INLEIDING
HET DERDE BOEK : INLEIDING
xx
Chronike001.wpd
ROMBOUDT DE DOPPERE EN DE EXCELLENTE CRONIKE. MANUSCRIPT VERSUS EDITlO.1 De Bruggeling Romboudt de Doppere (? 1430-1501) hield in de jaren 1482-1501 (n.s.)2 een dagboek bij, dat hij later, in de vorm3 van een vlaams getinte vierdelige middelnederlandse kroniek4 tot een coherenter geheel verwerkte. Deze eindredactie – 1
Dit thematisch onderschrift is een duidelijke reminiscentie naar R. Hirsch. “The Invention of Printing and the Diffusion of alchemical and chemical Knowledge”. Chymia, III (1950), 115-141, herdrukt in: Id., The Printed Word: lts Impact and Diffusion (Primarily in the 15th-16th Centuries), [Collected Essays], (Variorum Collected Studies Series CS, 81), Londen, 1978, art. X & L. Thorndike. “Manuscript versus Incunabulum”. Mélanges Louis Halphen, Parijs, 1951, 693-699, waar beide auteurs met betrekking tot enkele laatmiddeleeuwse wetenschappelijke producties op het gebied van de alchimie en van de astrologie, de vraag stellen naar de onderlinge kwaliteitsverschillen tussen de oude en de nieuwe communicatiedrager(s) – het laatmiddeleeuwse handschrift en de eerste wiegendruk. 2
Voor enkele recente overzichten in het algemeen: D.E.H. de Boer., J. van Herwaarden. & J. Scheurkogel. Middeleeuwen, Groningen, 1989, 389-421, 404-405, Id., Middeleeuwen, Groningen, ²1995, 395-426, 410-411, E. van Mingroot. “Aperçu typologique des Sources de l’ Histoire médiévale des XVII Provinces”. ABB, LIII (1982), 175-306, 176-187, 258,302-306 & de website The Narrative Sources from the Medieval Low Countries; Les Sources narratives des Pays-Bas médiévaux; De verhalende Bronnen uit de middeleeuwse Nederlanden (eds.). L. Milis., W. Verbeke., J. Goossens., R. Nip. & D. De Boer, Gent, Universiteit Gent, Vakgroep Middeleeuwse Geschiedenis - Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, Instituut voor Middeleeuwse Studies, Faculteit Letteren, Afdeling Geschiedenis van de Middeleeuwen Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Afdeling Geschiedenis, 1996-2004. Cfr. Deploigne. J. The Database Narrative Sources from the medieval Low Countries. A Short Introduction followed by the ‘User’ s Guide’. Medieval Narrative Sources. A Gateway into the medieval Mind. (Eds.) W. Verbeke., L. Milis. & J. Goossens (Mediaevalia Lovaniensia. Series 1/Studia XXXIV), Leuven, 2005, 271-298. http://www.narrative-sources.be Geconsulteerd op 14 augustus 2007 3
Zie ook: A. Amould. “Introducing Printing”. Splendours of Flanders. [Catalogue of the] Exhibition held at the Fitzwilliam Museum, Cambridge, from 13 July 1993 to 19 September 1993 (eds.). A. Amould. & J.M. Massing, Cambridge-Brussel, 1993, 159-203; H. Pleij. “De Betekenis van de beginnende Drukpers voor de Ontwikkeling van de Nederlandse Literatuur in Noord en Zuid”. Spektator, XXI (1992), 227-263; J.W. Scott. “From Script to Print”. From Script to Book. Proceedings of the Seventh International Symposium organised by the Centre for the Study of Vernacular Literature in the Middle Ages held at Odense University on 15-16 November 1982 (eds.). H. Bekker-Nielsen., M. Boerch. & B.A. Soerensen, Odense, 1986, 19-34; M. Smeyers. Vlaamse Miniaturen van de 8ste tot het Midden van de 16de Eeuw. De middeleeuwse Wereld op Perkament, Leuven, 1998, 485-501 & 516. 4
Zie over de Medio-Neerlandistiek als wetenschappelijke discipline de recente synthese-bijdragen van o.m. J.[D.]. Janssens. De Middeleeuwen zijn anders. Cultuur en Literatuur van de 12de tot de 15de Eeuw, (Davidsfonds/Historische Reeks, 12), Leuven, 1993,
HET DERDE BOEK : INLEIDING
waarvan enkel het derde gedeelte bewaard is op de folios 417 r - 504 v van het hs. 1110 (844) van de Bibliothèque municipale te Dowaai (Fr.: Douai, dep. Nord, arr. Douai, F.)1 – gebeurde vóór 1501, het jaar waarin hij overleed, en vertoont grote gelijkenissen met de folios II, ff. [226] rb - [298] rb van de Excellente Cronike [= E.C.] een Antwerps postincunabel uit 1531, gedrukt door Willem Vorsterman (/ Zaltbommel, N., ca. ? 1504 -^ Antwerpen, B., 23 juli 1543). Het werd ons reeds van in het begin duidelijk dat er geen grondige studie over de problematiek voor handen was. We botsten op vele hiaten: er bestaat geen wetenschappelijke uitgave van de tekst. Vooral in de inwendige kritiek probeerden wij door eigen onderzoek tot conclusies te komen. De grootste handicap van deze probleemstelling is de onvolledige tekst-herstelkritiek. Het handschrift 1110 (844) van de Bibliothèque Municipale [= B.M.] van Dowaai is van het grootste belang voor onze folio ’s in de E.C. Dit handschrift werd nog niet uitgegeven. De uiteindelijke vraag die wij ons stellen is: welke is de waarde van onze bron voor de geschiedschrijving? Door de omvang van de bron beperken wij ons tot het jaar 1488 (n.s.) en meer speciaal tot de Opstand van de Bruggelingen tegen Maximiliaan I van Oostenrijk. Wij willen achterhalen in welke mate de bron belangrijk is voor de reconstructie van de Opstand. 1. UITWENDIGE KRITIEK Een eerste grote onderdeel van de historische kritiek is de formele kritiek waarbij vooral de vormelijke aspecten van de bron worden onderzocht.2 Hoe kwam de tekst tot ons? Wat is de herkomst van de bron? Op deze vragen zoeken wij hier een antwoord. 1.1. TEKSTHERSTELKRITIEK 18-28; J. van Herwaarden. “De Opmars van de Medio-Neerlandici”. TG, CVII (1994), 184213, F.P. van Oostrom. “Postmoderne Medioneerlandistiek. Bij Wijze van Inleiding”. Misselike Tonghe. De Middelnederlandse Letterkunde in interdisciplinair Verband (red.). F.P. van Oostrom. e.a., (NLCM, V), Amsterdam, 1991, 7-24 & 188-189 & Id., “Voortgang of Vooruitgang in de Studie van de Middelnederlandse Letterkunde?”. De Studie van de Middelnederlandse Letterkunde: Stand en Toekomst (red.). F.[P.]. van Oostrom. & F. Willaert, Hilversum, 1989, 243-263, hernomen & geciteerd in: Id., Aanvaard dit Werk. Over Middelnederlandse Auteurs en hun Publiek, (NLCM, VI), Amsterdam, 1992, 252-273. 1
O. Crombez. “Richesses des Bibliothèques du Nord et du Pas-de-Calais”. PBF, I, (Rekkem, 1976), 149-155, 153; V. Fris.“Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”. HMGOG, III (1898-1900), 133-171, 149-150, 153. 2
L.-É. Halkin. Initiation à la Critique historique. Quatrième Édition revue, (Cahiers des Annales, 6), Parijs, 41973, 64-65; W. Prevenier. Uit goede Bron. Introductie tot de historische Kritiek, Leuven-Apeldoorn, 1992, 84.
xxii
Chronike001.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Het doel van de tekstherstelkritiek is de bron in haar oorspronkelijke vorm te herstellen.1 We moeten weten welke handschriften van de bron vandaag nog voorhanden zijn, en welke plaats zij innemen in de tekstoverlevering. Daarna gaan wij na of onze bron ook werd uitgegeven. 1.1.1. Handschriften We zoeken naar een handschrift van de tekst II, folio [226] rb tot folio [298] rb van de E.C., een gedrukte kroniek die in 1531 bij Willem Vorsterman in Antwerpen verscheen. Een dergelijk handschrift is ons niet bekend. Wel is er het handschrift 1110 (844) van de B.M. van Dowaai2, dat een tekst3 bevat die duidelijke gelijkenissen vertoont met onze folios in de E.C. Dit handschrift is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een volume in-folio (380 x 260 mm). De tekst werd geschreven op papier – met als watermerk een gothische P met bloemmotief (Briquet, III, 463, nr. 8614 – Baarle-Hertog, 1475-1477, Oudenburg, 1483 – of nr. 8615 – Baarle-Hertog, 1477-1486) – en geordend in twee kolommen, (ff. 417 r-506 v: 1 kolom), afgelijnd voor ca. 31 lijnen. Regelvulling. Initialen en paragraaftekens in rood en blauw. 16e Eeuwse marginalia (glossen).4 Rubrieken in kapitaal. 509 (512) folios, onregelmatig romeins gefolieerd5. Chronogrammen6. Het manuscript bevat veelkleurige 1
Halkin, Initiation à la Critique historique, 87-93; Prevenier, Uit goede Bron, 84-85.
2
Dowaai, B.M., hs. nr. 1110: [Anthonis de Roovere, Romboudt de Doppere, & Anonymus]. Chronike van den Lande van Vlaendre. Vóór 1878 droeg dit hs. het nummer 844 (H.-R. Duthillioel. Catalogue descriptif et raisonné des Manuscrits de la Bibliothèque de Douai, Dowaai, 1846, 335-339, nr. 844; Fris,“Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”, 139, 150-151; A. Ricour. “Complaintes et Chansons inédites en Langue flamande qui existent à la Bibliothèque de Douai”. BCFF, 1e Reeks I (1857-1859), 174-192, 188, nr. 804 (sic). Met dank aan Prof. Dr. D. Coigneau (Vakgroep Nederlandse Literatuur Universiteit Gent) die ons deze referentie bezorgde. 3
Het hs. werd echter niet vermeld bij: É. Gachet. “[Rapport sur les Recherches dans les Bibliothèques de Lille, Douai et Arras]”. CSCRH, 2e Reeks, I (1851), 180-213, 180, 189-190; L. Gilliodts-Van Severen. “[Rapport sur les ‘Chroniques de Flandre’]”. Ib., 5e Reeks, IX (1889), lxix-lxxxi, lxxvii, vermelt het hs. zelf niet, maar verwijst onrechtstreeks naar het artikel van É. Gachet. 4
Zie infra n.
5
De folios 389 (424) r tot 424 (466) r zijn dubbel gefoliëerd. De ff. 5 v tot 19 v, f. 28, f. 52, f. 85, f. 416 v, f. 433 v, ff. 476 r tot 478 v en ff. 507 v tot 512 zijn blanco gelaten. De ff. 1, 20, 434 en De Caerte van Zeelandt vp de cleene voet gemaect naer de conste van Cosmographie, tussen ff. 158-159, zijn waarschijnlijk vóór het inbinden verdwenen. 6
Een chronogram of tijdsvers, is een spreuk of een vers waarin de hoofdletters in romein, naast of onder elkaar geplaatst, of door optelling van de getalwaarde, een jaartal of xxiii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
miniaturen en tekeningen die de forestiers1, de graven van Vlaanderen en hun burchten en kastelen voorstellen2. Geen titelblad (f. 1 ontbreekt) noch schutbladen. Verschillende handen. De boekband is van kalfsleder over karton, met een rug van zes nerven, waarschijnlijk uit de late zeventiende eeuw. Rugtitel: Histoire de Flandre met goudstempel. een datum aangeven; in versvorm geschreven, spreekt men ook van chrono(di)stichon (J.J. Mak. De Rederijkers, (Patria. Vaderlandsche Cultuurgeschiedenis in Monografieën (red.). J.H. Kernkamp, XXXIV), Amsterdam, 1944, 20-22; Eg.-I. Strubbe. “Een Brugs Jaarvers van 1450”. B, LVII (1956), 33-40, geciteerd naar de overdruk Brugge, s.d., 8 blz., 7-8, cfr. A. Batselier. “Anthonis de Roovere: den voys hoort eer an”. VWS-Cahiers, XV [= 86, nr. 3/B] (1980), 1-15, 8-9 (Raf Seys); C.F.P. Stutterheim. “Chronogram”. MEW, (Hilversum-Bussum, 1963-1977, 9 dln.), II, 140). Zie ook infra bijlage . 1
Zie ook: S. Corbellini. “Cronache de Singniori di Flandria: Een Italiaanse Kroniek van Vlaanderen”. HSÉB, CXXXIV (1997), 102-111, 103; N. Geirnaert. “Belangrijk Handschrift aangekocht: Italiaanse Kroniek van Vlaanderen met Kaart van het Graafschap, 1452”. Ib., CXXV (1988), 234-238 (= Brugge, SB, hs. 685 [1452]); Id., “De oudste Kaart van Vlaanderen in een Italiaanse Kroniek”. Brugge: De Geschiedenis van een Europese Stad, Tielt, 1999, 100101; J. Bossu. Vlaanderen in Kaarten. [Catalogus van de Tentoonstelling georganiseerd door het Stadsbestuur van Oudenburg, 1999]. Redactie: J.L. Meulemeester, S.l. [Oudenburg], 1999, 34-35 (ill.); A. Gransden. “The Chronicles of medieval England and Scotland, I/II”. JMH, XVI (1990), 129-150 & Ib., XVII (1991), 217-243 & 271-272, passim; B. Lacroix. L’ Historien au Moyen Age, (Conférence Albert-Le-Grand 1966), Montréal-Parijs, 1971, 37-41; V. Lambert. Chronicles of Flanders 1200-1500. Chronicles written independently from ‘Flandria Generosa’, (VMGOG, XIX), Gent, 1993, 9-17; C. L[emaire.]. “Kroniek van Vlaanderen van de eerste Forestiers tot 1481”. Karel de Stoute 1433-1477. Catalogus [van de] Tentoonstelling georganiseerd naar aanleiding van de vijfhonderdste Verjaring van zijn Dood (eds.). P. Cockshaw., C. Lemaire., & A. Rouzet, Brussel, 1977, 138-143, 139-140 (met lit.); W. Prevenier. “Chronik”. LM, II (München-Zürich, 1981-1983), 1979-1981 & K. Schnith. “Chronik”. Ib., II, 1956-1960; M. Rutten. “Kroniek”. MEW, (Hilversum-Bussum, 1963-1977, 9 dln.), IV, 540-541; R.C. van Caenegem. [& F-L. Ganshof.]. Guide to the Sources of Medieval History, (Europe in the Middle Ages. Selected Studies (ed.). R. Vaughan, 2), Amsterdam-New York-Oxford, 1978, 16-54, 22-25; A. Vandewalle. “Oudste Kaart van Vlaanderen door Brugge [1452] verworven”. BO, XXVIII (1988), 219-221; cfr. N. Geirnaert. “Brugge en het Europese Geestesleven in de Middeleeuwen”. Brugge en Europa (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 225-251, 237-238 & 426-427; Id., “Cultuur, Kerk en geestesleven in de Middeleeuwen, 1100-1500”. Brugge: De Geschiedenis van een Europese Stad, Tielt, 1999, 87-111 & 219; G.C. van 't Hoog. Anthonis de Roovere, Amsterdam, 1918, 246-249. 2
Duthillioel, Catalogue descriptif, 336-338; A.E. Verhulst. “De grafelijke Burchten in het middeleeuws Vlaanderen”. SPH, III (1968), 194-202.
xxiv
Chronike001.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Het handschrift is goed bewaard maar alsnog niet opgenomen in de lijst1 van de microfiche-reproducties van de belangrijkste middelnederlandse handschriften2. De Bibliotheca Belgica bestudeerde het handschrift3. Zo werd geconstateerd dat het om een verzamelband gaat, die twee of meer duidelijk (formeel) te onderscheiden delen bevat. 1
J. Deschamps. “Microreproduktie van belangrijke middelnederlandse Handschriften”. ABB, XXXIX (1968), 209-220, 219; Duthilloeul, Catalogue descriptif, 335-339, nr. 844; [Ch.]. Dehaisnes. Manuscrits de la Bibliothèque de Douai, (CGBF. Reeks in-4/, VI), Parijs, 1878, 735, nr. 1110. Tevens verwant met de Kronieken [van de Graven] van Vlaenderen vermeld bij: M. Carasso-Kok. Repertorium van verhalende historische Bronnen uit de Middeleeuwen, (Bibliografische Reeks van het Nederlands Historisch Genootschap, 2), ’sGravenhage, 1981, 261, 293 & 343, nrs. 235, 274 & 316; cfr. M.J. Waale. “Pauli en het Auteurschap van de ‘Kronijcke des lants van Arckel ende der stede van Gorcum’”. TG, CV (1992), 166-192, 167, 169. 2
Zie in het algemeen: W. Le Loup. “Nabeschouwingen bij de Tentoonstelling ‘Vlaamse Kunst op Perkament’”. JSMB 1982, Brugge, 1983, 233-240 & A. Derolez. “De Toekomst van de Catalogisering der Handschriften in België”. Catalogiseren van Handschriften en oude Drukken in België: Typologie, Normen en Automatisering. Lezingen gehouden op de Vergaderingen van de Belgische Commissie voor Bibliografie, in de Koninklijke Bibliotheek Albert I, op 18 April en 12 December 1988 (ed.). R. Brucher, (ABB, LXI), Brussel 1990, 3950. 3
“Cronike (dits die excellente) van Vlaenderen”. Bibliotheca Belgica. Bibliographie générale des Pays-Bas. Fondée par F. van der Haeghen, Rééditée sous la Direction de M.-Th. Lenger. [Index par J. de Reuck], (Brussel, 1964-1975, 7 dln.), I, 998-1004, 1001-1002.
xxv
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Het eerste deel werd geschreven tussen 14.. en 1451 door Jacob van Maele, zoon van Jan de Temmerman: Hier mede, zo hendt de Cronike van Vlaendre beghinnende van Liederic de Buc, toten ouerlidene van Marye van Bourgognen, eeneghe dochter van hertoghe Karle, [...] ghemaect sichtent de Calis Reyse1, meest bij Anthuenis de Rouere2. Ghescreven bijder hand van Jacop van Malen. Ende was begonnen inden Thor van Bourgognen3 anno LXXXV ende vulscreven den 1
Met de Calis Reijse wordt de mislukte militaire expeditie van Filips de Goede naar de Engelse stapelplaats Calais (Ned.: Kales, dep. Pas-de-Calais, arr. Boulogne-sur-Mer, F.) in 1436 bedoeld (Dowaai, B.M., Hs. 1110 (844), f. 178 rb e.v.; V. Fris. “Documents Gantois concernant la Levée du Siège de Calais en 1436”. Mélanges Paul Frédéricq. Hommage de la Société pour le Progrès des Études philologiques et historiques, Brussel, 1904 (Reprint: Genève, 1975), 245-258; J. De Vriendt. “Schetsen van de Geschiedenis van Thielt”. HGOK, N.R. XIV (1935), 2, 175-224, 175-195; M. Sommé. “L’ Armée bourguignonne au Siège de Calais de 1436". Guerre et Société en France, en Angleterre et en Bourgogne, XIVe-XVe Siècle (eds.). Ph. Contamine., Ch. Giry-Deloison. & M. H. Keen., (Coll. “Histoire et Littérature régionales”, 8), Villeneuve d’ Ascq, 1991, 197-219; Id., “Isabelle de Portugal et Bruges: Des Relations privilégiées”. Actes [du] Colloque Historique International Flandre-Portugal 15e-18e Siècle, Brugge, 8-9 Septembre 1995, Kunst- en Congrescentrum Oud Sint-Jan (ed.). A. Vandewalle, (ASÉB, CXXXII, 3), Brugge, 1995 [1996], 261-280, 266-267; M.-R. Thielemans. “Une Lettre missive de Philippe le Bon concernant le Siège de Calais”. BCRH, CXV (1950), 285-296, 290-296; Id., Bourgogne et Angleterre. Relations politiques et économiques entre les Pays-Bas Bourguignons et l’ Angleterre 1435-1467, (Travaux de la Faculté de Philosophie et Lettres [de l’] Université Libre de Bruxelles, XXX), Brussel, 1966, 90-107 (met lit.); E. Vlietinck. “Le Siège de Calais et les Villes de la Côte flamande”. ASÉB, (5e Reeks, III) XL (1890), 91-101). 2
E.C., II, f. [225]v: “Item hier mede so eyndt die Coronijcke van Vlaendren, beghinnende van Liederick die Buck, deerste Foreestier van Vlaendren, [...] tot den ouerlijdene van vrau Marye van Bourgoengien, eenighe dochtere vanden hertoge Kaerle, [...]. Gemaeckt meest sint der Calis reyse, by Anthonis de Roouere den edelen Rethorisijn ende Musichien, vergift van Gode met vele diueersche scientien ende gracien, wiens siele god wille ontfarmen, ende alle die ghene die dese Coronijcke lesen sullen. Amen”. Wij onderlijnen (Fris,“Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”, 150-151) . Zie ook infra bijlage . 3
De kasteeltoren den Thor van Bourgognen, gebouwd op de Nieuwe Muide in 1396, werd ook het Klein Kasteel van Sluis genoemd (P.E. de Brock. “Het Kasteel van Sluis”. Liber amicorum René De Keyser, (Handelingen van de Kring voor Heemkunde en Geschiedenis “Sint-Guthago”. Speciale Uitgave), Oostkerke, 1985, 85-88, 86-87; Dowaai, B.M., Hs. 1110 (844), f. 156 rb (illustratie); Fris,“Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”, 151 n. 2; Id., “La Cronycke van den Lande ende Graefscepe van Vlaenderen en Nicolas Despars”. CSCRH, 5e Reeks, XI (1901), 545-565, 556; E. Gailliard. Table analytique de l’ Inventaire des Archives xxvii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
XXVsten dach van october, te Brugghe, anno XC. Bij my J[an] Jacob van Male[n]1.
