Stage, competentieontwikkeling in de praktijk
Stagehandleiding, jaar 4 Bachelor Verpleegkunde Hogeschool Rotterdam 2012-2013
Inleiding In het derde studiejaar heb je de keus gemaakt voor het reguliere programma of het duale traject. In het eerste semester van het vierde leerjaar heb je een minor gevolgd. Dat betekent dat je je al een goed beeld hebt kunnen 1 vormen van de beroepspraktijk. In je laatste stage staat het stagelopen in het teken van afstuderen. Je zult samen met je werkbegeleider op zoek gaan naar een onderwerp waarop jij je kunt profileren. Ook in deze periode ben je drie dagen op school en twee dagen op school. Het gaat in het vierde jaar om een stage van 20 weken. Deze vindt plaats in de sector die jij hebt gekozen als differentiatiesector. Dat kan zijn in de algemene gezondheidszorg (AGZ), de maatschappelijke gezondheidszorg (MGZ), de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) of de ouderenzorg (VGG). De stage is ook nu bedoeld om nieuwe kennis, vaardigheden en attituden op te doen, ook wel competenties genoemd. (zie stagehandleiding leerjaar 3) De stage vormt een belangrijk deel van de opleiding tot bachelor verpleegkundige. De snelheid waarmee de praktijk verandert maakt dat standaardkennis en routine niet meer voldoet voor een bachelor verpleegkundige. Er wordt ook een onderzoekende houding van je verwacht waarbij je voortdurend goed oplet en je steeds kritisch en betrokken afvraagt waarom je eigenlijk iets doet zoals je dat doet, en of het ook beter of anders kan. Daarvoor moet je nieuwsgierigheid en leergierigheid ontwikkelen als persoonlijke eigenschappen. Tijdens deze stage wordt je gevraagd deze houding om te zetten in een afstudeerproduct. Om de stage succesvol te laten zijn is het belangrijk je goed voor te bereiden op de stage. Deze handleiding is bedoeld om je daar bij te helpen door je te informeren over wat je tijdens de stage kunt verwachten en wat van jou verwacht wordt. Als afsluiting van de opleiding heb je het assessment gesprek op grond van door jou opgestelde kritische situaties. Het bewijsmateriaal heb je verzameld in je portfolio.
1
1
Voor duale en deeltijd/maatwerk studenten kan het begrip stage als relevant werk worden gelezen.
Contactgegevens Hogeschool Rotterdam Instituut voor Gezondheidszorg, Afdeling Verpleegkunde Rochussenstraat 198 3015 EK Rotterdam Telefoonnummer: 010-7944241 E-mailadres:
[email protected] Bereikbaar van maandag t/m vrijdag van 9.00 tot 16.00 uur.
Stagecoördinator: Arie Hettinga telefoon: 010- 7945162 e-mail:
[email protected]
2
Inhoudsopgave 1. Stage in het Vierde jaar.......................................................................................................................................................... 4 2. Toetsing binnen de stage ...................................................................................................................................................... 7 3. Taken en verantwoordelijkheden .......................................................................................................................................... 9 Operationalisatie Dublin descriptoren ................................................................................................................................... 16 Bijlage II: De voorbereiding op de stage ................................................................................................................................ 17 Bijlage III: Beroepshouding ..................................................................................................................................................... 18
3
1. STAGE IN HET VIERDE JAAR Gedurende de opleiding doe je stage-ervaring op, op verschillende stageplaatsen. De stageplaatsen worden toegewezen door het bureau externe betrekkingen (BEB). Uiteindelijk gaat het erom dat je goed leert te functioneren als verpleegkundige binnen de verpleegkundige beroepspraktijk. De stages/werk zijn belangrijk voor de competentieontwikkeling en je motivatie om het beroep van verpleegkundige te leren. In het beroepscompetentieprofiel van de bachelor verpleegkundige staan 12 2 competenties duidelijk beschreven binnen 5 beroepsrollen en 3 domeinen. Het competentieprofiel is afgeleid van de Dublin descriptoren (algemene competenties van hbo opgeleiden) en vertaald naar de verpleegkundige beroepspraktijk. In alle beroepsrollen ligt de nadruk op 4 aspecten waaraan kan worden afgemeten of de rol op het vereiste niveau wordt uitgevoerd. Deze aspecten zijn: kritisch denken, communicatie, indicatiestelling en anamnese, en technische vaardigheden. (Zie bijlage I) Het competentieprofiel geeft weer wat van alle hbo 3 opgeleide verpleegkundigen verwacht mag worden. Voor elk jaar zijn de competenties vertaald naar 4 gedragsindicatoren . De gedragsindicatoren beschrijven welk competent gedrag je aan het eind van het jaar moet kunnen aantonen. Het bewijs hiervoor verzamel je onder meer in de stage. Voor het vierde studiejaar gebruik je de gedragsindicatoren van het derde jaar. In de komende periode toon je aan dat je alle competenties beheerst. Opbouw van de stage In het vierde jaar loop je een stage/werkleerperiode van 20 weken, 3 dagen per week. Ook hier wordt naast de stage/werk 2 dagen per week onderwijs aangeboden. Toetsen vinden plaats tijdens de twee lesdagen in week 9 en/of 10 van het kwartaal. Tijdens de toetsweken wordt ook stage gelopen of gewerkt. Herkansingen uit ander studiejaren kunnen op andere dagen gepland zijn. 5
De Algemene Vergadering Voor Verpleegkundige en Verzorgenden (AVVV) spreekt in haar rapport “Verpleegkundige toekomst in goede banen” (2006) dat o.a. als gevolg van de ontwikkelingen in de gezondheidszorg, waaronder de toename van de zorgvraag onder ouderen, is ontwikkeld. Het accent ligt hierbij op ‘kwaliteit van leven’ en de herziening van verpleegkundige beroepsstructuur. Op basis hiervan is de gezondheidszorg ingedeeld in vier deelgebieden nl; preventieve zorg (voorkomen), acute zorg (behandelen), intensieve zorg (behandelen en begeleiden) en chronische zorg (begeleiden en ondersteunen). In ons curriculum hebben wij deze indeling overgenomen.
