STAGE, COMPETENTIEONTWIKKELING IN DE PRAKTIJK
Stagehandleiding, jaar 2 Bachelor Verpleegkunde Hogeschool Rotterdam 2012-2013 Praktijkbeoordelingsformulier opleiding Verpleegkunde Hogeschool Rotterdam versie 2012.01
HR/EdB/jjk/8-6-2012
Inleiding In het eerste semester van het tweede studiejaar ga je opnieuw stage lopen in een zorginstelling. De stage kan plaatsvinden in de algemene gezondheidszorg (AGZ), de maatschappelijke gezondheidszorg (MGZ), de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) of de ouderenzorg (VGG). De stage is bedoeld om nieuwe kennis, vaardigheden en attituden op te doen, ook wel competenties genoemd. Ook kun je veel van wat je hebt geleerd in het eerste jaar gaan toepassen in de praktijk. Het toepassen van kennis in de praktijk is erg belangrijk voor een verpleegkundige. Door het aanpakken van situaties in de praktijk en het meekijken hoe andere professionals, vooral verpleegkundigen, zorgsituaties aanpakken leer je wat van een verpleegkundige wordt verwacht en hoe jouw kennis en vaardigheden zich daartoe verhouden. Het geeft je een beter beeld van de vragen: ‘Wat kan ik al’ en ‘Wat (voor een verpleegkundige) wil ik eigenlijk worden’. Om de stage succesvol te laten zijn is het belangrijk je goed voor te bereiden op de stage. Deze handleiding is bedoeld om je daar bij te helpen door je te informeren over wat je tijdens de stage kunt verwachten en wat van jou verwacht wordt. Stage binnen de opleiding Verpleegkunde Stage vormt een belangrijk deel van de opleiding tot bachelor verpleegkundige. De snelheid waarmee de praktijk verandert maakt dat standaardkennis en routine niet meer voldoet voor een bachelor verpleegkundige. Er wordt een onderzoekende houding van je verwacht waarbij je voortdurend goed oplet en je steeds kritisch en betrokken afvraagt waarom je eigenlijk iets doet zoals je dat doet, en of het ook beter of anders kan. Daarvoor moet je nieuwsgierigheid en leergierigheid ontwikkelen als persoonlijke eigenschappen.
Je leert het beste door kennis aangeboden te krijgen op het moment dat je het nodig hebt. Maar niet alleen daarom zijn je terugkomdagen zo belangrijk. Praten met je werkbegeleider, je medestudenten en je docenten over de zin en de betekenis van dat wat je meemaakt maakt dat je ook echt kunt iets met de kennis die je opdoet. Het helpt je om die onderzoekende professional te worden.
1
Contactgegevens Hogeschool Rotterdam Instituut voor Gezondheidszorg, Afdeling Verpleegkunde Rochussenstraat 198 3015 EK Rotterdam Telefoonnummer: 010-7944241 E-mailadres:
[email protected] Bereikbaar van maandag t/m vrijdag van 9.00 tot 16.00 uur. Onderwijsmanager: Els de Bock telefoon: e-mail:
[email protected] Stagecoördinator: Arie Hettinga telefoon: 010- 7945162 e-mail:
[email protected]
2
Inhoudsopgave 1. Stage in het tweede jaar ........................................................................................................................................................ 4
Opbouw van de stage .................................................................................................................................. 4 Doel van de stage ......................................................................................................................................... 5 Afspraken voor, tijdens en na de stage ..................................................................................................... 5 2. Toetsing binnen de stage ...................................................................................................................................................... 7
Korte praktijkbeoordelingen........................................................................................................................ 7 Beroepsproducten ........................................................................................................................................ 8 360 graden feedback .................................................................................................................................... 8 Stagebeoordeling ......................................................................................................................................... 8 3. Taken en verantwoordelijkheden ....................................................................................................................................... 10
Student......................................................................................................................................................... 10 Praktijkopleider ........................................................................................................................................... 11 Werkbegeleider ........................................................................................................................................... 11 Instellingsdocent ........................................................................................................................................ 12 Stagecontract .............................................................................................................................................. 14 Vaccinatie .................................................................................................................................................... 14 MRSA ........................................................................................................................................................... 14 Verzekering en rechtspositie..................................................................................................................... 14 Onregelmatige diensten............................................................................................................................. 15 Leerwerkplaatsen ....................................................................................................................................... 15 Voortijdig beëindigen van een stage ........................................................................................................ 15 Calamiteiten ................................................................................................................................................ 15 Bijlage I: Hoe verwerk je de KPB’s en de beroepsproducten in je PAP .............................................................................. 17 Bijlage II: Tabel met overzicht KPB’s per kwartaal ............................................................................................................... 18 Bijlage III: Beroepshouding..................................................................................................................................................... 19 Bijlage IV: Het competentieprofiel van de hbo verpleegkundige ......................................................................................... 20 Bijlage V: Dublindescriptoren ................................................................................................................................................. 21 Bijlage VI: Operationalisatie Dublin descriptoren ................................................................................................................. 22 Bijlage VII: De voorbereiding op de stage ............................................................................................................................. 23 Bijlage VIII Praktijkbeoordelingsformulier ............................................................................................................................. 24
3
1. Stage in het tweede jaar Ieder studiejaar zal je te maken krijgen met stage. De hbo-v leidt bachelorverpleegkundigen ‘breed’ op. Dat betekent dat je in verschillende velden van de gezondheidszorg stage loopt. In overleg met je slc-coach is dit een van je uitgangspunten om een stage te plannen.. De stageplaatsen worden toegewezen door het bureau externe betrekkingen (BEB). Hieronder vind je een schematische weergave van de verschillende stages binnen de opleiding verpleegkunde.
Studiejaar 1
Studiejaar 2
Studiejaar 3 Studiejaar 4
Opbouw van de stage 14 weken (4x5 en 10x3 dagen)
Periode Semester 2
16 weken (1x5 dagen en 15x3 dagen) 2 stages van 20 weken 3 dagen per week Afstudeerstage
Semester 1
Semester 1 en 2 Semester 2
Doel van de stage Tonen van elementen van competenties in laag complexe situaties Tonen van de competenties in laag complexe situaties op vraag Tonen van de competenties in complexere situaties uit jezelf Vernieuwend en sturend met betrekking tot de competenties.
