als bedoeld in hoofdstuk 11 van het uitvoeringsreglement is verleend of die een zodanig verzoek heeft ingediend overlijdt, bestaat tegenover het fonds aanspraak op de in het eerste lid onder b en d bedoelde pensioenen, voor de partner respectievelijk de kinderen van deze overleden werknemer, met toepassing van het daaromtrent in artikel 12.1 bepaalde. 4.
De jaarlijkse pensioenverwerving wordt middels een koopsom bij het fonds ingekocht. Pensioenverwerving en financiering vinden evenredig in de tijd plaats.
5.
Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden voorafgaande aan een vóór 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven overeenkomstig de voorschriften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is binnengekomen. Het fonds kan de (gewezen) deelnemer een vergoeding vragen voor de kosten die aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn.
ARTIKEL 1.4 Verplichtingen van de aangesloten ondernemingen, (gewezen) deelnemers, (gewezen) partners en pensioengerechtigden 1.
De aangesloten ondernemingen, de (gewezen) deelnemers, (gewezen) partners, kinderen of gepensioneerden die aan de bepalingen van de statuten, dit pensioenreglement en het uitvoeringsreglement aanspraak op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten, het uitvoeringsreglement en van dit pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden te overleggen. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn. De aangesloten ondernemingen zijn verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verlenen van zakelijke gegevens en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de statuten, dit pensioenreglement en het uitvoeringsreglement.
2.
Bij niet voldoening aan het bepaalde in het eerste lid is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn de betrokkenen aan deze vaststelling gebonden.
3.
In hoofdstuk 11 van het uitvoeringsreglement zijn bepalingen opgenomen over het verkrijgen van vrijstelling van de verplichte deelneming in het fonds op grond van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000.
ARTIKEL 1.5 Wettelijke bepalingen 1. Een aanspraak op partnerpensioen kan, behoudens toestemming van de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen, niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het fonds worden verminderd. Dit geldt niet als de vermindering het gevolg is van het door het pensioenfonds moeten toepassen van artikel 134 Pensioenwet welke bepalingen zijn vastgelegd in artikel 1.7 van dit pensioenreglement.
7
2. Pensioenen en aanspraken kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. 3. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990. 4. Vervreemding van het onder artikel 5.2 van dit pensioenreglement bedoelde Bijzonder partnerpensioen is toegestaan op grond van artikel 57, vijfde lid, van de Pensioenwet. 5. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk. 6. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan. 7. In geval van beslaglegging op pensioenuitkeringen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen. 8. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig. 9. Bij de vaststelling van pensioenrechten en pensioenaanspraken worden de in de Wet op de loonbelasting 1964 aangegeven maxima en begrenzingen in aanmerking genomen. 10. De bij de uitvoering van dit pensioenreglement gebruikte actuariële tabellen zijn gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. ARTIKEL 1.6 Aanpassing van de te verwerven aanspraken Het pensioenreglement kan worden aangepast wat betreft de in de toekomst te verwerven pensioenaanspraken. Bij het aanpassen van het pensioenreglement volgt het fonds de voorschriften hiervoor zoals vastgelegd in het uitvoeringsreglement van het fonds. Van aanpassing van het pensioenreglement als bedoeld in dit artikel kan met name sprake zijn als de premie voor de pensioenregeling hoger dreigt te worden dan acceptabel is voor de cao-partijen in de bedrijfstak. ARTIKEL 1.7 Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten 1.
De ten laste van het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten kunnen door het fonds verminderd worden. Het fonds is daartoe uitsluitend bevoegd indien: a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de ondernemingen onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen drie jaar te geraken uit een situatie van onderdekking.
8
2.
Het fonds zal de pensioenaanspraken en pensioenrechten van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden, verminderen in overeenstemming met de norm van evenwichtige belangenafweging.
3.
Het fonds informeert de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, en de ondernemingen schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4.
De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden, ondernemingen en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
ARTIKEL 1.8 Karakter pensioenregeling 1.
Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst.
2.
Voor de jaarverslaglegging wordt de pensioenregeling geclassificeerd als een Defined Contributionregeling, omdat de onderneming is aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds en geen verplichting heeft tot het betalen van aanvullende bijdragen. De onderneming heeft slechts een verplichting tot het betalen van de doorsneepremie
HOOFDSTUK 2 Pensioengevend salaris / Pensioengrondslag ARTIKEL 2.1 Salaris 1.
Onder pensioengevend salaris wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan het op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag voor de deelnemer geldende vaste jaarsalaris in geld vermeerderd met: a. de vakantietoeslag en b. vaste toeslagen van structurele aard, voor zover schriftelijk overeengekomen, maar met uitzondering van het genot van een ter beschikking gestelde auto als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
2.
Het in aanmerking te nemen pensioengevend salaris bedraagt per 1 januari 2015 ten hoogste € 41.520,-- per jaar.
3.
Indien het pensioengevend salaris, dat in een kalenderjaar uit een arbeidsovereenkomst wordt genoten, betrekking heeft op een gedeelte van het jaar, worden het ingevolge de vorige leden vastgestelde pensioengevend salaris en de franchise naar evenredigheid verlaagd.
4.
Het maximum pensioengevend salaris wordt jaarlijks per 1 januari aangepast met het stijgingspercentage. Het aldus aangepaste bedrag wordt naar boven afgerond op een hele euro.
5.
Indien op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag de aangesloten onderneming aan de werknemer tijdelijk geen pensioengevend salaris of niet het normale pensioengevend salaris is verschuldigd, omdat de werknemer: a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, of b. om andere redenen vallend onder diensttijd genoemd in artikel 10a, eerste lid onder a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 tijdelijk geen of niet
9
c.
6.
gedurende de voor hem geldende werktijd arbeid verricht in dienst van de aangesloten onderneming, wordt met inachtneming van het bepaalde in het voorgaande lid gedurende maximaal één jaar de opbouw van het ouderdomspensioen voortgezet, waarbij geldt dat als het pensioengevend salaris van de deelnemer beschouwd wordt het pensioengevend salaris, dat zonder verlof of verzuim voor hem zou hebben gegolden. Indien en voor zover de deelnemer om redenen vallend onder diensttijd genoemd in artikel 10a, eerste lid onder a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 tijdelijk geen of niet gedurende de voor hem geldende werktijd arbeid verricht in dienst van de aangesloten onderneming, wordt het overlijdensrisico ten behoeve van het partnerpensioen gedekt gedurende maximaal 18 maanden. De beperking tot maximaal één jaar als bedoeld in het vorige lid geldt niet indien de deelnemer gebruik maakt van de regeling van ouderschapsverlof, zoals bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.
ARTIKEL 2.2 Pensioengrondslag 1.
De pensioengrondslag van de deelnemer is gelijk aan het voor hem op de datum van vaststelling geldende, tot een jaarbedrag herleide en op een hele euro naar boven afgeronde pensioengevend salaris, uitgaande van de normale bij de onderneming geldende wekelijkse arbeidsduur tot een bepaald maximum (in 2015 € 41.520--), verminderd met een franchise. Het in de vorige volzin bedoelde maximum pensioengevend salaris wordt jaarlijks per 1 januari aangepast met het stijgingspercentage. Het aldus aangepaste bedrag wordt naar boven afgerond op een hele euro. In geval van een Wajong-gerechtigde als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid onder c wordt voor het bepalen van de pensioengrondslag de vastgestelde verdiencapaciteit of loonwaarde, zijnde een percentage van het wettelijk minimumloon, beschouwd als een deeltijdpercentage waarbij de onder tweede lid genoemde franchise overeenkomstig wordt verlaagd.
2.
De franchise bedoeld in het vorige lid bedraagt per 1 januari 2015 € 11.919.
3.
De franchise wordt jaarlijks per 1 januari aangepast met het stijgingspercentage. Het aldus aangepaste bedrag wordt naar boven afgerond op een hele euro. Indien de ontwikkeling van de franchise en de uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar het oordeel van het bestuur te ver uiteen gaan lopen, zal het bestuur dit aan cao-partijen mededelen, vergezeld van de vraag of de franchise op andere wijze dan hiervoor omschreven dient te worden aangepast.
4.
De franchise is ten minste gelijk aan de uitkering aan een gehuwde persoon zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, onderdeel b, van de AOW, vermeerderd met de vakantietoeslag op grond van de AOW.
5.
De pensioengrondslag van de deelnemer wordt vastgesteld of opnieuw vastgesteld: a. bij de aanvang van elk kalenderjaar; b. indien de tussen de deelnemer en zijn onderneming overeengekomen wekelijkse arbeidsduur in de loop van een kalenderjaar wijzigt; c. indien het pensioengevend salaris van de deelnemer in de loop van een kalenderjaar een verlaging ondergaat als gevolg van een demotie die niet kan worden gezien als een verlaging in de zin van artikel 18g, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964; d. indien het levensloopverlof in de loop van een kalenderjaar wordt beëindigd;
10
e. f.
indien de deelneming in de loop van een kalenderjaar aanvangt of opnieuw aanvangt: bij de aanvang respectievelijk de hernieuwde aanvang van de deelneming; indien de deelnemer in de loop van een kalenderjaar aansluitend een arbeidsovereenkomst met een andere aangesloten onderneming aangaat: bij de aanvang van de nieuwe arbeidsovereenkomst.
HOOFDSTUK 3 PREMIEVASTSTELLING EN –AFDRACHT ARTIKEL 3.1 Premiepercentage 1.
De periode waarover de aangesloten onderneming voor een deelnemer premie verschuldigd is vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de 21-jarige leeftijd ligt respectievelijk de latere datum van indiensttreding en eindigt op de pensioeningangsdatum, maar uiterlijk op de pensioendatum. Het bestuur stelt jaarlijks, gehoord cao-partijen, de hoogte van de premie vast. De verschuldigde premie bedraagt met ingang van 2015: voor de basispensioenregeling : 22,2% van de pensioengrondslag; voor de invaliditeitspensioenregeling: 0% van de heffingsgrondslag van de deelnemer die nog niet de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt.
2.
Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van de in het eerste lid genoemde grondslag.
3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is voor de volledig arbeidsongeschikte deelnemer geen premie verschuldigd vanaf het moment van arbeidsongeschikt worden.
4.
Op basis van (de ontwikkeling van) de financiële positie van het fonds kan het bestuur voor de aanvang van het kalenderjaar, gehoord de actuaris en gehoord caopartijen, besluiten tot een aanpassing van de in het eerste lid vermelde doorsneepremie.
ARTIKEL 3.2 Afdracht van de premie 1.
De aangesloten onderneming is de premie voor de in haar dienst zijnde deelnemer tot de pensioeningangsdatum, maar uiterlijk tot de pensioendatum, verschuldigd aan het fonds. Van de premie komt een derde ten laste van de deelnemer en tweederde ten laste van de aangesloten onderneming. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan de aangesloten onderneming.
2.
De aangesloten onderneming is gerechtigd bij elke salarisbetaling op het salaris in te houden (het aandeel in) de premie, (dat) die de deelnemer aan zijn aangesloten onderneming verschuldigd is ter zake van de periode, waarop de salarisbetaling betrekking heeft. Indien en voorzover de aangesloten onderneming geen salaris aan de deelnemer is verschuldigd, moet de deelnemer (zijn aandeel in) de premie aan de aangesloten onderneming betalen.