Doel van de stage De stage is bedoeld om je competenties te ontwikkelen. In het vierde jaar ontwikkel jij je zodanig dat je uit jezelf competenties kan tonen in complexere situaties. Het is daarvoor belangrijk dat je hoofd- en bijzaken herkent in verschillende zorgsituaties en kiest welke zorg moet worden toegepast. Intuïtie en onbewuste kennis gaan een grotere rol spelen waardoor je naast de vastgestelde regels ook eigen regels leert ontwikkelen die je helpen te bepalen wat je als verpleegkundige in specifieke situaties het beste kan doen. Het vierde jaar wordt afgesloten met een summatief assessment. In dit assessment worden de competenties met betrekking tot de rol van zorgverlener, regisseur, ontwerper, coach en beroepsbeoefenaar beschreven en besproken en van feedback voorzien op competentie niveau 3. Niveau 3 houdt in: de student vertoont de competentie uit zichzelf in complexe situaties. Na dit gesprek wordt de eindbeoordeling van de opleiding uitgesproken. Je toont in dit gesprek aan in welke mate je voldoet aan de prestatie-eisen geformuleerd in de 6 gedragsindicatoren van het vierde jaar. Meer informatie over het assessment vind je op de site www.hr.nl/ivg of op N@tschool.
2
Zie hiervoor www.hr.nl/ivgg Voor een beschrijving van de kerncompetenties wordt verwezen naar het competentieprofiel van de bachelor verpleegkundige zoals beschreven in ‘Met het oog op de toekomst’ (Pool 2001). 4 Zie hiervoor www.hr.nl/ivg/ Pad: informatie per opleiding-> verpleegkunde-> gedragsindicatoren jaar 4 5 dit rapport is op te vragen via de site van de V&VN 3
6
4
Zie hiervoor www.hr.nl/ivg: pad: -> informatie per opleiding-> verpleegkunde-> gedragsindicatoren
Afspraken voor, tijdens en na de stage Omdat je de afgelopen jaren van je opleiding een beeld hebt kunnen vormen van het beroep van verpleegkundige in verschillende werksettings heb je mogelijk een voorkeur voor je afstudeer stage. Dat is dan ook de reden dat je je voorkeur tijdig (begin november) op hebt kunnen geven bij het BEB. Ook is het mogelijk om zelf een stageplaats te zoeken en deze door te geven aan het BEB. Zie hiervoor de geldende procedure op HINT. Stage/werk is een belangrijk onderdeel van de studie en natuurlijk kan dat niet zonder afspraken. De volgende afspraken zijn gemaakt: Voor de stage:
In geval van stage krijg je een stageplaats toegewezen door het bureau externe betrekkingen (BEB) en neem je volgens de door het BEB aangegeven manier contact op met de instelling. In geval van plaatsing op basis van voorkeur bij een instelling die aan de HR verbonden is neem je volgens de door het BEB aangegeven manier contact op met de instelling. In geval van een eigen geworven instelling handel je conform de afspraken die je met de instelling hebt gemaakt. Conform de procedure op HINT geef je de naam van de instelling en de contactpersoon van de instelling door aan het BEB.
Ten alle tijden geldt :
bereid je goed voor op de stage/werk door; o je te oriënteren op de instelling, de afdeling en de patiëntgroep waar je mee te maken krijgt aan de hand van de vragen zoals in bijlage VI van deze stage handleiding beschreven staan; o je persoonlijk ontwikkelingsplan nog eens goed door te kijken en eventueel bij te stellen in overleg met je studieloopbaancoach; o een persoonlijk activiteitenplan te maken. Je wordt hierin ondersteund door je instellingsdocent en individuele coach. o je persoonlijk activiteitenplan binnen twee weken te laten beoordelen door de instellingsdocent en je werkbegeleider o de stage voorbereidende afdelingstoets te maken, indien beschikbaar, (inloggegevens worden verstuurd via HR-mail), leerpunten te formuleren en op te nemen in je persoonlijk ontwikkelingsplan.
5
Tijdens de stage
word je begeleid door een werkbegeleider van de instelling; stel je je begeleidbaar op en laat je een correcte beroepshouding zien. Wat dit inhoudt kun je lezen in bijlage III van deze stage handleiding; word je beoordeeld aan de hand van de door de opleiding gebruikte beoordelingsformulieren, kpb’s, 360 graden feedback, pop; pap en je beroepsproduct. verdiep je je in relevante literatuur; vraag je minimaal twee keer feedback aan minimaal drie collega’s aan de hand van het 360 graden feedback formulier; reflecteer je methodisch op je eigen handelen en leren; vul je samen met de werkbegeleider het beoordelingsformulier in. Je bent zelf verantwoordelijk voor het afspreken van de data waarop de beoordeling plaatsvindt.
