18e Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie
Hervonden stad 2013
in de gemeente
Uit:
Uit artikel: Auteur:
Het Hinckaertshuis na ruim 700 jaar te boek gesteld
Groningen
pag. 095-104
Taco Tel
Inleiding In Nederland zijn maar weinig woonhuizen uit de 13e eeuw zo goed bewaard gebleven als het Hinckaertshuis aan de Oude Kijk in ’t Jatstraat 6 in Groningen (afb. 1). Dit huis is in de 15e en 16e eeuw uitgebreid en bestaat sindsdien uit vier bouwdelen. Hiervan is juist het 13e-eeuwse gedeelte gaaf bewaard gebleven (afb. 2). Het bevat nagenoeg het hele casco uit de bouwtijd inclusief de originele houtconstructies. In 1986/87 is het huis terughoudend gerestaureerd en tijdens dit werk kwamen tal van bouwhistorische bijzonderheden aan het licht waardoor het grote belang van dit huis nog duidelijker werd. Sindsdien bestond bij de be woners de wens om over het huis een boek te maken. Dit werd in 2012 werkelijkheid en is verschenen onder de titel Het Hinckaertshuis, zeven eeuwen bouwhistorie en bewoners1. In zeven hoofdstukken worden hierin de belangrijkste aspecten
Afb. 1.
De voorgevel van het Hinckaertshuis. Foto: Taco Tel, gemeente Groningen.
1. Hoekstra 2012.
hoofdhuis voorste zijhuis achterste zijhuis voormalige paardenstal
kort na 1294 kort na 1456 kort na 1474 tussen 1474 en 1539 1926
Afb. 2.
Plattegrond van de hoofdetage van het Hinckaertshuis met periodeaanduiding. Tekening: Arjan Oosterhof/Jan Willem Zuidema en Studio van Stralen.
ehandeld, te weten de restauratie in 1986/87, de vroege topografie van Gronin b gen in relatie tot het Hinckaertshuis, de bouwhistorie en de bewoningsgeschiedenis. Een heel bijzonder aspect van het huis betreft het geschilderde behangsel uit omstreeks 1775 in de tuinkamer. Aan dit zeldzame en vooral typologisch bijzondere behangsel wordt een apart hoofdstuk gewijd. Hoewel het boek veel informatie bevat, is niet alles verteld en bovendien is sinds het verschijnen nieuw inzicht ontstaan in de 13e-eeuwse kapconstructie van het hoofdhuis. In dit artikel wordt daarom stilgestaan bij enkele bijzondere bouwhistorische aspecten waaruit duidelijk wordt dat het huis als het ware een staalkaart is van de bouwhistorische bijzonderheden van de stad Groningen. Daar naast heeft het intensieve onderzoek naar dit huis de fundamentele kennis van de bouwhistorie in de stad Groningen verrijkt.
De unieke kapconstructie van het hoofdhuis Het belangrijkste niet opgeloste raadsel van het Hinckaertshuis heeft betrekking op de originele sporenkap die kort na 1294 werd vervaardigd. Tot voor kort werd ervan uitgegaan dat deze sporenkap was gemaakt van tamme kastanjehout, maar na het verschijnen van het boek is vastgesteld dat het om essenhout gaat.
Voor zover bekend werd er in de middeleeuwse bouwpraktijk in Nederland altijd eikenhout toegepast en in een aantal zeer vroege constructies (omstreeks 1300) is dennenhout aangetroffen. Dit dennenhout komt hoofdzakelijk voor in het stroomgebied van de Rijn met zijn zijarmen. Het houttransport per vlot vergemakkelijkte namelijk de handel over grote afstanden waardoor bijvoorbeeld dennenhout uit het Zwarte Woud naar de Lage Landen kon worden getransporteerd. Het begrip Holländertanne is eeuwenlang in de gebieden waar dit hout vandaan komt gebruikelijk geweest2. Aanvankelijk veronderstelde Janse dat het in het Hinckaertshuis om dennenhout ging3, maar dendrochronoloog Pressler (Duits land) herkende dit als loofhout en liet in 1992 monsters onderzoeken door het Wilhelm-Clauditz-Institut te Braunschweig. Dit instituut constateerde dat het om tamme kastanjehout (Castanea sativa) zou gaan. Een opmerkelijke constatering omdat deze uitheemse houtsoort niet in onze contreien voorkwam en het dus van ver (Normandië, Zuid-Frankrijk (Périgord) of Zuid-Zwitserland(?)) moest worden aangevoerd. Het feit dat het tamme kastanjehout zou betreffen was voor Pressler het uitgangspunt om verder internationaal onderzoek te doen en bronnen te checken van gebouwen waarin deze houtsoort ook zou zijn toegepast. Steeds weer bleek het vermeende tamme kastanjehout toch een andere houtsoort te zijn. Zo moest geconstateerd worden dat in Engeland noch in Noord-Frankrijk een gebouw is gevonden waarin tamme kastanjehout is verwerkt. In Engeland heeft Oxfortdendro tot nu toe geen enkele in de literatuur vermelde opgave van de toepassing van tamme kastanjehout kunnen bevestigen. Toch zijn in de literatuur diverse vermeldingen te vinden van de toepassing van deze houtsoort in de landen boven de Alpen waarvan vele, zo niet alle, correctie behoeven4.
