Stichting ^ 3 vandeArbeid
Advies alcohol & werk
24 augustus 1993
Publikatienr. 6/93
Bezuidenhoutseweg 60, 2594 AW Den Haag, Telefoon 070 - 3499 577, Telefax 070 - 3832 535
INHOUDSOPGAVE
Pagina
1.
Inleiding
5
2.
Alcohol en werk, een riskante combinatie
5
2.1
Een aanduiding van het probleem
5
2.2
Achtergronden van alcoholgebruik
6
2.3
De huidige aandacht vanuit het bedrijfsleven voor alcoholproblemen
7
3.
Wettelijk kader
8
4.
Het standpunt van de minister, zoals verwoord in de adviesaanvrage
12
5.
Opvattingen van de Stichting van de Arbeid
13
6.
Vervolgadvisering
25
BULAGE 1.
Adviesaanvrage d.d. 13 januari 1992 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
Stichting ^ 3 vandeArbeid
Advies alcohol & werk
1.
Inlelding
Bij brief van 13 januari 1992 zond de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namensdestaatssecretaris vanWelzijn, Volksgezondheid en Cultuur, een adviesaanvrage inzake alcohol en werk aan de Stichting van de Arbeid. De adviesaanvrage is als bijiage bij dit advies gevoegd. Tevens deed de minister de Stichting twee onderzoeksrapporten toekomen, getiteld 'Alkoholgebruik onderdeNederlandse beroepsbevolking' en'Achtergronden van het alkoholgebruik onder de Nederlandse beroepsbevolking'. Deze rapporten vormen de weerslag van een door het Nederlandse Instituut voor Preventieve Gezondheidszorg (NIPG-TNO), op instigatie van het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ingesteld onderzoek. De minister acht de bevindingen van dit onderzoek en de daarop gebaseerde aanbevelingen van zodanig belang dat hij deze aldus onder de aandacht van de Stichting heeft willen brengen. De adviesaanvrage mondt uit in een aantal vragen, waarover de minister gaarne de mening van de Stichting zou vernemen. Dit advies, door het bestuur van de Stichting van de Arbeid vastgesteld op 24 augustus 1993, begint met een korte schets van het vraagstuk 'alcohol en werk'. De desbetreffende inleidende paragrafen worden gevolgd door een schets van het wettelijke kader waarmee ondernemingen ten aanzien van dit probleem te maken hebben. Na een korte samenvatting van de adviesaanvrage geeft de Stichting vervolgens haar opvattingen over de in de adviesaanvrage aangeroerde thema's.
2.
Alcohol en werk, een riskante comblnatie
2.1
Een aanduiding van het probleem
Bij het thema 'alcohol en werk' wordt veelal in eerste instantie gedacht aan alcoholgebruik op het werk. Dat is echter maar een deel van het probleem. Evenzeer van belang is alcoholgebruik bulten de werksituatie. Deze nota gaat dan ook over alcoholgebruik in relatie tot het werk, dat wil zeggen over de invloed van alcoholgebruik (in of buiten werktijd) op de uitoefening van de functie en de gevolgen daarvan voor de werkomgeving en derden.
Uit voornoemde rapporten komt naar voren dat de consumptie van alcohol door de Nederlandse bevolking een gebruikelijk verschijnsel is en dat het drinkgedrag van werknemers met dat van de bevolking als geheel overeenkomt. Specifiek voor hen geldt dat alcoholgebruik ook op of in verband met werk plaatsvindt. Ten gevolge van alcoholgebruik kunnen zich problemen manifesteren in de werksituatie. De werkprestatie, produktiviteit en ook de werkrelaties worden door de consumptie van alcohol beinvloed. Dit kan zich uiten in vermoeidheid, spanningen op het werk, veelvuldige vergissingen, verwaarlozen van details in het werk, onvoorzichtigheid/onoplettendheid en een, in algemene zin, verminderde kwaliteit en kwantiteit van de arbeidsprestatie. In het verlengde hiervan kan worden opgemerkt dat de kans op arbeidsongevallen toeneemt bij (overmatig) alcoholgebruik door werknemers. Een in opdracht van het Ministerie van Soclale Zaken en Werkgelegenheid uitgevoerde studie van buitenlandse literatuur' indiceert dat werknemers met een alcoholprobleem twee tot vier maal meer kans lopen op een arbeidsongeval dan werknemers die geen alcohol gebruiken. De gevolgen van ongevallen van alcoholisten zijn gemiddeld ook vijf maal erger. Jaarlijks worden er in Nederland gemiddeld 60.000 bedrijfsongevallen die resulteren in 66n dag of meer verzuim en ten minste 50 dodelijke ongevallen geregistreerd. Er is in Nederland geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen alcoholgebruik en arbeidsongevallen. Hoe sterk deze relatie is en of deze vergelijkbaar is met die in het buitenland, is derhalve niet aan te geven. Alcoholgebruik kan tevens tot uitdrukking komen in problemen met de gezondheid, die op hun beurt tot verzuim kunnen leiden. Verzuim ten gevolge van alcoholgebruik wordt veelal gemaskeerd in het kader van de ziekmelding. Kortdurend frequent verzuim (maandagochtendverzuim) kan een indicatie zijn van beginnende alcohoiproblemen; langdurig verzuim treedt vooral op bij een gevorderd drankprobleem^. Ter indicatie van de maatschappelijke kosten door het uitvallen van arbeidskrachten als gevolg van alcoholgebruik wijst de adviesaanvrage op een berekening van het Nederlands Economisch Instituut (NEI). Dit instituut schat die kosten op f 588 min per jaar in Nederland (exclusief WAO-kosten)^.
2.2
Achtergronden van alcoholgebruik
Aan alcoholgebruik kan een veelheid van factoren ten grondslag liggen. Ten dele liggen deze factoren (beweegredenen) in de persoon zelf; voor een deel zijn omgevingsfactoren in het geding. Allereerst is de beslissing om wel of niet
1
Alcohol en arbeldsomstandigheden, een llteratuuronderzoek; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mel 1986.
2
Zie voor een meer uitgewerkte beschrijving van verzuim als gevolg van alcoholgebruik de brochure Alcohol en werk, bouwstenen voor een bedrljfsalcoholbeleid, Stichting Alcohol Consultancy Nederland (Alcon), Zeist, 1986.
3
Maatschappelijke kosten van alcohol- en tabaksgebruik, Nederlands Economisch Instituut, Rotterdam, 1990
alcohol te gebruiken een persoonlijke keuze. Zoals hierboven al werd aangeduid, is alcoholgebruik op zichzelf een In de maatschappij geaccepteerd verschijnsel. Uit het tweede deel van het meergenoemde NIPG-onderzoek, dat de achtergronden van alcoholgebruik onder werknemers behandelt, komt naar voren dat een tolerante houding van collega's en bedrijfsleiding (het 'alcoholklimaat') alsmede de beschikbaarheid van alcohol op het werk factoren zijn die het alcoholgebruik door werknemers, zowel in als buiten de werksituatie, bevorderen. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat overwork en lange werkweken in het algemeen een verhogend effect hebben op de frequentie en de omvang van het alcoholgebruik op het werk. Het eerdervermelde onderzoek van buitenlandse literatuur noemde voorts de volgende risicofactoren in de sfeer van de arbeidsomstandigheden, die alcoholgebruik zouden stimuleren: spanning, stress, gevaar; zwaar, warm of stoffig werk; ploegendienst, onregelmatige werktijden; verveling, het verrichten van werkzaamheden die weinig eisen stellen en een (te) gering beroep op de verantwoordelijkheid van de werknemer doen. In het NIPG-TNO-onderzoek zijn deze risicofactoren betrokken. Kort samengevat wijst het onderzoek uit dat de eventuele rol van spanning, stress en gevaar voor het alcoholgebruik wat minder duidelijk is dan de invloed van de beschikbaarheid van alcohol op het werk. Van zwaar, warm en stoffig werk lijken alleen mannen invloed te ondergaan in de zin van verhoogd alcoholgebruik. Onduidelijk blijft vooralsnog waarom dit effect niet direct tot uitdrukking komt in het alcoholgebruik op het werk, aldus het NIPGTNO. De stimulerende invloed van ploegendienst en onregelmatige werktijden op alcoholgebruik is door het NIPG-TNO-onderzoek ten dele bevestigd. De laatstgenoemde factor, verveling etc, is niet bevestigd door het NIPG-TNOonderzoek. 2.3
De huldige aandacht vanuit het bedrijfsleven voor alcoholproblemen
De aandacht van bedrijfstakken en sectoren voor alcoholgebruik in relatie tot het werk blijkt uit cao-bepalingen ter zake. Een niet-representatief overzicht van een aantal cao's (met name in de vervoersector en in de metaalnijverheid)* waarin aandacht wordt besteed aan alcoholgebruik, leert dat de relevante bepalingen veelal rechtstreeks betrekking hebben op alcoholgebruik voor of tijdens het werk, dan wel in het kader van een ongevallenverzekering zijn opgenomen. In de meeste grote ondernemingen komen naast de cao ook specif ieke, collectieve regelingen van arbeidsvoorwaarden en directievoorschriften en/of arbeidsregle-
*
op verzoek van de Stichting van de Arbeid heeft de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in mei 1992 in zijn databestand-in-opbouw (dat toen de gegevens van 153 cao's bevatte) gezocht naar 'alcoholbepalingen'. In twaalf cao's, waarvan de helft uit de vervoersector, w^erden relevante bepalingen gevonden.