In het handschrift 1110 (844) van Dowaai komt op folio 237 r in fine de geschrapte paragraaf voor : Item int zelue iaer zo quam Sint Jansdach mids zomers, vp den Sacramensdach, twelke noyt niet vele ghezien en was (b). Ende vp den zeluen dach [d.i. vp den Sacramensdach [...] of 24 juni 1451]2 [...] zo starf Jacop van Malen, filius Jans de Timmerman, wiens ziele God ghenadich zij; ghescreuen tot eender ghedinckenesse veor mijn kinderen. Ende ooc3 waren vele groote [scaden vanden] wijnden vp dien tijt (a).4
Deze, door de Bibliotheca Belgica over het hoofd geziene paragraaf, waarvan alle elementen, chronologisch, paleografisch en zelfs de facto, juist te interpreteren zijn, is duidelijk de la Ville de Bruges. Section première: Inventaire des Chartes, Première Série, Brugge, 18831885, 14, 131; Gilliodts-Van Severen, Inventaire, III, 279-280, 389; [J. Münzer, dit] Monetarius. Voyage aux Pays-Bas (1485). Traduit pour la première fois, introduit et annoté par Paule Ciselet et Marie Delcourt, (CN. 2e Reeks, 22), Brussel, 1942, 50-52). 1
De tekst van dit colofon werd (als bijlage) uitgegeven bij Fris, “Chronycke”, 564565; cfr. Id.,“Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”, 150. 2
Fris,“Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”, 150 n. 2; E.I. Strubbe & L. Voet. De Chronologie van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden, AntwerpenAmsterdam, 1960, 90, 525. Wij onderlijnen. 3
E.C. II, f. [118] r (a): “In dit selue iaer [1451] waren vele grote boomen huyter eerde ghewayt. Ende in Vlaendren ghesciede als doe grote scade vanden wijnden ende vanden haghelsteenen voornomt (a). Item in dit selue iaer so quam sint Jansdach midtsomers, vp den Sacramentsdach, twelcke noyt niet vele gesien en was.” (b). 4
Zie ook de anonieme Noord-Franse Vlaamsche Kronijk, [of] Diversche Zaken hier onder verclaert, getrocken uut zekere Chronicken ende andere Boecken, int kort als volght, mitsgaeders tghuens tmynen Tyd gepasseert [1416-1598]. Chroniques de Brabant et de Flandre (ed.). Ch. Piot, (CRH. Collection de Chroniques Belges inédites, Reeks in4/, 20), Brussel, 1879, x-xiv, 173-858, 204: “Van groote aghelsteenen die vielen te Brugghe ende daer ontrent up de octave van sint Jans daeghe midtszomers anno .XIIIJc LJ.”
xxviii
Chronike003.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
in tegenspraak met het colofon1 op folio 415 vb, en laat veronderstellen dat de ons (onbekende) kopiist – of de zoon van de eerste kopiist – van het tweede gedeelte pas veel later het colofon, teruggaand op het gehele werk, heeft aangebracht, waarbij het tweede gedeelte ervan met zijn eigen schrijfarbeid2 – te Brugge, tussen 1485 en 1490 – moet of kan overeenstemmen. In hoever dit integraal kopiëren of aanpassen van het colofon van een ander, door een ander, in de late 15e eeuw moet worden veralgemeend, weten wij niet. Toch heeft P.J. Lucas in 1985 hetzelfde fenomeen vastgesteld en veronderstelt hij dat “it was common practice for a scribe to copy someone else’ s signed name”.3 1
Zie in het algemeen: A. Derolez. “De Wereld van het middeleeuwse Boek: een codicologische Benadering”. Besloten Wereld, Open Boeken. Middeleeuwse Handschriften in Dialoog met actuele Kunst, [Catalogus van de Tentoonstelling in het Grootseminarie in Brugge van 16 augustus tot 17 november 2002] [(Red.)] L. Busine. & L. Vandamme, Met Medewerking van N. Geirnaert. & S. Leyts, Tielt, 2002, 109-125; W. Le Loup. “Brugge en het Boek in Europa”. Brugge en Europa (dir.) V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 279-297, 280288 & 429; M. Peyrafort. “L’ Essor des Ateliers laïcs”. Le Livre au Moyen Age (dir.). J. Glenisson, Parijs, 1988, 71-75. 2
Zie over het betalen van de kopiist en/of de verluchter van handschriften in de Middeleeuwen: C. Bozzolo. & E. Ornato. Pour une Histoire du Livre manuscrit au Moyen Âge: Trois Essais de Codicologie quantitative, (Centre Régional de Publications de Paris; Équipe de Recherche sur l’ Humanisme français. Textes et Études, 2), Paris, 1980, 13-121; J[os]. D[e] S[met], “Om een Getijdenboek te schrijven vijfhonderd Jaar geleden [Damme1433]”. B, XLIV (1938), 107-110, H. Pleij. De Sneeuwpoppen van 1511. Stadscultuur in de late Middeleeuwen, Tweede druk, (Prometheus Pantheon), Amsterdam, 21998, 3940, 373 & R. Stein. “Boekproduktie in de Middeleeuwen. De Betaling van de Kopiist en de Verluchter van een Handschrift van de Brabantse Yeesten”. SPH, XXIV (1989), 507-512. 3
P.J. Lucas. “William Gybbe of Wisbech, a Fifteenth Century English Scribe”. Codices Manuscripti, XI (1985), 41-61, 41; cfr. Ch. Samaran. & R. Marichal (dir.). Catalogue des Manuscrits en Écriture latine portant des Indications de Date, (Comité international de Paléographie), (Parijs, 1959-1984, 7 dln.), I, xi-xiii; Waale, “Pauli en het Auteurschap”, 167-168.
xxix
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Het tweede deel, dat de folios 417 r tot 506 v bestrijkt, is voor ons, zoals reeds blijkt, van veel groter belang. Dit deel werd hoogstwaarschijnlijk geschreven tussen 1485 en 1520 en niet in het begin van de zestiende eeuw, zoals de Bibliotheca Belgica beweert1, en het heeft niets met het eerste deel gemeen; het verschilt echter niet in papier maar wel van schrift2. Inhoud Wij doen opnieuw beroep op de studie [van V. Fris]3 in de Bibliotheca Belgica voor het tekstschema van hs. 1110 (844) van de B.M. te Dowaai. De titel van het handschrift luidt: CHRONIKE VAN DEN LANDE VAN VLAENDRE, bij een vergadert een deel uut ghemeene historiescriuers, ende [een] ander deel uut de originale ghescriften van persoonen [...], die bescreven ende gheregistreert hebben, tghunt dat zij binnen huerlieder tijden gehoort ende ghezien hebben, &c.
Hierna volgen een inhoudsopgave onder de vorm van een aantal titels die in de 16e eeuw er aan werden toegevoegd4, en het eerste deel (ff. 22 r - 415 v) van de tekst (tot 1482) van de kroniek zelf (met op folio 21 ra het eerste colofon met de vermelding van J. Jacob van Male en Anthonis de Roovere)5. Het tweede deel van het handschrift (ff. 417 r1
“Cronike”, Bibliotheca Belgica, I, 1001; Fris, “Cronycke”, 556.
2
“Cronike”, Bibliotheca Belgica, I, 1002, beweert dat het papier eveneens verschillend is. Naar onze eigen bevindingen (infra n. ) is dit onjuist. Zie over V. Fris (° Geraardsbergen 18 februari 1877 - ^ Elsene/Brussel 24 mei 1925): Honderd Jaar Geschiedenis van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent (1893-1993) (eindred.). M. Boone. & H. De Ridder-Symoens, (VMGOG, XVIII), Gent, 1993, 207; R. S[eys.]. “Victor Fris”. Lexicon van Westvlaamse Schrijvers (red.). F. Bonneure e.a., (Torhout, 1984-1989, 6 dln.), VI, 38; G. Vanden Gheyn. “Victor Fris”. BMGOG, XXXIII (1925), 27-32; Id., “Notice sur Victor Fris (1877-1925)”. BAAB, (1926), 121-137 & overdruk Antwerpen, 1927, 20 blz.; H. Van Werveke. “Victor Fris”. Liber memorialis, 1913-1960 [van de] Rijksuniversiteit te Gent (red.). Th. Luyckx., (Gent, 1960, 4 dln.), I, 198-201; A. V[iaene.]. “Victor Fris 1877-1925”. B, LXXVII (1977), 151; zijn studieproject in 1898-99 opgevat, dat de filiaties van alle Vlaamse laat-middeleeuwse kronieken vóór de Meyere (Lat.: Meyerus) zou omvatten, bleef onvoltooid. 3
4
TAFELE ENDE BEWIJS OM LICHTELICK TE VIJNDEN DE MATERIEN vanden Inhouden van desen Boucke, ff. 2 r - 5 v. 5
Maximiliaen, skeysers zone van Rome, was de XXXIIste Graue van Vlaendren. [...] Niet
voordere dan toten ouerlidene van Marye van Bourgognen ghemaect, meest sichtent de Calis Ryse by Anthuenis de Rouere, een maetsenare, de welke versciet van desen weerelt [den] XXVII (sic) in maerte. Anno M CCCC LXXXI te Brugghe. (o.s.) (Fris, “Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”, 150-151; van 't Hoog, Anthonis de Roovere,
xxxi
HET DERDE BOEK : INLEIDING
506 v), voorafgegaan door een portret ten voeten uit van Maximiliaan I van Habsburg (f. 416 r)1 met de wapenschilden van Gent, Brugge en Ieper2 in rood, roze en zwart, vangt aan met een rubriek3. Hierin wordt het verhaal van de gebeurtenissen in Vlaanderen vanaf de dood van Maria van Bourgondië (op 27 maart 1482 n.s.) – in het bijzonder van de gebeurtenissen vanaf 1488 tot 1499 – aangekondigd. In dit tweede deel kunnen twee afdelingen
1 246-249; cfr. http://www.narrative-sources.be/ , C061). M. Smeyers. “Middeleeuwse Miniaturen, Spiegel van de Werkelijkheid”. Cultuurwetenschappen in Beweging 1980-1990 (Red.). Th. Venckeleer. & W. Verbeke, (Uitgaven van de Vlaamse Vereniging voor Cultuurwetenschappen, I), Leuven-Antwerpen, 1992, 197-235; Id., “Brugge als Productiecentrum van verluchte Handschriften”. Brugge: De Geschiedenis van een Europese Stad, Tielt, 1999, 103. 2
Zie in het algemeen over het typologisch model van de standen- of volksvertegenwoordiging en over de Vier Leden van Vlaanderen: W.P. Blockmans. “Typologie van de Volksvertegenwoordiging in Europa tijdens de late Middeleeuwen”. TG, LXXXVII (1974), 483-502; wij citeren hier: Id., “A Typology of Representative Institutions in Late Medieval Europe”. JMH, IV (1978), 189-251, 191, 193-194, 198-199, 206-208, 211, 212 n. 5; Id., De Volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de Overgang van de Middeleeuwen naar Nieuwe Tijden (1384-1506), (VKABKL, XL, 90), Brussel, 1978, 23-44, 289-290, 587592, 645-654 & passim; Id., “Les Origines des États modernes en Europe, XIIIe-XVIIIe: État de la Question et Perspectives”. Miscellanea Roger Petit, (ABB, LXI), Brussel, 1990, 331347; H. de Schepper. & J.-M. Cauchies. “Justicie, gracie en Wetgeving. Juridische Instrumenten van de landsheerlijke Macht in de Nederlanden”. Beleid en Bestuur in de oude Nederlanden. Liber Amicorum Prof. Dr. M. Baelde (eds.). H. Soly. & R. Vermeir, Gent, 1993, 127-181, 153-156; J. Dhondt. Orders or Powers. Essays in the parliamentary History of the Southern Netherlands from the 12th to the 18th Century (ed.). W.[P.] Blockmans, (SL, LXIX), Kortrijk-Heule, 1977, 40-47, 51-53, 95 sq., 105-107, 253 sq.; J. Gilissen. Le Régime représentatif avant 1790 en Belgique, (“Notre Passé”), Brussel, 1952, 97-115 & passim; Id., “Les États Généraux des Pays de par deçà”. Assemblées d’ États, (APAÉ, XXXIII), LeuvenParijs, 1965, 261-321, 264-265, 275-293, 296, 298-300, 302-303, 306-307, 311-312; W. Prevenier. “Les États de Flandre depuis les Origines jusqu’ au 1790". Ib., 15-59, 22-23, 31, 40-41, 47-48, 50-51, 54 & passim; H. Kokken. Steden en Staten. Dagvaarten van Steden en Staten van Holland onder Maria van Bourgondië en het eerste Regentschap van Maximiliaan van Oostenrijk (1477-1494), (Hollandse Historische Reeks, XVI), Den Haag, 1991, 144-146; É. Lousse. “Les Origines des États des Principautés des Pays-Bas. Questions de Méthode”. RHE, XXIX (1933), 367-387; Id., “Gouvernés et Gouvernants en Europe occidentale durant le Bas Moyen Age et les Temps modernes”. Gouvernés et Gouvernants, (APAÉ, XXXV), Brussel, 1966, 7-48; W. Prevenier. “Het Brugse Vrije en de Leden van Vlaanderen”. HSÉB, XCVI (1959), 5-63; Id., “Réalité et Histoire. Le Quatrième Membre de Flandre”. RN, XLIII (1961), 5-14; Id., “Leden van Vlaanderen”. LM, V (München-Zürich, 1991), 1789. 3
Meestal in rode inkt geschreven titel of opschrift (Vlaamse Kunst op Perkament. Handschriften en Miniaturen te Brugge van de 12de tot de 16de Eeuw, Brugge, 1981, 283). xxxii
Chronike004.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
onderscheiden worden: de eerste afdeling beslaat de folios 417 r tot 504 v en bevat de tekst die beantwoordt aan de rubriek (1482-1499). De tweede afdeling loopt van folio 504 v tot 506 v en is een voortzetting van de kroniek van 1499 tot 1507. Opmerkelijk is de inscriptie die vermeld wordt door Romain-Hippolyte Duthilloeul (1788-1862): Dese Cronijcke van Vlaenderen is ghemaekt bij Antheunis de Rouere ende ghescreuen metter handt van Jacop van Malen. V[ide] infra f° IIIIC XV vers[o]1 ende is de selue die in drucke utghegaen is. Ik hebbe die in mijn bibliot[h]eque 2. De uitgave die de schrijver van dit zinnetje3 bedoelt, is zonder twijfel de E.C. gedrukt door Willem Vorsterman in 1531. Het eerste deel van het beschreven handschrift (ff. 22 r - 416 v) vindt men immers, met redactiewijzingen, terug in de E.C. (II, ff. [3] r - [225] v). Wat de eerste afdeling van het tweede deel (ff. 417 r - 504 v) betreft, is er een veel groter verschil tussen het handschrift en de druk; het werd herwerkt en aangevuld, bepaalde passages werden weggelaten – o.a. de Franse brieven tussen Filips van Kleef en Maximiliaan I van Oostenrijk4, en de Vlaamse gedichten5 – beide vormelementen, meestal vreemd aan een echte kroniek6. Victor Fris nam willekeurig een passage uit het handschrift 1
f° IIIIC [LXX] XV vers[o] ) in ras hs.
2
Duthilloeul, Catalogue, 335-336.
3
Zie supra nn. & .
4
Zie infra
5
Zie infra
6
Een overzicht vindt men in: J.A. Burrow. Medieval Writers and Their Work. Middle English Literature and its Background 1100-1500, Oxford-New York &c., 1982, 125-127; Fr. Closset. La Littérature Flamande au Moyen Age, (CN. 6e Reeks, nr. 70), Brussel, 1946, 6778; “Cronike”, Bibliotheca Belgica, I, 1002; R. Guiette. “La Culture française à la Cour des Ducs [de Bourgogne]”. Histoire illustrée des Lettres françaises de Belgique (dir.). G. Charlier. & J. Hanse, Brussel, 1958, 81-86; D. Hay. Annalists and Historians. Western Historiography from the eighth to the eighteenth Centuries, Londen, 1977, 63-86; A.[A.C.]. Naber. “Bourgondische Edelen en hun Opvoeding”. Scholing in de Middeleeuwen (red.). R.E.V. Stuip. & C. Vellekoop, (Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek, 13), Hilversum, 1995, 239253; C.A. Serrure, Geschiedenis der nederlandsche en fransche Letterkunde, 279-297. Zie infra n. .
xxxiii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
en vergeleek het met de tekst van de E.C.1. Wij nemen dit voorbeeld hier over: het betreft de gebeurtenissen van 2 mei 14882 : Hs. Dowaai 1110 (844), f. 431 v: Vp den wech van Male, te Vossesteirte, commen een sprincreize doen vanden garnisoene van Ardenburch XVI ruters te peerde; ter cause van welcken zo veruoorderde hemlieden vuter stede van Brugghe te trecken om te scarmutseren tot XIIII persoonen. De welcke terstont omringhelt wierden ende alle gheuanghen; daer in dat was Ghelein de Wynter ende Antheunis Kaerle, deken vande scilders. De welcke duerreden wiert met een lancie, dat hij ter platse bleef. De vornoomde waren gherentsonneirt IIC lib. groten.
Excellente Cronike II, f. [244] ra: Ende voort vp den seluen IJ sten dach van Meye, so quamen XVI mannen te peerde ontrent den Vossesteerte buyten Brugghe vp den wech van Male. Ende als doe veruoorderden hem huyt te loopene Anthonis Kaerle, Dekenen vanden schilders, Ghelein dye Wintere ende meer andere tot XIIII personen toe, die welcke worden terstont alle omreden vanden voorseide peerdevolcke, ende wierden alle gheuanghen, huyte ghedaen den voornomden Anthonis Kaerle, Deken vanden schilders, die welcke met eender lanchie duerreden was, so dat hi daer doot bleef ter stede. Ende doe was Dekene vanden schilders ghemaect Jacob van Galdere, die welcke daer naer vermoort bleef vp tcasteel van Cocxye. Ende al dese gheuanghene waren gherentsoeneirt IIC ponden gr., waer of dat een van hemlieden quam om trensoen vp den derden dach daer naer. 1
Fris, “Cronycke”, 559. Vergelijk tevens met: Brugge, Stadsbibliotheek De Biekorf, hs. nr. 438: Nicolaes Despa(e)rs. Cronycke van den Lande ende Graefscepe van Vlaenderen (ed.). J. De Jonghe, (Brugge, 21839-1840, 4 dln.), IV, 399 (A. De Poorter. Catalogue des Manuscrits de la Bibliothèque publique de la Ville de Bruges, (Catalogue Général des Manuscrits des Bibliothèques de Belgique, II), Gembloux-Parijs, 1934, 493-494; Gilliodts-Van Severen, “[Rapport sur les ‘Chroniques de Flandre’]”, lxxv; Van den Gheyn., Bacha. & Lyna, Catalogue des Manuscrits, IX, 89-91) en met Ch. Custis. Jaerboecken der Stadt Brugghe, behelsende de gedenckweerdigste Geschiedenissen (ed.) J. van Praet, (Brugge, Joseph[Ignace], 21765, 3 dln.), II, 389. 2
Fris gebruikt in zijn artikel de oude nummering (cfr. supra n. ); het hs. 844 is hetzelfde als hs. 1110 (Duthilloeul, Catalogue, 335-336).
xxxiv
Chronike004.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Despars, IV, 399: [...] dater een ghedeel Duytsch peerdevolck hem zeer haestelick stedewaert spoede, die men te Vossesteerte, up die wech van Male, ghesien hadde; dies liep al dat ghemeente, met haerlieder standaert ende baniere, weder tzamen zeer furieuselick van der Marct ter poorte ende ter veste waert, als die ghuene die niet anders en dochten dan teeneghadere verraden te zijne, zendende voorts Antheunie Kaerle, den dekene van de schilders, ende Gheleyn de Wintere, tzamen haerlieder veerthienstere, ter Cruyspoorte uyt, omme zekerlick te vernemene water ghaens was ende hem lieden daer of raport te doene, dies zy certeyn in ghebreke bleeven, duerdien dat Antheunis voorzeit zeer onvoorsienelick van den peerdevolcke voorzeit, met eender lance, duerbuelt wiert ende alle die reste ghevanghen, zo dat zy twee hondert ponden grooten voor haerlieder rentsoen betalen moesten, [...].1
Custis, II, 389: Maer op den selven oogenblick quaem de tydinge, dat men ontrent Male ondeckt hadde een groot deel Duyts peerde-volck, afkomende naer dese Stadt. Een ieder begaf sig alsdan onder syn Vendel naer de Vesten, vreesende dat’ er eenig verraet op handen was. En om van alles ten vollen versekert te zyn, is Antone Kaerle Deken van de Schilders, met Geleyn de Wintere en veerthien andere buyten de Cruyspoorte getrocken. Nauwelyckx en waeren sy buyten getreden, of sy vielen in de handen van den vyandt. Den voornoemden Kaerle aenstondts gedoodt zynde, wierden alle de andere gevangen, ende moesten voor hun rantsoen betaelen de somme van twee hondert ponden grooten.2
De vergelijking maakt ons duidelijk dat er, naast redactionele verschillen en aanvullingen, opvallende gelijkenissen zijn tussen tussen de tekst van het handschrift en die van de E.C., ook voor de periode 1482-1507. Met Fris willen wij spreken over “une relation à peu près identique à celle du manuscrit 1110 (844) de Douai”.3 Ook de tweede afdeling (ff. 504 v-506 v) van het tweede deel van het handschrift over de periode 1499 tot 1507 – vinden wij min of meer terug in de E.C., echter nog veel meer vervormd en aangevuld. Van de ongeveer twaalf en een halve folios in het handschrift, werden er ongeveer dertig gemaakt (II, ff. [271]va-[300]vb]) in de E.C. De E.C. geeft Nicolas Despa(e)rs, heer van ten Berge (/ Brugge 1522 - ^ Koolkerke 29 november 1597), B.L., raad. Zie Bijlage : Prosopografie, nr. . 1
Charles-François Custis (/ Brugge 28 mei 1704 - ^ Brugge 26 februari 1752) D.U.J. Zie Bijlage : Prosopografie, nr. . 2
3
Fris, “Cronycke”, 558; cfr. Id., Essai d’ une Analyse des Commentarii sive Annales Rerum Frandricarum (Annales Flandriae 1561) de Jacques de Meyere. 1re Partie: Examen des Sources des Annales Flandriae, (UGRTFPL, 37), Gent, 1908, 123-137.
xxxvii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
bovendien nog toevoegingen over de jaren 1507-1519 en de regering van Karel V ([III, ff. 1ra-59vb]).1 Er zijn nog een aantal aanverwante handschriften, die een gedeelte van de tekst van de E.C. bevatten.2 Er zijn twee handschriften bewaard in de Brugse Stadsbibliotheek De Biekorf: hss. nrs. 436 en 437.3 Hs. nr. 436 is een in-folio (350 x 263 mm), lopend van 621 tot 1465, Brugge, 15e eeuw [1466], uit papier, oorspronkelijke romeins gefoliëerd (3 + 238 + 2 ff.), 2 kolommen en afgelijnd voor 30 lijnen. Cursief schrift, 1 hand, met initialen in blauw en rood, rubrieken in rood. Chronogrammen. Ruimte voor wapenschilden en illustraties werd voorzien, doch niet ingevuld. In lederen band over karton.4 Hs. nr. 437, uit papier, Brugge, 15e eeuw [1478/81], is een in-quarto (260 x 193 mm), gedeeltelijk gefoliëerd (3 + 420 + 20 ff.). Cursief schrift, twee handen, 2 kolommen, afgelijnd voor 26 lijnen, met initialen in rood en blauwen rubrieken in rood. Wapenschilden met kleur verhoogd en 4 ingekleurde penseeltekeningen (ff. 372 v, 389 v, 395 r & 411 r). Chronogrammen. Het bevat, op varianten na, dezelfde tekst als die van 1
“Cronike”, Bibliotheca Belgica, I, 1002. Ter vergelijking: voor het eerste deel van de kroniek is, verhoudingsgewijs, rekening houdend met de bladspiegels en het aantal beschreven of gedrukte regels, 1,36 f. Dowaai gelijk aan 1 f. Vorsterman. Zie ook infra nn. & . 2
Zie in het algemeen: A. Arnould. “Manuscripts for the Court”. Splendours of Flanders. [Catalogue of the] Exhibition held at the Fitzwilliam Museum, Cambridge, from 13 July 1993 to 19 September 1993 (eds.). A. Arnould. & J.M. Massing, Cambridge-Brussel, 1993, 143157; J.A.A.M. Biesmans. “Roeien met de Peddels van de Buren. Medioneerlandistiek en Middelnederlandse Handschriftkunde”. Misselike Tonghe. De Middelnederlandse Letterkunde in interdisciplinair Verband, (red.). F.P. van Oostrom. e.a., (NLCM, V), Amsterdam, 1991, 82-97 & 202-207. 3
Brugge, Stadsbibliotheek De Biekorf, hss. nrs. 436 & 437: [Anthonis de Roovere]. Cronicke van Vlaenderen. (“Cronike”, Bibliotheca Belgica, I, 1102; C. L[emaire.]. “Kroniek van Vlaanderen van de eerste Forestiers tot 1481”. Karel de Stoute 1433-1477. Catalogus [van de] Tentoonstelling georganiseerd naar Aanleiding van de vijfhonderdste Verjaring van zijn Dood (eds.). P. Cockshaw., C. Lemaire. & A. Rouzet, Brussel, 1977, 138-143 nr. 46; Ch. Piot. “[Rapport sur des Chroniques flamandes (Bruxelles, La Haye, Bruges)]”. CSCRH, 4e Reeks, III (1875-1876), 21-29, 27; Id., “[Rapport sur des Chroniques flamandes à La Haye et à Bruges]”. Ib., 4e Reeks, IV (1876-1877), 4-12, 12). 4
Voor Brugge, SB, hs. 436: J. Colens. “Légende sur la Mort de Baudouin de Constantinople”. F, V (1873-1874), 17-20; (f. 73 v); Fris, “Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”, 151 n. 2; É. Vanden Bussche. “P.-J. Laude. Le dernier Bibliothécaire de la Ville de Bruges”. Ib., XIII (1882), 295-318, 315-316; A. Dewitte. (ed.). “Dertig Puntdichten uit de 16e Eeuw”. B, LXXXI (1981), 111-117; Gilliodts-Van Severen, “[Rapport sur les ‘Chroniques de Flandre’]”, lxxvii-lxxviii; van ‘t Hoog, Anthonis de Roovere, 249-250. xxxviii
Chronike006.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Dowaai, en loopt van 613 tot 1465 [dl. 1] en over 1467-1482 [dl. 2]. Perkamenten band over karton.1 Naast deze Brugse handschriften is er een andere laat 15e eeuwse (Brugse [ca. ?1494]) kopie overgeleverd, het hs. 435 van de Pierpont Morgan Library, Departement of Medieval and Renaissance Manuscripts, te New York: Chronyck van Vlaenderen. Het is een anoniem handschrift in-quarto, uit papier (Briquet nr. 1654; Brugge 1494) (272/280 x 210 mm), eigentijds romeins gefolieerd (355 ff.; moderne potlood foliëring 1-357). Cursief schrift, 1 kolom, afgelijnd voor 21/22 lijnen, met initialen en rubrieken in blauw en rood. Chronogrammen. Wapenschilden met kleur verhoogd en voorzien van 7 ingekleurde penseeltekeningen (portretten), die de forestiers en de graven van Vlaanderen voorstellen; 17 randversieringen. Op f. 355 r/ miniatuur van de eigenaar of de opdrachtgever, afgebeeld als een knielende geestelijke of geletterde, met een spreukband: “Heer hu ghelieve dat Ic mach ziin van huwen scapen”, met in de linkerbovenhoek het wapen van de familie 1
Voor Brugge, SB, hs. 437: A. D[e] P[oorter.]. in: [M. English. e.a.]. Tentoonstelling van Miniaturen en Boekbanden, Brugge, Juli en Augustus 1927. Geïllustreerde Catalogus, (S.l. [Brugge], 2 dln., 1927, 51; cfr. A. D[e] P[oorter.]. Prachtstoeten en Betooningen te Brugge, in den Loop der XVe Eeuw, S.l. [Brugge], overdruk “Burgerswelzijn” s.a. [19331934], 15 blz., passim; A. Dewitte. “Hanghende waghenen (Bouwstoffen 36)”. B, CI (2001), 370-372 (ff. 318 r - 321 v); A. Dewitte., D. Geirnaert., N. Geirnaert. & R. Vander Plaetse. “Teksten over Boek-, Schrift-, en Bibliotheekwezen in en rond Brugge”. Vlaamse Kunst op Perkament. Handschriften en Miniaturen te Brugge van de 12de tot de 16de Eeuw, Brugge, 1981, 73-87, 81-82 & pl. 34 (A. D[e] W[itte]); Fris, “Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”, 139 n. 3; Id., Essai d’ une Analyse, 208-212; Gilliodts-Van Severen, “[Rapport sur les ‘Chroniques de Flandre’]”, lxxviii (ff. 372 v & 389 v); Id., Les anciens Règlements de la Corporation de Courtiers de Bruges”. F, XII (1881), 121-148 & 219-260, 147-148 (f. 159 v); Id., “La Marine militaire de Bruges au XIVe Siècle”. Ib., 291-318, 296-300 (f. 127 v-130 r); W. L[e] Loup. & M.[P.J.]. Martens. “Chronicke van Vlaenderen, 1478”. M.P.J. Martens. e.a., Lodewijk van Gruuthuse. Mecenas en europees Diplomaat ca. 1427-1492, [Tentoonstellingscatalogus van de] gelijknamige Tentoonstelling (Brugge Gruuthusemuseum en O.-L.-Vrouwkerk, 19.9.-30.11.1992), Brugge, 1992, 74, nr. 47 & ill. 28; M. Letts. Bruges and its Past, Brugge-Londen, ²1926, 128-129, pl. 12; M. P[ippal.]. “Excellente Chronycke van Vlaanderen”. Schatten van het Gulden Vlies. [Catalogus van de] “Europalia [19]87 Österreich” Tentoonstelling, Paleis voor Schone Kunsten Brussel, 16 September – 16 December 1987 (red.). H. Fillitz, Brussel, 1987, 122-123, nr. 36; in de nederlandse uitgave van deze catalogus wordt het hs. Dowaai, B.M. 1110 (844) foutief vermeld als Doornik, Stedelijke Bibliotheek, Ms. 1110); G. Van Acker. in: [Catalogus van de] Tentoonstellling Scaldis, Gent, 16 Juli – 1956. Tweede verbeterde Uitgave, (Provincie Oost-Vlaanderen), S.l. [Gent], s.a. [1956], 43-44 & 61, nr. 71; J. Vandamme. Het Bibliotheekwezen in Brugge vóór 1920, Brugge, 1971, 153, 155, 157, 159 & 161; [R. van Luttervelt, Samengesteld door]. Bourgondische Pracht van Philips de Stoute tot Philips de Schone. Catalogus [van de Tentoonstelling] Rijksmuseum Amsterdam, 28 Juli – 1 October 1951, S.l. [Amsterdam], s.a. [1951], 33-34, ill. 23.
