Steek WATT in je zak!
CREDITS
COÖRDINATIE: Willy Ivens – Voka Kamer van Koophandel Mechelen
ALGEMENE PROJECTLEIDING: Laetitia Lemahieu – Voka Kamer van Koophandel Kempen en Mechelen
REDACTIE: An Maes – Voka - Kamer van Koophandel arr. Leuven Els Heyvaert – Voka - Kamer van Koophandel Halle-Vilvoorde Katrien Moens – Voka - Kamer van Koophandel Oost-Vlaanderen Laetitia Lemahieu – Voka - Kamer van Koophandel Kempen en Mechelen Lieven Dehandschutter – Voka - Kamer van Koophandel arr. Leuven en Halle-Vilvoorde
EINDREDACTIE: Luc van Balberghe - Ready Press Agency
BIJZONDERE DANK AAN DE LEDEN VAN DE BEGELEIDINGSCOMMISSIE EN DE TESTBEDRIJVEN VOOR HUN BEREIDWILLIGE MEDEWERKING AAN EN ONDERSTEUNING VAN HET PROJECT. Jeroen Persyn - OVAM Johan Liekens - VITO Katleen Marien - Voka - VEV Kirsten Loncke - GEDIS Paul Zeebroek - ANRE
TESTBEDRIJVEN: Provincie Antwerpen: Bulo Kantoormeubelen NV Novotel Mechelen Centrum Sopraco NV Xeikon International NV Provincie Oost-Vlaanderen: Argo Reclame BVBA Autojet Technologies BVBA Confiserie Trefin NV De Cuyper – Robberecht Drukkerij NV Gates Europe NV Transport Mervielde NV Provincie Vlaams-Brabant: Antalis NV Carrosserie Celis NV Fithuis BVBA L.M.S. International NV Van Os - Sonnevelt BVBA
Met dank aan Electrabel die het project ondersteunde met o.a. de uitvoering van energiescans bij de testbedrijven. Contactadres:
[email protected]
Steek WATT in je zak 01
Een lichtpuntje zonder energieverbruik… Beste ondernemer, “Steek Watt in je zak!” Het klinkt leuk als slogan, maar eigenlijk zit er veel meer achter. Het betekent gewoon:‘Keep the money in your pocket'! Gewoontes en een gevoel van evidentie bepalen het leven van ons allemaal. Tot op zekere hoogte geeft dat ook een rust en een veiligheid. Maar boven een bepaalde grens, begint het geld te kosten. Erger, we zijn belangrijke dingen –van ons, van anderen, van de gemeenschap- aan 't verspillen. Dat is zeker het geval met energie. Staan we er nog bij stil dat het verklikkerlampje van ons pc-scherm elektriciteit verbruikt en geen hele nacht moet blijven branden? Beseffen we genoeg dat we ons in de winter bij 20°C behaaglijk voelen, maar dat we in de zomer tot minder dan 16°C zouden koelen en daarvoor heel wat dure energie verbruiken? Maakten we al de berekening dat een spaarlamp op een periode van 2 jaar eigenlijk veel goedkoper is dan een gewone gloeilamp, door de winst op minder verbruik en langere levensduur, ook al is ze bij de aankoop duurder? Dit werk is een uniek initiatief, uitgewerkt door de milieucellen van vijf Voka – Kamers van Koophandel, onder coördinatie van Voka – Kamer van Koophandel Mechelen, in het kader van Presti 5. Elke bedrijfsleider, hoe groot of hoe klein ook, heeft hier iets aan. Het werk is zeer volledig en bestrijkt zowat alle terreinen waarop een bedrijf energie verbruikt. Telkens staat uitgelegd hoe dat gebeurt, hoe bepaalde mechanismen in hun werk gaan, wat de alternatieven zijn. Praktische voorbeelden van energiebesparing zijn zeer herkenbaar en zullen u ongetwijfeld aansporen om in uw eigen omgeving het energieverbruik bewust te evalueren. Ook aan de wetgeving terzake besteedt dit werk aandacht. Lees de volgende bladzijden aandachtig. De tijd die u daarvoor nodig heeft, is de beste investering van de laatste jaren! Dit werk bevat een lichtpunt dat zelfs geen energie verbruikt. Deze handleiding heeft een dubbel doel: u en de toekomst. Wat u nu bespaart, heeft u het eerst verdiend. Maar wat u bespaart, blijft over voor de volgende generatie. Veel succes! Willy Ivens Directeur Voka – Kamer van Koophandel Mechelen
Steek WATT in je zak 02
Inhoudsopgave INLEIDING 1. RATIONEEL ENERGIEGEBRUIK 1.1. Wetgevend kader 1.1.1. Reductie van de broeikasgassen 1.1.2. Energiemarkt na de vrijmaking 1.2. Wat is rationeel energiegebruik? 1.2.1. Inleiding 1.2.2. Primair energiegebruik 1.2.3. Energiekosten 1.3. Algemene principes van REG
2. ENERGIEBOEKHOUDING 2.1. Energieboekhouding: wat en waarom? 2.1.1. Wat is een energieboekhouding? 2.1.2. Waarom een energieboekhouding bijhouden? 2.2. Elektriciteitsverbruiken in kaart brengen 2.2.1. Uw elektriciteitsinstallatie 2.2.2. Registratie van elektriciteitsverbruik 2.2.3. Opvolging van het hoogspanningsverbruik met behulp van softwareprogramma’s 2.3. REG-mogelijkheden in kaart brengen 2.3.1. Principes
3. REG-MAATREGELEN 3.1. Inleiding 3.2. Verlichting 3.2.1. Binnenverlichting 3.2.2. Gebouw- en terreinverlichting 3.2.3. LED-verlichting 3.2.4. Energiebesparende mogelijkheden verlichting 3.3. Verwarming 3.3.1. Verwarmen van grote ruimtes 3.3.2. Verwarmen van kantoren 3.3.3. Productiegebonden verwarming 3.4. Koeling 3.4.1. Inleiding 3.4.2. Het koelproces 3.4.3. Koel- & vriescel-installaties 3.4.4. Klimaatkoeling (airco) 3.5. Bureautica 3.5.1. Energiebesparende stand 3.5.2. Screensaver (schermbeveiliging) 3.5.3. Power-management 3.5.4. Voordelen 3.5.5. Energielabels 3.5.6. Besparingstips 3.6. Productiegerelateerde maatregelen 3.6.1. Actief - Reactief energieverbruik 3.6.2. Kwartuurpiekbewaking 3.6.3. Motoren 3.6.4. Perslucht
Steek WATT in je zak 03
4. DUURZAME ENERGIE 4.1. Waarom is duurzame energie belangrijk? 4.2. Warmte uit zonlicht: passieve thermische zonne-energie 4.3. Warmte uit zonlicht: de zonneboiler 4.4. Elektriciteit uit zonlicht: fotovoltaïsche panelen of zonnecellen 4.5. Windenergie 4.6. Energie uit biomassa 4.7. Waterkracht 4.8. Warmtekrachtkoppeling (WKK) 4.9. Warmtepomp
5. REG-STEUNMAATREGELEN 5.1. Vlaams Gewest 5.1.1. Ecologiepremie 5.1.2. Steun voor demonstratieprojecten energietechnologieën 5.1.3. Adviescheques 5.1.4. PRODEM-steun 5.2. Acties van de distributienetbeheerders 5.3. Federale Overheid 5.3.1. Energie-investeringsaftrek 5.3.2. Acties van het IWT
6. WETGEVING 6.1. Acties in het kader van het Vlaams Klimaatsbeleidsplan 6.1.1. REG-decreet dd. 2 april 2004 6.1.2. Energieprestatiedecreet dd. 7 mei 2004 6.2. Wetgeving m.b.t de specifieke thema’s vermeld onder hoofdstuk 3 6.2.1. Verlichting 6.2.2. Elektrische installaties 6.2.3. PCB-houdende apparaten (condensatoren, transformatoren,…) 6.2.4. Verwarming 6.2.5. Koeling 6.2.6. Perslucht 6.2.7. Isolatie van gebouwen Bijlage 1 - Definities en eenheden Bijlage 2 - Spreadsheets hoofdstuk 2 Inventaris verbruikers.xls Steekkaart X1.doc Rekenblad primair energiegebruik.xls Registratieformulier laagspanning.xls Registratieformulier hoogspanning.xls Referenties
Steek WATT in je zak 04
INLEIDING Energie brengt welvaart en zorgt voor een comfortabel leven. Maar ons energiegebruik heeft ook nadelen: milieuvervuiling, klimaatverandering, uitputting van de natuurlijke voorraden. Wat kunnen we daartegen doen? Allereerst het terugdringen van de energievraag, dus energie zo efficiënt mogelijk gebruiken. Vervolgens duurzame bronnen inzetten, zoals zon, wind en biomassa. Tenslotte, zolang ze nog niet kunnen worden gemist, de fossiele brandstoffen zo schoon mogelijk aanwenden.
1. Reduceer de vraag (energiebesparing)
2. Zet duurzame energiebronnen in
3. Gebruik fossiele brandstoffen zo schoon mogelijk
Energievraag
Rationeel EnergieGebruik, kortweg REG, kadert precies binnen die maatregelen om het energieverbruik te verminderen. Rationeel energiegebruik is immers het zo efficiënt mogelijk omspringen met energie zodat het energieverbruik daalt zonder verlies aan productiecapaciteit, veiligheid en comfort. Voor bedrijven heeft REG nog een ander belangrijk voordeel: minder energieverbruik betekent ook een lagere energierekening. Studies tonen immers aan dat de energiekost een groot aandeel vertegenwoordigt in de totale werkingskosten van de bedrijven. Zeker voor kmo’s kan deze kost zwaar doorwegen. Precies zij kunnen door rationalisering hun energieverbruik doen dalen. Binnen het door de Vlaamse Overheid gesubsidieerde Presti 5-project “Steek Watt in je zak !” hebben vijf Voka - Kamers van Koophandel deze handleiding opgesteld rond rationeel energiegebruik in een kmo. De handleiding is modulair opgebouwd rond 6 hoofdstukken: rationeel energiegebruik, energieboekhouding, REG-maatregelen, duurzame energie, REG-steunmaatregelen en wetgeving. Bedrijven kunnen dus rechtstreeks het hoofdstuk raadplegen waar hun interesse naar uitgaat. De handleiding is opgemaakt op maat van de kmo met veel tips en praktische voorbeelden, met een aantal direct bruikbare hulpmiddelen (spreadsheets) en met verwijzingen naar interessante websites.
Steek WATT in je zak 05
1. RATIONEEL ENERGIEGEBRUIK 1.1. Wetgevend kader 1.1.1. Reductie van de broeikasgassen Woestijnen in Spanje en Italië, tropische onweersbuien en tornado’s in onze streken, stijging van het zeeniveau met 5 meter,… u heeft die doemscenario’s over klimaatsveranderingen en de mogelijke gevolgen de laatste jaren vast ook gehoord. Broeikasgassen, CFK’s, Kyoto, ozon,… aan moeilijke woorden geen gebrek in deze materie. Wat houdt dit nu in, en vooral welke invloed heeft dit op uw bedrijf en kunnen we er misschien ook voordeel uit halen ? Klimaatverandering door broeikasgassen is een feit! Om te beginnen, broeikaseffect en klimaatverandering zijn natuurlijke fenomenen. Meer nog, zonder broeikaseffect zou er op aarde geen leven mogelijk zijn. De aarde wordt omgeven door een atmosfeer, bestaande uit stikstof en zuurstof, maar ook uit broeikasgassen zoals waterdamp, ozon, koolstofdioxide (CO2), methaan en andere. Zonder atmosfeer zou de temperatuur op aarde overdag zeer hoog en ’s nachts zeer laag zijn. De atmosfeer vermindert de hoeveelheid zonnewarmte die de aarde bereikt. Op aarde wordt de zonnewarmte gedeeltelijk geabsorbeerd en gedeeltelijk teruggekaatst als infraroodstraling. Deze wordt door de broeikasgassen in de atmosfeer geabsorbeerd en teruggekaatst naar de aarde. Broeikasgassen zorgen er dus voor dat de warmte niet verloren gaat en ze ken als een serre. Zonder broeikasgassen zou de gemiddelde temperatuur op aarde –18°C zijn. Samen maken de broeikasgassen minder dan 1 procent van de atmosfeer uit, maar kleine verschillen in de concentraties kunnen grote
gevolgen hebben voor het terugkaatsendevermogen en dus voor de gemiddelde temperatuur op aarde en ons klimaat. Klimaatveranderingen worden voor een groot deel veroorzaakt door natuurlijke fenomenen zoals de continentendrift, vulkaanuitbarstingen, bosbranden, … Ondertussen weten we met zekerheid dat ook menselijke activiteiten bijdragen aan klimaatveranderingen, onder meer door de productie van broeikasgassen en ozonafbrekende stoffen. Deze klimaatveranderingen zullen zeker hun invloed hebben op de wereldorganisatie, zowel sociaal als economisch. Tijd voor actie! De verandering van het wereldklimaat is per definitie een internationale zaak: elk land zal er vroeg of laat mee geconfronteerd worden. Daarom besliste het hoogste orgaan van de Verenigde Naties, de Algemene Vergadering, in 1990 om een verdrag voor te bereiden om iets aan het probleem te doen. In 1992, tijdens de Conferentie van de Verenigde Naties over Milieu en Ontwikkeling, ondertekenden in Rio de Janeiro (Brazilië) de afgevaardigden van 150 landen het Verdrag van Rio. De EU speelde een belangrijke rol bij de onderhandelingen in Rio en heeft nog steeds een voortrekkersfunctie op wereldvlak. Reeds in 1986 keurde het Europese Parlement de eerste resoluties over klimaatbeheer goed. In 1990 besloot de Europese Unie om tegen het jaar 2000 de uitstoot van broeikasgassen te stabiliseren op het peil van 1990.
Steek WATT in je zak
06
De landen die het Klimaatverdrag ondertekenden, moeten: - een inventaris opmaken van hun emissie aan broeikasgassen; - nationale plannen uitwerken voor de stabilisering of vermindering van de uitstoot van broeikasgassen; - het wetenschappelijke en technische onderzoek steunen over het klimaatsysteem, evenals de ontwikkeling en verspreiding van relevante technologieën; - promotie voeren voor educatie- en sensibiliseringprogramma's over klimaatverandering. Het Verdrag duidt de geïndustrialiseerde landen aan als hoofdverantwoordelijke voor de uitstoot, nu en in het verleden. Zij moeten daarom de voortrekkersrol spelen bij het nemen van maatregelen en hebben een aantal bijkomende verplichtingen: - een beleid voeren zodat de netto emissie aan broeikasgassen in 2000 niet hoger is dan in 1990; - bijkomende financiële en technische ondersteuning aan ontwikkelingslanden geven, zodat ook zij aan hun verplichtingen kunnen voldoen; - ontwikkelingslanden die speciaal kwetsbaar zijn voor de gevolgen van klimaatverandering financieel bijstaan, zodat zij zich aan deze gevolgen kunnen aanpassen. Reeds in 1995 bleek dat de verplichtingen, die de geïndustrialiseerde landen door het Verdrag van Rio kregen, niet volstaan. Daarom ondertekenden ze in december 1997 in het Japanse Kyoto een bijkomend Protocol. Dit Protocol van Kyoto bevat onder meer een concrete doelstelling voor de vermindering van de emissies van broeikasgassen door de geïndustrialiseerde landen. Het Kyoto protocol voorziet voor de EU een vermindering van de emissie van 8% ten opzichte van referentiejaar 1990 voor de volgende 2
gassen: CO , CH4, N2O, HFK's, PFK's en SF6 tegen de periode 2008-2012. Deze 8 % werd binnen de EU verdeeld over de Lidstaten. Ook Vlaanderen engageert zich! In Kyoto heeft België zich verbonden om een reductie te bekomen van 7,5 % broeikasgassen in 2010 t.o.v.. het referentiejaar 1990. Voor Vlaanderen werd een reductie van 5,2 % vooropgesteld. In 2004 zaten we aan 77.000 kton CO2 en de doelstelling die we moeten halen in 2010 is 62.000 kton. We hebben nog een lange weg voor de boeg, vooral omdat de prognoses nog wijzen op een stijging in plaats van op een daling op korte termijn. De overheid wil de reductie bewerkstelligen bij die groepen, die verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van de CO2-uitstoot: de huishoudens, de energiesector en de industrie. Om de kloof tussen de doelstellingen en de reële emissies van CO2 te dichten, heeft Vlaanderen een Vlaams Klimaatsbeleidsplan (VKP) opgemaakt. Om dit plan te verwezenlijken kan de Vlaamse overheid verschillende beleidsinstrumenten inzetten die zowel de CO2-emissie aan de bron als het energieverbruik verminderen.
Totale CO2-emissie = CO2-emissie aan de bron x energieverbruik De mogelijkheden om CO2 te reduceren aan de bron bestaan (vb. windenergie, zonne-energie, warmtekrachtcentrales,…), maar ze zijn beperkt. Ook kernenergie biedt mogelijkheden om een CO2-reductie te bekomen, maar heeft dan weer andere nadelen. De reductie zal dus vooral moeten komen door een vermindering van het energieverbruik. Rationeel energiegebruik is de boodschap! Om onze Kyoto-doelstellingen te behalen werkte de Vlaamse overheid een aantal acties om minder energie te verbruiken. Specifiek voor de sector Industrie voorziet de overheid in een aanpassing van de milieureglementering (wettelijke verplichtingen voor processen, installaties en gebouwen) en in het afsluiten van convenanten (vrijwillige overeenkomsten). Daarnaast houdt de overheid een fiscale stok achter de deur om de CO2-emissie te doen dalen: de CO2-taks. Als de doelstelling voor 2010 dan nog niet binnen handbereik is, kunnen we nog altijd emissierechten verhandelen met het buitenland. Ter ondersteuning van de industrie voorziet de overheid een aantal directe (vernieuwde ecologiesteun, fiscale aftrek, adviescheques,…) en indirecte (via de elektriciteitsnetbeheerders) steunmaatregelen.
TIP Meer info over de Vlaamse acties in het kader van het Vlaamse Klimaatsbeleidsplan: raadpleeg hoofdstuk 6, punt 6.1.
TIP Meer info over de steunmaatregelen op Vlaams en federaal niveau en de acties van de distributienetbeheerders: raadpleeg hoofdstuk 5.
Steek WATT in je zak
07
1.1.2. Energiemarkt na de vrijmaking Vroeger was de band tussen u en uw elektriciteits- of gasleverancier een band voor het leven. Een gearrangeerd huwelijk, waar niemand zich echt vragen bij stelde. Die tijden zijn voorbij. Met de vrijmaking van de elektriciteits- en gasmarkt in Vlaanderen kan u zelf kiezen waar u uw energie vandaan haalt. Sinds 1 juli 2003 is de elektriciteits- en gasmarkt in het Vlaamse Gewest volledig vrijgemaakt. De vroegere energiemarkt, waarin de intercommunales/netbeheerders zowel voor de levering van de energie als het beheer van het distributienetwerk zorgden, ligt nu al een tijdje achter ons. In de vrije markt zijn beide activiteiten strikt gescheiden. Aan de ene kant zijn er de netbeheerders die het distributienet uitbaten, onderhouden en ontwikkelen. De Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (kortweg VREG) wijst deze netbeheerders aan voor een periode van 12 jaar. Het beheer van het distributienet blijft een monopolieactiviteit. Dit laat toe, het bestaande net zo efficiënt mogelijk te gebruiken en voorkomt dat verschillende elektriciteits- en gasnetten naast elkaar zouden bestaan, zoals in de telecomsector wel het geval was. Aan de andere kant is de levering of de verkoop van elektriciteit en gas in de vrijgemaakte markt een concurrentiële activiteit. In tegenstelling tot vroeger, kunt u dus kiezen tussen diverse leveranciers, onder andere op basis van de prijs en de kwaliteit van dienstverlening. De bevoegdheden van de VREG zijn beperkt door de Vlaamse energiebevoegdheid. De VREG zorgt voor een efficiënte organisatie en werking van de Vlaamse elektriciteits- en gasmarkt. Ze wijst de netbeheerders aan en reikt leveringsvergunningen uit aan de leveranciers. Daarnaast geeft ze adviezen aan de Vlaamse overheid om de organisatie en de werking van de energiemarkt te optimaliseren. Het Vlaamse gewest blijft ook aandacht schenken aan de bevordering van het rationele energiegebruik en de promotie van hernieuwbare energiebronnen. Dergelijke, belangrijke elementen mogen door de vrije markt zeker niet in het gedrang komen. De elektriciteits- en aardgasprijs in de vrijgemaakte markt Als vrije afnemer heeft u een leverancier en een netbeheerder. Uw leverancier levert u elektriciteit en/of aardgas, uw netbeheerder stelt zijn distributienet ter beschikking om deze energie te vervoeren tot bij u op het bedrijf. Beiden hebben recht op een vergoeding voor hun prestaties. Toch krijgt u net zoals vroeger, maar een factuur. De vergoeding van de netbeheerder is een onderdeel van de elektriciteits- en aardgasprijs die de leverancier u aanrekent op uw factuur. De leverancier stort deze vergoeding door naar de betrokken netbeheerder.
TIP Meer info over de voordelen en andere aspecten van de vrijmaking van de elektriciteits- en gasmarkt of wil u de verschillende leveranciers voor elektriciteit en aardgas vergelijken: surf naar http://www.vreg.be
1.2. Wat is rationeel energiegebruik? 1.2.1. Inleiding Rationeel EnergieGebruik, kortweg REG, is een onderdeel van een beleid van duurzame ontwikkeling. REG tracht dit te doen door enerzijds minder energie te gebruiken en anderzijds over te schakelen op hernieuwbare energiebronnen. Economische groei op lange termijn is enkel houdbaar wanneer we rekening houden met de draagkracht van het milieu en de eindigheid van de fossiele brandstoffen aardolie, aardgas en steenkool.
REG = energieverspilling, waar mogelijk, elimineren met behoud (of verbetering) van prestatie, veiligheid en comfort
1.2.2. Primair energiegebruik Om de verschillende energievormen met elkaar te vergelijken, moet we meten met dezelfde maten. Bijgevolg dienen we steeds alles te herleiden tot primair energiegebruik. Primaire energie omvat de ingekochte brandstoffen zoals aardgas en stookolie. Voor de opwekking van ingekochte, secundaire energiedragers zoals elektriciteit is echter eveneens een hoeveelheid brandstof nodig. Ook deze hoeveelheid brandstof dienen we in rekening te brengen. Voor de omrekening van secundaire naar primaire energie, gaan we uit van een energetisch rendement van 40% voor elektriciteit en 90% voor warmte. Op bedrijfsniveau bedrijf ligt dit energetisch rendement lager door van de verliezen bij het overbrengen van de elektriciteit van de centrale naar de machines (o.a. door transport en transformeren).
Steek WATT in je zak
08
Aangezien de percentages van een elektrische centrale algemeen gelden binnen Europa in het kader van de CO2-problematiek en de benchmarkconvenanten (zie ook hoofdstuk 6, punt 6.1.1.2 Energiebeleidsovereenkomsten), gebruiken we in deze handleiding de primaire energetische rendementen van 40% voor elektriciteit en 90% voor warmte, om de secundaire energie naar primaire energie te berekenen. Gebruik dus steeds volgende omrekeningsfactoren bij het vergelijken van secundaire energievormen en primaire energievormen. Herleiden tot primair energiegebruik (voor een preciezer berekening van de waarden kan u gebruik maken van het “rekenblad voor de berekening van het primair energiegebruik” in bijlage 1):
• Elektriciteit:
1,0 kWhe = 2,5 kWhprim
(OPGELET: DE KWH VERMELD OP DE ELEKTRICITEITSFACTUUR IS STEEDS UITGEDRUKT ALS HET SECUNDAIRE VERBRUIK EN DIENT DUS OMGEREKEND NAAR PRIMAIR VERBRUIK) ∑
• Stoom:
1,0 kWhth = 1,1 kWhprim
∑
• Aardgas:
1,0 kWhB = 1,0 kWhprim ~ 0,1 m3 gas
∑
• Stookolie:
1,0 kWhB = 1,0 kWhprim ~ 0,1 liter
1.2.3. Energiekosten In de vrijgemaakte elektriciteits- en aardgasmarkt zijn het de leveranciers die de elektriciteits- en aardgasprijzen factureren aan de bedrijven, de eindafnemers. De prijs die de leveranciers aanrekenen hangt meestal af van verschillende factoren: het totale jaarlijkse verbruik van de afnemer, het aansluitvermogen, de netbeheerder, het aantal tellers,... De onderstaande tabel geeft indicatief de kostprijs voor een aantal energievormen weer. Voor de juiste energieprijzen die de leveranciers aanrekenen, kunnen we best contact opnemen met de leveranciers zelf. Zij vragen dan de nodige gegevens op en bieden een aangepaste offerte. In de tabel zien we een onderscheid tussen de energievorm die het bedrijf toegeleverd krijgt en ook direct moet betalen (energievorm direct) en de energievorm die het bedrijf zelf produceert (energievorm indirect). Energievorm
Gemiddelde kostprijs (EUR/kWh)*
Energievorm direct Elektriciteit hoogspanning (de zogenaamde Elia klanten en klanten rechtstreeks aangesloten op het distributienet)
0,04 … 0,12 (gemiddeld 0,07 … 0,1)
Elektriciteit laagspanning
0,12 … 0,17
Aardgas gebruik
0,012 … 0,021
niet-huishoudelijk
Aardgas huishoudelijk gebruik
0,021 … 0,025
Stookolie
0,017 … 0,045
Energievorm indirect Warm water uit CV
1,2 ...1,4 x brandstofprijs
0,015 … 0,05
Koeling op –20°C
0,4 x elektriciteitsprijs
(0,015 …) 0,03 … 0,04 (…0,07)
Koeling op –40°C
0,6 x elektriciteitsprijs
(0,025 …) 0,045 … 0,06 (… 0,1)
Perslucht op 7 bar
5 … 7 x elektriciteitsprijs
(0,2 …) 0,37 … 0,7 (… 1,2)
* De elektriciteits- en aardgasprijzen die door de leveranciers aangerekend worden, bestaan uit verschillende factoren, niet altijd afhankelijk van de leverancier. Ze zijn de som van de transmissiekost, de distributiekost, de heffingen en de energiekost. Steek WATT in je zak
09
TIP Perslucht is een zeer dure vorm van energie. Enige acties rond het persluchtverbruik leveren dan ook een mooie besparing op, want een persluchtlek van 1 mm3 kost algauw zo’n 325 EUR per jaar. Ga naar hoofdstuk 3 en bekijk onder het punt 3.6.4 de mogelijkheden om energie te besparen op een persluchtinstallatie.
1.3. Algemene principes van REG Om te komen tot rationeel energiegebruik binnen een onderneming, dienen we steeds de volgende stappen en in de onderschreven volgorde, te respecteren: Stap 1: Minimaliseer de energiebehoefte Stap 2: Maximaliseer de energierecuperatie Stap 3: Optimaliseer de energieconversie REG vergt een kritische kijk op het proces en het bedrijf, maar met gezond boerenverstand en met behulp van de onderstaande “regels van de goede huisvader” ligt REG binnen handbereik. Regel 1: Onderhoud de machines: een slecht onderhoud leidt tot een kwalitatief slecht product en een enorme energieverspilling Regel 2: Schakel uit wat niet moet werken: denk aan de verlichting overdag, afzetten van doseerunits, menglijnen, enz. Regel 3: Doe niet meer dan nodig: produceren met overbodige handelingen leidt tot een overdreven slijtage van de machines, een capaciteitsdaling en een hoger energiegebruik In hoofdstuk 3 “REG-maatregelen” bespreken we een aantal mogelijkheden van energiebesparing rond de specifieke thema’s: verlichting, verwarming, koeling, bureautica en productiegerelateerde maatregelen (waaronder perslucht).
TIP Wanneer u rond de specifieke thema’s aan de slag gaat, vergeet dan niet dat er voor elk van de besproken faciliteiten in hoofdstuk 3 regelgevingen bestaan die een aantal verplichtingen opleggen aan de bedrijven zoals een vergunningsplicht, periodieke keuringen en metingen. Volledigheidshalve worden de belangrijkste wettelijke verplichtingen voor elk van de faciliteiten onder hoofdstuk 6, punt 6.2 besproken.