8 menten voor (al dan niet in zogenoemde 'personeelsgidsen')^, waarin bepalingen ten aanzien van alcoholgebruik kunnen zijn opgenomen. Het is de Stichting overigens niet bekend in weike mate dergelijke voorschriften zijn opgenomen in bedoelde regelingen. Bij de opzet en de uitvoering van alcoholprogramma's van ondernemingen kan ondersteuning worden geboden door de Stichting ALCON (Alcohol Consultancy Nederland), die als primaire doelstelling heeft: de preventie van verslavingsproblemen in bedrijven en andere organisaties. ALCON schat dat tussen de 50 en 100 ondernemingen een alcoholprogramma (in de een of andere vorm) kennen. Het gaat hier veelal om grote(re) ondernemingen. De meeste programma's zijn van betrekkelijk recente datum. De redenen om een alcoholprogramma te starten kunnen zeer uiteenlopend zijn: sociale redenen, veiligheid, gezondheid en welzijn, economische redenen (verzuimpreventie). De aanpak in individuele probleemgevallen, ad hoc dan wel in het kader van een alcoholprogramma, is veelal als volgt. Nadat een alcoholprobleem is onderkend, kan in overleg met de betrokken werknemer verwijzing volgen naar externe hulpverlening. De bedrijfsarts is in de regel de eerst aangewezen persoon voor een eventueel advies aan een werknemer om zich extern te laten begeleiden. Meestal is het ook deze bedrijfsarts die betrokken is bij het opstellen van een begeleidingsprogramma en het vastleggen van de afspraken over rechten en verplichtingen in het kader van de behandeling van het alcoholprobleem.
3.
Wettelijk kader
Dit hoofdstuk inventariseert regelingen en voorschriften die relevant kunnen zijn voor een alcoholpreventiebeleid. Aan het slot van het hoofdstuk wordt tevens melding gemaakt van het standpunt van de regering inzake de medische aanstellingskeuring of het medisch aanstellingsonderzoek. a. Burgerlijk Wetboek Binnen door wet en overeenkomst (de cao inbegrepen) gestelde kaders is de werkgever bevoegd regels te stellen omtrent het verrichten van de arbeid en met het oog op de bevordering van de goede orde in de onderneming, aldus Burgerlijk Wetboek 7A: 1639b (het directierecht van de werkgever). Ook verder bevat het Burgerlijk Wetboek een aantal relevante bepalingen.
Zie 'Van personeelsgids tot cao', mr J.G.F.M. Hoffmans, Hugo Sinzheimer Instituut, 1992
Zo is de werkgever in algemene zin verplicht a! datgene te doen en na te laten , wat een goed werkgever in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten ( B W 7 A : 1638z). De werknemer is gehouden zich te gedragen als een goed werknemer (BW 7A: 1639d) en kan schadeplichtig zijn tegenover de werkgever of een derde indien de schade een gevolg is van 'zijn opzet of bewuste roekeloosheid' (BW 7A: 1639da). Op grond van artikel BW 7A: 1638x is de werkgever verplicht de werkvertrekken en werktuigen/gereedschappen zodanig in te richten en te onderhouden dat de werknemer zo ver beschermd is tegen gevaar als redelijkerwijs in verband met de aard van de arbeid gevorderd kan worden. Dezelfde verplichting geldt ten aanzien van de inrichting van de arbeid als zodanig. Bij niet-nakomen van deze verplichting is de werkgever schadeplichtig tegenover de werknemer, tenzij hij kan aantonen dat de schade ontstaan is uit overmacht of in belangrijke mate mede aan de grove schuld van de werknemer te wijten is.
b. Arbeidsomstandighedenwet De artikelen 3 en 4 van de Arbowet bevatten verplichtingen van de werkgever in verband met de algemene zorg voor veiligheid, gezondheid en welzijn in verband met de arbeid. E§n van deze verplichtingen is dat het algemene ondernemingsbeleid mede gericht moet zijn op een zo groot mogelijke veiligheid, een zo goed mogelijke bescherming van de gezondheid en het bevorderen van het welzijn van de werknemers. Een specif ieke verantwoordelijkheid voor de werkgever jegens derden vioeit voort uit artikel 11 van de Arbowet. Dit artikel luidt: 'Indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers doet verrichten, in een bedrijf of inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan enig gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, moet de werkgever doeltreffende maatregelen nemen ter voorkoming van dat gevaar'. Deze bepaling ziet dus ook op situaties met enig gevaar in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf, die een gevolg zijn van de bedrijfsarbeid. Op basis van artikel 25, eerste lid Arbowet kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat arbeid of bepaalde bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur omschreven arbeid dan wel arbeid onder bepaalde omstandigheden door werknemers of bepaalde groepen van werknemers slechts mag worden verricht nadat zij geneeskundig zijn onderzocht. Uitgangspunt bij een te treffen AMvB op basis van artikel 25 Arbowet is derhalve het aan arbeid verbonden gevaar voor de werknemer zelf en/of voor derden. Met ingang van 1 mei 1992 is zo'n regeling in werking getreden voor kraan- en heimachinisten in de bouw, met dien verstande dat het vereiste geneeskundig onderzoek door een bedrijfsarts iedere drie jaar moet worden herhaald.
10 Ook bestaan wettelijke regelingen, die een periodiek geneeskundig onderzoek verplicht stellen voor het doen verrichten arbeid in specifieke situaties en/of op grond waarvan het in het bezit hebben dan wel onder invloed zijn van gedragsbeinvloedende middeien is verboden. Voorbeelden daarvan zijn de Mijnwet continentaal plat (en het daarop gebaseerde Mijnreglement continentaal plat), en de Luchtvaartwet (resp. het voorstel tot wijziging van de Wet Luchtverkeer). Er zijn ook wetten, als de Wegenverkeerswet en de Binnenschepenwet, die niet speciaal zien op arbeidssituaties maar daarmee wel raakvlakken hebben, en waarin voorschriften zijn opgenomen voor de wijze waarop men actief aan het openbare verkeer deelneemt. Ter uitvoering van de EG-kaderrichtlijn van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (89/391/EEG) is een wetsvoorstel tot herziening van de Arbowet bij de Tweede Kamer ingediend, dat nieuwe verplichtingen voor de werkgever bevat op het gebied van onder meer preventie, de inventarisatie van risico's voor de veiligheid, de gezondheid en welzijn op het werk en ziekteverzuimbeleid (TK 22 898). Het voorstel bevat ook voor de bedrijfsgezondheidszorg c.q. deskundige dienstverlening belangrijke nieuwe voorschriften. De betekenis van het voorstel is drieledig. De werkgever wordt verplicht om een verzuimbeleid te voeren dat is gericht op hetterugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. De werkgever moet een inventarisatie van - onder meer - veiligheidsrisico's maken en werknemers moet de mogelijkheid worden geboden om periodiek een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te laten verrichten. Voor de uitvoering van deze taken moet de werkgever zich laten bijstaan door een interne of externe arbodienst.
c. Wet op de ondernemingsraden Voor de volledigheid moet hier worden vermeld dat artikel 27, eerste lid onder e van de Wet op de ondernemingsraden bepaalt dat de ondernemer voor het tref f en resp. wijzigen of intrekken van een regeling op het gebied van de veiligheid, de gezondheid of het welzijn in verband met de arbeid de instemming behoeft van de ondernemingsraad, tenzij de zaak inhoudelijk in een cao is geregeld of er terzake een aanwijzing of eis van de Arbeidsinspectie mogelijk is.
d.
Grondwet en Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) In de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zijn resp. het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op onaantastbaarheid van het lichaam neergelegd. Aangenomen wordt wel dat deze grondrechten horizontale werking hebben, al wordt dit juridisch dan meestal vertaald via, bijvoorbeeld, BW 6: 162 (onrechtmatige daad) of het goede werkgeverschap ex BW 7A: 1638z. Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is aldus verwoord in artikel 8 EVRM:
11 '8.1 Een ieder heeft recht op respect voor zijn priv6 leven, zijn familieen gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.' '8.2 Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid en het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.' In dezen is een uitspraak van de Europese Comnnissie voor de Rechten van de Mens inzake het ondergaan van een bloedproef op grond van artikel 33a Wegenverkeerswet in relatie tot het EVRM van belang. De Commissie spreekt daarin uit dat, terwiji een verplichte bloedproef kan worden beschouwd als een inbreuk op artikel 8, eerste lid, deze ook noodzakelijk kan worden beoordeeld ter bescherming van de rechten van anderen, zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid^. Bij de vraag of en wanneer in het kader van medisch onderzoek de medewerking van werknemers kan worden verlangd, kan ook de positie van de onderzoekende arts (doorgaans de bedrijfsarts) niet buiten beschouwing blijven. Volgens artikel 18, derde lid Arbowet is de taak van de bedrijfsgezondheidsdienst het beschermen en bevorderen van de gezondheid van de werknemer voor zover dit verband houdt met het werk^. De bedrijfsarts bepaalt aan de hand van door de werkgever te stellen functie-eisen of een werknemer (medisch) geschikt is te achten voor een bepaalde functie en deelt zijn oordeel mede aan de werkgever. Hij oefent zijn functie uit met behoud van zijn zelfstandige oordeel en van zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de werkgever. Tegenover de werknemer kan hij aldus een vertrouwenspositie innemen; die positie wordt mede mogelijk gemaakt door het beroepsgeheim dat ook voor de bedrijfsarts geldt. Overigens behoeft de bedrijfsarts voor uitvoering van onderzoek de instemming van de werknemer.
