Dekkerswald
r
"Van Heilig Woud tot HeiEg land" (Klaas Bouwer): Het gebIed ligt op een Spoelzandwaaier. Spoelzandwaaiers zijn ontstaan tegelijk met de stuwwallen (200.000 jaar geleden) en zijn te vergelijken met het gletsjerpuin, datje aan de uitlopers van de gletsjers in bijv. de Alpen ziet. De ijsmassa stuwt de aarde op tot steile hoogtes (200 meter hoog), onder het ijs door stroomt smeltwater en legt zand en grind neer aan de voet van de stuwwal. Van boven af spoelt ook zand en grind naar beneden. (plaatje) Zuid-Oost Nijmegen, Heumensoord, Malden, Molenhoek liggen bijv. op een spoelzandwaaier. Het grove zand en grind filteren het regenwater zo goed, dat deze gebieden zeer geschikt zijn voor de drinkwatervoorziening. Aan de spoelzandwaaiers grenzende heuveltoppen van de stuwwal zijn: Villandry, Mariënbosch (op de Ketelenberg), Cenakelkerk (op de Oeselenberg), Bijbels Openlucht museum (op de Sionsberg), de Maartenskliniek (op de Hengstberg) en Dekkerswald (op de Hooge Langeberg). Ketelendal: villa Oud Mariënboom .. , - ,.~ Oeselendal: loopt richting Brakkenstein Schravendal: laagte achter Sionshof
De Nijmeegse baan was vroeger moeilijk begaanbaar. Er zaten enorme hoogteverschillen in (omdat de dalen de weg doorsnijden) en het was natuurlijk een zandweg ('S zomers mul en 's winters modderig, zeker in de lage delen). Het was niet 1 weg, maar een bundel van 4 bochtige paden. Men zocht de gemakkelijkste weg voor de karren en koetsen. 1770: Er wordt een brede zandweg aangelegd, 4 baans (voor karren en koetsen met smal en breed onderstel), en de weg wordt al zo goed mogelijk geëgaliseerd (tussen Rozenhof eh Sionshofwordt de weg een beetje ingegraven, na Sionshofjuist opgehoogd) . ...,...... Er komen wallen langs om te zorgen dat de karren en rijtuigen op de weg blijven. Daarbuiten komt een dubbele rij Beuk of Den De inwoners van Groesbeek en het Nederrijkswald moesten zelf voor het onderhoud zorgen. 1861: zandweg wordt een grindweg (mengsel van leem en grind op aangestampte aarde). De diepste dalen worden verder opgehoogd en waar de weg te hoog is, ingegraven. 1920: autoverkeer neemt toe / 1933: de weg wordt geasfalteerd (werklozenproject) 10 mei 1940: In het kader van de verdediging ("Hoe vangen we de Duitser op?") hebben ze alle bomen aan de oostzijde van de Nijmeegse baan laten springen. Die lagen over de weg. De Duitsers reden er gewoon omheen en bezetten de NEBO, vanwege de uitzichttoren hadden ze van daaruit een perfect uitzicht over het gebied. --
~
"Een Notabel Domein" (Klaas Bouwer): Vanaf 1645 IS een deel van het Nederrijkswald in erfpacht uitgegeven, voornamelijk aan Nijmeege notabelen. Bij erfpacht gold de verplichting dat 2/3 van het gebied moest worden ontgonnen. (Kenmerkend verschil tussen het Reichswald en het Nederrijkswald is dat het Reichswald veel meer intact bleef. Het beheer daar was uitsluitend op bosbouw en jacht gericht). Die landgoederen in erfpacht lagen vooral ten zuid-oosten van Nijmegen, op de lijn Cafe'tje Groenewoud - Wylermeer. Deze grondstukken waren het meest in trek vanwege het gevarieerde landschap, de zandkoppen voor bos en heide, de hellingen met löss voor akkerbouw, de lagere delen voor weidegronden en hooiland. Die erfpacht is later in particulier bezit overgegaan. Begin 1ge eeuw (van 1827-1849) is er enorm uitverkoop gehouden van wat er over was van het Nederrijkswald. Het was Staatsdomein. De Staat had geld nodig en wilde door het restant Nederrijkswald in percelen te verkopen, de staatsschuld afbetalen. De landbouw werd beschouwd als de peiler van de welvaart. Niet de Staat, maar particulieren moesten de domeinen ontginnen. Er werden veilingen gehouden om de percelen aan kapitaalkrachtige particulieren te verkopen. De verkoop liep niet goed, want het waren vooral arme zandgronden en in die tijd was het heel moeilijk om die te ontginnen. Je had er heel veel mest voor nodig.