Uiteindelijk gaat het erom dat je goed leert functioneren als verpleegkundige binnen de verpleegkundige beroepspraktijk. De stages zijn belangrijk voor de competentieontwikkeling en je motivatie om het beroep van verpleegkundige te leren. In het beroepscompetentieprofiel van de bachelor verpleegkundige staan 12 competenties duidelijk beschreven binnen 5 beroepsrollen en 3 domeinen. Het competentieprofiel is afgeleid van de Dublin descriptoren (algemene competenties van hbo opgeleiden, zie hiervoor bijlage V) en vertaald naar de verpleegkundige beroepspraktijk. Een schema van de beroepscompetenties en van de dublindescriptoren kun je eveneens vinden in de bijlagen. Het competentieprofiel( zie bijlage IV) geeft aan wat van alle hbo opgeleide 1 verpleegkundigen verwacht mag worden. Voor elk jaar zijn de competenties vertaald naar 2 gedragsindicatoren . De gedragsindicatoren beschrijven welk competent je gedrag je aan het eind van het tweede jaar moet kunnen aantonen. Het bewijs hiervoor verzamel je onder meer in de stage. Opbouw van de stage In het tweede jaar loop je een stage van 16 weken, waarvan 1 week 5 dagen en 15 weken 3 dagen per week (daarna volgt een toetsweek). De stage vindt plaats in het eerste semester van het studiejaar. Naast je stage van 3 dagen per week wordt er 2 dagen theoretisch onderwijs aangeboden. Het beroepenveld waar je in de toekomst gaat werken wordt ingedeeld in vier gebieden, namelijk: preventieve zorg (voorkomen), acute zorg (behandelen), intensieve zorg (behandelen en begeleiden) en chronische zorg (begeleiden en ondersteunen). Deze stage richt zich op het deelgebied chronische zorg. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om somatische aandoeningen, psychische aandoeningen en gedragsstoornissen.
1
Voor een beschrijving van de kerncompetenties wordt verwezen naar het competentieprofiel van de bachelor verpleegkundige zoals beschreven in ‘Met het oog op de toekomst’ (Pool 2001). 2 Zie hiervoor www.hr.nl/ivg
4
Doel van de stage De stage is bedoeld om je de kans te bieden je competenties te ontwikkelen. We verwachten van jou dat je, op vraag, de gehele competentie laat zien in laag complexe situaties. Dat betekent dat je kennis, houding en vaardigheid in samenhang moet kunnen laten zien. Je past meer en bewuster aangeleerde kennis en regels toe waardoor ook je (besef van) verantwoordelijkheid toeneemt. Voorspelbaarheid van de zorgsituatie is nog steeds belangrijk omdat je nog niet over voldoende routine beschikt om snel antwoorden te hebben op ‘nieuwe’ situaties. Het tweede jaar wordt afgesloten met een voortgangsassessment. Hierin toon je aan dat je beschikt over de 12 beroepscompetenties waar je aan gewerkt heb. Meer informatie over het assessment vind je in de studentenhandleiding assessment jaar 2 die je op n@tschool kunt vinden. Je maakt gedurende het tweede jaar een keus voor de sector waarbinnen je vanaf het derde studiejaar je zult profileren; de algemene gezondheidszorg (AGZ), geestelijke gezondheidszorg (GGZ), maatschappelijke gezondheidszorg (MGZ) of de ouderenzorg (VGG). De stages in het eerste en tweede studiejaar zijn daarvoor belangrijke ervaringen. Afspraken voor, tijdens en na de stage Stage is een belangrijk onderdeel van de studie en natuurlijk kan dat niet zonder afspraken. De volgende afspraken zijn gemaakt: Voor de stage:
Krijg je een stageplaats toegewezen door het bureau externe betrekkingen (BEB) en neem je volgens de door het BEB aangegeven manier contact op met de instelling. Bereid je je goed voor op de stage door: o je te oriënteren op de instelling, de afdeling en de patiëntgroep waar je mee te maken krijgt aan de hand van de vragen in de bijlage van deze stage handleiding; o je persoonlijk ontwikkelingsplan nog eens goed door te kijken en eventueel bij te stellen in overleg met je studieloopbaancoach; o een persoonlijk activiteitenplan te maken. Je wordt hierin ondersteund tijdens de lessen studievaardigheden door de docent studievaardigheden; o laat je het persoonlijk activiteitenplan beoordelen door de instellingsdocent; o de stagevoorbereidende afdelingstoets te maken (inloggegevens worden verstuurd via HR-mail), leerpunten te formuleren en op te nemen in je persoonlijk ontwikkelingsplan.
5
Tijdens de stage
word je begeleid door een werkbegeleider en de instellingsdocent van de instelling; stel je je begeleidbaar op en laat je een correcte beroepshouding zien. Wat dit inhoudt kun je lezen in de bijlagen van deze stagehandleiding; het concept PAP maak je gedurende de eerste drie lesweken op school. Je slc-coach begeleidt dit traject. Hierna bespreek je dit concept met de werkbegeleider/praktijkopleider van de instelling. Je PAP wordt eventueel aangepast en fungeert dan als uitgangspunt voor de uitvoering van je stage als je vragen heb over de uitvoering van de leerdoelen uit je pap dan kan je hiermee terecht bij de instellingsdocent. word je beoordeeld aan de hand van de binnen de opleiding gebruikte beoordelingsformulieren; verdiep je je in relevante literatuur; vraag je minimaal twee keer feedback aan minimaal drie collega’s aan de hand van het 360 graden feedback formulier; reflecteer methodisch je op je eigen handelen en leren. vul je samen met de werkbegeleider het beoordelingsformulier in;
Na de stage
reflecteer je op je competentieontwikkeling tijdens stage; vul je het portfolio aan met het opgedane bewijsmateriaal; tijdens het individuele gesprek in het begin van periode 7 evalueer je je competentieontwikkeling tijdens je individuele gesprek met je slc coach.