Steek WATT in je zak
10
2. ENERGIEBOEKHOUDING 2.1. Energieboekhouding: wat en waarom? 2.1.1. Wat is een energieboekhouding ? Een energieboekhouding volgt het energieverbruik kritisch op. De doelstelling van een energieboekhouding is immers, inzicht verwerven in het energieverbruik om het op te volgen en te optimaliseren. De basis voor een energieboekhouding is een analyse van het energieverbruik gedurende een representatieve en voldoende lange periode. Deze analyse is mogelijk met een systeem dat het verbruik met een vaste regelmaat registreert (wekelijks, maandelijks,…) . Dit kan handmatig, door het noteren van de meterstanden van de energiemeters in een tabel, of automatisch via energiemeters die aan een verwerkingspakket op pc (intern of bij de energieleverancier) gekoppeld zijn. Een hoogspanningsklant kan bij zijn elektriciteitsleverancier zijn verbruiksprofiel opvragen. Ook deze gegevens leveren veel informatie. Een energieboekhouding omvat naast de registratie van de verbruiken ook het kritisch opvolgen van de geregistreerde gegevens. Voorstelling van de gegevens in grafieken over een voldoende ruime periode is hiervoor het meest geschikt. In de softwarepakketten voor energieopvolging zijn steeds grafieken voorzien, voor handmatig geregistreerde gegevens kan dit vrij eenvoudig in Excel. In deze handleiding beperken we ons tot het elektriciteitsverbruik. De registratie ervan bespreken we uitvoerig met uitgewerkte voorbeelden in punt 2.2.2. Vanzelfsprekend kunnen we deze principes ook toepassen om het verbruik van andere soorten energie op te volgen (aardgas, brandstof, …). Deze registraties gebeuren analoog maar we behandelen ze niet verder in deze handleiding. 2.1.2. Waarom een energieboekhouding bijhouden? Het regelmatig opvolgen van het energieverbruik maakt energieverbruikpatronen zichtbaar. Voordelen hiervan zijn : • U kan afwijkende verbruiken snel opsporen door het geregistreerde verbruik te vergelijken met het verbruik in vergelijkbare periodes, komen onregelmatigheden sneller aan het licht en kunnen we fouten lokaliseren. • Door het kritisch analyseren van de verbruiksgegevens kan u verbeter-mogelijkheden in kaart brengen. Hoge piekvermogens kunnen bij voorbeeld leiden tot maatregelen zoals piekuurbewaking. Bij hoog verbruik gedurende de nacht, kan u nagaan of alle toestellen die gedurende de nacht blijven opstaan, noodzakelijk zijn. • U kan de doeltreffendheid van maatregelen voor energiebesparing opvolgen. Door het energieverbruik na de maatregel te vergelijken met de vroegere verbruiken kan u de gerealiseerde energiebesparing in kaart brengen en vergelijken met de verwachte besparing. Indien het gaat om organisatorische maatregelen (vb. doven van lichten, uitschakelen van niet gebruikte toestellen, …) kan u door het opvolgen van het verbruik ook nagaan of de instructies na enkele maanden nog steeds worden opgevolgd. • U kan de gegevens gebruiken om uw medewerkers te motiveren voor energiebesparingen. Veel energiebesparingen zijn afhankelijk van de inzet van de verbruikers, bijvoorbeeld het doven van lichten of uitschakelen van niet gebruikte apparatuur. Het zichtbaar maken van de gerealiseerde besparingen overtuigt hen van het nut van de geleverde inspanningen en motiveert hen. • U krijgt een beter zicht op uw energieverbruik. Door het opvolgen van een energieboekhouding krijgt u een beter zicht op uw energieverbruik en kan u eventuele fouten in de facturatie opsporen. Bovendien kan u deze kennis gebruiken bij tariefonderhandelingen met uw elektriciteitsleverancier. • Door het opvolgen van uw elektriciteitsverbruik, gekoppeld aan productiecijfers kan u correlaties tussen elektriciteitsverbruik en productie ontdekken, waardoor u een beter zicht krijgt op de elektriciteitskosten, veroorzaakt door bepaalde niet-continue producties. Bij het in kaart brengen van uw energieverbruik merken we nogal wat begrippen uit de wereld van energie en elektriciteit. Indien u hierin niet thuis bent, kan u in bijlage 1 uitleg vinden over de meest gebruikte termen en eenheden. 2.2. Elektriciteitsverbruik in kaart brengen 2.2.1. Uw elektriciteitsinstallatie De eerste stap bij het in kaart brengen van uw energieverbruik, is de elektriciteitsinstallatie zelf. De antwoorden op volgende vragen zullen u reeds heel wat informatie geven. Hoogspanning of laagspanning ? Indien hoogspanning : - Welke transformator is aanwezig, wat is het vermogen (in kVA) van deze transformator? Opgelet : transformatoren zijn vergunningplichtig vanaf een individueel nominaal vermogen van 100 kVA – zie hoofdstuk 6, punt 6.2.2 Steek WATT in je zak
11
- Indien er een transformator aanwezig is, hoe wordt deze gekoeld? Olie, PCB-olie of luchtgekoeld? PCB-houdende toestellen zijn niet meer toegelaten tenzij u een afwijking hebt verkregen. In het laatste geval moet u bij verwijdering een strikte reglementering volgen – zie hoofdstuk 6, punt 6.2.3 - Zijn er cos-phi batterijen aanwezig? Zijn deze PCB-vrij? Opgelet: PCB-houdende toestellen zijn slechts in bepaalde gevallen nog toegelaten en dienen volgens een strikte reglementering verwijderd te worden – zie hoofdstuk 6, punt 6.2.3 - Wordt de installatie regelmatig gekeurd? Zijn de laatste keuringsattesten ter beschikking? Indien laagspanning ; - Wat is het aansluitvermogen? (terug te vinden op de factuur van uw elektriciteitsleverancier) - Beschikt u over drijfkracht (380 V)? U kunt hierbij gebruik maken van de voorbeeld-steekkaart in bijlage 2. Indien u verscheidene aansluitingen hebt, moet u voor elke aansluiting een steekkaart opmaken. VOORBEELD STEEKKAART X1
Steek WATT in je zak
13
2.2.2. Registratie van elektriciteitsverbruik Een systematische en regelmatige registratie van elektriciteitsverbruik vormt de basis van een goede energieboekhouding. De voordelen van een energieboekhouding kwamen reeds eerder aan bod. Registratie van elektriciteitsverbruik gebeurt best met een vaste regelmaat, bijvoorbeeld dagelijks, wekelijks of maandelijks. Welke periodiciteit u voor uw bedrijf best hanteert, is afhankelijk van de activiteiten en het elektriciteitsverbruik. Voor kleine verbruikers met een vrij stabiel verbruikspatroon, volstaat een maandelijkse registratie. Voor grotere verbruikers kan een wekelijkse of zelfs dagelijkse registratie aangewezen zijn. Voor verbruikers met een stabiel verbruikspatroon geeft het bijhouden van een tabel met de verbruiksgegevens voldoende informatie. Visuele voorstelling van de gegevens in een grafiek, maakt het eenvoudiger om afwijkingen vast te stellen en eventuele acties op te volgen. In de volgende hoofdstukken bespreken we met enkele voorbeelden hoe een dergelijke registratie kan gebeuren. U kan bij de bijlagen een excel-file downloaden om direct te gebruiken of eventueel aan uw eigen behoeften aan te passen. Verbruikers met een sterk wisselend verbruikspatroon zullen uit deze eenvoudige tabellen niet voldoende informatie halen. Voor deze bedrijven bestaat een gamma softwarepakketten om hun elektriciteitsverbruik op te volgen. De mogelijkheden hiervan bespreken we verder. Ook bedrijven die een sterk wisselend piekvermogen hebben en aan piekvermogenbeheer – zie hoofdstuk 3, punt 3.6.2 - willen doen, zijn wellicht gebaat met een softwarepakket. Om te beoordelen of een dergelijk pakket interessant is, maakt u een afweging tussen de kosten voor het pakket en de bijkomende informatie die u erdoor verkrijgt. Bij de beoordeling van de kosten houdt u niet alleen rekening met de aankoop- of abonnementskosten voor het pakket, maar ook met de noodzakelijke aanpassingen aan de elektriciteits- of andere meters, de kosten voor het invoeren van gegevens, de eventuele kosten voor aanpassingen (updates) of technische bijstand, …. De meeste van de aangeboden pakketten kunnen naast het elektriciteitsverbruik ook het aardgasverbruik en stookolieverbruik opvolgen, waardoor u een volledige energieboekhouding kunt voeren. Onder het punt 2.2.3 vindt u meer informatie over deze pakketten. 2.2.2.1. Registratie van het elektriciteitsverbruik voor laagspanningsverbruikers Registratie van het elektriciteitsverbruik op basis van meterstanden Het regelmatig aflezen van de elektriciteitsmeters en het noteren van deze gegevens in een tabel, geeft veel informatie over het verloop van het elektriciteitsverbruik. Bij het noteren van de meterstanden is het belangrijk, de periodiciteit te respecteren. U kan bijvoorbeeld telkens de eerste werkdag van de maand de meterstanden noteren.
TIP Noteer dit als taak in uw elektronische of papieren agenda!
De meterstanden noteert u vervolgens in een tabel, samen met de datum van de opname. Om een correcte vergelijking te maken tussen de verschillende maanden kan u rekening houden met het aantal werkdagen in de afgelopen periode en het gemiddeld verbruik per werkdag berekenen. U kan het elektriciteitsverbruik ook koppelen aan productiegegevens en in plaats van ‘aantal werkdagen’, ‘productieaantallen’ als referentie gebruiken. Hieronder staat een voorbeeld gegeven van een dergelijke opvolgingstabel voor maandelijkse registratie van de meterstanden. U kan dit formulier – opgemaakt in Excel - downloaden bij de bijlagen. Gebruik van de excel-file voor het registreren van elektriciteitsverbruik per maand Deze file kan als basis dienen voor uw registraties. U kan deze file aanpassen aan de eigen behoeften van uw bedrijf. Let op: indien u meer aansluitingen hebt, kan u een afzonderlijke registratie starten voor elk van de meters (bijvoorbeeld dag en nachtmeter). U kan elk afzonderlijk verbruik samentellen zodat u een overzicht hebt van het totale verbruik.
Opbouw van de file De file bevat een afzonderlijk tabblad voor 5 jaren (2002 –2006) en een tabblad met grafieken. U kan de tabbladen aanpassen om ook de gegevens van andere jaren te noteren. U kan het jaartal gewoon vervangen in het vak J7, waardoor alle vermeldingen van jaartallen aangepast worden. U kan dan ook de naam van het tabblad wijzigen (op de tab – rechtermuisklik – naam wijzigen – nieuw jaartal intypen). De grafieken worden automatisch opgemaakt bij het invullen van de gegevens.
Steek WATT in je zak
14
INVULLEN VAN DE GEGEVENS De oranje gekleurde vlakken bevatten formules. U moet deze niet aanpassen. Enkel in de witte vakken dienen gegevens ingevuld te worden. In de 2de kolom (datum opname begin maand) vult u de datum van de eerste meteropname voor januari in. Voor de volgende maanden wordt telkens de datum van de meteropname op het einde van de vorige maand overgenomen. In de 3de kolom (datum opname einde maand) vermeldt u de datum van de meteropname op het einde van de maand. In de 4de kolom (meterstand begin maand) vult u voor de maand januari de meterstand van het begin van de maand in. Voor de andere maanden wordt telkens de meterstand van het einde van de vorige maand overgenomen. In de 5de kolom (meterstand einde maand) vult u telkens de meterstand op het einde van de maand in. In de 6de kolom ( jaartal Verbruik per maand (kWh)) wordt het verbruik automatisch berekend door het verschil te maken tussen de meterstand op het einde van de maand en bij het begin van de maand. In de 7de kolom (aantal gewerkte dagen) vult u het aantal werkdagen in voor de periode tussen de twee meteropnames (dag van de laatste meteropname inbegrepen). U kan in deze kolom ook een andere parameter invoeren, zoals bijvoorbeeld productiehoeveelheden. Let wel op dat de gebruikte parameter een eenduidig verband heeft met het energieverbruik. In de 8ste kolom (jaartal Verbruik / werkdag (kWh)) wordt het gemiddeld verbruik per werkdag voor de betreffende periode berekend. In de 9de kolom (jaartal Kost per maand in euro) kan u de kost voor de betreffende periode noteren. Indien u slechts jaarlijks een afrekeningfactuur krijgt, kan u op basis van deze afrekeningfactuur de totale kost per kWh berekenen en deze kost vermenigvuldigen met het totale verbruik voor de betreffende periode. Dit kan u slechts berekenen na afloop van de facturatieperiode. U kan natuurlijk van tevoren de berekeningen uitvoeren met de kostprijs per kWh van de vorige facturatieperiode en de gegevens updaten na ontvangst van de factuur. In de 10de kolom (Opmerkingen) hebt u de mogelijkheid om abnormale omstandigheden of nieuwigheden te noteren. Voorbeeld: plaatsing van een nieuwe installatie, storing van de airco-installatie, vervanging van installatie, in werking treding van een REG-maatregel,…
Steek WATT in je zak
15
Volgende grafieken worden dan automatisch aangemaakt : - Verbruik per maand - Gemiddeld verbruik per werkdag - Elektriciteitskost / maand
UW VERBRUIK REGISTREREN OP BASIS VAN FACTUREN * Verbruik opvolgen op basis van jaarlijkse afrekeningen Indien u slechts jaarlijks een afrekening ontvangt waarop ook meterstanden zijn vermeld, zal u hieruit weinig informatie halen. U kan dan enkel een gemiddeld maandelijks verbruik over het volledige jaar bepalen. De maandelijkse of driemaandelijkse voorschotfacturen die u ontvangt, zijn berekend op basis van het verbruik van het vorige jaren en bevatten geen informatie over de huidige verbruiken. We raden u dan ook aan om minimaal maandelijks de meterstanden op te nemen en te registreren zodat u een beter zicht krijgt op de schommelingen in het verbruik . Verbruiksgegevens op basis van jaarlijkse afrekeningen uit het recente verleden (1 tot 2 jaar) kunnen u evenwel nuttige informatie geven en als vergelijkingsbasis dienen voor de geregistreerde gegevens. Indien u niet de beschikking hebt over maandelijkse registraties van meterstanden van de vorige jaren, kan u in elk geval op basis van de elektriciteitsfacturen een gemiddeld maandelijks verbruik voor deze periode bepalen. U kan deze informatie invoeren in de Excel-file voor opvolging van de maandelijkse meteropnames. De kolommen 2 tot en met 5 (data en meterstanden) blijven dan blanco. In kolom 6 (verbruik per maand in kW) voert u het gemiddeld maandelijks verbruik over de facturatieperiode in. * Verbruik opvolgen op basis van maandelijkse afrekeningsfacturen Indien u maandelijks een factuur ontvangst met vermelding van meterstanden kan u deze gegevens invoeren in de Excel-file voor registratie van de maandelijkse meteropnames.
TIP Bij laagspanning bepaalt het aansluitvermogen het maximale vermogen dat u kan afnemen. Indien u meer vermogen afneemt, zal de zekering springen. Indien u uw machinepark uitbreidt, kan het dus nodig zijn om het aansluitvermogen te laten verhogen. Ga echter eerst na of de stroombanen gelijkmatig verdeeld zijn over de drie fasen. Misschien kan u door een gelijkmatige verdeling vermijden dat u een verzwaring van het aansluitvermogen moet vragen en kan u besparen op uw elektriciteitskost. Voor het aansluitvermogen wordt immers een vaste vergoeding per maand aangerekend. Steek WATT in je zak
16
2.2.2.2. Registratie van energieverbruik voor hoogspanningsverbruikers Voor hoogspanningsverbruikers geeft het aflezen van de meterstand slechts een deel van de informatie. De waarde van cos-phi en het kwartiervermogen (piekvermogen) kan u immers niet op de meters aflezen. In bijlage 1 vindt u een omschrijving van een aantal vaak gebruikte termen, zoals cos phi en piekvermogen. Indien u van uw elektriciteitsleverancier maandelijks afrekeningfacturen ontvangt, kan u deze gegevens gebruiken om uw elektriciteitsverbruik op te volgen. Volgende gegevens zal u op uw factuur terugvinden : - verbruik normale uren (in kWhnu) - verbruik stille uren (in kWhsu) - reactief verbruik (in kVAhr), eventueel opgesplitst naar inductief en capacitief verbruik - cos phi - kwartiervermogen (in kW) of piekvermogen - maximale kwartuurpiek (in kW, soms ook opgedeeld in een piekvermogen tijdens de stille uren en een piekvermogen tijdens de normale uren) Deze gegevens kan u opvolgen in een Excel werkblad. U kan in bijlage een excelwerkblad downloaden waarin u deze gegevens over een periode van vijf jaar kan invullen. De file bevat afzonderlijke tabbladen voor 5 jaren (2002 –2006) en drie tabbladen met grafieken. Het tabblad Tabellen dient enkel om de grafieken op te maken – u hoeft hierin niets in te vullen. De grafieken worden automatisch opgemaakt bij het invullen van de gegevens. U kan de tabbladen aanpassen om ook de gegevens van andere jaren te noteren. U kan het jaartal gewoon vervangen in het vak J7, waardoor alle vermeldingen van jaartallen aangepast worden. U kan dan ook de naam van het tabblad wijzigen (op de tab – rechtermuisklik – naam wijzigen – nieuw jaartal intypen).
Invullen van de gegevens De oranje gekleurde vlakken bevatten formules. U moet deze niet aanpassen. Enkel in de witte vakken dienen gegevens ingevuld te worden. In de 2de kolom (jaartal verbruik Normale uren (kWh nu) komt het verbruik gedurende de normale uren (op de factuur vermeld als verbruik normale uren of verbruik dag) In de 3de kolom (jaartal verbruik stille uren (kWh su) komt het verbruik gedurende de stille uren (nacht – weekend), op de factuur vermeld als verbruik stille uren, verbruik nacht of verbruik weekend. In de 4de kolom (jaartal Totaal verbruik) komt het totale elektriciteitsverbruik, berekend door de som te maken van kolom 2 en kolom 3 In de 5de kolom (Aantal werkdagen) vult u het aantal werkdagen in voor de periode tussen de twee meteropnames (dag van de laatste meteropname inbegrepen). Steek WATT in je zak
17
U kan in deze kolom ook een andere parameter invoeren, zoals bijvoorbeeld productiehoeveelheden. Let wel op dat de gebruikte parameter een eenduidig verband heeft met het energieverbruik. In de 6de kolom ( jaartal Verbruik per werkdag normale uren) komt het verbruik per werkdag voor de normale uren automatisch, berekend door het verbruik normale uren te delen door het aantal werkdagen. In de 7de kolom ( jaartal Verbruik per werkdag stille uren) komt het verbruik per werkdag voor de stille uren, automatisch berekend door het verbruik stille uren te delen door het aantal werkdagen.
In de 8ste kolom (jaartal totaal verbruik per werkdag) wordt het verbruik automatisch berekend door het totaal verbruik te delen door het aantal werkdagen. In de 9de kolom (cos phi) vult u de cos phi waarde in. In de 10de kolom (maximaal vermogen) noteert u het piekvermogen. In de 11de kolom (Opmerkingen) hebt u de mogelijkheid om abnormale omstandigheden of nieuwigheden te noteren. Voorbeeld: plaatsing van een nieuwe installatie, storing van de airco-installatie, vervanging van installatie, inwerkingtreding van een REG-maatregel, …
Volgende grafieken worden automatisch aangemaakt : - verbruik normale uren - verbruik stille uren - totaal verbruik - gemiddeld verbruik per werkdag - Overzicht elektriciteitsverbruik (tab overzicht – grafieken) - Overzicht cos phi (tab grafieken – cos phi –piekv) - Overzicht piekvermogens (tab grafieken – cos phi –piekv)
Steek WATT in je zak
18
2.2.3. Opvolging van het hoogspanningsverbruik met behulp van softwareprogramma’s Er bestaat een heel gamma softwareprogramma’s voor opvolging van energiegebruik, zowel aangeboden door elektriciteitsleveranciers als door softwareleveranciers. Met behulp van deze softwaretoepassingen kan u uw (hoogspannings)verbruik opvolgen en er een beter inzicht in krijgen. Voor laagspanning zijn deze toepassingen niet geschikt. Beter inzicht in uw elektriciteitsverbruik laat u toe om uw verbruik bij te sturen en een efficiënt energiebeleid uit te werken. De aangeboden softwaretoepassingen variëren van zeer eenvoudige toepassingen die slechts toelaten het elektriciteitsverbruik uit het verleden op te volgen, tot toepassingen waarmee u het verbruik onmiddellijk (in real time) kan opvolgen en waaraan u besturingssystemen kan koppelen, bijvoorbeeld in het kader van piekbeheer (zie hoofdstuk 3, punt 3.6.2). Er is een onderscheid tussen de verschillende systemen, zowel op niveau van de dataregistratie, van de dataverwerking als van de beschikbare gegevens. Dataregistratie : - telemetriesystemen, die via dataloggers die pulsen ontvangen van de energiemeters, automatisch de meetgegevens inlezen - systemen met manuele ingave waarbij de gebruiker zelf de meterstanden ingeeft in de software. Dataverwerking : - internetsystemen, waarbij de software en de databank op een internetserver zijn geplaatst en de gebruiker zijn gegevens invoert en opvraagt via het internet. Let hierbij op dat het systeem werkt met een beveiligde internetverbinding en een persoonlijk paswoord. - systemen die geïnstalleerd zijn op lokale PC's. Beschikbare gegevens - systemen waarbij u kan beschikken over uw verbruiksgegevens uit het verleden. Meestal zijn de gegevens beschikbaar na een dag. U kan dus telkens de gegevens tot en met de vorige dag bekijken. - Real-time systemen waarbij u de onmiddellijke verbruiksgegevens kan zien, naast de verbruiksgegevens uit het verleden Bij de keuze van een softwaretoepassing kan u zich laten leiden door volgende aandachtspunten : - Is de softwaretoepassing gratis of dient u hiervoor een abonnement of een eenmalige kost te betalen? - Indien u het softwarepakket dient aan te kopen, wat kosten updates van het programma? - Is een aanpassing van uw elektriciteitsmeter(s) nodig en hoeveel kost deze aanpassing? - Draait de toepassing op uw pc’s (let op voor oudere besturingssystemen)? - Kan u in het systeem op een eenvoudige manier rapporten en grafieken opvragen? - Kan u gedetailleerde verbruiksgegevens opvragen, bijvoorbeeld tot op 15 minuten? - Kan u de tabellen en grafieken op een eenvoudige wijze kopiëren of exporteren zodat u deze kan gebruiken in een presentatie of eigen verslagen? - Is de invoer van gegevens niet te omslachtig? - Kan u terecht bij een helpdesk indien u vragen hebt? - Kan u andere verbruik opvolgen binnen hetzelfde pakket (vb. aardgas, water, stookolie, …) Contacteer uw energieleverancier of uw installateur voor een overzicht van de mogelijkheden.
2.3. REG-mogelijkheden in kaart brengen 2.3.1. Principes Om te weten waar u energie kan besparen, is het belangrijk inzicht te hebben in de verdeling van het elektriciteitsverbruik over de verschillende installaties en toestellen in uw bedrijf. Meestal denkt men de grootste verbruikers wel te kennen, maar het opstellen van een verbruikerslijst kan soms tot verrassende vaststellingen leiden. Een inventaris van elektrische toestellen en hun verbruik verstrekt inzicht in de verdeling van het elektrische verbruik. Ideaal zou zij als u het energieverbruik van elke installatie over een voldoende lange periode zou kunnen meten zodat u het gemiddelde verbruik van elk van deze installaties kent. Voor belangrijke energieverbruikers kan u overwegen afzonderlijke meters te plaatsen of kan u het verbruik gedurende een periode laten opvolgen. U kan het verbruik van individuele toestellen gedurende een korte periode opvolgen door het gebruik van een energiemeter. Deze energiemeters zijn te koop in de vakhandel of bij uw installateur. Meestal bestaat ook de mogelijkheid om energiemeters te ontlenen voor een korte periode. Voor de meeste installaties is het plaatsen van extra meters moeilijk en wegen de kosten en inspanningen niet op tegen de te verwachten informatie. In dat geval kunnen we het verbruik theoretisch berekenen. Hou er echter rekening mee dat deze theoretische berekeningen slechts indicaties zijn en zeker geen exacte gegevens zijn. We splitsen de werkwijze op in drie delen : het machinepark, de verlichting en het kantoor (bureautica). Als voorbeeld nemen we de inventaris van het bedrijf WATT-test, een klein bedrijf met 20 werknemers met als activiteit machinebouw. In de bijlage vindt u een excel-werkblad dat als basis kan dienen voor de berekeningen voor uw eigen bedrijf.
Steek WATT in je zak
19
2.3.1.1. Machinepark Waarschijnlijk is in uw bedrijf reeds een lijst aanwezig van machines en hun geïnstalleerde vermogens. Deze lijst is immers nodig in het kader van een milieuvergunningsaanvraag of een aangifte van de bedrijfsactiviteit. Indien dergelijke lijst niet ter beschikking is kan u het vermogen terugvinden in de technische informatie van de machine of op het zilverkleurige plaatje met technische gegevens op de machine. Voorbeeld inventaris machinepark Inventaris machinepark WATT-test Machine nummer
Omschrijving machine
Geïnstalleerd vermogen
M1
Draaibank
0.75 kW
M2
Draaibank
1.00 kW
M3
Plooibank
7.50 kW
M4
Lasinstallatie halfautomaat
0.50 kW
M5
Kolomboor
1.50 kW
M6
Zaagmachine
0.75 kW
M7
Freesmachine
0.90 kW
M8
Plaatschaar
7.80 kW
M9
Compressor
25 kW
M10
Verwarming
50 kW
Theoretisch zouden we het verbruik van elke installatie kunnen bepalen door het geïnstalleerde vermogen te vermenigvuldigen met het aantal draaiuren. Indien we dit theoretische vermogen zouden vergelijken met het werkelijk afgenomen vermogen, zouden we echter merken dat dit veel te hoog is. Dit is eenvoudig te verklaren. Een machine neemt niet steeds het maximale, geïnstalleerde, vermogen op. Het werkelijk opgenomen vermogen is namelijk afhankelijk van de belasting van de motor. Vooral bij mechanisch toepassingen kan het werkelijk afgenomen vermogen merkelijk lager zijn dan het geïnstalleerde vermogen. Voor verlichting wordt het geïnstalleerde vermogen volledig benut gedurende de branduren. Bij compressoren en verwarming wordt het geïnstalleerde vermogen enkel volledig benut tijdens de draaiuren, tenzij de compressor voorzien is van een toerentalregeling. In de berekening moet u dus rekening houden met een benuttingfactor, afhankelijk van het soort installatie. Deze factor ligt steeds tussen 0 en 1. Het inschatten van deze benuttingfactor is niet eenvoudig en kan enkel een raming zijn. In elk geval dient u op het einde van alle berekeningen het berekende verbruik te vergelijken met het werkelijke verbruik. Op basis van deze vergelijking kan u de benuttingfactoren nog aanpassen zodat het berekende en het werkelijke verbruik in overeenstemming zijn. In de bijlage kan u een excel-file downloaden die als basis kan dienen voor de inventarisatie. U kan deze file aanpassen aan de behoeften van uw bedrijf. U kan de lijst vereenvoudigen door een aantal machines samen te vermelden. U kan bijvoorbeeld alle machines van de onderhoudsafdeling of alle machines van een productielijn op een lijn vermelden, op voorwaarde dat het aantal draaiuren en de benuttingfactor ongeveer gelijk zijn.
Steek WATT in je zak
20
OPBOUW VAN DE FILE De file bevat 4 tabbladen: een tabblad voor het machinepark, een voor de verlichting, een voor de kantoortoestellen en een samenvatting. De oranje gekleurde vlakken bevatten formules. U moet deze niet aanpassen. Enkel in de witte vakken komen gegevens.
Invullen van de gegevens In de tabel worden volgende zaken ingevuld : - Interne code of machinenummer - Naam of omschrijving machine - Geïnstalleerd vermogen - Draaiuren per dag voor de betreffende machine - Werkdagen per jaar voor de betreffende machine - Benuttingfactor: factor tussen 0 en 1 De laatste kolom (verbruik per jaar) berekenen we op basis van de ingevulde gegevens. Het verbruik per jaar bekomen we door het geïnstalleerde vermogen te vermenigvuldigen met de draaiuren per dag, het aantal werkdagen per jaar en de benuttingfactor. Bij de berekening maken we gebruik van een aantal geschatte waarden. De benuttingfactor is in elk geval reeds een raming en veel bedrijven zullen ook een schatting van het aantal draaiuren moeten maken. Indien het aantal draaiuren van de verschillende machines niet bekend is, kunnen sommige bedrijven dit wellicht inschatten op basis van productiegegevens . Het aantal productie-eenheden per uur voor een bepaalde installatie geeft een indicatie van het aantal draaiuren, nodig voor een productie-eenheid (of honderd eenheden) zodat op basis van het aantal geproduceerde eenheden per jaar een raming kan gemaakt worden van het aantal draaiuren). Het berekende verbruik is in elk geval slechts een indicatie van het werkelijke verbruik. Indien voor bepaalde installaties een werkelijk gemeten verbruik beschikbaar is kan dit rechtstreeks in de laatste kolom ingevuld worden.
Steek WATT in je zak
21
2.3.1.2.Verlichting Het opstellen van een inventaris van de verlichting vindt best plaats per afdeling of per lokaal. Net zoals voor het opstellen van de inventaris van het machinepark stellen we een tabel op met de geïnstalleerde vermogens en de branduren.
Invullen van de gegevens Per lokaal of afdeling vullen we het aantal lampen, het type en het vermogen per lamp in. Voor het aantal branduren maken we een schatting. Indien in een afdeling of lokaal verschillende types lampen gebruikt, nemen we een lijn per type lamp. Opgelet: vergeet het vermogen van de ballast niet in te vullen bij TL-lampen! Deze kolom vullen we niet in voor gloeilampen en halogeenlampen. Het totaal vermogen berekenen we door het aantal lampen te vermenigvuldigen met de som van het vermogen van de lamp en de ballast, en dit te delen door 1000. Het vermogen van lampen is immers uitgedrukt in W. Bij het berekenen van het totale vermogen in kW dient u dus te delen door 1000. Het verbruik per jaar berekenen we door het totale vermogen te vermenigvuldigen met het aantal branduren per dag en het aantal werkdagen per jaar. 2.3.1.3. Kantoortoestellen U kan een vergelijkbare inventaris maken van het kantoormateriaal (PC’s, printers, kopiers, …) met de werkelijke vermogens voor elk van de toestellen. Een gedetailleerde inventaris van het verbruik van kantoormateriaal is echter enkel interessant als het elektriciteitsverbruik door kantoortoestellen een groot gedeelte uitmaakt van uw totaal verbruik. In het andere geval kunt u een raming maken van het verbruik aan de hand van een aantal richtwaarden voor kantoorapparatuur. Toestel
Vermogen bij actief verbruik (in Watt)
Vermogen in stand-by ( in Watt)
PC
40
20-30
Scherm (CRT)
80
10-15
Flatscreen
15-30
Laserprinter
90-130
20-30
Kopieertoestel
120-1000
30-250
Faxtoestel
30-40
10
Drankautomaat
350-700
300 Steek WATT in je zak
22
Invullen van de gegevens Per lokaal of afdeling inventariseren we de kantoortoestellen met gelijk of ongeveer gelijk vermogen. Voor het vermogen kunnen we werkelijke vermogens of richtwaarden gebruiken. Het aantal uren zullen we waarschijnlijk moeten schatten. De vermogens voeren we in Watt in. Het totale verbruik berekenen we door het aantal toestellen te vermenigvuldigen met het vermogen per toestel, het aantal activiteitsuren per dag en het aantal werkdagen per jaar en te delen door 1000 (omrekening naar kW). In het tabbladsamenvatting staat dan het overzicht van de energiegebruikers.
Het totaal berekende verbruik kunnen we dan vergelijken met het werkelijke energiegebruik op jaarbasis. Indien er een groot verschil is tussen het berekende en het werkelijke energiegebruik, dienen we te concluderen dat een aantal van onze ramingen niet correct waren. We kunnen dan bijvoorbeeld de benuttingfactor voor een aantal installaties aanpassen zodat het berekende verbruik beter in overeenstemming is met het werkelijke elektriciteitsverbruik. Houd er steeds rekening mee dat deze inventarisatie slechts een indicatie is en enkel de bedoeling heeft de grootste energieverbruikers te identificeren en de mogelijkheden voor energiebesparende maatregelen in kaart te brengen. In hoofdstuk 3 vindt u een overzicht van de energiebesparende maatregelen (REG-maatregelen) voor verschillende toepassingen. Op basis van het overzicht van de verbruikers en de REG-mogelijkheden voor de verschillende toepassingen kunnen we dan een REGactieplan uitgewerken, rekening houdend met de benodigde investering en terugverdientijd. Maatregelen, die invloed hebben op de grootste verbruikers en maatregelen met beperkte investeringen (bvb. organisatorische maatregelen), hebben hierbij vanzelfsprekend voorrang. Voor het voorbeeldbedrijf Watt-test kunnen we concluderen dat REG-maatregelen voor het machinepark en de verlichting het meest aangewezen zijn. Hiernaast kunnen we ook een aantal organisatorische maatregelen zoals het doven van lichten en het uitschakelen van computers en kopieertoestellen bij afwezigheid doorvoeren.
Steek WATT in je zak
23
3. REG-MAATREGELEN 3.1. Inleiding Dit hoofdstuk concentreert zich op breed toegepaste mogelijkheden van energiebesparing bij energie-intensieve voorzieningen. De nadruk ligt hierbij op technische maatregelen. De informatie in dit hoofdstuk richt zich niet op toepassingen of maatregelen die specifiek zijn voor een bepaalde bedrijfstak. Ze probeert een globaal overzicht te geven van mogelijke REG-maatregelen. Naast het toepassen van bovengenoemde technische maatregelen is natuurlijk ook het sensibiliseren van de medewerkers rond zuinig energieverbruik heel belangrijk om tot effectieve energiebesparing te komen. Energiezorg omvat immers maatregelen op het vlak van communicatie, gedrag en techniek. 3.2. Verlichting Verlichting is in vele gevallen een grote energieverbruiker. In kantoren gaat gemiddeld 50% van het elektriciteitsverbruik naar verlichting; in montagehallen en magazijnen loopt het verbruik van verlichting vaak op tot 70 à 90% van het totale verbruik. Dankzij moderne verlichtingstechnieken zoals hoogfrequente TL-lampen en elektronische voorschakelapparatuur kan het energiegebruik van de meeste verlichting drastisch worden teruggeschroefd. Ook daglichtgestuurde regelingen en schakelingen in zones kunnen een grote energiewinst opleveren. De verlichtingssterkte heeft een belangrijke invloed hebben op het energieverbruik. Het is dus noodzakelijk een juiste keuze van verlichtingsterkte te maken. Onderstaande tabel geeft de standaard verlichtingsterktes weer: Aard van de verlichting
typering van de taak
Oriëntatieverlichting (geen of incidentieel gebruik als werkruimte)
Waarnemen van grote objecten en beweging van personen
50
Opslagruimte, parkeergarage
Waarnemen van zeer grove details
100
Gang, trappenhuis
Waarnemen van grove details
200
Constructiewerk, smederij, magazijn
Lezen, schrijven en waarnemen van vergelijkbare details en contrasten
400
Kantoor, leslokaal
Waarnemen van kleinere details en zwakkere contrasten
800
Tekenkamer, fijn montagewerk
Waarnemen van zeer fijne details en zwakke contrasten op donkere achtergrond
1.600
Precisiewerk, kadastraal tekenen, fijn inspectiewerk
Waarnemen aan de grens van het gezichtsvermogen
>3.200
Microminiaturisatie, operatietafel
Werkverlichting (permanent gebruik als werkruimte)
Speciale werkverlichting
verlichtingsterkte (lux*)
Voorbeelden
Tabel: Standaard verlichtingssterktes *verlichtingssterkte (lux) = lichthoeveelheid per oppervlakte-eenheid (1 lx = 1 lm/m_) 3.2.1. Binnenverlichting Eerst en vooral moeten we nagaan op welke plaatsen en in welke mate licht noodzakelijk is. Het verlichtingsniveau is immers afhankelijk van de werkzaamheden die in de ruimte gebeuren.