Na de stage
reflecteer je aan de hand van het model van Korthage op (je leren tijdens) de stage/werk; vul je je portfolio met het opgedane bewijsmateriaal; neem je deel aan het eindassessment gesprek.
6
2. TOETSING BINNEN DE STAGE Binnen het competentiegerichte opleiden maakt toetsen onderdeel uit van het leren. Toetsen zijn dus niet alleen bedoeld om je beroepscompetenties te meten, maar ook om te leren zien waar je eigen behoeften en kansen liggen en de wijze waarop je leert. Dat gebeurt door steeds je (ontwikkeling van) kennis, vaardigheden en attitude te vergelijken met zelf opgestelde doelen, afgeleid van het competentieprofiel. In deze laatste stage gebeurd dat door de reflectie op je 360 graden feedback, je kpb;s, het PAP en het beroepsproduct te bespreken in je eindbeoordeling op je stageadres. Tot slot wordt er een portfolio assessment op school afgenomen. . Voorwaardelijk aan de beoordeling van de beroepsproducten is dat je je leerproces stuurt aan de hand van een PAP. Deze leidt je af van het door jou opgestelde POP. In de handleiding studieloopbaancoaching staat beschreven hoe je een POP en een PAP maakt en hoe je hierin wordt begeleid. Door hierop te reflecteren formuleer je voor jou cruciale leerpunten. Daarnaast vorm je jezelf een beeld van hoe je als beginnend beroepsbeoefenaar in de praktijk zult gedragen. Aan het eind van de stage reflecteer je samen met de werkbegeleider op het leerresultaat van je stage, je aanpak, de begeleiding en je attitude. Deze reflectie wordt vastgelegd in een beoordelingsformulier dat je toevoegt aan je assessmentportfolio. In principe kunnen pas bij een voldoende beoordeling vanuit de stage instelling, de punten voor de KPB's worden gegeven. Deze worden door de assessor bij een voldoende assessment in Osirtis ingevuld. Bij een onvoldoende beoordeling zal altijd een gesprek volgen met de instellingsdocent, praktijkbegeleider en student. Korte praktijkbeoordelingen Bij een korte praktijkbeoordeling toon je aan dat je een bepaalde beroepsvaardigheid in een echte praktijksituatie weet toe te passen op een verantwoorde manier. Dit betekent het volgende:
dat je met de korte praktijkbeoordeling aantoont dat je de betreffende beroepsvaardigheid beheerst; dat de korte praktijkbeoordeling is gerelateerd aan een opleidingsfase; dat de werkbegeleider vaststelt of je de vaardigheid beheerst en feedback geeft op je handelen; dat je na uitvoer van de KPB een reflectieverslag maakt; de instellingsdocent de beoordeling vaststelt.
Aan het eind van de stage toon je aan dat je 44 kpb’s heb gehaald. De beoordelingscriteria zijn te vinden in het werkcahier korte praktijkbeoordelingen (te downloaden op n@tschool). Deze beoordelingscriteria zijn geformuleerd in termen van zichtbaar gedrag, zodanig dat de praktijkbegeleider hierop feedback kan geven. De instellingsdocent beoordeelt na afloop in hoeverre je in staat bent de in een KPB aangetoonde vaardigheden te plaatsen binnen het eigen professioneel handelen. De gedragscompetenties die hiervoor in de praktijk en op school gebruikt worden, dienen hierbij als uitgangspunt. Indien je dit kan aantonen, worden de studiepunten voor de korte praktijkbeoordelingen ook toegekend. Beroepsproducten Gedurende de gehele opleiding heb je gewerkt aan beroepsproducten, waarin: het beroepshandelen en de verantwoording daarvan wordt getoetst; de toepassing van de opgedane kennis in je stage wordt verantwoord; er is sprake van gezamenlijke kennisconstructie en actief leren. 7
De mate van sturing binnen de beroepsproducten neemt af naarmate je je professioneel ontwikkelt. Dit geldt voor zowel de inhoud, deze wordt steeds complexer, als de wijze van begeleiding. Doordat je je keuzes de afgelopen jaren hebt moet verantwoorden vanuit theoretische inzichten, wordt er ook een relatie gelegd tussen de opgedane praktijkkennis en de geleerde theorie. Zo leer je je handelen te baseren op kennis, weet je hoe je handelt en waarom je dit doet. 7
7
Zie voor de sturingsprincipes Daarom: werken wij met het Rotterdams onderwijs model’; www.Hint.hro.nl
Bij het werken aan een beroepsproduct word je begeleid door je werkbegeleider op de stage en de vakdocent verpleegkunde. Je hebt wekelijks een bijeenkomst waar je samen met de vakdocent verpleegkunde en andere studenten de voortgang en de betekenis van het beroepsproduct voor je eigen ontwikkeling en voor ontwikkeling van de beroepspraktijk bespreekt. Het geven en ontvangen van feedback speelt hierbij een centrale rol. Het grote verschil met de voorgaande beroepsproducten is dat je tijdens je afstuderen zelfstandig vorm geeft aan het beroepsproduct. Natuurlijk wordt je hierin op school en in de praktijk begeleid. De leervragen worden door jouzelf geformuleerd. Voor ieder beroepsproduct is een studentenhandleiding ontwikkeld. Hierin staat de opdracht geformuleerd, de relatie met het flankerende onderwijs, de taken van de verschillende betrokkenen en de beoordelingscriteria waaraan het uiteindelijke product dient te voldoen. Het beroepsproduct wordt aan de hand van de genoemde beoordelingscriteria in combinatie met de feedback uit de beroepspraktijk van een eindbeoordeling voorzien. Door de vakdocent verpleegkunde wordt uiteindelijk het cijfer toegekend. 