xxxix
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Huereblock, voorzien van de spreukbanderole: “Hu te ghelievene”1. Geen titelblad: eerste twee bladen ontbreken; het is onvolledig en vangt aan met [...] In tselve Jaer lach de coninc Welgeminde die men hiet coninc karel coninc van Vranckerycke [= E.C. II, f. [39/ giij] r\ lijn 24]. Het loopt van 1420 tot 1477 [1485] en is gebonden in een moderne Engelse 19e eeuwse (1849) blindgestempelde kalfslederen band met paneelstempels. Door de Pierpont Morgan Library in 1909 aangekocht, uit de Rodolphe Kann Collection (1901). Oorspronkelijk uit de handschriftenverzameling van Bertram Ashburnham, 4de Earl van Ashburnham (/ Ashburnham Place, Sussex, Engeland 23 november 1797 - ^ 22 juni 1878), die het in 1849 kocht van Joseph Barrois (?1785-1855)2. Daarnaast bezit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel het handschrift 13073-74 (6173). Deze anonieme Chronyck van Vlaenderen, Brugge, einde 15e-begin 16e eeuw, is een handschrift in-folio (290 x 210 mm), uit papier (met ossekop-watermerk, Vlaanderen 1469-81), bestaande uit 401 folios, verschillend afgelijnd in twee kolommen, met een oude foliëring XVIII-CCCCXXIII. Drie handen: Dl. 1, tot 1477, ff. 18 r - 272 v, 2 handen en Dl. 2, 1477-1482, ff. 273 r - 418 r, derde hand. Gotische bastarda. Het is met rode en blauwe initialen en ingekleurde wapenschilden versierd en bevat illustraties die de forestiers en de graven van Vlaanderen voorstellen. Chronogrammen. Geen titelblad; het is onvolledig en vangt aan met [...] haren mannen. Ende zoe begheerde boven allen zaken [= E.C. II, f. [39/ giij] r\ lijn 24]. Gebonden in een moderne rood halflederen band met vergulde rugtitel en het monogram van Leopold I.3 1
Jan Hueribloc, Heurenblock was statenafgevaardigde van de stad Gent, tweede secretaris van de Keure in 1494-96, overdeken in 1496-98 en 2e schepen van de Keure in 1498-99 (Brugge, Stadsbibliotheek De Biekorf, hs. nr. 449: Handschrift Ignace-Michel de Hooghe, Brugge, 18e eeuw [1698/1707], V, p. 252; W.P. Blockmans. (ed.). Handelingen van de Leden en de Staten van Vlaanderen. Excerpten uit de Rekeningen der Steden, Kasselrijen en vorstelijke Ambtenaren, 1477-1506: Regeringen van Maria van Bourgondië en Filips de Schone, (5 Januari 1477-26 September 1506), I-II, (KCG. Onuitgegeven Documenten betreffende de Geschiedenis van België, Reeks in-4/, 58), (Brussel, 1973-1982, 2 dln.), II, 1104; Ph. de l’ Espinoy. Recherche des Antiquitez et Noblesse de Flandres. Contenant l’ Histoire généalogique des Comtes de Flandres, avec une Description curieuse dudit Pays. [...]. [-1630], Dowaai, Vefue Marc Wyon, 4/, 21632, 778; L. Gilliodts-Van Severen. Inventaire des Archives de la Ville de Bruges. Section première : Inventaire des Chartes, Première Série, (Brugge, 1871-1876, 6 dln.), VI, 356). 2
Gilliodts-Van Severen, “[Rapport sur les ‘Chroniques de Flandre’]”, lxxvix; S. de Ricci. & W.J. Wilson (eds.). Census of Medieval and Renaissance Manuscripts in the United States and Canada, (New York, 1935-1940, 3 dln.; Reprint: New York, 1961), II, 1448; C. L[emaire.], “Kroniek”, 138-143 nr. 46 (met lit.); Ph. E. Webber. & J.C. Prins. (red.). Medieval Netherlandic Manuscripts in the Pierpont Morgan Library, New York, (ABB. Extranr. 39), Brussel, 1991, 16-17, 65-70 & 146. 3
C. L[emaire.], “Kroniek”, 138-139, 140-141; [J. Marchal.]. Catalogue des Manuscrits de la Bibliothèque Royale des Ducs de Bourgogne [...], I-II, 1-2 (Brussel-Leipzig, 1842, 3 xl
Chronike006.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Naast dit Brusselse handschrift1 is een nog andere 16e eeuwse aanverwante kopie overgeleverd: hs. nr. 7384 (6222) van de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel: J[an] Van He[e]le. Chronycke van [de Forestiers van] Vlaenderen, in-folio (285 x 201 mm), 265 + (4) folios. In cursief schrift, gedateerd Gent 1545, in 1641 in het bezit van het Brugse Jezuïetencollege (f. 1 r: Societas Iesu Brugis dono illustrissimi Caroli van den Bossche episcopi Gandensis), gebonden in een moderne halflederen band, met vergulde rugtitel en het monogram van Leopold I. Tevens verwant aan nr. 18002 (6171) en nr. 13163-64 (6265). Deze kroniek eindigt met de dood van Karel de Stoute (1477).2 dln.), I ,262, II,585; M.J. Onghena. De Iconografie van Philips de Schone, (VKABSK, X, 5), (Brussel, 1959, 2 dIn.), 161-162 & pl. XX; [H. Pauwels.]. in: Het Gulden Vlies. Vijf eeuwen Kunst en Geschiedenis, Catalogus [van de] Tentoonstelling in het Stedelijk Museum voor Schone Kunsten, Groeningemuseum [te Brugge], 14 Juli-30 September 1962, Brugge, 1962, 131; Piot, “[Rapport sur des Chroniques tlamandes (Bruxelles, La Haye, Bruges)]”, 26; M. P[ippal.]. “Excellente Chronycke van Vlaanderen”. Schatten van het Gulden Vlies, 122-123, nr. 36 (f. 335 v; pll.); J. Van den Gheyn., E. Bacha. & F. Lyna. Catalogue des Manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, (Brussel, 1901-1948, 13 dln.), IX, 76; J. Van den Gheyn. “Manuscrits et Miniatures”. Les Arts anciens de Flandre (dir.). C. Tulpinck, (Brussel, 1906 1911, 6 dln.), III, 39-47, 44 & pl. VI; A. van Zuylen van Nyevelt. & 1. Van den Gheyn. “Miniatures, Manuscrits, Livres et Reliures”. Catalogue [de l’] Exposition de la Toison d’ Or à Bruges, (Juin-Octobre 1907), Édition défintive, Brussel, 1907, 85-108, 92, nr. 40. 1
Voor de volledigheid moeten hier alsnog twee aanverwante fragmenten vermeld worden, sedert 1768 bewaard in het hs. nr. M 33 a van de Sächsische Landesbibliothek te Dresden. Beide fragmenten zijn in-folio (295 x 225 mm), 2 kolommen, nl. ff. I ra - 4 vb: Vlaamse kroniek, 1476-1477, op papier (ca. 1480) en ff. 12 ra-79c (oude foliëring 3-10, 1372, door de kopiist genummerd 3-72): Vlaamse kroniek tot 1436, op papier (ca. 1436), respectievelijk in cursief en in gothische bastarda. Bewaard in perkamenten band (R. Lievens. Middelnederlandse Handschriften in Oost-Europa, (UKVATL, XIe Reeks: Leonard Willemsfonds, I), Gent, 1963,46-48). 2
“Cronike”, Bibliotheca Belgica, I, 1003; Fris, “Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”, 139; Gilliodts-Van Severen, “[Rapport sur les ‘Chroniques de Flandre’]”, lxxix; [Marchal.], Catalogue des Manuscrits de la Bibliothèque, I, 148, II, 578; A. Sanderus. Bibliotheca Belgica Manuscripta, (Rijsel, Ex Officina Tussani le Clercq, 1641-1644, 2 dln. in-8/; Reprint: Faraborough, Hants., 1969), I, 279; Van den Gheyn. & Bacha, Catalogue, IX, 99, 75-76, 122; [F. Masai.]., M. Wittek. & Th. Glorieux-De Gand. Manuscrits datés conservés en Belgique, (Gent-Brussel &c., 1968-1987, 5 dln.), V, 122, nrs. A 382 & A 383.
xli
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Het handschrift 1110 (844) van Dowaai is het enige gekende handschrift dat een compilatie bevat die grotendeels identiek is aan die van de gedrukte E.C., althans tot 15071. Hierbij moeten we wel dadelijk opmerken dat de proloog (I, ff. [2] ra-[7] vb), en de genealogie der Franse koningen (II, ff. [1] ra - [2] vb) van de E.C., niet voorkomen in het handschrift van Dowaai2. Deze delen zijn ontleend aan een ander (tot op heden onbekend) handschrift, maar zeker niet aan het hs. 7384 (6222) van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, zoals Fris en de Bibliotheca Belgica beweren3. We vermelden eerder4 dat eind 15e – begin 16e eeuw het hs. 1110 (844) van Dowaai, dat toen liep tot 1482, vermeerderd werd met een vervolg tot 1507, geschreven in een duidelijk ander schrift. Het is dan ook goed mogelijk dat deze verzamelband het enige volume was die deze aaneenschakeling van kronieken bevatte, zoals die later door Vorsterman werd gedrukt. Dit zou betekenen dat de redactie en de samenstelling van de E.C. uiteindelijk zou teruggaan op deze Dowaai-versie die, zoals reeds werd aangetoond, voor de zinsbouw en het woordgebruik 1
Over de inhoud van de E.C. spreken wij in 1.1.2. Zie in het algemeen: G. Melville. “Le Problème des Connaissances historiques au Moyen Age. Compilation et Transmission des Textes”. L’ Historiographie médiévale en Europe. Actes du Colloque organisé par la Fondation Européenne de la Science au Centre de Recherches historiques et juridiques de l’ Université Paris I, du 29 Mars au 1er Avril 1989 (ed.). J.-Ph. Genet, Parijs, 1991, 21-41, 22-24, 3033, 37, 38-41; Ch. Samaran. “La Recherche des Manuscrits d’ Auteur du Moyen Age et de la Renaissance”. Revue du XVIème Siècle, XV (1928), 344-355, herdrukt in: Id., Une longue Vie d' Érudit. Recueil d’ Études, I, (Centre de Recherches d’ Histoire et de Philologie et la IVe Section de l’ École pratique des Hautes Études; Hautes Études Médiévales et Modernes, V, 31), (Genève-Parijs, 1978, 2 dln.), 393-404, 393, 402-404. 2
Deze genealogieën van de Franse koningen kenden een zeer ruime verspreiding in de Nederlanden. Zie hierover in het bijzonder: L. Genicot (^). Les Généalogies. 2e édition augmentée, (Typologie des Sources du Moyen Âge occidental, A-I.5), Turnhout, 1998, 11-13, 18-20, 42-43 (met lit.); B. Guenée. “Les Généalogies entre l’ Histoire et la Politique: La Fierté d’ être Capétien, en France, au Moyen Age”. AÉSC, XXXIII:3 (1978), 450-477, herdrukt en geciteerd in: Id., Politique et Histoire au Moyen Age. Recueil d’ Articles sur l’ Histoire politique et l’ Historiographie médiévale (1956-1981), (Publications de la Sorbonne. Université de Paris I – Panthéon–Sorbonne, Série Réimpressions, 2), Parijs, 1981, 341-368; C. Lemaire. “Een Kroniek vol ‘quade truffen’”. Miscellanea Neerlandica. Opstellen voor Dr. Jan Deschamps ter Gelegenheid van zijn zeventigste Verjaardag (red.). E. Cockx-Indestege. & F. Hendrickx, (Leuven, 1987, 3 dln.), II, 279-295. 3
Deze vaststelling (“Cronike”, Bibliotheca Belgica, I, 1003 & Fris, “Ontleding van drie Vlaamsche Kronijken”, 152) is, zoals hierboven blijkt (n. ), onjuist. Zie ook nn. & . 4
Zie supra nn. & . xliii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
korter en waarschijnlijk oorspronkelijker is. Of nog, dat voor het opstellen van de tekst van de E.C., gebruik werd gemaakt van het handschrift – of een andere kopie ervan – dat in handen van uitgever-drukker Vorsterman een zogenaamde toilette du texte1 heeft ondergaan2. De eerste afdeling van het tweede deel van deze kroniek (ff. 417 r-504 v) komt met het gedeelte van de E.C. (II, ff. [226] ra - [294] ra) dat wij hier bestuderen, overeen. Speciale aandacht vraagt de rubriek van dit deel: DISCOURS ENDE MEMORIE GHEEXTRAYEIRT vut den originalen bouck, ghenaempt den derden bouck ghescreven ende gheregisteirt bij Roelant [corr. Rombold] de Doppere, secretaris ende scriba van meester Gillis de Baerdemakere [...] beghinnende vander maendt van april 1488, ende hendende in maerte 1490 (o.s.). Onderteekent R. de Doppere.3
Pretendeert onze (onbekende) kopiist hier de tekst rechtstreeks over te schrijven van het origineel? Is dit tweede gedeelte van het handschrift een apograaf, een afschrift? Hoogstwaarschijnlijk, want het origineel werd niet teruggevonden4, en bovendien spreekt 1
Zie over deze praktijk: W.W. Greg. “The Rationale of Copy-Text”. Studies in Bibliography, III (1950-1951), 19-36, hernomen & geciteerd in: Id., Collected Papers (ed.). J.C. Maxwell, Oxford, 1966, 374-391; P. Simpson. Proof-Reading in the Sixteenth, Seventeenth and Eighteenth Centuries, (Londen-Oxford &c., 1935; Reprint: Londen-Oxford &c., 1970), 1-45; J.J. Vanderheyden. “Tekstcritiek en Drukkerstechniek”. Miscellanea Historica in Honorem Alberti De Meyer Universitatis catholicae in Oppido Lovaniensi iam Annos XXV Professoris, (ULPGP, 3e Reeks, 22), I, Leuven-Brussel, 1946, 84-91. 2
C. L[emaire.], “Kroniek”, 139 & 141: “Dit Brugse karakter [van de vier hogervermelde hss.] naar inhoud en naar taal is overigens in de kroniek van [W.] Vorsterman bewaard gebleven.” [...] “Het ‘rhetoricale’ karakter van de kroniek is daar waarschijnlijk niet vreemd aan." 3
“Cronike”, Bibliotheca Belgica, I, 1003; Fris, “Ontleding”, 152; van ’t Hoog, Anthonis de Roovere, 247-248; A. Viaene. Vlaamse Pelgrimstochten. Een Verzameling Opstellen over Bedevaarten en Bedevaarders vanuit Vlaanderen in de late Middeleeuwen, Brugge, 1982, 169-171. Zie supra n. . 4
W. De Vreese. “De Gedenkstukken onzer Middeleeuwsche Letterkunde. Rede uitgesproken op de openbare plechtige Vergadering den 29sten Juni 1905”. VMA, (Gent, 1905), 368-371 & 431-448, geciteerd naar de overdruk Gent, 1905, 8-11.
xliv
Chronike007.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
geen van de geraadpleegde auteurs1 zich hierover uit. Het is o.i. niet onmogelijk dat, naar analogie, de fragmenten van hs. Sint-Omaars2 (Fr.: Saint-Omer, dep. Pas-de-Calais, arr. Saint-Omer, F.), Bibliothèque de l’ Agglomération, hs. nr. 730, ff. 76-120, (= Vierde boek, zie infra n. ..) volgen op het hs. Dowaai, B.M., hs. nr. 1100 (844), ff. 417 - 506 v en is m.a.w. het bewaarde Derde boek van Romboudt de Doppere een kopie van een vroege 16e eeuwse (onbekende) hand, gemaakt in opdracht van de Meyere. 1.1.2. Uitgave Dits die excellente Cronike van Vlaenderen verscheen in 1531 bij Willem Vorsterman (° Zaltbommel, N. ca.? 1504 – ^ Antwerpen, B., 23 juli 1543). De volledige titel luidt: Dits die excellente // Cronike Van Vlaenderen // Beghinnende van Liederick Buc den eersten Forestier tot den Laetste / die door haer vrome feyten / namaels Grauen van Vlaendren ghemaect worden / achteruol= // ghende die rechte afcomste der voorseider grauen / tot desen onsen doorluchtichsten // hoochgheboren Keyser Karolo / altijt vermeerder des rijcx. geboren te Ghendt. &c. // 3 1
Na een zorgvuldige vergelijking met het schrift en het schriftbeeld van de Doppere’ s bedevaartvademecum (1491), (zie verder infra n. ), moeten wij besluiten dat het een apograaf betreft: Dowaai, B.M., hs. 1100 (844), ff. 417 sq. is bovendien een generatie jonger (eerste kwart 16e eeuw). Zie ook supra nn. & . 2
Crombez, “Richesses des Bibliothèques du Nord”, 153; H. Piers. Notice historique sur la Bibliothèque publique de la Ville de Saint-Omer, Rijsel, 1840, 3-39, 9-12. 3
Allossery, “Dits die Excellente Cronike van Vlaenderen”. Geschiedkundige Boekenschouw, I, 171; M.-A. Arnould. Historiographie de la Belgique des Origines à 1830, (CN. 7e Reeks, 80), Brussel, 1947, 19, 29; Batselier, “Anthonis de Roovere: den voys hoort eer an”, 13, 8-9, 15; J.-Ch. Brunet., P. Deschamps. & G. Brunet. Manuel du Libraire et de l’ Amateur de Livre. Cinquième Édition originale entièrement refondue et augmentée d’ un Tiers par l’ Auteur, (Parijs, 1860-1880, 8 dln.; Reprint: Parijs, 1928), I, 1888, nr. 25141; C. de Haan. & J. Oosterman. (Samenstelling & vertaling), Is Brugge groot?, (“Griffioen”), Amsterdam, 1996, 9-83; A. Dewitte. “Scholen en Onderwijs te Brugge gedurende de Middeleeuwen”. HSÉB, CIX (1972), 145-217, 206; [E. Feys. (ed.)]. “Catalogus Librorum Domini D. Petri Ignaty Plante Medicinae Licentiati [7 Junii 1686]”. ASÉB, (5e Reeks, VIII) XLV, 222-230, 230 nr. 66; V. Fris. “Excellente Cronike van Vlaenderen”. Id., Bibliographie de l’ Histoire de Gand. Répertoire méthodique et raisonné, (SHAG. Publication extraordinaire, 2-3), (Gent, 19071921, 2 dln.), I, 74-75; Id., Essai d’ une Analyse, 123-137; M. Funck. Le Livre Belge à Gravures. Guide de l’ Amateur de Livres illustrés imprimés en Belgique avant le XVIIIe Siècle, Parijs-Brussel, 1925, 288, 293; N. Geirnaert. “Kunst en Geestesleven te Brugge in de Schaxlv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Deze titel, op de recto-zijde van het eerste ongefolieerde blad, werd afwisselend gedrukt in rood en zwart. duw van de Bourgondische Hertogen (ca. 1450-1482)”. VL, XXXI:188 (1982), 133-139, 134, 136; C. Lemaire-De Vaere. “Nederlandse wereldlijke Literatuur in de laat-Bourgondische Tijd”. Ib., 140-144, 141-143; N. G[eirnaert.]. in: Schatten uit de Biekorf. Europese Cultuur in Postincunabelen 1501-1540, Catalogus [van de] Tentoonstelling Brugge, De Biekorf, 15 December 1992-30 Januari 1993 (red.). L. Vandamme, Brugge, 1992, 30 nr. 10 & 70 nr. 43; Gilliodts-Van Severen, “[Rapport sur les ‘Chroniques de Flandre’]”, lxxix; L. Hommel. “Les Chroniqueurs Bourguignons”. Histoire illustrée des Lettres françaises de Belgique (dir.). G. Charlier. & J. Hanse, Brussel, 1958, 105-118; C. L[emaire.]. & A. R[ouzet.]. “Dits die Excellente Cronike van Vlaenderen [...]”. Karel de Stoute 1433-1477. Catalogus [van de] Tentoonstelling georganiseerd naar aanleiding van de vijfhonderdste Verjaring van zijn Dood (eds.). P. Cockshaw., C. Lemaire. & A. Rouzet, Brussel, 1977, 165-167 & pll. 67-72 (met lit.); N. Mosselmans. “Les Villes face au Prince: l’ Importance réelle de la Cérémonie d’ Entrée solennelle sous le Règne de Philippe le Bon”. Villes et Campagnes au Moyen Age. Mélanges Georges Despy (eds.). J.-M. Duvosquel. & A. Dierkens, Luik, 1991, 533-548, 539-540; W. Nijhoff. & M.E. Kronenberg. Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540, ('s-Gravenhage, 1923-1971, 3 dln.), I, 241-242; E. Polain. Essai bibliographique sur les Éditions imprimées à Anvers, par Guillaume Vorsterman, demourant en la rue de la Chambre a Lenseigne de la Lycorne d’ or. Édition préliminaire, Luik, 1891, 28 blz., 14-15; Id., “Guillaume Vorsterman, Imprimeur à Anvers (XVIe Siècle)”. Bulletin de la Société liégeois de Bibliographie, I (1892), 1-38, geciteerd naar de overdruk Luik, 1892, 38 blz., 5-16, 24-25; W. Prevenier. “Chroniken von Flandren”. LM, II (München-Zürich, 1981-1983), 2031-2032; A. Rouzet. e.a., Dictionnaire des Imprimeurs, Libraires et Éditeurs des XVe et XVIe Siècle dans les Limites géographiques de la Belgique actuelle, (Publications du Centre National de l’ Archéologie et l’ Histoire du Livre, Bruxelles, III), Nieuwkoop, 1975, 239-240 (met lit.); A. Rouzet. Imprimeurs du Seizième Siècle dans nos Provinces. [Catalogue de l’] Exposition, Bruxelles, Bibliothèque Royale Albert Ier, Galerie Houyoux, du 6 Décembre 1975 au 24 Janvier 1976, Brussel, 1975, 18-21; M. Sabbe. La Vie des Livres à Anvers aux XVIe, XVIIe et XVIIIe Siècles, Brussel, 1926, 49 & passim; van Caenegem. [& Ganshof.], Guide to the Sources, 39; Vandamme, Het Bibliotheekwezen in Brugge vóór 1920, 204-209 (ill.); [J. Van den Heuvel.]. “Dits die Excellente Cronike van Vlaenderen”. Karel de Goede 1127-1977. Catalogus [van de] Tentoonstelling, 13 Augustus-2 Oktober 1977, II, Brugge, 1977, 15; A. Van Elslander. “Willem Vorsterman”. MEW (Hilversum-Bussum, 1963-1977, 9 dln.) IX, 206; van ’t Hoog, Anthonis de Roovere, 242-258, 268; H.D.L. Vervliet. Sixteenth-Century Printing Types of the Low Countries, Amsterdam, 1968, 91, 110, 116, 121 & 140; L. Voet. “La Typographie anversoise”. Anvers, Ville de Plantin et de Rubens. Catalogue de l’ Exposition organisée à la Galerie Mazarine (Mars-Avril 1954), Parijs, 1954, 95-120, 95-98; http://www.narrative-sources.be/ C061.