ARTIKEL 3.3 Niet aan het fonds afgedragen premie
11
Indien de werkgever de premie niet aan het fonds heeft betaald, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemer en (gewezen) partner en kinderen zoals beschreven in het eerste lid van artikel 1.3 de premie geacht aan het fonds te zijn betaald, tenzij: a. het premie betreft die verschuldigd is over de in artikel 64, lid 1, onder c, van de Werkloosheidswet bedoelde periode; b. er sprake is van boze opzet bij werkgever en werknemer. Hiervan is in ieder geval sprake indien het premie betreft die verschuldigd is door een werkgever, die welbewust de premie niet heeft betaald en gebleken is dat de werknemer daarmee heeft ingestemd; of c. om een andere reden niet van het fonds kan worden verwacht dat het pensioenaanspraken aan de deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen toekent. HOOFDSTUK 4 OUDERDOMSPENSIOENREGELING ARTIKEL 4.1 Ouderdomspensioen en partnerpensioen 1. Jaarlijks wordt een ouderdomspensioen opgebouwd van 1,625% van de pensioengrondslag in het betreffende jaar en een partnerpensioen in geval van overlijden van de deelnemer na de pensioendatum van 1,138% (zijnde 70% van het ouderdomspensioen) van de pensioengrondslag in het betreffende jaar. Het partnerpensioen wordt direct omgezet in extra ouderdomspensioen ter grootte van 0,375% van de pensioengrondslag in het betreffende jaar. Na omzetting van het partnerpensioen bedraagt het jaarlijkse ouderdomspensioen 2% van de pensioengrondslag van het betreffende jaar. In de gevallen als genoemd in de artikel 4.4 wordt het opgebouwde ouderdomspensioen automatisch weer omgezet in ouderdomspensioen met 70% bijbehorend partnerpensioen. 2.
Het jaarlijks ouderdomspensioen wordt verworven tot de pensioeningangsdatum maar uiterlijk de pensioendatum.
3.
Het jaarlijks ouderdomspensioen mag op het tijdstip van ingang niet uitgaan boven 100% van de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 2.2. Indien de premie is berekend over een gedeelte van de pensioengrondslag, wordt bij de bepaling van de som alleen met dat gedeelte van de pensioengrondslag rekening gehouden.
4.
Het jaarlijks ouderdomspensioen van de deelnemer of gewezen deelnemer gaat in op de pensioeningangsdatum en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
ARTIKEL 4.2 Flexibilisering De (gewezen) deelnemer mag, voor zover wettelijk is toegestaan, binnen bepaalde grenzen veranderingen aanbrengen in de door hem verworven en te bereiken pensioenaanspraken. Hiermee kan hij zijn pensioenaanspraken beter afstemmen op zijn persoonlijke situatie. De volgende mogelijkheden zijn toegestaan: deeltijdpensionering vervroeging ten opzichte van de pensioendatum; uitstel ten opzichte van de pensioendatum; uitruil van pensioenaanspraken; en hoog-laag constructie.
12
Ook combinaties van deze flexibiliseringsmogelijkheden zijn toegestaan. De hiervoor aangegeven volgorde dient daarbij te worden aangehouden met dien verstande dat ingeval een deelnemer zijn pensioen uitstelt conform artikel 4.3A uitruil van pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 4.4 plaatsvindt voor uitstel. ARTIKEL 4.3 Deeltijdpensionering 1.
Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen gedeeltelijk in. Dit gedeeltelijk ingaan van het ouderdomspensioen wordt deeltijdpensionering genoemd. Het verzoek tot deeltijdpensionering moet drie maanden voor de gewenste pensioeningangsdatum worden ingediend bij het fonds.
2. Deeltijdpensionering na de pensioendatum is alleen mogelijk indien de arbeidsovereenkomst van de (gewezen) deelnemer voor het deel dat het ouderdomspensioen niet ingaat wordt voortgezet. De gewezen deelnemer moet ingeval van deeltijdpensionering na de pensioendatum jaarlijks tegenover het fonds verklaren dat zijn arbeidsovereenkomst voor het deel dat zijn ouderdomspensioen niet ingaat wordt voortgezet. Het deelnemerschap eindigt conform artikel 1.2 lid 5 sub a op de pensioendatum. Vanaf dat moment is er sprake van gewezen deelnemerschap en worden geen verdere pensioenaanspraken verworven.
3.
Na een eenmaal gemaakte keuze van de mate van deeltijdpensionering, kan de mate van deeltijdpensionering uitsluitend nog verhoogd worden (een hoger percentage deeltijdpensionering).
4.
Uiterlijk op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 70 jaar bereikt gaat het ouderdomspensioen volledig in.
5. Ingeval van deeltijdpensionering vóór de pensioendatum: a) zijn de artikelen 4.3A en 4.4 van het onderhavige reglement pro-rata van toepassing voor het gedeelte van het ouderdomspensioen dat ingaat; en b) worden het partner- en wezenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum krachtens artikel 5.1 van dit pensioenreglement voor het overeenkomstige deel verlaagd. 6.
Ingeval van deeltijdpensionering op de pensioendatum is artikel 4.4 van het onderhavige reglement van toepassing op zowel het gedeelte van het ouderdomspensioen dat ingaat op als op het gedeelte van het ouderdomspensioen dat ingaat na de pensioendatum. Op het gedeelte van het ouderdomspensioen dat ingaat na de pensioendatum is eveneens artikel 4.3A van het onderhavige reglement van toepassing.
7.
Indien een (gewezen) deelnemer een verzoek als bedoeld in artikel 4.5 van het onderhavige reglement bij het fonds heeft ingediend, is artikel 4.5 telkens van toepassing voor het gedeelte van het ouderdomspensioen dat ingaat.
ARTIKEL 4.3 A Vervroegde of uitgestelde ingang van het ouderdomspensioen 1.
Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen in vóór de pensioendatum. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verlaagd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, met inachtneming van de volgens algemeen aanvaarde actuariële grondslagen vastgestelde tabel en met
13
inachtneming van de relevante fiscale wet- en regelgeving. De tabel met vervroegingsfactoren is opgenomen in bijlage 3 bij dit pensioenreglement. Het verzoek tot vervroeging van het ouderdomspensioen moet drie maanden vóór de gewenste pensioeningangsdatum worden ingediend bij het fonds. 2.
Het ouderdomspensioen kan niet ingaan vóór de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de leeftijd van 60 jaar wordt bereikt.
3.
Indien het verlaagde ouderdomspensioen door de keuze van een vervroegde pensioeningangsdatum onder de grens voor afkoop wegens gering bedrag als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet zou uitkomen, kan het pensioen op die datum niet ingaan. In dat geval zal een zodanige vervroegde ingangsdatum moeten worden gekozen, dat het pensioen boven de afkoopgrens blijft uitkomen.
4.
Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen in na de pensioendatum. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, met inachtneming van de volgens algemeen aanvaarde actuariële grondslagen vastgestelde tabel. De tabel met uitstelfactoren is opgenomen in bijlage 3 bij dit pensioenreglement. Het verzoek tot uitstel van het ouderdomspensioen moet drie maanden vóór de pensioendatum worden ingediend bij het fonds. De (gewezen) deelnemer dient naar genoegen van het fonds aan te tonen dat zijn arbeidsovereenkomst wordt voortgezet gedurende de uitstelperiode. In deze gevallen eindigt het deelnemerschap conform artikel 1.2 lid 5 sub a op de pensioendatum. Vanaf dat moment is er sprake van gewezen deelnemerschap en worden geen verdere pensioenaanspraken verworven.
5.
Het ouderdomspensioen kan niet ingaan na de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de leeftijd van 70 jaar wordt bereikt.
6.
Vervroeging of uitstel van het ouderdomspensioen heeft geen invloed op de hoogte van het (bijzonder) partner- en het wezenpensioen.
ARTIKEL 4.4 Uitruil van ouderdomspensioen naar partnerpensioen 1.
2.
Op of bij: de pensioeningangsdatum en uiterlijk op de pensioendatum; beëindiging van de deelneming vóór de pensioeningangsdatum; verbreking van de partnerrelatie waardoor er sprake is van een gewezen partner; en uiterlijk bij beëindiging van de deelneming op de pensioendatum; wordt voor de (gewezen) deelnemer, een deel van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen vermeerderd met de daarop ingevolge artikel 8.1 verleende verhogingen omgezet in aanspraken op partnerpensioen. De hoogte van het uit uitruil te verkrijgen partnerpensioen bedraagt 70% van de verlaagde aanspraken op ouderdomspensioen. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan de (gewezen) deelnemer het fonds schriftelijk te kennen geven dat hij geen uitruil van het ouderdomspensioen dan wel een afwijkend uitruilpercentage wenst, mits dit afwijkende uitruilpercentage past binnen de (wettelijke) kaders zoals vastgesteld door het fonds. Deze kennisgeving dient uiterlijk zes maanden vóór de pensioeningangsdatum respectievelijk binnen drie maanden na beëindiging van de deelneming te worden gedaan. Bij gebruikmaking van deze keuzemogelijkheid is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor partnerpensioen. Het partnerpensioen mag na
14
uitruil van het ouderdomspensioen niet uitgaan boven 70% van de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 2.1. 3.
Indien uitruil plaatsvindt conform het bepaalde in het eerste of tweede lid, is de op het moment van uitruil geldende ruilvoet van toepassing. Het bestuur stelt voor een periode van een jaar een sekseneutrale ruilvoet vast, die voor deelnemers en gewezen deelnemers hetzelfde is. Een eenmaal toegepaste ruilvoet wijzigt ten aanzien van betrokkene niet ook al wordt de ruilvoet na afloop van de periode voor nieuwe gevallen aangepast.
4.
Het ouderdomspensioen wordt verlaagd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel zoals opgenomen in de bijlage.
5.
Na uitruil zoals bedoeld in dit artikel vervallen de aanspraken van de (gewezen) deelnemer op het gedeelte van het pensioen dat hij heeft uitgeruild.
6.
Uitruil van het ouderdomspensioen heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
7.
De bepalingen van dit pensioenreglement zijn van overeenkomstige toepassing op het door uitruil verkregen partnerpensioen.
ARTIKEL 4.4A Terugruil van partnerpensioen naar ouderdomspensioen 1.
De (gewezen) deelnemer kan de aanspraken op partnerpensioen verkregen door de uitruil als bedoeld in artikel 4.4 van het onderhavige reglement op de pensioeningangsdatum en uiterlijk op pensioendatum, weer terugruilen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen. De terugruilfactoren die daarbij gehanteerd worden zijn opgenomen in bijlage 4 van dit reglement.
2
De tot 1 juli 2001 opgebouwde aanspraken op partnerpensioen kunnen niet worden betrokken in de terugruil als bedoeld in dit artikel.
3.
Indien en voor zover de (gewezen) deelnemer besluit de aanspraken op partnerpensioen terug te ruilen, vervallen zijn aanspraken op het partnerpensioen.
4.
Als gevolg van uitruil van ouderdomspensioen naar partnerpensioen conform het artikel 4.4 van dit pensioenreglement, ontstaat recht op partnerpensioen op opbouwbasis. Aan de (gewezen) partner wordt bij scheiding een in artikel 5.2 van dit pensioenreglement bepaalde Bijzonder partnerpensioen toegekend. Indien er op grond van artikel 5.2 aanspraken op bijzonder partnerpensioen moeten worden toegekend of zijn toegekend blijven deze aanspraken buiten toepassing van dit artikel.