360 graden feedback Het 360 graden feedbackformulier laat je per kwartaal door drie collega’s (waaronder de werkbegeleider) invullen. Natuurlijk vul je zelf ook een formulier in, om je eigen beeld van je functioneren te kunnen vergelijken met dat van anderen. Je omgeving heeft vaak een ander beeld van je sterkten en zwakten dan jij. Het is erg leerzaam om te horen wat je in de ogen van collega’s en medestudenten goed doet en waar je nog aan kunt werken. Het geeft je een beter beeld van wat je al kunt en wat je wilt leren en ontwikkelen. Ook voor jou als beginnend beroepsbeoefenaar blijft dit belangrijk. Natuurlijk reflecteer je aan het eind van de stage op jouw ontwikkeling en hoe verschillende leeractiviteiten daar aan hebben bijgedragen. Dit beschrijf je in een reflectieverslag dat je toevoegt aan je portfolio. Stagebeoordeling Aan het eind van de stage zal je samen met de begeleiders de beoordelingsformulieren bespreken. Hieruit blijkt op welke wijze je tijdens de stage aan je competenties hebt gewerkt. Als je een onvoldoende beoordeling hebt draag je er zorg voor dat er een gesprek volgt tussen je werkbegeleider en instellingsdocent. Uit dit gesprek zullen adviezen volgen voor vervolgstappen. Voor het portfolio-assessment wordt van de student verwacht om een eindassessmentdossier samen te stellen: een verzameling van bewijzen van zijn prestaties, zowel op school als in de praktijk, waarmee de student zijn bekwaamheid laat zien op de bovengenoemde competenties voor leerjaar 4. Een voldoende beoordeling van de stage is voor waarde voor het assessment. De beoordeling van het assessment staat beschreven in de studentenhandleiding assessment jaar 4. (www.hr.nl/ivg)
8
3. TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN Bij het leren in de stage is vanuit de opleiding en de beroepspraktijk een aantal mensen betrokken die een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor het vormgeven van het leerproces. De school, de stage- en werkinstellingen hebben hun gezamenlijke verantwoordelijkheden en onderlinge afspraken vastgelegd. Bij de begeleiding/coaching tijdens de stage zijn de volgende personen betrokken; student; je werkbegeleider; eventueel een praktijkopleider; de instellingsdocent van school.; je studieloopbaancoach. De rol van de praktijkopleider en de werkbegeleider is niet altijd gescheiden.
Student Eerstverantwoordelijke voor je leerproces ben je natuurlijk zelf. Dat begint al bij de voorbereiding op de stage Je legt binnen het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) de planning van je eigen ontwikkeling vast. Het persoonlijk activiteiten plan (PAP) is een belangrijke uitwerking van het POP. De leerdoelen bepaal je aan de hand van het POP, het centrale thema en deelgebied van het betreffende kwartaal en bijhorende competenties, de KPB’s, het beroepsproduct en de mogelijkheden en urgenties op de afdeling van stage. Het PAP geeft heel concreet aan welke stappen je gaat ondernemen om die leerdoelen te bereiken en het resultaat te meten tijdens de stage. Het PAP bespreek je met de werkbegeleider van de instelling en de instellingsdocent van de opleiding. In het PAP geef je aan: 1. wat je precies wilt bereiken aan het eind van de stageperiode (doelen); 2. wat de link is tussen deze doelen en de competenties; 3. welke concrete en specifieke stappen je hiertoe gaat nemen; 4. welke (overtuigende) bewijsmiddelen je zult overleggen om de geboekte resultaten aan te tonen tijdens een beoordelingsgesprek; 5. welke begeleiding en middelen daarbij nodig zijn. Het is belangrijk dat je leert van de manier waarop je studeert, van dingen die je meemaakt in de praktijk (bijv. Tijdens werk of stages). Leren in de praktijk vindt ook plaats via reflectie. Dit gebeurt in reflectieverslagen en gesprekken met je werkbegeleider. Naar aanleiding van een PAP en de uitvoering daarvan, schrijf je aan het eind van de stage een reflectieverslag. Je geeft daarin aan hoe je hebt gewerkt aan je competenties en met welk leerresultaat. Werkbegeleider Werkbegeleiders vervullen een voorbeeld functie. Daarnaast hebben zij een taak in het bespreekbaar maken en faciliteren van het leren. Dat bepaalt uiteindelijk de mate waarin je kunt leren. In samenwerking met de praktijkopleider bewaakt en beoordeelt hij de (in)formele kant van het leerproces. Hij analyseert het leerproces, signaleert vorderingen of stagnaties en toetst dit aan de hand van jouw goedgekeurde PAP. Hij past in zijn coaching de principes van losse, gedeelde of strakke sturing toe. Hij hanteert een studentgerichte benadering. Hij attendeert en stimuleert je op mogelijkheden m.b.t. het plannen en uitvoeren van leeractiviteiten uit het (gefiatteerde PAP. Hij betrekt je bij specifieke en authentieke werkzaamheden die zich op de afdeling voordoen en die in relatie staan tot de beroepsrollen en competenties van de Bachelor en jouw PAP. Hij stimuleert je om je een beeld te vormen van de specifieke werksituatie van de Bachelor verpleegkunde en helpt je om situaties in een breder verband te plaatsen. De werkbegeleider biedt ruimte tot reflectie op leerwerksituaties en het toepassen van 360 graden feedback. Hij geeft gevraagd en ongevraagd feedback en/of advies tijdens leerwerksituaties of kort daarna. De werkbegeleider