xlvi
Chronike007.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Onder de titel volgt een gravure die een Blijde Inkomst1 van keizer Karel V (/ Gent 24 1
Zie in het algemeen: P. Andriessen. Die van Muziken gheerne horen. Muziek in Brugge 1200-1800, Brugge, 2002, passim; P.J. Arnade. “Secular Charisma, Sacred Power: Rites of Rebellion in the Ghent Entry of 1467”. HMGOG, N.R., XLV (1991), 69-94 (met lit.); Id., “The Emperor and the City: The Cultural Politics of the Joyous Entry in Early Sixteenth Century Ghent and Flanders”. (= Karel V Themanummer) Ib., LIV (2000), 65-92; L. Caillet. Les Entrées des Princes et des Princesses de la Maison de Savoie à Lyon aux XIVe et au XVe Siècles, Lyon, 1909, 13-16, 41-59; G. Celis. “Eenige Aanteekeningen over de Blijde Inkomsten der Graven van Vlaanderen in de Sint-Pietersabdij [te Gent]”. BMGOG, XXIIIXXVI (1916-1919), 10-26, 14-21; Id., “De Versiering der Sint-Pietersabdij [te Gent] bij de Blijde Inkomsten der Graven van Vlaanderen”. Ib., 42-49; [A.]. De la Fons-Melicocq. “Joyeuses Entrées des Rois [...] dans les Villes du Nord de la France”. AHLNF, (3e Reeks I) XII (1850), 187-211; D[e] P[oorter.], Prachtstoeten en Betooningen te Brugge, 3-13; A. Dewitte. “Twee Keer Blijde Intrede te Brugge: 1468, 3 Juli, Margareta van York; 1515, 18 en 22 April, Karel Prince des Hespaignes”. B, LXXXXIX (1989), 250-261; R.-A. Parmentier. “Geschiedkundige Vondjes: De Blijde Inkomst van Philips den Goede in de S. Donaaskerk te Brugge”. Ib., XXXII (1926), 132-134; A. Viaene. “De Blijde Inkomst van Prins Karel in 1515. Een bibliografische Prioriteit van Brugge gehandhaafd”. Ib., LXXIII (1972), 47-48; I. Diegerick. “Joyeuse Entrée de Philippe-le-Bon, Duc de Bourgogne, dans sa bonne Ville d’ Ypres (1419) &”. ASÉB, (2e Reeks) XIII (1851-1854), 265-286, geciteerd naar de overdruk Brugge, 1853, 26 blz., 6-13; A. van Zuylen van Nyevelt. “Joyeuse Entrée de Charles le Téméraire à Bruges (1468)”. Ib., LVII (1907), 380-392 of de overdruk S.l. [Brugge] s.n.s.d. (1907), 14 blz.; Remy du Puys. La tryumphante et solemnelle entree faicte sur le [Nouvel et] Joyeulx aduenement de Treshault et trespuissant prince Mons[ieu]r Charles Prince des espagnes, Archiduc daustrice etc. en sa ville de Bruges l’ an quinze centz et quinze le dixhuictiesme Jour dapvril apres Pasches, [...], S.l. [Parijs], Gilles de Gourmont, s.d. [1515], [2e ed. C. Carton], Brugge, [1849], cfr. Gh. De Boom. Marguerite d’ Autriche-Savoie et la PréRenaissance, Parijs-Brussel, 1935, 197-198, G. Geldenhauer Noviomagus. Collectanea, gevolgd door den herdruk van eenige van zijner werken. Uitgegeven en toegelicht door J. Prinsen J.Lz., (Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, Derde Serie, 16), Amsterdam, 1901, xlviii-xlix, A. Schouteet. “De Brugse Drukker Jan van den Dale, 1506-1564 of 65”. HSÉB, CXXVI (1989), 101-107, 104-105, Smeyers, Vlaamse Miniaturen, 441-442, 483, W. Van Eeghem. “Brusselsche Rederijkers op Bezoek te Brugge (1515?). Bio-bibliographica (VI)”. VMA, (Gent, 1941), 548-553 & Wenen, Österreichische National Bibliothek, Hs. 2591, in-quarto (306 x 220 mm), (1) + 62 + (1) folios, in perkament, gedateerd Brugge ca. 1515, versierd met 33 miniaturen, grote en kleine initialen en sierlijsten in Vlaamse trant, gebonden in een moderne negentiende-eeuwse band (F. Unterkircher. Handschriften en gedrukte Werken over de Geschiedenis van de Nederlanden, 1475-1600, [in de] Nationale Bibliotheek van Oostenrijk. Catalogus [van de] Tentoonstelling, gehouden ter Gelegenheid van het 125-jarig Bestaan van de Koninklijke Bibliotheek van België en van de Viering van het Tweede Lustrum van het Oostenrijks-Belgisch Cultureel Akkoord, Albert IBibliotheek, Brussel, 5 Mei-8 Juli 1962, Brussel, 1962, 58-59, nr. 93 & pll. 48-49; E. Gailliard. “De Processiën-generael en de ‘Hallegeboden’ te Brugge”. VMA, (Gent, 1912), xlvii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
februari 1500 - ^ San Yuste 21 september 1558) voorstelt1, met een xylografisch inschrift CAROLVS IMPERATOR. Onder de gravure volgt het adres: ¶ Gheprent Tantwerpen, by my Willem Vorsterman, buyten dye Camerpoorte, in den gulden Eenhoren. Anno .M. .CCCCC. ende .xxxi. Ende es voleyndt den .xi. sten dach der maent Julij. (Colophon, f. III, 59 v).
Op de verso-zijde van hetzelfde blad volgt een tweede gravure die eveneens een Blijde Inkomst van keizer Karel voorstelt, met een zelfde inschrift CAROLVS IMPERATOR, en een onderschrift ¶ Cum Gratia et Priuilegio. Op het tweede blad treffen we, zonder speciale titel, een proloog aan. Hierin vertelt de samensteller van de kroniek dat hij omme des willen dat ledicheyt een voester en moeder es van alle ghebreckelijcheden het werk heeft 1061-1229, 1164-1167; P. Génard. “Joyeuse Entrée et Inauguration de l’ Archiduc Charles à Anvers, en 1515”. CSCRH, (4e Reeks, I) (1873), 387-406 & de overdruk Brussel, 1873, 22 blz.; Ph. Kervyn de Volkaersbeke. “Joyeuse Entrée de l’ Empereur Maximilien à Gand, en 1508". MSB (Gent, 1850), 1-34; J. Landwehr. Splendid Ceremonies. State Entries and Royal Funerals in the Low Countries, 1515-1791, Nieuwkoop-Leiden, 1971, 66-68; R. Lievens. “De Blijde Inkomst van Margaretha van York”. VL, XXXI:188 (1982), 171-173; Mosselmans, “Villes face au Prince: l’ Importance réelle de la Cérémonie d' Entrée solennelle sous le Règne de Philippe le Bon”, 533-548; M. Rus. “De Intocht van de Franse Koningen in de late Middeleeuwen”. SPH, XIX (1984), 492-497; H. Soly. “Plechtige Intochten in de Steden van de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijd: Communicatie, Propaganda, Spektakel”. TG, XCVII (1984), 341-361; Id., “Openbare Feesten in Brabantse en Vlaamse Steden, 16de-18de Eeuw”. Het Openbaar Initiatief van de Gemeenten in België. Historische Grondslagen (Ancien Régime). Handelingen [van het] Elfde Internationaal Colloquium, Spa, 1-4 September 1982, (PCHU, Reeks in-8/, 65), Brussel, 1984, 605-631; E. Van Autenboer. Volksfeesten en Rederijkers te Mechelen (1400-1600), (UKATL, VIe Reeks, 89), Gent, 1962, 59-63; A.-L. Van Bruaene. De Gentse Memorieboeken als Spiegel van stedelijk historisch Bewustzijn (14de tot 16de Eeuw), (VMGOG, XXII), Gent, 1998, 174-150, 164-165, 209, 150-153, 210-212; van 't Hoog, Anthonis de Roovere, 45-46 & 218-241; I. von Roeder-Baumbach. Versieringen bij Blijde Inkomsten, gebruikt in de Zuidelijke Nederlanden gedurende de 16e en 17e Eeuw, (Maerlantbibliotheek, XIII), Antwerpen-Utrecht, 1943, 10-11, 40-45 & 109-110; W.H. James. Weale. “Cérémonies observées par le Chapitre de l’ Église de Saint Donatien à Bruges, à la Joyeuse Entrée de Philippe le Hardi”. BEF, I (1863), 357; Id., “Cérémonies observées par le Chapitre de l’ Église de Saint Donatien à Bruges, à la Joyeuse Entrée de Jean sans Peur”. Ib., II (1864-1865), 155156. 1
Zie o.m. E.C. II, ff. [105]vb-[109]va, ff. [136]vb-[145]vb & ff. [181]rb-[182]rb. Ook Anthonis de Roovere heeft als stadsdichter en organisator van meerdere parcken met diverschen personnagen ende scoone figuren de welcke ghetoocht waren, tussen 1463 en 1477 zijn medewerking aan de Brugse Blijde Inkomsten verleend (van ’t Hoog, Anthonis de Roovere, 5-7; Viaene, “Anthonis de Roovere”, 346-352, 361-365). xlviii
Chronike008.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
aangevat. Wij krijgen van hem ook de raad goede wercken te doene ende niet ledich te sijne. Belangrijk is wat volgt: So heb ic van diueerschen Prouincien ende landen die Coronijcke ouersien ende ghelesen onder alle die welcke ic gheene so voledele wercken van iusticien, van wapenen, ende van reynder amoruesheden vinde, als die schone ende warachteghe Coronijcke van den edelen vruchtbareghen lande ende graefschepe van Vlaendren, die welcke ic om alle goede menschen recreatie int lesen van diere, namaels te nemene ende ledicheyt te schuwene, voor mi ghenomen hebbe dye te extraherene ende te vergaderen uut diueersche auctenticke copulatien, ter eeren ende waardicheyt van den aldermogensten ende edelsten prinche Kaerle van Oostenrijc, bi der gracien Gods, coninc [...] &c.1.
Vergelijk deze proloog met de voorrede van de Chroniques uit 1563-1567 van Pasquier de Le Barre (^ Vilvoorde 29 december 1568), procureur des Konings2 te Doornik: [Nous] avons redigié par escript les choses les plus notables advenues en ces Pays de pardechà [...] et especiallement en ladicte Ville et Cité de Tournay, province de Tournesis et es environs, adfin que, ayans devant les yeulx les malheuretéz calamiteuses de nostre temps, l’ on puisse donner ordre pour les 1
Er werd een moderne interpunctie aangebracht en wij onderlijnen. Zie ook: J. Dufournet. La Destruction des Mythes dans la Mémoires de Philippe de Commynes, (PRF, LXXXIX), Genève, 1966, 14-27; Id., “Commynes moraliste”. MSHCW, V (1975), 277-288, hernomen & geciteerd in: Id., Philippe de Commynes. Un historien à l’ Aube des Temps modernes, (Bibliothèque du Moyen Age, 4), Brussel, 1994, 35-54; B. Guenée. “Histoire, Annales, Chroniques. Essai sur les Genres historiques au Moyen Age”. AÉSC, XXVIII (1973), 9971016, geciteerd in: Id., Politique et Histoire au Moyen Age. Recueil d’ Articles sur l’ Histoire politique et l’ Historiographie médiévale (1956-1981), (Publications de la Sorbonne. Université de Paris I – Panthéon–Sorbonne, Série Réimpressions, 2), Parijs, 1981, 279-298, 285-286, 293-297; A. Murray. Reason and Society in the Middle Ages, Oxford, 1978, 130137, 447-448; G. Sonnemans. “‘Het doet goed aen den vroeden leren’. Over het Thematiseren van Ethiek in Prologen”. Wat is Wijsheid? Lekenethiek in de in de Middelnederlandse Letterkunde (Red.). J. Reynaert, e.a., (NLCM, IX), Amsterdam, 1994, 274-287 & 433-437. 2
P. de Le Barre. Le Journal d’ un Bourgeois de Tournai. Le second Livre des Chroniques de Pasquier de Le Barre (1500-1565) (ed.). G. Moreau, (CRH. Collection des Chroniques Belges inédites, Reeks in-8°, 87), Brussel, 1975, 4; wij onderlijnen; [L.-P.]. Gachard (ed.). “Recueil, par Forme de Mémoires, des Actes et Choses plus notables quy sont advenues ès Pays-Bas et espéciallement en la Ville et Cité de Tournay depuis l’ an 1565, mises et rédigées par escript par Pasquier de la Barre, natif dudict Tournay, [...]”. CSCRH, 2e Reeks, I (1851), 150-168; Id., “Pasquier de la Barre”. BN, I (Brussel, 1866), 724-729; E. Matthieu. Biographie du Hainaut, (Edingen, 1902-1905, 2 dln.), II, 20. xlix
HET DERDE BOEK : INLEIDING
eminens perilz et se prendre garde à l’ advenir, tout ainsy que les oiseaulx, lesquelz fuyent les retz et filletz, quant ilz voient les aultres y estre prins. Ne voulant riens mesler, quant aux presentes observations, de bruict et rumeur populaire, nous sommes efforcéz de recouvrer la vérité des choses, tant par escript que par le recit de ceulx qui ont esté presens ou qui ont heu charge aux affaires.1 1
Vergelijk met: B. Guenée. Histoire et Culture historique dans l’ Occident médiéval, (“Collection Historique”), Parijs, 1980, 27-29; Id., “‘Authentique et approuvé’. Recherches sur les Principes de la Critique historique au Moyen Age”. La Lexicographie du Latin médiéval et ses Rapports avec les Recherches actuelles sur la Civilisation du Moyen Age. Actes du Colloque International, Paris 18-21 Octobre 1978 (dir.). Y. Lefèvre, (Colloques Internationaux du Centre National de la Recherche Scientifique, 589), Parijs, 1981, 215-229, 216-217 & passim.
l
Chronike008.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
De Excellente Cronike is duidelijk een compilatiewerk, tussen 1504 en 1529 samengesteld. We onderscheiden formeel de volgende delen: 1. I, ff. 2 r (a) - 7 v (b): Proloog, met de eigenlijk prologhe over Vlaanderen na de vernieling van Troje1 en over Gaius Julius Caesar (58-50 v. Chr.). 2. II, ff. 1 r (a) - 2 v (b): De Genealogye van Vranckerijck2. 3. II, ff. 3 r (a) - 225 v (b): Het verhaal van de Forestiers3 en de Graven van Vlaande1
Zie over de receptie van de Troje-stof in de Bourgondische cultuur: A. Bayot. La Légende de Troie à la Cour de Bourgogne. Études d’ Histoire littéraire et de Bibliographie, (MSÉB, I), Brugge, 1908, 6-17, 34-50; A. Bossuat. “Les Origines troyennes: Leur Rôle dans la Littérature historique au XVe Siècle”. Annales de Normandie, VIII (1958), 187-197; Ph. Contamine. “Trojanerabstammung”. LM, VIII (München-Zürich, 1996-1997), 1041; Guenée, Histoire et Culture, 275-277, 315-323; W. Keesman. “Troje in de middeleeuwse Literatuur. Antiek Verleden in Dienst van eigen Tijd”. Literatuur, IV (1987), 257-265; J. Romein. “De Functie van een historische Fictie. De vermeende Afstamming der Germanen uit Troje in verband met het Begrip der Translatio Imperii”. Id., Het onvoltooid Verleden, (Amsterdam, 1937; 21948), 209-220, hernomen in: Id., Historische Lijnen en Patronen. Een Keuze uit de Essays, Amsterdam, 1971, 13-22 & 621-623; M. Schmidt-Chazan. “Histoire et Sentiment national chez Robert Gauguin”. Le Métier d’ Historien au Moyen Age. Études sur l’ Historiographie médiévale (dir.). B. Guenée, (Publications de la Sorbonne. Série Études, 13), Parijs, 1977, 233-300, 272-275; Smeyers, “Middeleeuwse Miniaturen”, 215-216; Waale, “Pauli en het Auteurschap”, 179-180. 2
Zie, bij wijze van voorbeeld: Gent, UB, Hs. 557, ff. 1 r - 5 v & Hs. 590, ff. 1 r - 7 r: Genealogie van de Koningen van Frankrijk (en Duitsland), 1528 en 2e helft 15e eeuw (Deschamps, “Microreproductie”, 216 (hs. 590); J. Reynaert. Catalogus van de middelnederlandse Handschriften in de Bibliotheek van de Rijksuniversiteit te Gent, (RUGWFLW, 171), I, Gent, 1984, 123-125; Id., “Middeleeuwen”. Pretiosa Neerlandica: Schatten uit de Nederlandse Taal- en Letterkunde in de Gentse Universiteit. Catalogus [van de] Tentoonstelling, Gent, Centrale Bibliotheek van de Rijksuniversiteit, 30 Augustus - 14 Oktober 1988, (Schatten van de Universiteitsbibliotheek, 6), Gent, 1988, 29-76, 47-48, nr. 16) & Londen, British Library, Ms. Arundel, 26, f. 9 v ( = nr. 7): La Généalogie des Rois de France, 16e eeuw ([F. Madden. & J. Forshall]. Catalogus Librorum manuscriptorum Bibliothecae Arundelianae, (Catalogue of Manuscripts in the British Museum. N.S., Part I: The Arundel Mss.), Londen, 1834, 7). Zie ook supra n. . 3
Zie de genealogische tabellen in: C. Martin. Les Généalogies et anciennes Descentes des Forestiers et Comtes de Flandre, ainsi qu’ elles ont este trouvées es plus anciens tableaux par Pierre Balthasar, Antwerpen, [Andreas (I) Bacx voor Pieter Baltens al. Balthasar], s.d. [1580], 8/, 1-39 (Funck, Livre Belge à Gravures, 359-360; Rouzet, Imprimeurs du Seizième Siècle, 98) & passim of de 16e eeuwse Gentse navolgers uit de Universiteitsbibliotheek: Hss. 131, 2338, 2489 & 2548 (J. Scheerder. “De Handschriften van Gentse Kronieken en Memorieboeken bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Gent”. HMGOG, n.r. XXX (1976), 15-59, 21-22, 26-27, 32, 36) of W. De Vreese. Leekenbijdragen tot de li
HET DERDE BOEK : INLEIDING
ren1, gecompileerd naar en gegroeid uit de Genealogia Comitum Flandriae (Flandria GeneroGeschiedenis van Vlaanderen, inzonderheid van Gent, (UKVATL, IVe Reeks, 9), Gent, 1912, 77-26 & pll., cfr. Id., “[Bijdragen tot de Topografie en de Geschiedenis van Gent in de 15de en de 16de Eeuw]”. VMA (Gent, 1910), 88-89 & 119-120, 119-120; cfr. de anonieme 16e eeuwse Rijmchronijk van Vlaenderen (- 1530) (ed.). C.P. Serrure. VM, IV (1861), 415433, 418-433. 1
Zie verder ook: Allossery, Geschiedkundige Boekenschouw, I, 223-224; J. Bertin. & G. Vallée. Étude sur les Forestiers et l’ Établissement du Comte héréditaire de Flandre, Atrecht, 1876, 40-78 & passim; [J.]. Bethune. (ed.). Épitaphes et Monuments des Églises de la Flandre au XVIe siècle d' après les Manuscrits de Corneille Gailliard et d’ autres Auteurs, Première Partie: Oost-Flandre; Seconde Partie: West-Flandre (Partie méridionale); Troisième Partie: Franc de Bruges-Zélande, (Brugge, 1897-1900, 3 dln.), II, 295; A.E. Cohen. “Fictieve Genealogieën”. SPH, XXII (1987), 7-9; Colens, “Légende sur la Mort”, 18-20; Ph. de l’ Espinoy. Recherche des Antiquitez et Noblesse de Flandres. Contenant l’ Histoire généalogique des Comtes de Flandres, avec une Description curieuse dudit Pays. [...]. [-1630], Dowaai, Vefue Marc Wyon, 4/, 21632, 1-64; [F.A.] de Reiffenberg. Notices et Extraits des Manuscrits de la Bibliothèque de Bourgogne, relatifs aux Pays-Bas, I, 1re partie, (MARSBB, V, 15), Brussel, 1829, 82-84; A. de Saint-Leger. “La Légende de Lydéric et des Forestiers de Flandre”. Bulletin de la Commission historique du Département du Nord, XXVI (1904), 115137; J. Dhondt. “De Forestiers van Vlaanderen”. HKCG, CV (1940), 282-305; P. d’ Oudegherst. Annales de Flandre [...]. Enrichies de Notes grammaticales, historiques & critiques & de plusieurs Chartes et Diplomes [...] (ed.). [J.B.]. Lebroussart [...], (Gent, 1789, 2 dln.), 193; G. Duby. “Remarques sur la Littérature généalogique en France aux XIe et XIIe Siècles”. Comptes-rendus des Séances [de l’] Académie des Inscriptions et Belles-Lettres, Parijs, 1967, 335-345, herdrukt & geciteerd in: Id., Hommes et Structures du Moyen Age. Recueil d’ Articles, (Le Savoir historique, 1), Parijs-Den Haag, 1973, 287-298, 289, 291, 295; Fris, “Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”, 140-142; Id., Essai d’ une Analyse, 115-123; N. Geirnaert. “De Portrettengalerij van de Duinenabdij”. Besloten Wereld, Open Boeken. Middeleeuwse Handschriften in Dialoog met actuele Kunst, [Catalogus van de Tentoonstelling in het Grootseminarie in Brugge van 16 augustus tot 17 november 2002] [(Red.)] L. Busine. & L. Vandamme, Met Medewerking van N. Geirnaert. & S. Leyts, Tielt, 2002, 46-47; L. Genicot. & P. Tombeur. (dir.). Index scriptorum operumque Latino-Belgicorum Medii Aevi. Nouveau Répertoire des Oeuvres médiolatines belges, (Académie Royale de Belgique), (Brussel, 1973-1977, 3 dln.), II, 53; Gilliodts-Van Severen, “Rapport sur les ‘Chroniques de Flandre’”, lxx-lxxi; B. Janssens de Bisthoven. “De Graven van Vlaanderen en de Abten van de Duinenabdij. De Grisailles bewaard in het Grootseminarie te Brugge”. De Duinenabdij (1627-1796) en het Grootseminarie (1833-1983) te Brugge. Bewoners /Gebouwen /Kunstpatrimonium (Red.). A. Denaux. & E. Vanden Berghe, Tielt-Weesp, 1984, 287-335; [J.] Kervyn de Lettenhove. “Les Forestiers de Flandre: Lidéric de Buc”. ASÉB, (2e Reeks, III) VII (1845), 353-363; H. Van de Velde. “Recherche sur la Vérité dans la Tradition des Forestiers de Flandre. Le Pays de Buc”. Ib., (2e Reeks, XI) XV (1857-1861), 1-10; Murray, Reason and Society in the Middle Ages, 91-94, 344, 439-440, 481; Lambert, Chronicles, 9-17; A. lii
Chronike010.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
sa; 1164)1, tot de dood van Maria van Bourgondië (1482). 4. II, ff. 226 r (a) - 330 v (b): Maximiliaan I van Oostenrijk (1482-1494; 1506-1515), Filips de Schone (1494-1506) en de minderjarigheid van Karel V (1507-1515)2. 5. III, ff. 1 r (a) - 59 v (b): Een supplement over de beginjaren van de regeringsperioPotthast. Bibliotheca historica medii aevi. Wegweiser durch die Geschichtswerke des europäischen Mittelalters bis 1500, (Berlijn, 21896, 2 dln.), I, 306; A. R[ouzet.]. in: Karel de Stoute 1433-1477. Catalogus [van de] Tentoonstelling georganiseerd naar aanleiding van de vijfhonderdste Verjaring van zijn Dood (eds.). P. Cockshaw., C. Lemaire. & A. Rouzet, Brussel, 1977, 170-171 & pll. 56 a-d (met lit.); R.C. van Caenegem. “The Sources of Flemish History in the ‘Liber Floridus’”. Liber Floridus Colloquium: Papers Read at the International Meeting Held in the University Library, Ghent on 3-5 September 1967 (ed.). A. Derolez, Gent, 1973, 71-85, hernomen & geciteerd in: Id., Law, History, The Low Countries and Europe (eds.). L. Milis., D. Lambrecht., H. De Ridder-Symoens. & M. Vleeschouwers-Van Melkebeek, Londen-Rio Grande, 1994, 71-95, 72-75, 78-79, 87-90, 93-95 (met lit.); E. Van Cappel. “De Forestiers van Vlaanderen”. B, XXI (1910), 81-87 & 129-133 (met lit.); A. V[iaene.]. “Forestiers van Vlaanderen”. Ib., XLV (1939), 166-167; A. Wauters. “La Légende des Forestiers de Flandre”. CSCRH, 2e Reeks, XXXVI (1873), 208-220 & overdruk Brussel, 1873, 15 blz.; Flandria generosa (ed.). L.C. Bethmann, in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores in-fol., IX: Chronica et Annales aevi Salici (ed.). G.H. Pertz, Hannover[-Leipzig], 1851, 317-325, met de voortzettingen uit de XIIIe en XIVe eeuw (cfr. Genealogia comitum Flandriae (ed.). L.C. Bethmann, in: Ib., 302-336) of F. V[an de Putte]. (ed.). “Généalogie des Comtes de Flandre”. ASÉB, (2e Reeks, III) VII (1845), 35-70, 40-70; cfr. A. Derolez. Lambertus qui Librum fecit. Een codicologische Studie van de Liber Floridus-Autograaf (Gent, Universiteitsbibliotheek, hs. 92), (VKABKL, XL, 89), Brussel, 1978, 204-206, 312318, 396, 423-425 & passim. 1
Zie verder over Liber Floridus-autograaf (= Gent, UB, hs. 92): A. Derolez. “De Liber Floridus. Een middeleeuwse Encyclopedie”. SPH, IV (1969), 407-411; J. de SaintGenois. “Liber Floridus Lamberti canonici, Manuscrit du XIIe Siècle”. MSB, (Gent, 1844), 473-506; Id., “Encore quelques Mots sur le Liber Floridus”. Ib., (Gent, 1845), 264-267; J.-M. De Smet. “Aanteekeningen over Lambert van Sint-Bertijns, Lambert van Sint-Omaars en Petrus Pictor in Verband met het Liber Floridus”. Miscellanea historica in Honorem Leonis van der Essen Universitatis catholicae in Oppido Lovaniensis iam Annos XXXV Professoris, (ULPGP, 3e Reeks, 29), I, Brussel-Parijs, 1947, 229-243; A. Hoste. “Lambert van St. Omaars”. MEW, (Hilversum-Bussum, 1963-1977, 9 dln.), IV, 587; G.I. Lieftinck. “Liber floridus”. Ib., V, 95-96; B. Braun-Niehr. “Liber floridus”. LM, V (München-Zürich, 1991), 1944; Chr. Hünemörder. “Lambert von St.-Omer”. Ib., V, 1626; É. Van Arenberg. “Lambert le Chanoine”. BN, XI (Brussel, 1890-1891), 162-166; van Caenegem. [& Ganshof.], Guide to the Sources, 38 n. 3; V. Van der Haeghen. “Le Manuscrit gantois du Liber Floridus et ses Illustrations”. BSHAG, XVI (1908), 112-118. 2
“Wie de opsteller was van het gedeelte dat zich uitstrekt van 1482 tot 1529 weten wij niet” (Fris, “Ontleding van Drie Vlaamsche Kronijken”, 152). liii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
de van Karel V (1515-1530)1. 6. IV, ff. 1 r (a) - 5 v: Niet genummerde folios, waarvan vier Die Tafele bevatten, het vijfde is aan de recto-zijde blanco, op de verso-zijde bevindt zich het drukkersmerk. De uitgave van Willem Vorsterman wordt geïllustreerd door ongeveer 204 gravures. Het is een Editio princeps. Er zijn exemplaren bewaard o.a. in de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel, in de bibliotheek van het Museum van de Nationale Bank van België te Brussel, in de Universiteitsbibliotheken te Leuven, Gent en Utrecht, in het Stadsarchief te Gent, in de British Library te Londen, in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, in de Stadsbibliotheken te Brugge en Antwerpen en in de Cultuurbibliotheek te Brugge. 1.2. HERKOMSTKRITIEK Van het grootste belang voor het vervolg van het onderzoek is de vraag naar de herkomst van de bron. Wie was de auteur: wanneer schreef hij de tekst, en waar? 1.2.1. De auteur Argumentatie: Wanneer wij naar de auteur van de tekst II, ff. [226] rb [298] rb van de E.C. op zoek gaan, zien wij ons geplaatst voor een aantal problemen. In de bewuste passage wordt geen gewag gemaakt van een auteur. Wel in het hs. 1110 (844) van de B.M. van Dowaai. In de rubriek wordt als auteur Roelant [corr. Rombold, of Rumold] de Doppere vermeld: Discours ende memorie gheextrayeirt vut den originalen bouck ghenaempt den derden bouck ghescreven ende gheregistreirt by Roelant [corr. Rombold, of Rumold] de Doppere [...]. Onderteekent R. de Doppere.