e. Medisch aanstellingsonderzoek Naar het oordeel van het kabinet mag de medische aanstellingskeuring of het medisch aanstellingsonderzoek uitsluitend gericht zijn op de vraag of 'betrokkene de werkzaamheden naar behoren kan verrichten zonder dat zulks schade opievert voor de eigen gezondheid en/of veiligheid en zonder benadeling van de veiligheid en/of gezondheid van derden'. Ten aanzien van onderzoek op alcohol en drugs verbindt het kabinet hieraan de conclusie dat dit slechts aan de orde kan zijn indien de aard van de functie daartoe aanleiding geeft. Een dergelijk onderzoek
Uitspraak van 4 december 1987, nr. 8239/78; zie het bulletin van het Nederlands Juristen Comit6 voor de Mensenrechten, februari 1979 7
In het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel tot herziening van de Arbowet (TK 22 898) wordt in dit verband gesproken over deskundige bijstand (art. 18, eerste lid 1, sub d)
12 zai moeten voldoen aan vereisten als noodzaak, proportlonalitelt en doelmatlgheld.« Daarmee heeft het kabinet de door de Interdepartementale Werkgroep Aanstellingskeuringen in haar rapport 'Goed gekeurd ?' gedane aanbeveling ter zake overgenomen. Volgens de Interdepartementale Werkgroep zijn er overigens geen betrouwbare testmethoden voorhanden die mogelijk gebruik van alcohol en drugs in de toekomst - en dus mogelijke effecten - kunnen voorspellen. In het kabinetsstandpunt is benadrukt dat ten aanzien van de particuliere sector het accent gelegd wordt op zelfregulering. In haar 'Aanbevelingen inzake het wervings- en selectiebeleid van ondernemingen' van maart 1991 heeft de Stichting van de Arbeid uitgesproken dat zij het medisch onderzoek ziet als een 'onderzoek naar en een beoordeling van de gezondheidstoestand van de sollicitant in verband met de uit te oefenen functie of de te verrichten arbeid'. In zijn reactie op voornoemde aanbevelingen heeft het kabinet onlangs® aangekondigd zich een oordeel te zullen vormen over de noodzaak van nadere overheidsmaatregelen - waaronder wetgeving - op het terrein van de medische onderzoeken die bij aanstellingskeuringen worden gebruikt. Het kabinet wacht ter zake de resultaten van de, naar verwachting voorjaar 1993 af te ronden, onderzoeken naar zelfregulering en voorspeliende waarde van medische onderzoeken bij aanstellingskeuringen af.
4.
Het standpunt van de minister, zoals verwoord in de adviesaanvrage
In de adviesaanvrage zegt de minister van oordeel te zijn dat de aanpak van het alcoholvraagstuk in relatie tot het werk, in de particuliere sector primair een taak is van het bedrijfsleven z6lf. Afgezien van haar verantwoordelijkheid als werkgever, moet de rol van de overheid een terughoudende zijn. Zij heeft in het algemeen een signalerende en stimulerende taak. Deze komt tot uitdrukking in voorlichting, ten dele via de Stichting ALCON. Tevens is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens nader te bepalen beroepsgroepen te benaderen met de suggestie om in het kader van hun opleidingen en activiteiten bijzondere aandacht te besteden aan dit vraagstuk. De minister merkt echter op dat de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, wanneer het gaat om ernstige risico's voor de veiligheid en gezondheid van werknemers en van derden. Wanneer deze zich voordoen, kan de overheid, op grond van de artikelen 3 en 4 van de Arbowet, de werkgever de verplichting opleggen een alcohoipreventiebeleid te voeren. Zo'n beleid kan, naar het oordeel van de minister, o.a. de elementen bevatten:
8
Kabinetsstandpunt met betrekking tot de medische keuring bij aanstelling, Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 19 218, nr. 40
9
Kabinetsstandpunt over de positie van de sollicitant bij werving en selectie, Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 020, nrs. 1 en 2.
13 - een aanduiding van bet werkingsgebied, derbalve van gevaarlijke situaties waarin, en risicovolle functies bij de uitoefening waarvan bet gebruik van alcobol een risicoverhogend effect heeft; - maatregelen en/of voorschriften, bijvoorbeeld ten aanzien van bet in voorraad hebben, bet verstrekken en de consumptie van alcobolboudende drank; - bet testen op bet gebruik of bet onder invloed verkeren van alcobol. In verband met bet laatste merkt de minister op bet 'gezien de etbiscbe en juridiscbe bezwaren die daaraan kleven, in dit verband niet wenselijk' te acbten 'in algemene zin een verplichting tot bet routinematig onderzoeken op alcobolgebruik te overwegen'. Deze onwenselijkbeid geldt overigens nog te meer voor bet testen op druggebruik, aldus de minister. Wei acbt de minister 'bet te rechtvaardigen, indien in bepaalde uitzonderlijke gevallen - met name waar er sprake kan zijn van een redelijke verbouding tot de aard en omvang van bet probleem en de scbaal waarop risico's zicb kunnen voordoen - en met inachtneming van zorgvuldigbeidsnormen tot bet gebruik van alcoboltests wordt overgegaan'. De adviesaanvrage mondt uit in de volgende zeven vragen: - Acbt de Sticbting instrumenten in de voorlicbtende en hulpverlenende sfeer, met name gericbt op de gedragsbeinvloeding van werknemers, voldoende om alcobolgebruik in en buiten de werksituatie te beperken? - Weike initiatieven van bet bedrijfsleven o.a. in de sfeer van afspraken tussen werkgever{s) en werknemer(s) zijn wenselijk en mogelijk? - Acbt de Sticbting bet wenselijk, dat op grond van de artikelen 3 en 4 van de Arbowet bestaande mogelijkheden tot bet geven van een aanwijzing in dit kader worden benut? - Acbt de Sticbting in dit verband een algemene formulering van bet werkingsgebied (als aangegeven in de adviesaanvrage) adequaat, dan wel bestaat bij haar beboefte aan een nadere aanduiding, eventueel aan bet aangeven van specifieke situaties, waarvoor verplichtingen op dit gebied zouden moeten gelden? - Acbt de Sticbting het wenselijk dat in het kader van een alcoholpreventiebeleid concrete verbodselementen, zoals in de adviesaanvrage aangegeven, worden opgenomen? - Acbt de Sticbting bet wenselijk, gerecbtvaardigd en uitvoerbaar om in uitzonderlijke gevallen over te gaan tot het gebruik van alcoboltests? - Wie acbt de Sticbting bet meest geeigend en geequipeerd voor bet uitvoeren van deze alcoboltests?
5.
Opvattingen van de Sticbting van de Arbeld
De Sticbting van de Arbeid is met de minister van oordeel dat er, mede gezien de uitkomsten van de in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenbeid uitgevoerde onderzoeken, reden is serieus aandacht te besteden aan bet gebruik van alcobol in relatie tot de werksituatie. Het is van belang dat wordt
14 onderkend, dat het niet alleen gaat om alcoholgebruik op het werk, maar ook en vooral om de gevoigen voor de werksituatie van (overmatig) alcoholgebruik in het algemeen. Hierbij wil de Stichting de kanttekening plaatsen dat alcoholgebruik in Nederland een, binnen zekere grenzen, maatschappelijk geaccepteerd verschijnsel is en dat er nog steeds een zeker taboe rust op het ter discussie stellen van de maatschappelijke gevoigen van (overmatig) alcoholgebruik. Tegen deze achtergrond is het verklaarbaar dat het vraagstuk van alcohol in relatie tot werk tot dusverre in het algemeen onvoldoende kritisch is benaderd. Dit impliceert ook dat de opiossing van het vraagstuk van alcoholgebruik in relatie tot werk niet alle§n door toedoen van het bedrijfsleven kan worden bereikt, hetgeen niet wegneemt dat het bedrijfsleven een belangrijke bijdrage daartoe kan leveren. De hierboven aangehaalde, in de adviesaanvrage gestelde, vragen ziet de Stichting als een samenhangend geheel en zij zai deze dan ook niet los van elkaar beantwoorden. In de adviesaanvrage wordt in het kort verwezen naar het gebruik van drugs en medicijnen (psychofarmaca), die met alcohol vergelijkbare gedragsbeinvloedende effecten hebben. Met de minister is de Stichting van oordeel, dat, indien het nodig is de aandacht hierop te richten, dit in beginsel op dezelfde geintegreerde wijze dient te geschieden als in dit advies bepleit met betrekking tot het vraagstuk van alcohol en werk. De Stichting wil hier overigens bij aantekenen dat het gebruik van psychofarmaca veelal op doktersvoorschrift plaatsvindt en dan bedoeld is om de gezondheid te beschermen en/of te bevorderen. Dit vereist een meer specifieke benadering in het ondernemingsbeleid. Over het gebruik van drugs wordt in de Nederlandse samenleving, terecht of ten onrechte, veelal anders gedacht dan over het gebruik van alcohol. Ondernemingen die niettemin van oordeel zijn dat zij aan het vraagstuk van drugs en werk aandacht moeten besteden, zouden dit op dezelfde objectieve wijze moeten benaderen als het vraagstuk van alcohol en werk. In de adviesaanvrage zegt de minister van oordeel te zijn, dat het alcoholvraagstuk in relatie tot de werksituatie primair een zaak van sociaal beleid (van de onderneming) is. De Stichting onderschrijft deze opvatting en onderstreept in dat verband dat sociaal beleid een wezenlijk onderdeel is van het totale ondernemingsbeleid, waarin een veelheid van belangen met elkaar in overeenstemming moet worden gebracht. Dit geldt ook voor aspecten van veiligheid, gezondheid en welzijn in verband met de arbeid, waarmee tevens onderkend wordt dat aan de bedrijfsvoering bepaalde risico's verbonden kunnen zijn. De ondernemer is verantwoordelijk voor dat ondernemingsbeleid. Ondernemingen kunnen van hun belang bij de aanpak en de opiossing van het alcoholvraagstuk blijk geven door het voeren van een sociaal beleid, dat in zijn algemeenheid gericht is op de kwaliteit van het werk en van de organisatie en door een alcoholbeleid als specifiek onderdeel van het sociale beleid.