Afb. 3.
Een van de essenhouten daksporen van het hoofdhuis. Foto: Taco Tel, gemeente Groningen.
2. Vriendelijke mededeling Erhard Pressler. 3. Janse en van Wezel 1985, 36. 4. Vriendelijke mededeling Erhard Pressler.
Dit inzicht maakte dat Pressler nog eens kritisch naar de kapconstructie van het Hinckaertshuis ging kijken. Net nadat het boek over het Hinckaertshuis was uitgekomen, ontdekte hij dat ook deze kapconstructie (afb. 3) toch niet van tamme kastanjehout is gemaakt maar van essenhout (Fraxinus). Dit werd na laboratoriumonderzoek bevestigd door het Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung (Wilhelmshaven). Het hout lijkt dan ook, in deze uitgedroogde toestand met opvallend veel bast aan de stammen, op beide houtsoorten. Daarmee is het raadsel maar ten dele opgelost. Essenhout groeit in tegenstelling tot tamme kastanjehout wel in onze omgeving, maar ook essenhout is voor een dergelijke constructie een unicum.
Kenmerkend Gronings De bouwtraditie verschilde vroeger van plaats tot plaats aanzienlijk. Dat was afhankelijk van allerlei factoren zoals beschikbaarheid van bouwmaterialen, draagkracht van de ondergrond, kennisuitwisseling met andere gebieden en de kennis en gewoontes die steeds weer werden toegepast. Dit aspect draagt voor een belangrijk deel bij aan de identiteit van oude steden en maakt de bebouwing zo interessant. Deze verschillende regionale ontwikkelingen zijn tevens te zien in de inte rieurindeling en -afwerking zoals bijvoorbeeld blijkt uit het zeer geringe aantal 18e-eeuwse stucplafonds in Groningen in vergelijking met andere belangrijke ‘monumentensteden’ in Nederland. Veel van de aspecten die kenmerkend zijn voor de Groningse manier van bouwen zijn in het Hinckaertshuis te vinden. Als eerste de opzet van het steenhuis met zijn dikke muren en steile kap waarbij de kelder wordt overdekt door drie achter elkaar gelegen koepelgewelven. Kelders met dit type gewelven in een stads huis zijn uniek voor Nederland. Dit type keldergewelf wordt wel aangetroffen in Noord-Duitsland. Dit illustreert ook mooi dat Groningen in de middeleeuwen qua bouwwijze op het oosten was georiënteerd en niet op Holland. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het ontbreken van samengestelde balklagen in de vorm van de moer- en kinderbinten zoals die in gebieden met een houtbouwtraditie (bijvoorbeeld Amsterdam) voorkomen. Dergelijke huizen krijgen hun sterkte door een houtskelet waarbij de vloeren bestaan uit zware en ver uit elkaar geplaatste hoofdbalken (moerbalken) waarop kleinere dwarsbalken liggen die het vloerhout dragen. In Groningen zijn voor zover bekend nooit houtskeletten toegepast, maar zijn de vloerbalken altijd opgelegd in dragende stenen muren. Houten schuren en loodsen kwamen wel voor. Over de houten huizen die aan de stenen huizen vooraf zijn gegaan, weten we bijzonder weinig. Hierin werden enkelvoudige balklagen opgelegd. Deze enkelvoudige balklagen werden soms wel van dwarsbalken voorzien wanneer men een bakstenen vloer maakte. Op deze wijze lijkt de vloerconstructie wel op een samengestelde balklaag maar vanwege de geringe balk afstand (ca. 90 tot 120 cm) is er geen sprake van moerbalken. Een bakstenen vloer is een constructie van vloerbalken waarop dwarsbalkjes zijn gelegd waarop in plaats van vloerhout bakstenen op zijn plat liggen. De bakstenen liggen dan met het grootste oppervlak naar beneden. De dwarsbalkjes liggen dan ook precies een baksteenlengte uit elkaar. Zo’n vloer zit ook in het Hinckaertshuis en wel in het achterste gebouwtje dat wordt aangeduid als de voormalige paardenstal (afb. 4). Bakstenen vloeren zijn ook een typisch Gronings fenomeen waarvan er inmiddels ongeveer 30 zijn
Afb. 4.