9
neemt deel aan tussentijdse evaluatie- en beoordelingsgesprekken en eindevaluaties en eindbeoordelingen (evt. i.s.m. de praktijkbegeleider en eventueel de instellingsdocent). Praktijkopleider De praktijkopleider is intermediair tussen jou en leidinggevende van de afdeling en intermediair tussen jou en werkbegeleider. Hij onderhoudt contact met jouzelf, de werkbegeleider en de instellingsdocent. Hij ziet er op toe dat de begeleiding op niveau 5 plaatsvindt. In samenspraak met jou, de werkbegeleider en de instellingsdocent fiatteert hij het PAP. Hij bewaakt de aansluiting van PAP aan het leerplaatsprofiel van de afdeling waar je stage loopt of werkt. Hij bewaakt en beoordeelt in samenwerking met de werkbegeleider de formele kant van het leerproces: analyse van het leerproces, vorderingen, stagnaties en toetsing. Hij doet dit aan de hand van reflectieverslagen, portfolio, POP en PAP en individuele gesprekken. Hij plant in overleg met jou, werkbegeleider en de instellingsdocent tussentijdse- en eindevaluaties en voert deze uit. De praktijkopleider coacht je bij het zoeken en ontdekken van mogelijkheden m.b.t. het werken aan je bekwaamheid in rollen en competenties op basis van je PAP. Hij creëert leersituaties en biedt ruimte en gelegenheid tot reflectie op ervaringen en het geleerde. De praktijkopleider bewaakt het leerklimaat op de afdeling en coacht werkbegeleiders en andere medewerkers. Instellingsdocent De instellingsdocent coacht je in je leerproces op basis van het principe ‘gedeelde sturing’ en past hierbij een studentgerichte benadering toe. Hij volgt het leerproces en bewaakt de vorderingen en stagnaties. Hij doet dit d.m.v. coachingsgesprekken, het beoordelen van en feedback geven op PAP en reflectieverslagen. Hij fiatteert het PAP in samenspraak met jou, de praktijkopleider en de werkbegeleider. De instellingsdocent is inhoudsdeskundige op gebied van het beroep en onderhoudt daarin zijn eigen deskundigheid. Vanuit die deskundigheid beoordeelt de instellingsdocent de KPB uitwerkingen. Indien nodig overlegt de instellingsdocent met de studieloopbaancoach. Het beroepsproduct wordt beoordeeld door de vakdocent verpleegkunde. Binnen de begeleidingsgesprekken informeer je de instellingsdocent over jouw functioneren in de praktijk en wat je tijdens het leren in de praktijk ondervindt. Zo kan hij zich beeld vormen van je praktijkleren en de handelingen/competenties die zijn verworven en/of nog verworven moeten worden. Belangrijk daarbij is een beeld te vormen en te expliciteren van wat is geleerd, hoe dit is geleerd en hoe effectief dit leren is ten opzichte van de gestelde doelen. Centraal staat hierbij staat het beroepscompetentieprofiel van de bachelor verpleegkundige. Tijdens de bijeenkomsten op school kijk je terug op de stage en kijk je vooruit naar de stage. In begeleidingsgesprekken met werkbegeleider en instellingsdocent laat je de volgende vragen aan bod komen:
wat heb je geleerd (in een specifieke situatie)? wat kan je zelf (niet) en wat is het beste in jezelf? wat vind je leuk en waar wil je moeite voor doen? welke activiteiten komen voor in jouw stage en wat zijn uitdagende ontwikkelingen en waarden in de stage? wat zijn de korte termijn en incidentele acties en hoe kan je het beste uit jezelf halen en in de toekomst het beste uit jezelf gebruiken? welke mensen heb je ontmoet, kan je nu of in de toekomst aanspreken om je te ondersteunen in jouw leren en werken?
10
Studieloopbaancoach
Jouw studieloopbaancoach bespreekt hoe je competentieontwikkeling verloopt en wat je hierbij nodig hebt om dit goed te kunnen doen. Zijn er belangrijke aandachtspunten tijdens leerarrangement 15&16, bespreek dit dan met je studieloopbaancoach. Overige medewerkers op de afdeling Naast de werkbegeleiders en de praktijkbegeleider kom je ook in contact met andere medewerkers op de afdeling; dit zijn zowel verpleegkundigen als collega’s van andere disciplines. Deze medewerkers zijn mede bepalend voor het leerklimaat en de leermogelijkheden op de afdeling. Van deze medewerkers wordt eveneens een studentgerichte benadering verwacht waardoor een veilig leerklimaat kan ontstaan. Zij betrekken je bij diverse (multidisciplinaire) overlegvormen, o.a. patiënten- of cliëntenoverleg, werkoverleg en intervisie. Zij kunnen je gevraagd en ongevraagd feedback en/of advies geven tijdens leer- en werksituaties of kort daarna met inachtneming van de daarvoor geldende regels en omgangsnormen. Informele gesprekken met collega’s en ruimte geven voor informele gesprekken met medestudenten bevorderen het leerklimaat op de afdeling. Om je te kunnen wijzen op relevante leersituaties is het wenselijk dat ook medewerkers op hoofdlijnen op de hoogte zijn van het PAP.