15 Uit het in de adviesaanvrage gereleveerde onderzoek komt naar voren dat het gebruik van alcohol kan worden gestimuleerd door in de arbeid en in de arbeidsonnstandigheden gelegen factoren. Wanneer het sociaal beleid gericht is op de verhoging van de kwaliteit van de arbeid en die van de organisatie, zou het ertoe moeten bijdragen dat deze stimulansen voor alcoholgebruik verdwijnen. Wil een alcoholbeleid in de onderneming kans van slagen hebben dan moet dit derhalve worden ingebed in en een sterke samenhang vertonen met het sociaal beleid van de onderneming. Hierboven is erop gewezen dat er nog steeds een zeker taboe rust op het ter discussie stellen van problemen die door (overmatig) alcoholgebruik kunnen worden veroorzaakt. Bij een alcoholbeleid zai het er dus in de eerste plaats om moeten gaan daarvoor een zo breed mogelijk draagvlak in de onderneming te verwerven, van werkvloer tot en met het management. Het is dan ook van belang de ondernemingsraad, het middenkader, de bedrijfsgeneeskundige dienst en, als dat aanwezig is, het bedrijfsmaatschappelijk werk bij alle stadia van het beleid (van beleidsvoorbereiding tot en met beleidsevaluatie) te betrekken, resp. te raadplegen. Een a. b. c. d.
alcoholbeleid kan opgebouwd zijn uit de volgende vier elementen: preventie begeleiding correctie effectmeting
ad a. preventie Tot dit onderdeel behoort de introductie van het alcoholbeleid. Deze fase dient er vooral toe de onderneming 'rijp' te maken voor een alcoholbeleid. Zeker wanneer wordt overwogen regels te stellen ten aanzien van de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol op het werk, is het belangrijk dat deze worden ingepast in de bedrijfscultuur. Deze fase begint met het duidelijk formuleren van de beleidsdoelstellingen. Doelstellingen als: het creeren van een gezonde en veilige arbeidsomgeving voor de werknemers zelf, het voorkomen van gevaar en hinder voor derden, het voorkomen van disfunctioneren in relatie tot alcoholgebruik, de bewaking en bevordering van de medische geschiktheid van werknemers, in het bijzonder in risicovolle functies, waarvan in de adviesaanvrage enkele voorbeelden worden genoemd. Voorlichting is gericht op het overbrengen van de doelstellingen van een alcoholbeleid en het in gang zetten van een bewustwordingsproces onder werknemers, leidinggevenden en stafdiensten over de risico's van alcoholgebruik in relatie tot het werk. Het is van belang dat gestreefd wordt naar een atmosfeer waarin alcoholproblemen bespreekbaar zijn, ook door en met leidinggevenden. In dit verband moet tevens aandacht worden besteed aan de houding van werknemers tegenover een 'drinkende' collega. Leidinggevenden moeten worden getraind in het herkennen van en omgaan met functioneringsproblemen die samenhangen met alcoholgebruik.
16 ad b. begeleiding Hetoplossen vanindividuele alcoholproblemen begint methetsignaleren daarvan; openheid en bespreekbaarheid zijn daarvoor een vereiste. Het alcoholbeleid bevat richtlijnen en maatregelen voor de benadering van problemen die verband houden met alcoholgebruik. Daarbij kan worden gedacht aan richtlijnen ten behoeve van leidinggevenden, personeelsfunctionarissen en collega's. Uit de arbeidsverhouding kan voortvloeien dat de werknemer externe deskundige begeleiding zoekt bij de aanpak van zijn alcoholprobleem. De werkgever kan verlangen dat hij op de hoogte wordt gehouden van de voortgang van de behandeling. In dat kader is het, met het oog op het bewaken van de vertrouwensrelatie tussen de werknemer en de behandelende instantie, van belang dat die informatie wordt verstrekt via de bedrijfsgeneeskundige dienst en beperkt blijft t o t feitelijke informatie over de voortgang van de behandeling. Dit betekent dat een vergaande inhoudelijke bemoeienis van de onderneming met de behandeling niet toelaatbaar moet worden geacht, gelet op het respecteren van de persoonlijke levenssfeer van de werknemer. Ook op deze punten kan een alcoholbeleid richtlijnen bevatten.
ad 0. correctle In een op preventie gericht beleid is (negatieve) sanctionering geen doel en evenmin een eerste stap in de bejegening van werknemers. Sancties kunnen wel als sluitstuk dienen van een op bevordering van de gezamenlijke doelstellingen van een (antDalcoholprogramma gericht geheel van stimulansen, faciliteiten en maatregelen. In het algemene beleid van de onderneming kan reeds voorzien zijn in bepaalde ordemaatregelen of in de mogelijkheid dat onder bepaalde condities en waarborgen tuchtrechtelijke maatregelen of disciplinaire sancties worden opgelegd in concreet omschreven situaties. In het specifieke alcoholbeleid kan dan een relatie met dit algemene beleid worden gelegd, onder aangeven van de condities en stappen voor het gebruik van correctiemiddelen.
ad d. effectmeting Het is wenselijk periodiek en voor zover mogelijk de ef f ectiviteit van het beleid na te gaan, bijvoorbeeld in termen van verminderd ziekteverzuim en herstelpercentages. Indien mogelijk verdient het ook aanbeveling een registratie bij te houden van aan alcohol gerelateerde bedrijfsongevallen en de schade die daarbij eventueel optreedt. Gezien de noodzaak van het creeren en in stand houden van een draagvlak is het gewenst de personeelsvertegenwoordiging (OR) bij de beleidsevaluatie te betrekken. Het spreekt daarbij vanzelf dat in/met de ondernemingsraad niet over individuele gevallen wordt gesproken.
Over de vraag of van de overheid nadere wettelijke voorzieningen ten behoeve van een alcoholbeleid in ondernemingen zouden moeten worden gevraagd, alsmede over de vraag of het zowel wenselijk als uitvoerbaar is dat in bepaalde
17 gevallen tot die voorzieningen ook het doen afnemen van alcoholtests behoort, lopen de opvattingen binnen de Stichting van de Arbeid uiteen. De werkgeversvertegenwoordigers wijzen erop dat krachtens de Arbeidsomstandighedenwet iedere ondernemer gehouden is een beleid te voeren gericht op veiligheid en gezondheid binnen de arbeidsorganisatie. Dit kan met zich meebrengen dat in sommige ondernemingen, waar risicovolle f uncties worden vervuid, een specifiek alcoholbeieid dient te worden gevoerd wanneer de veiligheid en/of gezondheid niet voldoende is gegarandeerd als gevolg van alcoholgebruik in relatie tot het werk. De minister stelt de vraag of een verplichting tot het voeren van een dergelijk alcoholbeieid moet worden overwogen. Wanneer een werkgever verzuimt stelselmatig aandacht te schenken aan zijn verplichtingen terzake, dan is het verdedigbaar dat de Arbeidsinspectie een aanwijzing geeft op grond van de artikelen 3 en 4 van de Arbeidsomstandighedenwet. Hiermee wordt 6§n lijn getrokken met het beleid ten aanzien van overige verplichtingen voortvloeiend uit de Arbeidsomstandighedenwet. Alle varianten van aanwijzingen zijn dan in beginsel denkbaar, waarbij de inhoud van de maatregel uiteraard afgestemd moet zijn op de situatie zoals die zich voordoet. Ook vraagt de minister naar de mogelijke inhoud van een specifiek alcoholbeieid en de plaats daarin van concrete elementen zoals een alcoholverbod. Hierboven heeft de Stichting reeds omschreven hoe een preventief alcoholbeieid er zou kunnen uitzien. Onderdeel van een preventief alcoholbeieid behoort te zijn dat een werkgever het gebruik 6n de distributie van alcohol binnen de onderneming beperkt c.q. kan verbieden. Hij is hiertoe op grond van art. 1639b BW (directierecht) bevoegd. Daarnaast kan het raadzaam zijn dat de overheid het gebruik van alcohol verbiedt tijdens of in verband met de uitoefening van risicovolle functies en beroepen. Wat de aanwijzing van deze categoric van functies en beroepen betreft wordt verwezen naar de hierop betrekking hebbende verderop geplaatste passage. Ook moet worden aangetekend dat afspraken op sector- en ondernemingsniveau uitermate nuttig zijn om een evenwicht tot stand te brengen tussen doel van het beleid en de middelen die daartoe worden ingezet. Betrokkenheid van werknemers bij het formuleren en het uitvoeren van het beleid en de keuze van de middelen die daartoe worden ingezet is - ook op termijn - evenwicht bevorderend en bewakend. Ten slotte echter moet de ondernemer ook kunnen beschikken over adequate handhavings- en controle-instrumenten, als onderdeel van een alcoholbeieid, om het gebruik te kunnen tegengaan en/of te beperken en vooral om nadeel en schade voor de andere werknemers, de onderneming in het algemeen en derden te voorkomen. Er rust in dezen immers een zware verantwoordelijkheid - als vastgelegd in de Arbowet - op de ondernemer. Het spreekt vanzelf dat het belang hiervan toeneemt naarmate de activiteiten van de onderneming meer risico's voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers en derden met zich meebrengen. In een aantal ondernemingen, bijvoorbeeid in de procesindustrie, is een specifiek