\\\.lj In 1842 koopt Willem van Ditshuyzen samen met Van Nispen tot Parmerden en Van Nispen tot
fl~ Sevenaer
350 ha, waaronder het Derceel aDde Hooge Lag~ Het Nederrijkswald bestaat dan uit heidevelden (met schaapskuddes), begroeid met brem en struikgewas, rijzige dennenbossen en lage eikenhakhoutpercelen. Er zijn landhuizen en kleinere boerderijen met bouwlanden waarop rogge, haver en aardappelen. In de dorpen en op de velden zijn arme woningen en plaggenhutten van dagloners en bezembinders. Na die uitverkoop vinden geen grootscheepse ontginningen plaats. Daar was veel mest voor nodig. Voor de mest van 1 ha bouwland had men 20 schapen nodig op 5 tot 10 ha heide. Als men al iets plantte, was het eikenhakhout en den. Eikenhakhout leverde al binnen 10jaar inkomsten op. Had men ruimte om te investeren, dan plantte men dennen. Gezien de veel kortere levensverwachting in die tijd gold het gezegde: Boompje groot, plantertje dood"maar al te vaak. l De schapenteelt ging vanaf 1875 achteruit door de import van buitenlandse wol en het gebruik van \I kunstmest. Vanaf 1860 :!.~:~Lde de-Rrijs va~~~~~i!~~9XgK-Y.-~JJ-91emi;;s:he _lp_qjsto_f~x:; .! Dat leidde tot een toename van dennenbossen, omdat vanaf 1850 de vraag naar mijnhout voor de steenkolenmijnen enorm groeide. Naast de Grove den wordt ook de Zeeden geplant en vanaf 1850 de j 'j Fijnspar. Bijzonder in het Rijk van Nijmegen zijn de vele Tamme Kastanjes. I Door de verkoop van de Domeinbossen kreeg de lokale arme bevolking het heel moeilijk. Ze mochten tniet meer hout sprokkelen en hun vee in de bossen laten weiden. De grootgrondbezitters hadden eigen boswachters die toezicht hielden. Ze rasterden hun bezit met wallen en heggen af. Vanaf 1840 gingen ) al veel dorpelingen werken over de grens. Vanaf 1865 (aanleg spoorlijn) nam het aantal grensgangers ( sterk toe Rond 1880 was de prijs van mijnhout zo hoog, dat er enorme kaalkap plaatsvond. Door die ontbossing besloot de Rijksoverheid meer zorg aan het Nederlandse Bos te besteden: in 1899 werd Staatsbosbeheer opgericht, ter vergroting en verbetering van het Nederlands bosbezit. Dom monocultuur van eikenhakhout en dennen kwamen begin 1ge eeuw veel insectenplagen voor (meikever, dennenbladwesp). Vanaf 1890 wordt meer gemengd bos aangelegd, met vogelkers, lijsterbes en andere loofbomen . ~~mDderij en bosbessenpluk waren echte Groesbeekse beroepen. Tot begin 1900 leefden veel armegezinnen vaiîbezembinden. De bezems werden van heide of berkentakkengemaakt en huis aan '[I huis verkocht. Dankzij de spoorlijn ging de verkoop tot ver over de grens.Per boot werden de bezems ï tot Rotterdam verhandeld. Met het verdwijnen van de heidevelden verdween ook de bezembinderij . De bosbessenpluk was vooral een bezigheid voor vrouwen en kinderen. Schoolvakanties in Groesbeek werden aangepast aan het bosbessenseizoen: 4 weken vanaf 28 mei. Heel wat vaatjes bosbessen werden geëxporteerd naar Engeland, voor de mijnwerkers. De Groesbekers stonden bekend als stropers en smokkelaars. Er vonden veel houtdiefstallen plaats, uit armoede, maar ook uit protest vanwege de aantasting van een oud gebruiksrecht.