15
Indien er op grond van artikel 7.3. in verband met een scheiding aanspraken jegens het fonds bestaan op een verevend ouderdomspensioen, worden deze aanspraken buiten de terugruil gehouden. Indien de (gewezen) deelnemer en zijn (gewezen) partner overeenkomstig het artikel 7.3, lid 5 van dit pensioenreglement bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst (geheel of gedeeltelijk) afwijken van de standaard verevening, dan is bij terugruil voor het deel dat niet is verevend toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen. 5.
De keuze voor de terugruil is onherroepelijk en kan slechts éénmalig op de pensioeningangsdatum worden gemaakt. De door terugruil ontstane verlies aan pensioen kan niet worden gecompenseerd.
6.
Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is bij deze terugruil mede van toepassing.
7.
Indien de (gewezen) deelnemer terugruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen wenst, dient de partner, schriftelijk te verklaren met de terugruil in te stemmen. Deze toestemming kan niet worden herroepen.
ARTIKEL 4.5 Hoog-laag constructie 1.
Op verzoek van de (gewezen) deelnemer is het fonds bevoegd te bepalen dat de hoogte van het ouderdomspensioen veranderlijk is in de tijd (hoog-laag constructie), namelijk een ouderdomspensioen dat vanaf de pensioeningangsdatum tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de leeftijd van: 65; 66; 67; 68; 69; of 70, wordt bereikt hoog (respectievelijk laag) is en vanaf de gekozen leeftijd laag (respectievelijk hoog) is. De keuze van de (gewezen) deelnemer mag er niet toe leiden dat het ouderdomspensioen in de laag-periode lager is dan het bedrag genoemd in artikel 66, lid 1, van de Pensioenwet, zoals dat luidt op de pensioeningangsdatum. De keuze voor een hoog-laag constructie is eenmalig en onherroepelijk.
2.
De variabiliteit in de hoogte van het ouderdomspensioen wordt vastgesteld aan de hand van door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde sexeneutrale tabellen welke zijn gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële principes. De tabel met ruilvoeten is opgenomen in bijlage 4 bij dit pensioenreglement. Conform het bepaalde in artikel 18d, eerste lid, onder b van de wet op de loonbelasting 1964, mag daarbij de laagste uitkering niet minder bedragen dan 75% van de hoogste uitkering. Toetsing aan de norm van dit wetsartikel vindt plaats na de eventuele uitruil als bedoeld in artikel 4.4.
16
3.
Voor toetsing aan de voorwaarde genoemd in de vierde volzin van lid 2 blijft van het hoge ouderdomspensioen dat wordt uitgekeerd in de periode tot aan de eerste van de maand waarin de deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, een bedrag buiten aanmerking van tweemaal de uitkering voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, onderdeel b, van de AOW, vermeerderd met de vakantietoeslag, per de daadwerkelijke pensioendatum.
4. Het verzoek als bedoeld in lid 1 moet drie maanden vóór de pensioendatum respectievelijk de pensioeningangsdatum van het pensioen aan het fonds bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen. 5. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner- en wezenpensioen.
HOOFDSTUK 5 Risico NABESTAANDENPENSIOENREGELING ARTIKEL 5.1 Risico-partnerpensioen 1.
In geval van overlijden tijdens de deelneming bedraagt het jaarlijkse risicopartnerpensioen 60% van het ouderdomspensioen (60% van 2,0%) bedoeld in artikel 4.1 vermeerderd met de daarop ingevolge artikel 8.1 verleende verhogingen, alsmede vermeerderd met eerder opgebouwde premievrije aanspraken op ouderdomspensioen bij het fonds, mits die niet zijn overgedragen naar een andere pensioenuitvoerder, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.1. Bij de berekening van het jaarlijkse risico-partnerpensioen wordt er van uitgegaan, dat: de deelneming van het tijdstip van overlijden tot de pensioendatum onafgebroken zou hebben voortgeduurd, en over die tijd premie zou zijn betaald naar de ten tijde van zijn overlijden voor de deelnemer geldende pensioengrondslag.
2.
Van de pensioengrondslag bedoeld in het vorige lid wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag van de pensioengrondslag, dat voor de deelnemer volgens artikel 2.2 een dag voor zijn overlijden zou hebben gegolden, indien deze grondslag zou zijn vastgesteld op basis van een pensioengevend salaris dat als volgt wordt verkregen: a. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide pensioengevend salaris, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag van de deelnemer één jaar voor zijn overlijden respectievelijk op de latere begindatum van zijn laatste arbeidsovereenkomst zou zijn vastgesteld; b. vervolgens wordt het onder a bedoelde pensioengevend salaris verhoogd met het percentage, dat verkregen wordt door het stijgingspercentage te verhogen met 10.
3.
Het risico-partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt.
4.
Bij einde deelneming vervalt de aanspraak op het risico-partnerpensioen. Financiering van dit risico-partnerpensioen geschiedt middels risicopremies.
5.
De deelnemer die geboren is vóór 1950, die zowel op 30 juni 2001 als op 1 juli 2001 deelnemer was en dit ononderbroken blijft tot ingangsdatum van het prepensioen
17
dan wel de eerdere ingangsdatum van het prepensioen en komt te overlijden in de periode vanaf de prepensioendatum dan wel de eerdere ingangsdatum van het prepensioen tot de pensioendatum, wordt geacht als deelnemer te zijn overleden. ARTIKEL 5.2 Bijzonder partnerpensioen 1.
Indien de partnerrelatie eindigt, verkrijgt de gewezen partner aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Voor de gewezen partner van de deelnemer is dit bijzonder partnerpensioen gelijk aan het partnerpensioen dat de deelnemer zou hebben verkregen indien op het moment van beëindiging van de partnerrelatie het deelnemerschap zou worden beëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioendatum. Dit betekent dat de gewezen partner recht heeft op het op grond van artikel 4.4 uitgeruilde partnerpensioen, waarbij rekening wordt gehouden met een eventueel eerdere afsplitsing van een bijzonder partnerpensioen ten behoeve van een andere gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
2.
Geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen krachtens dit artikel heeft degene die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot conversie van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.3, vijfde lid.
3.
Aan de gewezen partner van de gepensioneerde of van de (gewezen) deelnemer voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder partnerpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt.
4.
Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de gepensioneerde deelnemer of (gewezen) deelnemer overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt.
5.
De gewezen deelnemer of gepensioneerde en de gewezen partner (hierna: ‘de verzoekers’) met een recht op bijzonder partnerpensioen kunnen bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, notarieel verleden samenlevingscontract of schriftelijke overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is alleen geldig als het fonds zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is om een eventueel uit de afwijkende overeenkomst voortvloeiend risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen en het fonds de door verzoekers ondertekende ‘overeenkomst tot het doen van afstand van bijzonder partnerpensioen’ binnen 6 maanden na scheidingsdatum heeft ontvangen. Het fonds is bevoegd een vergoeding voor de administratiekosten te vragen aan de verzoekers.
6.
De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding onherroepelijk is, bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken. Het fonds is bevoegd een vergoeding voor de administratiekosten te vragen.
7.
Indien de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.1, onder j, derde gedachtestreepje, anders dan door overlijden van de deelnemer wordt beëindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing. Dit onder voorwaarde dat is voldaan aan het bepaalde in het achtste lid.
18
8.
Het einde van de partnerrelatie moet binnen twee jaar na het eindigen ervan aan het fonds worden gemeld door: a. een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin de partners verklaren dat de partnerrelatie is beëindigd, of b. overlegging van een kopie van het aangetekende schrijven van één van de partners aan de andere partner dan wel de notaris-bewaarder van het samenlevingscontract waarmee de partnerrelatie wordt beëindigd.
9.
Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.1, onder j, derde gedachtestreepje, aangemerkt de dagtekening van de gezamenlijke verklaring waarmee de beëindiging een feit is geworden dan wel de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
ARTIKEL 5.3 Risico-wezenpensioen 1.
In geval van overlijden tijdens de deelneming bedraagt het jaarlijkse wezenpensioen 14% van het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 4.1 vermeerderd met de daarop ingevolge artikel 8.1 verleende verhogingen, alsmede vermeerderd met eerder opgebouwde premievrije aanspraken op ouderdomspensioen bij het fonds, mits die niet zijn overgedragen naar een andere pensioenuitvoerder, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.1. Bij de berekening van het jaarlijkse wezenpensioen wordt er van uitgegaan, dat: de deelneming van het tijdstip van overlijden tot de pensioendatum onafgebroken zou hebben voortgeduurd, en over die tijd premie zou zijn betaald naar de ten tijde van zijn overlijden voor de deelnemer geldende pensioengrondslagen. Het bepaalde in artikel 5.1, tweede lid, is van toepassing.
2.
Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand, waarin het kind ouderloos wordt.
3.
Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer overlijdt. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt. Wanneer het echter een kind betreft als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de 27-jarige leeftijd bereikt, dan wel waarin voordien niet langer wordt voldaan aan het in genoemde bepaling bedoelde vereiste. Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt.
4.
Bij einde deelneming vervalt de aanspraak op het (risico)wezenpensioen. Financiering van dit (risico)nabestaandenpensioen geschiedt middels risicopremies.
ARTIKEL 5.4 Geen aanspraak op (bijzonder) partner- en/of wezenpensioen 1.
Voor de partner als bedoeld in artikel 1.1, onder j, derde gedachtestreepje, bestaat geen aanspraak op partnerpensioen indien de partner niet middels een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie het samenwonen kan aantonen direct voorafgaand aan het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met deze (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
19
2.
Indien de partner en/of wees schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde bestaat geen aanspraak op partner- of wezenpensioen voor de betreffende partner en/of wees.
3.
Voor de partner als bedoeld in artikel 1.1, onder j, derde gedachtestreepje, bestaat bovendien geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen a. indien in het notarieel verleden samenlevingscontract geen eenzijdige opzeggingsclausule is opgenomen; en b. indien het einde van de partnerrelatie niet binnen twee jaar na het eindigen ervan door ten minste één van de partners aan het fonds is gemeld, door overlegging van een kopie van het aangetekende schrijven aan de andere partner dan wel de notaris-bewaarder van het samenlevingscontract waarmee de partnerrelatie wordt beëindigd.
4.
In geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners beschouwt het bestuur de eerste partner (in tijd) als begunstigde van het (bijzonder) partnerpensioen.
HOOFDSTUK 6 Gewezen deelnemers ARTIKEL 6.1 Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioen(ingangs)datum 1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioen(ingangs)datum, behoudt de gewezen deelnemer: - de overeenkomstig artikel 4.1 op het einde van de deelnemingsperiode opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en de daarop met toepassing van artikel 8.1 verleende verhogingen, indien en voorzover van toepassing met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.1 (deeltijd-bepaling); - een aanspraak op partnerpensioen als bepaald in artikel 4.4. 2.
Op de in het eerste lid bedoelde pensioenaanspraken is van toepassing het bepaalde in de artikelen 4.1, tweede lid, 4.2, 4.3, 4.4, 5.2, vierde lid, 7.3 tot en met 7.8, 8.1, 9.1, 9.2, 13.1 en 13.2.
3.
De pensioenaanspraken als bedoeld in het eerste lid dienen op het moment van beëindiging van de deelneming volledig te zijn gefinancierd.
4.
De gewezen deelnemer die na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet dan wel op een werkloosheidsuitkering uit zijn woonland behoudt gedurende de periode dat hij de uitkering ontvangt, aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van zijn partner. Bij overlijden van de gewezen deelnemer gedurende de hiervoor omschreven periode heeft de partner aanspraak op partnerpensioen. De in dit lid bedoelde aanspraak op partnerpensioen bedraagt 60% van het ouderdomspensioen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, waarbij rekening wordt gehouden met het op grond van artikel 4.4 verkregen partnerpensioen.