De bakstenen verdiepingsvloer in de voormalige paardenstal. Foto: Taco Tel, gemeente Groningen.
gedocumenteerd. In de rest van het land komt dit vloertype sporadisch voor en dan vaak op moer- en kinderbinten5. Middeleeuwse kapconstructies spreken tot de verbeelding als ze met een eetje geluk sinds de bouw onveranderd zijn gebleven. Zolders werden extensief b gebruikt en hoefden als niet representatieve ruimtes niet aan de mode te worden aangepast. Niet verzaagd of geschilderd met alleen maar een dikke laag stof zijn zelfs de honderden jaren oude aftekeningen van de timmerman nog zichtbaar. Het zijn functionele en logische constructies waarvan de cultuurhistorische waarde pas betrekkelijk recent wordt ingezien. In Groningen zijn deze kapconstructies over het algemeen vrij licht geconstrueerd van vrij ruw hout. Dat geldt ook voor de vier kapconstructies van het Hinckaertshuis. Zoals we eerder al zagen is de kap van het hoofdhuis juist niet representatief voor Groningen maar dat geldt wel voor de kapconstructies van de beide zijhuizen, gemaakt kort na 1456 en 1474. Deze zijhuizen bezitten sporenkappen die worden ondersteund door enkelvou dige kromstijlgebinten. Deze gebinten hebben een typisch Gronings detail waar we nog altijd niet veel van begrijpen. Ter weerszijden van de wurmten6 is in de bovenkant van de dekbalk een houten pen geslagen die geen functie lijkt te hebben (afb. 5a en 5b). Soortgelijke constructies elders in het land zijn nooit voorzien van pennen in de dekbalken. Door het uitdrogen van het hout zitten deze pennen er vaak los in met een kier tussen de pen en het wurmt. Wellicht hadden de pennen een functie bij het in elkaar zetten van de kap. 5. Van der Hoeve 1999 en Van der Hoeve 2008. 6. Een wurmt is een draagbalk aangebracht in de lengterichting van het dak ter ondersteuning van de daksporen en gelegen op de gebinten.
Afb. 5a. Dwarsdoorsnede van de kapconstructie van het voorste zijhuis, met detail waarop de plaats van de houten pen goed zichtbaar is. Tekening: Taco Tel, gemeente Groningen.
Afb. 5b. Een van de houten pennen
Afb. 6.
Moreskenschildering aan de onderkant van een balk
uit de dekbalk.
boven de trap in het hoofdhuis.
Foto: Taco Tel, gemeente Groningen.
Foto: Taco Tel, gemeente Groningen.
Een van de bijzondere afwerkingen die in het Hinckaertshuis is aangetroffen, betreft een zogenaamde moreskenschildering (afb. 6). Dit is een op arabesken ge ïnspireerd versieringsmotief in de vorm van abstracte Arabische motieven die een fijn lijnenspel laten zien. Het is een motief dat in de renaissance werd toegepast, vooral in tweede helft van de 16e eeuw en soms ook in het begin van de 17e eeuw. In de stad Groningen wordt dit versieringsmotief opvallend vaak aangetroffen. In het Hinckaertshuis zijn in de tweede helft van de 16e eeuw de forse 13e-eeuwse eikenhouten vloerbalken van de voorkamer op de hoofdverdieping ermee versierd. Daarvan is nu nog een fragment te zien boven de trap naar de insteekverdieping. De voorkamer was destijds dieper dan tegenwoordig. De schilderingen op de onderkanten en flanken van de balken zijn verdeeld in langwerpige recht hoekige vakken die gevuld werden met de moreskenschilderingen. Deze werden met sjablonen aangebracht tegen een donkere achtergrond. Door middel van extra donkere en lichte lijnen werd rond de vakken schaduwwerking gesug gereerd waardoor een zekere dieptewerking ontstond.