18 beleid gericht op risicovolle functies daarom noodzakelijk. In het huidige wettelijke kader zou - analoog aan de in bijzondere wetgeving geregelde functies, waarvoor medische keuringen verplicht zijn gesteld - een op risicovolle functies toegespitst beleid mogelijk moeten worden gemaakt. Met nadruk zij gesteld dat een dergelijke nadere aanduiding in de wetgeving niet voor alle bedrijven en sectoren gelijkelijk nodig zai zijn. Per werkpiek zai kunnen worden vastgesteld weike risico's samenhangen met eventueel gebruik van alcohol. Hiertoe zai nauw kunnen worden aangesloten bij, en gebruik gemaakt kunnen worden van de schriftelijke risico-inventarisaties en evaluaties waartoe werkgevers onder de herziene Arbeidsomstandighedenwet verplicht zullen worden. Wanneer het gaat om het gebruik van alcoholtests, wil dit deel van de Stichting allereerst verwijzen naar de adviesaanvrage waar de minister zelf aangeeft dat het in bepaalde gevallen te rechtvaardigen wordt geacht tot het gebruik van alcoholtests over te gaan. Uit de adviesaanvrage blijkt eveneens dat de minister het routinematig testen op het gebruik van alcohol, vanwege ethische en juridische bezwaren, onwenselijk acht. Hieruit mag worden afgeleid dat de minister het gebruik van alcoholtests, bijvoorbeeld in gevallen van risicovolle functies en beroepen, mits de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht wordt genomen, aanvaardbaar acht. De werkgeversvertegenwoordigers onderschrijven deze zienswijze van de minister en benadrukken het belang van een zorgvuldige procedure bij de aanwijzing van die risicovolle functies. Zij stellen zich daarbij globaal voor dat het districtshoofd van de Arbeidsinspectie op verzoek en indicatie van de werkgever deze risicovolle functies vaststelt. Bij deze aanwijzing geldt als criterium dat het om functies moet gaan die bij verkeerde vervulling risico opieveren voor de volksgezondheid, de veiligheid van de werknemer of van derden, dan wel het bedrijfsbelang in aanmerkelijke mate kunnen schaden. De werkgever dient over de bevoegdheid te beschikken alcoholtests, ook onaangekondigd, te doen uitvoeren met betrekking tot de aldus op zorgvuldige wijze aangewezen risicovolle functies. De Arbeidsomstandighedenwet zou zich zeer wel voor een dergelijke regeling kunnen lenen. Door middel van voorgestelde procedure worden de belangen van alle betrokkenen optimaal afgewogen, terwiji het beginsel van de proportionaliteit tevens gewaarborgd. Uiteraard zullen dergelijke tests alleen uitvoerbaar zijn met medewerking van de individuele werknemer. Maar in het geval deze weigert een test te ondergaan, tot het doen afnemen waarvan de werkgever bevoegd is, kunnen problemen rijzen met betrekking tot de verdere uitvoering van zijn functie. Het verdient aanbeveling dat hieromtrent duidelijke afspraken worden gemaakt in de individuele arbeidsovereenkomsten, dan wel dat een algemene regeling wordt overeengekomen per onderneming. Controie op het gebruik van alcohol dient te worden geplaatst in het bredere kader van een beleid, waarin de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van werknemers voor het vervullen van een risicovolle functie periodiek wordt beoordeeld. Voor een aantal risicovolle beroepen en functies is op basis van
19 artikel 25, lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet zo'n periodiek geneeskundig onderzoek reeds verplicht. Dit deel van de Stichting beveelt aan te bezien in hoeverre artikel 25 van de Arbeidsomstandighedenwet ook kan worden aangewend als basis voor een verplicht periodiek geneeskundig onderzoek voor de in dit advies bedoelde bredere groep van werknenners met risicovolle functies. Deze gedachte wordt mede ingegeven door het feit dat, onder de herziene Arbeidsomstandighedenwet, de werkgever verplicht is de werknemer in de gelegenheid te stellen een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. In dit type onderzoek zai de arts tevens bezien of de werknemer nog geschikt is voor dan wel opgewassen is tegen zijn functie. In een dergelijk geneeskundig onderzoek zaI dan ook rekening worden gehouden met het gebruik van alcohol waardoor het functioneren van de werknemer zodanig wordt beinvloed dat er gevaar ontstaat voor de veiligheid en gezondheid in en om de onderneming. Beantwoording van de vraag bij een periodieke keuring of test, of de werknemer (nog) geschikt is voor zijn risicovolle functie c.q. beroep, is zowel in het belang van diezelfde werknemer als van de werkgever. Een dergelijke keuring of test dient uiteraard door een arts te worden gedaan. De Bedrijfsgezondheidsdienst (BGD) lijkt het meest geschikt en toegerust voor het beantwoorden van deze vraag resp. voor het uitvoeren van een alcoholtest. De BGD adviseert immers de ondernemer over het door hem te voeren beleid en de uitvoering daarvan. Tegelijk vervult de BGD een belangrijke rol bij de bescherming van de gezondheid van de werknemers. Bij de inhoud van dergelijk geneeskundig onderzoek, de keuze en de beschikbaarstelling van gegevens heeft de arts rekening te houden met de bescherming van de rechten van de werknemers en met de Wet op de Persoonsregistraties, zo goed als met zijn beroepscode. Integratie van de tests in de overige activiteiten van de BGD waarborgt de beste begeleiding van probleemgevallen en de in verband met het gebruik van alcohol noodzakelijke bescherming van de privacy.
De werknemersvertegenwoordigers menen, dat een alcohol(ontmoedigings)beleid onderdeel is van een meer omvattend arbo-beleid van de onderneming, althans gebruik maakt van methodieken, personele en materiele middelen en reguleringskader van dit arbo-beleid. Het spreekt vanzelf, dat de marges en mogelijkheden van een {anti-)alcoholbeleid zowel worden bepaald door het sociale en personeelbeleid van de onderneming, als door de arbeidsrechtelijke en andere regels waaraan het verkeer tussen werkgever en werknemer onderworpen is (zie ook hoofdstuk 3). Uit dit laatste vioeit voort dat een (anti-)alcoholbeleid en de daarvan deel uitmakende concrete stappen en maatregelen steeds moeten sporen met de voorschriften die afkomstig zijn van een hoger niveau dan dat van de onderneming. Waar die voorschriften ruimte laten voor specifieke invulling werkt dit uiteraard anders uit dan wanneer het ondernemers- en het werknemersgedrag aan duidelijke beperkingen zijn onderworpen en de contractvrijheid gelimiteerd is. Een van de consequenties is dat ondernemingen niet geheel vrij zijn ten aanzien van de vraag of en zo ja in weike mate zij - in het belang van de veiligheid, de
20 gezondheid en het welzijn van alle werknemers en van derden jegens wie de onderneming een verantwoordelijkheid heeft - maatregelen kunnen treffen die het gebruik van alcohol in de onderneming tegengaan en voorkomen dat de effecten van alcoholgebruik meer mensen treffen dan de gebruiker(s). De artikelen 3 en 4 Arbowet bieden de mogelijkheid onn ondernemingen door middel van een aanwijzing van de Arbeidsinspectie te verplichten tot een (anti-)alcoholbeleid. Overigenszal van die mogelijkheid, naarwerknemersvertegenwoordigers verwachten, spaarzaam gebruik worden gemaakt, omdat bij evidente noodzaak of wenselijkheid van maatregelen, regelingen of voorzieningen meestal in de onderneming zelf wel initiatieven ontplooid zullen worden. Het is aan de ondernemer, of liever aan de gezamenlijke overlegpartijen in de onderneming, om te bezien of van het vrijelijk tot stand gekomen, dan wel langs de weg van een aanwijzing afgedwongen (anti-)alcoholbeleid ook geboden of verboden deel dienen uit te maken. Bij het formuleren van een gebod of verbod dient men echter te bedenken, dat de vraag of de handhaving voldoende kan worden verzekerd, afhankelijk is van wetteiijke en andere beperkingen op bepaalde onderzoek- en controlemethoden. De werknemersvertegenwoordigers zijn geen voorstander van door de overheid te formuleren alcoholverboden, zelfs als deze beperkt blijven tot risicovolle functies en beroepen. Een door de overheid afgekondigd verbod of gebod komt slechts in aanmerking als de handhaving verzekerd is §n hetgeen het gebod/verbod beoogt te bewerkstelligen respectievelijk tegen te gaan, voldoende scherp valt af te bakenen en niet met minder verstrekkende middeien te bereiken is en als tevens de (grond-)rechten van werkenden gerespecteerd worden. Aan deze voorwaarden valt met aan zekerheid grenzende waarschijniijkheid niet te voldoen, waardoor zo'n gebod/verbod een lege huls wordt, dan wel uiterst selectief en willekeurig zaI werken. Zo valt bijvoorbeeld niet te begrijpen, waarom een dergelijk gebod/verbod slechts alcoholgebruik in verband met risicovolle functies zou moeten raken, terwiji nergens uit blijkt, dat dit een veel voorkomende misstand is en voorts andere mogelijke oorzaken van tijdelijk disfunctioneren als ziekte, oververmoeidheid, medicijngebruik en dergelijke buiten beeld blijven. Zeker in risicovolle functies en beroepen - maar daar niet alleen - behoren werknemers optimaal gezond te zijn en ook de kans te hebben om periodiek een gezondheidskundig onderzoek teondergaan. De Arbeidsomstandighedenwet respecteert uiteraard de grondwettelijke rechten op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke integriteit, door niemand te verplichten zich medisch te laten onderzoeken en van volledige vrijwilligheid uit te gaan. Wel verlangt deze wet binnenkort (artikel 24a - nieuw) dat de werkgever iedere werknemer de gelegenheid biedt zich periodiek te laten onderzoeken. Ook in het arbeidsrecht wordt terzake geen medewerkingsplicht van de werknemer aangenomen. De werknemersvertegenwoordigers wijzen iedere druk tot verplichtsteliing dan ook af. lets anders is, of voor het uitoefenen van bepaalde beroepen of functies gezondheidseisen gesteld worden als voorwaarde tot feitelijke tewerkstelling. Dergelijke eisen, te verifieren via een van alle waarborgen voorzien medisch