TIP Gloeilampen mogen dan wel spotgoedkoop zijn en een aangenaam licht geven, toch produceren ze hoofdzakelijk warmte. Vervang daarom gloeilampen door spaarlampen. Dit levert een elektriciteitsbesparing op van 75% à 80%. De meeste spaarlampen passen in dezelfde fittings en armaturen als voor gloeilampen Spaarlampen zijn in feite kleine, gebogen TL-buisjes met in de voet een ingebouwd voorschakelapparaat. Ze gebruiken veel minder energie dan gloeilampen en kunnen in gewone armaturen gebruikt worden. Tegenwoordig hebben spaarlampen vaak dezelfde afmetingen en dezelfde lichtkleur als gloeilampen. Verder zijn er nu elektronische spaarlampen te koop die binnen een halve seconde zonder flikkeren opstarten en binnen 100 seconden 90% van de lichtsterkte bereiken. Dit verhoogt het comfort. Ze kunnen zonder bezwaar vaak in- en uitgeschakeld worden. Regelmatig aan en uit doen van TL- en spaarlampen kost geen extra energie. Het kan wat extra slijtage geven. Vuistregel: verlaat u een ruimte voor langer dan 3 minuten, dan loont het de lamp uit te doen. Wilt u een gloeilamp vervangen door een spaarlamp, deel dan het vermogen van de gloeilamp (Watt) door vier. Steek WATT in je zak
23
Bron: Verlichting, Gedis 2004.
Praktijkvoorbeeld Een spaarlamp kost gemiddeld 7 euro en een gloeilamp 0,90 euro. Een spaarlamp is in aanschaf dus duurder dan een gloeilamp. Maar die extra kosten verdient u in een jaar weer terug. Op de lange duur zijn spaarlampen erg voordelig. Dat komt door de lage energiekosten en de lange levensduur. Een spaarlamp van 15 Watt geeft net zo veel licht als een gloeilamp van 60 Watt. De spaarlamp verbruikt per jaar (uitgaande van 1000 branduren) 15 kWh elektriciteit, de gloeilamp 60 kWh. Dat is een besparing 45 kWh, ofwel van 7,65. Binnen een jaar heeft u de aanschafprijs van de spaarlamp er dus al uit. Vanaf dat moment gaat u verdienen op de spaarlamp. Een goede spaarlamp brandt gemiddeld 10.000 uren, dat is ongeveer tien keer langer dan een gloeilamp (1000 branduren). In die 10.000 branduren betaalt u maar enmaal de aanschafkosten van een spaarlamp ( 7 ) en voor de gloeilamp doet u dat tien keer (10 X 0,909 ).
TIP De lichtopbrengst per armatuur (lichtbak) verbetert met spiegeloptiekarmaturen. Bij bestaande systemen kunnen we reflecterende kappen toevoegen. Hierdoor bekomen we met minder armaturen dezelfde lichtopbrengst. In een bestaande situatie kunnen we overgaan tot het halveren van het aantal TL-buizen wat dus ook een halvering van het energieverbruik oplevert.
De licht-efficiency kunnen we ook verhogen door het toepassen van hoogfrequente voorschakelapparatuur. Hierdoor kunnen we de hoeveelheid armaturen verminderen. Bij deze armaturen met voorschakelapparaten kan ook de nieuwe TL5-lamp* worden toegepast. Het elektriciteitsverbruik is 20 % tot 30 % lager dan van een conventionele armatuur. Bij een volledige relighting, waar we oudere weinig efficiënte lampen én armaturen vervangen, kan de totale energiebesparing oplopen tot 60% en meer. In ruimten, waar de omgevingscondities het gebruik van hoogfrequente voorschakelapparatuur niet toelaten (bv. temperaturen <5°C en > 35°C), kunnen we ook verliesarme, magnetische ballasten gebruiken in plaats van de traditionele voorschakelapparaten.
TIP Een goed onderhoud van uw verlichting zorgt voor efficiëntere verlichting. Door vuil en stof op de verlichting gaat de licht sterkte achteruit. Een regelmatige reiniging van de verlichting is dus noodzakelijk.
TIP Streef voor ruimtes met een plafondhoogte van maximaal 3m, een energetisch verantwoord verbruik na van maximaal 2W/m_/100 lux.
ACCENTVERLICHTING Spot- of accentverlichting is altijd energie-intensief en inefficiënt als basisverlichting. In representatieve ruimten of showrooms is accentverlichting echter een veelgebruikte vorm. De volgende lamptypes zijn de meest efficiënte vormen van accentverlichting: Voor kleine spots, bedoeld voor het verlichten van kleine voorwerpen vanaf korte afstand, zijn laagvolt halogeenlampen (20 W of 50 W) geschikt. Het energiegebruik hiervan is 25% van dat van kopspiegellampen. Een nog veel beter alternatief voor de halogeenspots, zijn de metaalhalogenidelampen. Deze zijn vanaf een vermogen van 38 W beschikbaar en geven 6x meer licht dan een halogeenspot van hetzelfde vermogen. Wat ook kan, is gebruik maken van compacte fluorescentielampen (spaarlampvormige lampen). Deze zijn ongeveer 5x zuiniger dan halogeenlampen. Voor grote spots komen de metaalhalogenide lamp (binnen en buitenverlichting) en de superhogedruk natriumlamp (buitenverlichting) in aanmerking. Deze zijn extra aantrekkelijk omdat, vergeleken met reflector- en persgaslampen, minder lampen nodig zijn. Bijkomend voordeel is de langere levensduur van de lampen. De kosten zijn afhankelijk van het type. Een los halogeen reflectorlampje kost ongeveer 3,5 per stuk (20 of 50 Watt). De bijpassende steeklampjes zijn er vanaf 2 per stuk. Besparing op het energieverbruik van de verlichting tot 25% Terugverdientijd 4-6 jaar. Daarnaast is de levensduur van halogeenlampen langer.
* TL5-lamp: relatief nieuwe generatie fluorescentielamp. Met zijn kleine diameter 16mm, 40% dunner dan de huidige TLD-generatie. Ontworpen voor hoge lichtopbrengst (tot 7000 lm); gemiddelde levensduur van 20.000 branduren, hoge specifieke lichtstroom tot 104 lm/W, 8% zuiniger dan traditionele TL-buizen; zeer efficiënte fluorescerende laag, bevat absoluut de minimale waarde aan kwik, specifiek ontworpen voor gebruik met een elektronisch hoogfrequent voorschakelapparaat en dimbaar. Steek WATT in je zak
24
Sturing van de binnenverlichting In ruimten waar niet continu personen aanwezig zijn, zoals een magazijn of een opslagruimte, kunnen we een aanwezigheidsschakelaar plaatsen. Sensoren stellen vast of iemand in het vertrek aanwezig is. Is dit niet het geval, dan schakelt de verlichting na een bepaalde tijd automatisch uit. De besparing kan oplopen van 10% tot 90% , afhankelijk van het gebruikspatroon. Met behulp van daglichtafhankelijke regeling wordt de verlichting afgestemd op de lichtbehoefte, afhankelijk van de hoeveelheid daglicht. Bijv. in een gang, kantine, magazijn. De besparing loopt snel op tot 50%! Natuurlijk is de beste en goedkoopste oplossing om zoveel mogelijk gebruik te maken van het natuurlijke daglicht m.b.v. lichtkoepels en lichtstraten in loodsen en magazijnen. De verlichting kan beter worden afgestemd op de aanwezigheid van mensen en/of de verlichtingsbehoefte door het aanbrengen van meer lichtschakelgroepen (indelen in zones) die elk apart aan- of uitgezet kunnen worden. In ruimten waar niemand aanwezig is of in gedeelten van een ruimte waar men geen licht nodig heeft, kan het licht dan uit. Installeer bij voorkeur een raamzijdegroep en een binnenzijdegroep. Plaats de schakelknoppen iets uit elkaar zodat niet met een druk alle verlichting ingeschakeld kan zijn. Deze maatregel bespaart al snel zo’n 15%. Een tijdschakelklok kan de verlichting uitschakelen als er geen behoefte aan is. De schakelaar kan gekoppeld zijn aan een armatuur, aan de verlichting in een ruimte of aan de verlichting van het gehele gebouw. In het specifieke geval van showroomverlichting, kan de verlichting van modellen in de showroom opgedeeld zijn in verschillende groepen, gekoppeld aan een tijdschakelaar. Buiten bedrijfstijden worden dan alleen nog die modellen verlicht, die van buiten zichtbaar moeten zijn. Een digitale tijdschakelaar met weekprogrammering kost tussen de 15 en 35. Een met de hand instelbare tijdklok kost ongeveer 10. De besparing op het elektriciteitsverbruik ligt tussen de 10% en 25% en is sterk situatieafhankelijk. Terugverdientijd 1-3 jaar. Een andere vorm van de tijdschakelklok is de veegschakeling. Met een veegschakeling wordt op een zeker tijdstip (bijvoorbeeld bij aanvang van de pauze of bij einde van de werkdag) de gehele verlichting uitgeschakeld. Gebruikers dienen zelf de verlichting weer in te schakelen. Deze veegschakeling kan ook voor bureautica gebruikt worden zodat ook computers en printers uitgeschakeld worden. Deze techniek is vooral bij nieuwbouw een haalbare kaart: toestellen die niet mogen uitgeschakeld worden (zoals server, back-up, etc) dienen immers op een andere netschakeling te staan die niet gestuurd wordt door de veegschakeling. Praktijkvoorbeeld: Cera Holding uit Heverlee, een kantoorsituatie met 42 medewerkers, maakte tot voor kort gebruik van de bestaande infrastructuur, namelijk een schakelsysteem van de verlichting dat niet afgestemd was op de functionele entiteiten. Bovendien bleef de verlichting gedurende de nacht branden omwille van de veiligheid. Het elektriciteitsverbruik lag vrij hoog: op jaarbasis werd ongeveer 155.000 kWh verbruikt. Door zonering van de verlichting (een investering van 1.186 ), intensieve sensibilisatie van het personeel en een aanpassing van de fysische en elektronische beveiliging, daalde het totale elektriciteitsverbruik 67.000 kWh per jaar, een vermindering met 56 %! Het financiële resultaat was een minder uitgave van 9.536. Rekening houdende met de investering van 1.186, geeft dit een netto resultaat van 8.350 op jaarbasis. 3.2.2. Gebouw- en terreinverlichting Ook de buitenverlichting wordt best zo energie-efficiënt mogelijk gekozen. De keuze van verlichting is afhankelijk van het doel: beveiligingsverlichting heeft andere vereisten dan verlichting van bijvoorbeeld een parking. In het algemeen moet men zich afvragen of de verlichting continu aan moet. Wanneer verlichting alleen ter beveiliging is geïnstalleerd, hoeft deze alleen aan bij aanwezigheid van indringers aan te springen: de zogenaamde schrikverlichting. Bij camerabeveiliging moet de soort verlichting afgestemd zijn op de soort camera. Tegenwoordig zijn er camera´s op de markt, die voldoende kunnen registreren bij 1 lux of minder. Voor buitenverlichting zijn verschillende soorten lampen beschikbaar, met elk hun eigen toepassingsgebied. Type
Energieverbr [W/1000 lm] (**)
Levensduur (uren)
Kleurweergave
lagedruk natriumlamp
5-10
7.500
Geen
hogedruk natriumlamp
6,5-12,5
5.000 - 7.500
slecht tot matig
langwerpige fluorescentielamp
9,5-12,5
6.000 - 12.500
matig tot goed
metaalhalogenidelamp
12-15
6.000
matig tot goed
compacte fluorescentielamp
13-20
5.000 - 8.000
Goed
inductielamp (*)
14-15
60.000
Goed
hogedruk kwiklamp
17-25
7.500
slecht tot matig
halogeenlamp
66-145
2.000 - 3.500
zeer goed
gloeilamp
90-145
1.000
zeer goed
(*) Aanschafkosten zijn zeer hoog. Alleen rendabel voor moeilijk bereikbare plaatsen. Bron: Informatieblad Kantoorgebouwen, Infomil. Steek WATT in je zak
25
Kleurweergave geeft aan in hoeverre je kleuren kunt zien in het licht van een dergelijke lamp. Voor het aanlichten van een representatief gebouw of op plekken waar gewerkt moet worden of waar mensen herkenbaar moeten zijn (toegangspoort) is kleurweergave belangrijk. Voor het aanlichten van muren, trappen en dergelijke (inbraakpreventie, veiligheid) is kleurweergave echter minder belangrijk. Lagedruk natriumlampen zijn het energiezuinigst. Bij hogedruk natriumlampen ligt het energieverbruik 1,5 tot 2,0 keer hoger, bij hogedruk kwiklampen ligt het energieverbruik 2,5 tot 3,0 keer hoger. Lampen moeten vanaf 1 januari 2001 verplicht een energielabel hebben (behalve laagvoltage halogeenlampen en reflectorlampen, zoals kopspiegellampen). Een lamp met de code ‘A’ is het zuinigst (spaarlamp), die met een ‘G’ verbruikt het meest (gloeilamp). Verder vermeldt de label het vermogen en de lichtopbrengst (in lumen) en (niet verplicht) het aantal branduren. Sturing van de gebouw- en terreinverlichting Om te voorkomen dat buitenverlichting onnodig brandt, zijn verschillende regelingen mogelijk. De meest eenvoudige is het aansluiten van de verlichting op een schakelklok. Dit bespaart energie als de schakelklok de verlichting ´s nachts automatisch uitzet en als de inschakeltijd aangepast is aan de lengte van de dag (kan worden aangepast bij de overgang van zomer- naar wintertijd). Een betere regeling krijg je door het aanzetten van de verlichting te koppelen aan een schemerschakelaar. Daardoor wordt de verlichting automatisch aangezet als het daglicht beneden een ingesteld niveau komt. Gemiddeld vermindert het aantal branduren van de installatie met 180 uur per jaar (vergeleken met regeling d.m.v. een schakelklok). Een optimale regeling van de verlichting is het aanzetten koppelen aan een schemerschakelaar, en het uitzetten aan een schakelklok. Praktijkvoorbeeld: De firma Grohe uit Herent liet een relighting-studie uitvoeren.Uit de studie bleek dat de verlichting een pak “energiezuiniger”kon.De oude verlichtingsinstallatie bestond uit 443 armaturen voor een totaal vermogen van bijna 33 kW.De nieuwe verlichtingsinstallatie heeft een vermogen van slechts 18,8 kW wat een besparing inhoud van 42%.De besparing zal echter nog groter worden door het invoeren van een lichtsturingssysteem.Uit de totale berekening bleek dat maar liefst 75% bespaard kon worden op de energiefactuur.Grohe besloot dan ook de voorgestelde investeringen van 32.000 euro in fases uit te voeren. Praktijkvoorbeeld: Autojet Technologies uit Gent voerde een relamping uit in haar kantoren. De 120 halogeenspots van 50Watt ( levensduur 2.000 uur, kostprijs 4/spot ) werden geleidelijk vervangen door spaarlampen van 9Watt (levensduur 15.000 uur, kostprijs 11/lamp). Deze aanpassingen leverden volgende besparing op: 3.2.3 LED-verlichting Halogeenspots 120 spots (50W) x 10h/dag x 220 werkdagen/jaar -> 13.200 kWh
Spaarlampen Besparing 120 lampen (9W) x 10h/dag x 220 werkdagen/jaar -> 2.376 kWh 10.824 kWh -> aankoop lampen: 1.320 (periode van 7jaar)
LED-verlichting is ongetwijfeld dé verlichting van de toekomst. LED staat voor 'Light Emitting Diode': een elektronische component die oplicht als er een geringe stroom doorheen gaat. LED’s verbruiken tot 8 maal minder dan gewone klassieke verlichting (voor dezelfde lichtintensiteit). Lager stroomverbruik vertaalt zich ook in een lagere elektriciteitsrekening. Brandt 1000 watt klassieke verlichting 4u per dag, dan kost dit ongeveer 143 euro per jaar. Met LED-verlichting wordt dit 18euro. LED’s hebben een zeer lange levensduur, tot 100.000 uren. Dit resulteert in een levensduur van 35 jaar wanneer men een armatuur met LED’s 8 uur per dag laat branden. LED’s zijn zeer veilig doordat ze werken op laagspanning en een zeer geringe warmteontwikkeling hebben. Door hun epoxy omhulsel zijn ze slagvast, in tegenstelling tot een gewone gloeilamp die zeer kwetsbaar is. Het aanbod van LED-verlichting is momenteel nog vrij beperkt maar de markt is in volle expansie. Houd deze markt dus zeker in de gaten! Voor toepassingen zoals noodverlichting en verlichting in koel- en vriestunnels bestaan steunmaatregelen. Energiebesparende mogelijkheden verlichting:
TIP
Maatregel Schakel het licht via het deurcontact uit Verdeel de verlichting over meer groepen Pas een centrale lichtbediening naar functionaliteit toe Plaats reflectoren achter open TL-lampen Pas een centrale lichtbron toe met gasontladingslamp met lichttransporterende kabels Pas een kunststof lichttoetredingssysteem toe (reflecterende koker) Maak armaturen en lichtsensoren regelmatig schoon Pas schakelklokinstellingen aan Regel een lager verlichtingsniveau tijdens de nacht (bijv. hal) Schilder muren en plafonds in heldere kleuren (optimale weerkaatsing licht) Schakel verlichting uit in ongebruikte ruimten Schakel verlichting uit bij voldoende lichtinval
Besparing % 1-3 5 - 20 5 - 40 50 20 - 50 5 - 20 20 - 40 5 - 40 20 - 40 5 - 20 20 - 40 5 – 40
** Uitgedrukt in watt per 1000 lumen (W/1000 lm). Dit geeft aan hoeveel elektriciteit [W] men nodig heeft om een lichtstroom van 1000 lumen te bekomen. Een klassieke spaarlamp van 15 W geeft bijvoorbeeld 900 lm licht. Steek WATT in je zak
26
3.3. Verwarming 3.3.1. Verwarmen van grote ruimtes De meest traditionele manier om grote bedrijfshallen te verwarmen is stoom of warm water in een centrale stookplaats op te wekken en de warmte van daaruit te verdelen. Gecentraliseerde verwarming gaat echter gepaard met onvermijdbare warmteverliezen in de stookplaats, in het distributienet en bij de eindtoepassing zelf. Vanuit energetisch oogpunt is het beter om een groot aantal toestellen met klein vermogen te plaatsen i.p.v. één enkel toestel met een groot vermogen. Door het plaatsen van directe verwarmingstoestellen in de ruimte waar de warmte effectief nodig is, kan een energiebesparing tot 50% worden bereikt. Bovendien zal in de meeste gevallen het werkklimaat er aanzienlijk op verbeteren. Bij de verwarming van grote industriële ruimten met een hoogte van tien meter of meer krijgt men te maken met het probleem van de stijging van de warme lucht naar het dak. In dat geval treden er grote warmteverliezen op. Twee manieren van verwarming kunnen deze verspilling voorkomen door de warmte precies te sturen naar de te verwarmen zones, namelijk convectie en straling. Verwarming door convectie De convectie bestaat erin, warme lucht te blazen door middel van luchtverhitters op aardgas. De luchtverhitter verdeelt de lucht op een toereikende manier over een niet al te hoog lokaal. Rendement: 88% voor de moderne luchtverhitters op gas; 98% of meer voor de apparaten met condensatietoepassing. Nadeel: accumulatie van de warme lucht onder het dak (stratificatie).
In gebouwen met een grote hoogte blijft de stratificatie van warme lucht onder het dak bestaan. Door een ondersteunings-ventilator aan het plafond kan in hoge ruimtes, met een significante gradiënt van de luchttemperatuur (zoals werkplaatsen), warme lucht van bovenin de hal naar werkplekniveau worden gestuurd. De inregeling is bijzonder kritisch. Als de ventilatoren te langzaam draaien werkt het systeem niet, maar ook niet als de ventilatoren te snel draaien (omdat dan op werkniveau een "koude wind" kan waaien). Verwarming door straling In ruimtes waarvan de deur regelmatig openstaat of waar alleen op vaste plaatsen gewerkt wordt, kan stralingsverwarming aantrekkelijk zijn. Stralingsverwarming levert warmte in de vorm van infraroodstraling op die plaatsen waar gewerkt wordt. Dit levert een verhoogde bijdrage aan de thermische behaaglijkheid, zodat een lagere luchttemperatuur in de omgeving kan volstaan. In gedeeltelijk of plaatselijk te verwarmen ruimten van 4 meter of hoger waarvan de deur vaak open staat en/of de isolatie van muren en dak slecht en niet te verbeteren is, is stralingsverwarming de beste oplossing. De straling brengt de warmte tot bij de werknemers zonder dat de omgevingslucht eraan te pas komt. Het thermische comfort is bevredigend, ondanks de lage temperatuur van de lucht. Opgelet: Stralingsverwarming is niet toegestaan in ruimten waar meer dan 10 ton rubber, textiel of papier/karton opgeslagen wordt! (zie ook hoofdstuk 6, punt 6.2.4.2) Voordelen: - Duidelijk verminderd warmteverlies - Mogelijkheid om de verwarming te richten op duidelijk afgebakende zones - Verwarmingsmodulatie van iedere zone, in functie van de warmte die de machines verspreiden
Verwarmingstechnieken op aardgas door straling
Bij een lichtgevend stralingspaneel maakt verbranding van aardgas een keramische plaat roodgloeiend, die daardoor een thermische straling verspreid in de richting van de te verwarmen zone. Deze techniek heeft een rendement van 50 à 70% naargelang het type apparaat.
De donkere stralingsbuis is een U-vormige buis waarvan een uiteinde is uitgerust met een brander en het andere met een extractor. Deze techniek heeft een rendement van 50%
Steek WATT in je zak
28
3.3.2. Verwarmen van kantoren 3.3.2.1. Centrale verwarming Bij gebouwen met een centrale verwarmingsinstallatie maken we tegenwoordig gebruik van een klassieke hoogrendementsketel, die een rendement van 90% heeft. Bij deze ketels wordt de voelbare warmte in de verbrandingsproducten gerecupereerd en ze zijn beduidend zuiniger dan de conventionele verwarmingsketels (rendement van < 90 %). Er bestaan echter nog betere technieken dan de hoogrendementsketels. Condensatietechnieken kunnen het energieverbruik van de installatie sterk verminderen doordat zowel ze de voelbare als de latente warmte in de verbrandingsproducten onttrekken. Bovendien werken condensatieketels op lage temperaturen zodat ze de stralingsverliezen tot een minimum herleiden. Voorwaarde dat de condensatieketels hun voordeel ten volle kunnen waar maken, is het toepassen van een lage temperatuurverwarming zoals vloerverwarming, luchtverwarming met geforceerde ventilatie of overgedimensioneerde radiatoren. Bij vervanging van een conventionele ketel door een condensatieketel komen de volgende varianten in aanmerking: • vervanging door een (grote) condensatieketel; • vervanging door meer kleine condensatieketels, gecombineerd met een klassieke HR-ketel voor pieklasten (bijvoorbeeld tijdens het opwarmen) opgenomen in een cascadeschakeling. De investeringskosten zijn in dit geval 3-5% lager dan die voor een grote condensatieketel. De cascaderegeling voorkomt het onnodig aanslaan van de tweede ketel. De meerinvesteringen in een condensatieketel t.o.v. een HR-ketel verdienen zich gemiddeld in 2 tot 4 jaar terug. In deze berekening zijn extra kosten voor aanpassing van het schoorsteenkanaal en de condensafvoer slechts beperkt (10% van de ketelkosten) meegenomen. De besparing bedraagt ca. 24% t.o.v. het aardgasgebruik van een conventionele ketel en ca. 11% t.o.v. een gewone HR-ketel Een mogelijk alternatief voor de klassieke verwarmingssystemen is de warmtepomp. Hierover lees je meer in het volgende hoofdstuk 4 “Duurzame energie”, punt 4.9 Warmtepomp. Sturing van de centrale verwarming Bij het instellen van regelingen en thermostaten moeten we ermee rekening houden dat niet alle ruimtes dezelfde warmtebehoefte hebben. Door de ruimtes in groepen in te delen, is redelijk eenvoudig het warmteaanbod op de vraag te regelen. Deze maatregel werkt in combinatie met thermostaatknoppen en optimaliserende regelingen. Soms kan het zelfs zinvol zijn een ruimte een eigen CV-installatie te geven. Toepassing van een schakelklok voorkomt dat de verwarming onnodig in bedrijf is. Voor een centrale verwarming is het beter een schakelklok te combineren met een weersafhankelijke optimalisatieregeling. Weersafhankelijke optimaliseringsregeling De tijdklok van de cv-regeling schakelt de installatie geruime tijd van tevoren op een zeker tijdstip in. Als het buiten extra koud is, kan dit ertoe leiden dat het gebouw te laat op de gewenste temperatuur komt. Als het buiten relatief warm is, zal het gebouw te vroeg op temperatuur zijn. Een optimaliseringsregeling kan ervoor zorgen dat de opwarmtijd zo kort mogelijk is. Hierbij regelen we het tijdstip van inschakelen van de cv-installatie op basis van: • de heersende buitentemperatuur; • de op een bepaald tijdstip gewenste binnentemperatuur; en • de historische opstarttijden van voorgaande dagen. De optimaliseringsregeling is ook uitermate geschikt om de verwarmingsinstallatie per groep te regelen. Per groep kunnen we, afhankelijk van de gebruiksfunctie van de desbetreffende ruimten en de geveloriëntatie een aparte stooklijn en nachtverlaging instellen. Hierdoor sluiten we nauwkeuriger aan bij de individuele warmtevraag per groep. De investering ligt tussen EUR 160,- en EUR 900,- (exclusief kosten voor montage). Terugverdientijd (en besparingen) afhankelijk van de huidige CV-regeling, de klimaateisen en optimale instellingen, maar meestal 1-3 jaar. De besparing bedraagt ca. 5%-15% op het aardgasgebruik voor verwarming. Belangrijk is ook dat de verwarming wordt uitgeschakeld op plaatsen waar ze niet nodig is. Dit lijkt een zeer voor de hand liggende maatregel, maar in de praktijk blijkt toch dat in veel gevallen de verwarming onnodig blijft aanstaan. Dat komt bijvoorbeeld doordat degene die de verwarming heeft aangedaan, vergat ze weer uit te zetten. Deze situatie kunnen we voorkomen door de radiatorknoppen of de thermostaat beter zichtbaar te maken. De investering voor thermosstatische radiatorknoppen ligt tussen EUR 45,- en EUR 70,(inclusief montage). De besparingen zijn afhankelijk van gebruik en ruimte, en de terugverdientijd ligt tussen de 4 en 6 jaar. 3.3.2.2. Gedecentraliseerde verwarming Soms kan het zinvol zijn, een ruimte een eigen cv-installatie of gedecentraliseerde (aardgas)toestellen te geven. Niet alle ruimtes hebben immers dezelfde warmtebehoefte. Een pc-lokaal hoeft bijvoorbeeld zelden bij verwarmd te worden. Door elke ruimte een aparte verwarmingsinstallatie te geven, kan de temperatuurregeling beter en efficiënter verlopen. Het is immers niet altijd zinvol een grote centrale verwarmingsketel te installeren in een groot kantoorgebouw waar bijvoorbeeld in het weekend slechts enkele lokalen verwarmd moeten zijn.
Steek WATT in je zak
29
3.3.2.3. Tips om te besparen • • • • •
Zorg voor een goede gebouwisolatie Stel de thermostaat en schakelklok correct in Zorg dat ramen en deuren gesloten zijn als de verwarming opstaat Door de thermostaat een graad lager te zetten, bespaart u gemiddeld 8% op uw energiegebruik voor verwarming. Leidingisolatie (20 mm rond een verwarmingsbuis van 22mm diameter) in onverwarmde ruimtes spaart in totaal ongeveer 3 m_gas per meter buislengte per jaar. • Een goedwerkende CV-ketel gebruikt minder energie. Het loont dus om de ketel eens per jaar goed te laten nakijken (zie eveneens wettelijke verplichtingen hoofdstuk 6, punt 6.2.4) 3.3.3. Productiegebonden verwarming Gasgestookte apparaten zoals bakovens kunnen warmte terugwinnen als de rookgassen over een warmtewisselaar geleid zijn. De restwarmte van rookgassen kunnen we in twee stappen teruggewinnen. In een eerste stap met een economiser waar de rookgassen afkoelen tot ca. 100 °C, in de tweede stap kan condensatiewarmte worden teruggewonnen in een rookgascondensor of luchtvoorverwarmer. Een economiser is een warmtewisselaar in het rookgaskanaal die warmte uit de rookgassen haalt. Deze warmtewisselaar bestaat uit een bundel pijpen waarin water stroomt. Het warme water kan dienen voor bijvoorbeeld ruimteverwarming, procesverwarming of voorverwarming van het ketelvoedingswater. Het aanbod aan warmte moet dus zo veel mogelijk gelijktijdig met de vraag plaatsvinden. Bij voorverwarming van ketelvoedingswater is dit altijd het geval. Een andere uitvoering is luchtvoorverwarming. Hierin wordt de warmte overgedragen van de rookgassen op lucht. Meestal is dit de aanzuiglucht voor de brander. Een economiser of luchtvoorverwarming kan worden gecombineerd met een rookgascondensor. Een rookgascondensor kan de rookgassen achter de verwarmingsketel verder afkoelen en de vrijkomende warmte benutten voor verwarming. Bij voldoende lage temperatuur zal de in de rookgassen aanwezige waterdamp condenseren, waardoor de condensatiewarmte vrijkomt. De enkelvoudige condensor kan op de retourleiding worden aangesloten. Toestellen als een economiser, maar zeker een rookgascondensor of een luchtvoorverwarmer, zijn echter enkel economisch interessant bij voldoende grote verwarmingsvermogens. 3.4. Koeling 3.4.1. Inleiding Koude is vanuit energieoogpunt een moeilijk onderwerp. Bij bestaande, maar ook bij nieuwe installaties is het elektriciteitsverbruik vaak met tientallen procenten terug te dringen. Efficiënter koelen en vriezen kan bovendien samengaan met een betere productkwaliteit. Daarnaast is het veelal mogelijk te besparen op perslucht en ventilatie. 3.4.2. Het koelproces De koelcel, koelkast of diepvries is een thermisch apparaat dat een hoeveelheid warmte onttrekt aan een ruimte met een lagere temperatuur, om ze over te brengen naar een omgeving met een hogere temperatuur. Omdat warmte altijd overgaat van een warmer lichaam naar een kouder, moet je hier dit natuurverschijnsel omkeren: er is dus een hoeveelheid energie nodig. Die nodige energie wordt door de compressor geleverd.