Kenmerkend voor de ontwikkeling van het Groninger interieur is de late opkomst van het stucplafond waardoor de balkenzolderingen lang in het zicht zijn gebleven. In bijvoorbeeld Holland werden de eerste stucplafonds in de 17e eeuw aangebracht, waarna dit type plafond in de 18e eeuw veelvuldig werd toegepast. Wel kreeg het Prinsenhof in de stad al in 1626 enkele stucplafonds, maar dit is voor zover bekend het enige Groninger voorbeeld (zie artikel ‘Het Prinsenhof’ elders in dit boek). Wie op een winterse avond over een van de Amsterdamse grachten wandelt, kan er vele bewonderen. In de stad Groningen werden stucplafonds pas in de tweede helft van de 19e eeuw algemeen toegepast. In een tiental huizen in de stad bevinden zich nog 18e-eeuwse stucplafonds. Ook het Hinckaertshuis kreeg pas in de tweede helft van de 19e eeuw het eerste echte stucplafond. Dit is een eenvoudig plafond dat werd aangebracht in een kamer boven in het voorste zijhuis, nadat verrotte zolderbalken waren vervangen. Wel werden in 1835 op de hoofdverdieping in de kleine voorkamer en de gang in het hoofdhuis en de voorste zijkamer in het voorste zijhuis imitatie-stucplafonds aangebracht in de vorm van linnen dat op een lattenframe werd gespijkerd. Dit werd voorzien van houten ornamenten die, geheel wit geschilderd, nauwelijks van echte stucplafonds zijn te onderscheiden.
Bouwhistorische kennis van Groningen aangevuld Baksteenformaat in relatie tot de datering Omdat bij het dateren van oude gebouwen het toegepaste baksteenformaat een indicatie van de ouderdom kan geven, wordt tijdens bouwhistorisch onderzoek altijd het baksteenformaat gemeten inclusief de tienlagenmaat7. Wel moet opgemerkt worden dat aan het baksteenformaat vaak te veel waarde wordt toegekend. Over de precieze relatie van het baksteenformaat tot de ouderdom is veel onzeker en de regionale verschillen zijn groot. Zo geldt voor Groningen dat hier opvallend lang is vastgehouden aan het gebruik van zeer forse steenmaten. Tot in de 17e eeuw werden bakstenen toegepast die net iets kleiner zijn dan de kloostermoppen uit de 13e-14e eeuw. Zo is bijvoorbeeld het Calmershuis uit de eerste helft van de 13e eeuw gemetseld van bakstenen met een tienlagenmaat van 102,0-105,0 cm en een baksteenformaat van 30,0-30,5 ¥ 15,0 ¥ 9,0-10,0 cm. Het baksteenformaat van het oudste deel van het Hinckaertshuis, gebouwd kort na 1294, bedraagt 28,0-32,5 ¥ 13,0-16,0 ¥ 8,0-9,0 cm met een tienlagenmaat van 91,5 tot 95,0 cm. In vergelijking hiermee wijkt het ongeveer 300 jaar jongere pand Guyotplein 3 alleen in de steendikte duidelijk af. Het muurwerk van dit pand heeft een tienlagenmaat van ongeveer 81 cm, het baksteenformaat is 28,0-31,0 ¥ 14,0-15,0 ¥ 6,0-7,0 cm. Uiteraard zijn voor de datering meer aspecten van belang zoals het metsel verband en de muurdikte en dan zijn de verschillen groot en is de datering beter in te schatten. Lang is gedacht dat het baksteenformaat in Groningen heel geleidelijk iets afnam om pas rond het midden van de 17e eeuw een stuk kleiner te worden. In Vlaanderen en Holland gebeurde dit al in de late middeleeuwen en bestonden bovendien verschillende formaten naast elkaar. Berends meldt dat in Friesland en Groningen in de loop van de 15e eeuw een wat kleiner formaat voorkomt (ca. 26 ¥ 12,5 ¥ 5 cm), stenen die ook wel rooswinkels worden genoemd8. 7. De maat van tien lagen baksteen plus een voeg geeft de beste indicatie voor het schatten van de ouderdom. 8. Berends, RDMZ RV 1989/15-12 (RVblad 02-4).