Er is geen reden om te twijfelen aan het auteurschap van de tekst van het handschrift. Er is een historische eenstemmigheid. Belangrijk is hier het hs. 730 van de Bibliothèque de l’ Agglomération van Sint-Omaars: [Jacob de Meyere]. Collectaneorum variorum historicorum Liber Primus. Het is een volume in-folio (330 x 211 mm), in papier, eerste helft 16e eeuw, 200 (198) ff., (ff. 122-123 weggesneden bij het latere samenvoegen), geschreven in gotisch cursief, 1 hand over 1 kolom van ca. 48 lijnen, met toevoeging van latere correcties en marginalia, onregelmatig, niet gelijktijdig arabisch en romeins gefoliëerd. Bewaard in 1
M. Fernández Alvarez. Charles V. Elected Emperor and Hereditary Ruler, Translated from the Spanish by J.A. Lalaguna, (“Men in Office”), Londen, 1975, 11-27; L. Gortervan Royen. “Karel V, zijn Persoonlijkheid en Leiderschap”. TG, CXIV (2001), 195-213, 198200 (met lit.).
liv
Chronike010.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
zwaarbeschadigde perkamenten band1. 1
H. Dussart. “Le dernier Manuscrit de l’ Historien Jacques de Meyere. Recherches sur le Manuscrit 730 de la Bibliothèque de Saint-Omer”. BSAM, VIII (1887-1889), 286-304 & 326-344; [G.]. Michelant. Manuscrits de la Bibliothèque de Saint-Omer, (CGBF. Reeks in4/, III), Parijs, 1861, 1-386, 325 & 76-77 (Additions et corrections Duchet); H. Rommel. “De ‘Dagboek’ van Romboudt de Doppere, 1491-1498”. B, IV (1893), 17-22, 33-38, 65-71 & 97104. Zie ook supra nn. & .
lv
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Het werd uitvoerig beschreven en besproken door Henri Dussart (1840-1902)1, die tot de conclusie kwam dat het een verzamelhandschrift is, samengesteld (Dl. 1: ff. 1-121 en Dl. 2: ff. 124-200) door de 16e eeuwse historicus Jacob de Meyere2. Eén van de delen van het hs. (ff. 76 r-120 r) bestaat uit neolatijnse fragmenten3, over de periode 1491-1498, naar 1
Allossery, Geschiedkundige Boekenschouw, I, 173; Dussart, “Dernier Manuscrit”, 289291; Michelant, Manuscrits, 76-77. Jacob de Meyere (° Vleteren 7 januari 1491 - ^ Brugge 5 februari 1552 n.s.) is vooral bekend door zijn Flandricarum Rerum Tomi X (Antwerpen & Brugge, Hubert de Croock, 4°, 1531; Brugge, 21843, met als ondertitel Introduction à l’ Histoire générale de la Flandre (ed.). A. Voisin, met biografie, vii-xxvi, en een verzameling Opera poetica, 107-146; A. V[an]d[e]w[alle.]. in: Schatten uit de Biekorf. Europese Cultuur in Postincunabelen 15011540, Catalogus [van de] Tentoonstelling Brugge, De Biekorf, 15 December 1992-30 Januari 1993 (red.). L. Vandamme, Brugge, 1992, 26 nr. 3 & 63 afb. 23), zijn Compendium Chronicorum Flandriae [- 1278], (Nürnberg, Johann Petri, 8°, 1530; L. Vandamme. in: Ib., 74 nr. 89) en de postuum verschenen Commentarii sive Annales Rerum Flandricarum [- 1477] (ed.). A. de Meyere, (Antwerpen, J. Steels, 4°, 1561), met als vervolg hierop: Ph. Meyerus. Annalium Flandrae post Jacobum Meyerum Continuatio [1477-1482]. Chroniques relatives à l’ Histoire de la Belgique sous la Domination des Ducs de Bourgogne (ed.). [J.] Kervyn de Lettenhove, (Brussel, 1876), III, 491-507 of de Flandricorum Annalium libri XVII [- 1477], (Annales, sive historiae rerum Belgicarum, [...] & in duos tomos distinctae. [...], I), Frankfort a/d Main, Georgivs Corvinvs, fol., 21580 (C. C[arton.]. “Antoine de Meyere”. [C. Carton., J.O. Delepierre., J. De Mersseman. & F. Van de Putte.]. Biographie des Hommes remarquables de la Flandre occidentale, (Brugge, 1843-1847), I, 342-343; J. Roulez. “Antoine de Meyere”. BN, V (Brussel, 1876), 532-533). 2
3
Zie in het algemeen, over kultuur, opvoeding en onderwijs: J. Decavele. “Het culturele en intellectuele Netwerk: Middeleeuwen en 16de Eeuw”. Het stedelijk Netwerk in België in historisch Perspectief (1350-1850). Een statistische en dynamische Benadering, Handelingen [van het] 15de Internationaal Colloquium, Spa, 4-6 September 1990, (PCHU, Reeks in-8/, 86), Brussel, 1992, 365-384; H. De Ridder-Symoens. “La Sécularisation de l’ Enseignement aux anciens Pays-Bas au Moyen Age et à la Renaissance”. Peasants & Townsmen in Medieval Europe. Studia in Honorem Adriaan [E.]. Verhulst (eds.). J.-M. Duvosquel. & E. Thoen, Gent, 1995, 721-737; A. Dewitte. “Scholen te Brugge gedurende de Middeleeuwen”. BO, XV (1975), 18-23; E. Ennen. “Stadt und Schule in ihrem wechselseitigen Verhältnis, vornehmlich im Mittelalter”. RHV, XXII (1957), 56-71, herdrukt & geciteerd in: Id., Gesammelte Abhandlungen zum europäischen Städtewesen und zur rheinischen Geschichte (eds.). G. Droege., K. Fehn., D. Höroldt., F. Irsigler. & W. Janssen, Bonn, 1977, 154-168; M.A. Nauwelaerts. “Scholen en Onderwijs”. AGN, IV (Haarlem, 1980), 366-371; A.G. Weiler. “De socioculturele en godsdienstige Ontwikkelingen circa 1380-1520". Ib., IV (Haarlem, 1980), 316-317; A. Uyttebrouck. “Le Rôle des Autorités communales dans l’ Organisation de l’ Enseignement sous l’ Ancien Régime”. L’ Initiative publique des Communes en Belgique. Fondements historiques (Ancien Régime). Actes [du] 11e Colloque International, Spa, 1-4 Septembre 1982, (PCCH, Reeks in-8/, 65), Brussel, 1984, 577-596. lv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
een werk van Romboudt de Doppere, door Dussart voor de Société d’ Émulation te Brugge in 1892 uitgegeven1. Deze fragmenten zijn doorspekt met typische zinssneden in het middelnederlands. Het is duidelijk dat de Meyere2 ca. 1540 een verkorte versie in het latijn heeft gemaakt van een oorspronkelijke middelnederlandse tekst van de Doppere3. Welke tekst? We lezen in het handschrift4 op het einde van het deel van de Doppere: 1
Romboudt de Doppere. Chronique Brugeoise de 1491 à 1498. Fragments inédits de Romboudt de Doppere découverts dans un Manuscrit de Jacques de Meyere (ed.). H. Dussart, Brugge, 1892, 1-74: Ex libro quarto Domini Romboldi de Doppere de anno 1491 (n.s.); Dussart, “Dernier Manuscrit”, 299-303; Michelant, Manuscrits, 76-77. 2
Deze priester-privéleraar had aan de Sorbonne te Parijs theologie gestudeerd; zijn historische studies zijn van een zeer grote kwaliteit. Zie over hem: Allossery, Geschiedkundige Boekenschouw, I, 217; Arnould, Historiographie, 29, n. 4; F. B[onneure.]. “Jacob de Meyere”. Lexicon van Westvlaamse Schrijvers (red.). F. Bonneure e.a., (Torhout, 1984-1989, 6 dln.), I, 42; C. C[arton.]. “Jacques de Meyere” [C. Carton., J.-O. Delepierre., J. De Mersseman. & F. Van de Putte.]. Biographie des Hommes remarquables de la Flandre occidentale, (Brugge, 1843-1847, 4 dln.), I , 321-341; A.C. De Schrevel. “Histoire du Séminaire de Bruges”. ASÉB, (4e Reeks, X) XXXVII (1887), i-xiv + 1-978 & Ib., (4e Reeks, VI) XXXIII (1883), i-dclxv, geciteerd naar de overdruk (Brugge, 1883-1895, 2 dln., I, 1-II), I, 1, 56-57, n. 6, 428; Dewitte, “Scholen en Onderwijs te Brugge”, 202; Dussart, “Dernier Manuscrit”, 291-295; V. Fris. “Notes sur les Oeuvres historiques de J. de Meyere”. BCRH, LXXXIV (1919-1920), 245-303; A. Gerlo. & H.D.L. Vervliet. Bibliographie de l’ Humanisme des anciens Pays-Bas, (Instrumenta humanistica, III), Brussel, 1972), 407 & M. De Schepper. & C.L. Heesakkers. (red.). Bibliographie de l’ Humanisme des Anciens PaysBas. Avec un Répertoire bibliographique des Humanistes et Poètes néolatins, Supplément 1970-1985 avec Compléments à l’ Édition de A. Gerlo et H.D.L. Vervliet, (Bruxelles, 1972), (Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Wetenschappelijk Comité voor de Studie van het Humanisme in de Nederlanden), Brussel 1988, 323; cfr. A. Gerlo. “Les Humanistes et Poètes néo-latins Belges à l’ Époque de la Renaissance”. Mélanges Georges Smets, Brussel, 1952, 255-285, 257-261, 276 (met lit.); L. Gilliodts-Van Severen. (ed.). “L’ Obituaire de Saint-Donatien de Bruges”. CSCRH, 4e Reeks, XVI (1889), 283-371, 330, dd. 3 februari [1552 n.s.]; Lambert, Chronicles, 13; Rommel, “Dagboek”, 18-20; J. Scheerder. “Jacob de Meyere”. WPEV, IV (Brussel, 1974), 318-319; J. Stecher. “Jacques de Meyer”. BN, V (Brussel,1876), 534-550; [J. Van den Heuvel.]. in: Karel de Goede 1127-1977. Catalogus [van de] Tentoonstelling, 13 Augustus-2 Oktober 1977, II, Brugge, 1977, 15-17; A. V[iaene.]. “Jacob de Meyere (1552-1952)”. B, LIII (1952), 25-26 of Id., “Jacob de Meyere. Een Herdenking”. HSÉB, LXXXIX (1952), 5-13 & overdruk Brugge, 1952, 13 blz. 3
Fris, “Cronycke”, 558; Viaene, Vlaamse Pelgrimstochten, 171.
4
Op ons verzoek werd het hs. door Mw. M. Le Maner, Bibliothécaire-Archiviste de la Bibliothèque de l’ Agglomération de Saint-Omer, opnieuw onderzocht, en een aantal details van onze beschrijving bevestigd; zij stelde ons bovendien enkele schriftvoorbeelden ter lvi
Chronike011.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Sic finis est quarti libri Domini Romboldi Doppere, custodis sanctuarii S. Donatiani Brugen[sis] et tabellionis, etc.1
beschikking, waarvoor onze vriendelijke dank. 1
de Doppere, Chronique, 74, ii, n. 1; Dussart, “Dernier Manuscrit”, 302-303; Michelant, “Manuscrits”, 76-77.
lvii
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Blijkbaar heeft Romboudt de Doppere een kroniek in vier delen geschreven. V. Fris heeft o.i. afdoende bewezen dat de kroniekschrijver Nicolas Despars (1523-1597) in de jaren 1562-1592 voor zijn Cronijcke van Vlaanderen (405-1492) de vier boeken van de Doppere moet gekend en gebruikt hebben voor de periode 1482-14921. Bovendien zou de Bruggeling Bernard van der Straeten jr2 een handschrift van het eerste boek (en volgende) in 1630 in zijn bibliotheek3 hebben gehad4. Vandaag echter beschikken wij enkel nog over het derde boek (periode 1482-1507) in het hs. 1100 (844), ff. 417 r-506 v, van Dowaai, en over een latijnse samenvatting van het vierde boek (periode 1491-1498) door de Meyere. De eerste twee boeken (periode 14..-1481) gingen verloren, maar zijn door Despars gebruikt voor de redactie van zijn kroniek5. 1
Arnould, Historiographie, 29, n. 4; Fris, “Cronycke”, 563; Lambert, Chronicles, 13; Weale, “Généalogie des Familles Brugeoises. Les Despars”, 388-389. Bernard Van der Straeten jr (° Brugge 19 januari 1581 - ^ Brugge 18 mei 1636). Raadsheer van de stad Brugge in 1609, 1620-21, 1628 en in 1630. Schepen in 1610, 1612, 1616, 1619, 1625-26, 1629 en in 1631-33, tresorier in 1615. Voogd van het hospitaal OnzeLieve-Vrouw-van-de-Potterie in 1627. Genealoog en wapenheraut van de Aartshertogen. Hij bezat een belangrijke historische en genealogische bibliotheek. Zoon van Bernard van der Straeten sr. en van Katarina Wilsens. Gehuwd met Eleonora van Bouckholt (^ 27 januari 1644) (de Schietere de Lophem, “Iconographie Brugeoise. Les Collections de Portraits”, 294295; F.-V. Goethals. Dictionnaire généalogique et héraldique des familles nobles du Royaume de Belgique, (Brussel, 1849-1852, 4 dln.), IV, s.v.; Maertens, Onze Lieve Vrouw van de Potterie, 201-202; Taisne, Onse Lieve Vrauwe van Potterye, 188, 193, 528; A. van Zuylen van Nyevelt. “Bernard van der Straeten”. BN, XXIV (Brussel, 1926-1929), 413-416; Viaene, Vlaamse pelgrimstochten, 171). 2
3
de Doppere, Chronique, vi n. 1 & Viaene, Vlaamse pelgrimstochten, 172, n. 7, naar een verloren gegane kopie van een Inventaire des Surnoms de Familles illustres de Nom et d’ Armes, Nobles et Patrices cogneues en la Flandre flamingante, (...) par Suitte d’ Années et Dates vérifiées, vues et dressés par B[ernard] V[an der] S[traten], in 1636 in het bezit van Pieter Lootyns junior (^ 1670), L.L., schepen, raadsheer en eerste hoofdman te Brugge (F. Van de Putte. “Pierre et Louis Lootyns”. ASÉB, (2e Reeks, I) V (1843), 175-185, 177-178, 182-185). 4
Van der Straeten jr. is bij het overlijden van Nicolas Despars op 29 november 1597 één van diens testamentuitvoerders aan wie hij vijf pond groten Vlaams nalaat (Weale, “Généalogie des Familles Brugeoises. Les Despars”, 392). Het hs. Dowaai, B.M., 1100 (844), f. 507 v-508 r bevat bovendien een fragment van een genealogie van de Brugse familie Van der Straeten. 5
Zie supra nn. & .
lxi
HET DERDE BOEK : INLEIDING
In de (oudere) erudiete literatuur1 werd lange tijd ten onrechte aangenomen dat Andreas de Smet, boekbinder, lid van de Brugse librariërsgilde in 1518, van de Confrerie van de Helighe Geest en tevens lid van de Sint-Sebastiaansgilde, de auteur was van de tekst in de E.C. ná 1482, gecompileerd ca. 1516-15192. Dat dit onhoudbaar is, blijkt uit het voorgaande; het zou evenmin correct zijn te stellen dat Romboudt de Doppere de auteur is van de tekst op II, ff. [226] rb-[298] rb van de E.C.: het derde boek van zijn kroniek, dat wij nu nog min of meer kennen uit het hs. van Dowaai, werd wel aangepast overgenomen in de Editio princeps van Willem Vorsterman. De aanpassingen die de tekst van de E.C. doen verschillen van het hs. van Dowaai, zijn waarschijnlijk niet alleen het werk van één of meerdere opeenvolgende kopiisten, maar zijn in laatste instantie, via zijn kopietekst, tevens het werk van Willem Vorsterman zelf. Andries de Smet, die zichzelf 1
O.m. door Ch. Custis, Jaerboecken der Stadt Brugghe, 151, [J.N. Paquot.]. Mémoires pour servir à l’ Histoire littéraire des dix-sept Provinces des Pays-Bas, ([ed. in-fol.], Leuven, 1768, 3 dln.), II, 271, P.G. Witsen Geysbeek. Biographisch anthologisch en critisch Woordenboek der Nederduitsche Dichters, (Amsterdam, 1821-1827, 6 dln.), V, 300; J.-O. Delepierre. Précis des Annales de Bruges depuis les Temps les plus reculés jusqu’ au Commencement du XVIIe Siècle, Brugge, 1835, 184-185, L.A. Warnkoenig. & A.E. Gheldolf. Histoire de la Flandre et de ses Institutions civiles et politiques jusqu’ à l’ Année 1305, (Brussel, 1835-1864, 5 dln.), I, 85-86, J.-J. De Smet. Corpus Chronicorum Flandriae, (CRH. Collection des Chroniques belges inédites, Reeks in-4°, 3), (Brussel, 1837-1865, 4 dln.), III, 33, F. V[an de Putte.]. “André De Smet”. [C. Carton., J.-O. Delepierre., J. De Mersseman. & F. Van de Putte.]. Biographie des Hommes remarquables, I, 123, E. Gailliard. “Incendie à Bruges en 1361". F, I (1867-1868), 29-34, 29-30, Gilliodts-Van Severen, “[Rapport sur les ‘Chroniques de Flandre’]”, lxxix-lxxx, J.G. Frederiks. & F.J. Van den Branden. Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. Tweede, omgewerkte druk, Amsterdam, s.a. 2[1891], 731, Potthast, Bibliotheca historica medii aevi, I, 306, II, 1024, E. Vlietinck. Het oude Oostende en zijne driejarige Belegering (1601-1604). Opkomst, Bloei en Ondergang met de Beroerten der XVIe Eeuw, (Oostende, 1897; Reprint: Oostende, 1975), 78, Allossery, Geschiedkundige Boekenschouw, I, 171, J. te Winkel. De Ontwikkelingsgang der Nederlandse Letterkunde, II, Haarlem, 21922, 296-297, 368-369, Van Mierlo, Middelnederlandsche Letterkunde, 311-312. 2
K. de Flou. & Edw. Gailliard. “[Verslag houdende de] Beschrijving van Middelnederlandsche en andere Handschriften die in Engeland bewaard worden (I/III)”. VMA, (Gent, 1895), 31-263, Ib., (Gent, 1896), 79-337 & Ib., (Gent, 1897), 373-502, II, 220-221 nr. 51 (= Londen, British Library, Ms. Add. 10369, in. XIXe eeuw); [Is.-J.]. de Meyer. Jaerboek der Koninklyke Gilde van Sint Sebastiaen, te Brugge, Brugge, 1859, 454; A. Dewitte. “Het Brugse St.-Jans en St.-Lucasgilde der Librariërs 1457, 1469”. B, XCVI (1996), 334-340, 339340, 340 n. 23; H. Godar. Histoire de la Gilde des Archiers de Saint Sébastien de la Ville de Bruges, Brugge, 1947, 150; A.-L. Van Bruaene. Repertorium van Rederijkerskamers in de Zuidelijke Nederlanden en Luik 1400-1650. Digitale editie, Leiden, dbnl - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren, 2004, s.v.).