ARTIKEL 6.2 Voortzetting van de deelneming 1.
Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden en vóór het bereiken van de pensioendatum is het fonds bevoegd toe te staan dat de gewezen deelnemer na het beëindigen van de dienstbetrekking – met inachtneming van het artikel 54 van de Pensioenwet – voor een periode van maximaal drie jaar, gerekend vanaf de datum waarop het dienstverband is beëindigd, de deelneming voor eigen rekening voortzet,
20
behoudens de in het tweede lid genoemde gevallen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: - de deelneming moet tot aan de beëindigingsdatum ten minste drie jaar hebben geduurd; - de pensioenregeling wordt ongewijzigd voortgezet, het pensioengevend salaris is gemaximeerd op het laatstverdiende salaris; - de voortzetting voor eigen rekening kan niet plaatsvinden voorzover cumulatie plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele andere werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of deelname aan een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling; - de voortzetting voor eigen rekening vindt niet plaats indien en voorzover de vrijwillige voortzetting niet is aangevangen drie jaar voorafgaande aan de pensioendatum, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat hij om medische redenen niet in staat is inkomen uit tegenwoordige arbeid te genereren. De gewezen deelnemer moet ten behoeve van de vrijwillige voortzetting binnen negen maanden na het einde van het dienstverband een verzoek indienen bij het fonds. 2.
Indien de gewezen deelnemer na het ontslag bij een aangesloten onderneming een uitkering ontvangt die bedoeld is de inkomsten uit het beëindigde dienstverband te vervangen, en de uitkering vloeit voort uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is, in uitzondering op het bepaalde in het eerste lid, vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de betreffende uitkering voortduurt. Voorts is uitzondering mogelijk voor wat betreft de in het eerste lid vermelde maximale duur, in geval van het voortzetten van de deelneming vanwege het ontvangen van een bijdrage als bedoeld in artikel 6.3 van het pensioenreglement.
3.
Aan de inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan het fonds nadere voorwaarden verbinden. Het verzoek kan ook worden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd. De periode van vrijwillige voortzetting mag in totaal de maximale duur van drie jaar niet overschrijden, behoudens het bepaalde in het tweede lid.
4.
De deelnemer is voor de voortgezette deelneming dezelfde premie verschuldigd als die welke geldt met toepassing van artikel 3.1 bij verplichte deelneming. Het bedrag van de pensioengrondslag(en) wordt daarbij vastgesteld op basis van het pensioengevend salaris dat op overeenkomstige wijze wordt vastgesteld als in artikel 7.2, derde lid, is bepaald ten aanzien van het pensioengevend salaris tijdens de premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt in plaats van "premievrije deelneming" gelezen "voortgezette deelneming”.
5.
Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de terzake van de voortgezette deelneming aan het fonds verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan.
6.
De bepalingen van dit pensioenreglement met uitzondering van hoofdstukken 3 en 11 en artikel 1.2, eerste en derde lid, zijn op de voortgezette deelneming van toepassing. Daarbij wordt de premievrije deelneming in de ouderdomspensioenregeling bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, verleend vanaf het tijdstip waarop de deelnemer arbeidsongeschikt wordt.
7. De voortzetting van de deelneming eindigt: a. door het verstrijken van de duur van de vrijwillige voortzetting, met een maximum van drie jaar, behoudens het bepaalde in het tweede lid;
21
b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven, met een opzegtermijn van drie maanden; c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip; d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling; e. door het overlijden van de deelnemer; f. door het ingaan van het pensioen. ARTIKEL 6.3 Voortzetting van de verplichte deelneming in de ouderdomspensioenregeling in verband met het verkrijgen van een FVP-bijdrage 1. In dit artikel wordt verstaan onder: a. FVP: de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet van 2 juli 1998, houdende privatisering Fonds Voorheffing Pensioenverzekering; b. werkloze werknemer: de gewezen deelnemer, die als werkloze werknemer wordt aangemerkt in artikel 1, onderdeel e, van het Bijdragereglement 1999; c. FVP-voortzettingsbijdrage: de in artikel 2, eerste lid, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde bijdrage; d. eerste werkloosheidsdag: de in artikel 1, onderdeel h, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde dag; e. werkloosheidsuitkering: de in artikel 1, onderdeel g, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde uitkering. 2. Indien en zolang de werkloze werknemer, die op de eerste werkloosheidsdag de 40jarige leeftijd heeft bereikt, in aanmerking komt voor een werkloosheidsuitkering en op grond daarvan recht heeft op een FVP-voorzettingsbijdrage, wordt zijn deelneming in de verplichte ouderdomspensioenregeling van het fonds voortgezet overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.2 (hierna te noemen: FVP-voortzetting). De te verkrijgen pensioenaanspraken in verband met de FVP-voortzetting worden vastgesteld op basis van de daadwerkelijk ontvangen FVP-voortzettingsbijdrage. De FVP voortzetting vindt alleen plaats wanneer de werkloze werknemer zijn recht op de FVPvoortzettingsbijdrage geldend heeft gemaakt.
HOOFDSTUK 7 BIJZONDERE SITUATIES ARTIKEL 7.1 Premie en aanspraken bij een kortere dan de normale arbeidsduur 1.
Indien tijdens de deelneming de tussen de deelnemer en de onderneming overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder heeft bedragen dan de normale bij die onderneming geldende wekelijkse arbeidsduur, dan wordt het
22
ouderdomspensioen voorzover dit betrekking heeft op die periode en de premie als bedoeld in artikel 3.1 voor die periode(n) van deelneming naar evenredigheid van de overeengekomen arbeidsduur in de periode(n) van deelneming berekend. 2.
Bij de vaststelling van de deelnemingstijd ter berekening van het ouderdomspensioen als in het vorige lid bedoeld, wordt een parttimepercentage vastgesteld dat gelijk is aan de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur, uitgedrukt in een percentage van de normale wekelijkse arbeidsduur van de onderneming, die in die periode gold. Het parttimepercentage wordt vermenigvuldigd met de betreffende deelnemingstijd.
3.
Voor de vaststelling van de deelnemingstijd in geval van wijziging van een normale arbeidsduur naar een kortere dan de normale arbeidsduur en andersom wordt ook de berekeningswijze als bedoeld in het tweede lid toegepast.
ARTIKEL 7.2 Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid 1.a. De deelnemer, die arbeidsongeschikt wordt volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft onder voorwaarden aanspraak op (gedeeltelijke) premievrije voortzetting van de pensioenverwerving overeenkomstig het reglement dat geldt voor actieve deelnemers en kan een verzoek bij het fonds indienen tot voortzetting van het deelnemerschap. De premie komt (gedeeltelijk) ten laste van het fonds. In dat geval wordt aan de onderneming (gedeeltelijke) vrijstelling van premiebetaling verleend teneinde (gedeeltelijke) voortzetting van de verwerving van de pensioenaanspraken te bewerkstelligen. b. De onderneming dient zich te allen tijde aan zijn wettelijke verplichtingen te houden, zoals omschreven in onder meer de Wet Verbetering Poortwachter, arbeidsomstandighedenwet en de WIA. 2. Om voor (gedeeltelijke) voortzetting van de deelneming tot de vervroegde pensioeningangsdatum, maar uiterlijk de pensioendatum, zonder premiebetaling in aanmerking te komen, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan: - de deelnemer moet recht hebben op een loongerelateerde WIA-uitkering, en - de deelnemer moet minimaal 35% arbeidsongeschikt zijn, en - de deelnemer moet het verzoek tot voortzetting binnen één jaar na het begin van de arbeidsongeschiktheid bij het fonds indienen. 3. De deelnemer die arbeidsongeschikt is geworden tijdens de deelneming heeft recht op premievrije voortzetting van de deelneming afhankelijk van zijn fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage zoals opgenomen in lid 4, conform de bepalingen in dit pensioenreglement. Wijzigingen in dit pensioenreglement na aanvang van de arbeidsongeschiktheid zijn ook van toepassing op de premievrije voortzetting uit hoofde van dit artikel. Voor de vaststelling van de premievrije voortzetting wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en het laatst vastgestelde pensioengevend salaris voor aanvang van de arbeidsongeschiktheid. De pensioengrondslag wordt, zolang de premievrije deelneming (gedeeltelijk) voortduurt, op de eerste januari van elk jaar opnieuw vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.2, eerste tot en met derde lid. Daarbij wordt het pensioengevend salaris op basis waarvan de laatste pensioengrondslag in het voorafgaande kalenderjaar was vastgesteld verhoogd met het stijgingspercentage.
23
4. De mate van premievrije voortzetting is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de deelnemer op grond van de WIA arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden: Mate van arbeidsongeschiktheid en percentage van premievrijstelling mate van arbeidsongeschiktheid
percentage van premievrijstelling
80-100% 35-80% 0-35%
70% 35% 0%
Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrijstelling zo nodig opnieuw bepaald. 5. De arbeidsongeschikte deelnemer heeft de mogelijkheid om bovenop de in het vorige lid genoemde premievrije (gedeeltelijk) voortzetting van de deelneming, de deelneming voor eigen rekening voort te zetten. Deze (gedeeltelijk) voortzetting van de deelneming vindt plaats conform het bepaalde in artikel 6.2, met dien verstande dat het verzoek hiertoe binnen drie maanden na aanvang van de reguliere premievrije (gedeeltelijk) deelneming moet zijn gedaan, en dat voor het vaststellen van de pensioengrondslag wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid. De in dit lid bedoelde voortzetting mag tezamen met de in het vorige lid genoemde premievrije voortzetting en de pensioenverwerving over het in een kalendermaand verworven inkomen niet uitgaan boven 100% van de pensioenverwerving zoals deze gold voordat de arbeidsongeschiktheid intrad. 6. De premievrije deelneming eindigt: a. zodra de pensioeningangsdatum, of uiterlijk de pensioendatum, is bereikt of bij eerder overlijden van de deelnemer; b. indien de deelnemer niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt is; c. indien de deelnemer een andere dienstbetrekking aanvaardt dan wel indien de deelnemer na de ingang van de premievrije deelneming wordt opgenomen in een andere pensioenvoorziening; d. indien de deelnemer niet de inlichtingen verstrekt, die het fonds voor uitvoering van de premievrije deelneming nodig oordeelt; e. indien de deelnemer geen loongerelateerde WIA-uitkering meer heeft. In de onder b tot en met e bedoelde gevallen bepaalt het fonds de datum met ingang waarvan de premievrije deelneming eindigt. Het bepaalde onder c is niet van toepassing, indien de betrokken deelnemer op de datum van opneming in een andere pensioenvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en uit hoofde daarvan een gedeeltelijke WIA-uitkering ontvangt. De aanspraken op grond van gedeeltelijke premievrije deelneming in het fonds en de aanspraken in verband met deelneming in een andere pensioenvoorziening mogen tezamen niet meer bedragen dan de aanspraken die hij bij volledige premievrije deelneming bij het fonds zou verkrijgen. Het meerdere wordt in mindering gebracht op de aanspraken die op grond van premievrije deelneming worden verworven.