Voor de stad Groningen bestond het vermoeden dat in de 15e eeuw ook een dergelijk kleiner formaat voorkwam en het onderzoek naar het Hinckaertshuis heeft dit nu aangetoond. Het achterste zijhuis is gebouwd kort na 14749 en de bakstenen hiervan meten 27,0-27,5 ¥ 13,0-13,5 ¥ 6,6-6,3 cm met een tienlagenmaat van 73,5-78,5 cm. Deze stenen lijken in formaat en kleur sterk op de bak stenen die in de 17e eeuw veelvuldig zijn toegepast. Het belangrijkste verschil is dat in de 17e eeuw doorgaans in kruisverband werd gemetseld terwijl in de 15e eeuw wild verband gebruikelijk was. Zandstenen kruis- en kloostervensters De historische ontwikkeling van het venster van middeleeuwen tot heden is een interessant verhaal waarin aspecten als vorm, materiaalgebruik en technische ontwikkeling samenkomen. Net als bij de geschiedenis van het baksteengebruik is ook dit onderdeel sterk regionaal bepaald waarbij vooral bouwhistorisch onderzoek voor de nodige kennis zorgt. Voor de ontwikkeling van het venster in de stad Groningen is uit het Hinckaertshuisonderzoek interessante informatie gekomen met betrekking tot het dateren van de vroegste zandstenen kloostervensters (afb 7). Dit type venster was samen met het kruisvenster (eigenlijk een dubbel kloostervenster) gedurende de 15e tot in de 18e eeuw veel voorkomend. Aanvan kelijk waren deze vensters geheel gemetseld van baksteen met gemetselde boogjes als lateien (afb. 8). Later werden zandstenen lateien toegepast in plaats van boogjes (en soms ook eikenhout). In het voorste zijhuis van het Hinckaertshuis, dat is gebouwd kort na 145610, zitten de bouwsporen van een origineel zandstenen kloostervenster. Dat dit venster origineel is, kan worden afgeleid uit het feit dat in 1479 het Mepschengasthuis tegen de zijgevel van het voorste zijhuis werd aangebouwd en daarbij het venster gedeeltelijk afdekte.
Afb. 7.
Dichtgemetseld kloostervenster in het voorste
Afb. 8.
Een kruisvenster in de zijgevel van het
zijhuis waarop het uit 1479 daterende
Noordelijk Scheepvaartmuseum te Groningen.
Mepschengasthuis aansluit.
Foto: Taco Tel, gemeente Groningen.
Foto: Taco Tel, gemeente Groningen.
9. Harde datering op grond van dendrochronologisch onderzoek.
Tot nu toe werd ervan uitgegaan dat zandsteen in Groningen vanaf ongeveer 1500 voor dit doel werd benut11, maar dat blijkt dus zo’n 50 jaar eerder te zijn. Overigens hebben beide venstertypen nog lang naast elkaar bestaan. Introductie van de gang Tot de vernieuwingen die in de tweede helft van de 17e eeuw in veel Neder landse woonhuizen zijn doorgevoerd, behoorde de aanleg van een gang achter de voordeur. Voor die tijd kwam je binnen in het zogenoemde voorhuis waarmee het vertrek waar je binnenkwam werd bedoeld. In het Hinckaertshuis werd al in de eerste helft van de 17e eeuw een gang aangelegd en dat is dan ook voor Gro ningen het vroegst bekende voorbeeld. Dankzij de bijzondere rankenschilderingen die de plafonds van zowel de gang als de naastgelegen kleine voorkamer sierden, is de datering van de gang goed vast te stellen. Deze schilderingen dateren uit de eerste helft van de 17e eeuw en het patroon van de gang verschilt duidelijk van dat van de kleine voorkamer waaruit blijkt dat de gangmuur hier toen al stond. Gangen en gangmuren zijn doorgaans moeilijk nauwkeurig te dateren omdat deze dikwijls van zogenaamde geeltjes zijn gemetseld. Dit zijn kleine gele bakstenen die van de vroege 17e eeuw tot in de 19e eeuw veelvuldig werden toe gepast en daarom geen goede houvast bieden voor een datering. Herkomst en datering van het constructiehout Een belangrijk hulpmiddel voor het dateren van bouwfasen is het dendro chronologisch onderzoek. Vooral het in de middeleeuwen en tot in de 17e eeuw algemeen voor de bouw gebruikte eikenhout is hiervoor zeer geschikt. Met behulp van houtmonsters wordt in