lxii
Chronike012.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
tweemaal noemt in de E.C., is waarschijnlijk één van die bezitters1 van een kopie van de kroniek2, die hun exemplaar een weinig aanvulden en herwerkten3. 1
E.C., II, f. [140] vb (3 juli 1468) & f. [282] vb (30 augustus 1496) (Andriessen, Die van Muziken gheerne horen, 50; Ph. Blommaert. “Joannes Petrus van Male, geboren te Brugge, 1669, overleden te Vladsloo, 1735”. BM, II (1838), 174-191, 187; Gilliodts-Van Severen, “[Rapport sur les ‘Chroniques de Flandre’]”, lxxix; Potthast, Bibliotheca historica medii aevi, II, 1024. 2
Wij vestigen er ook de aandacht op dat ook Anthonis de Roovere expliciet in de E.C. wordt vermeld, in tegenstelling tot Romboudt de Doppere (cfr. supra n. ). Over het aandeel van A. de Roovere in de E.C., zie vooral: van ’t Hoog, Anthonis de Roovere, 29-30, 242-258 & 268. 3
Zie hierover vooral: “Cronike”, Bibliotheca Belgica, I, 1003; Dehaisnes, Manuscrits, 735; S. De Wind. “Andries de Smet”. Id., Bibliotheek der Nederlandse Geschiedschrijvers, (Middelburg, 1835, 2 dln.), I, 124-125 & 529-533; Fris, “Chronycke”, 558; Waale, “Pauli en het Auteurschap”, 168.
lxiii
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Onze aandacht zal zich nu richten op de persoon1 van Romboudt de Doppere, die uiteindelijk de informatie heeft verzameld en opgeschreven. Korte biografie: Veel weten wij niet over Romboudt de Doppere2. Hij kreeg zelden plaats3 in onze biografieën4. Interessante informatie5 kunnen wij halen uit het reeds eerder 1
Over prosopografie en middeleeuwse geschiedenis, zie o.m.: N. Bulst. “Zum Gegenstand und zur Methode von Prosopographie”. Medieval Lives and the Historian. Studies in Medieval Prosopography, (Proceedings of the First International Interdisciplinary Conference on Medieval Prosopography, University of Bielefeld, 3-5 December 1982) (eds.). N. Bulst. & J.P. Genet, Kalamazoo, Michigan, 1986, 1-16; H. De Ridder-Symoens. “Prosopografie en middeleeuwse Geschiedenis: een onmogelijke Mogelijkheid?”. HMGOG, N.R., XLV (1991), 95-117. 2
Wij maakten gebruik van: de Doppere, Chronique, i-viii; J. Gailliard, Bruges et le Franc, IV, 349-359; F. Van Dycke. Recueil héraldique avec des Notices généalogiques et historiques sur un grand Nombre de Familles nobles et patriciennes de la Ville et du Franconat de Bruges, Brugge, 1851, 144, nr. 137; W. van Hille. Histoire de la Famille van Hille, (TB. Recueil 4), Brugge, 1954, 251-252; Viaene, Vlaamse Pelgrimstochten, 169-173; J. Yernaux. “Les Notaires publics du XIIe au XVIe Siècle, spécialement au Franc de Bruges”. BCRH, LXXXII (1913), 111-182, geciteerd naar de overdruk Brussel, 1913, 92 blz., 88-89. 3
E. De Seyn. Dictionnaire des Écrivains Belges. Bio-bibliographie, (Brugge, 1930-1931, 2 dln.), II, 1555-1556, naar V. Fris; J. V[ercammen.]. “Rumoldus de Doppere”. Lexicon van Westvlaamse Schrijvers (red.). F. Bonneure e.a., (Torhout, 1984-1989, 6 dln.), I, 36; A. Viaene. “Vijf Eeuwen Ontmoeting met het Sint-Janshospitaal”. 800 Jaar Sint-Janshospitaal [te] Brugge, 1188-1976. [Catalogus van de] Tentoonstelling georganiseerd door de Commissie van Openbare Onderstand, 5 Juni-31 Augustus 1976 [(red. H. Lobelle. & M. Goetinck.], II, (Brugge, 1976, 2 dln.), I, 225-245, 229-230, 243. 4
Enkel vermeld bij: A. Dewitte. “Boek- en Bibliotheekwezen in de Brugse Sint-Donaaskerk, XIIIe-XVe Eeuw”. H. Sergeant e.a., Sint-Donaas en de voormalige Brugse Kathedraal, I, Brugge, 1978, 61-95, 63 & Id. “Schrijven rond de Brugse St.-Donaaskerk”. Vlaamse Kunst op Perkament. Handschriften en Miniaturen te Brugge van de 12e tot de 16e Eeuw, Brugge, 1981, 55-59, 57. 5
Zie in het algemeen: A. Dewitte. “Het Humanisme te Brugge. Een overtrokken begrip?”. HKZM, XXVII (1973), 5-26, 19-20 & passim; D. Hogenelst. & F.[P.]. van Oostrom. Handgeschreven Wereld: Nederlandse Literatuur en Cultuur in de Middeleeuwen, Amsterdam, 1995, 237-295 & 303-305 passim; C. Lemaire. “Het Nederlands en de nederlandse Literatuur”, 1933; M.[P.J.]. Martens. “Brugge en het Europees Humanisme”. Brugge en Europa (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 253-265 & 427-428, passim; A. Roersch. L’ Humanisme Belge à l’ Époque de la Renaissance. Études et Portraits, Brussel, 1910, 20-35; J. IJsewijn. “The Coming of Humanism to the Low Countries”. Itinerarium Italicum. The Profile of the Italian Renaissance in the Mirror of its European Transformations, Dedicated to Paul Oskar Kristeller on the Occasion of his 70th Birthday (eds.). H.A. Oberman. & Th. A. Brady, Jr., lxv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
vermelde hs. 730 van de Bibliothèque de l’Agglomération van Sint-Omaars. Bij de titel van het deel dat de fragmenten van de Doppere bevat, werd een noot aangebracht, die vermeldt dat de Doppere priester, publiek notaris en griffier van het Brugse Sint-Donaaskapittel was1. Bij de tekst over december 1491 lezen wij: Ego Rolandus [corr. Romboldus] de Doppere, presbyter, versatus sum hic in ecclesia S. Donatiani ultra annos XLVI2.
Hij moet met het Sint-Donaaskapittel verbonden zijn sinds 14443. Waarschijnlijk bezocht hij er toen de kapittelschool. Zijn geboortedatum zou dan op ca. 1430 te stellen zijn. Of de Doppere er ooit kanunnik werd is vooralsnog een onopgeloste vraag4. Bovendien weten wij niet wanneer de Doppere in dienst van het kapittel stond. De Doppere was (Studies in Medieval and Reformation Thought, XIV), Leiden, 1975, 193-301. 1
Cfr. [de Meyer.], Jaerboek, 123 & Godar, Histoire de la Gilde des Archiers, 136.
2
de Doppere, Chronique, 16. De naam de Doppere komt in de lijst van academische graden gepubliceerd door R. De Keyser, niet voor (R. De Keyser. “Chanoines séculiers et Universités: le Cas de Saint-Donatien de Bruges (1350-1450)”. The Universities in the Late Middle Ages (eds.). J. IJsewijn. & J. Paquet, (Mediaevalia Lovaniensia. Series I. Studia VI), Leuven, 1978, 485-597, 592-595). 3
E. Feys. “Roland Le Fèvre”. ASÉB, (5e Reeks, IV) XLI (1891), 351-371, geciteerd naar de overdruk Brugge, 1894, 20 blz., 18 n. 1. 4
Viaene, Vlaamse pelgrimstochten, 170, beweert van niet; hiertegenover: Yernaux, “Notaires”, 88.
lxvi
Chronike013.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
ook apostolisch en keizerlijk notaris1, en is als dusdanig bekend uit vele akten, waarvan hierna enkele voorbeelden volgen: in een onderschrift, [...] Et quia ego, Rumoldus de Doppere, clericus Tornacensis diocesis, in artibus magister, publicus sacris apostolica et imperiali auctoritate venerabilisque curiae episcopalis Tornacensis notarius juratus [...] signum meum solitum et consuetum hic me propria manu subscribens apposui in omnium premissorum fidem et testimonium requisitus et rogatus. R. de Doppere,
1
Voor een overzicht van de Artes notariae: Th. de Hemptinne. “Notar, Notariat”. LM, VI (München-Zürich, 1993), 1275; P. Weimar. “Ars notariae”. Ib., I (MünchenZürich, 1977-1980), 1045-1047; F. Discry. “Les Minutes des Notaires. Étude diplomatique”. Mélanges d’ Histoire offerts à Charles Moeller à l’ Occasion de son Jubilé de 50 Années de Professorat à l' Université de Louvain 1863-1913, (RTHPUL, 40), (LeuvenParijs, 1914, 2 dln.), I, 548-562; Gailliard, Table analytique, 313-314; Gilliodts-Van Severen, Inventaire. Introduction, 141-144, 146-147; Maertens, Onze Lieve Vrouw van de Potterie, 242-244; J.M. Murray. “Failure of Corporation: Notaries public in medieval Bruges”. JMH, XII (1986), 155-166, 155, 157, 162-163, 164 n. 1, 165 nn. 36-37; W. Prevenier. & Th. de Hemptinne. “La Flandre au Moyen Âge. Un Pays de Trilinguisme administratif”. La Langue des Actes. Actes du Congrès international de Diplomatique (Troyes, Jeudi 11 – Samedi 13 Septembre 2003) (dir.). O. Guyotjeannin. [ELEC. Éditions en ligne de l’ École des Chartes, N/ 7, Parijs , s.a. [2003]]; A. Van den Bichelaer. “‘Et fiet Instrumentum’. Style and Content of Medieval Notarial Deeds analysed with the Aid of the Computer”. Prosopography and Computer. Contributions of Mediaevalists and Modernists on the Use of Computer in Historical Research (eds.). K. Goudriaan., K. Mandemakers., J. Reitsma. & P. Stabel, (SUSMLC, 2), Leuven-Apeldoorn, 1995, 97109; É. Vanden Bussche. “Les Notaires d’ autrefois: Comment ils signaient les Actes (Particularités paléographiques)”. F, II (1868-1869), 121-143, 133-134, 135, 140 & pl. 1, nr. 5, pl. 6, nr. 68; G. van Dievoet. Les Coutumiers, les Styles, les Formulaires et les “Artes notariae”, (Typologie des Sources du Moyen-Age occidental, 48/A-III, 1*), Turnhout, 1986, 10, 83-84; Yernaux, “Notaires”, 88-89.
lxvii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
op de akte van translatie van 21 oktober 14891, bevestigt R. de Doppere dat in de kerk van het Sint-Janshospitaal te Brugge, de relieken van de 11 000 maagden van de oude in 1
“Betaelt denzelven meester Rombout de Doppere van twee instrumenten ter Cause van de Translacie van de nieuwe rive van de XI duust maegden, daerof betaalt 4 pond en 16 schelling. Betaelt mijnheer de suffragaen ter cause van de zeghelinghe van den zelven brieven te zeghelen V pond VII sch.” (= Brugge, AOCMW, Fonds van het Sint-Janshospitaal, Register nr. 207 f/ 54 v/, geciteerd bij A. Van den Bon. Het achthonderd Jaar Oud Sint-Janshospitaal van de Stad Brugge. Zijn Geschiedenis in alle mogelijke Aspekten, met de Klemtoon op de Geneeskunde, S.l. [Brugge], s.a. [1975], 118; cfr. H. LobelleCaluwé. “Hans Memling”. Brugge en de Renaissance. Van Memling tot Pourbus, [Catalogus van] de Tentoonstelling’Van Hans Memling tot Pieter Pourbus’, Brugge, Memlingmuseum – Oud-Sint-Janshospitaal, 15 Augustus–6 December 1998 (red.). P. Huvenne. & M.P.J. Martens, (Brugge, 1998, 2 dln.), I, 66-79).
lxviii
Chronike013.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
de nieuwe rijve werden overgebracht door suffragaan G. De Baerdemakere1; en op 16 augustus 1499 acteert Romboudt de Doppere [...] biiden voornoomden partien voor den eersaem ende discreten heere ende meester Romboud de Doppere, priester, openbaer notaris, etc., ende den oorconden als doe daertoe gheroupen specialike ende ghebeden [...],
1
de Doppere, Chronique, iii n. 1; D. De Vos. Hans Memling. Het volledige Oeuvre, Antwerpen, 1994, 412; G.H. Flamen. “Le Frère Jean Floreins, Maître spirituel de l’ Hôpital Saint-Jean, à Bruges, Admirateur contemporain de Hans Memlinc”. ASÉB, (4e Reeks, IV) XXXI (1880), 18-52, 19, 20-21, 32-33, 38; L. Gilliodts-Van Severen. “Cartulaire de la Wateringue de Moerkerke”. F, I (1867-1868), 379-454, 380 & Ib., II (1868-1869), 76-99 & 221234, passim; Id., Inventaire des Archives de la Ville de Bruges. Section première: Inventaire des Chartes, Première Série, Introduction, Brugge, 1878, 96, n. 2; É. Vanden Bussche. Inventaire des Archives de l’ État à Bruges. Section première: Franc de Bruges, (Brugge, 18811884, 2 dln.), I, 192 nr. 516, 194 nr. 523; J. Van den Heuvel. “Heiligenverering en Volksdevoties in het Sint-Janshospitaal”. 800 Jaar Sint-Janshospitaal [te] Brugge, 1188-1976. [Catalogus van de] Tentoonstelling georganiseerd door de Commissie van Openbare Onderstand, 5 Juni-31 Augustus 1976 [(red.). H. Lobelle. & M. Goetinck.], II, (Brugge, 1976, 2 dln.), I, 195215, 207-211, 215 & [J. Van den Heuvel.]., in: Ib., II, 361; cfr. o.a. H. L[obelle.]., in: Ib., II, 515-517, M. R[yckaert.]. in: Ib., II, 385-386 nrs. A48-A51, De Vos, Hans Memling, 52-53, 296-303, nr. 83 (Ursula- legende en -schrijn); D. Hollanders-Favart. “Le Dessin sous-jacent chez Memling: La Châsse de Saint-Ursule”. ASÉB, CXV (1978), 174-186; J.H. Kessel. Sainte Ursule et ses onze mille Vierges ou l’ Europe occidentale au Milieu du Ve Siècle. Monographie historique et critique, Brussel & Parijs, 1870, 278-305 & 325-336; H. Lobelle-Caluwé. “Het Ursulaschrijn van Hans Memling”. JSMB 1991-92, Brugge, 1993, 253-269; Id., “Het Ursulaschrijn van Hans Memling: Ontwerp, Constructie en oorspronkelijk Uitzicht”. Hans Memling. Essays (dir.). D. De Vos, Brugge, 1994, 89-100; Id., “Hans Memling: A Self-Portrait?”. Memling Studies. Proceedings of the International Colloquium (Bruges, 10-12 November 1994) (eds.). H. Verougstraete., R. Van Schoute., M. Smeyers, with the collaboration of A. Dubois, Leuven, 1997, 43-52, 50 & fig. 5; Id., “Hans Memling”. Brugge en de Renaissance. Van Memling tot Pourbus, I, 77, afb. 7; H. L[obelle.]-C[aluwé.]. & S. V[andenberghe.]. “Beelden en Houtsculptuur”. Vlaamse Kunst in de 15de Eeuw. [Catalogus van de] Tentoonstelling van Sculptuur, Meubilair en Kunstnijverheid uit de Tijd van Lodewijk van Gruuthuse, (Brugge Gruuthusemuseum en O.-L. Vrouwkerk, 19 September-30 November 1992), Brugge, 1992, 16-41, 38 nr. 56; H. Pauwels. Groeningemuseum. Catalogus van het Stedelijk Museum voor Schone Kunsten, Brugge, Brugge, 1960, 39-41 nr. 14; W. Prevenier. & W.[P.]. Blockmans. De Bourgondische Nederlanden, Antwerpen, 1983, 324-325 & V. Vermeersch. Brugge Duizend Jaar Kunst. Van Karolingisch tot Neogotisch, 875-1875, Antwerpen, 1981, 186-190, 193-195; W.H.James Weale. Hans Memling, zijn Leven en zijne Schilderwerken. Eene Schets, [met een nawoord door M. Goetinck.], Brugge, 1871 [Reprint: Roeselare, 1976], 51-53, 6570; E. Wimmer. “Ursula”. LM, VIII (München-Zürich, 1996-1997), 1332-1333).
lxix
HET DERDE BOEK : INLEIDING
de arbitrage tussen Filips van der Beerst (1477 - ^ Brugge 21 augustus 1504), abt van de Eeckhoutabdij, O.S.A., en Lievin de Toolnaere, deken van de librariërsgilde te Brugge, over de locatie en het gebruik van en de diensten aan hun altaar, toegewijd aan de heilige Nicasis, aan de zuidzijde van de abdijkerk1. Informatie valt ook te halen uit het hs. 1110 (844) van Dowaai, waarin de Doppere secretaris ende scriba van meester Gilles de Baerdemakere, bisscop van Sarepten ende suffragaen van de bisscop van Doornicke wordt genoemd. Wanneer hij secretaris van bisschop de Baerdemakere werd, is opnieuw een onbeantwoorde vraag2. Interessant is de vraag naar het milieu waaruit onze auteur afkomstig is. De familie de Doppere zou zijn oorsprong hebben in de familie Dop, die L. Gilliodts-Van Severen, Ch. Verschelde, Ad. Duclos, A. Maertens, M. Ryckaert en A. Schouteet kunnen achterhalen tot in de 13e eeuw3; bovendien komt het praenomen Gillis (Lat.: Aegidius) in de middeleeuwse genealogie Dop/de Doppere vrij frequent voor: ene Gillis Dop, uuter Oudenburch, die in 1274 overleed, woonde in de nabijheid van de Kartuizerinnestraat, voorheen de Ser Gillis Dopstraat4; een andere Gillis Dop, de jongere, zoon van de voorgaande, deed als schepen van de stad Brugge, op 31 mei 1276, mede uitspraak in een geschil tussen het 1
A.-J.-J. Delen. “L’ Illustration du Livre en Belgique”. Histoire du Livre et de l’ Imprimerie en Belgique des Origines à nos Jours. Deuxième Partie, (Collection des Publications du Musée du Livre, Bruxelles), Brussel , 1929-1930 , 7-115, 27; De Vos, Hans Memling, 408; Dewitte, “Het Brugse St.-Jans en St.-Lucasgilde der Librariërs 1457, 1469”, 335; N.[N.]. Huyghebaert. “Abbaye de Saint-Barthélemy de l’ Eeckhout, à Bruges”. MB, III, 3, Luik, 1974, 757-801, 780; Weale, Hans Memling, 19-24; Id., “Documents inédits sur les Enlumineurs de Bruges”. BEF, II (1864-1865), 298-319 & Ib., IV (1872-1873), 111-119 & 238-337, 329-337, 331, 337; Id., “Notice sur la Fondation de l’ Abbaye de l’ Eeckhout et sur les Abbés qui l’ ont gouvernée, [suivie de l’] Obituaire de l’ Abbaye de l’ Eeckhout”. F, III (1869-1870), 274-382, 287-288, 335. 2
D. f. 417 r; De Keyser, “Chanoines”, 591; Geirnaert, “Kunst en Geestesleven te Brugge”, 138-139; Viaene, Vlaamse pelgrimstochten, 171, meent de data 1482-1483 naar voor te kunnen schuiven. 3
Gilliodts-Van Severen, Inventaire. Introduction, 354, 146; Ch. Verschelde. “Étude sur les Noms des Rues et des Maisons de la Ville de Bruges”. ASÉB, (3e Reeks, X) XXVII (1875), 283-437, 359-360; A. Duclos. Bruges. Histoire et Souvenirs, (Brugge, 1910; Reprint: Brugge, 1976), 585; Maertens, Onze Lieve Vrouw van de Potterie, 277; M. Ryckaert. “De Oudeburg te Brugge”. Album Albert Schouteet, Brugge, 1973, 155-168, 155, 159-161; A. Schouteet. De Straatnamen van Brugge. Oorsprong en Betekenis, Brugge, 1977, 104.
De *sHeer Gillisdopstraat, Sher Gillis Dopstraat, verdwenen zijstraat in de Oude Burg (B. Delaey. “De *sHeer Gillisdopstraat en de Mercenierstraat in Brugge”. BO, XXXVIII (1998) , 83-100; Jos. De Smet. [& K. de Flou.]. “Over Brugsche Straatnamen”. B, XXXVIII (1932), 39; A. Janssens. “Mer P. Lanchals en ‘Huize Lanchals’. Een Episode uit 1486”. Ib., CI (2001), 125-129). 4
lxx
Chronike013.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Brugse wolweversambacht en de Bogardenbroeders1. In de eerste helft van de 14e eeuw schonken Jacob en Egidius Dop elk drie koorkappen van geborduurd of rood fluweel, met alben en toebehoren, aan het kapittel van Sint-Donaas te Brugge2. 1
Maertens, Onze Lieve Vrouw van de Potterie, 277; A. Schouteet. Regesten op de Oorkonden [van het] Stadsarchief van Brugge, (Brugse Geschiedbronnen, IV), (Brugge, 1973), I, 45, nr. 90. 2
[Ch.]. Dehaisnes. Documents et Extraits divers concernant l’ Histoire de l’ Art dans la Flandre, l’ Artois et le Hainaut avant le XVe Siècle, (Mémoires de la Commission historique du Département du Nord), (Rijsel, 1886, 3 dln.), I, 359-360 (= Kerkschatteninventaris van Sint-Donaas van 8 augustus 1347).
lxxi
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
En in de 14e en 15e eeuw bezat de familie Dop lenen en tienderechten in de Watering van Romboutswerve te Oostkerke (1375), in de Koopmanspolder langs het Zwin (1375), in den Broek bij Damme (1384), in Aardenburg Ambacht (Wulpen), bij de dijk van de Poortwede van Monnikerede (1400), in Koolkerke en Sinte-Katelijne bij Brugge en in de Watering van Groot Reigaartvliet (1447); in 1460 verkocht Loy Dop het kasteel van Lembeke en het leengoed van Oostkerke samen met 21 gemeten land binnen Monnikerede aan Jan II de Baenst, heer van Sint-Joris en van Beernem (^ 1460), raadsheer van Filips de Goede en baljuw van Brugge en van het Vrije1. Beide families hebben hetzelfde wapenschild: op een veld van keel, een kruis van zilver, versierd met twintig blokjes van hetzelfde2. Nog volgens Gailliard is Jan de vader en Cornelie Govaert de moeder van Romboudt. Romboudt was het derde kind van vier3. De familie behoorde tot de kleine adel en moet in de 16e eeuw in aanzien zijn gestegen. Pieter Dominicle sr., (^ 1548) een neef van de kroniekschrijver, werd in 1523 schepen te Brugge4. Gillis de Doppere, een andere neef, was in 1486 gouverneur van het Rederijkersgild van de Drie Sanctinnen te Brugge en bracht het in 1503 tot infanterie-kapitein5. Een derde neef, met dezelfde naam en hetzelfde 1
F. Buylaert. “Gevaarlijke Tijden. Een Vergelijking van Machtsverwerving en Machtsbehoud bij stedelijke Elites in laatmiddeleeuws Holland en Vlaanderen”. TG, CXIX (2006), 312-327, 316-317; R. De Keyser. “Het Kasteel Lembeke te Oostkerke en zijn Bezitters”. Album Archivaris Jos. De Smet, Brugge, 1964, 219-232, 227-228; Gailliard, Bruges et Le Franc, I, 27; A. Van den Abeele. Het Ridderlijk Gezelschap van de Witte Beer. Steekspelen in Brugge tijdens de late Middeleeuwen, Brugge, 2000, 61, 156. 2
J. Bosmans. Armorial ancien et moderne de la Belgique, Brussel, 1889, sub nomine: “de gueules, à la croix d’ argent, cantonnée de vingt billettes de même”; J.-Th. De Raadt. Sceaux armoriés des Pays-Bas et des pays avoisinants. Recueil historique et héraldique, (Brussel, 1897-1900, 4 dln.), I-II, 391-392; Gailliard, Bruges et le Franc, IV, 349, slechts tot in de 14e eeuw; Van Dycke, Recueil héraldique, 144, nr. 137. 3
Gailliard, Bruges et Le Franc, IV, 390.