24
In geval van gehele premievrije deelneming is het bepaalde onder c niet van toepassing indien de andere pensioenvoorziening is de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening, ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)Integratie. Alsdan worden de aanspraken op grond van de gehele premievrije deelneming verminderd met de aanspraken op grond van gelijktijdige deelneming in de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening. 7. Het in dit lid bepaalde heeft betrekking op de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer, die in het kader van reïntegratie een nieuwe (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst aangaat, binnen of buiten de bedrijfstak. Het bestuur is op verzoek van de deelnemer bevoegd te bepalen dat de deelnemer extra aanspraken krijgt toegekend indien de deelnemer kan aantonen dat er als gevolg van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een terugval van zijn pensioenverwerving zou optreden. Dit lid is ook van toepassing, indien de terugval van de pensioenverwerving het gevolg zou zijn van het beëindigen van een FVP-bijdrage. Deze extra toekenning vindt alleen plaats indien dit past binnen de op grond van de Wet op de Loonbelasting 1964 geldende fiscale kaders. 8.
Aan de gewezen deelnemer van wie het deelnemerschap tijdens ziekte is beëindigd, kan het bestuur voortzetting van het deelnemerschap toekennen. Hieraan zijn de volgende voorwaarden verbonden: - de gewezen deelnemer was arbeidsongeschikt op de beëindigingsdatum van het deelnemerschap; - het deelnemerschap is beëindigd als gevolg van onvrijwillige beëindiging van het dienstverband; - de gewezen deelnemer heeft aansluitend op zijn ziekte recht op een loongerelateerde WIA-uitkering of -aanvulling en is op dat moment minimaal 35% arbeidsongeschikt. Het bestuur is bevoegd voor deze voortzetting van het deelnemerschap (een gedeelte van) de premie bij de deelnemer in rekening te brengen.
9.
Indien de werknemer bij aanvang van de deelneming al minimaal 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, wordt premievrije deelneming verleend voor een daarna optredende toename – ongeacht de oorzaak – van de arbeidsongeschiktheid. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is daarbij – voor zover mogelijk – van overeenkomstige toepassing
10. De in dit artikel vervatte regeling kan worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de statuten. Dan kan ook worden bepaald, dat met ingang van de datum waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit artikel niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van de deelnemers voor wie de gehele of gedeeltelijke premievrije deelneming vóór bedoelde datum is ingetreden. De op dat tijdstip met toepassing van dit artikel verworven aanspraken blijven behouden. 11. De deelnemer behoudt aanspraak op partner- en wezenpensioen 12. Het fonds verleent bij einde van het deelnemerschap aan de deelnemer waarvan de eerste ziektedag op of na 1 januari 2012 was een premievrije deelneming in verband met de arbeidsongeschiktheid tot de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die gold bij einde deelnemerschap. Indien de wachttijd voor de WIA nog niet is verstreken bij einde deelnemerschap, wordt de mate van premievrijstelling in verband met arbeidsongeschiktheid waarop recht wordt verkregen vastgesteld op basis van het arbeidsongeschiktheidspercentage dat wordt vastgesteld bij de eerste toekenning van de WIA uitkering. Indien op een later tijdstip het
25
arbeidsongeschiktheidspercentage daalt, wordt de premievrije deelneming verlaagd. Bij stijging van het arbeidsongeschiktheidspercentage zal de premievrije deelneming weer verhoogd worden tot maximaal het niveau dat gold op het moment van beëindiging van het deelnemerschap. 13. Indien een gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer in de zin van de WIA toetreedt tot de pensioenregeling van het fonds, heeft de deelnemer - uitsluitend bij en voor zover sprake is van toename van de mate van arbeidsongeschiktheid boven het niveau van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die op het moment van beëindiging van het deelnemerschap gold bij de vorige pensioenuitvoerder - recht op premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid conform de pensioenregeling van het fonds. 14. Als aan het einde van de wachttijd voor de WIA blijkt dat een deelnemer voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, verleent het fonds alsnog dekking van de premievrije deelneming indien de deelnemer binnen 4 weken alsnog meer dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard. Deze dekking geldt alleen als de deelnemer ten tijde van de toegenomen arbeidsongeschiktheid deelnemer is aan deze pensioenregeling. 15. Als het UWV nadat de WIA uitkering is ingetrokken, deze uitkering binnen 4 weken weer toekent, wordt premievrije deelneming verleend onder de voorwaarde dat de deelnemer ten tijde van de eerste ziektedag deelnemers was aan deze pensioenregeling. Wordt de ingetrokken WIA uitkering door het UWV na 4 weken toegekend, dan wordt premievrije deelneming toegekend als de arbeidsongeschikte deelnemer ten tijde van de toegenomen arbeidsongeschiktheid deelnemer was aan deze pensioenregeling. 16. Er is geen recht op voortzetting van de premievrije deelneming conform de leden 12 tot en met 15 van dit artikel, indien de (gewezen) deelnemer gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van het recht op waardeoverdracht, zoals bedoeld in de Pensioenwet. ARTIKEL 7.3 Verevening of conversie ouderdomspensioen na scheiding 1. In dit artikel en in artikel 7.4 wordt verstaan onder: a. scheiding: echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door dood of vermissing of door omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk, alsmede omzetting van huwelijk in geregistreerd partnerschap ; b. scheidingsdatum: in geval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand; in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 1:116 van het Burgerlijk Wetboek; in geval van beëindiging van de partnerregistratie: de datum van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de verklaring van de betrokken partijen dan wel de rechterlijke uitspraak met betrekking tot beëindiging van de registratie van de partnerrelatie; c. Wet Pensioenverevening: de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. 2.
Dit artikel is van toepassing op een scheiding waarop de Wet Pensioenverevening van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat een pensioen niet verevend wordt
26
indien op de scheidingsdatum het deel van het pensioen, waarop recht op uitbetaling ontstaat, minder is dan het in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet bedoelde bedrag. De Wet Pensioenverevening is niet van toepassing bij de beëindiging van de relatie van partners als bedoeld in artikel 1.1, onder j, derde gedachtestreepje. 3. De (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer krijgt een recht op uitbetaling van een deel van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum het wettelijk voorgeschreven meldingsformulier heeft ontvangen. Indien de scheidingsdatum vóór 27 november 1981 ligt dient het meldingsformulier vóór 1 mei 1997 te zijn ontvangen. 4. Het in het tweede lid bedoelde deel, bedraagt de helft van het ouderdomspensioen waarop volgens dit pensioenreglement aanspraak zou hebben bestaan indien de (gewezen) deelnemer uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan het fonds vermeerderd met de daarover verleende verhogingen ingevolge artikel 8.1. Indien de scheidingsdatum vóór 27 november 1981 ligt en er ook overigens aan de in de Wet Pensioenverevening genoemde vereisten wordt voldaan, bedraagt het gedeelte een kwart. 5.
De (gewezen) deelnemer en zijn (gewezen) partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding afwijken van het gestelde in het vierde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de (gewezen) partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet Pensioenverevening gestelde voorwaarden.
6.
Het recht van de (gewezen) partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen kan tezamen met het recht op bijzonder partnerpensioen worden geconverteerd in een recht op eigen ouderdomspensioen op naam van de (gewezen) partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet Pensioenverevening. De (gewezen) deelnemer en de gewezen partner dienen dit gezamenlijk overeen te komen. Het fonds kan instemmen met de conversie als voldaan is aan de hierna genoemde voorwaarden: indien het fonds hierom verzoekt dient de (gewezen) deelnemer en/of de (gewezen) partner een gezondheidsverklaring te verstrekken aan het fonds, indien de gezondheidsverklaring hiertoe aanleiding geeft kan het fonds een medische keuring verlangen; de conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn; de (gewezen) deelnemer en de gewezen partner dienen de door het fonds in verband met de conversie gemaakte extra kosten te vergoeden; het aan de gewezen partner toe te kennen ouderdomspensioen dient wat betreft ingangsdatum, duur en verhogingsregime in overeenstemming te zijn met het in dit pensioenreglement gebruikelijke ouderdomspensioen.
7.
Conversie, als omschreven in het vorige lid, heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen, het partnerpensioen ten gunste van een nieuwe partner van de deelnemer en de opbouw van het ouderdomspensioen door de deelnemer na de scheidingsdatum. Deze worden vastgesteld alsof de(gewezen) partner de aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft behouden.
8. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop ten behoeve van de (gewezen) partner een recht op uitbetaling is ontstaan, dan wel de geconverteerde aanspraak op een eigen ouderdomspensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaarlijks
27
verhoogd met eenzelfde percentage als waarmee de opgebouwde aanspraken van een gewezen deelnemer als bedoeld in artikel 8.1, lid 2 worden verhoogd. Vanaf de ingangsdatum van het pensioen worden verhogingen verleend conform de ingegane pensioenen. 9. De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende aanspraak gaat in op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer, dan wel in geval van conversie op de eerste van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) partner de 67-jarige leeftijd bereikt. De uitkering gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen. 10. Indien geen conversie heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) partner, doch niet eerder dan vanaf de pensioendatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de gepensioneerde uitbetaald. 11. Indien conversie heeft plaatsgevonden is het bestuur bevoegd om in het kader van waardeoverdracht de aanspraken op eigen ouderdomspensioen vermeerderd met de verleende verhogingen ingevolge artikel 8.1, van de (gewezen) partner te vervangen door de uitkering van een bedrag ineens. Hierbij gelden de gelijke voorwaarden als genoemd in de artikelen 7.5 en 7.6. 12. Het fonds verstrekt de (gewezen) deelnemer en zijn (gewezen) partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen. 13. Het fonds kan de kosten van een verevening in rekening brengen bij de deelnemer en zijn (gewezen) partner, dan wel in mindering brengen op de aan hen uit te betalen bedragen. 14. Het in de voorgaande leden van dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing in geval van beëindiging van een geregistreerd partnerschap. In plaats van “de huwelijkssluiting” wordt dan gelezen “het aangaan van het geregistreerd partnerschap” en in plaats van “huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de scheiding” wordt dan gelezen “partnerschapsvoorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de beëindiging van het geregistreerd partnerschap”. ARTIKEL 7.4 Conversie van aanspraken onder het wettelijk minimumbedrag 1. Indien artikel 7.3 niet van toepassing is omdat de aanspraak die de (gewezen) partner zou verkrijgen lager is dan het wettelijk minimum als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet, dan bestaat onder nader door het fonds te stellen voorwaarden toch de mogelijkheid van conversie. Het fonds hanteert hierbij zoveel mogelijk dezelfde voorwaarden die gelden bij conversie op basis van artikel 7.3 en de Wet Pensioenverevening. 2. Alvorens het fonds een verzoek tot conversie als bedoeld in het eerste lid in behandeling neemt, dienen de deelnemer/gewezen deelnemer, gepensioneerde en de gewezen partner het op basis van artikel 7.3, zesde en dertiende lid, vastgestelde bedrag aan kosten te voldoen. ARTIKEL 7.5 Plicht tot in- en uitgaande waardeoverdrachten
28
1. Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Voornoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet, alsmede artikel 18 tot en met 28 inclusief artikel 23a Besluit uitvoering Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing. 2. De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht binnen zes maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde. 3. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast. 4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing. ARTIKEL 7.6 Bevoegdheid tot waardeoverdracht Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet. ARTIKEL 7.7 Verval van aanspraken na waardeoverdracht Na vervanging van de opgebouwde pensioenaanspraken door een uitkering ineens, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden. ARTIKEL 7.8 Inkomende waardeoverdracht Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdomspensioen als bedoeld in dit pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
29
HOOFDSTUK 8 VOORWAARDELIJKE TOESLAGVERLENING ARTIKEL 8.1 Voorwaardelijke toeslagverlening op pensioenaanspraken en pensioenrechten 1.