11
4. Overige zaken Stagecontract Voor de studenten wordt er door middel van een stageovereenkomst tussen de instelling, de opleiding en de student een overeenkomst aangegaan die voor de partijen rechten en plichten omschrijft. Je krijgt informatie over de geldende procedure enige weken voor de start van de stage. Je bent verplicht er zorg voor te dragen dat voor de tweede stageweek het stagecontract door alle partijen ondertekend is. Wanneer het contract niet tijdig retour is op de opleiding kan dit o.a. tot gevolg hebben dat de ‘stage’ per direct wordt afgebroken. Vaccinatie Tijdens de stages loop je een verhoogd risico op infectie met o.a. het Hepatitis-B virus (bijvoorbeeld bloed-bloed e contact). Bij de start van het 1 -jaar ben je in de gelegenheid gesteld om kosteloos gevaccineerd te worden tegen Hepatitis-B. Wanneer van de door de opleiding geboden mogelijkheid geen gebruik is gemaakt zijn de kosten voor de jezelf. Bij steeds meer stage-instellingen is het verplicht om gevaccineerd te zijn tegen Hepatitis-B. Wanneer je om principiële redenen afziet van vaccinatie moet je rekening houden met het feit dat de stageverlenende instelling kan besluiten om je de toegang tot de stage te ontzeggen. In dit geval word je zelf verantwoordelijk voor het vinden van een adequate stageplaats - het Bureau Externe Betrekkingen (BEB) kan dan uitsluitend adviseren. Voor verdere vragen met betrekking tot het vaccineren kun je mailen met
[email protected] MRSA Alvorens je op stage gaat, moet je het MRSA-beleid van de desbetreffende instelling raadplegen. Je bent zelf verantwoordelijk voor het volgen van de richtlijnen van dit beleid. Indien je verzuimt je te laten testen als de instelling dit verplicht stelt, kan dit gevolgen hebben voor de start van de stage en daarmee voor het verplicht aantal uren dat je stage kan lopen. Verzekering en rechtspositie Studenten zijn door de Hogeschool gedurende de stage WA verzekerd (aansprakelijkheidsverzekering). Daarnaast dien je jezelf ook te verzekeren tegen het risico van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad of toerekenbare tekortkoming. Dit kan door een (gezins)-polis voor een WA-verzekering waarop je vermeld staat. Om recht te hebben op een eventuele vergoeding vanuit de WA verzekering van school is een absolute voorwaarde dat de stageovereenkomst uiterlijk in de eerste week van de stage is ingeleverd bij Bureau Externe Betrekkingen. Je kunt eventueel zelf daarnaast een ongevallenverzekering afsluiten. Van toepassing is tevens de Arbo-wet, waarin veiligheid, gezondheid en welzijn in relatie tot arbeid en arbeidsomstandigheden centraal staan en het arbeidsbesluit waarin werk- en rusttijden worden geregeld. Voor de rechtspositie van student met een leerarbeidsovereenkomst wordt verwezen naar de van toepassing zijnde leerarbeidsovereenkomst en CAO.
12
Onregelmatige diensten Stagiaires kunnen tijdens hun opleiding geconfronteerd worden met onregelmatige diensten. Tijdens elke stage is het mogelijk dat de stagegever de stagiair onregelmatig inroostert waarbij dag, avond en weekenddiensten tot de mogelijkheden behoren. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: er moet sprake blijven van een studeerbaar programma waarbij niet ingeroosterd mag worden tijdens de nachtdienst zonder expliciete toestemming en instemming van stagegever, stagedocent en student; er mag niet ingeroosterd worden op onderwijsdagen; op feestdagen en in vakanties wordt je in principe niet ingeroosterd, tenzij je dit met je werkbegeleider overeenkomt.
er mag niet in negatieve zin afgeweken worden van de bepalingen zoals opgenomen in de wet en/ of de cao en/ of een reglement van de stagegevende instellingen.