4
de Doppere, Chronique, iii n. 1; Gailliard, Bruges et Le Franc, II, 170-172; P. Huvenne. “Pieter Pourbus”. Brugge en de Renaissance. Van Memling tot Pourbus, [Catalogus van] de Tentoonstelling ’Van Hans Memling tot Pieter Pourbus’, Brugge, Memlingmuseum – OudSint-Janshospitaal, 15 Augustus–6 December 1998 (red.). P. Huvenne. & M.P.J. Martens, (Brugge, 1998, 2 dln.), I, 189-215, 230, afb. 104; A. Janssens de Bisthoven. “Drie Portretten Van Filips Dominicle”. HSÉB, C (1963), 188-196, 189 n. 3; A. Schouteet. “Het huwelijksportret van Filips Dominicle en Barbara Ommejaghere. Toegeschreven aan Pieter Pourbus”. Album Jan De Cuyper aangeboden bij gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, (Verslagen en Mededelingen van de Leiegouw, VIII, 1), Kortrijk, 1966, 335-341, 338; Van Dycke, Recueil héraldique, 141, nr. 133; van Male, Lamentatie van Zeghere van Male, 96. 5
de Doppere, Chronique, iii n. 1; Gailliard, Bruges et Le Franc, IV, 350; N. Geirnaert. “De Miniatuur met de Drie Santinnen. Een nieuwe Datering van het Cartularium van de Brugse lxxi
HET DERDE BOEK : INLEIDING
beroep als de auteur, kennen wij op een minder positieve wijze: in 1532, tijdens een echtscheidingsprocedure pleitte hij tegen én molesteerde hij zijn vrouw Cornelie Schedits1. In 1574, 1576, 1578 en in 1580 wordt nog een Rombou(d)t de Doppere als goutslaghere te Brugge vermeld2. Gailliard beweert verder dat Romboudt kanunnik werd aan het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge3. Hierover bestaat grote twijfel, maar op 28 december 1494 ondertekent Alyamus de Groote sr. (^ 1501) – kapelaan (1485) in de Heilig-Kruiskapel en magistri cantus (1491-95) van de Onze-LieveVrouwekerk, cantor van Sint-Donaas (1475-85, 1498 en 1500-01) en zangmeester aan de Cappella Musicale van Ercole I d’ Este, hertog van Ferrara, Modena en Emilia (14311505) te Ferrara (1495-98) – tevens medestichter van de Confrerie van de Drie Sanctinnen4, samen met Romboudt de Doppere, Adriaan Drabbe en anderen, voor de Confrerie van de Helighe Geest (1428)5, een overeenkomst, waarbij de anciennité van deze laatste bevestigd Rederijkerskamer van de Drie Santinnen [1475-1480]”. BO (= Vriendenboek Jozef Penninck), XXIII (1983), 243-390; A. Schouteet. “Inventaris van het Archief van de Brugse Rederijkersgilden van de H. Geest, van de Drie Sanctinnen en van het H. Kruis op het Stadsarchief te Brugge”. HSÉB, CXIV (1977), 361-385, 376. 1
de Doppere, Chronique, iii n. 1; L. Gilliodts-Van Severen. “Le Mariage dans la Législation coutumière”. F, XIV (1883), 247-268, 263-264. 2
A. Vandewalle. “De Besturen van het Ambacht van de [Brugse] Goud- en Zilversmeden, 1363-1794”. Meesterwerken van de Brugse Edelsmeedkunst. Catalogus [van de] Tentoonstelling, Brugge, Memling & Brandwynmuseum, 7 Juli-10 Oktober 1993 (red.). D. Marechal, Brugge, 1993, 413-438, 423, 435. 3
Gailliard, Bruges et Le Franc, IV, 350.
4
P. Andriessen. Die van Muziken gheerne horen. Muziek in Brugge 1200-1800, Brugge, 2002, 389; A. Dewitte. “De Geestelijkheid van de Brugse Lieve-Vrouwkerk in de 16e Eeuw”. HSÉB, CVII (1970), 100-135, 117, 119; N. Geirnaert. “Twee rivaliserende Leraren in de 15e Eeuw: Gerard Stampe en Jan Vanden Veren”. B, LXXXI (1981), 154-160, 157-158; GilliodtsVan Severen, Inventaire, VI, 402, 470; G.G. Meersseman. “Épistolaire de Jean Vanden Veren et le Début de l’ Humanisme en Flandre”. Humanistica Lovaniensia, XIX (1970), 119-200, 128; Id., “La Raccolta dell’ Umanista fiammingo Giovanni de Veris ‘De arte epistolandi’”. Italia medioevale e umanistica, XV (1972), 215-281; Strohm, Music in Late Medieval Bruges, 35-36, 70, 185; D. Van de Casteele. & E. Van der Straeten. “Maîtres de Chants et Organistes de Saint-Donatien et de Saint-Sauveur à Bruges. Documents recueillis et annotés”. ASÉB, (3e Reeks, V) XXII (1870), 105-174, 111-119. 5
D. Geirnaert. “De Kamers van Rhetorica te Brugge, een Blik op 400 Jaar Brugse Rederijkersactiviteit”. B, XCV (1995), 234-250, passim; J.B. Oosterman. “Tussen twee Wateren zwem ik: Anthonis de Roovere tussen Rederijkers en Rhétoriqueurs”. Rederijkers in en rond 1448: Bijdragen aan het Colloquium naar Aanleiding van de 500ste Verjaardag van de officiële Erkenning van de ‘De Fonteine’ (Gent 12 december 1998) (red.). D. Coigneau & lxxii
Chronike014.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
wordt1. De Doppere was tevens lid van van de kerkelijke broederschap van Onze-LieveVrouw van Hulsterlo2. W. Waterschoot, (JSHRFG, XLIX-L (1999-2000), Gent, [2001]), 11-29, 23-26; Schouteet, “Inventaris van het Archief van de Brugse Rederijkersgilden van de H. Geest”, 361-362, 365367; A.-L. Van Bruaene. Repertorium van Rederijkerskamers in de Zuidelijke Nederlanden en Luik 1400-1650. Digitale editie, Leiden, dbnl - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren, 2004, s.v. http://www.dbnl.nl/tekst/brua002repe01_01/ 1
De Kamer van Rhetorica De Drie Santinnen was in, of kort vóór 1474 opgericht door Colaert sr. (^ 4 juni 1493) ende Pieter de Labye (^ 11 november 1485), ghebroeders poorteren in Brugghe (Brugge, SA, Oud Archief, Reeks nr. 390/2 (Inv. nr. B2) (Archief Drie Santinnen) & afschrift (Ib., nr. 390 (Inv. nr. B1), f/ 67 v/ (RCDS 45)); Andriessen, Die van Muziken gheerne horen, 240, 389; C. Everaert. Spelen van Cornelis Everaert, vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, met Inleiding en Aanteekeningen uitgegeven door J.W. Muller en L. Scharpé, Leiden, 1920, viii-xi; L. Gilliodts-Van Severen. “Les Archives de la Ville de Bruges: La Société de Réthorique ‘De Drie Sanctinnen’”. F, XV (1884), 392-422, 399-402 & Brugge, S.A., Oud Archief, Reeksnr. 389: Annalenboek nr. 1, sub anno, geciteerd bij Strohm, Music in Late Medieval Bruges, 70, 162 n. 52; cfr. D. Geirnaert. “De Kamers van Rhetorica te Brugge”, 239; Schouteet, “Inventaris”, 376-377 nrs. 18, 21 & 22. 2
A. Schouteet. “De Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterlo, 14de-16de Eeuw. Archief en Ledenlijst”. HSÉB, CXXVII (1990), 109-144, 113, 122 & 143-144.
lxxiii
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING De familie de Doppere had een huis aan de zuidkant van de Langestraat, niet ver van de Freren Fonteinstraat1, in het centrum van Brugge, niet ver van de Burg. In het kunsthistorisch boek Brugge: Duizend Jaar Kunst van Valentin Vermeersch2 kan men lezen dat Romboudt de Doppere heeft gewoond in het Huis Reckelbus, vandaag Westmeers nr. 863, dat een belangrijk muurschilderij4 uit de 15e eeuw bevat. M. Selschotter5 kon achterhalen dat het huis omstreeks 1580 aan Jacob de Doppere toebehoorde, een achterneef van Romboudt. 1
Freren Fonteinstraat, naar de Frerenfontein op de hoek van de Waalse straat (Jos. De Smet. [K. de Flou.], “Over Brugsche Straatnamen”, 35; Jos. De Smet, “De Brugse Straatnamen in 1399 in het Cijnsboek van den Disch der Brugse O.L. Vrouwkerk”, ; Michiels, Iconografie, II, 62-63; Schouteet, Marcus Gerards, 35; Id., Straatnamen, 61-62; Verschelde, “Étude sur les Noms”, 396. 2
Vermeersch, Brugge: Duizend Jaar Kunst, 174.
3
L. Devliegher. De Huizen te Brugge, (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, 2-3), Tielt, 1975, 436; vgl. met Ib., 231-232 (Molenmeers nr. 30); P. Devos., L. Constandt. & J.P. Esther. Brugge: Herwonnen Schoonheid. Tien Jaar Monumentenzorg te Brugge, TieltAmsterdam, 1975, 188-191, 262-263 nr. 14 2
4
Over fresco’ s in het algemeen: J. Baldewijns. & L. Watteeuw. “Calques van de Muurschilderijen uit de Leugemeete met Voorstelling van de stedelijke Milities (1861-2004)”, HMGOG. N.R., LX (2006), 337-367 (voor Gent, met lit.); L. Devliegher. “Een 15de-eeuwse Muurschilderij met twee Engelen in de Sint-Salvatorskathedraal te Brugge”. HSÉB, CXXXI (1994), 195-201 (met lit.); W.P. Dezutter. Grafschilderijen in Vlaanderen. Frescotechniek en Begrafenisduur tijdens de Middeleeuwen”. B, LXXIX (1979), 79-86; Id., “Grafschilderijen: Iconografie en religieuse Spiritualiteit.” Maria van Bourgondië [te] Brugge. Een archeologische-historisch Onderzoek in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. [Red.] H. De Witte, Brugge, 1982, 179-204 & 247; M. Goossens. “De Middeleeuwse Muurschilderkunst”. Gent. Duizend Jaar Kunst en Cultuur, Catalogus [van de] Tentoonstellingen ingericht door de Stad Gent, (Museum voor Schone Kunsten, Gent, 19 April-29 Juni 1975), (Gent, 1975, 3 dln.), I, 25-103, 27-33; Id., Middeleeuwse Muurschilderkunst te Gent”. SPH, XI (1976), 642-647; G. Jászai. “Wandmalerei”. LM, VIII (München-Zürich, 1996-1997), 2013-2022; J. Philipppe. “La Peinture murale du XIVe Siècle en Belgique”. Communications [du] XXXVIe Congrès [de la] Fédération archéologique et historique de Belgique, Gand, 12-15 Avril 1955, (AFAHB, XXXVI), II, Gent, 1956, 335-375; U. Procacci. “La Technique de la Fresque et la Manière de détacher les Frasques”. Fresques de Florence. [Catalogue de l’] Exposition, Bruxelles, Palais des Beaux-Arts, Septembre-Octobre 1969, Brussel, 1969, 17-40; R. Van Belle. “Ikonografie en Symboliek van de beschilderde Grafkelders en Memorietaferelen”. HGOKK, N.R., XLVIII (1981), 9-97. 5
M. Selschotter. “Een onbekende Wandschilderij uit de XVe Eeuw te Brugge”. Kunst, III (1932), 315-318. De huidige eigenaar van het huis maakte ons attent op het artikel van Marcella Selschotter, waarvoor onze dank. Chronike015.wpd
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Romboudt de Doppere moet de schilder Hans Memling (/ Seligenstadt ca. 1435/40 - ^ Brugge 11 augustus 1494), poorter te Brugge sedert 30 januari 1465 (n.s.), gekend hebben1: 1
F. Daulte. “Au Coeur de Bruges: Memling et l’ Hôpital Saint-Jean”. L’ Oeil, 243 Octobre (1975), 28-35; De Doppere, Chronique, 49; D. De Vos. “Hans Memling (Jan Memlinc)”. WPEV, IV, (Brussel, 1974), 299-301; Id., Catalogus Schilderijen 15de en 16de eeuw [van de] Stedelijke Musea [te] Brugge, Brugge, 1979, 159-168; Id., “Hans Memling (Memlinc)”. NBW, XII, (Brussel, 1987), 519-534; Id., “Brugge en de Vlaamse Primitieven in Europa”. Brugge en Europa (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 319-357, 321-322, 430431 & passim; Id., Hans Memling, 15-73, 407-414 (met de recentste lit.); Id., “Questions concernant Memling. Découvertes récentes, Hypothèses et Reconstructions”. Memling Studies. Proceedings of the International Colloquium (Bruges, 10-12 November 1994) (eds.). H. Verougstraete., R. Van Schoute., M. Smeyers., with the collaboration of A. Dubois, Leuven, 1997, 3-16; M. Smeyers. “Analecta Memlingiana: From Hemling to Memling – From Panoramic View to Compartmented Representation”. Ib., 171-194; A. Vandewalle. “À propos du Lieu de Naissance de Memling”. Ib., 19-24; Ad. Duclos. “Le Nom de Memlinc”. ASÉB, LXIV (1914), 232-234; S. Sulzberger. “Hans Memling dans son Cadre idéal”. Ib., CXIII (1976), 323-329; Dussart, “Dernier Manuscrit”, 301-302, cfr. R.A. Parmentier. [m.m.v. A. Schouteet]. (eds.). Indices op de Brugsche Poorterboeken [1418-1794], (Geschiedkundige Publicatiën der Stad Brugge, II, 1-2), (Brugge, 1938, 2 dln.), I, xxxvi, II, 630-631; Geirnaert, “Kunst en Geestesleven te Brugge”, 136-137; F.-L. Gandhof. Pages d’ Histoire, Brussel, 3 1944, 181-187; M. G[oetinck.]. & M. R[yckaert.]. “Brugse Archivalia betreffende Hans Memling”. 800 Jaar Sint-Janshospitaal [te] Brugge, 1188-1976. [Catalogus van de] Tentoonstelling georganiseerd door de Commissie van Openbare Onderstand, 5 Juni-31 Augustus 1976 [(red.). H. Lobelle. & M. Goetinck.], II, (Brugge, 1976, 2 dln.), 495-501; H. Lobelle. & J. Van Cleven. “Schilderkunst [betreffende Hans Memling]”. Ib., II, 493-601, 502517; W. Jahn. “Der Mahler Hans Memling aus Seligenstadt”. Archiv für Hessische Geschichte und Altertumskunde, XXXVIII (1980), 45-94; Chr. Klemm. “Hans Memling”. LM, VI (München-Zürich, 1993), 508-509; M.P.J. Martens. “De Opdrachtgevers van Hans Memling”. Hans Memling. Essays (dir.). D. Devos, Brugge, 1994, 14-29; M. Ryckaert. “Het Huis van [Hans] Memling”. Ib., 104-108; L. Van Biervliet. “De Roem van Memling”. Ib., 109-124; M. Wolfson. “‘Den Duytschen Hans’. Memling and German Painting”. Ib., 9-13; W. Paravicini. “Brugge en Duitsland”. Brugge en Europa (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 99-127, 122 & 422-423; H. Rommel. “Hans Memlinc en de vierhonderdste Verjaardag zijner Dood, 1494-1894”. B, IV (1893), 6-13; L. Van Biervliet. Leven en Werk van W.H. James Weale, een Engels Kunsthistoricus in Vlaanderen in de 19de Eeuw, (VKABSK, LIII, 55), Brussel, 1991, 142-146; Van den Bon, Het achthonderd Jaar Oud Sint-Janshospitaal, 117-126; A. Vandewalle. Beknopte Inventaris van het Stadsarchief van Brugge, I: Oud Archief, (Brugse Geschiedbronnen, VIII), Brugge, 1979, nr. 130 & 38, pl. 5; W.H. James Weale. “Hans Memlinc’ s Leven en zijne Schilderwerken”. RDH, VI (1870-1871), 282-285, 291-295, 298299, 306-308, 314-318 & 323-326; Id., Hans Memling, 16-26. Zie ook: http://www.bautz.de/bbkl/m/memling.shtml Geconsulteerd op 22 juli 2007.
Chronike015.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING Die XI augusti [1494] Brugis obiit magister Johannes Memmelinc, quem praedicabant pertissimum fuisse et excellentissimum pictorem1 1
Een goede situatieschets vindt men bij: P. Arnade. “Urban Elites and the Politics of Public Culture in the Late Medieval Low Countries”. Core and Periphery in Late Medieval Urban Society. Proceedings of the Colloquium at Ghent (22nd-23nd August 1996) (eds.). M. Carlier., A. Greve., W. Prevenier. & P. Stabel, (SUSMLC, 7), Leuven-Apeldoorn, 1997, 3350 & P. Stabel. “Social Reality and Artistic Image: The Urban Experience in the Late Medieval Low Countries. Some Introductory Remarks on the Occasion of a Colloquium”. Ib., 11-31; L. Campbell. “The Art Market in the Southern Netherlands in the Fifteenth Century”. The Burlington Magazine, CXXVIII (1986), 188-199; M.P.J. Martens. “Hans Memling and his Patrons: A Cliometrical Approach”. Memling Studies. Proceedings of the International Colloquium (Bruges, 10-12 November 1994) (eds.). H. Verougstraete., R. Van Schoutte., M. Smeyers., with the collaboration of A. Dubois, Leuven, 1997, 35-41; J.L. Meulemeester. “Vlaanderen – Bourgondië / Bourgondië – Vlaanderen: Een cultuur-historische Kruisbestuiving?”. VL (= Themanummer Vlaanderen en Bourgondië), XLIV:255 (1995), 9095; J.H. Munro. “Economic Depression and the Arts in the Fifteenth-Century Low Countries”. Renaissance and Reformation, XIX (1983), 235-250, 238, 246, herdrukt & geciteerd in: Id., Textiles, Towns and Trade. Essays in the Economic History of Late-Medieval England and the Low Countries, (Collected Studies Series, CS442), Aldershot & Brookfield, 1994, art. XI; W. Prevenier. “Van Hertogen, Burgers en minder wel-varende Luyden in de Glansjaren van de Bourgondische Nederlanden”. Colloquium Neerlandicum 10. Handelingen [van het] Tiende Colloquium Neerlandicum. Colloquium van Docenten in de Neerlandistiek aan buitenlandse Universiteiten van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, [Gent, 28 augustus tot 3 september 1988], Woubrugge 1989, 369-376 [Leiden, dbnl - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren, 2007]; Id., “Culture et Groupes sociaux dans les Villes des anciens Pays-Bas au Moyen Age”. Les Pays-Bas bourguignons. Histoire et Institutions. Mélanges André Uyttebrouck publiés par J.-M. Duvosquel., J. Nazet. & A. Vanrie, (ABB. Num. Spéc. 53), Brussel, 1996, 349-359; J.-P. Sosson. “A propos des Aspects socio-économiques des Métiers d’ Arts aux anciens Pays-Bas méridionaux (XIVe-XVe siècles)”. RBAHA, LI (1982), 17-25; Id., “Structures associatives et Réalités socio-économiques dans l’ Artisanat d’ Art et du Bâtiment aux Pays-Bas (XIVe-XVe Siècles). Perspectives de Recherches”. Artistes, Artisants et Production artistique au Moyen Age. [Actes du] Colloque international [du] Centre National de la Recherche Scientifique, Université de Rennes II - Haute Bretagne, 2-6 Mai 1983 (ed.). X. Barral i Altet, (Parijs, 1986-1990, 3 dln.), I, 111-121; J.C. Wilson. “Marketing Paintings in late medieval Flanders and Brabant”. Ib., III, 621-627; R. Strohm. “Music, Ritual and Painting in Fifteenth-Century Bruges”. Hans Memling Studies. Essays (dir.). D. De Vos, Brugge, 1994, 30-44; G. Tournoy. “Hans Memling en Abt Johannes Crabbe”. In de Voetsporen van Jacob van Maerlant. Liber amicorum Raf De Keyser: Verzameling Opstellen over middeleeuwse Geschiedenis en Geschiedenisdidactiek (red.). R. Bauer., M. De Smet., B. Meijns. & P. Trio, (SLL. Series A/Vol. 30), Leuven, 2002, 357-361.
Chronike015.wpd
HET DERDE BOEK : INLEIDING
totius tunc orbis christiani. Oriundus erat Magunciaco1 sepultus Brugis ad Aegidii.2
De ontdekking van de de Doppere-fragmenten in het hs. 730 van de Bibliothèque de l’Agglomération van Sint-Omaars leverde destijds, in 18923, de geboorteplaats en de exacte sterfdatum van de schilder op. M. Selschotter schrijft: Hoe dan de verleidende gedachte verwerpen dat de wandschildering, in het huis van een erfgenaam van Romboudt de Doppere gevonden, door deze laatste aan [Hans] Memlinc werd besteld? Dan zouden de portretten dier erop voorkomen den priester en notaris van St-Donaas kunnen voorstellen, vergezeld van zijn vriend of bekende Hans Memlinc4.
Op de fresco, het enige in situ bewaarde huisfresco in Brugge, een Aanbidding, kijken twee mannen toe door een venster. Selschotter verdedigt haar these door te wijzen op de eigenaardige klederdracht van de figuur (met de kap op het hoofd) links op het fresco. Volgens haar berekeningen zou het gemaakt zijn vóór 1466, vóór de priesterwijding van de Doppere5. De figuur is inderdaad niet als een priester gekleed; de kledij houdt het midden tussen wereldlijke en geestelijke kledij, misschien de gepaste kledij voor een apostolisch notaris. De twee figuren zijn met grote zorg geschilderd en kenmerkend getypeerd, zodat er niet aan getwijfeld kan worden dat het twee portretten zijn. O.i. maakt de auteur wat te vlug de stap van Jacob naar Romboudt, maar het blijft een intrigerende 1
Moguntiacus, Moguntiaca urbs, Mainz, stad, Hessen, D. (de Doppere, Chronique, 49: anno 1892; A. Ronse. “Où Memlinc est-il né?”. ASÉB, XLI (1891), 111-131 of de overdruk Brugge, 1894, 23 blz., in polemiek met H. Dussart. “Quelle est la Patrie du Peintre Jean Memmelinc (Hans Memlng)?. Ib., 341-350 of de overdruk Brugge, 1894, 10 blz.). 2
Brugge, SA, Oud Archief nr. 314: Memorielijst van de Beeldemakers-Zadelaars, pag. 21; de Doppere, Chronique, 49; De Vos, Hans Memling, 413; Dussart, “Dernier Manuscrit”, 301-302; A. Janssens. “De Memorielijst van de Beeldemakers-Zadelaars als Hulp bij het Bepalen van de Sterfdatum van de Ambachtslieden. Van Petrus Christus (^ 24/11/1475) tot Hans Memling (^ 11/8/1494)”. B, CI (2001), 297-308, 303, 308; Van den Bon, Het achthonderd Jaar Oud Sint-Janshospitaal, 120. 3
Seligenstadt, stad, Hessen, D. (U. Braasch-Schwersmann. “Seligenstadt”. LM, VII (München-Zürich, 1994-1995), 1732-1733; I. Chilvers. & H. Osborne. (eds.). The Oxford Dictionary of Art. New Edition, Oxford-New York, 1997, 362-363; H. Strasser. “Hans Memling te Seligenstadt”. HSÉB, XCVIII (1961), 97-100; Vandewalle, “À propos du Lieu de Naissance de Memling”, 20-21; A. von Würzbach. Niederländisches Künstler-Lexicon, I-III, Wenen-Leipzig, 1906-1911; Reprint: Amsterdam, 1963), II, 134-144 & III, 125-126). 4
Selschotter, “Onbekende Wandschilderij”, 317; Vermeersch, Brugge, 170, afb. 205.
5
Gailliard, Bruges et le Franc, IV, 350. Chronike015.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING vraag of de figuur op het fresco werkelijk onze auteur is1. Romboudt de Doppere overleed te Brugge in 15012. 1
Selschotter, “Onbekende Wandschilderij”, 317. Vergelijk met: Gailliard, Bruges et le Franc, IV, 349; M. Madou. “Kleding en Mode in het Oeuvre van [Hans] Memling”. Hans Memling. Essays (dir.). D. De Vos, Brugge, 1994, 50-62; R.-A. Parmentier. “Geschiedkundige Vondjes: De Kleederdracht der Brugsche Geestelijken op ’t Einde der vijftiende Eeuw”. B, XXXII (1926), 106-107. 2
De Doppere, Chronique, iii, n. 1; Rommel, “Dagboek”, 18. Zijn familienaam komt wel enkele keren voor in het obituarium (= “Planarius ecclesie sancte Donatiani ex novo Libro”) van de Sint-Donaaskerk te Brugge (Gilliodts-Van Severen, “Obituaire de Saint-Donatien”, 328-348, 335, 340, 342-343, 347). Zie ook: A. Dewitte. “Planarii als Bron voor Cultuur te Brugge in de Middeleeuwen”. B, XCVII (1997), 297-304.