Op de pensioenaanspraken van deelnemers wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal het percentage waarmee de consumentenprijsindex CPI alle huishoudens afgeleid (2000 = 100), van de maand september van het voorafgaande jaar afwijkt van dat prijsindexcijfer van de maand september van het daaraan voorafgaande jaar (eerste publicaties CBS).. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken van deelnemers worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
2. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioenen aanspraakgerechtigden wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal het percentage waarmee de consumentenprijsindex CPI alle huishoudens afgeleid (2000 = 100), van de maand september van het voorafgaande jaar afwijkt van dat prijsindexcijfer van de maand september van het daaraan voorafgaande jaar (eerste publicaties CBS). Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioen-en aanspraakgerechtigden worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
3.
Het fonds is bevoegd bij het vaststellen van het toeslagbeleid onderscheid te maken tussen verschillende soorten pensioenaanspraken en pensioenrechten, voor zover dat onderscheid wettelijk is toegestaan.
4.
Eventuele toeslagverlening vindt altijd plaats per 1 januari van enig jaar en wordt verleend op de pensioenaanspraken en pensioenrechten.
5.
Indien het volgens het tweede lid verkregen percentage in enig jaar hoger is dan het in het eerste lid genoemde stijgingspercentage wordt, alvorens tot eventuele aanpassing van de pensioenaanspraken van deelnemers en de pensioenrechten en pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt overgegaan, cao-partijen om een advies gevraagd.
HOOFDSTUK 9 AANVRAAG EN UITBETALING PENSIOENEN ARTIKEL 9.1 Aanvragen en toekenning van pensioen 1.
Toekenning van pensioen geschiedt door het fonds op schriftelijke aanvraag door of vanwege de (gewezen) deelnemer, de (gewezen) partner, kinderen of pensioengerechtigden, te richten tot de pensioenadministrateur onder bijvoeging van de door het fonds voor de regeling van het pensioen nodig geoordeelde stukken.
2.
Het fonds is bevoegd uit eigen beweging een pensioen toe te kennen, indien de aanvraag om pensioen achterwege is gebleven.
30
ARTIKEL 9.2 Uitbetaling van pensioen en het vervallen van het recht op pensioen 1.
Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan.
2.
Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen.
3.
In afwijking van het voorgaande kan het bestuur bepalen dat een pensioen in driemaandelijkse, halfjaarlijkse of jaarlijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het bestuur bepaald bedrag.
4.
Tot en met 31 december 2006 vervallen pensioentermijnen die niet zijn opgeëist binnen vijf jaar na de eerste dag van opeisbaarheid, tenzij de pensioengerechtigde ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen opeisen of het bestuur om andere redenen tot gehele of gedeeltelijke uitkering van het pensioen besluit. Op 1 januari 2007 nog niet verjaarde pensioentermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioentermijn waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de pensioengerechtigde.
ARTIKEL 9.3 Afkoop van pensioen; algemene bepalingen 1. Wettelijk is afkoop bij het fonds slechts mogelijk in geval van: a. klein ouderdomspensioen en overige pensioenen bij einde deelneming; b. klein partnerpensioen en eventueel wezenpensioen bij ingang; c. klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding; d. korting van de pensioenen en aanspraken door het fonds als de technische voorzieningen en het minimaal vereiste vermogen niet meer volledig zijn gedekt. 2. Op de eerste drie mogelijkheden wordt hierna nader ingegaan. Voor laatstgenoemde mogelijkheid wordt verwezen naar artikel 1.7. 3. Het fonds kan pensioenen afkopen die op jaarbasis minder bedragen dan € 458,06 (1 januari 2014). Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens artikel 66, lid 8, van de Pensioenwet. Eenvoudigheidshalve wordt in dit pensioenreglement gesproken over kleine pensioenen. De hoogte van de pensioenen wordt bepaald inclusief verleende toeslagen. 4. In de artikelen 9.4 tot en met 9.6 wordt aangegeven, dat afkoop binnen de termijn van 6 maanden na afloop van de termijn van 2 jaar zonder toestemming van betrokkene kan gebeuren. Het fonds kan na de termijn van 2 jaar en zes maanden tot afkoop overgaan indien betrokkene daarmee instemt. 5. Of een jaarlijks pensioen onder het in het derde lid genoemde minimumbedrag ligt wordt beoordeeld op het toetsmoment. In de artikelen 9.4 tot en met 9.6 is aangegeven op welk tijdstip dit toetsmoment ligt. Het is mogelijk dat het jaarlijks pensioenbedrag na het toetsmoment onder het in het derde lid genoemde minimumbedrag komt te liggen. Dit wordt beoordeeld naar de situatie op de eerste januari van dat jaar. Het fonds kan in dat geval het pensioen met instemming van de gewezen deelnemer of pensioengerechtigde afkopen. 6. Op de afkoopsom worden de wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
31
7. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en zijn opgenomen in bijlage 2 achter dit pensioenreglement. Bij de afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde. 8. Elk beding strijdig met de hiervoor genoemde wettelijk afkoopmogelijkheden is nietig. ARTIKEL 9.4 Afkoop klein ouderdomspensioen na einde deelneming anders dan door overlijden 1. Het fonds kan klein ouderdomspensioen van de gewezen deelnemer na einde deelneming anders dan door overlijden afkopen. Afkoop kan op zijn vroegst 2 jaar na beëindiging van de deelneming plaats hebben, mits de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van het dienstverband geen procedure tot waardeoverdracht is gestart. 2. Als binnen de termijn van 2 jaar de reguliere pensioendatum wordt bereikt kan de afkoop vóór het einde van de 2-jaarstermijn plaatsvinden. 3. Het toetsmoment of sprake is van klein ouderdomspensioen is het tijdstip van beëindiging van de deelneming, tenzij de pensioendatum vóór het einde van de 2jaarstermijn ligt. In dat geval is het toetsmoment conform artikel 66, lid 1, van de Pensioenwet de pensioendatum. 4. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen 6 maanden na afloop van de termijn van 2 jaar over de afkoop en gaat ook binnen 6 maanden tot uitbetaling over. Het fonds informeert de gepensioneerde binnen 6 maanden na de pensioendatum over de afkoop en gaat ook binnen 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen deelnemer of de gepensioneerde nodig. 5. Als een ouderdomspensioenaanspraak wordt afgekocht, worden ook de meeverzekerde aanspraken op (bijzonder) partnerpensioen afgekocht. De afkoopsom van het bijzonder partnerpensioen wordt aan de gewezen partner ter beschikking gesteld. 6. De afkoopwaarde wordt ter beschikking gesteld onder inhouding van de wettelijke inhoudingen. ARTIKEL 9.5 Afkoop klein partnerpensioen bij ingang 1. Het fonds kan klein partnerpensioen en eventueel wezenpensioen van de nabestaanden bij de ingang van het partnerpensioen afkopen. Toetsmoment of sprake is van klein partnerpensioen is de ingangsdatum van het partnerpensioen en het eventuele wezenpensioen. 2. Het fonds informeert de partner binnen 6 maanden na de ingangsdatum van het partnerpensioen over de afkoop en gaat ook binnen deze termijn van 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de partner nodig. 3. De afkoopsom van het partnerpensioen wordt aan de partner ter beschikking gesteld en het wezenpensioen wordt aan de wees ter beschikking gesteld, tenzij de wees minderjarig is, dan wordt de afkoopsom ter beschikking gesteld aan de wettelijke vertegenwoordiger.
32
4. De afkoopwaarde wordt ter beschikking gesteld onder inhouding van de wettelijke inhoudingen. ARTIKEL 9.6 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding 1. Het fonds kan het kleine bijzondere partnerpensioen van de gewezen partner afkopen. Bijzonder partnerpensioen komt voor afkoop in aanmerking als de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het in artikel 9.3, derde lid, genoemde minimumbedrag. 2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen 6 maanden na de melding van de scheiding over de afkoop en gaat ook binnen 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen partner nodig. 3. De afkoopwaarde wordt ter beschikking gesteld onder inhouding van de wettelijke inhoudingen. ARTIKEL 9.7 Vervallen. ARTIKEL 9.8 Vervallen. HOOFDSTUK 10 VRIJSTELLINGSREGELING GEMOEDSBEZWAARDEN ARTIKEL 10.1 Verlening van vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. De werknemer of de aangesloten onderneming, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de aangesloten onderneming met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben. 2. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verklaring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit de door een aangesloten onderneming in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de haar als aangesloten onderneming opgelegde verplichtingen. 3. De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten onderneming met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
33
4. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de haar als aangesloten onderneming opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de haar anders dan in haar hoedanigheid van aangesloten onderneming opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt. 5. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde onderneming is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de haar verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in haar dienst zijde werknemers, zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling. 6. Op de pensioenreglementaire bepalingen inzake vrijstelling zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is. ARTIKEL 10.2 Spaarbijdragen 1. Voor een ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van de pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten onderneming, die geen vrijstelling heeft en die een werknemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft. Het werknemersaandeel in deze spaarbijdragen wordt op het salaris van de werknemer ingehouden. 2. De vrijgestelde onderneming is voor een werknemer, die geen vrijstelling heeft een spaarbijdrage aan het fonds verschuldigd. Deze spaarbijdrage is gelijk aan de totale premie die bij de aangesloten onderneming in rekening zou zijn gebracht als er geen vrijstelling was verleend. Het op het salaris van de werknemer in te houden werknemersaandeel in deze spaarbijdrage geeft recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn aangesloten onderneming geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke werknemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd het werkgeversdeel in de spaarbijdrage aan te merken als pensioenpremie. ARTIKEL 10.3 Storting op spaarrekening 1. De ingevolge artikel 11.2 voor een werknemer betaalde spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het tweede lid van genoemd artikel, worden geboekt op een die werknemer betreffende spaarrekening. Het saldo daarvan wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd met rente. De rentevoet wordt door het bestuur vastgesteld, met inachtneming van de procentuele salarisstijgingen in de bedrijfstak in de periode van 2 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanpassingsdatum tot en met de aanpassingsdatum. 2. Voor de werknemer als bedoeld in artikel 11.2, tweede lid, die geen aanvraag heeft gedaan als bedoeld in de laatste volzin van dat lid en die uit de dienst treedt van de aangesloten onderneming die wel een vrijstelling heeft, wordt de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt als een dergelijke werknemer overlijdt of de pensioendatum bereikt. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
34
ARTIKEL 10.4 Uitkeringen De gespaarde bijdragen voor de vervangende uitkering voor het ouderdoms-, partner- of wezenpensioen worden na het bereiken van de 67-jarige leeftijd in gelijke termijnen aan de werknemer gedurende 15 jaar uitgekeerd. Indien het jaarbedrag uitkomt beneden het bedrag genoemd in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet wordt het spaarbedrag in één keer uitgekeerd. ARTIKEL 10.5 Overlijden van de uitkeringsgerechtigde werknemer 1.
Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbedragen aangewend voor een uitkering aan de in de pensioenregeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964. De periode waarover voor de partner een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een partner maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te worden aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van partners of wezen wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
2.