I
,./1,11 •
Bosbeheer in de 20ste eeuw frrrëIê" periode 1900-1930 w;d de bosbouw sterk verbeterd door goede opleidingen en grotere kennis I van technieken. Bosbouw bleef helemaal gericht op houtopbrengst, vooral mijnhout. I' Vanaf 1930 veranderde de samenstelling van het Groesbeekse Bos: de Grove dennenopstanden werden vervangen door en aangevuld met andere naaldhoutsoorten, met~PáTIks~ en Douglas. Ook werd meer vermenging toegepast met loofbomen. ~ -~ In 1950 was de verhouding 85% naaldhout, 15% loofhout. .s-: In 1990 is de verhouding 80% naaldhout, 20% loofhout. ___ Streven in 2050 is 70% naald en 30% loof. .i->:
-=--
In WO II hebben de bossen zwaar te lijden gehad van het militaire geweld. Nu nog zijn er talrijke resten van loopgraven en kuilen van geschutsstellingen. Er was 10 jaar lang geen bosbeheer. Tijdens de oorlog kapten de Duitsers veei bos en de inwoners van stad en dorp haalden er hun brandhout. Meteen na de oorlog was er vooral een kaalslag in het Reichswald in het kader van de ~rgutmachun~ Na 1950 veranderden de doelstellingen en de uitvoering van het bosbeheer geleidelijk:
1950-1960
maximale houtopbrengst natuur en recreatie 1960-1970 kaalkap wordt schermkap (selectief kappen, niet te grote stukken om verstoring te voorkomen 1970-1980 gevarieerde bossamenstelling verantwoord recreatief gebruik 1980-1990 Natuurbehoud natuurlijke verjonging beperken van exoten Kostendekkende houtoogst (voor papier, hardboard, spaanplaat) dood hout laten liggen (In het Reichswald is het bosbeheer nog altijd gericht op een zo hoog mogelijke houtopbrengst) Karakteristiek voor het Groesbeekse Bos: Lanen en houtwallen Op de hoger gelegen voedselarme delen overheerst Berken-Eikenbos Op de hellingen (löss) Beuken-Eikenbos (ook Wintereik) Restanten van oude Eikenhakhoutbosjes Groot aantal Wintereiken Veel Bosbesstruiken (vooral onder Grove den, omdat deze licht doorlaat en geen bladval heeft) Wilde appel, Wilde mispel, Kleinbloemige linde, Wilde kers, Bergvlier Havik, Kneu, Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Zandhagedis, 8 vleermuissoorten Ruimtelijke ordening Tot 1930 bestond in Nederland nauwelijks een ruimtelijke ordening. In 1915 wordt het noordelijke deel van het Nederrijkswald geannexeerd door Nijmegen: dat wordt de wijk Kwakkenberg In de Heilig Landstichting was in 1936 een uitbreidingsplan gemaakt voor 252 woningen en 88 villa's. Door de oorlog is een groot deel van het plan niet doorgegaan. Er lagen plannen voor vakantiehuizen in het Kraaiendal en duizenden woningen in de But en de Westermeerwijk (bij het Kasteeltje). I.v.m. de bescherming van de bossen heeft Groesbeek deze plannen destijds getorpedeerd. . Er werd wel voortdurend aan de randen van het bosgebied geknabbeld. De Sophiaweg bijv. en de Sionsweg. De bebouwing langs deze laatste weg is echt tegen alle regels in ontstaan. Aan de spoorweg was een halte "Heilig Land". Daarvoor had Dekkerswald een brede strook bos afgestaan aan het Bijbels Openluchtmuseum, zodat er een verbindingsweg (de Sionsweg) kon worden aangelegd. Voorwaarde was, dat de strook teruggegeven zou worden, als de halte zou worden opgeheven. Toen de halte inderdaad verdween, nam de gemeente Nijmegen de weg over, maar Suys gaf de strook bos niet terug aan Dekkerswald en verkocht de grond voor de bouw van huizen. oktober 2006
Dekkerswald 2
-
(uittreksel uit "Van Gronspech tot Groesbeek")