21 onderzoek, dienen zowel het beiang van de te beschermen werknemer in kwestie, als belangen van de werkgever en van derden. De Arbeidsomstandighedenwet voorziet, in artikel 25, in de mogelijkheid tot verplichtstelling van (periodiek) medisch onderzoek naar de lichamelijke en geestelijke geschiktheid als voorwaarde voor het doen uitoefenen van een bij AMvB nader aan te wijzen risicovol beroep of functie. De verplichtstelling richt zich tot de werkgever en levert voor de werknemer een daaruit voortvloeiende gedragsstimulans op. Er is geen enkele reden om dergelijk onderzoek specifiek te richten op alcoholgebruik of de effecten van dergelijk gebruik. Het isoleren van deze risicofactoren van allerlei andere mogelijke stoornissen of beperkingen in het functioneren is zowel onpraktisch als onwenselijk. De medische geschiktheid van de werknemer voor de functie kan - en in de aangewezen gevallen: moet - periodiek worden vastgesteld door een arts. Alle meetbare gezondheidsschadelijke effecten van het werk en van gedrag of levensstijl van de werknemer, alsmede alle meetbare (potentiele) stoornissen die de belasting of de belastbaarheid (kunnen) beinvloeden, kunnen in zo'n onderzoek aan bod komen. Voorwaarde is uiteraard w e l , zowel voor onderzoek en meting als zodanig, als voor de diverse onderdelen daarvan, dat de te onderzoeken persoon meewerkt en dat de arts bevoegd is. Ook (veelvuldig) alcoholgebruik kan in zo'n onderzoek worden betrokken, zeker als de effecten op de lichamelijke gesteldheid met voldoende zekerheid en objectiviteit kunnen worden vastgesteld. Voor het doen van voldoende betrouwbare voorspellingen ten aanzien van de geschiktheid in de toekomst of de ontwikkeling van een ziektebeeld of arbeidsongeschiktheid biedt een medisch onderzoek, zoals recent nog is aangetoond door W.L.A.M. de Kort in zijn proefschrift 'Personnel selection through pre-employment medicals' geen afdoende basis. Slechts bepaalde vormen van longitudinaal, regelmatig herhaald onderzoek, kunnen vergelijkingsmateriaal voorde begeleiding van de werknemer en de periodieke vaststelling van een ontwikkeling in geschiktheid leveren en zijn dus zinvol. Daarmee vervalt ook ieder gezondheidskundig argument voor onaangekondigde incidentele tests, zeker als deze slechts gericht zijn op een zeer selectief gedeelte van de factoren die het voor de betreffende arbeid relevante lichamelijk en geestelijk functioneren beinvloeden, zoals in casu alcoholtests. In een recent artikel 'Grenzen aan keuringen' in het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht^° merkt mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim op, dat er haars inziens behoefte is aan een waarborg dat keuringsinstrumenten een wetenschappelijk vastgesteld nut hebben, terwiji in de praktijk tests worden toegepast waarvan de validiteit twijf elachtig is. Zij verwijst voor dit laatste bijvoorbeeld naar tests die het gebruik van alcohol en drugs moeten opsporen en ref ereert aan een artikel van Berkestijn, Dillmann en Doppegieter in Medisch Contact van 5 april 1 9 9 1 , pp. 439-442. De Bedrijfsgezondheidsdienst of - in de nabije toekomst - de Arbodienst die over voldoende medische capaciteit beschikt, is doorgaans goed geequipeerd voor periodiek geneeskundig onderzoek en is in dat geval ook het meest geeigend om dit
^° Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, maart 1993, p. 66
22 onderzoek te doen. Aparte verplichte alcoholtests horen niet in de gezondheidskundige begeleiding van de v\/erknemers thuis en artsen - ook die van de BGD - voelen zich terecht niet geroepen om dergelijke tests uit te voeren. Waar in het algemeen medisch-ethische, medisch-inhoudelijke en juridische bezwaren bestaan tegen verplichte nnedewerking aan onderzoek, valt er tegen gedwongen geisoleerde alcoholtests ook nog in te brengen dat het nagenoeg onmogelijk is zelfs maar een schijn van vertrouwelijkheid over de uitslag van zo'n test te bewaren. Zowel de artsenberoepscode als de grondwettelijke, verdragsrechtelijke en wettelijke regels die de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke integriteit beschermen, beletten iedere arts medewerking aan zo'n onderzoek of test. De werknemersvertegenwoordigers zien ook geen enkele reden die voldoende zwaarwegend is, om te concluderen dat er een dringende noodzaak voor de wetgever zou zijn om belemmeringen terzake van verplichte medewerking aan medisch onderzoek of alcoholtests weg te nemen. Veeleer moet worden gezocht naar het overbodig maken van zo diep in de persoon van werknemers ingrijpende dwang-, controle-, en handhavingsmiddelen. De rechtvaardiging van dergelijke inbreuken op het priv6leven en op het lichaam kan immers niet zijn dat er soms probleemdrinkers onder de werknemers zijn en dat er soms iemand met een borrel op op het werk verschijnt. De eerste groep is als zodanig - meestal - bekend, of wordt bij normale sociale en werkcontacten snel herkend. Zo er al mechanismen werkzaam zijn die dit toedekken of doen veronachtzamen, dan dient de energie gericht te worden op wijziging van die mechanismen en op het aan de orde stellen van het probleem. Bij veiligheidkritische functies biedt de aard van deze functies hiertoe een extra kans. Afschrikking door alcoholtests is in zo'n geval zowel overbodig als ontoereikend. De tweede groep is bevattelijk voor allerlei andere maatregelen die onderdeel uitmaken van een {anti-)alcoholbeleid als beschreven in het eerste deel van dit hoofdstuk. Zeker als in een bepaalde sector, een bepaalde onderneming of in bepaalde functies onaanvaardbare risico's (kunnen) ontstaan als de vaardigheid en alertheid van werknemers door recent alcoholgebruik af nemen, doen alle betrokkenen er goed aan dit beleidsmatig tegen te gaan. Een schriftelijke risico-inventarisatie of -evaluatie kan de noodzaak van een gericht belaid blootleggen. Dit kan binnen een sector of onderneming leiden tot de benoeming van een of meer groepen werkenden wier werkzaamheden niet alleen voor henzelf, doch ook voor de onderneming en derden onaanvaardbare risico's opieveren, in geval zij, door weike stoornis dan ook, fouten maken of minder alert zijn. Periodiek onderzoek - in het uiterste geval verplicht langs de in artikel 25 Arbowet aangegeven weg - bevordert dat van tijd t o t tijd talrijke factoren die de geschiktheid beinvloeden om aan deze bijzondere eisen te voldoen, worden nagelopen. Ook dan is er uiteraard geen garantie dat iemand niet plotseling moe, ziek of ontregeld is, een hartaanval krijgt of ter plekke dood blijft. Ondernemingen die deze risico's kennen, zullen zich niet afhankelijk maken van 66n geisoleerd opererende werknemer die aldus in een onbewaakt moment onevenredige schade kan veroorzaken. De alcoholfactor is maar 66n van de vele mogelijke verstoringen
23 in een glad verlopend produktie- en dienstenproces en rechtvaardigt niet dat daarnaar specifiek onderzoek aan of in het lichaam wordt verricht. Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat ondernemingen alles kunnen doen wat in hun vermogen ligt en met betrekkelijk eenvoudige, minder ingrijpende middelen te realiseren is, om alcohol van de werkplaats te weren. In de eerste plaats door nergens in de onderneming, ook niet langs een omweg in de directiekamer of het bureau van de chef, alcohol te verstrekken of beschikbaar te laten zijn. Zelfs kan worden besloten om op recepties en bij andere f eestelijke gelegenheden van de onderneming uitsluitend non-alcoholische dranken aan te bieden. In de tweede plaats kan strikt de hand worden gehouden aan verboden om alcohol in de onderneming te brengen of onder invloed van alcohol aan het werk te gaan. Directe observatie en intercollegiaal toezicht (of toezicht van superieuren) bieden voldoende de mogelijkheid om aan dergelijke verboden daadwerkelijk de hand te houden. Overtreding van een gebod of verbod, althans het op feiten stoelende vermoeden daarvan, is dus met betrekkelijk eenvoudige, tot de dagelijkse omgang tussen leiding en werknemers of tussen collega's onderling behorende middelen, eventueel naar aanleiding van een bijzonder voorval, vast te stellen. Als een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van een krachtens wet, overeenkomst of directievoorschrift geldend gebod/verbod is gerezen dan wel met eenvoudige middelen is geverif ieerd, is verplichte verif icatie door medisch onderzoek zowel onnodig als onwenselijk. De werknemer tegen wie verdenking is gerezen, zou overigens zelf kunnen besluiten zich tot een arts te wenden om te doen vaststellen dat hij niet onder de invloed van alcohol heeft gehandeld. Als een onderneming voor het eerst met een vermoede alcohol-overtreding van een werknemer te maken krijgt, zai daar uiteraard gematigder op worden gereageerd, dan wanneer sprake is van frequente recidive. Afhankelijk van de aard van het werk, de mate van verstoring in het functioneren en de overige omstandigheden, waaronder de uitleg die de werknemer zelf voor zijn gedrag of houding geeft, kan aan de werknemer in kwestie verboden worden het werk aan te vangen of voort te zetten. Of aan een dergelijke weigering van tewerkstelling loongevolgen dan wel een minder vergaande berisping, terechtwijzing of boete verbonden worden is afhankelijk van de omstandigheden. Ondernemingen zouden in hun beleid een weloverwogen systeem van terechtwijzingen en procedurele en materiele waarborgen voor de (vermoede) overtreder moeten opnemen, zodat niet terstond of zonder redelijke grond naar zware middelen wordt gegrepen, doch anderszins handhaving van het beleid in redelijke mate verzekerd is. Naast of in plaats van sancties dient het bieden van gelegenheid tot professionele begeleiding een volwaardige plaats te krijgen. Soms zaI een aan alcoholgebruik toegedacht disf unctioneren van een werknemer aan andere invloeden (oververmoeidheid, geneesmiddelengebruik, lijm- of verfdampen of lets dergelijks) te wijten zijn: het is dan aan de werknemer om aanwijzingen te verschaffen die pleiten tegen het verbinden van sancties aan een eventueel werkverbod. Het werkverbod kan echter alleszins redelijk zijn, zelfs als de werknemer kan uitleggen dat zijn lichamelijke of geestelijke toestand niets met