Figuur 1: schematische voorstelling koelproces (Bron: Informatieblad Faciliteiten, Infomil ) Een klassieke elektrische koelinstallatie bestaat uit volgende onderdelen: • Verdamper: deze ontrekt warmte aan het te koelen product (of ruimte), deze warmte wordt gebruikt bij de verdamping van het koelmiddel. • De compressor brengt het koelmiddel onder hogere druk en daardoor ook op een hogere temperatuur. • De condensor geeft onder condensatie van het koelmiddel de vrijkomende warmte af aan een ander medium (meestal aan de buitenlucht) • Het expansieventiel verlaagt de druk en de temperatuur van het koelmiddel. Hierdoor koelt het koelmiddel af en kan warmte opgenomen worden. Deze onderdelen vormen een gesloten circuit. De compressor perst het koelmiddel samen. Hierdoor stijgen druk en temperatuur van de damp. In de condensor geeft het koelmiddel zijn warmte af aan een ander medium (meestal lucht, soms water). Hierbij condenseert Steek WATT in je zak
30
het koelmiddel (van damp naar vloeistof ). Het koelmiddel is dan nog steeds onder druk. In het expansieventiel wordt vervolgens de druk van de vloeistof verlaagd. Onmiddellijk na het expansieventiel bevindt zich de verdamper. In deze verdamper gaat het koelmiddel van haar vloeistoffase opnieuw over naar de dampfase. Bij dit proces wordt warmte onttrokken aan het te koelen product of ruimte. Vervolgens stroomt het koelmiddel in haar dampfase naar de compressor. Waarna het koelproces opnieuw start. Afhankelijk van het gebruiksdoel wordt er gesproken over: • vriescelkoeling (–40°C tot 0°C) • koelcelkoeling (0°C tot 10°C) • klimaatkoeling, (10°C tot 20°C) Deze worden in volgende hoofdstukken apart belicht. 3.4.2.1. Koelefficiëntie De verhouding van de hoeveelheid opgenomen warmte en de hiervoor benodigde aandrijfenergie, heet koudefactor. Hoe hoger deze koudefactor, hoe beter de energie-efficientie. Een voorbeeld: een koelcompressor die 100 kW gebruikt bij een koudefactor van 2, kan ongeveer 200 kW aan thermische energie koelen. De koudefactor van koelcompressoren varieert meestal tussen 3,5 en 5. De koudefactor is voor een belangrijk deel bepaald door de temperatuur (of druk) in de verdamper en de condensor. Hoe lager de condensortemperatuur en hoe hoger de verdampertemperatuur, des te gunstiger is de koudefactor. Voor een goed koelproces dient er een zeker verschil te bestaan tussen verdampingstemperatuur en de gewenste koel- of vriestemperatuur. Een te groot verschil tussen deze beide temperaturen is energetisch gezien echter ongunstig. Een temperatuurverschil van circa 7°C tussen de gewenste temperatuur en de verdampingstemperatuur van het koelmiddel is ideaal. In het geval van ruimtekoeling (airco) heeft de verdampertemperatuur een invloed op de luchtvochtigheid in de ruimte. Een verhoging van de verdampertemperatuur betekent minder condensvorming op de verdamper, en daardoor een hogere relatieve luchtvochtigheid. In koelcellen waar de relatieve vochtigheid belangrijk is (opslag bederfbaar materiaal als vlees, vis, fruit en groenten) moet hiermee rekening worden gehouden. 3.4.2.2. Energiebesparing Bij koeling kunnen we energie besparen door in eerste instantie het toepassen van Good Houskeeping om de koudevraag te beperken (koel geen onbenutte ruimten, voorkom gelijktijdig koelen en verwarmen, …). Daarnaast is een goede isolatie van de koelcel van groot belang. Vervolgens dienen we de mogelijkheden van warmteterugwinning na te kijken. Tenslotte zijn er de maatregelen die het rendement van de koudeopwekking verhogen. 3.4.3. Koel- & vriescel-installaties 3.4.3.1. Beperk de koudevraag We kunnen veel energie besparen door eerst de koudevraag te beperken met onderstaande eenvoudig toepasbare maatregelen: Isoleer optimaal Het energieverbruik van een koel- of vriescel is voor een belangrijk deel bepaald door de isolatie van de cel. We kunnen de koellast beperken door de dikte van de isolatie te verhogen. Als de laag tweemaal zo dik is, neemt het verlies met de helft af. Vermijd warmtebronnen in koelruimtes Alle elektriciteit die in een koelcel of een geklimatiseerde ruimte verbruikt wordt, wordt uiteindelijk warmte. Losse elektriciteitsverbruikende apparaten moeten er daarom, indien mogelijk, uit. Het verbruik van verlichting, ventilatoren en andere elektriciteitsverbruikers in koel- of vriescellen moet minimaal zijn. Het onnodig aan staan van toestellen/machines moeten we voorkomen.Voorzie waar mogelijk een automatische schakeling (aanwezigheidsdetectie). Beperk deurverliezen De verliezen bij koel- en vriescellen hangen samen met de afdichting, de grootte van de deuropening en de frequentie, tijdsduur en snelheid waarmee de deuren openen en sluiten. Deurverliezen kunnen echter oplopen tot 30%. Deze verliezen kunnen we beperken door: • het verkleinen van de deuropeningen; • het voorzien van een automatisch systeem voor het sluiten van de deuren; • het voorzien van gordijnstroken voor het afschermen van de deuropening; • installeren van snelsluitdeuren, sluizen of dockshelters; De besparing door deze maatregelen is sterk afhankelijk van het temperatuurverschil binnen en buiten de cel. Deze maatregelen zijn vooral interessant als regelmatig transport plaatsvindt tussen gekoelde en niet gekoelde ruimten. Sommige voorzieningen zijn alleen haalbaar bij nieuwbouw of renovatie.
Steek WATT in je zak
31
Beperk de te koelen ruimte Door omstandigheden kunnen koel- en vriesruimten slechts ten dele gevuld zijn met producten. Door het plaatsen van een tussenwand (een plastic scherm volstaat al) kan de grootte van de koelruimte verkleind worden. De kosten zijn gering. De besparingen kunnen oplopen tot 25% van het totale elektriciteitsverbruik van die koelcel.
TIP Bij een koel- of vriescel voor de bewaring van gepaletiseerde producten is het vermogen van de koelinstallatie vooral afhankelijk van het volume van het lokaal. Het volume kan verkleinen door een automatisch of semi-automatisch rekkensysteem te voorzien. Zo moet men niet steeds gangen vrijhouden om met een vorkheftruck te passeren.
Voorkom kieren Vaak blijkt dat deuren van koel- en vriescellen niet goed sluiten. Vervang daarom regelmatig versleten deurrubbers. Groepeer koel- en vriescellen Het energieverlies tussen cellen onderling kan verminderen door de koelcellen met dezelfde temperatuur, te groeperen. Orden de koelcellen zodanig dat de koelcellen met de hoogste temperatuur aan de buitenzijde staan. Tracht de koelcellen met de laagste temperatuur zo veel mogelijk te omringen door cellen met een hogere temperatuur. De cellen met de laagste temperatuur hebben dan zo min mogelijk koudeverlies, waardoor er minder rendementsverlies optreedt bij de koeling. Gekoelde voorruimte Telkens wanneer een koel- of vriescel open gaat, dringt warmte de vriesruimte binnen. Dit kunnen we reduceren door voor de toegang van de vriescel, een gekoelde voorruimte te voorzien. De toegangen van verschillende vriescellen kunnen we voorzien van een centrale gekoelde voorruimte. Vertraagd inschakelen compressoren In koel- en vriescellen houden we een maximale temperatuur aan. Bij overschrijding, schakelt de compressor in. Door het openen van deuren stijgt de temperatuur snel en kan de compressor aanslaan, terwijl de producten nog voldoende koud zijn. Door gebruik te maken van een regeling, die ervoor zorgt dat de compressoren vertraagd inschakelen t.o.v. de verdamperventilatoren, voorkomen we onnodig draaien van de compressor. Na overschrijding van de maximale temperatuur schakelt dan eerst de luchtcirculatie in. Hierdoor daalt de celluchttemperatuur en dit voorkomt het onnodig inschakelen van de compressor. Deze maatregel is rendabel bij vriescellen als de compressoren regelmatig minder dan 15 minuten draaien en het te koelen product enige tolerantie biedt m.b.t. de temperatuur. De maatregel is niet toepasbaar als het kortstondig inschakelen van compressoren ontstaat door iets anders dan het openen van deuren. Het plaatsen van een tijdvertraging kost ca. 45 euro. De besparing kan oplopen tot ongeveer 15% op het elektriciteitsgebruik van de compressor. Een indicatie van de terugverdientijd is 1 tot 2 jaar. Bron: Informatieblad Faciliteiten - 1999 - InfoMil Warmteafgifte condensor Zorg ervoor dat de condensor zijn warmte optimaal kan afgeven. Voorkom dat de condensor staat ingebouwd achter kratten, pallets e.d. of in een kleine en slecht geventileerde ruimte. De besparing kan hierdoor oplopen tot 15% van het verbruik. Ook als het condensoroppervlak vervuild geraakt, vermindert de warmteafgifte van de condensor en daalt het koelrendement van het systeem. Door regelmatig reinigen van het koel- en condensorlichaam kan tot 10% op het compressorverbruik bespaard worden. 3.4.3.2. Verhoog het koelrendement Het koelrendement van een koelinstallatie kan verhogen door verschillende maatregelen. Sommige zijn eenvoudig en vragen een beperkte investering. Andere zijn ingrijpender. Optimaliseer het temperatuursverschil condensor / verdamper • Verlagen condensatortemperatuur Een condensor moet warmte kunnen afgeven aan zijn omgeving. Idealiter is er een temperatuursverschil van 15°C met de omgeving (meestal buitenlucht). In de praktijk blijkt vaak dat de temperatuur van de condensor is ingesteld op ca 40°C, terwijl het buiten, voor het overgrote deel van het jaar, kouder is dan 25°C. In die periode kan de condensortemperatuur beter verlaagd worden. Let er bij verlaging wel op dat het expansieventiel een minimaal drukverschil tussen condensor en verdamper nodig heeft. Bij kleine Installaties kan de condensortemperatuur bijv. tweemaal per jaar handmatig aan de weersomstandigheden worden aangepast. Voor grote installaties kan een automatische regeling rendabel zijn (elektronisch expansieventiel). Elke graad temperatuurverlaging levert een energiebesparing van ca 2% van het energieverbruik van de compressor. • Verhogen verdampertemperatuur De verdamper moet, om warmte te kunnen opnemen uit zijn omgeving, ca 7°C kouder zijn dan de koelcel-luchttemperatuur. Een groter of kleiner temperatuursverschil zal vaak leiden tot het niet maximaal benutten van de verdampingscapaciteit. Elke graad temperatuurverhoging levert een energiebesparing van ca 1% van het energieverbruik van de compressor. ∑
Steek WATT in je zak
32
• Oppervlak condensor/verdamper Verdampers en condensors met een relatief groot oppervlak voor uitwisseling van warmte kunnen het koelvermogen gunstig beïnvloeden. Zoals eerder vermeld is de aandrijfenergie voor de compressor van een compressiekoelmachine, zeer sterk afhankelijk van het verschil in temperatuur tussen de verdamper en de condensor. Door het warmtewisselend oppervlak in de verdamper en in de condensor te vergroten, kan men deze temperaturen zo dicht als mogelijk bij die van de koelvloeistof/ koellucht brengen. • Compressor ∑ • HR-compressor Installeer een hoogrendementcompressor (HR-compressor) in plaats van een conventionele compressor. Het elektriciteitsverbruik van deze HR-compressoren ligt tot 25% lager dan bij een conventionele. De kosten van een HR-compressor zijn afhankelijk van het t ype, het vermogen en de eventueel extra benodigde voorzieningen. Besparing tussen de 5% en 25% op het energieverbruik van de compressor is mogelijk. ∑ • Frequentieregeling compressor De capaciteit van de compressor kan op verschillende manieren geregeld worden. Sommige daarvan verlagen de capaciteit, maar nauwelijks het elektriciteitsverbruik. Als de capaciteit van een compressor vaak omlaag moet, kan het voorzien van een frequentieregeling (zie verder) rendabel zijn. • Condensor We kunnen drie belangrijke condensortypes onderscheiden: de luchtgekoelde, de watergekoelde en de evaporatieve condensor (warmteonttrekking gebeurt door verdamping van water). Elk hebben zij hun voor- en nadelen naar condensatietemperatuur, waterverbruik, benodigde pompenergie, etc.
TIP Een goed compromis vormt echter de verdampingscondensor. Ideaal is het gebruik van een verdampingscondensor tijdens de zomermaanden en een luchtgekoelde condensor tijdens de winter.
• Koppeling condensors bij deellast Bij veel koelinstallaties heeft elke compressor zijn eigen condensor. Bij afnemende koudevraag wordt met behulp van een cascaderegeling steeds een volgende compressor (met bijbehorende condensor) afgeschakeld. Door de dan nog draaiende compressoren toch alle condensors te laten gebruiken, kan het condensoroppervlak relatief verhogen. Bij toenemende koudebehoefte kunnen de compressoren alsnog weer hun eigen compressoren bedienen. De investering is gering (regelmechanisme en leidingwerk). De besparing kan oplopen tot 25%. De maatregel is toepasbaar bij meer compressoren die dankzij een onderlinge koppeling vaak afgeschakeld worden.
TIP Indien het benodigde koelvermogen groot is, loont het de moeite om de installatie van een centrale koelinstallatie te bekijken (ipv. verdamper/condensorgroepen per lokaal). De koudefactor van een grote koelcentrale is steeds beter dan die van kleine units. Bovendien wordt hiermee de condensor steeds groot genoeg gekozen voor de volledige koelcapaciteit. Dit maakt dat de condensatortemperatuur bij deellast steeds laag genoeg kan zijn. Uiteraard dient hierbij ook een efficiënte deellastregeling voorzien.
• Koudemiddel De eerste koelmiddelen waren natuurlijke producten: lucht, ammoniak, CO2, SO2, etc.. Deze koelmiddelen werden al snel vervangen door CFK´s (chloorfluorkoolwaterstoffen) en HCFK´s (gehalogeneerde chloorfluorkoolwaterstoffen). Omwille van milieubezwaren en onder impuls van een strenge wetgeving drong zich een overschakeling op naar meer milieuvriendelijke alternatieven. Deze alternatieven zijn onder andere HFK´s, ammoniak, koolwaterstoffen, water, etc. Daar zuivere HFK´s meestal niet alle gewenste eigenschappen vertonen, werden diverse HFK-mengsels ontwikkeld. Wegens hun bijdrage aan het broeikaseffect zullen HFK´s naar verwachting op termijn tevens moeten afnemen in gebruik. Dit betekent dat andere alternatieven heil moeten brengen voor de toekomst. Echter, ook op lange termijn zal de dampcompressiecyclus waarschijnlijk de belangrijkste koelcyclus blijven. Indirecte koeling met koudedragers: niet steeds het koelmiddel zelf onttrekt rechtstreeks warmte aan de te koelen omgeving. Soms gebeurt de koeling onrechtstreeks via secundaire koelmiddelen, ook nog koudedragers genaamd. Een belangrijk voordeel van zulk indirect systeem is dat op deze wijze een centrale koelinstallatie haar geproduceerde koude naar verschillende plaatsen kan overdragen, zodat de hoeveelheid (milieuonvriendelijk) koelmiddel afneemt. Een nadeel is dan weer het efficiëntieverlies (bijkomend temperatuursverschil) dat gepaard gaat met de bijkomende warmteoverdrachtsstap. Koudedragers worden om verscheidene redenen ingezet: milieu, veiligheid, kostprijs, voedselveiligheid. (bv. (milieu)toxiciteit of brandbaarheid van het primaire koelmiddel). Een koelmiddel wordt afwisselend gecomprimeerd en geëxpandeerd om de primaire warmteoverdracht in de centrale machinekamer te realiseren. Een koudedrager (meestal een vloeistof ) daarentegen, onttrekt de koude aan het koelmiddel en transporteert deze koude dan verder naar de gewenste plaats. Voorbeelden van koudedragers zijn ondermeer zoutoplossingen van NaCl, CaCl2, glycolen, alcohol/watermengsels en talrijke specifiek gesynthetiseerde organische stoffen. De installatiekosten voor een onrechtstreeks koelsysteem kunnen 20% hoger oplopen dan deze voor een rechtstreeks systeem. Tip: Bij het gebruik van een koudedrager, is het gebruik van een elektrische ontdooiing (zie verder) geen noodzakelijk kwaad. Het iseven goed mogelijk om met behulp van hete persgassen de koudedrager (secundair koudemiddel) op te warmen en vervolgens d.m.v. opgewarmde glycol de verdampers te ontdooien. Steek WATT in je zak
33
• Expansieventiel In de koelkringloop zorgt het expansieventiel ervoor dat het koelmiddel, dat onder hoge druk vanaf de condensor komt, in druk verlaagt en naar de verdamper stroomt. In de verdamper neemt het koudemiddel warmte op van het te koelen product. De uittredetemperatuur (uit de verdamper) wordt gemeten, en op basis hiervan regelt het expansieventiel de hoeveelheid koudemiddel die doorgelaten moet worden. Er zijn twee typen expansieventielen: thermostatische en elektronische. Een thermostatisch expansieventiel is een mechanisch gestuurd ventiel. Een temperatuursensor bepaalt de uittredetemperatuur van de verdamper en stuurt hierdoor het expansieventiel open. Bij een elektronisch expansieventiel drijft een stappenmotor het ventiel aan en regelt zo de grootte van de doorlaatopening elektronisch. Er komt zoveel koudemiddel door dat de verdamper de grootste koelcapaciteit biedt. Dit gebeurt ook bij kleine drukverschillen. Hierdoor kan de condensatietemperatuur ook verlagen, waardoor de koelcyclus zo energie-efficiënt mogelijk kan verlopen. Deze maatregel kan toepasbaar zijn bij koelcellen en dan vooral bij verdampingsgevoelige producten. • Ontdooiing verdamper Op de verdamper ontstaat vaak een laagje ijs. Om te voorkomen dat de verdamper dicht vriest, moet deze regelmatig ontdooien. Meestal gebeurt dit elektrisch. Met het warme persgas kunnen we energie sparen. Heet persgas wordt uit de compressor in de verdamper geleid waardoor deze ontdooit. Bijkomend voordeel is dat er minder warmte in de cel komt omdat de ijslaag van binnenuit ontdooit. De ontdooitijd is daardoor ook korter. Een besparing van 5 tot 15 % op het totale energieverbruik van de installatie is mogelijk. Deze maatregel is alleen rendabel in geval van nieuwbouw/renovatie. • Warmteterugwinning Het koelmiddel is na de compressor heet. Dit hete gas heet persgas. De warmte hiervan kan dienen om water of een werkruimte mee te verwarmen zoals een persgasboiler. Naast het nuttige gebruik van de restwarmte is er een extra besparing omdat een lagere condensatietemperatuur mogelijk is en de condensorventilatoren minder hoeven te draaien. Als de restwarmte in het persgas wordt gebruikt om warm water te maken, kan bijverwarming nodig zijn. • Absorptiekoeling Naast elektrische compressiekoeling kunnen we ook koude produceren door toepassing van absorptiekoeling. Absorptiekoeling is koeling op basis van restwarmte.Voor absorptiekoeling is warmte nodig van een voldoende hoog temperatuursniveau (> 88°C ). Deze hoge temperaturen dienen in de nabije omgeving van de koelinstallatie beschikbaar te zijn (restwarmte uit processen, gasmotor, verwarming). Deze maatregel is alleen mogelijk als het gehele jaar een niet te sterk wisselende koelbehoefte aanwezig is en een aanbod van restwarmte dat goed op de koelbehoefte aansluit. De maatregel is vooral toepasbaar bij nieuwbouw of renovatie. Overzicht van enkele energiebesparende maatregelen en hun besparing: Maatregel Regelmatig reinigen condensors Thermostatisch expansieventiel vervangen door elektronisch Isoleren van koelleidingen Deurschakelaar voor celverlichting Hoogrendement koelaggregaat Hoogrendement ventilator Vergroting verdamper- en condensoroppervlak
Besparing (%) 5 - 15 5 - 10 1-5 <5 15 - 20 2 - 10 5 - 10
Bron: Cijfers en tabellen, Novem - http://www.novem.nl/default.asp?documentId=28079
3.4.4. Klimaatkoeling ( airco) 3.4.4.1. Inleiding Airconditioning gaat met massa's energie lopen en kost daarenboven een pak geld aan elektriciteit in de zomer. Daarbij levert airconditioning niet altijd het gewenste comfort. Het wordt door vele mensen als onaangenaam ervaren. Ook de installatiekost en de onderhoudkosten zijn hoog. Overweeg alternatieve systemen vooraleer naar die zoemende energievreters te grijpen. Meer hierover in volgende rubrieken. 3.4.4.2. Good housekeeping Koel niet onnodig Ruimten met een eigen koelsysteem hebben vaak een eigen regeling in de ruimte zelf. Schakel het koelsysteem uit als de ruimte niet hoeft koel te zijn. Dit kan handmatig, maar ook via een schakelklok of een aanwezigheidssensor. Koel beperkt Het energieverbruik van de airconditioning hangt af van het temperatuurverschil tussen binnen en buiten, niet door het absolute niveau van de binnentemperatuur. We kunnen energie besparen door de airconditioning zodanig in te stellen dat dit verschil niet groter dan 5°C is. Is het verschil groter, dan stijgt niet alleen het energieverbruik, maar is het verlaten van de gekoelde ruimte ook onaangenaam. Een temperatuurverschil met de buitenlucht van max. 5°C vinden de meeste mensen prettig. Het is niet prettig om van binnen naar buiten tegen een muur van warmte aan te lopen, of van buiten naar binnen in een koelkast terecht te komen. Grotere verschillen kunnen bovendien nadelige effecten hebben op de gezondheid. Steek WATT in je zak
34
Beperk de warmteproductie Maak gebruik van zeer efficiënte verlichting en kantoorapparaten. Deze apparaten worden gekenmerkt door een lage warmteafgifte. Ook kan de warmte die vrijkomt, door verlichting en andere warmteproducerende apparatuur, direct worden afgezogen om de warmteproductie te beperken. Voorzie aanwezigheidsdetectie voor het sturen van verlichting en maak optimaal gebruik van daglicht. Door verlichtingsarmaturen te koppelen aan een ventilatiesysteem wordt de door de lampen ontwikkelde warmte rechtstreeks afgezogen naar buiten, of eventueel gebruikt in combinatie met een warmtepomp. 3.4.4.3. Bouwtechnisch Zorg ervoor dat de zon het gebouw niet te veel kan opwarmen. Dit kunnen we op verscheidene manieren voorkomen: Isoleren Het goed isoleren van een gebouw is veruit de belangrijkste ingreep om energie te sparen. Isolatie houdt niet alleen in de winter de warmte vast. In de zomer houdt het ook de zonnewarmte buiten, zodat de binnenruimte niet opwarmt. Een hardnekkige mythe betreft het overisoleren. Veel mensen denken dat door overmatig te isoleren het risico op schimmelvorming vergroot. Isolatie dient met de grootste zorg te zijn aangebracht. De nodige aandacht dient geschonken aan het vermijden van koudebruggen, en het voorzien van dampschermen. Het voorzien van een gecontroleerde ventilatie is erg belangrijk in elk gebouw, maar het aandeel ventilatie is belangrijker in de beter geïsoleerde gebouwen. Isoleren gaat over meer dan muren en dak. Een zorgvuldige isolatie houdt ook in dat een zo volledig mogelijke en ononderbroken mantel om de woning is aangebracht, dus inclusief isolerend glas (HR++ beglazing met een hoge isolatiewaarde), beter isolerende raamprofielen, geïsoleerde vloeren, enz… Zorg dat de beglazing het zonnelicht maximaal doorlaat (hoge lichttransmissie), maar tegelijkertijd de zonnewarmte tegenhoudt (lage zonnetransmissie). Een hoge lichttransmissie beperkt ook de nood aan kunstlicht. Bij bestaande beglazing kan dit opgevangen worden door het aanbrengen van een zonwerende film langs de binnenzijde van de beglazing. In geval van een plat dak dient aandacht geschonken aan een goede zonlichtreflectie. Maak dergelijke daken zo wit mogelijk, bijv. door het aanbrengen van witte keitjes. Ook kan op een plat dak een voldoende dik groendak aangebracht worden. Deze maatregelen hebben tevens een goed effect op de levensduur van het dak, gezien het aan minder hoge temperaturen onderhevig is in de zomer en daardoor minder vlug zal scheuren.
WAT IS HR-GLAS ? HR-glas (of hoogrendementglas) is een superisolerende beglazing die een barrière vormt tegen de kou dankzij een nagenoeg onzichtbare warmte reflecterende metaal(oxide)laag, aangebracht op de spouwzijde van het binnenste glasblad van de dubbele beglazing. Het metaallaagje zorgt voor het terugkaatsen van de warmte van binnen in de ruimte. De U-coëfficiënt (oude k) geeft de warmtestroom aan die door een glazen wand van 1 m_ gaat voor een temperatuurverschil van 1°C tussen binnen en buiten. Hoe kleiner de U-waarde, hoe beter de beglazing isoleert. Voor traditionele isolerende dubbele beglazing bedraagt de U-waarde 2,8 à 2,9 W (m_.K). Daarentegen heeft HR-glas een U-coëfficiënt van maximum 2.0 W (m_.K). Tegenwoordig hebben de meeste HR-beglazingen een coëfficiënt die lager ligt dan dit cijfer en bereiken een waarde van 1.4W(m_.K) (met lucht). Wanneer de spouw van het HR-glas gevuld is met een edelgas, kan het isolerend vermogen nog verlaagd worden tot 1,1 W (m_.K).
( bron: VGI_nota 8: Verhoogde thermische isolatie) HR-glas isoleert tot 5 keer beter dan enkelglas en 2 à 3 keer beter dan gewoon dubbelglas Temperatuur van de binnenruit bij 22°C in de woning en buitentemperatuur van –10°C: • Enkel glas : -2 °C • Dubbelglas : 9 °C • HR-glas U 1,1 : 15°C . Door een optimale isolatie, kan men minder gaan verwarmen. Gemiddeld levert 1°C minder stoken 8 % extra besparing op (Bron: WTCB).
Steek WATT in je zak
35
noodzaak tot ventileren Ventileren is noodzakelijk om een goede binnenluchtkwaliteit te bekomen. Dit is belangrijk voor een gezond binnenklimaat. Daarnaast is het belangrijk dat een gebouw na een warme dag voldoende kan afkoelen. Zorg daarom tijdens de zomermaanden voor een sterke ventilatie ’s nachts, wanneer de omgevingstemperatuur lager is dan de binnentemperatuur. Hierdoor koelt het gebouw af, waardoor de binnentemperatuur overdag minder hoog oploopt en dus minder koeling nodig is Opteer voor een gecontroleerde ventilatie. 'Gecontroleerd' betekent dat de hoeveelheid lucht (het debiet) die de woning binnenkomt, geregeld is in functie van de behoefte, zonder overdreven energieverbruik, en dat de zin van de ventilatiestromen vastligt (waar wordt lucht aan- en afgevoerd en op welke manier doorstroomt de verse lucht het huis). zonwering Installeer zonwering om oververhitting gedurende warme periodes (zomer) te voorkomen. Hierdoor loopt Ventilatieluiken en regelbare buitenzonwering, de binnentemperatuur overdag minder hoog op, waardoor minder koeling nodig is. Breng voor een optigebouw SD Worx (bron: Cenergie) maal resultaat zonwering aan de buitenzijde aan. Pas dit zeker toe bij grote glasoppervlakken, vooral die op het zuiden gericht. Een zonwering in combinatie met een ruimtekoelsysteem kan ervoor zorgen dat het koelsysteem kleiner gedimensioneerd kan zijn, wat investerings- en energiekosten bespaart. Praktijkvoorbeeld: Xeikon International NV uit Heultje-Westerlo maakte het stuurprogramma van de airco intelligenter. Tijdens de wintermaanden wordt de temperatuur geregeld naar zijn ondergrens, nl. 19°C. Door interne warmteproductie stijgt de temperatuur tot 22°C. Op dat ogenblik wordt via inname van buitenlucht gekoeld naar 22°C. Dieper koelen heeft geen zin, gezien de temperatuur automatisch daalt naar 19°C als de warmteproductie in de hal stopt. Tijdens de zomermaanden wordt de temperatuur geregeld naar zijn bovengrens, nl. 22°C. Wanneer het overdag buiten warmer is dan binnen, wordt geen buitenlucht binnengenomen. Zodra de buitentemperatuur daalt onder de binnentemperatuur (’s nachts) wordt er buitenlucht binnengenomen en wordt er geregeld naar de ondergrens van 19°C. Deze koelte dient als buffer om tijdens de daaropvolgende voormiddag geen energie te hoeven verbruiken door koeling. Koelplafonds Toepassing van een koelplafond betekent dat de ruimte gekoeld wordt via het plafond. Daarvoor zorgt een koele luchtstroom die met een lage luchtsnelheid (door het grote plafondoppervlak) in de ruimte wordt geblazen. Daarnaast zorgt het plafond voor een "koudeervaring" doordat de gebruikers van de ruimte warmte uitstralen naar het plafond. Een dergelijk plafond bespaart energie, is onderhoudsarm en heeft een lange technische levensduur. Koude/warmte-opslag Koude-warmteopslag (KWO) is een technologie die op een economisch verantwoorde basis gebruik maakt van een alternatieve energiebron, namelijk de gratis beschikbare winterkoude en zomerwarmte. De gratis beschikbare winterkoude en zomerwarmte van de omgevingslucht worden in grondwaterlagen opgeslagen. Deze duurzame energie kan dienen voor koeling tijdens de zomer en voor voorverwarming van de ventilatielucht tijdens de winter. Koude-warmteopslag in watervoerende lagen werkt als een gesloten systeem. Grondwater wordt gebruikt en niet verbruikt, waardoor deze koeltechniek niet onderhevig is aan de grondwaterheffing. Met koude-warmteopslag zijn opmerkelijke besparingen van 60 tot 80% op het elektriciteitsverbruik voor koeling mogelijk en kan sterk bespaard worden op de fossiele brandstof voor verwarming tijdens de winterperiode. Om koude-warmteopslag te realiseren worden in een watervoerende laag (aquifer) twee of meer putten geboord op een onderlinge afstand van 100 tot 150 meter. De diepte van de bronnen bedraagt doorgaans 50 tot 150 m. In de zomer wordt, als er vraag naar koeling is, koud grondwater (12°C) uit een van de putten opgepompt en met een warmtewisselaar de koude gebruikt om de ventilatielucht te koelen via een warmtewisselaar. De koude wordt onttrokken aan het opgepompte grondwater. Het opgewarmde grondwater wordt in een tweede put, genaamd “warme bron”, geïnjecteerd. In de winter als er behoefte aan warmte is, wordt het opgeslagen warme grondwater weer opgepompt. Via dezelfde warmtewisselaar wordt de warmte afgegeven aan koude ventilatielucht zodat deze laatste voorverwarmd wordt. Het grondwater koelt door deze afgifte van warmte af, en wordt weer in de tweede put, genaamd “koude bron”, geïnjecteerd. Hier blijft het opgeslagen tot er in de volgende zomer weer behoefte aan koeling is. Het onttrokken grondwater wordt steeds weer geïnjecteerd, zodat er geen grondwater wordt verbruikt. Bij een KWO-systeem kan dus zowel de opgeslagen koude als de opgeslagen warmte worden gevaloriseerd. Het hoofddoel is echter koeling, dit levert het grootste economisch nut op door besparing op het elektriciteitsverbruik. Praktijkvoorbeeld: In het hoofdkantoor van de KBC Bank te Leuven werd enkele jaren na de in dienst name van de nieuwbouw al een tekort aan koeling vastgesteld. Dit was het gevolg van een hogere bezetting en de explosieve groei van het aantal computers en andere bijkomende warmtebronnen. Het oorspronkelijke systeem bestond uit koelmachines, gekoppeld aan een ijsbuffer. De condensors van de koelmachines zijn gekoeld met het water van de vijver voor het gebouw. Door de groei van de interne warmtebronnen, gekoppeld aan een krap bemeten vijverinhoud, steeg de temperatuur van het vijverwater te hoog met als gevolg dat de condensortemperatuur hoger opliep dan de ontwerptemperatuur waardoor de koelmachines uitvielen. In de bestaande infrastructuur werd een KWO-systeem geïntegreerd. Door deze aanpassing werd de koelcapaciteit verhoogd met 1.000 kW. Tijdens de zomer wordt koud grondwater uit de koude bron onttrokken voor koeling van de inkomende ventilatielucht via een warmtewisselaar. Vervolgens wordt, met behulp van een tweede warmtewisselaar het vijverwater, dat naar de condensors stroomt, gekoeld. Tijdens de winterperiode wordt de koude bron geladen met de koude buitenlucht (voorverwarming van de ventilatielucht) en met vijverwater wanneer de temperatuur van dit water lager is dan 6°C. De energiebesparing door KWOpslag ten opzichte van de oude situatie resulteerde in een verbetering van het rendeSteek WATT in je zak
36
ment van de koelmachines 20.000 kWhe/jaar; een besparing door voorkoeling 57.000 kWhe/jaar en een besparing door extra voorverwarming 25.000 m_gas/jaar. KBC Bank te Leuven is het eerste gebouw ter wereld uitgerust met een KWO-installatie in combinatie met een ijsbuffer. (bron: Informatiepakket koude-warmteopslag, VITO 2001) 3.4.4.4. Energie-efficiënt gebouwconcept Een duurzaam gebouw vereist een bouwaanpak, waarbij rekening gehouden is met ecologische en economische aspecten. Het doel is, een gebouw te realiseren met een zo beperkt mogelijke impact op het milieu en de omgeving, waar het comfort voor de gebruikers uitstekend is. Om dit te kunnen realiseren is een integrale aanpak uiterst belangrijk. Daartoe is het noodzakelijk om alle partijen van in het begin bij het project te betrekken. Het gebeurt echter nog te vaak dat de architect een esthetisch ontwerp maakt, waarna een studiebureau ervoor moet zorgen dat er een goed comfort gehaald kan worden. Het gevolg is een gebouw met zware en complexe technische installaties. Enkel een geïntegreerde aanpak van in het begin kan een duurzaam gebouw opleveren: een gebouw, met specifieke aandacht voor de integratie van passieve klimatiseringstechnieken, een exacte dimensionering van technische installaties zonder nutteloze overdimensionering. Een gebouw, waarin eveneens de klemtoon ligt op het gebruik van efficiënte toestellen voor verwarming, verluchting, koeling en verlichting. Het ligt voor de hand dat bij dergelijke gebouwen de studiekosten verhogen. De efficiëntere manier van bouwen, zowel op het vlak van materialen als installaties, compenseren echter ruimschoots de hogere studiekosten. Dergelijke gebouwen zijn vooral gekenmerkt door veel lagere werkingskosten op het vlak van energie en onderhoud. Basisregels voor een energie-efficiënt ontwerp: • Minimaliseren van de energiebehoefte (door oa. extreme isolatie) • Optimaal gebruik maken van passieve energie ( zonne-energie, natuurlijke ventilatie, ..) Minimaliseren van de energiebehoefte Extreem isoleren is daarbij een evidentie. Energie-efficiënte gebouwen kenmerken zich door extreme isolatiewaarden. Voor nulenergiewoningen bijvoorbeeld bedraagt de isolatiewaarde van de dichte delen gemiddeld 0.2 W/m_K. In dergelijke projecten wordt gebruik gemaakt van HR++-be-glas met een U-waarde van 1,1 of 1,2 W/m2K. De energiebehoefte verkleint verder ook de koelbehoefte te reduceren. Om dit te bewerkstelligen moet de warmtetoetreding van het gebouw beperkt zijn. Een eerste stap daarin is het oriënteren van het gebouw volgens noord-zuidrichting. De koelbehoefte vermindert ook door het aanbrengen van zonwering. Een regelbare performante buitenzonwering verdient de voorkeur. Vaste lamellen hebben immers het nadeel dat ze niet kunnen inspelen op de wisselende behoefte. Het aanbrengen van regelbare zonwering heeft als bijkomend voordeel dat de daglichttoetreding in de kantoren maximaal is. Warmte komt echter niet alleen van de zon, maar ook van in het gebouw zelf. Een optimalisering van de verlichting en de kantoorapparatuur kan de koelbehoefte verder beperken. Gebruik passieve energie De energiebehoefte moet zoveel mogelijk worden opgevangen met behulp van passieve technieken. Warmte wordt in belangrijke mate geleverd door de zon. Om tijdens koude periodes optimaal te kunnen genieten van die warmte, moet de mogelijkheid bestaan om de zonwering zo af te stellen dat de beglazing optimaal warmte kan opvangen. Tijdens koude periodes wordt de warme lucht afgezogen en via een regeneratieve warmte-wisselaar (rendement van meer dan 90%) overgedragen op verse ventilatielucht. Op die manier gaat er bijna Figuur 2: grond-lucht-warmtewisselaar – geen energie verloren door ventilatie. Koelte komt uit de grond door de ventilatielucht aan te zuigen stookseizoen winterdag (bron: Cenergie) doorheen buizen die in het grondwater liggen. Op die manier kan de temperatuur van de buitenlucht bij zeer warme dagen met enkele graden verlagen. Verder wordt ook gebruik gemaakt van de nachtelijke koelte van de buitenlucht. ’s Nachts wordt het gebouw op natuurlijke wijze intensief doorspoeld door het openen van klapvensters in de noordgevel en in het dak. Figuur 3: grond-lucht-warmtewisselaar – zomerdag (bron: Cenergie )
De laatste stap in het energiezuinige ontwerp is het voorzien van efficiënte installaties met een intelligente regeling. Aanwezigheidsdetectie en daglichtsturing halen het verbruik (en de warmtelast) nog verder naar omlaag.