De strijd tegen de witte dood ·Begin 1900 was TBC een van de meest gevreesde volksziekten. In Nederland overleden jaarlijks zo'n 10.000 mensen aan TBC. De ziekte werd daarom "witte dood", "witte pest" en "tering"genoemd. De oorzaak van de ziekte en geneeswijzen waren aanvankelijk onbekend. In 1882 werd door de Duitse arts R.Koch de tuberkelbacil ontdekt. Het TBC virus is heel besmettelijk en verspreidde zich gemakkelijk door de slechte hygiene destijds en doordat eind 1800 de mensen zich meer gingen verplaatsen door de industrialisering en trek naar de steden. Uit Duitsland kwam de therapie: opname in sanatorium, veel gezond eten, rust en altijd in de buitenlucht. Protestants-Christelijke en Neutrale organisaties namen deze vorm van therapie over en stichtten sanatoria in Putten, Renkum, Hellendoom, Blaricum (Hoog Laren). De Katholieken keken eerst de kat uit de boom. Dokter van Spanje werd de grote stimulator vanuit de katholieke TBC bestrijding. Er werd een vereniging opgericht: Vereeniging tot Stichting van RoomsKatholieke Herstellingsoorden voor Longlijders en Zwakke Kinderen. Begin 1900 was de tijd van de verzuiling. Bijbels Openluchtmuseum 1911, Katholieke Universiteit Nijmegen 1923 Men koos het terrein van Dekkerswald om de volgende redenen: 1. Er waren gunstigeverbindingen. Nijmegen en Groesbeek hadden beide een station. 2. Het gebied lag relatief hoog 3. Het was een opwekkende, rustige omgeving met veel natuurschoon Met Rijkssubsidie en veel geld Van katholieken werd het terrein aangekocht in 1908 (van de familie Dekker). Bij de bouw werden een kapel, een kinderpaviljoen en verbindende gangen tussen de gebouwen geschrapt wegens geldgebrek. . Er werd een zusterorde uit Maastricht aangetrokken voor de verpleging, de Heilige Carolus Boromeus (beter bekend als Zusters onder de Bogen). In 1913 was het sanatorium, het eerste en enige katholieke sanatorium van Nederland, klaar. Het had een moeizame start: 1. Door het uitbreken van WO I ontstond een uittocht van patiënten. 2. Door de mobilisering was het moeilijk artsen en assistenten te krijgen. 3. De ligging dichtbij Duitsland leidde tot stagnatie van de aanvoer van goederen en levensmiddelen. Bovendien werd alles duurder. Noodgrepen om extra geld te verwerven: I. extra kappen van bomen voor houtverkoop 2. verhoging verpleegtarieven Bovendien ontstond vlak na de oprichting een enorm conflict over de katholiciteit. Rector van Mulucom was de klokkenluider: 1. Ook niet R.K.patienten werden opgenomen 2. Dus kwamen er ook niet R.K. bezoekers 3. Er was niet voldoende toezicht op boeken 4. Er was geen duidelijk scheiding man-vrouw bij ontspanningsactiviteiten En inderdaad: de statuten waren niet door de bisschop goedgekeurd! In 1919 behaalde de K.Kerk een Pyrrusoverwinning: in de Raad van Bestuur werden 3 geestelijken toegevoegd, zodat de geestelijkheid zwaar de overhand had. Maar men bleef niet R.K.patienten behandelen, met verplicht mis bezoek werd losjes omgegaan enz.De medische staf had meer gezag dan de rector. Het conflict was karakteristiek voor die tijd: het ziekenhuis verschuift van charitatieve instelling (de pijn van de lijdende medemens verzachten) naar modem ziekenhuis waar de medische wetenschap zich steeds verder ontwikkelt. Vanaf
1920 vonden uitbreidingen en aanpassingen plaats. Langzaam verschoof de therapie van dieet+
rust naar actieve ingrepen, operaties, eerts in de Nijmeegse ziekenhuizen, vanaf 1935 in een eigen operatiezaal. van kuuroord wordt Dekkerswald een specialistisch ziekenhuis, met eigen operatiezaal, röntgenkamer en laboratorium.