Bij overlijden van de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de pensioenregeling opgenomen partner als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien een partner ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de pensioenregeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij afwezigheid van partners of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalige uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
ARTIKEL 10.6 Eindigen van de vrijstelling 1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken: a. indien de betrokkene dit verzoekt; b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan. Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend. 3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
35
HOOFDSTUK 11 OVERGANGSREGELING OUDERDOMS- EN NABESTAANDENPENSIOEN ARTIKEL 11.1 Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen pensioenreglement met aanspraken ingevolge de voorgaande hoofdstukken Voor deelnemers die op zowel 31 december 2013 als 1 januari 2014 deelnemer zijn in de pensioenregeling worden de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen berekend per 31 december 2013. Deze premievrije pensioenaanspraken per 31 december 2013 worden ingebracht in de met ingang van 1 januari 2014 geldende regeling. ARTIKEL 11.2 Handhaving vervallen pensioenreglement ná 31 december 2005 voor bepaalde groepen Voor de volgende groepen blijft het vervallen pensioenreglement van kracht: de pensioengerechtigden die op 31 december 2005 lopende pensioenuitkeringen ontvangen; de per 31 december 2005 aanwezige gewezen deelnemers in de pensioenregeling. Indien zij echter op of na 1 januari 2006 opnieuw gaan deelnemen in de pensioenregeling worden de op grond van het vervallen pensioenreglement verkregen premievrije pensioenaanspraken alsnog ingebracht in de met ingang van 1 januari 2006 geldende regeling; voor deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in de pensioenregeling met recht op (gedeeltelijke) voortzetting van de pensioenverwerving wegens arbeidsongeschiktheid conform het vervallen pensioenreglement en die al dan niet nog werkzaam zijn bij een aangesloten onderneming, blijft de voortzetting van de pensioenverwerving plaatsvinden conform het vervallen pensioenreglement; voor degenen die op 31 december 2005 de deelneming voortzetten op grond van het bepaalde in artikel 11.2 van het vervallen pensioenreglement (FVP-voortzetting) zolang ze onafgebroken van die regeling gebruik maken. Voor deze deelnemers blijven de aanspraken en pensioenen volledig verzekerd en uitgekeerd zoals dat in de pensioenregeling per 31 december 2005 van toepassing was. De aanspraken en ingegane (invaliditeits)pensioenen berustende op het vervallen pensioenreglement worden aangepast conform het bepaalde in artikel 8.1 van dit pensioenreglement. Dit geldt ook voor de aanspraken en ingegane pensioenen als bedoeld in artikel 17.2 van Hoofdstuk 17 (Aanspraken ter zake van deelneming in het fonds vóór 1 juli 2001) van het vervallen pensioenreglement. Artikel 11.3 Overgangsbepalingen per 1 januari 2015 Per 1 januari 2015 is de pensioendatum gewijzigd van de eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt naar de eerste van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt. Op 1 januari 2015 worden de tot die datum opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer en de eventueel eerder verkregen premievrije aanspraken op ouderdomspensioen omgezet in premievrije aanspraken op ouderdomspensioen rekening houdend met de pensioendatum uit dit pensioenreglement. De collectieve actuariële waarde van het de pensioenaanspraken vóór omzetting is ten minste gelijk aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van de pensioenaanspraken na omzetting. Bij de omzetting worden tevens sekseneutrale factoren gehanteerd.
36
Voor de deelnemers worden de omgezette aanspraken op ouderdomspensioen onverkort toegevoegd aan de aanspraken op ouderdomspensioen die na 1 januari 2015 worden verworven.
HOOFDSTUK 12 OVERIGE BEPALINGEN ARTIKEL 12.1 Bijzondere voorzieningen voor werknemers jonger dan 21 jaar 1.
Indien een werknemer, in dienst van een aangesloten onderneming waaraan geen vrijstelling als bedoeld in hoofdstuk 11 van het uitvoeringsreglement is verleend of die een zodanig verzoek heeft ingediend, overlijdt vóór het bereiken van de eerste dag van de maand waarin de 21-jarige leeftijd is bereikt, heeft zijn/haar partner aanspraak op een jaarlijks partnerpensioen als bedoeld in hoofdstuk 5 dat berekend wordt alsof de werknemer wel de eerste dag van de maand van zijn/haar 21-jarige leeftijd bereikt heeft op de datum van overlijden. Tevens bestaat recht op wezenpensioen alsof de overleden werknemer wel de eerste dag van de maand van zijn/haar 21-jarige leeftijd bereikt zou hebben op het moment van overlijden. In hoofdstuk 11 van het uitvoeringsreglement zijn bepalingen opgenomen over het verkrijgen van vrijstelling van de verplichte deelneming in het fonds op grond van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000.
2.
Het bepaalde in de artikelen 7.1 en 5.4 is van toepassing op de aanspraken vermeld in het eerste lid.
37
HOOFDSTUK 13 INFORMATIEVERSTREKKING ARTIKEL 13.1 Informatieverstrekking algemeen 1.
De informatie wordt schriftelijk verstrekt tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.
2.
Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner heeft ingestemd met elektronische verstrekking van informatie en het bij het fonds bekende adres voor deze elektronische verstrekking blijkt onjuist, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
3.
Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
4.
Het fonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor het verstrekken van de informatie als bedoeld in artikel 13.6, eerste lid, onder b tot en met d, en vierde lid, en artikel 13.11. De overige informatie wordt kosteloos verstrekt. De informatie op grond van artikel 13.6, derde lid, wordt eveneens kosteloos verstrekt.
5.
De informatie over toeslagverlening, als bedoeld in artikel 13.2, eerste lid, onder c, artikel 13.3, onder c, artikel 13.4, onder b, artikel 13.5, eerste lid, onder b, artikel 13.7, onder b, artikel 13.8, eerste lid, onder b, artikel 13.9, onder c, en artikel 13.10, eerste lid, onder c, heeft betrekking op: a. het ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij de toeslagverlening; b. de wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening en, indien is gekozen voor financiering door het creëren van technische voorzieningen, de hoogte van de voorziening in relatie tot de benodigde voorziening; c. de verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagverlening; en d. de toeslagverlening over de afgelopen drie jaar waarbij wordt aangegeven of dit in overeenstemming met het gepresenteerde toeslagenbeleid is geweest.
ARTIKEL 13.2 Informatie aan de deelnemers bij aanvang van de deelneming (startbrief) 1. Het fonds verstrekt de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming een zogenoemde startbrief. Deze startbrief bevat in ieder geval informatie over: a. de ingangsdatum van de deelneming aan de pensioenregeling; b. de inhoud van de basispensioenregeling; c. de toeslagverlening; d. het recht van de deelnemer om bij het fonds het voor hem geldende pensioenreglement op te vragen; e. het bestaan van een vrijwillige pensioenregeling; f. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds; g. het recht van de deelnemer om bij het fonds een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak.
38
2. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds. 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de gewezen deelnemer binnen zes maanden na beëindiging van een eerdere periode van deelneming opnieuw deelnemer wordt in het fonds en de gewezen deelnemer de in het eerste lid bedoelde informatie al eerder heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt. ARTIKEL 13.3 Jaarlijkse informatie aan de deelnemers (uniform pensioenoverzicht) Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht. Dit overzicht bevat in ieder geval: a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken; b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken; c. informatie over toeslagverlening; en d. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen. ARTIKEL 13.4 Informatie aan de deelnemers bij beëindiging van de deelneming Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming: a. een opgave van de tot dat moment op grond van het pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken; b. informatie over toeslagverlening; c. informatie over de mogelijkheid van afkoop van aanspraken op ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelneming voorzover er sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens; d. informatie over het recht op of de mogelijkheid tot waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling; e. informatie over de consequenties van arbeidsongeschiktheid; f. informatie over het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan; en g. informatie over het vervallen van de dekking tegen het risico op overlijden. ARTIKEL 13.5 Periodieke informatie aan gewezen deelnemers 1. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer ten minste een keer in vijf jaar: a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en b. informatie over toeslagverlening. 2. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging. ARTIKEL 13.6 Informatie op verzoek van de (gewezen) deelnemers, de gewezen partner en de pensioengerechtigde 1. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek: a. het voor hem geldende pensioenreglement; b. het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds;
39
c. het uitvoeringsreglement; d. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en e. de verklaring inzake beleggingsbeginselen, het kortetermijnherstelplan, het langetermijnherstelplan, informatie over de hoogte van de dekkingsgraad, over het van toepassing zijn van een aanwijzing van de toezichthouder indien het fonds niet voldoet aan de Pensioenwet, en over de aanstelling van een bewindvoerder indien het fonds een wanbeleid voert of als het bestuur van het fonds komt te ontbreken. 2. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is. 3. Het fonds verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek informatie over de consequenties van uitruil van partnerpensioen voor een hoger en/of eerder ingaand ouderdomspensioen, van ouderdomspensioen in partnerpensioen of van andere vormen van uitruil. 4. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken. 5. Het fonds verstrekt de in het eerste en derde lid bedoelde informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van deelnemers, van gewezen deelnemers, van gewezen partners of van pensioengerechtigden. ARTIKEL 13.7 Informatieverstrekking aan gewezen partner bij scheiding Het fonds verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen: a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen; b. informatie over toeslagverlening; en c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is, zoals de mogelijkheid van afkoop van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen, voorzover sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens. ARTIKEL 13.8 Periodieke informatie aan gewezen partner 1. Het fonds verstrekt de gewezen partner ten minste een keer in de vijf jaar: a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op grond van artikel 14.7; en b. informatie over toeslagverlening. 2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging. ARTIKEL 13.9 Informatieverstrekking aan pensioengerechtigden bij pensioeningang Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt: a. een opgave van zijn pensioenrecht; b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en c. informatie over toeslagverlening. 2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
40
ARTIKEL 13.10 Periodieke informatie aan pensioengerechtigden 1. Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks: a. een opgave van zijn pensioenrecht; b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en c. informatie over toeslagverlening. 2. Het fonds informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging. ARTIKEL 13.11 Informatieverstrekking bij vertrek naar een andere lidstaat 1. Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden. 2. De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven. HOOFDSTUK 14 SLOTBEPALINGEN ARTIKEL 14.1 Bestuursbeslissingen en hardheidsclausule 1. Indien toepassing van enige bepaling van dit pensioenreglement ten opzichte van een (gewezen) deelnemer, diens (gewezen) partner of kinderen, of een pensioengerechtigde naar het oordeel van het bestuur tot bijzondere hardheid zou leiden, is het bestuur na schriftelijk advies van de actuaris bevoegd in voor deze personen gunstige zin te beslissen en voor die personen een bijzondere voorziening te treffen. 2. In individuele gevallen, waarin dit pensioenreglement niet voorziet, zal het bestuur na schriftelijk advies van de actuaris handelen zoveel mogelijk in overeenstemming met de geest van de in dit pensioenreglement gestelde regelen. ARTIKEL 14.2 Slotbepaling en glijclausule 1. Het fonds en de (aangesloten) ondernemingen zullen bij de toepassing van het bepaalde in dit pensioenreglement binnen de grenzen van de fiscale wet- en regelgeving blijven. 2. Indien en voor zover sprake is van bovenmatigheid van de uit deze regeling voortvloeiende uitkeringen en aanspraken, zal de regeling – met inachtneming van het bepaalde in artikel 20 van de Pensioenwet - worden aangepast naar een fiscaal aanvaardbaar niveau. ARTIKEL 14.3 Citeertitel Dit pensioenreglement kan worden aangehaald als “Pensioenreglement 2015”.
41
ARTIKEL 14.4 Inwerkingtreding Dit pensioenreglement treedt in werking getreden op 1 januari 2015 en is laatstelijk gewijzigd op 16 december 2014. Dit pensioenreglement treedt op 1 januari 2015 in de plaats van het hieraan voorafgaande geldende pensioenreglement.