24 alcoliolgebruik van doen heeft: de veiligheid op het werk kan Immers gebieden dat geen enkel risico wordt genomen. Al met al concluderen de werknemersvertegenwoordigers: - of in een bepaalde onderneming maatregelen tot het tegengaan van alcoholgebruik of werken onder invloed van alcohol gewenst zijn, zai sterk van de omstandigheden afhangen: er is geen sprake van een allesomvattend en eenduidig probleem. Die maatregelen dienen dan echter wel te passen in een samenhangend beleid; - een integraal, in het arbo-beleid en het sociale beleid van een onderneming geworteld anti-alcoholbeleid staat of valt met optimale medewerking van alle betrokkenen in de onderneming; - die medewerking betreft zowel de totstandkoming van het beleid en de formulering van doeleinden en middelen, als de uitvoering; - een anti-alcoholbeleid dient evenwichtig, gedoseerd en proportioneel te zijn en sterk de nadruk te leggen op voorlichting, preventie en waar nodig individuele begeleiding. Eventuele correctiemiddelen worden genuanceerd toegepast en voor de handhaving wordt geen gebruik gemaakt van gedwongen medisch onderzoek; - introductie van controlemethodieken in de vorm van tests of onderzoeken naar aanwezigheid van alcohol in het bloed of in de adem zijn onnodig en onwenselijk. Zij zijn te ingrijpend en staan niet in redelijke verhouding tot het beoogde doel. Dergelijke middelen ondermijnen de sfeer van vertrouwen en openheid die essentieel is voor het functioneren van bedrijfsgezondheidskundige begeleiding en creeren wantrouwen aan de bedoelingen van de onderneming, hetgeen contraproduktief kan uitwerken op het anti-alcoholbeleid als zodanig; - de onderneming die de verheimelijking van het gebruik van alcohol wil opheffen en tegelijkertijd lets wil veranderen aan de vrij brede sociale acceptatie van alcoholgebruik als zodanig, kan niet volstaan met een systeem van afschrikking en dient zich te onthouden van ingrepen in het priv^leven of de persoon van de werknemer die de acceptatie van het beleid ondermijnen; - de onderneming dient zich bovendien bewust te zijn van de noodzaak om artsen in de deskundige dienst, wier medewerking voor iedere vorm van medisch onderzoek vereist is en aan wie allerlei informatie vertrouwelijk ter kennis komt, een bijdrage te laten leveren aan het welslagen van een anti-alcoholbeleid: die bijdrage is alleen denkbaar als deze (bedrijfs)artsen, conform de eigen beroepscode, hun bijdrage kunnen leveren op een wijze die overeenstemt met hun medische deskundigheid en als de werknemers hun gezondheidsbelangen in relatie tot het werk aan hen willen toevertrouwen en zich vrijwillig laten onderzoeken; - het ontbreken van een controlemogelijkheid als (periodieke of onaangekondigde) gedwongen alcoholtests betekent allerminst dat er geen beleid kan worden gevoerd of dat de handhaving van dergelijk beleid illusoir is; - nog afgezien van alle andere juridische, medische en ethische bezwaren tegen gedwongen alcoholtests kan aan een incidentele uitkomst van een test geen voldoende exacte voorspelling vantoekomstig gedrag worden ontleend, terwiji eventueel wel uit de test voortgekomen gegevens zich er niet voor lenen integraal aan de opdrachtgever te worden geopenbaard;
25 -
er is geen enkele grond om speciaal met het oog op het onderzoek naar alcoholgebruik werknemers extra wettelijke verplichtingen op te leggen of artsen verdergaande bevoegdheden te verschaffen dan de huidige wetgeving toelaat: - een (periodieke) keuring als voorwaarde voor tewerkstelling zai zich nooit kunnen beperken tot vragen inzake alcoholgebruik. Anders dan het eerder aan het woord zijnde deel van de Stichting lijkt te suggereren, kan niet ieder periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek worden benut om tevens 'het gebruik van alcohol' nader te bezien/onderzoeken. In de eerste plaats zaI dit afhankelijk zijn van de vraag of daar bij de werknemer in kwestie enige aanleiding toe bestaat. In de tweede plaats moet vast staan, dat eventueel (overmatig) alcoholgebruik belangrijke gevolgen heeft of kan hebben voor de uitoefening van de functie. Zowel technisch-organisatorische als financiele overwegingen, en aspecten van medische ethiek en bescherming van de keurling dwingen tot een dergelijke clausulering. Ten slotte menen de werknemersvertegenwoordigers dat, indien daartoe aanleiding bestaat, het cao-overleg dient te worden benut voor het maken van afspraken over beleid inzake alcohol en werk, toegespitst op de aard en omvang van de problematiek in sectoren/branches en ondernemingen.
6.
Vervolgadvisering
Parallel aan de adviesaanvrage die heeft geleid tot het onderhavige advies heeft de minister destijds, in verband met de relaties van dit onderwerp met de Arbeidsomstandighedenwet, een adviesaanvrage toegezonden aan de Arboraad. Deze raad heeft de Stichting van de Arbeid kort daarop laten weten eerst met zijn advisering ter zake te beginnen, nadat de Stichting advies zou hebben uitgebracht. Intussen is de adviestaak van de Arboraad in dezen overgedragen aan de SER, die daartoe een Commissie Arbeidsomstandigheden in het leven heeft geroepen. Een en ander betekent dat thans de advisering in SER-verband in gang zou kunnen worden gezet. De Stichting van de Arbeid wil daarover het volgende opmerken. Het onderhavige advies geeft de huidige stand weer van de opvattingen van de centrale organisaties van werkgevers en van werknemers over alcohol en werk. De Stichting van de Arbeid wil de minister dringend verzoeken nu eerst op korte termijn zelf een concreet standpunt over de diverse in dit advies aan de orde zijnde vragen rond het thema alcohol en w e r k t e formuleren en op basis daarvan een gerichte adviesaanvrage voor te leggen aan de Sociaal-Economische Raad.
24 augustus 1993
Mbifsteria. v::r) Sociaia Zakan en VMsricgeiegenhdid
BIJLAGE 1
_^.
,^.
,
, w
Postbus 90801 2S09 LV Den Haag
-J
S t i c h t i n g van de Arbeid
^
n^f/i?f^^°''^^®''®^ DEN HAAG
Telefooo 0/0 - 333 44 44 Tetefax 070 - 333 40 33
^°
Uw brief
Ons kenmert:
^ „an««e«taat 4
Doortdesnummef
DGA/PAB/91/17501 Ondenwofp
Datum
adviesaanvrage inzake alcohol en werk
13 januari 1992
Contactpeisoon
Mede namens de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, vraag ik uw aandacht voor het volgende. Uit publikaties en onderzoek (zie voor een overzicht o.a. Alcohol en Arbeidsomstandigheden, Directoraat-Generaal van de Arbeid 1986, S-19) is het bekend dat alcoholgebruik tijdens het werk, alsmede overmatig alcoholgebruik door werknemers buiten de werksituatie grote problemen met betrekking tot de werksituatie kunnen veroorzaken. Daarbij kan gedacht worden aan; - problemen inzake de gezondheid en sociale contacten; - ziekteverzuim dat bij alcoholverslaafde werknemers vier maal zo hoog is als bij niet-alcoholverslaafde werknemers; - het gegeven dat werknemers met alcoholproblemen veel vaker dan gemiddeld bij bedrijfsongevallen betrokken zijn; - het teruglopen van de kwaliteit van het werk en het nemen van foutieve beslissingen; - het feit dat de maatschappelijke kosten door het uitvallen van arbeidskrachten als gevolg van alcoholgebruik geraamd worden op f 588 miljoen per jaar (exclusief WAO-kosten; Nederlands Economisch Instituut: Maatschappelijke kosten van alcohol- en tabaksgebruik, Rotterdam, 1990). Een en ander was voor mijn departement aanleiding het Nederlands Instituut voor Preventieve Gezondheidszorg (NIPG-TNO) te vragen een nader onderzoek in te stellen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een tweetal rapporten, getiteld: "Alcoholgebruik onder de Nederlandse beroepsbevolking" en "Achtergronden van het alcoholgebruik onder de Nederlandse beroepsbevolking". Van beide rapporten doe ik u hierbij een exemplaar toekomen. In het tweede onderzoeksrapport van het NIPG wordt met name ingegaan op de factoren die het alcoholgebruik tijdens het werk bevorderen. Als belangrijk punt wordt het alcoholklimaat gesignaleerd dat op de werkplek heerst. Wanneer alcoholhoudende dranken beschikbaar zijn op het werk en er veel bijeenkomsten (zoals recepties) zijn, waar alcohol gedronken wordt, bevordert dat het alcoholgebruik. Ook is een tolerante houding van collega's en bedrijfsleiding ten opzichte van het drinken tijdens het werk een
Voorts is uit het onderzoek gebleken dat overwerk en lange werkweken in het algemeen een verhogend effect hebben op de frequentie en de omvang van het alcoholgebruik tijdens het werk. Een volgende factor is dat er in het algemeen m66r alcohol wordt gebruikt, wanneer de leidinggevenden op het werk drinken. Zij hebben wat dat betreft dus een voorbeeldfunctie. Voorts blijken mannen m66r te drinken in situaties waarin het werk naar hun mening risico's met zich meebrengt, waarvoor regels in dit kader ontbreken. Vrouwen tenslotte blijken meer te drinken, wanneer zij ontevreden zijn over de leiding en de organisatie van hun werk en over de geestelijke belasting door hun werk. Op grond van deze waarnemingen korat het NIPG tot de volgende voorstellen: a. het uitvaardigen van een absoluut alcoholverbod voor die situaties waarin alcoholgebruik tijdens het werk aanleiding kan geven tot gevaarlijke omstandigheden; b. het besteden van aandacht aan het alcoholgebruik tijdens het werk en aan de factoren die hierbij een rol spelen, in het kader van het nationale alcoholprogramma; c. het geven van voorlichting door de overheid aan intermediaire kaders, zoals bedrijfsartsen, bedrijfsverpleegkundigen, bedrijfsmaatschappelijke werkers en alle anderen die zich bezighouden met de gezondheid(-svoorlichting en opvoeding) van de werkende bevolking en meer in het algemeen: het stimuleren van deskundigheidsbevordering op dit gebied. Ik acht -mede vanuit een oogpunt van preventie van oorzaken van arbeidsongeschiktheid- de resultaten van dit onderzoek en de daarop gebaseerde aanbevelingen van zodanig belang dat het mij gewenst voorkomt deze onder uw aandacht te brengen. Ik stel mij daarbij op het volgende standpunt. Het alcoholvraagstuk in relatie tot de werksituatie is mijns inziens primair een zaak van sociaal beleid. Dit geldt overigens ook voor het gebruik van andere middelen die het gedrag in de werksituatie kunnen beinvloeden, zoals bepaalde geneesmiddelen (psychofarmaca) en drugs. Het voorkomen van alcoholproblemen van werknemers door gedragsbeinvloeding en het vroegtijdig signaleren en doen behandelen van werknemers met alcoholproblemen dient naar mijn mening deel uit te maken van een evenwichtig, bij voorkeur op het totaal aan gedragsbeinvloedende middelen gericht, pakket van maatregelen binnen het sociaal ondernemingsbeleid. Er zijn in ons land al goede ervaringen opgedaan met het vroegtijdig laten behandelen van alcoholproblemen, zeker wanneer de werknemer daarbij het perspectief op werk blijft behouden. Het zal primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven z61f zijn aan dit aspect van het sociaal beleid vorm en inhoud te geven. In verband hiermee richt ik mij tot u teneinde van u te vernemen wat uw standpunt terzake is.