Leerwerkplaatsen Leerwerkplaatsen spelen een grote en belangrijke rol in het aanbod aan stageplaatsen dat voor HBOVerpleegkunde studenten beschikbaar is. Waar je op een ‘normale’ stage gekoppeld bent aan een werkbegeleider is dit op een leerwerkplaats anders ingericht. Een leerwerkplaats is een authentieke werkomgeving, waarin je met een groep studenten verpleegkunde (HBO en MBO, verschillende studiejaren) alle voor de beroepsuitoefening typerende werkprocessen uitvoert en samen verantwoordelijk bent voor de uitvoering ervan, met als doel het beroep te leren. Werkbegeleiders ondersteunen hierbij en dragen de eindverantwoordelijkheid voor de afdeling. Aan de leerafdeling is ook een instellingsdocent vanuit de opleiding gekoppeld die jou tijdens deze stage zal begeleiden. Deze instellingsdocent is regelmatig aanwezig op de leerafdeling. Door deze unieke manier van het benaderen van ‘leren in de praktijk’ kom je met meer en uitdagender leersituaties in aanraking. Hierdoor is deze stage bijzonder effectief en leerzaam. Studenten die een stage afgerond hebben op een leerwerkplaats zijn hier in overgrote meerderheid uiterst positief over. Omdat deze positieve beleving door de opleiding en zorginstellingen wordt gedeeld neemt het aantal leerwerkplaatsen binnen het totale stageaanbod van alle sectoren toe. Tijdens de opleiding HBO-verpleegkunde streeft de opleiding ernaar om zoveel mogelijk studenten gedurende minstens één stage op een leerwerkplaats te plaatsen. Voortijdig beëindigen van een stage Wanneer je binnen vier weken geen goedgekeurd POP/PAP hebt en/of gedrag vertoont dat niet toelaatbaar is, vindt overleg met je studieloopbaancoach en instellingsdocent plaats. In dit overleg wordt bepaald of je door kunt gaan met de stage. Indien een stage wordt afgebroken ben je verplicht daarvan je begeleiders en het bureau externe betrekkingen (BEB) zo spoedig mogelijk in te lichten. Indien je in dienst bent bij een instelling, en dus duaal studeert, is het goed mogelijk dat binnen de leerwerkovereenkomst afspraken zijn gemaakt over je studievoortgang. In dat geval is het mogelijk dat bij herhaald onvoldoende studieresultaat bij vooruit vastgestelde toetsen, je dienstverband wordt beëindigd. Hierover maak je met de betreffende instelling afspraken binnen je leerwerkovereenkomst. Calamiteiten Tijdens de stage kun je geconfronteerd worden met situaties die mogelijk schadelijk zijn voor jezelf. Voorbeelden hiervan zijn: 1. Contact met bloed van een patiënt met hepatitis B of AIDS 2. Aangehoest worden in het gezicht door een patiënt die later TBC blijkt te hebben 3. Gevolgen van agressie van een patiënt 4. Ongewenste intimiteiten
Je neemt in dergelijke situaties direct contact op met de praktijkopleider in de stage-instelling en de instellingsdocent, zodat de protocollen en andere richtlijnen van de instelling voor dergelijke situaties gevolgd kunnen worden. Ook wordt de studieloopbaancoach op de hoogte gesteld. Bekeken wordt welke hulp geboden kan worden. De decaan van de Hogeschool Rotterdam kan geconsulteerd worden.
13
BIJLAGEN
14
Bijlage I: Dublindescriptoren ‘DUBLIN DESCRIPTOREN’
Kennis en inzicht
Toepassen kennis en inzicht
Oordeelsvorming
Communicatie Leervaardigheden
Kwalificaties Bachelor Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is. Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op publiek bestaande uit specialisten of niet specialisten. Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
15
OPERATIONALISATIE DUBLIN DESCRIPTOREN Het competentieprofiel van de bachelor verpleegkundige is afgeleid van de Dublindescriptoren. Pool (2007) beredeneert dat vanuit de Dublindesciptoren, in alle bachelor verpleegkundige rollen, de nadruk komt te liggen op vier aspecten, namelijk: kritisch denken, communicatie, indicatiestelling en anamnese, en technische vaardigheden. Deze vier aspecten vormen volgens Pool een maat die gebruikt kan worden bij de beoordeling of de verpleegkundige haar rol werkelijk op het vereiste niveau uitvoert. Deze competenties heeft Pool uitgewerkt in gedragsindicatoren voor de bachelor verpleegkundige. Deze uitwerking kunnen goed gebruikt worden om leerdoelen te concretiseren. In de praktijk blijkt de competentie ‘kritisch denken’ uit: Toepassen van principes uit modellen en theorieën uit de verplegingswetenschap en andere wetenschappen Klinische redeneerprocessen Zelfreflectie en reflectie op het functioneren van collega’s Het kunnen omgaan met – het verschil in – belangen van patiënten, organisaties en professionals Het kunnen onderscheiden van technische en normatieve vraagstukken Het kunnen omgaan met beide soorten vraagstukken De competentie ‘communicatie’ blijkt uit Een geëigende, accurate en efficiënte communicatie met patiënten met verschillende fysieke, psychologische en sociale beperkingen of behoeften, door gebruik van verschillende communicatiestrategieën. Een geëigende, accurate en effectieve communicatie met verschillende individuen, groepen en disciplines, door het gebruik van verschillende communicatiestrategieën Helder, accuraat en relevant schrijven Onder alle omstandigheden met de patiënt blijven communiceren Informatie en data uit vele verschillende bronnen gebruiken, van patiëntendossiers tot en met internet De competentie ‘indicatiestelling en anamnese’ blijkt in de praktijk uit Het uitvoeren van een integrale anamnese, waarbij de levensgeschiedenis en de ziektegeschiedenis van de patiënt worden betrokken Niet meer informatie verzamelen dan noodzakelijk is om de patiënt te kunnen helpen Gegevens op een dusdanige wijze verzamelen en vastleggen, dat er diagnoses, interventies en patiëntenuitkomsten op gebaseerd kunnen worden Naast inhoudelijke, ook financiële overwegingen gebruiken op een wijze dat de patiënt niet te kort wordt gedaan Het uitvoeren van een familieanamnese, zodat bij verwachte langdurige en/of complexe zorgverlening de verhouding tussen draaglast en draagkracht van de mantelzorg kan worden afgeleid. Op het juiste moment en in de juiste situatie gebruik kunnen maken van verschillende indicatie instrumenten. Het kunnen omgaan met het verschil in de beleving van het ziek zijn en de ziekte als behandelbare grootheid. Technische vaardigheid competentie blijkt in de praktijk uit Het monitoren en inschatten en beoordelen van vitale signalen Het toepassen van infectiecontrole meting Het voorzien van veiligheidsmaatregelen voor de patiënt Het uitvoeren van de benodigde instrumentele activiteiten voor: onderzoek, behandeling en routines.