42
Bijlage 1 INVALIDITEITSPENSIOENREGELING ARTIKEL 1.1 Begripsbepalingen In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. invaliditeitssalaris: het voor de deelnemer geldende pensioengevend salaris in de zin van artikel 2.1, eerste lid, gemaximeerd tot het voor de deelnemer geldende salaris in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO); b. invaliditeitsfranchise: de franchise als omschreven in artikel 17, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, herleid tot een jaarbedrag; c. heffingsgrondslag: het invaliditeitssalaris van de deelnemer, dat geldt op de datum van vaststelling van het invaliditeitssalaris, herleid tot een jaarbedrag en afgerond op hele euro’s, verminderd met de invaliditeitsfranchise; d. invaliditeitspensioengerechtigde: degene aan wie een invaliditeitspensioen door het fonds is toegekend; e. uitkeringsgrondslag: de loondervingsuitkering als bedoeld in artikel 21 WAO, zoals deze voor de betrokken invaliditeitspensioengerechtigde gold direct voorafgaande aan het moment van het ontstaan van het recht op de vervolguitkering. Indien de invaliditeitspensioengerechtigde niet voor een loondervingsuitkering in aanmerking komt, is de uitkeringsgrondslag gelijk aan de loondervingsuitkering die zou zijn vastgesteld als de invaliditeitspensioengerechtigde wel voor een dergelijke uitkering in aanmerking zou komen. In afwijking van het hiervoor bepaalde wordt bij het bepalen van de loondervingsuitkering in geval van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer in de zin van de WAO uitgegaan van 70% van 100/108 maal het dagloon; f. invaliditeitspensioen: de op grond van dit hoofdstuk te betalen uitkering aan de deelnemer. ARTIKEL 1.2 Aanspraken 1. De deelnemer die in aanmerking komt voor een vervolguitkering op grond van de WAO heeft recht op een invaliditeitspensioen. 2. De eventuele arbeidsongeschiktheid die bestond bij de aanvang van deelneming in deze invaliditeitsregeling wordt bij de vaststelling van de hoogte van de aanspraak buiten beschouwing gelaten. In een dergelijk geval wordt het invaliditeitspensioen uitsluitend berekend over de toename van de arbeidsongeschiktheid. 3. Zodra de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WAO, of indien er bij de invaliditeitspensioengerechtigde sprake is van een toename als bedoeld in het tweede lid, dient de deelnemer respectievelijk de invaliditeitspensioengerechtigde dat te melden bij het fonds, onder overlegging van de WAO-beslissing en/of de brief, waarin de deelnemer respectievelijk de invaliditeitspensioengerechtigde daarvan op de hoogte wordt gesteld. De melding dient te gebeuren binnen een maand nadat deze beslissing door de uitvoeringsinstelling is afgegeven, dan wel na dagtekening van vorenbedoelde brief. 4. De invaliditeitspensioengerechtigde dient vervolgens
43
a. jaarlijks de verklaring over te leggen, waaruit blijkt of en in hoever hij in aanmerking komt voor een WAO-uitkering en b. indien er een wijziging plaats vindt in zijn recht op WAO-uitkering, dan wel zijn recht op deze uitkering eindigt, de betreffende beslissing over te leggen. De overlegging dient plaats te vinden binnen één maand nadat de invaliditeitspensioengerechtigde bericht heeft ontvangen ter zake van het onder a respectievelijk onder b vermelde. 5. Het fonds is bevoegd het recht op invaliditeitspensioen te doen vervallen indien de invaliditeitspensioengerechtigde niet tijdig aan het bepaalde in de leden 3 en 4 van dit artikel heeft voldaan.
6. Het invaliditeitspensioen gaat in op de eerste dag waarop de invaliditeitspensioengerechtigde recht heeft op de vervolguitkering op grond van de WAO en eindigt op de laatste dag waarop de vervolguitkering eindigt, de invaliditeitspensioengerechtigde overlijdt, dan wel AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. 7. Geen recht op een invaliditeitspensioen heeft de deelnemer of de invaliditeitspensioengerechtigde die niet of niet meer aan de in dit artikel gestelde voorwaarden voldoet. 8. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de werknemer die de 21-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt op het moment dat het invaliditeitspensioen ingaat. 9. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een werkloze werknemer, indien deze binnen één maand na aanvraag van zijn werkloosheid als bedoeld in artikel 16 Werkloosheidswet, in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Ziektewet. In dit artikellid wordt onder werkloze werknemer verstaan: de gewezen deelnemer, wiens deelneming is geëindigd als gevolg van werkloosheid en die als werkloze werknemer wordt aangemerkt in de zin van de Werkloosheidswet. ARTIKEL 1.3 Hoogte van het invaliditeitspensioen 1. Het invaliditeitspensioen bedraagt bij de aanvang per maand bruto het verschil tussen de tot een maandbedrag herleide uitkeringsgrondslag en het maandbedrag van de vervolguitkering als bedoeld in artikel 21 WAO voor de betrokken deelnemer, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin wordt bij het bepalen van de vervolguitkering in geval van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer in de zin van de WAO uitgegaan van 70% van 100/108 maal het vervolgdagloon. 2. Indien de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt wordt het invaliditeitspensioen dienovereenkomstig aangepast met ingang van de datum waarop de wijziging ingaat. 3. Het bepaalde in artikel 8.1 is van overeenkomstige toepassing op de ingegane invaliditeitspensioenen. 4. Indien de vervolguitkering wordt verlaagd in verband met gehele of gedeeltelijke werkhervatting zonder dat dit consequenties heeft voor de bestaande WAO-indeling, is het bestuur bevoegd het invaliditeitspensioen in gelijke mate aan te passen. ARTIKEL 1.4 Toekenning en betaalbaarstelling
44
1. Het fonds kent het invaliditeitspensioen toe indien naar het oordeel van het fonds aan alle voorwaarden is voldaan. 2. De betaalbaarstelling van het invaliditeitspensioen geschiedt maandelijks in de tweede helft van de maand. 3. Het fonds draagt zorg voor de wettelijke inhoudingen op het invaliditeitspensioen.
ARTIKEL 1.5 Verstrekken van inlichtingen en terugvordering 1. De deelnemer die aanspraak maakt op het invaliditeitspensioen, respectievelijk de invaliditeitspensioengerechtigde, is verplicht aan het fonds binnen een door het fonds gestelde termijn de inlichtingen te verstrekken, alsmede de bescheiden over te leggen, waarvan de verstrekking, respectievelijk overlegging door het fonds nodig geoordeeld wordt voor een goede uitvoering van de regeling. Bij niet voldoening aan deze verplichting is het bestuur van het fonds bevoegd het invaliditeitspensioen te weigeren, te verlagen dan wel in te trekken. 2. Hetgeen het fonds ten onrechte of te veel op grond van dit hoofdstuk heeft uitbetaald, kan het terugvorderen dan wel verrekenen. Verrekening kan ook plaatsvinden met de uitkeringen die op grond van de overige hoofdstukken van het pensioenreglement worden verstrekt aan de (gewezen of gepensioneerde) deelnemer zelf of zijn/haar nagelaten betrekkingen. ARTIKEL 1.6 Voortzetting van de deelneming in de invaliditeitspensioenregeling 1. Indien de deelneming aan de invaliditeitspensioenregeling eindigt door beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de aangesloten onderneming, kan het fonds op verzoek van de betreffende gewezen deelnemer toestaan dat hij – met inachtneming van het bepaalde in de Regeling taakafbakening pensioenfondsen – voor een periode van maximaal drie jaar de verzekering van het invaliditeitspensioen vrijwillig voortzet, behoudens de in het tweede lid genoemde gevallen. Een dergelijk verzoek dient binnen drie maanden na het einde van de deelneming in de regeling te worden ingediend. Het bestuur is bevoegd nadere voorwaarden te verbinden aan de vrijwillige voortzetting van de verzekering. 2. Indien de gewezen deelnemer na het ontslag bij een aangesloten onderneming een uitkering ontvangt die bedoeld is de inkomsten uit het beëindigde dienstverband te vervangen, en de uitkering vloeit voort uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is, in uitzondering op het bepaalde in het eerste lid, vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de betreffende uitkering voortduurt. Voorts is uitzondering mogelijk voor wat betreft de in het eerste lid vermelde maximale duur, in geval van het voortzetten van de deelneming vanwege het ontvangen van een bijdrage als bedoeld in artikel 6.3 van het pensioenreglement. 3. Op de vrijwillige voortzetting van de deelneming zijn de bepalingen zoals opgenomen in dit hoofdstuk van toepassing, met dien verstande dat de deelnemer de premie rechtstreeks verschuldigd is. De deelnemer dient hiertoe op door het fonds te bepalen tijdstippen en wijze opgave te doen van zijn invaliditeitssalaris.
45
4. Indien het een vrijwillige voortzetting betreft van een werkloze deelnemer, met uitzondering van de werknemer die op grond van artikel 10.2, negende lid een uitkering is toegekend, wordt als heffingsgrondslag gehanteerd de heffingsgrondslag welke gold onmiddellijk voor de ingang van de vrijwillige voortzetting. In dit geval wordt de heffingsgrondslag, zolang de deelneming wordt voortgezet, op de eerste januari van elk jaar opnieuw vastgesteld al naar gelang de lonen in de bedrijfstak zijn gestegen in het kalenderjaar voorafgaand aan de vaststelling van de heffingsgrondslag.
5. De voortzetting van de deelneming eindigt: a. door het verstrijken van de duur van de vrijwillige voortzetting, met een maximum van drie jaar, behoudens het bepaalde in het tweede lid; b. door opzegging door de vrijwillige voortzetter of door het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden; c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip; d. zodra de vrijwillige voortzetter komt te behoren tot de kring van deelnemers die krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht wordt tot deelneming in een invaliditeitspensioenregeling; e. door het bereiken van de 58-jarige leeftijd; f. door het overlijden van de deelnemer. ARTIKEL 1.7 Aanmelding 1. De aangesloten onderneming is verplicht de werknemer aan te melden zodra de werknemer als deelnemer in de zin van het pensioenreglement kan worden aangemerkt. 2. Indien de aangesloten onderneming de werknemer, die voor het eerst - of na een onderbreking opnieuw - voldoet aan de vereisten voor deelnemerschap, niet (tijdig) aanmeldt bij het fonds en de werknemer wordt, anders dan door een ongeval, ongeacht of aanmelding inmiddels heeft plaatsgevonden, arbeidsongeschikt en deze arbeidsongeschiktheid duurt voort tot de ingang van het invaliditeitspensioen, dan kan het fonds, gehoord de actuaris, de volgens artikel 3.1 voor de invaliditeitspensioenregeling verschuldigde bijdrage, met inachtneming van het zevende lid van artikel 3.2, verhogen tot een bedrag ter grootte van maximaal de contante waarde van de door het fonds aan de werknemer verschuldigde uitkeringen. ARTIKEL 1.8 Wettelijke maatregelen Wijziging van de wettelijke bepalingen betreffende arbeidsongeschiktheid met gevolgen voor de hoogte en de duur van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, leidt niet tot een aanpassing van de aanspraken uit dit hoofdstuk zonder een dienovereenkomstige wijziging van dit hoofdstuk.
46
ARTIKEL 1.9 Bijzondere bevoegdheden Het bestuur van het fonds kan in bepaalde gevallen afwijken van het bepaalde in dit hoofdstuk, indien op grond van de redelijkheid of billijkheid daartoe aanleiding is.
47