een laboratorium gezocht naar het kapjaar van de bomen. Wanneer per bouwfase monsters van verschillende balken op min of meer eenzelfde datering uitkomen, is het jaar van vervaardigen dicht benaderd. Door systematisch verzamelen krijgen we steeds meer inzicht in de herkomst van het Groningse bouwhout. Gebleken is dat bouwhout lange tijd uit het stroom gebied van de Eems (Emsland/Westfalen) kwam om via Emden naar Groningen te worden getransporteerd. Daarnaast was Drenthe een belangrijk leverancier en vanaf ongeveer 1540 kwam daar Zuid-Scandinavië bij. In het Hinckaertshuis is uitgebreid dendrochronologisch onderzoek verricht en de kapconstructie van de voormalige paardenstal uit 1539 is, voor zover nu bekend, een van de eerste in de stad waarin hout uit Zuid-Scandinavië is gebruikt. Het hoofdhuis uit kort na 1294 is voor de stad Groningen het oudste door middel van dendrochronologie gedateerde gebouw. Dat wil niet zeggen dat dit het oudste huis van de stad is. Helaas blijkt het dateren van de huizen uit 13e-14e eeuw vaak bijzonder lastig dan wel onmogelijk omdat origineel constructiehout ontbreekt of omdat dendrochronologisch onderzoek geen resultaat oplevert wanneer een te gering aantal jaarringen wordt aangetroffen of omdat er geen goede vergelijkingscurve voorhanden is. Het hout voor dit huis komt hoofdzakelijk uit het stroomgebied van de Eems en enkele keren uit Drenthe. Dit geldt ook voor het hout dat is gebruikt voor de versterking van de kapconstructie van het hoofdhuis in 1451 en de bouw van de beide zijhuizen kort na 1456 en 1474.
10. Ibidem. 11. Reinstra 1996, 94.
Tenslotte Het Hinckaertshuis getuigt in vele opzichten van grote rijkdom zoals valt af te lezen aan de forse afmetingen van het huis, de luxueuze inrichting die het interieur de eeuwen door heeft gehad en de vele vooraanstaande bewoners die hier leefden. Af en toe kom je zo’n gebouw tegen waar de geschiedenis op voorbeeldige wijze steeds weer wat toevoegde zonder al het oude op te ruimen. Dit maakt het huis tot een onuitputtelijke en waardevolle bron van onderzoek. Zolang de historische gelaagdheid in tact blijft, kunnen we aan het gebouw steeds weer nieuwe vragen blijven stellen waarop vaak antwoorden worden gevonden. Met het toenemen van de kennis met betrekking tot het bouwen in Groningen komen die nieuwe vragen er zeker. Daarbij zal het Hinckaertshuis ongetwijfeld nieuwe geheimen prijsgeven en wellicht is het raadsel van de essenhouten kapconstructie dan ook op te lossen.
Afb. 9.
De boekuitreiking op 15 november 2012. Het eerste exemplaar is zojuist door professor D. de Boer (links) overhandigd aan wethouder R. van der Schaaf. Foto: Kortekaas vormgeving, Groningen.
Literatuur Berends, G., ‘Baksteen in Nederland in de Middeleeuwen’, RDMZ RV 1989/15-11 t/m 15/17 in: Restauratievademecum band 2a. November, 1998. Haan, J. de, ‘Hier ziet men uit Paleizen’- Het Groninger interieur in de zeventiende en achttiende eeuw. Assen, 2005. Hoekstra, T.J., N.J. Barneveld-Schelling, R.H. Alma, G.L.G.A. Kortekaas (red.), Het Hinckaertshuis, zeven eeuwen bouwhistorie en bewoners. Groningen, 2012. Hoeve, J. van der, ‘Baksteenvloeren’ in: Hervonden Stad 4 (1999), 67-76. Hoeve, J.A. van der, ‘Baksteenvloeren op houten balklagen’ in: Over de vloer- Met voeten getreden erfgoed. Zeist/ Amersfoort/Zwolle, 2008, 100-115. Hollenstelle, J., De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560. Assen, 1961. Janse, H., Houten Kappen in Nederland 1000-1940. Bouwtechniek in Nederland 2, Delft/Zeist, 1989. Janse, H. en G.W.C. van Wezel, ‘Kappen uit de twaalfde en dertiende eeuw in de Provincie Groningen’ in: Groninger Kerken (1985-2), 32-41. Reinstra, A., ‘Groningse kruis- en kloostervensters belicht’ in: Monumenten en bouwhistorie. Jaarboek Monumentenzorg 1996. Zwolle, 1996, 92-99.
arch.nr. 9712 EG 6