3.5. Bureautica Computers zijn niet meer weg te denken uit onze maatschappij, zowel als medium voor werk, studie én ontspanning. De computer is vaak in gebruik en staat daardoor gedurende lange tijd aan. Ook als de computer niet in gebruik is maar toch aanstaat, verbruikt hij Steek WATT in je zak
37
energie. Het is dus belangrijk om het energieverbruik (ook in de stand-by stand) goed in de gaten te houden. Kantoorapparatuur gebruikt veel energie, omdat deze apparatuur vaak lange tijd ongebruikt aan staat. Aangezien het meestal enkele minuten duurt voor de computer weer geheel is opgestart, laten veel mensen hun computer gewoon aanstaan. Bij geen gebruik treedt na enkele minuten de screensaver in werking. Die dwarrelende bloemen en figuren zijn leuk, maar de computer gebruikt daardoor evenveel energie als wanneer je gewoon met de computer werkt 3.5.1. Power Management of energiebesparende stand Een computer kan in veel verschillende standen staan: actief gebruik, stand-by, slaapstand en uit. Het installeren van powermanagement bespaart energie. De systeemonderdelen schakelen automatisch in stand-by of schakelen uit wanneer ze een (korte) periode niet in gebruik zijn. Niet alleen het elektriciteitsgebruik, maar ook de verspreiding van warmte en geluid verminderen hierdoor. Computers met powermanagement verbruiken bijna de helft minder dan modellen zonder dit systeem. Momenteel zit powermanagement standaard op de meeste nieuwe apparatuur geïnstalleerd. In de onderstaande tabel, zijn de energieniveaus weergegeven die powermanagement kent, met hun eigenschappen: Uit-stand
Slaap-stand
Stand-by
Aan/uit
Uitgeschakeld
Gedeeltelijk uitgeschakeld
Screensaver (schermbeveiliging) Gedeeltelijk uitgeschakeld
Werking functies
Geen functies in werking
Vrijwel geen functies in werking
Deel van de functies werkt
Deel van de functies werkt
Energieverbruik
0 of zeer weinig (afhankelijk van wel/niet verbon- 20 Watt den met elektriciteitsnet)
45 Watt
Geen energiebesparing, 160 Watt
Ingeschakeld
Toelichting: In slaapstand zijn de meeste functies uitgeschakeld. Het duurt wat langer om de computer (door het indrukken van een toets) weer gebruiksklaar te krijgen. In de stand-by stand zijn maar een deel van de functies uitgeschakeld. De computer is sneller gebruiksklaar. Een screensaver levert geen energiebesparing op, maar beschermt alleen het scherm tegen inbranden. Bron: www.Milieucentraal.nl/computers Voordelen powermanagement: • Met een powermanagementsysteem schakelen apparaten automatisch uit als zij niet actief in gebruik zijn. Tijdens de slaapstand worden de gegevens weggeschreven naar de harde schijf. Het indrukken van een toets roept ze automatisch weer op. • In de stand-by stand is maar een deel van de functies uitgeschakeld. De computer is sneller gebruiksklaar dan in de slaapstand. • De veronderstelling leeft dat de slaapstand een negatief effect heeft op de levensduur van de apparatuur. Uit onderzoek is gebleken dat dit niet het geval is: "Power management does not negatively effect the useful life of equipment if proper set." • Beperk de tijd dat uw computer stand-by staat. Schakel uw computer dus ook regelmatig uit, ook als u een uurtje pauze neemt. Het is een fabel dat het regelmatig uitschakelen van computers kwaad kan. • In een kantoor waar meer computers aanstaan, zal een geringere warmteafgifte door de computers vlug merkbaar zijn. Vooral in de zomer zal hierdoor de temperatuur op kantoor minder snel oplopen. Dit voorkomt extra elektriciteitsverbruik door de installatie die voor de koeling (klimaatbeheersing) zorgt. • Wanneer het beeldscherm automatisch uitschakelt, vermindert de afgifte van elektromagnetische straling. • Als het beeldscherm automatisch uitschakelt, bijvoorbeeld bij een pauze, is de informatie op uw computer niet zichtbaar. U kunt uw computer meestal ook vergrendelen met een wachtwoord, zodat deze niet onbevoegd gebruikt wordt. 3.5.2. Keuze computer • Installeer en gebruik energiezuinige kantoorapparaten. Computers met Energy Star, GEEA-label en Ecolabel hebben een relatief laag verbruik (zie verder). • Een draagbare computer is energiezuiniger dan een gewone desktop. Ze bevatten allerlei energiebesparende voorzieningen, zodat ze zo lang mogelijk kunnen werken op de batterij. • Deze computer kan ook op het elektriciteitsnet werken. Dit is energiezuiniger omdat bij het opladen van de batterij altijd energieverliezen optreden. • De opladers van laptops gebruiken ook energie als er geen laptop op aangesloten is. Om dit sluipverbruik te voorkomen, moet de stekker van de oplader uit het stopcontact als de accu's niet opgeladen worden. • Palmtops zijn draagbare computers die het formaat van een hand hebben. Ze verbruiken minder energie. Als alternatief voor het notebook is een palmtop minder milieubelastend, maar meestal worden ze als extra apparaat aangeschaft. 3.5.3. Keuze beeldscherm • Let bij de aankoop van een beeldscherm op de grootte van het beeldscherm: hoe groter, des te meer elektriciteitsverbruik. • Beeldschermen met een hoge resolutie, en dus een scherper beeld, verbruiken meer energie. • De platte LCD-beeldschermen (Liquid Crystal Display) verbruiken de helft van de energie die een conventioneel beeldscherm nodig heeft (CRT-monitor). • Beeldschermen geven elektromagnetische straling af. In huidige modellen is deze straling voldoende afgeschermd en vormt daar door voor de gebruiker geen belasting meer. LCD-schermen zijn in dit opzicht gunstiger dan conventionele beeldschermen. Steek WATT in je zak
38
3.5.4. Energielabels Energy Star Energy Star is een keurmerk van het Amerikaanse EPA (Environmental Protection Agency) en sinds begin 2002 ook door de landen van de EU ondersteund. Energy Star stelt eisen aan energiegebruik tijdens slaap- of stand-by stand. De apparatuur moet beschikken over powermanagement en dit moet bij aflevering geïnstalleerd zijn. Beeldschermen met Energy Star moeten in de slaapstand 50 % minder energie verbruiken dan een 'conventioneel' beeldscherm. GEEA In Europees verband is het vrijwillige energiekwaliteitslabel GEEA (Group for Energy Efficiënt Appliances) ontwikkeld voor elektrische apparaten, vooral voor grijs- en bruingoed apparaten, zoals tv's, videorecorders, audioapparatuur en computerapparatuur. Hierbij worden onder meer eisen gesteld aan het stand-by verbruik. Apparaten voorzien van een GEEA-label behoren tot de 30% zuinigste apparaten op de markt. Een overzicht van energiezuinige merken apparatuur met dit label is te vinden op de website: www.efficient-appliances.org. TCO label Het TCO-label is een Zweeds keurmerk dat, naast eisen aan energieverbruik van de monitor, ook eisen stelt aan straling. Deze eisen zijn strenger dan de wettelijke normen die gelden voor straling. (de MRP-II norm). Meer informatie: www.tco-info.com/ Ecolabel De criteria van Ecolabel zijn februari 1999 vastgesteld en liggen met name op het terrein van energiebesparing en levensduurverlenging. Meer informatie: http://www.europa.eu.int/comm/dg11/ecolabel
PC + beeldscherm PC Monitor 14’’ SVGA Monitor 17” SVGA Laptop Laserprinter Flatscreen Kopieerapparaat Fax scanner
Opgenomen vermogen bij actief gebruik (W)
Opgenomen vermogen in Stand-by stand (W)
140 40 80 110 50 90-130 15-30 120-1000 30-40
30-45 20-30 10-15 30 20-30 30-250 10 12
Bron: www.energystar.nl
TIP op de website www.eu-energystar.org staat een leuk rekenprogramma om het elektriciteitsverbruik van verschillende modellen van computers, schermen, laptops, etc. te berekenen.
3.6. Productiegerelateerde maatregelen 3.6.1. Actief - Reactief energieverbruik Actieve energie wordt rechtstreeks omgezet in nuttige arbeid of warmte. Reactieve energie levert daar geen bijdrage toe. Reactieve energie is het vermogen dat sommige apparaten gebruiken om een elektromagnetisch veld op te bouwen. Toestellen zoals motoren, niet-gecompenseerde verlichtings-toestellen en transformatoren (dus alle toestellen die gebruik maken van een alternatief elektromagnetisch veld, met een spoel) nemen naast actieve energie ook reactieve energie op. Hoe groter het reactieve verbruik, hoe minder efficiënt de geleverde energie is benut. Het reactieve verbruik wordt uitgedrukt in kVArh (=kilo-voltampère-uur reactief ). De verhouding tussen het aandeel actieve energie en schijnbare energieverbruik (actief + reactief ) wordt aangeduid als de cos phi (cosinus phi ). Het reactieve verbruik is een samenstelling van het inductieve en capacitieve verbruik. Het fenomeen van reactief verbruik kan sterke implicaties hebben op de facturen van hoogspanningsgebruikers. In wezen kan reactieve energie gezien worden als energie die je de ene fractie van een seconde uit het net betrekt, en een volgende fractie integraal terug in het net stopt, zonder dat deze “pendelenergie” bijdraagt tot een nuttig effect (=actief verbruik).
Steek WATT in je zak
39
Actieve energie door een perfecte samenloop van spanning en stroom. Het ogenblikkelijk vermogen (rode curve) is steeds groter dan nul.
Reactieve energie door een volledig gebrek aan samenloop tussen spanning en stroom: als de spanning maximaal is, is de stroom nul en omgekeerd. Het ogenblikkelijk vermogen is gedurende 5 milliseconden (ms) positief (energie wordt uit het net betrokken) en gedurende de volgende 5 ms negatief (zelfde energie wordt terug in het net gepompt zonder verbruikt te zijn). Zo ontstaat dus pendelenergie.
Een reële situatie met een zekere mate van samenloop tussen spanning en stroom, en een zekere mate van niet-samenloop. Het gevolg is dat er netto meer energie uit het net gehaald wordt, dan er terug wordt gestoken (positieve perioden van het ogenblikkelijk vermogen duren langer dan de negatieve perioden). In deze figuur is de cos phi 0,52 en de tan phi 1,62.
Steek WATT in je zak
40
Nadelen Het reactieve vermogen levert geen enkele vorm van nuttig werk. Bovendien veroorzaakt een te grote verhouding tussen het reactieve vermogen en het actieve vermogen verscheidene problemen: • Een stijging van de totale stroom; • Een bijkomende, niet-doeltreffende belasting van de lijnen en transformatoren; • De noodzaak om de elektrische installatie te versterken (wat een niet-productieve investering is); • Een functioneringssituatie die de grenzen benadert waarbij de veiligheidsmaatregelen in werking treden; • Een toename van het warmteverlies; • Een daling van de voedingsspanning. De terugvloeiing van reactieve energie naar het elektriciteitsnet veroorzaakt een verhitting van de kabels en alzo extra energieverlies in het transport van de elektriciteit. Invloed van reactieve energie op de factuur van hoogspanningselektriciteit Het verbruik van reactieve energie komt niet op de factuur zolang dit verbruik lager blijft dan 50% van de actieve energie. Eens dit aandeel overschreden, kost het overmatige reactieve verbruik 20% van de gemiddelde prijs per kWh. Concreet betekent dit dat er geen verrekening gebeurt als cos phi>0,9. Het is dus heel belangrijk het reactieve energieverbruik trachten te beperken. Door de berekening van de verhouding tussen het reactieve vermogen en het actieve vermogen kan uw elektrotechnicus de meest geschikte oplossing voorstellen. In de meeste gevallen volstaan een of meer correct afgemeten (dankzij de voorstudie) condensatorbatterijen om het probleem op te lossen. 3.6.2. Kwartuurpiekbewaking 3.6.2.1. Piekvermogen Bij hoogspanningverbruikers is de vermogenterm (zie eveneens verduidelijking opbouw elektriciteitsfactuur) afhankelijk van het werkelijk afgenomen vermogen, meer bepaald het piekvermogen (ook wel kwartiervermogen, kwartierspits, spitsvermogen genoemd). Het piekvermogen is het gemiddeld afgenomen of geïnjecteerd vermogen over een periode van een kwartier, uitgedrukt in kilowatt (kW) of megawatt (MW) in geval van actief vermogen, in kilovar (kVAr– kilo volt ampère) of megavar (MVAr) in geval van reactief vermogen. Het piekvermogen is dus niet de hoogste (start)stroom gedurende enkele seconden. Het piekvermogen is m.a.w. de maximale elektriciteitsafname, geregistreerd op basis van een kwartier, uitgedrukt in kW. 3.6.2.2. Gecontracteerd vermogen Het vermogen (kW) dat u maximaal denkt af te nemen. Uw aansluiting wordt afgestemd op het gecontracteerde vermogen en u dient als klant onder deze grens te blijven. Het piekvermogen dient onder de waarde van het gecontracteerd vermogen te blijven. Door piekbewaking kan u zeer dure energievermogenspieken voorkomen. 3.6.2.3. Piekshaving Piekshaving is het verminderen van het maximale kwartuurvermogen door het tijdelijke afschakelen van lasten. Om pro-actief de piekbewaking door te voeren, worden gedurende korte periodes verbruikers uitgeschakeld. Het spreekt voor zich dat de keuze hier vooral op niet-bedrijfskritische apparaten valt die voor elk bedrijf anders zijn. In vele gevallen gaat het om processen met grote inertie zoals verwarming, koeling, airconditioning, batterijladers, etc. Dit kan ook door het aanpassen van regelbare processen zoals frequentiesturingen. Men grijpt in op de vermogensterm, maar ook op de proportionele term van de factuur.
bron: www.idetron.be Indien de voorspelling het vooropgestelde maximum zal overschrijden worden niet-kritische verbruikers gedurende een korte periode uitgeschakeld. Eventueel kan in een volgend kwartier extra vermogen verbruikt worden door deze specifieke verbruikers. Via het uitschakelen van de niet-kritische verbruikers zoals ruimteverwarming, ventilatie, … blijft het vermogen onder de gestelde limiet in dit kwartier.
bron: www.idetron.be Een grondige kennis van het verbruikersprofiel laat toe, de gebruikswijze van de elektrische energie te evalueren. Steek WATT in je zak
41
3.6.2.4. Loadsharing
Loadsharing is, net zoals piekshaving, het verminderen van de maximale kwartuurvermogens, maar door het verplaatsen van inschakelmomenten van de piekperiode naar een periode buiten de spits. Men grijpt in op de vermogensterm van de factuur: Globaal gezien verbruikt men evenveel energie maar ze is verplaatst in tijd. Praktijkvoorbeeld: NIKO uit Sint-Niklaas kocht een programma aan voor de opvolging van haar energieverbruik. Een opvolging van het kwartuurvermogen leidde tot een aantal aanpassingen waardoor een sterke reductie van het kwartuurvermogen kon gerealiseerd worden. De voornaamste aanpassing is het verschuiven van de productie in de galvanolijn naar de nachtploeg. In deze productielijn werken slechts twee werknemers, maar het betreft een zware installatie met hoog verbruik. Door deze naar de nacht te verplaatsen, daalden de pieken sterk. Dit betekende een reductie van 15 % op de energiekost. 3.6.3. Motoren Motoren zijn belangrijke energieverbruikers. Ze vertegenwoordigen ruim 80% van het industriële elektriciteitsverbruik. De meest toegepaste motoren zijn elektromotoren, naast diesel- en gasmotoren. Belangrijke toepassingen zijn pompen, ventilatoren, aggregaten en compressoren. HR-motoren HR-motoren hebben een 2-11% hoger rendement dan klassieke motoren. Het herwikkelen van een motor leidt tot een rendementsdaling met ca. 5%. HR-motoren zijn dan ook vooral interessant indien er motoren herwikkeld moeten worden of indien men sowieso nieuwe motoren aankoopt. De rendementswinst van HR-motoren bedraagt dan wel slechts enkele procenten, de energiekosten zijn wel de grootste kostenpost in de totale levensduur van een elektrische motor (70-95%). Het loont dan ook de moeite om te gepasten tijde HR-motoren aan te schaffen in plaats van standaardmotoren of te herwikkelen. Een tool waarmee je kan beslissen welke motor voor je toepassing interessant is, kan je downloaden van http://iamest.jrc.it/projects/eem/eurodeem.htm. Motoren verzorgen de aandrijving van een toestel/machine aan. De regeling van dit toestel is belangrijk voor het energiegebruik van de motoren. Het energieverbruik van het toetstel kan geregeld worden door ervoor te zorgen dat het toestel minder arbeid levert. Dit kan op verschillende manieren. Voorbeelden voor pompen en ventilatoren zijn: • een bypassregeling: bij pompen en ventilatoren wordt dan een deel van de uitgaande (water- of lucht)stroom teruggevoerd naar de ingaande stroom. Het netto debiet verlaagt daardoor, terwijl de motor op hetzelfde toerental blijft werken. • een smoorregeling :door een smoorklep wordt de afvoerleiding kleiner gemaakt, waardoor het moeilijker wordt daar water of lucht doorheen te persen. De motor kan hierdoor meer geluid produceren. In de meeste gevallen is echter het terugschakelen van de motor het meest energiezuinig. Terugschakelen is mogelijk bij diesel- en gasmotoren, bij frequentiegeregelde elektromotoren en (beperkt) bij tweetoeren-elektromotoren. Frequentieregeling Als een apparaat wisselende vermogens moet leveren of regelmatig op een vermogen onder zijn maximum draait, is het voorzien van een frequentieregeling rendabel. Frequentieregeling wordt toegepast op een specifiek type draaistroommotor en kan daarom niet in alle gevallen op een bestaande motor.. De kosten van een frequentieregelaar zijn afhankelijk van de complexiteit van de regeling en het regelbereik. De prijs is de afgelopen jaren afgenomen. Bij verschillende processen draaien motoren niet altijd hun volle rendement. Een frequentieregeling op een elektromotor past de snelheid van de motor aan het gewenste debiet aan. Dat is heel wat energiezuiniger dan de gangbare aan-uitregeling. Een frequentieregeling realiseert een gemiddelde energiebesparing van 25%. De terugwintermijnen van een systeem voor frequentieregeling hangen af van de kracht van de motor en de exploitatieduur per jaar:
Hoogrendementsmotoren kunnen een aantrekkelijk alternatief vormen: hun meerkost wordt teruggewonnen in minder dan twee jaar vanaf 3.000 uren per jaar. kracht van de motor
1 500 uur/jaar
3 000 uur/jaar
4 500 uur/jaar
8 500 uur/jaar
10 kW
7,6 jaar
3,8 jaar
2,5 jaar
1,3 jaar
> 10 kW < 100 kW
3,8 jaar
1,9 jaar
1,3 jaar
0,7 jaar
> 100 kW
2,3 jaar
1,1 jaar
0,8 jaar
0,4 jaar
TIP Een tool waarmee je kan beslissen wat het nut van frequentiesturing voor het bedrijf is, kan je downloaden via www.abb.com waar je een zoekopdracht lanceert naar “FanSave” (voor frequentiegestuurde ventilatoren) en “PumpSave” (voor frequentiegestuurde pompen). Steek WATT in je zak
42
Praktijkvoorbeeld: Een chemisch bedrijf installeerde een toerentalregelaar op vier krachtige ventilatoren, ter vervanging van oude leidingkleppen in de luchtkanalisaties. De resultaten hebben de verwachtingen overstegen: • Besparingen van 30 tot 70% afhankelijk van het vermogen van de ventilatoren • Een investering van 5 950 EUR die wordt teruggewonnen in minder dan een jaar • Een sterk verminderde slijtage van de ventilatoren (bron: www.electrabel.be) Softstarters Het hoofddoel van een softstarter is het beheerst laten starten van elektromotoren. Met behulp van een softstarter start de motor langzaam en beheerst. Dit gereduceert startstromen en elimineert stroompieken, wat de levensduur van aangekoppelde machines verlengt. In plaats van de energie op een heel korte tijd te verbruiken, verlengen softstarters de starttijd van motoren. Ze beperken gedurende deze periode de benodigde stroom en beschermen zo de motoren tijdens het starten. Door het gebruik van softstarters is het mogelijk om een aantal machines belast te laten starten. Tijdens de relatief korte startperiode wordt de stroom (en het vermogen) beperkt, maar wanneer we kijken naar de basis voor alle tariefmetingen in de elektriciteit, wordt niet noodzakelijk bespaard op de kwartuurpieken aangezien er evenveel energie nodig is om de motoren op te starten. Een softstarter verlaagt dus niet zozeer de energiekosten, maar is vanuit het oogpunt van rationeel energieverbruik (kWh en kW) wel interessant omdat er minder sterke schommelingen zijn op het elektriciteitsnet. Bovendien gaat de levensduur van de motor erop vooruit aangezien de startstromen beperkt blijven. Omdat softstarters de hoge startstromen en startkoppels reduceren, beperken ze tevens de slijtage door overbrengingen. Dit leidt tot minder onderhoudskosten en minder oponthoud door stilstand.
TIP Via de website www.abb.com kan u gratis het berekeningsprogramma ProSoft downloaden. Deze software stelt u in staat op een professionele manier softstarters toe te passen (www.abb.com).
3.6.4. Perslucht 3.6.4.1. Inleiding Een persluchtinstallatie comprimeert aangezogen lucht voor uiteenlopende toepassingen. De industrie maakt vaak gebruik van perslucht voor diverse toepassingen, zoals het aandrijven van pneumatische productiemachines, van handgereedschap en het aanbrengen van lak en verf. Perslucht is echter een heel dure vorm van energie. Gemiddeld maken de energiekosten tussen de 55% en 73% uit van de totale productiekosten voor perslucht uit. Het energetische rendement van de compressie is laag. Slechts 5-14% van alle toegevoerde elektriciteit is effectief nuttig als perslucht. Door lekkages en drukverlies bij filters en in de leidingen, kan dit rendement nog lager liggen. Er bestaan echter verschillende mogelijkheden om het energieverbruik van een persluchtsysteem te beperken. Deze komen neer op het beperken van het gebruik, het reduceren van persluchtverliezen en drukvallen in de leidingen, terugwinning van vrijkomende warmte en het optimaliseren van het opwekkingsrendement. Welke maatregelen u toepast, is allereerst afhankelijk van de bijdrage van de compressor tot het totale energieverbruik. Afhankelijk van de energiebesparende effecten moet u afwegen kleine aanpassingen aan te brengen of over te gaan tot het voorzien van een volledig nieuwe installatie. 3.6.4.2. Juist dimensioneren van het persluchtsysteem Een belangrijk aandachtspunt bij het ontwerp van het persluchtsysteem is de optimale leidingdiameter. Een te kleine diameter leidt tot een onnodig hoge drukval in het leidingnet. Bij het systeemontwerp moet de optimale diameter worden bepaald. De druk in het persluchtsysteem wordt ingesteld op de hoogste gevraagde druk van de persluchtverbruikers. Er moet regelmatig (bijv. jaarlijks) worden gecontroleerd of deze werkdruk nog steeds overeenkomt met de hoogst gevraagde druk. Een verlaging van de druk in het leidingnet reduceert immers het energieverbruik en bijgevolg ook lekverliezen. Wat persluchtleidingen betreft, is het vaak interessant om de leidingen minstens een maatje groter te nemen dan strikt noodzakelijk. Best legt men zelfs de hoofdleiding aan in een ringvorm. Op die manier daalt het drukverlies in de distributie tot ca. 75% ten opzichte van een klassiek antennenetwerk. Bovendien kan de perslucht via verscheidene wegen bij elke eindgebruiker komen zodat een fout in een deel van de hoofdleiding niet leidt tot productieuitval.
Steek WATT in je zak
43
3.6.4.3. Good Housekeeping Vermijd persluchtverbruik Een elektrische aandrijving is steeds energiezuiniger dan een persluchtaandrijving. Het is dan ook verstandig om bij het ontwerp van de installatie al na te gaan of het gebruik van perslucht wel noodzakelijk is. Perslucht wordt o.a. gebruikt in gevallen waar elektrische aandrijvingen explosiegevaar kunnen opleveren, of waar met perslucht aangedreven gereedschap om ergonomische redenen nodig is. Door de ontwikkeling van explosievrije elektromotoren kan soms toch een elektrische aandrijving mogelijk zijn. Deze afweging geldt bijvoorbeeld voor gereedschap, membraanpompen en pneumatische spuitapparatuur. Onderhoud van het persluchtsysteem Perslucht is een dure vorm van energie. Regelmatig onderhoud kan een substantiële energiebesparing tot gevolg hebben. Ieder leidingnet raakt perslucht kwijt als er geen lucht wordt gebruikt. Zijn de verliezen groter dan 10 % van het persluchtverbruik, moeten lekken worden opgespoord en gerepareerd. Het is zinvol om regelmatig vast te stellen wat de omvang van de lekverliezen is. De omvang van de lekverliezen kan het eenvoudigst worden bepaald als alle persluchtverbruikers zijn afgesloten. Het persluchtverbruik is dan gelijk aan de lekverliezen. Dit verbruik kan op verschillende manieren worden bepaald. Als het leidingnet is voorzien van een flowmeter kan dit direct worden afgelezen. Zoniet is het mogelijk om aan de hand van een chronometer te bepalen wat het persluchtverbruik van de lekken is. Met de chronometer bepaal je de tijd T [min] die de compressor nodig heeft om van zijn minimum druk (druk waarbij de compressor normaal aanslaat) naar de maximum druk (druk waarbij de compressor normaal uitvalt of in nullast gaat) te gaan. Daarna meet je de tijd t [min] die verstrijkt tussen het moment dat de compressor gestopt is totdat de compressor weer opslaat. Het lekverlies volgt dan uit de formule:
waarbij Q de capaciteit van de compressor is, uitgedrukt in [l/s vrije lucht] of [m_/min vrije lucht]. L is dan het persluchtverbruik van lekken in dezelfde eenheid als Q. Het vermogenverlies via lekken op een netdruk van 7 bar is benaderend: Plek = 6 L, waarbij L in m_/min ingevuld wordt zodat P in kW bekomen wordt. De besparingen op het energieverbruik als gevolg van regelmatig onderhoud kunnen oplopen tot 20% van het totale energieverbruik van de compressor. Als illustratie hiervan het volgende. Het comprimeren van een kubieke meter lucht kost 0,1 kWh. Als een compressorinstallatie gedurende 10 uur per dag 6 kubieke meter lucht per minuut produceert, verbruikt het apparaat op jaarbasis 310.000 kWh. Als het lekverlies 25% bedraagt, kan het totaal verbruik met 20% teruggedrongen worden tot 250.000 kWh (immers bij de productie van perslucht treedt altijd een verlies van 5 à 10 % op. (Bron: Informatieblad Faciliteiten, InfoMil) Lekken opsporen Lekken in de persluchtleidingen maken een sissend geluid. Daarom zijn ze vrij gemakkelijk op te sporen (bv. dmv zeepsop) . In een ruimte waar veel andere geluidsbronnen zijn, kan de precieze opsporing moeilijk zijn. In die gevallen maken we gebruik van een ultrasoon detectie apparaat. Lekkages gaan gepaard met een turbulente luchtstroom die een specifiek ultrasoon geluid voortbrengt, dat goed te detecteren is, ook als er andere geluidsbronnen zijn. De kostprijs van een ultrasoon meettoestel bedraagt 370 tot 1.000.