.- 1
Er was veel aandacht vor het geestelijk welzijn, vooral uit de katholieke hoek. Die patiënten verbleven er dan ook vaak maanden. Er waren veel passieve recreatieve activiteiten. Op den duur werden patiënten die aan de beterende hand waren, in bos en moestuin aan het werk gezet. In 1924 werd een kinderpaviljoen gebouwd. In 1936 een speciaal aangepaste school In die periode van 1913 tot 1938 werd 75% genezen, 25% stierf. In de loop van die 25 jaren nam het aantal genezingen enorm toe. Dankzij de sanatoria en de overheid (maatregelen ter verbetering van de sociale hygiëne) is TBC teruggedrongen. De consultatiebureaus hebben daarbij een grote rol gespeeld. Dekkerswald en Groesbeek Het landgoed is aangekocht in 1907 of 1908. Het terrein is bouwrijp gemaakt door de Heidemij . Vanwege bosbrandpreventie werden de bestaande paden op het landgoed verbreed en de bospercelen werden van elkaar gescheiden door brandvrije stroken. Er kwam een bosbeheerder. Ottenhoff, burgemeester van Groesbeek (1889-1910) heeft veel voor de ontsluiting en de oprichting gedaan (1907-1915). De betrokkenheid van de Groesbeekse bevolking was gering. 1. aannemers en bouwvakkers kwamen van elders 2. bouwmaterialen en interieur sanatorium ook van elders 3. artsen van elders 4. er waren zusters voor de verpleging en het huishouden 5. ligging was Y:z uur gaans Alleen de Groesbeekse fanfare Wilhelmina was altijd bij alle feestelijkheden betrokken en kwam ook vaak concerten geven ter ontspanning van de patiënten.
Gegevens toegevoegd van internet: In november 1944 lag Dekkerswald onder zwaar granaatvuur. De gebouwen bleven nagenoeg onbeschadigd, maar het bosterrein werd zwaar beschadigd. Door de oorlog was TBC enorm toegenomen. Om een extra aantal patiënten te kunnen opvangen werden vlak na de oorlog 11 noodpaviljoens gebouwd. In 1948 wordt besloten een "longstation" te bouwen voor longpatiënten (niet TBC). Dat wordt de van Spanjekliniek (1950) In 1954 is TBC zodanig teruggedrongen dat men besluit Dekkerswald om te schakelen naar behandeling van astma bij kinderen enjongeren(dat wordt astma-centrum Eijkeloord, 1960). In 1962 wordt, in samenwerking met de Radboud, behandeling van chronisch dermatologische patiënten toegevoegd. In 1976 wordt het Astmacentrum Eij keloord gesloten vanwege de sterke daling van het aantal jeugdige astmapatiënten. 1979: Dekkerswald en Radboud werken intensief samen: ze vormen één universitair longcentrum op 2 locaties. 1982 wordt Dekkerswald met opheffing bedreigt. 1991: Dekkerswald ondergaat een grondige renovatie en krijgt een nieuwe naam: Universitair Longcentrum Dekkerswald lokt 2006 (artikel radbode): de longchirurgie is overgeheveld naar de Radboud. In Dekkerswald o.a. de chemotherapie bij longkanker, borstkankerchirurgie, en bijv. het bevolkingsonderzoek van dikke darmkanker. Alles in nauwe samenwerking met de Radboud.
\ ).
i;
I
r
);f .