6
2. Toetsing binnen de stage Binnen het competentiegerichte opleiden maakt toetsen onderdeel uit van het leren. Toetsen zijn dus niet alleen bedoeld om je beroepscompetenties te meten, maar ook om te leren zien waar je eigen behoeften en kansen liggen en de wijze waarop je leert. Dat gebeurt door steeds je (ontwikkeling van) kennis, vaardigheden en attitude te vergelijken met zelf opgestelde doelen, afgeleid van het competentieprofiel. Dit doe je door het resultaat van je leeractiviteiten te vergelijken met de evaluatiecriteria die je opstelt in je PAP. Wij noemen dit reflectief leren. Voorwaardelijk aan de beoordeling van de beroepsproducten is dat je je leerproces stuurt aan de hand van een PAP. Deze leidt je af van het door jou opgestelde POP. Door hierop te reflecteren formuleer je voor jou cruciale leerpunten die je weer verwerkt in het PAP voor de volgende stageperiode. 360 graden feedback en reflectieverslagen kunnen hierbij helpen. Daarom verwacht de opleiding van jou dat je deze middelen elk kwartaal gebruikt. Aan het eind van de stage reflecteer je samen met de werkbegeleider op het leerresultaat van je stage, je aanpak, de begeleiding en je attitude. Deze reflectie wordt vastgelegd in een beoordelingsformulier dat je toevoegt aan je assessmentportfolio. In de handleiding studieloopbaancoaching staat beschreven hoe je een POP en een PAP maakt en hoe je hierin wordt begeleid. In principe kunnen pas bij een voldoende beoordeling vanuit de stage instelling, de punten voor de KPB's worden gegeven. Bij een onvoldoende beoordeling zal altijd een gesprek volgen met de stagebegeleider, praktijkbegeleider en student. Aandachtspunten uit dit gesprek voor je verdere competentieontwikkeling neem je mee in je volgende pop en pap. Korte praktijkbeoordelingen Bij een korte praktijkbeoordeling toon je aan dat je een bepaalde beroepsvaardigheid op een verantwoorde manier in een echte praktijksituatie weet toe te passen. Samengevat betekent dit:
met de korte praktijkbeoordeling toon je aan dat je de betreffende beroepsvaardigheid beheerst; de korte praktijkbeoordeling is gerelateerd aan een opleidingsfase; de werkbegeleider stelt vast in welke mate je de vaardigheid beheerst en geeft feedback op het handelen; na uitvoer van de KPB maak je een reflectieverslag; waarin je reflecteert op de voorbereiding en uitvoering van de KPB de instellingsdocent stelt de beoordeling vast.
Je bent er zelf verantwoordelijk voor dat de korte praktijkbeoordelingen binnen de betreffende opleidingsfase afgerond worden. De volgorde is vrij, tenzij specifiek vermeld. Aan het eind van de stage toon je onder andere aan te weten hoe, wanneer en waarom je de betreffende vaardigheden in kan zetten binnen het beroep. Dat doe je met behulp van een reflectieverslag. De werkbegeleider stelt vast in welke mate een vaardigheid volgens opgestelde criteria uitgevoerd wordt en geeft hier een beoordeling voor. De beoordelingscriteria zijn te vinden in het werkcahier korte praktijkbeoordelingen (te downloaden via n@tschool). De beoordelingscriteria zijn geformuleerd in termen van zichtbaar gedrag, zodanig dat de praktijkbegeleider hierop feedback kan geven. De instellingsdocent beoordeelt na afloop in hoeverre je in staat bent de, in een KPB aangetoonde, vaardigheden te plaatsen binnen het eigen professioneel handelen. Indien je dit kunt aantonen, worden de studiepunten voor de korte praktijkbeoordelingen ook toegekend.
7
Beroepsproducten Gedurende de gehele opleiding werk je aan beroepsproducten. Dit kan bijvoorbeeld een plan zijn, een rapport, het organiseren van activiteiten, etc. Samenvattend heeft een beroepsproduct de volgende kenmerken; in een beroepsproduct wordt het beroeps handelen en de verantwoording daarvan getoetst; de toepassing van de opgedane kennis in je stage wordt verantwoord; het is een individuele opdracht welke leidt tot een individuele beoordeling; er is sprake van samenwerkend en actief leren. 3
De mate van sturing binnen de beroepsproducten neemt af naarmate je je professioneel ontwikkelt. Dit geldt voor zowel de inhoud, deze wordt steeds complexer, als de wijze van begeleiding. Doordat je keuzes moet verantwoorden vanuit theoretische inzichten, wordt er ook een relatie gelegd tussen de opgedane praktijkkennis en de geleerde theorie. Zo leer je je handelen te baseren op kennis, weet je hoe je handelt en waarom je dit doet. Bij het werken aan een beroepsproduct wordt je begeleid door je werkbegeleider op de stage en de vakdocent verpleegkunde. Je hebt wekelijks een bijeenkomst waar je samen met de vakdocent verpleegkunde en andere studenten de voortgang en de betekenis van het beroepsproduct voor je eigen ontwikkeling en voor ontwikkeling van de beroepspraktijk bespreekt. Het geven en ontvangen van feedback speelt hierbij een centrale rol. Voor ieder beroepsproduct is een studentenhandleiding ontwikkeld. Hierin staat de opdracht geformuleerd, de relatie met het flankerende onderwijs, de taken van de verschillende betrokkenen en de beoordelingscriteria waaraan het uiteindelijke product dient te voldoen. Het beroepsproduct wordt beoordeeld door de vakdocent verpleegkunde. 360 graden feedback Het 360 graden feedbackformulier (zie natschool) laat je per kwartaal door drie collega’s (waaronder de werkbegeleider) invullen. Natuurlijk vul je zelf ook een formulier in, om je eigen beeld van je functioneren te kunnen vergelijken met dat van anderen. Je omgeving heeft vaak een ander beeld van je sterkten en zwakten dan jij. Het is erg leerzaam om te horen wat je in de ogen van collega’s en medestudenten goed doet en waar je nog aan kunt werken. Het geeft je een beter beeld van wat je al kunt en wat je wilt leren en ontwikkelen. De feedback, en het reflectieverslag over het gehele kwartaal neem je mee naar het eerstvolgende individuele coachingsgesprek (ICG) van het eerstvolgende kwartaal met jouw studieloopbaancoach. Natuurlijk reflecteer je aan het eind van de stage op jouw ontwikkeling en hoe verschillende leeractiviteiten daar aan hebben bijgedragen. Dit beschrijf je in een reflectieverslag dat je toevoegt aan je portfolio. Stagebeoordeling Aan het eind van de stage zal je samen met de begeleiders reflecteren op de stage aan de hand van een door jou opgestelde kritische situatie. Hierin toon je aan op welke wijze je aan de competenties 4 van het tweede leerjaar hebt gewerkt. Daarnaast wordt het (praktijk)beoordelingsformulier met je besproken.