Diameter lek (mm)
Luchtverlies (m_/uur) bij 7 bar
Energieverlies (kWh)*
Kost per jaar ( /jaar)*
0,1
0,04
0,004
2
1
4,3
0,43
225
3
42
4,2
2.210
5
120
12
6.310
10
433
22.760 *8760 bedrijfsuren/jaar bij elektriciteitstarief van 60/MWh
Bron: Vito, Energiegids perslucht
Steek WATT in je zak
44
Herstellen Lekken kunnen eenvoudig worden hersteld door het lekkende onderdeel geheel of gedeeltelijk te vervangen. Voorbeelden van onderdelen waarin lekken relatief vaak voorkomen zijn slangen, koppelingen, kleppen, de afdichtingen in flensverbindingen, aansluitingen van filters en drogers en de condensaatafvoer. Lekken voorkomen • Besteed bij het onderhoud extra aandacht aan koppelingen en repareer deze onmiddellijk bij falen. • Door veroudering van het systeem treden vaker lekkages op. Vervang tijdig slangen. • Sla geen corrosieve stoffen (bijv. zuren) op in de buurt van het persluchtnet. Deze stoffen kunnen de slangen en koppelingen aantasten. • Opteer voor gelaste leidingen boven schroefkoppelingen • Verlaag de relatieve vochtigheid van de perslucht. Bij een verlaagd vochtgehalte zullen de koppelingen minder snel roesten en komen er geen roestdeeltjes in het persluchtnet. • Laat het persluchtsysteem regelmatig schoonmaken. Juiste instelling werkdruk De druk in het persluchtsysteem wordt ingesteld op de hoogste gevraagde druk van de persluchtverbruikers. Regelmatig (minstens eenmaal per jaar) moeten we nagaan of hierop controle is en of de werkdruk nog steeds overeenstemt met de hoogst gevraagde druk. Verlaging van de druk in het leidingnet verlaagt het energieverbruik en vermindert lekverliezen. Per bar drukdaling bespaart een compressor ca. 6% elektriciteit. Bovendien zal een lagere persluchtdruk er ook voor zorgen dat de eindafnemers een lager massadebiet lucht verbruiken. Daardoor kan de totale energiebesparing oplopen tot 15-20% per bar drukdaling. Een bijkomend hulpmiddel voor een zo laag mogelijke drukinstelling, is “remote sensing”. Hierbij meet een sensor, die buiten de compressor is opgesteld, de netdruk na de persluchtnabehandeling. Op die manier zal de werkdruk van de compressor laag zijn als bijv. de persluchtfilter nog heel zuiver is, en zal de druk stelselmatig toenemen naarmate de persluchtfilter meer vervuilt. Zonder de remote sensing zal men de druk op de compressor instellen zodat de druk na de filters te allen tijde hoog genoeg is, ook als de filters vervuild zijn. CONTROLE EN ONDERHOUD FILTERS Filters (of combinaties van filters) moeten voorzien zijn van een drukverschilmeter. Door vervuiling neemt het drukverschil over de filter toe. In het algemeen geldt dat het rendabel is het filter schoon te maken als het drukverschil groter wordt dan 0,3 bar. Het tijdig schoonmaken van de filters voorkomt bovendien vervuiling van het leidingnet. Sectionering van het persluchtnet Het is best om het persluchtnet te sectioneren volgens de productielijnen of verbruikers. Automatische afsluiters worden op de hoofdschakelaar van de lijn aangesloten zodat telkens, wanneer de lijn uit productie gaat, de persluchttoevoer naar die lijn stilvalt. Dit reduceert het lekverlies buiten de werktijden drastisch. Uitschakelen compressor Als er geen vraag is naar perslucht, zal de compressor toch af en toe draaien omdat er altijd perslucht verloren gaat via lekken. Daarom is het beter de compressor uit te schakelen buiten bedrijfstijden of wanneer er geen vraag is naar perslucht. Wanneer de compressor regelmatig buiten bedrijfstijd aan blijft staan, is het rendabel de compressor te voorzien van een tijdschakelaar. Aanzuigen koude lucht Het energieverbruik van de compressor is lager naarmate de temperatuur van de aangezogen lucht lager is. Omdat de temperatuur in de ruimte waar de compressor opgesteld staat meestal vrij hoog is, kan het in die gevallen aantrekkelijk zijn een aanzuigkanaal naar buiten aan te leggen. Een compressor hoort niet in een ruimte te staan met andere installaties die warmte afgeven, zoals een cv-ketel. De besparing die door het aanzuigen van koude lucht bereikt kan worden, bedraagt rond de 6% op het jaarverbruik. Reinigen spuitkop De spuitkop van een spuit- of straalinstallatie krijgt door slijtage een steeds grotere diameter, waardoor per oppervlakte-eenheid steeds meer perslucht nodig is. Daarom moeten we spuitkoppen tijdig vervangen. Eventueel kunnen we daarbij uitkijken naar slijtvastere materialen. 3.6.4.4. Optimaliseer het persluchtsysteem Verouderd gereedschap vervangen Algemeen is het rendabel om pneumatisch gereedschap, ouder dan 10 jaar, te vervangen. De pneumatische aandrijvingen van gereedschappen zijn de laatste 10 jaar immers aanzienlijk verbeterd, de efficiëntie is van 30 tot 50% toegenomen. Persluchtzuinige toepassingen Een conventioneel blaaspistool verbruikt tot 120 l/min. Het gebruik van een goed blaaspistool met een aangepaste spuitkop, kan het persluchtverbruik tot 80% verminderen. Verfspuitsystemen, die werken met lagedruk perslucht (high volume low pressure of HVLP) of zonder perslucht (airless), brengen verf efficiënter op en geven daardoor ook minder afval en luchtemissies. Daarenboven verbruiken deze HVLP-systemen weinig perslucht, waardoor ze ook energie besparen. Steek WATT in je zak
45
Juiste regeling aandrijving Energetisch gezien zou het optimaal zijn als de aandrijving uitstaat wanneer er geen vraag is naar perslucht. Deze aan/uit-regeling is meestal niet mogelijk omdat de motor een maximaal aantal schakelingen per dag heeft. Om die reden hebben klassieke schroefcompressoren een nullast-stand, waarin de aandrijving wel draait, maar geen perslucht vrijkomt. In nullast verbruikt de compressor echter wel elektriciteit (ca. 25-30% van het vollastvermogen). Het draaien in nullast moet daarom zoveel mogelijk beperkt blijven. Een nieuwe compressor kiezen we vaak met een groter vermogen dan nodig. De motivatie daarvoor is meestal dat we toekomstige stijgingen in de persluchtvraag moeten kunnen opgevangen. Overdimensionering heeft tot gevolg dat de compressor vaak in nullast draait. Bij de aanschaf van een overgedimensioneerde compressor, of meer in het algemeen van een compressor die regelmatig in nullast zal draaien, is het van belang dat we eerst goed nagaan hoeveel het nullastverbruik is. Dit kan bij verschillende compressortypen nogal uiteenlopen. In het algemeen heeft een schroefcompressor een hoger nullastverbruik dan een zuigercompressor. Aan/uit-regeling Deze regeling past vooral bij kleine compressoren (zuigercompressoren). Om de start/stopfrequentie binnen de perken te houden, is een voldoende grote persluchtbuffer nodig. Frequentieregeling Als de aandrijfmotor van de compressor op frequentie afgestemd is, kan de capaciteit binnen bepaalde grenzen precies worden afgesteld op de persluchtvraag. Het voorzien van een frequentieregeling is enkel rendabel wanneer de persluchtvraag sterk fluctueert. Een frequentieregeling kan een energiebesparing opleveren tot 45%. De distributienetbeheerders kunnen voorzien in subsidies voor de aankoop van snelheidsvariatoren evenals voor hoogrendementsmotoren (zie verder). De investering is afhankelijk van het vermogen: • 10 kW: ongeveer 2.400 tot 4.700 •50 kW: ongeveer 18.900 tot 23.600 • > 100 kW: meer dan 47.000 Het energieverbruik vermindert met 15 à 45%. De terugverdientijd bedraagt 2 tot 4 jaar.
Vollast/nullast/uit-regeling We kunnen de aandrijving van de compressor zo regelen dat ze uitschakelt wanneer de compressor een bepaalde periode op nullast gedraaid heeft. De regeling kan een alternatief zijn wanneer een aan/uitregeling en frequentieregeling niet haalbaar zijn. Vollast/nullast-regeling Bij deze regeling draait de motor op vollast als er vraag is en anders op nullast. We passen ze toe als geen van de bovenstaande regelingen haalbaar zijn. Bij verscheidene compressoren is het mogelijk om een compressor van frequentieregeling te voorzien en de rest aan/uit te regelen. Een cascadeschakeling van de compressoren laat dan toe over het hele regelbereik op frequentie te regelen.
TIP Uw compressorleverancier kan, om uw persluchtverbruik te optimaliseren, een simulatie maken van verscheidene configuraties, toegepast op uw specifiek persluchtgebruik. Belangrijk is, dit regelmatig te herhalen (bijv. om de twee jaar), zodat u ook bij een evoluerende productie, steeds over een efficiënt persluchtsysteem beschikt.
Warmteterugwinning compressor Tot 95% van de toegevoerde elektriciteit kan uit een persluchtcompressor gerecupereerd worden onder de vorm van warmte. Bij elke kubieke meter per minuut vrij aangezogen lucht komt 5 à 6 kW warmte vrij. Warmte komt vooral vrij bij de compressor zelf of bij de oliekoeler als het om een oliegeïnjecteerde compressor gaat, onder vorm van warme lucht of eventueel warm water (compressorhuis met waterkoeling). Deze warmte is grotendeels beschikbaar voor terugwinning op voorwaarde dat er een behoefte aan is, op het ogenblik dat de compressor draait. De hoeveelheid recupereerbare warmte hangt bovendien af van het compressortype en van de temperatuur waarop de warmte benutbaar is. De warme lucht kan dienen voor een droogproces of het opwarmen van een spuitcabine. We kunnen ze ook gebruiken voor ruimteverwarming. Het is vaak enkel een kwestie van de lucht naar de verwarmde ruimtes te leiden. Nadeel is wel dat de warmtevraag er niet het hele jaar is. In de zomer zal de warme lucht via een ander kanaal ongebruikt naar buiten moeten. Warm water kunnen we gebruiken als wasserijwater of voor schoonmaak (bijverwarming kan eventueel noodzakelijk zijn).
Steek WATT in je zak
46
Specifieke persluchttoepassingen aansluiten op aparte persluchtvoorziening Sommige persluchttoepassingen werken bij een lagere druk. Hiervoor kan het rendabel zijn, een lagedruk-blazer te gebruiken, los van het persluchtnet. Ook wanneer lagedruk-toepassingen, die een hoge persluchtkwaliteit vragen (o.a. stofmaskers en ademhalingsapparatuur) kunnen worden losgekoppeld van het systeem, is het soms mogelijk een extra besparing te realiseren. De filterstappen kunnen immers achterwege blijven. Als er slechts een beperkt aantal toepassingen is die een hoge druk eisen, kan het rendabel zijn van ze aan te sluiten op een aparte compressor. Dit bespaart energie want de werkdruk van het systeem verlaagt. De besparing is afhankelijk van de persluchtafname en het vermogen van de te plaatsen blazer. Zijn er relatief veel van deze afwijkende toepassingen, kunnen we overwegen om twee persluchtnetten aan te leggen met gescheiden compressie en/of conditionering. Deze optie is eigenlijk alleen bij ontwerp van een nieuw systeem, of renovatie van een bestaand systeem, uit te voeren.
Steek WATT in je zak
47
4. DUURZAME ENERGIE 4.1. Waarom is duurzame energie belangrijk ? Als we de kwaliteit van de huidige energievoorziening willen handhaven, zal er de komende jaren veel moeten veranderen. Zon, wind, water en biomassa waren de eerste energiebronnen, maar werden in de loop van de tijd vervangen door steenkool, aardolie en aardgas. Toekomstige generaties zullen echter geconfronteerd worden met de eindigheid van deze energiebronnen: steenkool, aardolie en aardgas raken ooit op. Deze energiebronnen zijn immers beperkt, in tegenstelling tot de energie van natuurlijke verschijnselen zoals zon, wind, water die zich steeds hernieuwen en die we dus als oneindig kunnen beschouwen. Terwijl de voorraad energiebronnen slinkt, neemt de energievraag toe. De wereldbevolking groeit immers aan en het energiegebruik per hoofd stijgt. Bovendien kan het feit, dat aardolie sterk geconcentreerd is in een klein deel van de wereld, tot spanningen leiden. Door de toenemende wereldbevolking, de verstedelijking en de industrialisering, verhoogt de druk op prijzen en voorraden. Een systeem dat zich te eenzijdig richt op een of slechts enkele energiebronnen, is kwetsbaar en dus minder stabiel. Veelzijdigheid en diversificatie in de energievoorziening zijn dan ook een belangrijke doelstelling van vele geïndustrialiseerde landen. Behalve die veelzijdigheid is er nog het argument van onafhankelijkheid door een ‘eigen’ energievoorziening. Na de sluiting van de steenkoolmijnen rest Vlaanderen naast kernenergie alleen nog hernieuwbare energie als eigen energiebron. Tenslotte gaat het opwekken van elektriciteit, kracht en warmte gepaard met schadelijke effecten op het leefmilieu, denken we maar aan de uitstoot van CO2 en fijn stof. Vanwege deze effecten op het milieu zal het gebruik van fossiele brandstoffen (zoals aardgas, steenkool en olie) in de toekomst moeten afnemen. Het bereiken van een zo duurzaam mogelijke energievoorziening gebeurt volgens een stappenplan. Als eerste moeten we de vraag naar energie (elektriciteit, gas en warmte) beperken door energiebesparingen en rationeel energiegebruik. De energie, die toch nodig is, komt het best van duurzame energiebronnen. Het resterende energiegebruik moet dan zo efficiënt mogelijk worden opgewekt met behulp van niet-hernieuwbare brandstoffen.
Onder duurzame energiebronnen verstaan we bronnen waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte. In dit hoofdstuk bespreken we verschillende vormen van hernieuwbare energie, maar tevens enkele vormen van efficiënte energieopwekking zoals het gebruik van WKK’s (Warmte-kracht-koppeling) en warmtepompen. Hernieuwbare of duurzame energie kunnen we toepassen in het huishouden, industrie en transport. De laatste decennia zijn hiervoor doeltreffende technologieën ontwikkeld of bestaande technieken geoptimaliseerd. Deze ontwikkelingen staan evenwel nog lang niet op een eindpunt.
Per bron zijn er verschillende technieken om de energie om te zetten in een bruikbare vorm. Deze technieken leiden meestal ook naar verschillende toepassingen. Deze energie kan dienen voor zowel waterverwarming als elektriciteitsproductie. U kan zelf energie produceren uit duurzame energiebronnen, maar u kan ook zogenaamde ‘groene energie’ aankopen bij uw elektriciteitsleverancier. Steek WATT in je zak
47
Sinds begin 2002 zijn alle energieleveranciers verplicht een deel van hun elektriciteit te leveren in groene stroom. Elektriciteitsleveranciers moeten voldoende groenestroomcertificaten of WKK-certificaten (aangekocht of uit eigen productie) kunnen voorleggen, zoniet worden zij beboet. Aan groenestroomproducenten (producenten van hernieuwbare energie) worden groenestroomcertificaten uitgereikt, exploitanten van Vlaamse WKK’s (warmtekrachtkoppeling-installaties) krijgen WKK-certificaten op basis van respectievelijk de geproduceerde of uitgespaarde energie. Deze certificaten zijn vrij verhandelbaar. De verkoop ervan kan een belangrijke rol spelen bij het bepalen van de economische haalbaarheid van projecten voor het opwekken van hernieuwbare energie. Voor de meeste investeringen in het kader van hernieuwbare energie is bovendien subsidiering mogelijk (zie hiervoor hoofdstuk 5). Niet elk vorm van hernieuwbare energie is voor ieder bedrijf haalbaar. Sommige vormen van hernieuwbare energie zijn immers enkel realiseerbaar op grote schaal of voor bepaalde toepassingen of sectoren. Bepaalde maatregelen zijn alleen interessant bij nieuwbouw of vernieuwbouw, andere zijn op elk ogenblik toepasbaar. Enkele vormen van hernieuwbare energie zijn in principe moeilijk of niet realiseerbaar door bedrijven, denken we bijvoorbeeld aan waterkracht. We willen u echter een zo volledig mogelijk overzicht geven van de verschillende mogelijkheden en toepassingen van hernieuwbare energie en verwijzen naar instanties en websites waar u bijkomende informatie kan vinden 4.2. Warmte uit zonlicht: passieve thermische zonne-energie Het ontwerp en de constructie van een gebouw bepalen in belangrijke mate of optimaal gebruik kan gemaakt worden van de gratis energie uit de omgeving: passieve zonne-energie voor verwarming, natuurlijke ventilatie voor luchtverversing en koeling, daglicht voor verlichting. Elk gebouw maakt hier in meer of mindere mate gebruik van, al dan niet doelbewust. Het gebouwconcept bepaalt immers grotendeels de energiebalans en het comfort voor de gebruikers. Ook voor de huidige energie-intensieve en dure technieken van luchtkoeling bestaat een aantal alternatieven. Een ervan is koudewarmteopslag in ondergrondse watervoerende lagen. De gratis beschikbare winterkoude en zomerwarmte van de omgevingslucht worden in watervoerende lagen (grondwater) opgeslagen. Deze duurzame energie kan dan dienen voor koeling tijdens de zomer en voor voorverwarming van de ventilatielucht tijdens de winter. U vindt hierover meer informatie in hoofdstukken 3.3 en 3.4. 4.3. Warmte uit zonlicht: de zonneboiler U kan de zonnewarmte niet enkel passief gebruiken, maar nog een stap verder gaan en de warmte van de zon opvangen, opslaan en verdelen door middel van een thermische zonne-installatie. Deze techniek bestaat reeds tientallen jaren met succes, waar warmte nodig is bij relatief lage temperatuur. Een belangrijk kenmerk van thermische zonne-energie is dat de efficiëntie toeneemt naarmate de temperatuur van de warmtegebruiker lager is en het waterverbruik gelijkmatig gespreid is over de dag. Het is evenwel nagenoeg onmogelijk om met de zon alle nodige warmte te produceren. Een installatie die kan zorgen voor bijverwarming blijft noodzakelijk. Een zonne-installatie voor sanitair warm water noemt men een zonneboiler. Deze bestaat uit een collector, een voorraadvat en een regeling De collector is een vlak dat, op een dak of tegen een gevel, naar de zon gericht is. Het vangt de warmte op. Een circulerende vloeistof
brengt de warmte uit de collector naar het voorraadvat. Een warmtewisselaar (meestal een ondergedompelde spiraal) voorkomt rechtstreeks contact tussen de vloeistof in de collector en het leidingwater in het voorraadvat. De vloeistof circuleert door middel van een pomp, of door natuurlijke circulatie die opgewekt is door opwarming of verdamping van de vloeistof in de collector. Een watertemperatuur van 60°C en meer is in de zomer en op zonnige winterdagen heel normaal. Steek WATT in je zak
48
Bij bewolkt weer is de energiewinst kleiner, maar toch niet onbestaand. Bijverwarming is dan nodig. Hiervoor kan men kiezen uit een duo-boiler (zonne-energie en naverwarming samen in een voorraadvat), of een nageschakeld toestel: boiler of doorstroomgeiser. De combinatie zonneboiler-doorstroomtoestel kan alleen indien het doorstroomtoestel thermostatisch geregeld is, en bij uitdrukkelijke toestemming van de fabrikant, dit wegens gevaar voor oververhitting. Bij voorraadsystemen (boilers) is er geen probleem, deze zijn steeds thermostatisch geregeld. In een bestaande installatie kan een zonneboiler eenvoudig worden ingepast door het opslagvat van de zonneboiler voor de reeds aanwezige boiler of installatie te schakelen. In plaats van koud leidingwater stroomt dan het door de zonneboiler voorverwarmde water in het bestaande boilervat. Een eenvoudige oplossing met een uitstekende besparing. Een waarschuwing voor de legionellabacterie is hier op zijn plaats. Bij onvoldoende verwarming ontstaat een voedingsbodem voor de legionellabacterie, waardoor dit een probleem kan vormen bij het gebruik van zonneboilers in het tussenseizoen. De nodige aandacht hiervoor en eventuele preventieve maatregelen zijn dus noodzakelijk. Bijkomende informatie omtrent de zonneboiler over zowel werking, dimensionering, plaatsing als onderhoud kan u vinden in de brochure Warmte uit Zonlicht, gratis te verkrijgen bij Ode-Vlaanderen en downloadbaar van www.ode.be of via http://www.ode.be/publicaties/downloads/zon/warmte-uit-zonlicht.pdf 4.4. Elektriciteit uit zonlicht: Foto-voltaïsche panelen of zonnecellen Zonnecellen zetten licht rechtstreeks om in elektriciteit. Bij lichtinval ontstaat er tussen voor- en achterzijde van de zonnecel een elektrische spanning. Het nominale vermogen of piekvermogen van een foto-voltaïsche module, opgemeten onder standaard testcondities, wordt uitgedrukt in Wattpiek (Wp). Een 55 Wp module levert dus bij deze standaardcondities een vermogen van 55 Watt. Een foto-voltaïsch systeem bestaat uit een serie- en/of parallelschakeling van PV-modules, gekoppeld aan elektrische randapparatuur. Het systeem produceert elektriciteit op bruikbare spanning, bijvoorbeeld 12V gelijkspanning. Voor een optimale opbrengst zijn een goede oriëntatie (bij voorkeur tussen ZO en ZW) en hellingshoek (tussen 20° en 60° t.o.v. het horizontaal vlak) belangrijk. Bovendien moet schaduw zoveel mogelijk vermeden worden, omdat zelfs een kleine schaduw op een module de opbrengst van het hele PV-systeem sterk vermindert. PV-systemen kunnen ofwel onafhankelijk van het openbare elektriciteitsnet werken (autonome systemen) ofwel stroom leveren aan het openbare net (netgekoppelde systemen). Enkele voorbeelden van autonome systemen zijn horloges, radio’s, rekenmachines, verlichting (zeeboeien, straatlantaarns), praatpalen langs de autosnelweg, parkeerautomaten, … In ontwikkelingslanden zijn dergelijke systemen vaak de enige betaalbare en betrouwbare oplossing voor basisvoorziening van elektriciteit in afgelegen gebieden (zgn. "solar home systems") en zelfs goedkoper dan de aanleg van een openbaar elektriciteitsnet. Bijkomende informatie omtrent foto-voltaïsche cellen over werking, dimensionering, plaatsing en onderhoud kan u vinden in de brochure Energie uit Zonlicht, gratis te verkrijgen bij Ode-Vlaanderen en downloadbaar van www.ode.be of via http://www.ode.be/publicaties/downloads/zon/elektr-uit-zonlicht.pdf 4.5. Windenergie De mens maakt al eeuwen gebruik van windenergie. Traditionele windmolens zetten de energie van de wind om in mechanische energie, die vooral diende voor het malen van graan, het persen van olie uit zaden en het verpompen van water. De huidige windturbines zetten de energie van de wind om in elektriciteit. Ze bestaan uit een rotor met twee of drie wieken. De windenergie wordt via een generator omgezet in stroom die via een transformator naar het openbare elektriciteitsnet gaat. De technologie van moderne windturbines heeft in twintig jaar tijd een enorme evolutie gekend. Begin jaren 1980 hadden de windturbines diameters van 10-12 meter en vermogens van 50-75 kW. Nu, twintig jaar later, zijn commerciële molens verkrijgbaar met diameters van meer dan 70 meter en vermogens van 2 MW en meer. De opbrengst van een windturbine hangt in sterke mate af van de windsnelheid. Algemeen kan windenergie economisch haalbaar zijn vanaf een gemiddelde windsnelheid van 4 m/s, gemeten op 10 m hoogte. De voordelen van windenergie zijn talrijk. Windenergie brengt bij de productie van elektriciteit geen vervuilende, schadelijke stoffen in het milieu. Windenergie kan bovendien zeer snel toegepast worden. Een windturbinepark kan op een termijn van een paar maanden tot een jaar al functioneren. Bij de inplanting van windmolens moet men de locatie evenwel zorgvuldig overleggen, met respect voor de omgeving. Er moet in elk geval rekening gehouden worden met het windaanbod, mogelijke geluidshinder, visuele aspecten, effecten op de vogeltrek en interferenties met elektromagnetische golven of communicatiesystemen. De Vrije Universiteit Brussel en de Organisatie voor Duurzame Energie onderzochten mogelijke locaties voor windturbines en inventariseerden deze in het “Windplan voor Vlaanderen” Het windplan omvat technische kaarten (windsnelheid en specifieke energie) en ruimtelijke kaarten (met een opdeling van bestemmingsgebieden in vier klassen, afhankelijk van de geschiktheid voor de inplanting van windturbines). GIS-Vlaanderen werkt momenteel aan de actualisering van het windplan. Ondanks de vele voordelen van windenergie wordt er slechts weinig gebruik van gemaakt in Vlaanderen. Hier zijn verschillende oorzaken voor. Steek WATT in je zak
49
Windenergie heeft een geringe energiedichtheid waardoor de turbines vrij groot uitvallen. Een bijkomend nadeel van windenergie is de beschikbaarheid, het waait immers niet altijd. Het aanbod van windenergie is dus niet continu en oncontroleerbaar. Bovendien zijn er veel problemen met de vergunningprocedures voor windturbines, onder meer door de slechte maatschappelijke aanvaarding. De plaatselijke bevolking en de gemeentes verzetten zich vaak tegen de inplanting van windturbines. In een omzendbrief van de Vlaamse Overheid opgesteld in 2000 werden duidelijke richtlijnen vastgelegd voor de inplanting van windturbines. Omwille van de beperkte inplantingsmogelijkheden binnen het kader van de omzendbrief kunnen Ruimtelijke Uitvoeringsplannen opgesteld worden die de inplanting van windturbines en windturbineparken mogelijk maken buiten de voorwaarden vn de Omzendbrief. Bijkomende informatie omtrent windenergie kan u vinden in de brochure “Windenergie winstgevend”, gratis te verkrijgen bij OdeVlaanderen en downloadbaar op hun website www.ode.be of via volgende link http://www.ode.be/publicaties/downloads/wind/windenergie-winstgevend.pdf 4.6. Energie uit biomassa Biomassa is al het organische materiaal van plantaardige of dierlijke oorsprong dat in natuurlijke of beheerde ecosystemen werd geproduceerd en dat al of niet reeds industriële transformaties heeft ondergaan. Energie uit deze biomassa wordt vaak ook kortweg ‘bio-energie’ genoemd, met een onderscheid tussen energie uit afval en uit energieteelten. In Vlaanderen is het gebruik van biomassa gericht op warmte- en/of elektriciteitsproductie. Het proces van biomassa tot energie kent drie stappen - de productie van de biomassa (energieteelten en organische afvalstromen) - het oogsten, drogen, transporteren en de opslag van het materiaal - de omzetting in bio-energie door rechtstreekse verbranding, de productie van een brandbaar gas (biogas, pyrolysegas, …) of de productie van een vloeibare brandstof (bio-ethanol, biodiesel, biomethanol, …) Energie uit afval Energie uit afval kan opgewekt worden uit volgende soorten organisch afval • afval uit land- en tuinbouw (stro, mest, groenafval, dierlijk afval); • houtafval uit bosbeheer en houtverwerkende nijverheid (takhout, resthout, schors, zaagmeel) • huishoudelijk afval (GFT, slib van waterzuiveringsinstallaties); • afval uit de voedings-, papier- en textielindustrie. Uit afval wordt energie gewonnen door rechtstreekse verbranding (warmteproductie) of door elektriciteitsopwekking. In het laatste geval wordt de biomassa rechtstreeks of na omzetting in een brandbaar gas of vloeistof gebruikt als brandstof in een motor of turbine. Op verschillende plaatsen in Vlaanderen wordt nuttige energie gewonnen uit stortgas. Op bepaalde plaatsen levert de installatie elektriciteit en warmte, op andere plaatsen alleen elektriciteit. Daarnaast zijn er verschillende industriële ondernemingen die biogas winnen uit afval(water). Energie uit energieteelten Energieteelten zijn gewassen die uitsluitend of voornamelijk voor de opwekking van energie worden geteeld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de teelt van landbouwgewassen zoals zonnebloem, raapzaad, koolzaad en de teelt van snelgroeiende houtige gewassen. Snelgroeiende houtsoorten behoren eerder tot het domein van de bosbouw, maar vallen eveneens onder de noemer energieteelten. De landbouwgewassen worden meestal omgezet in ethanol door fermentatie of in bio-olie en biodiesel door extractie. De belangrijkste hinderpalen voor een doorbraak van de energieteelten zijn de hoge productiekosten en de beperkte beschikbare ruimte. De omzettingstechnieken zijn beschikbaar, maar de biomassaopbrengsten zijn nog te laag waardoor energieteelten niet competitief zijn met de klassieke fossiele brandstoffen. Verbeter selectiemethoden en teelttechnieken zouden hier in de toekomst verbetering moeten inbrengen. Bijkomende informatie omtrent energie uit biomassa kan u vinden in de brochure “Biomassa”, gratis te verkrijgen bij Ode-Vlaanderen en downloadbaar van www.ode.be of via http://www.ode.be/publicaties/downloads/biomassa/biomassa.pdf 4.7. Waterkracht De mens gebruikt reeds meer dan 2000 jaar waterkracht om molenstenen te doen draaien. In de vroege Middeleeuwen had Vlaanderen zo’n 700 watermolens. Ze kenden de meest uiteenlopende toepassingen: als houtzagerij, maalderij, olieslagerij,wolververij... De watermolens werden vaak de kern van een industrieel bedrijf. De kracht van het water bleef ook na de opkomst van de elektriciteit nuttig. Het mechanische vermogen kon men omzetten tot de vlot transporteerbare elektriciteit. Turbines met een beter rendement begonnen begin 20ste eeuw de waterraderen vaak te vervangen. Waterkracht ontstaat uit de beweging van water dat zich van hoog naar lager verplaatst. In het vlakke Vlaanderen wordt het geringe natuurlijke verval vergroot door het opstuwen van het water in de bedding van beken en rivieren. Het water gaat van de stuw naar de turbine of het waterwiel, waar energie geproduceerd wordt. Het totale vermogen van de molensites is vrij gering en het vermogen per site is meestal ook zeer gering. Deze sites zijn daarom niet interessant voor de productie van elektrische energie. Het gebeurt wel vaak dat molensites gerestaureerd worden om historische redenen. In het algemeen is het dan mogelijk om aan de molen een energetische functie te geven. Ook bij sites van minder groot vermogen, vooral sites met waterwielen, kan inwerkingstelling voor elektriciteitsproductie economisch verantwoord zijn. Steek WATT in je zak
50
Naast historische watermolens zijn er in Vlaanderen bevaarbare rivieren en kanalen uitgerust met stuwen en sluizen, die dienen voor waterbeheersing en om scheepvaart mogelijk te maken. Bij deze stuwen staan normaal geen waterkrachtinstallaties. Bij de meeste stuwen bestaat wel de mogelijkheid om een kleine waterkrachtinstallatie aan te brengen. Het hoofdkenmerk van een kleine waterkrachtinstallatie is dat de ingreep op de waterloop, nodig om de energie om te zetten, beperkt blijft. Bij bestaande stuwen is er niet altijd direct mogelijkheid tot oprichten van een waterkrachtinstallatie omdat daarvoor een aanpassing van de bouwkundige structuur nodig is. Speciaal aanpassen voor waterkrachtexploitatie is te duur. Het komt er op aan dat bij de eventuele herinrichting van een stuw er aandacht zou zijn voor de mogelijkheid van waterkrachtexploitatie. Bijkomende informatie omtrent energie uit waterkracht kan u vinden in de brochure “Kleine waterkracht”, gratis te verkrijgen bij OdeVlaanderen en downloadbaar van www.ode.be of via http://www.ode.be/publicaties/downloads/water/kleine-waterkracht.pdf 4.8. Warmtekrachtkoppeling (WKK) Warmtekrachtkoppeling is geen vorm van hernieuwbare energie, maar een vorm van optimaal het gebruik van fossiele brandstoffen door efficiëntere energieopwekking. Meestal heeft de productie van warmte en elektriciteit gescheiden plaats: elektriciteit wordt aangekocht bij de elektriciteitsmaatschappij en de benodigde warmte wordt in het bedrijf zelf opgewekt aan de hand van een klassieke CV-installatie of stoomketel. Een Warmtekrachtkoppeling-eenheid (WKK) produceert zowel elektriciteit als warmte. Essentieel voor het begrip WKK is dat beide producten ook nuttig aangewend worden. Indien dezelfde technologie enkel dient om elektriciteit op te wekken en de warmte wordt weggekoeld, kan is dit geen WKK worden. Een correcte toepassing van WKK kan een aanzienlijke energiebesparing opleveren. Rechtstreeks gekoppeld aan deze energiebesparing is de vermindering van de CO2-emissie die gepaard gaat met de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook andere schadelijke emissies (SO2, roet, …) worden beperkt. De investering voor een WKK-installatie is echter aanzienlijk. De te realiseren energiebesparing moet het mogelijk maken om tot aanvaardbare terugverdientijden te komen. Het invoeren van WKK-certificaten, die de energieproducenten dan aankopen, maakt de investering iets rendabeler. Een WKK-project kan gebeuren in eigen beheer, of met medewerking van een derde investeerder. De meest gangbare vorm bij medewerking van een derde investeerder is een samenwerking met een elektriciteitsleverancier, meestal onder de vorm van langlopende contracten (10 jaar). Hierbij financiert en exploiteert de elektriciteitsleverancier de installatie. De elektriciteit komt integraal aan het energiebedrijf toe, het bedrijf koopt de warmte aan een gereduceerd tarief. Dat bedrijf heeft aanzienlijk minder beslommeringen en loopt minder risico, daartegenover staat dat de winst beperkt blijft. In principe kan WKK met elke technologie die zowel kracht als warmte produceert. In de praktijk zijn de meest voorkomende technologieën de motor en de gasturbine. Andere technologieën (brandstofcellen, stirlingmotor) bevinden zich momenteel nog in een experimentele fase. De keuze van de technologie ligt vaak voor de hand. Motoren zorgen hoofdzakelijk voor warm water. Turbines kunnen daarentegen gemakkelijk stoom produceren. De grootte van de installatie, zowel bij motoren als bij turbines, betekent vaak een probleem is bij de dimensionering. De optimale installatiegrootte hangt af van zowel de vraag naar warmte als naar elektriciteit. Uit energetisch oogpunt verdient dimensionering op de warmtevraag de voorkeur. Overtollige elektriciteit is immers eenvoudig te transporteren. Overtollige warmte bij dimensionering op de elektriciteitsvraag dient meestal weggekoeld te worden, wat energetisch niet zinvol is. Bijkomende informatie betreffende WKK’s kan u bekomen bij Cogen-Vlaanderen, een onafhankelijke VZW voor de promotie van WKK of afgehaald van www.cogenvlaanderen.be 4.9. Warmtepomp Ook de warmtepomp zorgt voor een efficiëntere energieopwekking en daardoor voor optimalisering van het gebruik van fossiele brandstoffen. Het is niet echt een vorm van hernieuwbare energie. Klassieke verwarmingssystemen voor ruimteverwarming of voor warmwaterbereiding draaien steeds het principe waarbij een bepaalde hoogwaardige energievorm (stookolie, aardgas, elektriciteit,…) omgezet wordt in warmte. Bij de warmtepomp maakt van een totaal ander principe gebruik. Zij benut de laagwaardige warmte die in overvloed aanwezig is in de natuur: in de lucht, het water of de grond. Het principe van de warmtepomp is vergelijkbaar met dat van de koelkast. Het gaat om dezelfde, beproefde technologie. Een koelkast haalt warmte weg en geeft ze door aan haar omgeving. Een warmtepomp doet net het omgekeerde: ze haalt warmte uit de omgeving en brengt ze in het gebouw. Het gaat hier dus per definitie over hernieuwbare energie vermits de in de natuur aanwezige warmte daar onder de invloed van de zon gekomen is en ook voortdurend opnieuw aangevuld wordt. De warmtepomp pompt de natuurlijke warmte op van een laag temperatuursniveau (waarbij die warmte onbruikbaar was) naar een hoger temperatuursniveau, zodat ze wél voor verwarmingsdoeleinden kan dienen. Dit oppompen gebeurt uiteraard niet vanzelf, maar vergt een bepaalde hoeveelheid energie E. De verhouding van de geproduceerde warmte Q t.o.v. de opgenomen energie E wordt de winstfactor of COP (Coefficient Of Performance) van de WP genoemd: COP = Q/E. Om de oppompenergie zo klein mogelijk te houden (teneinde een zo groot mogelijke COP te verwezenlijken), is het nodig om het temperatuursverschil tussen warme en koude zijde zo klein mogelijk te houden. De warmtepomptechnologie is er de laatste twee decennia aanzienlijk op vooruitgegaan door betere compressoren (scrolltype), warmtewisselaars (platenwarmtewisselaars), elektronische regelingen, pompen en ventilatoren. Dit alles maakt dat de COP van de huidige warmtepompen beduidend hoger ligt dan deze van vergelijkbare types uit het verleden. De thans gebruikte koelmiddelen zijn bovendien CFK-vrij. Steek WATT in je zak
51
De grootste kostenbesparingen en milieuvoordelen zijn te bereiken als er zowel koeling als verwarming nodig is. In de industrie is vaak tegelijk proceskoeling en warm tapwater of warmte voor drogers nodig. De koelmachine kan dan tegelijk als warmtepomp functioneren Als warmtebron kan men gebruik maken van de warmte, aanwezig in ondergronds water, in de bodem of in de lucht. Warmtepompen die de temperatuur van de omgevingslucht benutten, zijn gemakkelijk en goedkoop te installeren. Maar omdat de winterlucht in ons land erg koud kan zijn, is het rendement lager dan bij bodem en watersystemen. Een tot anderhalve meter onder de grond bedraagt de temperatuur gemiddeld twaalftal graden en met die warmte kan een pomp heel goed werken. Grondwarmtepompen werken met een ondergronds buizensysteem. Het capteren van de grondwarmte verloopt lang een, verticaal of horizontaal, ondergronds buizennet. Een horizontaal buizennet is eenvoudiger en goedkoper aan te leggen, maar neemt meer ruimte in beslag dan een verticaal buizennet. Bij nieuwbouw zijn er toch graafwerken nodig en kan de plaatsing van de buizen meteen gebeuren. Warmtepompen, die de natuurlijke warmte van water benutten, komen minder voor. Beschikt u over een grote vijver of waterput, dan is een warmtepomp die met water werkt, het overwegen waard.