.Artikel van 8 augustus 2000 (gevonden op internet)
1. Q;j(fj')ekkerswald
dIrecteur Peeters heeft smds jaar en dag een vergunning om met een aantal zwartwildjagers wilde zwijnen te schieten, die door schreeuwende mannen met behulp van honden en stokken worden opgedreven . De Faunabescherming tekent bezwaar aan tegen deze vergunning. Het landgoed Dekkerswald is een klein, geheel omheind bosgebied van naar schatting 20 ha (?), dat geheel voor de jacht is ingericht. Het is niet vrij wandelen in het bosgebied. Jachtopzichters zien daar streng op toe! Reden voor het verbod I zijn de jachthutten en voerplaatsen die niet voor de ogen van anderen dan jagers bedoeld zijn. "
2
1-
Dekkerswald voldoet bij lange na niet aan de minimale norm (40 ha) die door de wet aan een jachtveld wordt gesteld. Groot wild dat in een omheind gebied leeft van minder dan 5000 ha, moet worden gezien als gehouden dieren, die niet in het wild leven. Het toestaan van drijfjachten op gehouden dieren op een kleine oppervlakte is vergelijkbaar met jagen in een kippenhok. (Op 22 maart 2002 is de Tweede Kamer akkoord gegaan met een algeheel verbod op drijfjacht van Herten en Wilde zwijnen.) Eerste kennismakingsbezoek Dekkerswald op 4 oktober 2006 Het is even zoeken naar de ingang. Dit maakt het gebied weinig toegankelijk. We komen, op 1 fietser na, niemand tegen. Lang recht zandpad, links Spar, rechts Grove Den. Vervolgens links Lariks. Het zandpad wordt omzoomd door Berk (brandwerend). Holletje met klein stortbergje voor de ingang is van de Bosmuis. De andere muizen- en spitsmuissoorten werken de overtollige aarde in de gangen weg. Zo'n stortbergje is ook wel erg opvallend! In het zandwaaiertje is vaak een 3 cm breed loopgeuitje uitgesleten. Bosbes (onder ?),Tamme Kastanje, l" kruising. Wintereik. Douglas. Wal met Eik. Beukenperceel. 2e kruising. Amerikaanse Eik, Zwarte Spechtenhaksel, Haarmos met sporenkapsels, Schapenzuring wijst op arme zure grond, Bies?, Pitrus, Veel Wilde Zwijnensporen, Hek en tuintje midden in het bos???, Haag van Knotbeuk met wei'tje??? Stenen muur met oud huisje, Bar in het bos. Bingelkruid. Paddestoelen: Witte bultzwam, Geel witte russuia, waaiertje, Dennenmoorder, Aardappelbovist, enorme Ruitjesbovist, Berkenzwammen, staand en liggend, Koraalzwam, Dennenvlamhoed en Fluweelboleet (deze laatste 2 thuis opgezocht).
-' .)~
:'
&
Dekkerswald 3 Een stukje 2:eschiedenis (uit het Watenneerwijkverhaal) Het gebied dat we Dekkerswald noemen, maakte deel uit van het enorme oerbos dat zich uitstrekte van de Duivelsberg via Westermeerwijk-Heumensoord-Mookerheide-J ansberg tot het Reichswald aan toe. Men noemde het Ketelwoud. Door Tacitus wordt het 't "Nemus Sacrum"genoemd, Heilig Woud. Hier werd door Claudius Civilis de opstand der Bataven tegen de Romeinen beraamd, kunnen we in de Annalen lezen. In dit bos heeft, in 800, Keizer Karel gejaagd. Hij verliet graag zijn Valkhof voor een ritje te paard. En volgens een legende was in 980 de echtgenote van Otto II, een Byzantijnse schone, zwanger en wel, op weg van Keulen naar de Palts in Nijmegen. Ze