3 4
Zie voor de sturingsprincipes Daarom: werken wij met het Rotterdams onderwijs model’; www.Hint.hro.nl Zie hiervoor bijlage VIII
8
Tot slot schrijf je een reflectieverslag waarin tot uiting komt op welke wijze de competenties beoordeeld zijn en op welke wijze je aan deze competenties in je volgende stage invulling wilt geven. Het reflectieverslag vormt een vast onderdeel in het gesprek met je individuele coach. Tot slot voeg je deze verslagen toe aan je portfolio zodat je volledige competentieontwikkeling zichtbaar wordt. Als je een onvoldoende beoordeling hebt draag je er zorg voor dat er een gesprek volgt tussen je werkbegeleider en je studieloopbaancoach. Uit dit gesprek zullen adviezen volgen voor de volgende stage.
9
3. Taken en verantwoordelijkheden Bij het leren in de stage zijn vanuit de opleiding en de beroepspraktijk een aantal mensen betrokken die een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor het vormgeven van het leerproces. De school, de stage- en werkinstellingen hebben hun gezamenlijke verantwoordelijkheden en onderlinge afspraken vastgelegd. Bij de begeleiding/coaching tijdens de stage zijn de volgende personen betrokken; student; je werkbegeleider; een eventuele praktijkopleider; de instellingsdocent van school. Je studieloopbaancoach De rol van de praktijkopleider en de werkbegeleider is niet altijd gescheiden.
Student Eerstverantwoordelijke voor je leerproces ben je natuurlijk zelf. Dat begint al bij de voorbereiding op de stage. In de bijlage vind je een vragenlijst die je kan helpen bij de voorbereiding op je stage. Je legt binnen het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) de planning van je eigen ontwikkeling vast. Het POP is een belangrijk instrument om je eigen competentieontwikkeling te bewaken, ontwikkelen en te sturen. In een POP spreek je met je studieloopbaancoach af, welke punten je gaat ontwikkelen om een goede beroepsbeoefenaar te worden. Het persoonlijk activiteiten plan (PAP) is een belangrijke uitwerking van het POP. De leerdoelen bepaal je aan de hand van het POP, het centrale thema en deelgebied van het betreffende kwartaal en bijhorende competenties, de KPB’s, het beroepsproduct en de mogelijkheden en urgenties op de afdeling van stage. Het PAP geeft heel concreet aan welke stappen je gaat ondernemen om die leerdoelen te bereiken en het resultaat te meten tijdens de stage. Het PAP bespreek je met de werkbegeleider van de instelling en de instellingsdocent van de opleiding. Het is belangrijk dat je werkbegeleider en instellingsdocent, naast je PAP, ook je POP krijgt. In het POP geeft je namelijk aan wie je bent, hoe je leert en wat je wilt leren. In het PAP geef je aan; 1. wat je precies wilt bereiken aan het eind van de stageperiode (doelen) 2. wat de link is tussen deze doelen en de competenties 3. welke concrete en specifieke stappen je hiertoe gaat nemen 4. welke (overtuigende) bewijsmiddelen je zult overleggen om de geboekte resultaten aan te tonen tijdens een beoordelingsgesprek 5. welke begeleiding en middelen daarbij nodig zijn Natuurlijk formuleer je criteria bij waarop je je persoonlijke evaluatie wilt laten plaatsvinden. Voor de uitwerking van de KPB’s en beroepsproduct in het PAP wordt verwezen naar het stappenplan in de bijlagen van dit document. Het is belangrijk dat je leert van de manier waarop je studeert, van dingen die je meemaakt in de praktijk (bijv. Tijdens werk of stages). Leren in de praktijk vindt ook plaats via reflectie. Dit gebeurt in reflectieverslagen en gesprekken met je werkbegeleider. Naar aanleiding van een PAP en de uitvoering daarvan, schrijf je aan het eind van de stage een reflectieverslag. Je geeft daarin aan hoe je hebt gewerkt aan je competenties en met welk leerresultaat.