16
BIJLAGE II: DE VOORBEREIDING OP DE STAGE Twee weken voor de stage Bereid je voor op de stageplaats door uit te zoeken: Wat voor een instelling het is en welke visie en missie de instelling heeft; Welke doelgroep de instelling, afdeling heeft en om hoeveel patiënten het gaat; Wat het doel is van de behandeling en welke behandelingen gegeven worden; Welke disciplines bij de zorg betrokken zijn; Welke meest voorkomende ziektebeelden op de afdeling voorkomen en de behandeling hiervan; Maak hiervan een overzichtelijk verslag, dat je opneemt in je PAP; Maak, indien aanwezig, de voorbereidende toets van de instelling/afdeling;. Neem leerpunten op in je pap. Tijdens de eerste twee weken van je stage ga je na: Door wie word je begeleid en hoe ziet de begeleiding er uit? Hebben de begeleiders een goed beeld van de stage? Wat de begeleider van jou verwacht en wat verwacht jij van de begeleider?. Wie kan als rolmodel kan dienen voor jou? Maak hiervan een overzichtelijk verslag, dat je opneemt in je PAP. Gedurende de eerste 5 weken van je stage zoek je uit: Hoe de afdeling is georganiseerd? Welke hulpverleners zijn betrokken bij de zorg en wat zijn hun taken.? Welke werkzaamheden doet de verpleegkundige en welke ga jij doen met welke begeleiding? Hoe verslag wordt gelegd van de dagelijkse zorg? Hoe de verpleegkundige zorg wordt gepland? Welke protocollen zijn aanwezig? Welke zietebeelden komen voor op de afdeling? Wat zijn de meest voorkomende ziektebeelden en behandelingen. Verdiep je in de literatuur en maak een korte samenvatting van de literatuur. Bespreek dit in je gesprekken met de werkbegeleider. Maak hiervan een overzichtelijk verslag, dat je opneemt in je PAP
17
BIJLAGE III: BEROEPSHOUDING In de stage wordt van je verwacht dat je je houdt aan de (professionele) waarden en normen van de beroepsgroep en de afdeling waar je stage loopt. Het kan best lastig zijn te bepalen wat nu precies van je verwacht wordt, wat je houding betreft. De Beroepscode, de wettelijke geheimhoudingsplicht en de Eed geven je daarbij houvast. De beroepscode De nationale beroepscode geeft je richtlijnen voor je handelen. Tegenwoordig wordt hierin ook het werken met sociale media betrokken. Belangrijke waarden die in de code zijn verwerkt zijn respect, vertrouwelijkheid, verantwoording worden geroepen, moet het handelen getoetst worden aan de beroepscode. De beroepscode kan in vier soorten recht een rol spelen: het tuchtrecht (alleen verpleegkundigen), het strafrecht, het civiel recht en het klachtrecht. Je kunt de beroepscode vinden op de site van venvn. De code geeft je aanknopingspunten om te kiezen hoe je handelt. Je kunt de code ook gebruiken bij het reflecteren op situaties die je als lastig hebt ervaren. Natuurlijk is het goed steeds in overleg te zijn met je werkbegeleider van de instelling, en je instellingsdocent van de opleiding over wat concreet van je verwacht mag worden. Geheimhouding Binnen de beroepscode voor verpleegkundigen wordt onder andere geheimhoudingsplicht besproken. Deze geheimhoudingsplicht is tevens een wettelijke plicht tot geheimhouding van in vertrouwen verstrekte gegevens. Jarenlang hebben verpleegkundigen bij de afronding van hun opleiding een belofte tot geheimhouding uitgesproken. Met het opnemen van de plicht tot geheimhouding in de Wet BIG is het afleggen van de eed niet meer nodig: verpleegkundigen moeten zich aan de wet houden. Artikel 88 van deze wet zegt: ‘Een ieder is verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen.’ Op grond van dit artikel hebben artsen, tandartsen, apothekers, gezondheidszorgpsychologen, psychotherapeuten, fysiotherapeuten, verloskundigen en verpleegkundigen een medisch beroepsgeheim. Aan het medisch beroepsgeheim wordt nadere invulling gegeven in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). De WGBO is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (BW). Doorbreken van het beroepsgeheim mag alleen in bijzondere gevallen. Voor meer informatie kun je terecht op de site van het college bescherming persoonsgegevens De Eed De V&VN stelde in 2009 een eigentijdse Eed van Verpleegkundigen en Verzorgenden op die aansluit bij de Beroepscode(s) van Verpleegkundigen en Verzorgenden. Met de ‘Eed van verpleegkundigen en verzorgenden’ maken verpleegkundigen en verzorgenden duidelijk waar zij voorstaan bij de uitoefening van hun beroep. De eed is geen juridisch document en is niet wettelijk verplicht (voor bijvoorbeeld inschrijving in het BIG-register). De eed geeft uitdrukking aan waarden en normen van verpleegkundigen en verzorgenden. Kijk voor de eed op de site van de V&VN.
18