heeft de burcht niet op tijd bereikt en is midden in het bos bevallen van een gezonde zoon, de latere Otto Ill. Tot 1200 was het hele Ketelwoud een Kroondomein (bezit van de keizer). Vanaf 1200 werd het eigendom van de hertogen van Gelre of Kleef en werd het Rijkswald genoemd. De hertogen van Gelre en Kleef waren voortdurend met elkaar in gevecht en het bezit van het gebied pingpongde op en neer. Het bos had geldwaarde gekregen en werd als onderpand bij schulden gebruikt. In 1433 werd het opgedeeld in Oberreichswald (Hertogen van Kleef) en Nederrijkswald (Hertogen van Gelre). In 1559 heeft Karel Veen rekenkamer ingesteld. Vanaf toen werd er toezicht gehouden op de bezittingen. Hoofddoel was bosbeheer, zoveel mogelijk productie maken. Vanaf 1645 konden particulieren grond in erfpacht krijgen. Heel veel Nijmeegse notabelen hebben zo'n stuk verworven. Ze woonden binnen de vesting, werkten als burgemeester, advocaat of handelsman en wilden graag voor korte of langere tijd de (stinkende, benauwde) stad ontvluchten. Het Nederrijkswald lag op ideale afstand, zo'n uur rijden met de koets. Op hun stuk grond zetten ze een landhuisachtige boerderij, verbouwden gewassen (vooral rogge) en deden aan bosbouw. Ieder deel van het natuurlijke landschap werd op de economisch meest geschikte wijze gebruikt: De hoge, droge zandgronden gebruikte men voor bos en heideveld, lösshoudende dalen en hellingen voor bouwland en lagere (veen)gronden voor wei en hooiland. Dit laatste was schaars en werd soms elders gepacht.
Het bos In de loop der eeuwen heeft een ontwikkeling plaatsgevonden van economische waarde naar recreatieve waarde. Al in de Romeinse tijd werd er veel gekapt voor timmer- en brandhout. Er was een grote legerplaats, er waren steen- en pannenbakkerijen, bewoning in de wijde omgeving. Veel hout nodig voor verwarming. Van de Kastanje, door de Romeinen geintroduceerd, werden de kastanjes geoogst, Daarvan werd kastanjemeel gemaakt om koeken te bakken. Kastanjehout werd als brandhout gebruikt. Na het vertrek van de Romeinen keerde de rust weer en kon het EikenJBeukenbos zich herstellen. Vanaf de 12e eeuw nam de bevolking toe en werd er weer grootschalig ontbost en ontgonnen. Er moesten hutten worden gebouwd, schuren, karren ..en er was veel brandhout nodig. Van herbeplanting was nog geen sprake. Het werd een grote kaalslag en het Nederrijk werd als gevolg daarvan een grote heidevlakte. Toen de Gelderse rekenkamer in 1559 het beheer op zich nam, kwam er een structuur, die zich 800 (!) jaar zou handhaven: De Waldgraaf, adellijk persoon (onbezoldigd, dus moest andere inkomstenbronnen hebben) stond aan het hoofd, sprak ook recht bij houtdiefstal e.d. en regelde de houtverkoop. (van Balveren was een goeie!) De Waldschrijver was zijn secretaris. 3 Waldforsters, zij waren de jachtopzieners en stuurden de arbeiders aan bij het kappen, planten enz. De doelstelling van de Gelderse Rekenkamer was goed bosbeheer om de productie van timmer- en brandhout te vergroten. Daarnaast wilden ze door grond in erfpacht te geven, inkomsten verwerven .