Graag verneem ik van u welke door het bedrijfsleven te nemen initiatieven voor de aanpak van het alcoholvraagstuk in de bedrijven naar uw mening wenselijk en mogelijk zijn. Daarbij wil ik met nadruk wijzen op de positieve werking die van een zelfregulerende, preventieve aanpak van het bedrijfsleven kan uitgaan. Voor alle duidelijkheid zij overigens vermeld dat waar noodzakelijk de gebruikelijke civielrechtelijke en strafrechtelijke mogelijkheden een werknemer aan te spreken (bijvoorbeeld ontslag of een veroordeling wegens het toebrengen van letsel) reeds voorhanden zijn. Gezien de belangen die hier aan de orde kunnen zijn ware -voor zover dat in de praktijk nog niet is gerealiseerdeen uitbouw van de op dit punt bestaande mogelijkheden te overwegen. Ik denk hierbij aan het (doen) opnemen van nadere afspraken terzake in de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer, in het arbeidsreglement van het bedrijf of in de collectieve arbeidsovereenkomst. Uit het voorgaande vloeit voort dat de rol van de overheid in dit kader een beginsel een terughoudende dient te zijn. Voor deze rol zijn drie elementen te noeraen. In de eerste plaats heeft de overheid een eigen verantwoordelijkheid als werkgever. Deze verantwoordelijkheid wil ik in dit verband geenszins uitsluiten. In de tweede plaats heeft zij uitgaande van de primaire verantwoordeli jkheid van het bedrijfsleven een signalerende en stimulerende taak. In dit perspectief kan zij een bijdrage leveren aan het creeren van zodanige voorwaarden dat het bedrijfsleven zijn eigen verantwoordelijkheid zo goed mogelijk kan beleven. Mijn intentie is een dergelijke benadering te kiezen als uitgangspunt voor een beleidsaanpak. Daartoe wordt in overleg met het Ministerie van WVC en in samenwerking met instanties als de -voor een deel door de overheid gefinancierde- Stichting Alcon het opzetten van een alcoholbeleid in arbeidsorganisaties gestimuleerd. Voorlichting is hierbij §6n van de instrumenten. Voorts is mijn departement voornemens nader te bepalen beroepsgroepen te benaderen met de suggestie om in het kader van hun opleidingen en activiteiten aan deze problematiek bijzondere aandacht te besteden. Tenslotte vindt er nog bezinning plaats over in dit kader wenselijke, (andere) voorlichtende activiteiten. In de derde plaats is er een bijzondere verantwoordelijkheid voor de overheid, wanneer het gaat om ernstige risico's. Het behoeft geen betoog dat naarmate een bedrijf een actief alcoholpreventiebeleid voert, en een daarbij behorend bedrijfsklimaat ten aanzien van alcohol heeft gecreeerd, maatregelen in de regelgevende sfeer, zoals verboden, ook minder noodzakelijk zijn. En indien tot een verbod wordt overgegaan zal de naleving daarvan gemakkelijker gerealiseerd kunnen worden wanneer er tevens een op gedragsbeinvloeding gericht alcoholpreventiebeleid gevoerd wordt.
Hierop kan aansluiten een, met name met het oog op de veiligheid van derden, (vooralsnog) op grond van artikel 3 en 4 van de Arbowet de werkgever op te leggen verplichting tot het voeren van een bedrijfsalcoholpreventiebeleid. Daarin kunnen (o.a.) de volgende drie elementen worden. In de eerste plaats het werkingsgebied. In het kader van eerdergenoemd onderzoek is tevens gewezen op mogelijke gevaarlijke situaties tijdens het werk als gevolg van alcoholgebruik. In algemene zin zal duidelijk zijn wat onder gevaarlijke situaties verstaan kan worden en welke risico's uit alcoholgebruik kunnen voortvloeien. Te denken valt bijvoorbeeld aan potentieel gevaar voor diegene die bepaalde werkzaamheden verricht (zoals een chauffeur van een vorkheftruck of een kraanmachinist; overigens zonder met het noemen van deze voorbeelden bij voorbaat bepaalde beroepscategorieen te willen stigmatiseren), alsmede voor derden in de werkomgeving. In beginsel zou men hierbij kunnen denken aan al die situaties waarin de wijze van besturing van werktuigen en machines samenhangt met het reagerend vermogen van de mens. Zeker in die situaties waarin het bedienen van dergelijke werktuigen en machines ernstige risico's voor de veiligheid en/of de gezondheid van derden met zich kan brengen dient naar mijn mening een verplichting als hier aangeduid te worden overwogen. In de tweede plaats de mogelijke inhoud. Naast het al dan niet voorhanden zijn van een alcoholpreventiebeleid kan het van belang worden geacht hierin concrete elementen aan te geven zoals een verbod op: - het binnen het bedrijf (c.q. het desbetreffende bedrijfsonderdeel) in voorraad hebben van alcoholhoudende dranken; - het binnen het bedrijf verstrekken van alcoholhoudende dranken; - het binnen het bedrijf nuttigen van alcoholhoudende dranken, aangezien dit aspecten zijn waarmee in een aanwijzing van de Arbeidinspectie rekening gehouden kan worden. In de derde plaats de testproblematiek. Een bijzonder probleem in dit verband is de vraag hoe vastgesteld dient te worden of werknemers onder invloed verkeren. In het geval van een bedrijfsongeval kan de Arbeidsinspectie in overleg met Justitie conclusies trekken. Gecompliceerder ligt de situatie, indien er de verdenking van alcoholgebruik (eventueel voorafgaand aan de werktijd) bestaat. Ik acht het, gezien de ethische en juridische bezwaren die daaraan kleven, in dit verband niet wenselijk in algemene zin een verplichting tot het routinematig onderzoeken op alcoholgebruik te overwegen. Deze onwenselijkheid geldt overigens nog te meer voor het testen op druggebruik. Ik verwijs in verband hiermee nog eens naar de antwoorden die de regering heeft gegeven op schriftelijke vragen over het afnemen van bleed- en urinatests bij werknemers (TK, vergaderjaar 1990-1991, Aanhangsel, biz. 665-667; bijgaande).
Veeleer ligt het voor de hand, dat de werkgever bij het toewijzen van taken met mogelijke bijzondere omstandigheden rekening houdt. Wei acht ik het te rechtvaardigen, indien in bepaalde uitzonderlijke gevallen -met name waar er sprake kan zijn van een redelijke verhouding tot de aard en omvang van het probleem en de schaal waarop risico's zich kunnen voordoen- en met inachtneming van zorgvuldigheidsnormen tot het gebruik van alcoholtests wordt overgegaan. Graag verneem ik van u wie u het meest geeigend acht om met inachtneming van de aangegeven zorgvuldigheidsnormen dergelijke tests uit te voeren. Samenvattend verneem ik gaarne van u uw mening ten aanzien van het volgende: * acht u instrvimenten in de voorlichtende en hulpverlenende sfeer, met ncune gericht op de gedragsbeinvloeding van werknemers voldoende om alcoholgebruik in en buiten de werksituatie te beperken? * welke initiatieven van het bedrijfsleven o.a. in de sfeer van afspraken tussen werkgever(s) en werknemer(s) zijn wenselijk en mogelijk? * acht u het wenselijk, dat de op grond van de artikelen 3 en 4 van de Arbowet bestaande mogelijkheden tot het geven van een aanwijzing in dit kader worden benut? * acht u in dit verband een algemene formulering van het werkingsgebied als hierboven aangegeven adequaat, dan wel bestaat er uwerzijds behoefte aan een nadere aanduiding, eventueel aan het aangeven van specifieke situaties, waarvoor verplichtingen op dit gebied zouden moeten gelden? * acht u het wenselijk, dat in het kader van een alcoholpreventiebeleid concrete verbodselementer, zoals hierboven aangegeven, worden opgenomen? acht u het wenselijk, gerechtvaardigd en uitvoerbaar om in uitzonderlijke gevallen over te gaan tot het gebruik van alcoholtests? * wie acht u het meest geeigend en geequipeerd voor het uitvoeren van deze alcoholtests? Tenslotte teken ik nog aan, dat ik in verband met de relaties van dit onderwerp met de Arbeidsomstandighedenwet hierover gelijktijdig advies heb gevraagd aan de Arboraad. De Minister v^iv Sociale Zaken en Werkgelegenjpeid,
ries)