Steek WATT in je zak
52
5. REG-STEUNMAATREGELEN 5.1. Vlaams Gewest 5.1.1. Ecologiepremie Voor bepaalde energie-investeringen kan u een beroep doen op subsidies binnen het ecologiepremiesysteem. Investeringen op energiegebied, uitgevoerd door een kmo en voorkomend op de limitatieve technologieënlijst, komen in aanmerking voor een subsidie van 35%. Investeringen in warmtekrachtkoppeling en/of hernieuwbare energie komen in aanmerking van een ecologiepremie van 35% (voor KMO’s) of 25% (voor GO’s). Investeringen op energiegebied, uitgevoerd door een kmo en niet voorkomend op de limitatieve technologieënlijst, vereisen een CO2emissiereductie-engagement en genieten 8% subsidie per procent CO2-emissiereductie, met een maximum van 35% subsidie. Investeringen op energiegebied, uitgevoerd door een grote onderneming, ongeacht of ze voorkomen op de limitatieve technologieënlijst, vereisen een CO2-emissiereductie-engagement en genieten 4% subsidie per procent CO2-emissiereductie, met een maximum van 25% subsidie. De hoger vermelde subsidiepercentages kunnen hogen met respectievelijk 1,5%, 3% en 5% indien de onderneming in het bezit is van een milieuchartercertificaat, een ISO 14001- of een EMAS –certificaat of zich ertoe engageert om dit voor het einde van het investeringsprogramma te behalen. Deze extra subsidie is evenwel niet cumuleerbaar indien de onderneming over verscheidene certificaten zou beschikken. Meer info hierover vindt u op www.vlaanderen.be/ecologiepremie 5.1.2. Steun voor demonstratieprojecten energietechnologieën Bevorderen en stimuleren van nieuwe innovatieve productieprocédés en/of technieken, gericht naar een rationeel energiegebruik in de industrie en de tertiaire sector. De financiële steun (subsidie) bedraagt maximaal 50% van de kosten van het innoverende deel van de nieuwe technologie (exclusief BTW en met een maximumbedrag van 250.000 euro). Een demonstratieproject moet passen in de prioriteiten die de overheid jaarlijks vastlegt. Meer informatie over deze steunmaatregel kan u vinden in de brochure "Steun voor demonstratieprojecten energietechnologie", op www.energiesparen.be of nog www.emis.vito.be Contactpersoon:
[email protected] 5.1.3. Adviescheques Met het systeem van de adviescheques wil de Vlaamse overheid kwaliteitsvol bedrijfsadvies bij kleine en middelgrote ondernemingen stimuleren. Zo kan u bijvoorbeeld met een adviescheque een energieaudit bekostigen. Zie adviescheques.vlaanderen.be 5.1.4. PRODEM-steun PRODEM staat voor PROmotie- en DEMonstratie van milieuvriendelijke technologieën. Het is een initiatief van de VITO, de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, en werd opgezet in samenwerking met de Vlaamse en Europese overheden. PRODEM ondersteunt ondernemingen bij het zoeken naar milieuvriendelijke oplossingen op maat en het implementeren ervan in hun bedrijfsvoering. Projecten kunnen kaderen binnen de domeinen: afvalwater, lucht, afval, energie, bodem. De adviseurs van PRODEM komen ter plaatse in het bedrijf. Aan de hand van haalbaarheidsstudies, laboprogramma’s, onderzoek op proefschaal of tests in het bedrijf zoeken ze naar de meest geschikte oplossing of investering voor het specifieke probleem. In aanmerking komen kmo’s uit heel Vlaanderen die voldoen aan de Europese criteria van een kmo - minder dan 250 werknemers; - omzet kleiner dan 39.662.964 euro; - minstens 75 % van de aandelen in eigen handen (d.i. privé-persoon of kmo-gelijkgestelde structuur). De projecten hebben een budgetvriendelijke aanpak (belangrijke subsidie) door een brede samenwerking tussen kmo’s, VITO, universiteiten, onderzoeksinstellingen, ingenieursbureaus en leveranciers. Voor nadere kennismaking: Mon Gysen Boeretang 200 - 2400 Mol tel. 014 33 69 00 fax 014/32 65 86 E-mail:
[email protected] Website : www.vito.be 5.2. Acties van de distributienetbeheerders De netbeheerders keren voor een aantal energiebesparende maatregelen een premie uit. Iedere netbeheerder kiest zelf welke maatregelen hij wenst te stimuleren en/of te financieren. Het is aan te raden om steeds rechtstreeks contact op te nemen met uw netbeSteek WATT in je zak
52
heerder voor de hoogte van de tegemoetkomingen en de toekenningsvoorwaarden. Volgende distributienetbeheerders, zijn gemengde intercommunales en hebben zich verzameld tot GEDIS, het Gemeentelijk Samenwerkingsverband voor Distributienetbeheer: Gaselwest, Imewo, Intergem, Imea, Igao, Iveka, Iverlek, Sibelgas en Intermosane. Daarnaast zijn ook nog de volgende zuivere intercommunales actief: AGEM, BIAC, Etiz, Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, Interelectra, Iveg, PBE en WVEM. Op www.vreg.be of www.energiesparen.be kan u nagaan wie uw distributienetbeheerder is. Afhankelijk van uw distributienetbeheerder, kan u in 2005 voor volgende maatregelen een premie bekomen: • Condensatieketel • Dakisolatie • Zonneboiler • Domotica • Meetapparatuur voor energieverliezen • rechtstreekse aardgasverwarming • snelheidsvariatoren • hoogrendementsmotoren • relighting/newlighting • spaarlampen • energieaudit (snelle audit, een-thema-audit, grondige audit ) • energieboekhouding • energiezorgsysteem • renteloze lening voor condensatieketel Voor alle praktische informatie i.v.m. de premies (voorwaarden, premiebedragen, etc.) en hoe u deze kan aanvragen, kan u bij uw distributienetbeheerder terecht. (zie ook www.energiesparen.be )
TIP Neem in ieder geval contact op met uw netbeheerder voor u de investering uitvoert.
5.3. Federale Overheid 5.3.1. Energie-investeringsaftrek Doel Het energetische rendement van bestaande installaties verbeteren en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen en stimuleren. Artikel 69 van het Wetboek der Inkomstenbelasting (W.I.B.) biedt bedrijven de mogelijkheid hun belastbare winst te verminderen met een verhoogde investeringsaftrek voor energiebesparende investeringen. De aftrek gebeurt op de winst van het belastbaar tijdperk waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht. Contactpersoon:
[email protected] Tarieven aanslagjaar 2005: Natuurlijke personen
Vennootschappen Andere vennootschappen
KMO’s (1)
Andere investeringen
3,5%
0%
3% (2)
Gespreide aftrek (3)
10,5%
10,5%
10,5%
Energiebesparende investeringen
13,5%
13,5%
13,5%
1. K.M.O.: • onderworpen aan Belgische vennootschapsbelasting; • niet behorend tot een groep met een erkend coördinatiecentrum; • waarvan ten minste 50% van de aandelen in handen zijn van één of meer natuurlijke personen; • de bedoelde aandelen moeten de meerderheid van het stemrecht vertegenwoordigen. 2. Het investeringsbedrag waarop deze aftrek berekend wordt is beperkt tot 6.908.000 EUR in aanslagjaar 2005 3. Voor alle belastingplichtigen die op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht minder dan 20 werknemers tewerkstellen. De spreiding loopt gelijk met de afschrijvingsduur van de activa. Het percentage dat vermeld wordt in de tabel is het percentage van de afschrijvingen dat in aanmerking wordt genomen. Zie ook : http://www.mineco.fgov.be/redir_new.asp?loc=/enterprises/vademecum/Vade23_nl-04.htm
Steek WATT in je zak
53
5.3.2. Acties van het IWT Doelgroep Bedrijven in het Vlaamse Gewest (met eventueel buitenlandse oorsprong). Het is van belang dat de resultaten van het project in eerste instantie in Vlaanderen worden gevaloriseerd. Project gericht op een van zeven doelstellingen: • energiebesparing; • grondstoffenbesparing; • reductie van emissies van milieubelastende stoffen; • vermindering van afval en van andere milieuhinder; • ontwikkeling van hernieuwbare grondstoffen- en energiebronnen; • hergebruik en recycleerbaarheid van grondstoffen; • verhogen van de levensduur van producten en processen. Basissteun: 3 types van activiteiten komen in aanmerking: • industrieel basisonderzoek gericht op het genereren van nieuwe kennis - subsidie van 50% van de aanvaarde kosten van het project; • prototype- of ontwikkelingsactiviteiten die de omzetting van technologische kennis in ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde en verbeterde producten, processen of diensten beogen - subsidie van 25% van de kosten; • mengvorm van 2 bovenstaande - subsidie van het gemiddelde, namelijk 38%. Bijkomende steun: Het basissteunpercentage verhoogt met 10% indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: - uitvoering door kmo's; - het project heeft een Eureka-label en minstens twee lidstaten van de Europese Unie zijn in het project vertegenwoordigd; - het project beantwoordt aan de criteria van andere specifieke acties (zoals bijvoorbeeld duurzame technologische ontwikkeling of EFRO-doelstellingsgebeid). Deze verhogingen van de steunpercentage zijn cumuleerbaar. In alle gevallen bedraagt het maximale steunpercentage 75% voor industrieel basisonderzoek en 50% voor ontwikkeling. Kmo’s kunnen, bovenop de toegekende subsidie, een aanvullende voorfinanciering krijgen in de vorm van een achtergestelde lening. Contact: IWT, www.iwt.be,
[email protected], 02 209 09 89
Steek WATT in je zak
54
6. WETGEVING 6.1. Acties in het kader van het Vlaamse Klimaatsbeleidsplan 6.1.1. REG-decreet dd. 2 april 2004 Op 23 juni 2004 stond het REG-Decreet in het Belgische Staatsblad. Dit Decreet heeft tot doel de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest te verminderen door het bevorderen van het rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteits-mechanismen (verhandelbare emissierechten) uit het Protocol van Kyoto. Om dat doel te verwezelijken voorziet het Deceet enerzijds in steunprogramma’s voor huishoudens en ondernemingen en anderzijds in energiebeleidsovereenkomsten en verplichtingen voor ondernemingen en brandstofleveranciers. Om het Decreet een praktische invulling te geven, nam de Vlaamse Regering een aantal besluiten. 6.1.1.1. Besluit Energieplanning dd. 14 mei 2004 Op 16 juli 2004 verscheen in het Belgische Staatsblad “het besluit van de energieplanning voor ingedeelde energie-intensieve inrichtingen”. Het besluit, volgend op het REG-decreet, trad in werking op 14 oktober 2004. Met het besluit wijzigde ook de Vlarem-reglementering. Het is van toepassing op energie-intensieve bedrijven vanaf een energieverbruik* van 0,1 PJ/jaar. Energieverbruik is het primaire elektriciteits- en energetische gebruik van energiedragers en niet het non-energetisch gebruik van energiedragers in de vorm van als grondstof ingezette energiedragers. Het besluit wil dat nieuwe bedrijven bij de aanvraag van hun milieuvergunning een energiestudie toevoegen. Ook voor belangrijke wijzigingen moet een aparte energiestudie worden opgesteld. Voor bestaande inrichtingen vanaf 0,5 PJ/jaar volstaat een energieplan. Het doel van de energieplannen en -studies is, bedrijven te verplichten tot rationeel energieverbruik. In de onderstaande tabel staat welke bedrijven een energieplan of een energiestudie moeten opmaken. Energieplan
Energiestudie
Voor bestaande inrichtingen Bestaande inrichtingen vanaf 0,5 PJ/jaar
Tegen 01/01/2005 een conform verklaard energieplan door ANRE Tegen 30/10/2007 uitvoeren van alle rendabele maatregelen
Bij het indienen van een vergunningsaanvraag Voor een nieuwe inrichting vanaf 0,1 PJ/jaar Voor het veranderen van een inrichting vanaf 0,1 PJ/jaar Voor het hernieuwen van een vergunning vanaf 0,1 PJ/jaar
-
X
-
X
X
-
Het is een energiedeskundige die het energieplan en de energiestudie opstelt. Het energieplan bevat o.a. de resultaten van een analyse van het specifieke energieverbruik van de inrichting en de identificatie van mogelijke maatregelen om het verbruik te verminderen. Het energieplan is maar vier jaar geldig, daarna moet er opnieuw een plan worden opgesteld. Bij energiestudies is het de bedoeling dat ze aantonen dat de nieuwe inrichting de meest economische haalbare energie-efficiënte inrichting. De bedrijven met een goedgekeurd energieplan in het kader van de Energiebeleidsovereenkomst (zie verder), voldoen aan de bepalingen van dit Besluit. Opgelet: Volgens de bepalingen in Vlarem II dienen alle bedrijven met een totaal energiegebruik van 0,1 PJ per jaar elk jaar een milieujaarverslag in te dienen tegen 15/03. 6.1.1.2. Energiebeleidsovereenkomsten (convenanten) Convenanten zijn vrijwillige overeenkomsten tussen de bedrijven en de Vlaamse overheid. De Vlaamse Regering keurde op 29 november 2002 het convenant Benchmarking Energie-efficiëntie goed. Sinds dan konden de bedrijven toetreden tot het Convenant en daardoor ambities tonen op het gebied van energie-efficiëntie, met name “tot de besten ter wereld behoren wat energie-efficiëntie betreft”. Als tegenprestatie voor de inspanningen van de bedrijven garandeert de Vlaamse Overheid dat zij geen bijkomende maatregelen aan de bedrijven zal opleggen op het gebied van rationeel energiegebruik of CO2 (taksen of emissieplafonds). Het Benchmarkingconvenant is opgesteld voor grote energie-intensieve bedrijven (> 0,5 PJ/jaar), uit alle industriële sectoren. Het convenant loopt tot 2012. Medio 2004 waren 179 bedrijven toegetreden, samen goed voor 80% van het energieverbruik en van de CO2-emissies. Gezien de doelgroep van de grote energie-intensieve bedrijven buiten de scope valt van dit project, gaan we hier niet dieper op in.
Steek WATT in je zak
55
6.1.1.3. Besluit verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen Volgens de flexibliteitsmechanismen uit het Kyoto-protocol mogen landen een deel van de inspanningen voor uitstootvermindering in het buitenland realiseren. Er gaat over drie zogenaamde flexibiliteitsmechanismen. Ten eerste is er de internationale emissiehandel. Vervolgens zijn er de JI-(joint implementation)-projecten en CDM (Clean development mechanims). De instrumenten laten landen toe om schone projecten in het buitenland te realiseren en een deel van de daar gereduceerde emissies, onder strikte voorwaarden, aan zichzelf toe te kennen. Op 28 februari 2005 trad het Besluit inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen, een uitvoerings-besluit bij het REG-decreet, in werking. Het betreft hier een besluit van toepassing voor de grotere bedrijven. Gezien deze doelgroep buiten de scope valt van dit project, gaan we hier niet dieper op in. 6.1.2. Energieprestatiedecreet dd. 7 mei 2004 Het Energieprestatiedecreet kadert in de omzetting van een Europese richtlijn (dd. 16/12/2002). Op 7 mei 2004 bekrachtigde de Vlaamse regering het Energieprestatiedecreet (Belgisch Staatsblad 30 juli 2004). Dit decreet bepaalt onder meer uitvoerings- en handhavingsmaatregelen voor de energieprestaties en het binnenklimaat (EPB-eisen) van nieuwe en bestaande gebouwen. Het decreet legt ook de juridische basis voor de invoering van een ‘energieprestatiecertificaat’ (bij te voegen bij de verkoop en verhuur van gebouwen). Wat is energieprestatie? De energieprestatie van een gebouw drukt uit hoe goed een gebouw presteert op het vlak van energieverbruik. Dit hangt af van verschillende elementen: • de geleidingsverliezen (thermische isolatie) • de ventilatieverliezen • de interne warmtewinsten • de zonnewinsten • het rendement van de verwarmingsinstallatie • het rendement van de koelinstallatie (grote gebouwen) • het rendement van de warmwaterproductie • de verlichtingsinstallatie (bij niet-woongebouwen) • zonne-energiesystemen Bij het berekenen van de energieprestatie van een gebouw wordt het verbruik omgerekend naar primair energieverbruik. Het resultaat van de berekening is het peil van primair energieverbruik of E-peil. Minimumeisen aan het E-peil van een gebouw, beperken het energieverbruik ervan. Om het Decreet een praktische invulling te geven, nam de Vlaamse Regering een Uitvoeringsbesluit. 6.1.2.1. Ontwerp Energieprestatiebesluit Op 26 november 2004 keurde de Vlaamse regering het voorontwerp van het EnergiePrestatieBesluit (EPB) principieel goed. Het besluit zal in werking treden op 1 januari 2006. Het Energieprestatiebesluit legt eisen op aan alle nieuwe gebouwen en aan alle bestaande gebouwen die verbouwd, uitgebreid,… worden, met andere woorden gebouwen waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 1 januari 2006. De voorwaarde is wel dat het gebouw verwarmd of gekoeld wordt voor mensen die er wonen, werken, winkelen, sporten… en dat voor de werken een stedenbouwkundige vergunning nodig is. Naast eisen voor woongebouwen zijn er eisen voor kantoren, scholen, industriële gebouwen, handelszaken, horeca, sportfaciliteiten,…. Werken aan kleine gebouwen (< 3000 m3) waarvoor een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd zonder de tussenkomst van een architect, zijn vrijgesteld. Voor beschermde monumenten en gebouwen, gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht of beschermd landschap, kunnen per gebouw uitzonderingen aangevraagd worden voor een of meer van de eisen. De EPB-eisen bestaan uit verschillende soorten eisen voor thermische isolatie, energieprestatie, zomercondities en ventilatievoorzieningen en zullen afhankelijk zijn van de aard van de werken en de bestemming van het gebouw. Na het beëindigen van de werken zal de bouwheer een “EPB-aangifte” opmaken die aantoont dat zijn gebouw voldoet aan de EPBeisen. Men kan dus de aangifte overeenkomstig de werkelijke uitvoering opstellen. De bouwheer behoudt de vrijheid om tijdens de uitvoering van de werken nog bepaalde keuzes (materialen, installaties,..) te veranderen, zolang het geheel maar blijft voldoen aan de eisen. De architect kan echter vanaf het ontwerp rekening houden met de EPB-eisen. Daarom wordt bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning een “EPB-voorstel” gevraagd, dat indicatief en beschrijvend weergeeft hoe het gebouw aan de EPB-eisen zal voldoen. De bouwheer zal voor de start van de werken een verslaggever aanstellen. Die zal tijdens de uitvoering alle zaken die de energieprestatie van het gebouw beïnvloeden, nauwkeurig bijhouden en op het einde van de werken de definitieve berekening voor de EPB-aangifte maken. De architect kan de functie van verslaggever vervullen, maar het kan ook iemand anders zijn die over het vereiste diploma (ingenieur) beschikt. Bij overtredingen van de EPB-eisen zal de bouwheer of de verslaggever een administratieve boete krijgen. MEER OVER DE ENERGIE-WETGEVING OP DE WEBSITE WWW.ENERGIESPAREN.BE
Steek WATT in je zak
56
6.2. Wetgeving rond specifieke thema’s in hoofdstuk 3 6.2.1. Verlichting 6.2.1.1. ARAB Het ARAB bevat volgende bepalingen met betrekking tot de verlichting op de werkplaatsen: • De werkplaatsen dienen steeds voldoende verlicht te zijn, tenzij het werk in het duister of met een aangepaste verlichting dient te gebeuren. Tijdens de dag, moeten de werkplaatsen voor het te leveren werk voldoende daglicht toelaten. Is dit niet mogelijk, mag er kusntlicht branden. • Er gelden minimumwaarden van de verlichtingssterkte in functie van de uit te voeren taak. Die waarden hebben betrekking op de verlichtingssterkte op het werkvlak of op een horizontaal vlak gelegen op 85 cm van de grond. De minimale verlichtingssterkte gaat in stijgende lijn voglens de vereiste nauwkeurigheid om de taak uit te voeren:
Vereiste Lux
Uit te voeren werken
20
Stations voor transformatie van elektrische stroom, Laad- en losplaatsen waar niet wordt gewerkt,…
50
Opslagplaatsen en magazijnen voor ruwe of omvangrijke materialen, Garages, Koelkamers, Werkzaamheden die geen enkele waarneming van de details vergen (vb. behandeling van grove materialen, ruwe sortering,…)
100
Machinekamers, stookplaatsen, personen- en goederenliften, pakkamers, lokalen voor ontvangst of verzending van goederen, laad- of losplaatsen waar gewerkt wordt, Kleedlokalen, toiletten, wasgelegenheden, eetvertrekken, Werkzaamheden die slechts een geringe waarneming van de details vergen (vb. ruwe assemblage,…)
200
Doorgangen in warenhuizen, Werkzaamheden die een matige waarneming van de details vergen (vb. inblikken van levensmiddelen, versnijden van vlees, bewerken van hout op werkbanken, walsen en knippen van werkstukken met grote afmetingen,…)
300
Schakelborden, weegtoestellen, toetsenborden,… Werkzaamheden die een tamelijk scherpe waarneming van de details vergen (vb. allerhande kantoorwerk, met inbegrip van intermitterend typewerk, gewoon werk aan machines, precisieproeven, en controle op de afwerking, herstellingen in garages,…)
500
Toonbanken Werkzaamheden die een scherpe waarneming van de details gedurende een lange tijd vergen (vb. fijn laswerk, permanent typewerk, nauwkeurige assemblage, tekenwerk,…)
700
Werkzaamheden die een zeer scherpe waarneming van de details vergen (vb. bewerken van geverfde katoen, wol, zijde en kunstvezels, teken- en mecanografiewerk, waarbij een bijzonder grote verlichtingssterkte nodig is)
1.000
Werkzaamheden die een uiterst nauwkeurige waarneming van de details vergen (vb. beproeven van zeer gevoelige instrumenten, juweliers- en horlogemakerswerk, zetwerk, nalezing van drukproeven in drukkerijen,…)
• Voor pleinen, opslagplaatsen en bouwplaatsen in open lucht is verlichting verplicht indien er na zonsondergang wordt gewerkt. Om de veiligheid van de werknemers niet in het gedrang te brengen, mag deze verlichting de kleurwaarneming van de veiligheidssignalisatie niet wijzigen. • Plaatsing van noodverlichting is verplicht om de evacuatie van de mensen toe te laten indien de kunstmatige verlichting uitvalt.
Steek WATT in je zak
57
6.2.1.2. Vlarem II (hoofdstuk 4.6) In Vlarem II staat vermeld dat er de nodige maatregelen moeten getroffen zijn om lichthinder of lichtvervuiling te voorkomen. Zo mag er alleen buitenverlichting omwille van veiligheidsredenen (zie ook ARAB) en klemtoonverlichting enkel gericht op de inrichting zelf. Lichtreclame mogen de normale intensiteit van de openbare verlichting niet overtreffen. 6.2.2. Elektrische installaties 6.2.2.1. AREI Elke elektrische installatie is wettelijk gezien onderworpen aan twee types van bezoeken: • een gelijkvormigheidsonderzoek voor de indienststelling • geregelde controlebezoeken na de indienststelling Een erkend organisme voert de bezoeken uit. Deze zijn hiertoe speciaal erkend door de overheid om binnen een welbepaald domein en op een duidelijk omschreven wijze, de controlefunctie van de overheid over te nemen. In België zijn dertien organismen erkend voor het uitvoeren van controles van elektrische installaties.
TIP De lijst van de erkende organismen staat op www.mineco.fgov.be.
Bij het gelijkvormigheidsonderzoek voor de indienststelling wordt nagegaan of de installatie wel voldoet aan de regels opgelegd door het AREI. Dit moet niet enkel gebeuren in het geval van nieuwe installaties, maar ook bij belangrijke wijzigingen of beduidende uitbreidingen van de bestaande installatie. Bij overtredingen moeten eerst de nodige aanpassingen uitgevoerd zijn, voor de indienstname. De frequentie van de regelmatige controlebezoeken hangt af van het spanningsniveau van de installatie: Voor laagspanningsinstallaties gelden de volgende frequenties: • om de 25 jaar voor huishoudelijke installaties; • om de 13 maanden voor foorinstallaties; • om de 5 jaar voor de overige installaties. In de meeste bedrijven zal dus een controle om de 5 jaar verplicht zijn. Toch laten heel wat bedrijven hun laagspanningsinstallatie elk jaar controleren. Een andere mogelijkheid, is om in eigen beheer tussenliggende periodieke controles uit te voeren, om de kans op opmerkingen vanwege het erkende organisme zo klein mogelijk te houden. Hoogspanningsinstallaties (transformatoren) moeten een jaarlijks controlebezoek ondergaan. 6.2.2.2. Vlarem I In de indelingslijst van Vlarem I staat een rubriek rond elektriciteit, rubriek 12. Deze rubriek omvat de exploitatie van o.a. transformatoren. De exploitatie van dergelijke inrichtingen is onderworpen aan de meldingsplicht of vergunningsplicht.
Rubriek
Omschrijving
Klasse
Formulier
Overheid
Transformatoren
12.2.1
100 kVA tot en met 1.000 kVA 3
Melding
12.2.2
Meer dan 1.000 kVA
Milieuvergunning
2
College van Burgemeester en Schepenen College van Burgemeester en Schepenen
Opmerking: van 2 transformatoren van 600 kVA mogen de vermogens niet samengeteld worden. Voor de transformatoren telt het individueel nominale vermogen. Rubriek 12.2.1 blijft van toepassing voor 2 x 600 kVA. 6.2.2.3. Vlarem II (hoofdstuk 5.12) In Vlarem II staan exploitatievoorwaarden waarin het transformatorlokaal moet voldoen, zoals brandweerstand RF _ h, brandblusvoorzieningen, enz. Verder dienen de nodige maatregelen getroffen te zijn om bodemverontreiniging te vermijden bij lekkage van di-elektrische vloeistof uit de transformator. Hiertoe moet onder de transformator een inkuiping zijn die de di-elektrische vloeistof kan opvangen.