.- _1
De jaarlijkse houtverkoping was in november en december op het Valkhof. Doordat er teveel vraag was, werd het verkochte hout steeds jonger. Dit bosbeheer botste enorm met de belangen van de verschillende bevolkingsgroepen: De Burgers hadden van oudsher sprokkelrecht op dood hout. Het was wel aan regels gebonden: het hout mocht niet dikker en langer zijn dan een mensenarm. Het meegebrachte hout werd gecontroleerd aan de stadspoort. De jagers deden graag een oogje dicht als er laag hangend, levend hout gesprokkeld werd. Dat vergemakkelijkte hun ritjes te paard door het. bos. De Boeren hadden het bos nodig als weidegebied. Het was vroeger gebruikelijk dat het vee de bossen ingedreven werd om boombladeren, boombast, eikels enz te eten. Nu werden de bospercelen omwald door de Rekenkamer of landeigenaren (wallen vooral in de Westenneerwijk en het Kraaiendal nog goed te zien) om vee en wild te keren. De boeren maakten stiekem gaten in de wallen om hun vee te laten overleven. Er was altijd gebrek aan hooiland. De gulden regel was: de voorraad hooi bepaalde hoeveel runderen de boer in de winter kon hebben en dus kalfjes in het voorjaar. Heide natuurlijk belangrijk voor het houden van schapen en het potstalgebruik. Boeren hadden natuurlijk ook sprokkelhout nodig voor brandhout en geriefhout. De arme mensen hadden het bos ook nodig voor hout, honing, bosvruchten (wilde appel, mispel, bosbes, braam, hazelnoten,jeneverbes). Aanvankelijk had iedere burger recht op 1 mandje per jaar. Er was in Groesbeek zelfs een speciale bosbessenpluk-vakantie op scholen. De heide werd gebruikt om materiaal voor bezems te oogsten. Bezems werden zelfs in de 20e eeuw nog huis aan huis verkocht. Een bronzen beeld bij het stadhuis in Groesbeek herinnert nog aan dit marskramerberoep. De Gegoede burgerij, die een boerderij bezat en vaak verpachtte, kwam ook vaak in botsing met de Rekenkamer, omdat zij meer bos voor landbouw wilden ontginnen of meer heide wilden creëren. De stuwwal was oorspronkelijk een eiken/beukenbos (uit pollenonderzoek blijkt veel Beuk, Zomer en Wintereik). Als er gekapt was, werd niet herbeplant. Er waren wel Eikenhakhoutpercelen. Op de Meiberg zijn de contouren van een vroeger Eikelkamp te zien, een omwald perceel waar eikels werden ingezaaid. 5 tot 1O-jarig Eikenhout werd geoogst, de bast werd eraf geschild (dat deed de EekschilIer) en met een molen (Windmolen op de stuwwal, watermolen aan de voet van de stuwwal) klein gemalen, Daarna werd de gemalen bast (run genoemd) met water gekookt en in dat water werden runderhuiden zachtgemaakt (gelooid). In die bast zit nl. looizuur. In onze bossen zijn honderden jaren oude Eikenhakhoutstobben te zien. Van oudsher was in Nijmegen veel schoenindustrie, zoals Swift en Robinson. Vanaf 1500 kwam men op het idee van herbeplanting. Eerst Eik en Beuk, vanaf 1750 Grove Den (afgekeken van onze Oosterburen). De 4 Perken in de Westenneerwijk was het eerste dennenplantgebied. Vanaf begin 1800 komt de mijnbouw sterk op en dennenhout was zeer geschikt om onderaardse gangen te stutten ("het spreekt voordat het breekt") De bosbouw was in het begin heel moeizaam: -men koos vaak het verkeerde seizoen om te planten -jonge boompjes waren vaak te lang onderweg -gebrekkige kennis van geschikte grondsoorten -vraat van wild en vee -door monocultuur massaal dennenbladwesp/meikevers/gestreepte dennenrupsvlinder (Adrianus de Beyer, amateur entomoloog, organiseerde begin 1800 de bestrijding. Meikevers werden per kilo gevangen. Dat leverde geld op.) Weetjes: -In 1899 werd Staatsbosbeheer opgericht. In 1930 komt Staatsbosbeheer pas in het Nederrijk in beeld. Voor 1815 waren er 3 boswachters voor het hele gebied.
2
---~----
----
Daarna waren er tientallen. Iedere particulier had zijn eigen. - Jan de Duvel was een bekende bezembinder. _Turf werd pas als brandstof populair toen er gebrek aan hout kwam. -Landgoederen werden aangelegd in de Franse Landschapsstij I: symmetrisch, strakke lanen, verdeeld in perken. Beukenlanen erg in trek. -Slakken eten ook de sporen van paddestoelen en helpen zo mee aan de verspreiding.