10
Praktijkopleider De praktijkopleider is intermediair tussen jou en leidinggevende van de afdeling en intermediair tussen jou en werkbegeleider. Hij onderhoudt contacten over je leerproces jouzelf, de werkbegeleider en de instellingsdocent. In samenspraak met jou, de werkbegeleider en de instellingsdocent fiatteert hij het POP en PAP. Hij bewaakt de aansluiting van het POP en PAP met het leerplaatsprofiel van de afdeling waar je stage loopt of werkt. Hij bewaakt en beoordeelt in samenwerking met de werkbegeleider de formele kant van het leerproces: analyse van het leerproces, vorderingen, stagnaties en toetsing. Hij doet dit aan de hand van reflectieverslagen, portfolio, POP en PAP en individuele gesprekken. Hij plant in overleg met jou, werkbegeleider en de instellingsdocent tussentijdse- en eindevaluaties en voert deze uit. De praktijkopleider coacht je bij het zoeken en ontdekken van mogelijkheden m.b.t. het werken aan hun bekwaamheid in rollen en competenties op basis van hun POP en PAP. Hij creëert leersituaties en biedt ruimte en gelegenheid tot reflectie op ervaringen en het geleerde. De praktijkopleider bewaakt het leerklimaat op de afdeling en coacht werkbegeleiders en andere medewerkers. Werkbegeleider Werkbegeleiders vervullen een voorbeeldfunctie. Daarnaast hebben zij een taak in het bespreekbaar maken en faciliteren van het leren. Dat bepaalt uiteindelijk de mate waarin de je kunt leren. In samenwerking met de praktijkopleider bewaakt en beoordeelt hij de (in)formele kant van het leerproces. Hij analyseert het leerproces, signaleert vorderingen of stagnaties en toetst dit aan de hand van jouw goedgekeurde POP en PAP. Hij past in zijn coaching de principes van losse, gedeelde of strakke sturing toe. Hij hanteert een studentgerichte benadering. Hij attendeert en stimuleert je op mogelijkheden m.b.t. het plannen en uitvoeren van leeractiviteiten uit het (gefiatteerde) POP en PAP. Hij betrekt je bij specifieke en authentieke werkzaamheden die zich op de afdeling voordoen en die in relatie staan tot de beroepsrollen en competenties van de Bachelor en jouw POP en PAP. Hij stimuleert je om je een beeld te vormen van de specifieke werksituatie van de Bachelor verpleegkunde en helpt je om situaties in een breder verband te plaatsen. De werkbegeleider biedt ruimte tot reflectie op leerwerksituaties en het toepassen van 360 graden feedback. Hij geeft gevraagd en ongevraagd feedback en/of advies tijdens leerwerksituaties of kort daarna. De werkbegeleider neemt deel aan tussentijdse evaluatie- en beoordelingsgesprekken en eindevaluaties en eindbeoordelingen (evt. i.s.m. de praktijkbegeleider en eventueel de instellingsdocent). Studieloopbaancoach Je coach bespreekt tijdens de slc-les met jou altijd hoe je competentieontwikkeling verloopt en wat je hierbij nodig hebt om dit goed te kunnen doen. Zijn er belangrijke aandachtspunten dit tijdens de stage naar boven komen bespreek deze dan met je slc-coach in de les of in je individuele coachingsgesprekken.
11
Tijdens de bijeenkomsten op school kijk je terug op de stage en kijk je vooruit naar de stage. In begeleidingsgesprekken met werkbegeleider, praktijkopleider en instellingsdocent laat je de volgende vragen aan bod komen: Wat heb je geleerd (in een specifieke situatie)? wat kun je zelf (niet) en wat is het beste in jezelf? wat vind je leuk en waar wil je moeite voor doen? welke activiteiten komen voor in je stage en wat zijn uitdagende ontwikkelingen en waarden in de stage? wat zijn de korte termijn en incidentele acties en hoe kun je het beste uit jezelf halen en in de toekomst het beste uit jezelf gebruiken? Welke mensen heb je ontmoet, kun je nu of in de toekomst aanspreken om je te ondersteunen in je leren en werken?
Instellingsdocent De instellingsdocent coacht je in je leerproces op basis van het principe ‘strakke sturing’ en past hierbij een studentgerichte benadering toe. Hij volgt het leerproces en bewaakt de vorderingen en stagnaties. Hij doet dit d.m.v. coachingsgesprekken, het beoordelen van en feedback geven op je PAP en reflectieverslagen. Hij fiatteert het PAP in samenspraak met jou, de praktijkopleider en de werkbegeleider. De instellingsdocent is inhoudsdeskundige op gebied van het beroep en onderhoudt daarin zijn eigen deskundigheid. Vanuit die deskundigheid beoordeelt de instellingsdocent de KPB uitwerkingen. Indien nodig overlegt de instellingsdocent met de studieloopbaancoach. Het beroepsproduct wordt beoordeeld door de vakdocent verpleegkunde. Binnen de begeleidingsgesprekken informeer je de instellingsdocent over jouw functioneren in de praktijk en wat je tijdens het leren in de praktijk ondervindt. Zo kan een beeld worden gevormd van de stand van zaken met betrekking tot de voortgang van het praktijkleren en de handelingen/competenties die zijn verworven en/of nog verworven moeten worden. Belangrijk daarbij is een beeld te vormen en te expliciteren van wat is geleerd, hoe dit is geleerd en hoe effectief dit leren is ten opzichte van de gestelde doelen. Daarbij kunnen onderdelen van het POP worden belicht, zoals de SWOT analyse en je persoonlijke ambities. Centraal staat altijd het beroepscompetentieprofiel van de bachelor verpleegkundige. Blijkt dat je na een (stage) periode niet alle competenties hebt behaald dan verwerk je de niet behaalde competenties in het PAP voor de nieuwe periode. Blijkt nu dat je regelmatig niet alle competenties kunt behalen dan moet gedacht worden aan een verlenging van de opleiding.
12
Overige medewerkers op de afdeling Naast de werkbegeleiders en de praktijkbegeleider kom je ook in contact met andere medewerkers op de afdeling; dit zijn zowel verpleegkundigen als andere disciplines. Deze medewerkers zijn mede bepalend voor het leerklimaat en de leermogelijkheden op de afdeling. Van deze medewerkers wordt eveneens een studentgerichte benadering verwacht, waardoor een veilig leerklimaat kan ontstaan. Zij betrekken je bij diverse (multidisciplinaire) overlegvormen, o.a. patiënten- of cliëntenoverleg, werkoverleg en intervisie. Zij kunnen je gevraagd en ongevraagd feedback en/of advies geven tijdens leer- en werksituaties of kort daarna met inachtneming van de daarvoor geldende regels en omgangsnormen. Informele gesprekken met collega’s en ruimte geven voor informele gesprekken met medestudenten bevorderen het leerklimaat op de afdeling. Om je te kunnen wijzen op relevante leersituaties is het wenselijk dat ook medewerkers op hoofdlijnen op de hoogte zijn van het PAP.