Steek WATT in je zak
58
6.2.3. PCB-houdende apparaten (condensatoren, transformatoren,…) 6.2.3.1. Inleiding PCB's werden vooral toegepast in gesloten toepasingen zoals transformatoren en condensatoren. Transformatoren Op de eerste plaats zijn er de transformatoren die bewust met een PCB-vloeistof werden gevuld. Dit staat vermeld op de identificatieplaat (askarel, pyraleen, chlophen, ….) van het apparaat. Dit type transformatoren is trouwens sedert 1986 in België niet meer op de markt. Daarenboven mag een PCB-gevulde transformator niet overgenomen worden bij de overname, de verkoop enz. van een bedrijf. Daarnaast zijn er de transformatoren, gevuld met een PCB-vrije vloeistof (minerale olie), maar die tijdens het vullen of onderhoudswerkzaamheden door PCB's verontreinigd werden. De identificatieplaat maakt geen melding van de aanwezigheid van PCB's. Bij transformatoren met minerale olie zal men dus slechts na analyse van de vloeistof met zekerheid kunnen zeggen of die verontreinigd is en of de transformator bijgevolg PCB-houdend is. Condensatoren In talrijke toepassingen werd ook gebruik gemaakt van PCB-houdende condensatoren. Kleine versies ervan zijn terug te vinden in onder meer wit- en bruingoed of oude TL-armaturen, grote versies zijn terug te vinden in industriële toepassingen. 6.2.3.2. Verwijderingsplan • Apparaten met een inhoud van minder dan 1 liter Apparaten en onderdelen van toestellen die minder dan een liter PCB’s bevatten en bijgevolg niet moesten gemeld worden voor de inventaris van de OVAM tegen 01/01/1999, moeten op het einde van hun gebruiksduur verwijderd worden. • Apparaten met een inhoud van meer dan 1 liter Het PCB-verwijderingsplan bevat onder meer een afbouwplan voor de PCB-houdende apparaten met een inhoud van meer dan 1 liter in functie van het bouwjaar van de apparaten. Het afbouwplan bepaalt dat de geïnventariseerde apparaten gereinigd en/of verwijderd moeten worden vóór: BOUWJAAR
REINIGING EN/OF VERWIJDERING VÓÓR:
Onbekend
31/12/2000
< 1971
31/12/2000
< 1972
31/12/2001
< 1973
31/12/2002
< 1974
31/12/2003
< 1975
31/12/2004
Alle andere
31/12/2005
TIP De lijst van de erkende ophalers van PCB-houdende apparaten staat op www.ovam.be.
6.2.4. Verwarming 6.2.4.1. Vlarem I De exploitatie van een stookinstallatie staat gelijk aan een hinderlijke inrichting, in rubriek 43.1 van Vlarem-I ingedeeld als: “Verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie (stookinstallatie e.d.)”. Zowel de stookinstallaties, gevoed met vaste brandstoffen (hout of kolen), vloeibare brandstoffen (stookolie of mazout) als aardgas, behoren tot deze rubriek, zowel bij de verwarming van gebouwen als bij procesinstallaties (droogkamers, naverbrandingskamers,…). Belangrijk hierbij is het warmtevermogen (niet het elektrische vermogen) van de stookinstallatie(s). Heeft een bedrijf verscheidenen stookinstallaties, telt het de verschillende warmtevermogens samen. Afhankelijk van de totaalsom van de warmtevermogens is er al dan niet een milieuvergunning nodig: Rubriek
Warmtevermogen
Klasse
Formulier
Overheid
43.1.1
300 kW tot en met 500 kW
3
Melding
College van Burgemeester en Schepenen
43.1.2
meer dan 500 kW tot en met 5.000 kW
2
Milieuvergunning
College van Burgemeester en Schepenen
43.1.3
Meer dan 5.000 kW
1
Milieuvergunning
Bestendige Deputatie Steek WATT in je zak
59
6.2.4.2. Vlarem II (hoofdstuk 5.43) Rookgasmetingen De rookgassen van een stookinstallatie met een warmtevermogen vanaf 300 kW dienen periodiek gemeten te worden. Onderstaande tabel geeft de periodiciteit weer. Warmtevermogen individuele stookinstallatie
Periodiciteit
< 300 kW
Geen metingen verplicht
300 kW – 1.000 kW
Ten minste om de 5 jaar
1.000 kW – 5.000 kW
Ten minste om de 2 jaar
5.000 kW – 100.000 kW
Ten minste om de 3 maanden
> 100.000 kW
Continue metingen
Het meten moet gebeuren door een erkend labo. Dat hanteert de parameters stof, koolstofmonoxide, zwaveldioxide en stikstofoxide. Voor gasgestookte branders dienen de parameters stof en zwaveldioxide niet gemeten te worden.
TIPS Tips voor een goede rookgasmeting: • Zorg ervoor dat de stookinstallaties vooraf een onderhoudsbeurt kregen. Let op! Deze onderhoudsbeurt stemt niet overeen met een meetcampagne omdat het geen zicht geeft op de concentraties van de rookgassen. • Veeg niet meteen het stooklokaal. Het dwarrelende stof in het lokaal geeft een vertekend beeld bij de stofmetingen in de rookgassen. • De exploitanten brengen de meetopeningen in het rookgaskanaal zelf aan. Neem contact op met het erkende labo dat de metingen komt uitvoeren voor de correcte uitvoering hiervan. Zorg er tevens voor dat de meetopeningen goed bereikbaar zijn. ∑ • De lijst van de erkende labo’s voor rookgasmetingen (“erkende deskundigen in de discipline lucht”) staat op www.mina.be.
Emissiegrenswaarden De resultaten van de voorgaande meetcampagne moeten getoetst worden aan emissie-grenswaarden. De emissiegrenswaarden zijn afhankelijk van een aantal factoren zoals het warmtevermogen van de stookinstallatie, de gebruikte brandstof en of het een nieuwe dan wel een bestaande installatie betreft. Zijn de normen overschreden, is bijregelen van de installatie nodig.
TIP De emissiegrenswaarden voor stookinstallaties kan nagegaan worden op de EMIS-website van het VITO (www.emis.vito.be -> Wetgeving -> Navigator milieuwetgeving -> milieuvergunning -> Vlarem 2 -> Hoofdstuk 5.43).
Verbodsbepalingen voor leidingen! Bij de opslag van meer dan 10 ton papier/karton, meer dan 10 ton rubber of meer dan 10 ton textiel in een lokaal is het verboden leidingen met brandbare gassen of ontvlambare vloeistoffen te leggen in het lokaal zelf, maar ook in de muren, de zoldering en de vloeren ervan (zie hoofdstuk 3, punt 3.3.1. directe verwarming). 6.2.4.3. Wijziging wetgeving periodieke keuringen stookinstallaties Bij een periodiek onderhoud wordt de stookinstallatie afgesteld. Een goede afstelling is belangrijk en zorgt voor een daling van het brandstofverbruik, minder luchtverontreiniging en een langere levensduur van de installatie. Het Koninklijke Besluit dd. 06/01/1978 onderwerpt de stookinstallaties die werken met vaste of vloeibare brandstoffen, aan een periodieke keuring en bepaalt welke proeven van goede werking nodig zijn. Stookinstallaties gevoed met aardgas vallen buiten dit toepassingsgebied, omdat de verbranding van aardgas geen zwarte rook met zich meebrengt. Tengevolge van de Europese Richtlijn dd. 16/12/2002 over de energieprestatie van de gebouwen zullen de bepalingen m.b.t. de periodieke keuringen uit het Koninklijke Besluit gewijzigd worden. In de nieuwe richtlijn staat o.a. dat CV-ketels die werken op niethernieuwbare, vloeibare of vaste brandstof en een nominaal vermogen hebben van 20 kW tot 100 kW, regelmatig (nog geen periodiciteit vermeld) gekeurd dienen te worden. Voor CV-ketels met een nominaal vermogen > 100 kW moet dit ten minste om de 2 jaar gebeuren. Voor gasketels kan deze periode verlengen tot 4 jaar. Tevens zijn verwarmingsinstallaties waarvan de ketel ouder is dan 15 jaar, tot een eenmalige totale keuring verplicht. Het is nog even afwachten hoe de Vlaamse Regering de bepalingen van de Richtlijn zal omzetten in Vlaamse wetgeving. De omzetting dient in ieder geval te gebeuren voor 4 januari 2006. Steek WATT in je zak
60
6.2.5. Koeling 6.2.5.1. Vlarem I Koelinstallaties voor het bewaren van producten en airconditioninginstallaties zijn hinderlijke inrichtingen die meldings- of vergunningsplichtig zijn vanaf 5 kW. Als vermogen geldt het elektrische vermogen en niet het koelvermogen. Deze inrichtingen horen thuis onder subrubriek 16.3 ‘Inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen’. Ook luchtcompressoren horen in deze subrubriek. Rubriek
Omschrijving
Klasse
Formulier
Overheid
16.3.1 Koelinstallaties voor het bewaren van producten, airconditioninginstallaties en luchtcompressoren
16.3.1.1
5 kW tot en met 200 kW
3
Melding
College van Burgemeester en Schepenen
16.3.1.2
Meer dan 200 kW
2
Milieuvergunning
College van Burgemeester en Schepenen
16.3.2 Andere inrichtingen dan 16.3.1 (vb. koelcompressoren koelcircuit, snelvriezers)
16.3.2.1
5 kW tot en met 10 kW
3
Melding
College van Burgemeester en Schepenen
16.3.2.2
Meer dan 10 kW tot en met 200 kW
2
Milieuvergunning
College van Burgemeester en Schepenen
16.3.2.3
Meer dan 200 kW
1
Milieuvergunning
Bestendige Deputatie
6.2.5.2. Vlarem II (hoofdstuk 5.16) Attest indienststelling Voor grote koelinstallaties moeten de bedrijven een attest, opgemaakt door de constructeur of erkend milieudeskundige, bijhouden. Dit attest bewijst dat de koelinstallaties bepaalde proeven hebben ondergaan en geconstrueerd zijn volgens de code van goede praktijk. Voor kleine installaties is dit attest niet vereist. Om na te gaan welke koelinstallaties onder de definitie ‘kleine installatie’ vallen, is de hoeveelheid en het type van koelmiddel van belang: • Koelmiddel zonder gevaarssymbool: - Met een thermostatisch of elektronisch expansieventiel: < 10 kg -> geen attest nodig - Met een capillair expansiesysteem: < 3 kg -> geen attest nodig • Koelmiddel met gevaarssymbool Xn (= schadelijk): < 2,5 kg -> geen attest nodig • Koelmiddel met gevaarssymbool T of T+ (= giftig of zeer giftig): < 1 kg -> geen attest nodig OPMERKING : ∑• Bovenstaande gegevens vind je meestal niet terug op de koelinstallaties zelf. Hiervoor raadpleeg je best de leverancier van de installatie. ∑ • Indien een bedrijf verschillende koelinstallaties exploiteert, geldt de hoeveelheid koelmiddel van elke individuele installatie en mogen de hoeveelheden dus niet samengeteld worden. Onderhoud Om lekverliezen te voorkomen, moet een bevoegd koeltechnicus alle koelinstallaties regelmatig onderzoeken. Vastgestelde lekkages moeten onmiddellijk hersteld worden. De resultaten van de onderzoeken worden in een register ingeschreven. Buitenbedrijfstelling koelinstallaties Indien koelinstallaties niet meer gebruikt worden, moet het koelmiddel binnen de maand uit de installatie verwijderd worden. Dit gebeurt door een erkend koeltechnicus. Die tapt koelmiddel af en vangt het op in speciale recipiënten. Ook bij herstellingen dient het koelmiddel eerst te worden afgetapt door een erkend koeltechnicus. Het koelmiddel mag terug gebruikt worden, maar enkel binnen dezelfde inrichting.
Steek WATT in je zak
61
Periodieke lekdichtheidscontroles en documentatie De koelinstallaties die gebruik maken van ozonafbrekende stoffen (CFK’s en HCFK’s, zoals R22) en/of gefluoreerde broeikasgassen (HFK’s, zoals R-134a,R-404a) en die geen deel uitmaken van een hermetisch gesloten koelsysteem, zijn onderworpen aan periodieke lekdichtheidscontroles en administratie. VOOR DEZE KOELINSTALLATIES GELDEN VOLGENDE PERIODIEKE LEKDICHTHEIDSCONTROLES: • Koelmiddelinhoud > 3 kg -> 1 x jaar • Koelmiddelinhoud > 30 kg -> 2 x jaar • Koelmiddelinhoud > 300 kg -> 4 x jaar Van deze koelinstallaties moet een instructiekaart en een logboek bijgehouden worden. 6.2.6. Perslucht 6.2.6.1. Vlarem I Persluchtcompressoren horen thuis in dezelfde subrubriek als de airconditioninginstallaties en de koelinstallaties voor het bewaren van producten. Ook hier telt het elektrisch vermogen en dienen alle vermogens opgeteld te worden. Enkel luchtcompressoren die tijdelijk worden ingezet bij bouw –of sloopactiviteiten, tellen niet mee. Voorbeeld: Een bedrijf exploiteert 2 luchtcompressoren van respectievelijk 3 kW en 15 kW en 2 airconditioningsinstallaties van 2 x 10 kW. Rubriek 16.3.1.1 is dan van toepassing voor een totaal vermogen van 38 kW. 6.2.6.2. Vlarem II (hoofdstuk 5.16) Drukvat < 300 l Een drukvat met een waterinhoud < 300 l en die onder druk staat van meer dan 100 kPa moet voorzien zijn van een attest, opgesteld door de constructeur of erkend milieudeskundige. Dit attest bewijst dat het drukvat een waterdrukproef heeft ondergaan, de nodige veiligheidstoestellen bevat en dat het drukvat geconstrueerd is volgens de code van goede praktijk. Drukvat > 300 l Een drukvat met een waterinhoud > 300 l, onder druk van meer dan 100 kPa, moet voor de in dienstname, gecontroleerd zijn door een erkend milieudeskundige in de discipline toestellen en installaties onder druk (niet door de constructeur). De deskundige maakt hiervan een verslag op dat de exploitant moet bewaren. De deskundige slaat vervolgens de letter E, gevolgd met de datum van de waterdrukproef, in de identificatieplaat van de houder. Binnen de 3 jaar na indienststelling dient het drukvat gekeurd te worden door een erkend milieudeskundige in de discipline Toestellen en Installaties onder druk. Die maakt een certificaat op dat de uitgevoerde onderzoeken en gedane vaststellingen vermeldt. Vervolgens moeten de drukvaten om de 5 jaar gekeurd worden.
De lijst van de erkende deskundigen in de discipline “houders voor gassen en gevaarlijke stoffen” staat op www.mina.be. 6.2.7. Isolatie van gebouwen Het besluit van de Vlaamse Executieve van 18 september 1991 legt minimumeisen vast inzake thermische isolatie van woongebouwen. Dit besluit is dus niet van toepassing op vb. industriële gebouwen, kantoorgebouwen, schoolgebouwen … Dit ‘isolatiebesluit’ is vervangen door een decreet dat het algemene kader beschrijft en een uitvoeringsbesluit dat de concrete eisen vastlegt (zie Energieprestatiedecreet). MEER OVER DE WETTELIJKE VERPLICHTINGEN OP DE EMISWEBSITE WWW.EMIS.VITO.BE -> WETGEVING -> NAVIGATOR MILIEUWETGEVING
Steek WATT in je zak
62
BIJLAGE 1 - DEFINITIES EN EENHEDEN Energie De basiseenheid voor energie is de Joule (J). Bij elektriciteitslevering wordt echter bijna uitsluitend gebruik gemaakt van de eenheid kWh (kilowattuur), gelijk aan de hoeveelheid energie die wordt verbruikt wanneer een vermogen van 1 kW gedurende een volledig uur wordt benut. 1 kWh = 3,6 MJ = 3600 kJ. Officieel niet meer toegestane, maar in de praktijk nog vaak teruggevonden, eenheden voor energie zijn: Kilogramkrachtmeter (kgf.m) = 9,807 J De Paardekrachtuur (pK.h) = 2648 kJ De calorie (cal) = 4,186 J en de kilocalorie (kcal) = 4186 J De frigorie (fg) = -4,186 kJ In Angelsaxische landen of op toestellen daarvan afkomstig kan u ook de British Thermal Unit (Btu) terugvinden. 1 Btu = 1055 J Stroomsterkte De stroomsterkte is de hoeveelheid elektriciteit (energie) die door een geleider kan. Symbool: I Eenheid: Ampère (A) Spanning De spanning geeft de kracht aan waarmee de stroom door de geleider gestuurd wordt. Hoe hoger de spanning, hoe meer elektriciteit te transporteren is. Symbool: U Eenheid: Volt (V) Elektrische energie wordt over transportnetten en distributienetten van de centrale naar de verbruikers gebracht. De energieproducenten zijn aangesloten op transportnetten. Deze netten worden uitgebaat op spanningen hoger dan 70 kV (hoogspanning). Het transport van grote hoeveelheden elektrische energie over grote afstanden kan immers slechts op economische wijze gebeuren onder hoge spanning, omdat er dan minder verliezen optreden Verdere verdeling (distributie) van de energie gebeurt via de distributienetten. Deze distributienetten hebben spanningen beneden de 70 kV. Telkens waar het spanningsniveau moet veranderen, staat een transformator. Op het eindpunt van hoogspanningsleidingen worden hoge spanningen naar lagere spanningen getransformeerd in transformatiestations (bijvoorbeeld van 380kV naar 70kV). Van hieruit gaat de elektrische energie verder naar belangrijke verbruikscentra, waar de spanning nogmaals naar lagere waarden wordt getransformeerd (bijvoorbeeld van 70 kV naar 11 kV). Ook de installaties bij de gebruiker kunnen op verschillende spanningsniveau’s werken. Er zijn elektrische installaties op hoogspanning (HS), op middenspanning (MS) en op laagspanning (LS). Het AREI (Algemeen Reglement op Elektrische Installaties) maakt hierbij de onderstaande indeling. 1) Hoogspanning (vanaf 50 kV): wordt in het AREI aangegeven als hoogspanning 2e categorie. 2) Middenspanning (1 kV tot 50 kV) 3) Laagspanning (tot 1 kV): hier worden omsloten installaties in kasten of standaardvelden en schakel- en verdeelborden gebruikt. Hoogspanningafnemers zijn aangesloten op een stroomdistributienet met een spanning, groter dan 1.000 volt; laagspanningsafnemers op een verdeelnet met een spanning tot en met 1.000 volt. Bij hoogspanningsafnemers zet een transformator de elektriciteit om naar een lagere spanning die dan via het interne elektriciteitsnet wordt vervoerd. Het vermogen van een transformator wordt uitgedrukt in kVA.Transformatoren met een vermogen, hoger dan of gelijk aan 100 kVA zijn in Vlarem ingedeeld als een hinderlijke inrichting en dus onderworpen aan een meldings- of vergunningsplicht (zie ook hoofdstuk 6, punt 6.2.2). Vermogen Het vermogen geeft de energiestroom per tijdseenheid weer. De SI-eenheid (internationale standaard) voor vermogen of energiestroom is Watt (W). 1 W = 1 J/s. In de praktijk wordt veel gebruik gemaakt van de kilowatt (kW) = 1000 W (Watt) = 1000 J/s Niet meer toegestane eenheden (maar in de praktijk nog vaak teruggevonden eenheden) voor vermogen zijn : Kilogramkrachtmeter per seconde (kgf.m/s) = 9.807 W De Paardenkracht (pK) = 736 W. Opgelet, de Engelse Horse Power (Hp) = 746 W of 0,746 W De Kilocalorie per uur (kcal/h) = 1.163 W In Angelsaxische landen of op toestellen daarvan afkomstig kan u ook de British Thermal Unit per seconde (Btu/s) terugvinden. Steek WATT in je zak
01
Aansluitvermogen Het aansluitvermogen is het ter beschikking gestelde vermogen voor laagspanningsverbruikers, met andere woorden het vermogen van de aansluiting op het verdeelnet. Dit vermogen wordt uitgedrukt in kVA of in kW. De elektriciteitsmaatschappij en de klant bepalen in overleg de grootte van het beschikbare vermogen. Ook de geïnstalleerde zekering speelt daarbij een rol. Voor een particuliere aansluiting of een aansluiting voor een klein bedrijf bedraagt het aansluitvermogen meestal 10 kVA. Indien het aansluitvermogen groter is dan 10 kVA, staat dit op de factuur van uw elektriciteitsleverancier vermeld en betaalt u hiervoor een bijkomende kost. De elektriciteitsleverancier moet er immers voor zorgen dat het aansluitvermogen steeds ter beschikking staat van de verbruiker. Als uw aansluitvermogen te hoog is, betaalt u elke maand een te hoge bijdrage. Indien uw aansluitvermogen lager is dan het vermogen dat u nodig hebt, zullen de zekeringen springen. Geïnstalleerd vermogen Het geïnstalleerde vermogen is het vermogen dat een machine of installatie bij volledige belasting (maximale vermogen) opneemt. Het geïnstalleerde vermogen van een installatie is niet noodzakelijk het opgenomen vermogen. Vooral bij mechanische toepassingen (motoren, …) kan het opgenomen vermogen merkelijk lager zijn dan het geïnstalleerde vermogen. De motor zal immers niet altijd volledig belast worden. Bij andere toepassingen, zoals compressoren, verwarmingsinstallaties en verlichting zal het opgenomen vermogen nagenoeg gelijk zijn aan het geïnstalleerd vermogen, tenzij het gaat om toepassingen met toerentalregeling. Cosinus Phi (cos phi): schijnbaar, actief en reactief vermogen De waarde van cosinus phi heeft enkel een invloed op de facturatie voor hoogspanninggebruikers. Elektrische energie bestaat uit actieve en reactieve energie. Enkel de actieve energie kunnen we omzetten in licht, mechanische energie, thermische energie,... en dus nuttig gebruiken. De reactieve energie (uitgedrukt in kVArh, kilo-volt-ampère-uur-reactief ) is nodig voor het magnetiseren van machines en levert geen bijdrage tot nuttige arbeid of warmte. Het reactieve verbruik kan bestaan uit inductief of capacitief verbruik. Het inductieve verbruik ontstaat bij elektrische apparaten die een spoel bevatten, zoals bijv. voorschakelapparaten van oude TL-verlichting, motoren, transformatoren,... De spoel in deze apparaten zal ervoor zorgen dat de spanning en de stroom niet meer volledig in fase zijn (of op een lijn liggen), waardoor er een afwijking tussen beide ontstaat. Men spreekt hier dan over de hoek phi (d.i. de hoek tussen de spanning en de stroom) waaruit dan weer de cosinus phi (cos phi) voortvloeit. Hoe lager deze cos phi, hoe hoger het reactieve verbruik en hoe minder efficiënt de geleverde stroom wordt benut. Hetzelfde verhaal geldt voor het capacitieve verbruik, maar hier veroorzaken de condensatoren de afwijking tussen de spanning en de stroom. De hoek phi tussen de spanning en stroom ligt ook juist tegenovergesteld t.o.v. de hoek van het inductieve verbruik. M.a.w. het inductieve en het capacitieve verbruik zijn in feite tegengesteld aan elkaar en heffen elkaar op. Condensatorbatterijen wekken een capacitief verbruik op en kunnen inductief verbruik dus tegengaan. Het actieve vermogen wordt uitgedrukt in W of kW. Het reactieve elektrisch vermogen wordt uitgedrukt in var (var) en de decimaal afgeleide eenheden Mvar (1000000 var) en kvar (1000 var). Het schijnbaar elektrische vermogen, de vectoriële som van het actieve en reactievef vermogen, wordt uitgedrukt in Volt ampère (VA) . In de praktijk gebruiken we vaker het veelvoud hiervan, de kilovolt ampère (kVA) De meeste elektriciteitsleveranciers voorzien een boete indien de cos phi-waarde, de maat voor het reactieve vermogen, te laag wordt, bijv. beneden de 0,9. De efficiëntie van een installatie hangt namelijk af van de cos phi. In het ideale geval is het actieve vermogen gelijk aan het schijnbare vermogen (cos phi = 1). Hoe meer de cos phi afwijkt van de waarde 1, hoe minder nuttige energie er via hetzelfde net kan vervoerd worden. Het ter beschikking stellen van een groter schijnbaar vermogen betekent een belangrijke meerkost in infrastructuur (overdimensionering transformatoren, kabels en schakelapparatuur) bij de distributie en geeft aanleiding tot extra verliezen. De verbruikte reactieve energie wordt in de elektriciteitsfactuur verrekend. Deze meerkost wordt bepaald aan de hand van het opgemeten actieve en reactieve energieverbruik, waarbij rekening gehouden wordt met het globale energieverbruik. Condensdatorbatterijen kunnen de cos phi-waarde verbeteren. Elektrische apparaten, motoren, e.d. kunnen voorzien zijn van individuele condensatoren. Wanneer enkelvoudige condensatoren geen afdoende oplossing zijn voor het tekort aan capacitieve reactieve energie, dan worden er meer condensatoren opgesteld in een condensatorbatterij.
Steek WATT in je zak
02
Piekvermogen, maximumkwartiervermogen, kwartierspits, spitsvermogen Bij de facturatie voor het elektriciteitsverbruik worden niet enkel de werkelijke verbruiken (verbruikstermen) aangerekend, maar ook een vermogenterm. Deze vermogenterm wordt aangerekend in functie van het ter beschikking gestelde vermogen. Bij laagspanningsverbruikers is de vermogenterm een vast bedrag per maand. Deze stemt overeen met het aansluitvermogen. Bij hoogspanningverbruikers is deze vermogenterm afhankelijk van het werkelijk afgenomen vermogen, meer bepaald het piekvermogen ( ook wel kwartiervermogen, kwartierspits, spitsvermogen genoemd). Het betreft hier niet het piekvermogen gedurende een moment. Het is de maximale elektriciteitsafname gedurende een kwartier, gedeeld door een kwartier (0.25 h). Het piekvermogen wordt uitgedrukt in kW. In onderstaande figuur wordt het verloop van het werkelijke vermogen en van het kwartiervermogen aangegeven gedurende een uur. Uit deze figuur blijkt dat twee kleine pieken (I) met een korte tussentijd meer invloed hebben op het kwartiervermogen dan een grote geïsoleerde piek (II).
Primair energiegebruik Het primaire energiegebruik van een onderneming geeft het verbruik weer van primaire brandstoffen, nodig om te voldoen aan de energievraag van de onderneming. Aardgas en stookolie zijn brandstoffen en bijgevolg primaire energiedragers. Voor deze energiebronnen is het primaire energiegebruik gelijk aan de energetische inhoud van de brandstof. Elektriciteit en stoom zijn secundaire energiedragers, omdat ze zelf immers geen brandstof zijn. Bij de productie ervan zijn namelijk al brandstoffen nodig. Het rendement voor de omzetting van de primaire energie van de brandstoffen naar de secundaire energie elektriciteit bedraagt gemiddeld 40%. Daarom moet het elektriciteitsverbruik met 2,5 vermenigvuldigd worden om het primaire energieverbruik voor elektriciteit te kennen. Voor de productie van warmte wordt uitgegaan van een rendement van 90%. De energetische waarde van warmte moet dus met 1.1 vermenigvuldigd worden om het primaire energieverbruik te kennen.
Steek WATT in je zak
03
OMREKENINGSTABELLEN VOOR EENHEDEN Omrekeningsfactoren voor energie-eenheden J = Ws
kJ
KWh
Kgf..m
kcal
Btu
1 J = 1 Ws =
1
10-3
277,8 . 10-9
0,102
239.10-6
948,4.10-6
1 kJ =
1000
1
277,8. 10-6
0,102.10-3
0,239
0,9484
1 kWh =
3,6.106
3600
1
367.103
860
3413
1 kgf.m =
9,807
9,807.10-3
2,725.10-6
1
2,344.10-3
9,301.10-3
kcal =
4187
4,187
1,163.10-3
426,9
1
3,968
Btu =
1055
1,055
293.10-6
107,6
0,252
1
Omrekeningsfactoren voor vermogen-eenheden Kgf.m/s
pK
W = J/s
kW
kcal/s
Btu/s
Kgf.m/s
1
13,15.10-3
9,807
0,0098
0,0023
0,0093
pK
75,021
1
735,5
0,7355
0,1758
0,698
W = J/s
0,102
1,341.10-3
1
0,001
239.10-6
948,4.10-6
kW
102
1,341
1000
1
0,239
0,9484
Kcal/s
426,9
5,614
4187
4,187
1
3,968
Btu/s
107,6
1,415
1055
1,055
0,252
1
Decimale veelvouden en delen Decimale veelvouden Factor
Voorvoegsel
Symbool
101 = 10
Deca
da
10 = 100
Hector
h
10 = 1.000
Kilo
k
10 = 1.000.000
Mega
M
109 = 1.000.000.000
Giga
G
10 = 1.000.000.000.000
Tera
T
10 = 1.000.000.000.000.000
Peta
P
10 = 1.000.000.000.000.000.000
Exa
E
2 3 6
12 15 18
Decimale delen Factor
Voorvoegsel
Symbool
-1
Deci
d
-2
Centi
c
-3
10 = 0,001
Milli
m
10-6 = 0,000001
Micro
µ
10-9 = 0,000000001
Nano
n
10-12 = 0,000000000001
Pico
p
10-15 = 0,000000000000001
Femto
f
10-18 = 0,000000000000000001
Atto
a
10 = 0,1 10 = 0,01
Omrekening naar primair energiegebruik Steek WATT in je zak
04
Zoals reeds vermeld bij de definities geeft het primair energiegebruik van een onderneming het verbruik weer van primaire grondstoffen, nodig om te voldoen aan de energievraag van de onderneming. Voor secundaire energiedragers moeten we hierbij rekening houden met een omzettingsrendement. Voor elektriciteit bedraagt het omzettingsrendement 40%, voor warmte 90%. Dit betekent dat u het elektriciteitsverbruik moet vermenigvuldigen met 2.5 om het primaire energieverbruik te bekomen. Bij de aankoop van stoom moet u de energie-inhoud van de warmte vermenigvuldigen met 1,1. Als bijlage kan u een excel-werkblad downloaden waarin u uw primair energiegebruik kan berekenen op basis van uw jaarlijks verbruik aan elektriciteit, aardgas, stookolie en stoom. U moet enkel de aangekochte stoom meerekenen, voor warmte die u zelf produceert moet u wel de gebruikte brandstoffen meerekenen, maar niet de geproduceerde warmte. Brandstoffen, gebruikt voor niet-energetische doeleinden, bijvoorbeeld als grondstof, moeten niet mee geteld worden. Deze berekening geeft u een eerste indicatie van uw jaarlijks primair energiegebruik. Indien u als resultaat in de buurt van 0,1 PJ of hoger uitkomt, maakt u best een gedetailleerde berekening. Vanaf een jaarlijks primair energiegebruik hoger dan 0,1 PJ hebt u immers een aantal bijkomende verplichtingen (zie hoofdstuk 6, punt 6.1.1).
Steek WATT in je zak
05
REFERENTIES Websites: • www.abb.com • www.bbri.be • www.benchmarking.be • www.cenergie.be • www.cogen.be • www.eh2o-techniek.com • www.electrabel.be • www.emis.vito.be • www.energielabel.be • www.energiesparen.be • www.eu-energystar.org • www.fiscus.fgov.be • www.gasinfo.be • www.gedis.be • www.howstuffsworks.com • www.idetron.com • www.infomil.nl • www.informazout.be • www.iwt.be • www.laborelec.com • www.luminus.be • www.milieucentraal.nl • www.milieuwinst.be • www.milieuwinst.nl • www.nuon.be • www.ode-vlaanderen.be • www.ovam.be • www.passiefhuis.be • www.presti.be • www.senternovem.nl • www.solargard.com • www.techniekweb.nl • www.vergelijk.nl • www.vibe.be • www.vito.be • www.vlaanderen.be/ecologiepremie • www.vlaanderen.be/adviescheques • www.vreg.be Voka - Vlaams netwerk van ondernemingen: • www.voka.be • Antwerpen-Waasland - www.kvkaw.voka.be • Halle-Vilvoorde - www.kvkhv.voka.be • Kempen - www.kvkkempen.voka.be • Arr. Leuven - www.kvkleuven.voka.be • Limburg - www.kvklimburg.voka.be • Mechelen - www.kvkmechelen.voka.be • Oost-Vlaanderen - www.kvkov.voka.be • West-Vlaanderen - www.kvkwvl.voka.be brochures, handleidingen, studies, syllabi: • VITO
Informatiepakket KoudeWarmteOpslag, 2001. BTstudie – natuursteenverwerkende bedrijven, mei 2004. Syllabus ‘Rationeel EnergieGebruik’, vergadering Plato-Kempen 20 oktober 2003
• INFOMIL
Informatieblad Faciliteiten, oktober 1999. Informatieblad Kantoorgebouwen, maart 1999. Informatieblad Gebouwen – herziende versie, 2001. Informatieblad Detailhandel en ambachtsbedrijven met winkel, 1999. Informatieblad Broodbakkerijen en brood- en banketbakkerijen, 1996.
Steek WATT in je zak
06
• Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap “Energie besparen in de horeca”, 2003. “Moderne kantoren: meer comfort met minder energie”, juni 2001. • NOVEM
Folder “Kies energie-efficiente kantoorapparaten” Folder “Verminder het energiegebruik van uw computer met powermanagement” Brochure “Cijfers en tabellen”
• GEDIS
Brochure “Verlichting”, 2004.
• CENERGIE
Syllabus ‘De ontwikkelingen van de energiewetgeving’, studiedag Esher 22 juni 2004
Steek WATT in je zak
00