13
4. Overige zaken Stagecontract Voor de studenten wordt er door middel van een stage overeenkomst tussen de instelling, de opleiding en de student een overeenkomst aangegaan die voor de partijen rechten en plichten omschrijft. Je krijgt informatie over de geldende procedure enige weken voor de start van de stage. Je bent verplicht er zorg voor te dragen dat voor de tweede stageweek het stage contract door alle partijen ondertekend is. Wanneer het contract niet tijdig retour is op de opleiding kan dit o.a. tot gevolg hebben dat de ‘stage’ per direct wordt afgebroken. Vaccinatie Tijdens de stages loop je een verhoogd risico op infectie met o.a. het Hepatitis-B virus (bijvoorbeeld e bloed-bloed contact). Bij de start van het 1 -jaar ben je in de gelegenheid gesteld om kosteloos gevaccineerd te worden tegen Hepatitis-B. Wanneer van de door de opleiding geboden mogelijkheid geen gebruik is gemaakt zijn de kosten voor de jezelf. Bij steeds meer stage-instellingen is het verplicht om gevaccineerd te zijn tegen Hepatitis-B. Wanneer je om principiële redenen afziet van vaccinatie moet je rekening houden met het feit dat de stage verlenende instelling kan besluiten om je de toegang tot de stage te ontzeggen. In dit geval word je zelf verantwoordelijk voor het vinden van een adequate stageplaats - het Bureau Externe Betrekkingen (BEB) kan dan uitsluitend adviseren. Voor verdere vragen met betrekking tot het vaccineren kun je mailen met
[email protected] MRSA Alvorens je op stage gaat, moet je het MRSA-beleid van de desbetreffende instelling raadplegen. Je bent zelf verantwoordelijk voor het volgen van de richtlijnen van dit beleid. Indien je verzuimt je te laten testen als de instelling dit verplicht stelt, kan dit gevolgen hebben voor de start van de stage en daarmee voor het verplicht aantal uren dat je stage kan lopen. Verzekering en rechtspositie Studenten zijn door de Hogeschool gedurende de stage WA verzekerd (aansprakelijkheidsverzekering). Daarnaast dien je jezelf ook te verzekeren tegen het risico van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad of toerekenbare tekortkoming. Dit kan door een (gezins)-polis voor een WA-verzekering waarop je vermeld staat. Om recht te hebben op een eventuele vergoeding vanuit de WA verzekering van school is een absolute voorwaarde dat de stag overeenkomst uiterlijk in de eerste week van de stage is ingeleverd bij Bureau Externe Betrekkingen. Je kunt eventueel zelf daarnaast een ongevallenverzekering afsluiten. Van toepassing is tevens de Arbo-wet, waarin veiligheid, gezondheid en welzijn in relatie tot arbeid en arbeidsomstandigheden centraal staan en het arbeidsbesluit waarin werk- en rusttijden worden geregeld. Voor de rechtspositie van student met een leerarbeidsovereenkomst wordt verwezen naar de van toepassing zijnde leerarbeidsovereenkomst en CAO.
14
Onregelmatige diensten Stagiaires kunnen tijdens hun opleiding geconfronteerd worden met onregelmatige diensten. Tijdens elke stage is het mogelijk dat de stagegever de stagiair onregelmatig inroostert waarbij dag, avond en weekenddiensten tot de mogelijkheden behoren. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: er moet sprake blijven van een studeerbaar programma waarbij niet ingeroosterd mag worden tijdens de nachtdienst zonder expliciete toestemming en instemming van stagegever, stagedocent en student; er mag niet ingeroosterd worden op onderwijsdagen; er mag niet in negatieve zin afgeweken worden van de bepalingen zoals opgenomen in de wet en/ of de cao en/ of een reglement van de stagegevende instellingen. Leerwerkplaatsen Leerwerkplaatsen spelen een grote en belangrijke rol in het aanbod aan stageplaatsen dat voor HBOVerpleegkunde studenten beschikbaar is. Waar je op een ‘normale’ stage gekoppeld bent aan een werkbegeleider is dit op een leerwerkplaats anders ingericht. Een leerwerkplaats is een authentieke werkomgeving, waarin je met een groep studenten verpleegkunde (HBO en MBO, verschillende studiejaren) alle voor de beroepsuitoefening typerende werkprocessen uitvoert en samen verantwoordelijk bent voor de uitvoering ervan, met als doel het beroep te leren. Werkbegeleiders ondersteunen hierbij en dragen de eindverantwoordelijkheid voor de afdeling. Aan de leerafdeling is ook een instellingsdocent vanuit de opleiding gekoppeld die jou tijdens deze stage zal begeleiden. Deze instellingsdocent is regelmatig aanwezig op de leerafdeling. Door deze unieke manier van het benaderen van ‘leren in de praktijk’ kom je met meer en uitdagender leersituaties in aanraking. Hierdoor is deze stage bijzonder effectief en leerzaam. Studenten die een stage afgerond hebben op een leerwerkplaats zijn hier in overgrote meerderheid uiterst positief over. Tijdens de opleiding HBO-verpleegkunde streeft de opleiding ernaar om zoveel mogelijk studenten gedurende minstens één stage op een leerwerkplaats te plaatsen. Voortijdig beëindigen van een stage Wanneer je binnen vier weken geen goedgekeurd POP/PAP hebt en/of gedrag vertoont dat niet toelaatbaar is, vindt overleg met je studieloopbaancoach en instellingsdocent plaats. In dit overleg wordt bepaald of je door kunt gaan met de stage. Indien een stage wordt afgebroken ben je verplicht daarvan je begeleiders en het bureau externe betrekkingen (BEB) zo spoedig mogelijk in te lichten. Calamiteiten Tijdens de stage kun je geconfronteerd worden met situaties die mogelijk schadelijk zijn voor jezelf. Voorbeelden hiervan zijn: 1. Contact met bloed van een patiënt met hepatitis B of AIDS 2. Aangehoest worden in het gezicht door een patiënt die later TBC blijkt te hebben 3. Gevolgen van agressie van een patiënt 4. Ongewenste intimiteiten
Je neemt in dergelijke situaties direct contact op met de praktijkopleider in de stage-instelling en de instellingsdocent, zodat de protocollen en andere richtlijnen van de instelling voor dergelijke situaties gevolgd kunnen worden. Ook wordt de studieloopbaancoach op de hoogte gesteld. Bekeken wordt welke hulp geboden kan worden. De decaan van de Hogeschool Rotterdam kan geconsulteerd worden.
15
BIJLAGEN
16
Bijlage I: Hoe verwerk je de KPB’s en de beroepsproducten in je PAP Oriënteer je op de KPB/beroepsproduct
Wat is de opdracht/vaardigheid Welke competenties worden benoemd Welke competenties zijn volgens jou van toepassing bij de opdracht/vaardigheid Wat moet je leren; wat moet je laten zien Hoe vaak moet je de handeling laten zien (zal per KPB bepaald moeten worden met de werkbegeleider). Wat wil je leren; wat wil je laten zien Wat weet je al en wat kan je al (welke kennis en vaardigheid bezit je al) Hoe kan je de opdracht/vaardigheid uitvoeren In welke beroepssituatie wil je de opdracht/vaardigheid uitvoeren. Wat verwacht je aan begeleiding van de werkbegeleider, docent, medestudenten Hoe kun je samenwerken (indien van toepassing)
Plannen in je PAP Maak een plan voor uitvoer van de opdracht/vaardigheid Beschrijf welke kennis/vaardigheid en attitude je wilt bereiken Beschrijf welke middelen (materieel, begeleiding, tijd, etc.) je nodig hebt Plan afhankelijk van je werkrooster en lesdagen de activiteiten en begeleidingsmomenten in Bespreek de planning met je werkbegeleider en SLC Pas zo nodig je plan(ning) aan. Uitvoering van het PAP Voer uit zoals gepland Evalueer regelmatig de voortgang zowel op proces als resultaat Vraag regelmatig feedback aan collega’s, medestudenten, begeleiding Evaluatie van het PAP Beoordeel of de gestelde doelen zijn behaald en beargumenteer waarom Beoordeel of is gewerkt volgens planning en beargumenteer waarom Plaats de producten/beoordelingen in je portfolio Beoordeel de voortgang van je ontwikkeling tav de benoemde competenties Beschrijf een reflectie en plaats deze in je portfolio
17
Bijlage II: Tabel met overzicht KPB’s per kwartaal Jaar
Kwartaal 1
Kwartaal 2
Kwartaal 3
1
Geen KPB’s
Geen KPB’s
1. Wassen en baden, bedden opmaken, huidverzorging 2. Persoonlijke hygiëne 3. Vitale parameters 4. Transfer, lichaamshouding en mobiliteit 5. Infectiebestrijding 6. Voeding 7. Uitscheiding 8. Ondersteunende therapieën 9. Anamnesegesprek I 10. Voorlichtingsgesprek I
2
11. Anamnese + hetero anamnesegesprek II 12. Coaching I 13. Slecht nieuwsgesprek 14. Het in kaart brengen van blinde vlekken 15. Overdracht, manipulatie of claimen 16. Toedienen medicatie 17. Wondzorg en zwachtelen 18. Werkplanning maken 19. Patiëntveiligheid 20. Zorgplan opstellen en uitvoeren
Geen KPB’s
Geen KPB’s
3
21. Verpleegplan bespreking 22. Crisisinterventi e 23. Conflicthanterin g en onderhandelen 24. Evaluatiegespr ek zorgresultaten
29. Voorlichtingsgesprek II 30. Groepsvoorlichti ng 31. Bevorderen veilig en effectief gebruik van medicatie 32. Uitzetten en toedienen voorgeschreven medicatie
33. 34. 35. 36.
4
Geen KPB’s
25. Psychosociale zorg 26. Voorbehouden handelingen 27. Coördinatie van zorg 28. MDO, patiëntenbespreking of vergadering voorzitten
Kwartaal 4
Klinisch redeneren Coaching II Regievoering Intercollegiale toetsing
8 KPB’s naar eigen keuze
18
Bijlage III: Beroepshouding In de stage wordt van je verwacht dat je je houdt aan de (professionele) waarden en normen van de beroepsgroep en de afdeling waar je stage loopt. In je tweede stage kan het best lastig zijn te bepalen wat nu precies van je verwacht wordt, wat je houding betreft. De Beroepscode, de wettelijke geheimhoudingsplicht en de Eed geven je daarbij houvast. De beroepscode De nationale beroepscode geeft je richtlijnen voor je handelen. Tegenwoordig wordt hierin ook het werken met sociale media betrokken. Belangrijke waarden die in de code zijn verwerkt zijn respect, vertrouwelijkheid, rechtvaardigheid, geen schade toebrengen en autonomie. In procedures waarin verpleegkundigen ter verantwoording worden geroepen, moet het handelen getoetst worden aan de beroepscode. De beroepscode kan in vier soorten recht een rol spelen: het tuchtrecht (alleen verpleegkundigen), het strafrecht, het civiel recht en het klachtrecht. Je kunt de beroepscode vinden op de site van venvn. De code geeft je aanknopingspunten om te kiezen hoe je handelt. Je kunt de code ook gebruiken bij het reflecteren op situaties die je als lastig hebt ervaren. Natuurlijk is het goed steeds in overleg te zijn met je werkbegeleidster van de instelling, en je instellingsdocent van de opleiding over wat concreet van je verwacht mag worden. Geheimhouding Binnen de beroepscode voor verpleegkundigen wordt onder andere geheimhoudingsplicht besproken. Deze geheimhoudingsplicht is tevens een wettelijke plicht tot geheimhouding van in vertrouwen verstrekte gegevens. Jarenlang hebben verpleegkundigen bij de afronding van hun opleiding een belofte tot geheimhouding uitgesproken. Met het opnemen van de plicht tot geheimhouding in de Wet BIG is het afleggen van de eed niet meer nodig: verpleegkundigen moeten zich aan de wet houden. Artikel 88 van deze wet zegt: ‘Een ieder is verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen.’ Op grond van dit artikel hebben artsen, tandartsen, apothekers, gezondheidszorgpsychologen, psychotherapeuten, fysiotherapeuten, verloskundigen en verpleegkundigen een medisch beroepsgeheim. Aan het medisch beroepsgeheim wordt nadere invulling gegeven in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). De WGBO is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (BW). Doorbreken van het beroepsgeheim mag alleen in bijzondere gevallen. Voor meer informatie kun je terecht op de site van het college bescherming persoonsgegevens De Eed De V&VN stelde in 2009 een eigentijdse Eed van Verpleegkundigen en Verzorgenden op die aansluit bij de Beroepscode(s) van Verpleegkundigen en Verzorgenden. Met de ‘Eed van verpleegkundigen en verzorgenden’ maken verpleegkundigen en verzorgenden duidelijk waar zij voorstaan bij de uitoefening van hun beroep. De eed is geen juridisch document en is niet wettelijk verplicht (voor bijvoorbeeld inschrijving in het BIG-register). De eed geeft uitdrukking aan waarden en normen van verpleegkundigen en verzorgenden. Kijk voor de eed op de site van de V&VN.
19
Bijlage IV: Het competentieprofiel van de hbo verpleegkundige Domeinen Zorg
Beroepsrollen Zorgverlener Regisseur
Organisatie van de zorg
Ontwerper Coach
Beroep
Beroepsbeoefenaar
Domeinspecificaties Zorg voor zieken, gehandicapten en stervenden Individuele en collectieve preventie Gezondheidsvoorlichting en -opvoeding Zorgprogrammering Verpleegbeleid Werkbegeleiding Kwaliteitszorg Beroepsinnovatie Deskundigheidsbevorder ing
20
Bijlage V: Dublindescriptoren ‘DUBLIN DESCRIPTOREN’ (Omschrijving niveau bachelors en masters)
Kennis en inzicht
Toepassen kennis en inzicht
Oordeelsvorming
Communicatie Leervaardigheden
Kwalificaties Bachelor Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is. Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op publiek bestaande uit specialisten of niet specialisten. Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
21
Bijlage VI: Operationalisatie Dublin descriptoren Het competentieprofiel van de bachelor verpleegkundige is afgeleid van de Dublindescriptoren. Pool (2007) beredeneert dat vanuit de Dublindesciptoren, in alle bachelor verpleegkundige rollen, de nadruk komt te liggen op vier aspecten, namelijk: kritisch denken, communicatie, indicatiestelling en anamnese, en technische vaardigheden. Deze vier aspecten vormen volgens Pool een maat die gebruikt kan worden bij de beoordeling of de verpleegkundige haar rol werkelijk op het vereiste niveau uitvoert. Deze competenties heeft Pool uitgewerkt in gedragsindicatoren voor de bachelor verpleegkundige. Deze uitwerking kunnen goed gebruikt worden om leerdoelen te concretiseren. In de praktijk blijkt de competentie ‘kritisch denken’ uit: Toepassen van principes uit modellen en theorieën uit de verplegingswetenschap en andere wetenschappen Klinische redeneerprocessen Zelfreflectie en reflectie op het functioneren van collega’s Het kunnen omgaan met – het verschil in – belangen van patiënten, organisaties en professionals Het kunnen onderscheiden van technische en normatieve vraagstukken Het kunnen omgaan met beide soorten vraagstukken De competentie ‘communicatie’ blijkt uit Een geëigende, accurate en efficiënte communicatie met patiënten met verschillende fysieke, psychologische en sociale beperkingen of behoeften, door gebruik van verschillende communicatiestrategieën. Een geëigende, accurate en effectieve communicatie met verschillende individuen, groepen en disciplines, door het gebruik van verschillende communicatiestrategieën Helder, accuraat en relevant schrijven Onder alle omstandigheden met de patiënt blijven communiceren Informatie en data uit vele verschillende bronnen gebruiken, van patiëntendossiers tot en met internet De competentie ‘indicatiestelling en anamnese’ blijkt in de praktijk uit Het uitvoeren van een integrale anamnese, waarbij de levensgeschiedenis en de ziektegeschiedenis van de patiënt worden betrokken Niet meer informatie verzamelen dan noodzakelijk is om de patiënt te kunnen helpen Gegevens op een dusdanige wijze verzamelen en vastleggen, dat er diagnoses, interventies en patiëntenuitkomsten op gebaseerd kunnen worden Naast inhoudelijke, ook financiële overwegingen gebruiken op een wijze dat de patiënt niet te kort wordt gedaan Het uitvoeren van een familieanamnese, zodat bij verwachte langdurige en/of complexe zorgverlening de verhouding tussen draaglast en draagkracht van de mantelzorg kan worden afgeleid. Op het juiste moment en in de juiste situatie gebruik kunnen maken van verschillende indicatie instrumenten. Het kunnen omgaan met het verschil in de beleving van het ziek zijn en de ziekte als behandelbare grootheid. Technische vaardigheid competentie blijkt in de praktijk uit Het monitoren en inschatten en beoordelen van vitale signalen Het toepassen van infectiecontrole meting Het voorzien van veiligheidsmaatregelen voor de patiënt Het uitvoeren van de benodigde instrumentele activiteiten voor: onderzoek, behandeling en routines.
22
Bijlage VII: De voorbereiding op de stage Twee weken voor de stage Bereid je voor op de stageplaats door uit te zoeken: Wat voor een instelling het is en welke visie en missie de instelling heeft Welke doelgroep de instelling, afdeling heeft en om hoeveel patiënten het gaat Wat het doel is van de behandeling en welke behandelingen gegeven worden Kijk ook of je informatie kunt vinden over welke disciplines bij de zorg betrokken zijn. maak hiervan een overzichtelijk verslag, dat je opneemt in je PAP. Welke ziektebeelden komen voor op de afdeling. Wat zijn de meest voorkomende ziektebeelden en behandelingen. Maak indien aanwezig de voorbereidende toets van de afdeling/instelling. Neem leerpunten op in je pap. Tijdens de eerste twee weken van je stage Door wie wordt je begeleid en hoe ziet de begeleiding er uit Hebben de begeleiders een goed beeld van de stage Wat verwacht de begeleider van jou en wat verwacht jij van de begeleider? Wie kan als rolmodel dienen voor jou ? maak hiervan een overzichtelijk verslag, dat je opneemt in je PAP. Gedurende de eerste 5 weken van je stage Hoe is de afdeling georganiseerd? Welke hulpverleners zijn betrokken bij de zorg en wat zijn hun taken? welke werkzaamheden doet de verpleegkundige en welke ga jij doen met welke begeleiding Hoe wordt verslag gelegd van de dagelijkse zorg Hoe wordt de verpleegkundige zorg gepland? Welke protocollen zijn aanwezig Welke ziektebeelden komen voor op de afdeling. Wat zijn de meest voorkomende ziektebeelden en behandelingen. Verdiep je in de literatuur en maak een korte samenvatting van de literatuur. Bespreek dit in je gesprekken met de werkbegeleider maak hiervan een overzichtelijk verslag, dat je opneemt in je PAP.
23