Chronike015.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Naast zijn kroniek in vier delen en zijn vele akten, schreef de Doppere ook in het middelnederlands een vademecum voor de Rome- en Jeruzalemvaarder: Tvoyage ghedaen te Synay ende te Jherusalem bij mer Ancelmus Adournes Ca, een bewerking van Jan Adornes’ Anselmi Adournes Itinerarium Terrae Sanctae (1470-1471)1 en in autograaf (f/ 72 r: Scriptum per me Johannes Adornes (/ Brugge 8 augustus 1444 - ^ 10 mei 1511), L.L. in 1476 aan de universiteit van Padua, was de oudste zoon van Anselm Adornes (/ 1424 - ^ 23 januari 1483 n.s.) en van Margareta van der Banck (^ 31 maart 1463 n.s.). Hij vergezelde zijn vader op de reis naar Palestina van 24 maart 1470 tot 4 april 1471. In 1471 in dienst van Patrick Graham, bisschop van St. Andrews (1466-78) en in 1473 van Philibert Hugonet, kardinaal en bisschop van Macôn (1473-84) en werd in 1479 kanunnik van het SintPieterskapittel te Rijsel en kanunnik te Aberdeen (tot 1483) ([J. Adornes.]. Itinéraire d’ Anselme Adorno en Terre Sainte, 1470-1471 (eds.). J. Heers. & G. de Groër, (Sources d’ Histoire médiévale, 9), Parijs, 1978, 26-427, 20, 21-24 (met lit.); P. Beaucourt de Noortvelde. Beschryving der Heerlykhede ende Lande van den Proossche zig bestrekkende binnen en buyten der vermaerde Stad Brugge, Brugge, 1764, 86; U. Berlière. “Anselme Adorne”. DHGE (dir.). A. Baudrillart., A. De Meyer. & Ét. Van Cauwenberghe, I (Parijs, 1912), 590-591; M. Boone., M. Danneel. & N. Geirnaert. “Pieter IV Adornes (1460 - ca. 1496): een Brugs Patriciër te Gent”. HMGOG, N.R., XXXIX (1985), 123-147, 123-128 & passim; R. Boterberge. Geschiedenis van het Kerkdorp Vivenkapelle, Vivenkapelle, 1985, 19-23; F. Buylaert. Repertorium van de Vlaamse Adel (ca. 1350S1500), (Historische Monografieën Vlaanderen, 1), Gent, 2011, 21-22; G. de Groër. “Notes de Voyage d’ un Pèlerin flamand en Italie au XVe Siècle”. Hommage à Hubert Landais. Arts, Objets d’ Art, Collections: Études sur l’ Art du Moyen Age et de la Renaissance sur l’ Histoire du Goût et des Collections, Parijs, 1987, 75-83; R. De Keyser. “Anselm en Jan Adornes, Jeruzalemvaarders tussen Traditie en Vernieuwing”. B, LXXXIII (1983), 325-331 (met lit.); A. De Poorter. (ed.). “Testament van Anselmus Adornes, 10 Februari 1470 (n. st.)”. Ib., XXXVII (1931), 225-239; N. Geirnaert. “De Bibliotheek van de Jeruzalemkapel te Brugge, tot ca. 1465”. Ib., LXXXIX (1989), 313-321; Id., “Putten uit honderd Jaar Biekorf”. Ib., CI (2001), 97105, 102-105; A. Derolez. & N. Geirnaert. “Was Jacob Adorne Schenker of Gebruiker van Boeken in de Bibliotheek van de Jeruzalemkapel te Brugge?”. Ib., XC (1990), 331-337; J. Lavaert. “Para Tutum. De Wapenspreuk van Anselm Adornes”. Ib., LXXXIV (1984), 1516; A. Van Speybrouck. “Naar Jerusalem (1494)”. Ib., VIII (1897), Bijblad, i-xvi; A. Viaene. “Informatie voor Jeruzalemvaarders in dietse Versie”. Ib., LXIV (1963), 1-8, herdrukt in: Id., Vlaamse Pelgrimstochten, 160-168; A. Viaene. e.a., “Vlaamse Jeruzalemvaarders in de Bourgondische eeuw”. Ib., LXV (1964), 5-16, 119-122, 336-338, herdrukt in: Id., Vlaamse Pelgrimstochten, 189-201; A. Derolez. Corpus catalogorum Belgii. De middeleeuwse Bibliotheekscatalogen der Zuidelijke Nederlanden, I: Provincie West-Vlaanderen, (VKABKL, XXVIII, 61), Brussel, 1966, 1-10 (met lit.); J. de Saint-Genois. Les Voyageurs Belges du XIIIe au XIXe Siècle, (Bibliothèque nationale), (Brussel, s.d. [1846-1847], 2 dln.), I, 30-32; De Schepper. & Heesakkers, Bibliographie de l’ Humanisme des Anciens Pays-Bas, 65; Jos. De Smet. “De Reis van Anselmus Adornes naar het H. Land”. Toerisme, XIV (1935), 511-512 & 591-592; Id., “De Reis van Anselmus Adornes naar het H. 1
lxxix
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Land in 1470”. BO, XIV (1974), 146-153; J. Penninck. “De Jeruzalemkerk te Brugge”. Ib., XVII (1977), 4-44; J. Rotsaert. (^). “De Jeruzalem- of Heilig Grafkapel te Brugge, en een Legende”. Ib., XXV (1981), 117-120; L. Devliegher. “Demeures gothiques de Bruges”. BCRMS, IV (1974), 53-75, 69-73 & overdruk S.l. [Brussel], 24 blz., 1974; Ed. Dhont-de Waepenaert. Quartiers généalogiques des Familles flamandes, (Brugge, 1871; Reprint: Handzame, 1969), 302-303; P. Elsen. Het Latijnse Brugge. De Klassieke Oudheid in het Brugse Stadsbeeld, Tweede, herziene druk, Brugge, 2004, 67-71 nr. 14; Gailliard, Bruges et Le Franc, III, 106-109; N. G[eirnaert.] in: Adornes en Jeruzalem. Internationaal Leven in het 15de en 16de eeuwse Brugge, Catalogus [van de Tentoonstelling] Brugge, Jeruzalemkapel, 9-25 September 1983 (red.). N. Geirnaert. & A. Vandewalle, Brugge, 1983, 162 & 135 (met lit.); J. Heers. “Anselm Adornes en de Bedevaart naar het Heilig Land”. Ib., 83-86; N. Geirnaert. “Aanwinsten voor het Brugse Stadsarchief (Kroniek)”. HSÉB, CXVIII (1981), 139-140; Id., “Het Archief van de Familie Adournes en van de Jeruzalemstichting”. LG, XXVIII (1986), 289-297; Id. “Anselm Adornes”. NBW, XII (Brussel, 1987), 213; Id., “Jan Adornes”. Ib., 15-19; N. Geirnaert. Het Archief van de Familie Adornes en de Jeruzalemstichting te Brugge, I: Inventaris; II: Regesten van de Oorkonden en Brieven tot en met 1500, (Brugse Geschiedbronnen, XIX-XX), (Brugge, 1987-1989, 2 dln.), I, 13-16 & 174-175 & II, 166-168 & passim; Id., “De Familie Adornes: van Genua naar Brugge”. Brugge: De Geschiedenis van een Europese Stad, Tielt, 1999, 100-101; P. Glorieux. “Un Chanoine de Saint-Pierre de Lille: Jean Adourne”. BCFF. N.R., XVIII (1971), 295-324; J. Heers. “Anselmo Adorno”. LM, I, (München-Zürich, 1977-1980), 164; Lemaire-De Vaere, “Nederlandse wereldlijke Literatuur in de laat-Bourgondische Tijd”, 144; R. Mullie. Monuments de Bruges, (Sint-Lambrechts-Woluwe, 1960-1961, 4 dln.), I, 105 & II, 129; H. Platelle. “Le Pèlerinage en Terre Sainte d’ Anselme Adorno (1470-1471) d’ après un Ouvrage récent”. Mélanges de Science religieuse, XXXIX (1982), 19-28; J. Rotsaert. Fondaties, Begrafenissen en Grafschriften bij de Carmers te Brugge, Sint-Andries-Brugge, 1982, 21; A. Storme, “Le voyage d’ A. Adornes en Terre Sainte (1470-1471). Notes de Lecture sur une Édition récente de son Itinéraire”. Studium Biblicum Franciscanum. Liber Annuus, XXXI (1981), 199-216; [A. Van Becelaere.]. Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw van Viven, [...], Roeselare, s.a. [1901], 72-81; S. Vandenberghe. “Het Model van de Heilige Grafkerk te Jeruzalem en gelijkaardige Maquettes in Binnen- en Buitenland”. JSMB 1983-84, Brugge, 1985, 288-305; B. van de Walle. “Voyages de quelques Brugeois en Égypte et en Palestine au XVe et XVIe Siècle”. Ad Harenas. Gedenkboek van de Jubelviering van het Sint-Lodewijkscollege, Brugge 1960 (dir.). Eg. I. Strubbe., J.A. van Houtte. & A. Viaene, Brugge, 1960, 257-286, 260-272 (met lit.); Id., “Sur les Traces des Pélerins flamands, hennuyers et liégeois au Monastère Sainte-Cathérine du Sinaï”. ASÉB, CI (1964), 119-147, 126-132; Van Dycke, Recueil héraldique, 3-4 nr. 4; A. van Gurp. “Middelnederlandse Reisverhalen van Sinaï-Pelgrims”. SPH, XXIV (1989), 117-124; F. Vanhemelryck. “Een Brussels Burger op Reis naar het Heilig land in 1505. De Jeruzalemreiziger in de late Middeleeuwen”. Reizen en Reizigers in Brabant (ed.). F. Vanhemelryck, (Centrum Brabantse Geschiedenis), Brussel, 1993, 57-115, 59-60, 62-63, 98-100; Id., Kruis en wassende Maan. Pelgrimstochten naar het Heilig Land en Egypte in de late lxxx
Chronike016.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Rumoldum de doppere presbiterum, in artibus magistrum, anno 1491) bewaard, 72 folios in papier (met watermerk variant gotische Brugse B, Koblenz ca. 1466/69), 218 x 145 mm, cursief schrift, 1 hand, in perkamenten omslag. Het handschrift bevond zich in het Archief van het Brugse O.C.M.W., maar wordt nu in de Stadsbibliotheek De Biekorf bewaard. Het werd gedeeltelijk gepubliceerd door E. Feys en A. Viaene1. Middeleeuwen, (Historische Reeks/Davidsfonds, 19), Leuven, 1994, 30-34, 293-302 & passim; V. Vermeersch. Grafmonumenten te Brugge voor 1578. I: Synthese; II/III: Catalogus, (Brugge, 1976, 3 dln.), II, 304-309 nr. 310 & pll. 142-144; Narrative Sources: http://www.narrative-sources.be/ J180; Adornes achterna: http://www.adornesachterna.be/ (geconsulteerd op 28 juni 2007). 1
Brugge, O.C.M.W.-archief, s.q., ff. 54 r - 56 v: “[...] Item waert alzo dat gheviele dat enich pelgrim storve up den wech waert int gaen of int keeren hy wort ghewaerlike gheabsolveirt van allen zonden etc. Scriptum per me Rumoldum de doppere presbiterum in artibus magistrum anno 1490” [n.s. 1491] (E. Feys. (ed.). “Voyaye d’ Anselme Adornes au Mont Sinai et à Jérusalem”. ASÉB, XLI (1891), 135-222, 135-136, 145-148, 149-221 & A. Viaene. (ed.). “Een Brugs Vademecum voor de Rome- en Jeruzalemvaarder samengesteld door Rombout de Doppere 1491”. HSÉB, C (1963), 301-322 & overdruk Handzame, 1963, 22 blz., ook herdrukt in: Id., Vlaamse Pelgrimstochten, 169-188, 178-188; Narrative Sources: http://www.narrative-sources.be/ R101 (geconsulteerd op 2 juli 2007).
lxxxi
HET DERDE BOEK : INLEIDING
De Doppere’ s Vademecum voor de Rome- en Jeruzalemvaarder kan worden vergeleken1 met 1
Voor bronnen en literatuur: P.A.J.S. Berbée. “’Bedevaart’ en Pelgrimstocht in Nederland. Over oude Termen en nieuwe Methoden in Bedevaartonderzoek”. In de Schaduw van de Eeuwigheid. Tien Studies over Religie en Samenleving in laatmiddeleeuws Nederland aangeboden aan prof. dr. A.H. Bredero (red.). N. Lettinck. & J.J. van Moolenbroek, Utrecht, 1986, 167-199, 287-295; P. Cantony. “Les Pèlerinages à Jérusalem et au Mont Sinaï du XIVe au XVIe Siècle”. Positions des Thèses soutenues par les Élèves de la Promotion de 1972 [de l’] École nationale des Chartes, Parijs, 1972, 33-42, 35; W.R. Childs. “The Perils, or Otherwise, of Maritime Pilgrimage to Santiago de Compostela in the Fifteenth Century.” Pilgrimage Explored. (Ed.). J. Stopford, York & Woodbridge &c., 1999, 123-143 & A.M. Koldeweij. “Lifting the Veil on Pilgrim Badges.” Translated from the Dutch by Ruth Koenig, Ib., 161188 (met lit.); M. David. “Jacques le Saige, Pèlerin de Compostelle, et l’ Hôpital du PetitSaint-Jacques à Douai”. Miscellanea historica in Honorem Leonis van der Essen Universitatis catholicae in Oppido Lovaniensis iam Annos XXXV Professoris, (RTHPUL, 3e Reeks, 29), (Brussel-Parijs, 1947, 2 dln.) II, 601-620; A. d’ Haenens. “Aller à Rome au Moyen Age”. Bulletin de l’ Institut Historique Belge, L (1980), 93-129 (met lit.); M. Coornaert. “De Pelgrimstekens van Sint-Lenaart te Dudzele”. B, LXXXVIII (1988), 241-256; D. Drossaert. “Strafbedevaarten uit Brugge 1490-1550”. Ib., XLII (1936), 1-10; H. Stalpaert. “De Pelgrimage naar Compostella: Pelgrimsgebruiken en Pelgrimsliederen”. Ib., LXVI (1965), 265-280 (met lit.); A. Elon. Jerusalem: City of Mirrors, Londen, 1990, 117-148; A. Graboïs. Le Pèlerin occidental en Terre Sainte au Moyen Age, (Bibliothèque du Moyen Age, 13), Brussel, 1998, 11-17, 207-210 & 221-252; K. Herbers. “Pilgerführer”. LM, VI (München-Zürich, 1992-1993), 2156; U. Liebl. “Pilger”. Ib., 2148-2151; D. Huschenbett. “Die volkssprachigen Berichte von Pilgerreisen nach Palästina im späten Mittelalter”. Artes mechanicae in middeleeuws Europa. Handelingen van het Colloquium te Brussel, 15 Oktober 1987 (ed.). R. JansenSieben, (ABB. Extranr. 34), Brussel, 1989, 51-71, 59-71; L. Th. Maes. “Mittelalterliche Strafwallfahrten nach Santiago de Compostella und Unsere Liebe Frau von Finisterra”. Festschrift Guido Kisch. Rechtshistorische Forschungen, Stuttgart, 1955, 99-118, herdrukt & geciteerd in: Id., Recht heeft vele Significatie. Rechtshistorische Opstellen (red.). J. Asaert. e.a., Brussel, 1979, 303-324; J. Richard. “Les Chemins de l’ Orient”. La France médiévale (dir.). J. Favier, Parijs, 1983, 449-463; P.-A. Sigal. “Pelgrims als bezondere Groep in de Samenleving.” Uit het Frans vertaald door A. Verrycken. Pelgrims door de eeuwen heen. Santiago de Compostela (Red.). J. van Herwaarden, Utrecht, 1985,148-186; E.[H.G.]. van Cauwenberghe. “Jan Aerts: een Mechelaar op Pelgrimstocht tussen ‘Kruis en wassende Maan’”. Recht in Geschiedenis: Een Bundel Bijdragen over Rechtgeschiedenis van de Middeleeuwen tot de hedendaagse Tijd aangeboden aan prof. dr. Fernand Vanhemelryck (red.). J. Ockeley., J. Janssens., F. Gotzen., L. Verbesselt & V. Boulpaep, Leuven, 2005, 353-377; F. Vanhemelryck. “Strafbedevaarten in Brabant”. Reizen en Reizigers in Brabant, 117-161, 120123, 134-140, 144-148, 152-153; J. van Herwaarden. Opgelegde Bedevaarten. Een Studie over de Praktijk van Opleggen van Bedevaarten (met name in de stedelijke Rechtspraak) in de Nederlanden gedurende de late Middeleeuwen (ca. 1300-1550), (Van Gorcum’ s Historische Bibliotheek, 95), Assen-Amsterdam, 1978, xv-xxv, 68-73, 470-471 (Brugge), 73-86, 471-475 (Gent), 596-614; Id., “Hebben christelijke Bedevaarten een statusveranderend Effect gehad? lxxxii
Chronike016.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
het oudere en anonieme, kort ná 1458 geschreven — “Ende die dit bescreven heeft, die heeft selve tot Iherusalem gheweest int iaer ons heren MCCCC ende LVIII” (Leiden, UB, Hs. Ltk 318, f. 162 r/) — middelnederlands reisverhaal Die Peregrinatie van Iherusalem, bewaard te Leiden, Universiteitbibliotheek, Ltk 318 en te Londen, British Library, Ms. Add. 102861. Een Commentaar op een antropologische Beschouwing”. TG, XCIII (1980), 247-254; Id., “Geloof en Geloofsuitingen in de late Middeleeuwen in de Nederlanden: Jerusalembedevaarten, Lijdensdevotie en Kruisverering”. BMGN, XCVIII (1983), 400-429; Id., (red.). Pelgrims door de Eeuwen heen: Santiago de Compostela, Utrecht, 1985, 259-60; J. van Herwaarden. & R. De Keyzer. “Het gelovige Volk in de late Middeleeuwen”. AGN, IV (Haarlem, 1980), 405420; A. Viaene. “De Vaart op Compostella vanuit Engelse en Vlaamse Havens, 1350-1520”. B, LXXVII (1977), 239-242; Id., Vlaamse Pelgrimstochten, xi-xiii; A. Willemsz[oon]. Bedevaart Naar Jerusalem in 1525. Toegelicht en uitgegeven door C.J. Gonnet, (Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem, 11), Haarlem, 1884, 233-250 & passim. Leiden, Universiteitsbibliotheek, Hs. Ltk 318, f. 162 r/ -173 r/ [1476]. Geschreven op last van Claes van Dorssen en Yde, zijn vrouw en afkomstig uit het Birgittenklooster te Gouda. Londen, British Library, Ms. Add. 10286, ff. 137 r° - 146 r°: De pelegremaedse van dat Heilighe Lant; Die peregrinacie van Iherusalem. Hs. in perkament in-4°, XVe eeuw (ed.). de Flou. & Gailliard, “Beschrijving”, I, 133-134 nr. 51 & Ib., III, 35-64 nr. 9; http://www.narrative-sources.be/ NL0383. 1
lxxxiii
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
1.2.2 Tijd en ruimte Datering en argumentatie: Voor een tijdsbepaling zijn we aangewezen op het hs. 1110 (844) van Dowaai. In het incipit lezen wij: Twelcke de voornoomde Roelant [corr. Rombold] verclaer[d]se den meestendeel van diere ghezien ende ghehoort thebben vanden voornoomden meestre Gillis, zijnen meester, zonder eeneghe van partie faueur te draghen ofte yement te willen verminderen van zijnder hoocheit ofte eere, beghinnende vander maendt van april 1488 ende hendende in maerte 1491. Onderteekent R. de Doppere1.
Reeds hier verschijnt voor ons het beeld van Romboudt de Doppere, die dag na dag noteerde wat hij zag gebeuren, en wat hij aan geruchten opving. In de literatuur wordt dan ook veelvuldig gesproken over het Brugse Dagboek van de Doppere2. De tekst van het hs. D[owaai] 1110 (844), ff. 417 r-506 v (= E.C. II, ff. [226] rb- [292] rb) bevat meer dan enkel het relaas van de feiten tussen de jaren 1482 en 1499. Het verhaal vangt aan net na de dood van hertogin Maria (d.i. 27 maart 1482). Maar de ff. 417 r420 r (= E.C. II, ff. [226] ra tot [228] rb) kunnen gezien worden als een inleiding, die in het kort de periode tot begin 1488 (n.s.) behandelt. Hierna volgt een veel gedetailleerder verslag (D. ff. 420 r-506 v of E.C. II, ff. [228] va tot [292] rb) van de gebeurtenissen van 1488 (n.s.) tot 1507 (n.s.). De dagboekstijl is duidelijk aanwezig. Bekijken wij als voorbeeld de tekst van D. ff. 427 v - 430 r (= E.C. II, ff. [239] rb tot [242] ra): de gebeurtenissen van achtereenvolgens 20, 2223, 26-30 maart 1488 (n.s.). Desalniettemin is het dagboek bewerkt: soms treffen wij kleine sprongen in de tijd aan; deze moeten de logische samenhang van de tekst verbeteren. Zo kan een proces dat bijvoorbeeld twee dagen duurt, in zijn geheel verteld worden, waarna dan teruggesprongen wordt om de andere feiten van die twee dagen te verhalen. Vraag is nu wanneer die bewerking van het zuivere dagboek naar een meer 1
D., f. 417 r. In o.s. hs.; de Doppere gebruikte de mos Gallicanus en Vorsterman de mos Brabantimus – voor beide auteurs een Paasstijl (Strubbe. & Voet, Chronologie van de Middeleeuwen, 55-58; Yernaux, “Notaires”, 136-137, 179). 2
F.R.H. Du Boulay. “The German Town Croniclers”. The Writing of History in the Middle Ages. Essays Presented to Richard William Southern (eds.). R.H.C. Davis. & J.M. WallaceHadrill, Oxford, 1981, 455-469, 446-448; Dussart, “Dernier Manuscrit”, 300; Fris, “Cronycke”, 555; A.E. Galletti. “Motivations, Modalités et Gestions politiques de la Mémoire urbaine”. L’ Historiographie médiévale en Europe. Actes du Colloque organisé par la Fondation Européenne de la Science au Centre de Recherches historiques et juridiques de l’ Université Paris I, du 29 Mars au 1er Avril 1989 (ed.). J.-Ph. Genet, Parijs, 1991, 189-197, 193, 195-196; S. Haider. “Zum Verhältnis von Kapellanat und Geschichtsschreibung im Mittelalter”. Geschichtsschreibung und geistiges Leben im Mittelalter. Festschrift für Heinz Löwe zum 65. Geburtstag (eds.). K. Hauck & H. Mordek, Keulen-Wenen, 1978, 102-138, 102-103, 116-120, 128-129; Rommel, “Dagboek”, passim; Waale, “Pauli en het Auteurschap”, 169. lxxxv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
leesbare kroniek werd uitgevoerd? Deed de Doppere dit zelf? Dan moet het gebeurd zijn vóór 1501 (het sterfjaar van de auteur). Bovendien is het niet zeker dat de verwerking (alleen) van de hand van de Doppere is1: de gehele tekst kan (steeds) opnieuw gewijzigd zijn tussen het ontstaan van de tekst, het kopiëren ervan2, en de Editio princeps door Vorsterman in 1531. Lokalisering en argumentatie: Er kan geen twijfel over bestaan dat de kroniek in Brugge werd geschreven. Wij sommen hierna vooreerst een aantal uitwendige criteria op. Romboudt de Doppere was Bruggeling van geboorte, hij heeft in Brugge geleefd – hij woonde in de Waalsche strate, niet ver van Sint-Donaas3 – en is er ook gestorven. Bovendien was hij verbonden aan het Brugse Sint-Donaaskapittel als tweede kosterschatbewaarder; hij heeft daar waarschijnlijk eveneens school gelopen. Mogelijk werd hij er kanunnik. Ook de akten die door hem vanaf 1483 werden opgesteld, situeren zich in het Brugse4. Wij vermeldden reeds dat de Doppere secretaris was van de hulpbisschop van Doornik, Gilles de Baerdemakere (1476-1494). Deze behoorde tot de Orde van de Franciscanen5. Het was de gewoonte de hulpbisschop binnen een kloosterorde te kiezen, 1
Wij kregen de indruk dat de fragmenten van het vierde boek, bewaard in het hs. 730 van Sint-Omaars, veel meer werden verwerkt (en/of vertaald). Over het hs. schrijft Dussart: “Des nouvelles inexactes, insérées à leur date comme des on-dit, et démentées plus loin, nous prouvent que le journal de de Doppere était rédigé habituellement au jour le jour” (de Doppere, Chronique, iv; cfr. Simpson, Proof-Reading, 46-119). 2
Zie supra nn. , & .
3
De Waalse straat, de Walstrate of Waelstrate (1310) genoemd naar het Pandreitje – de vroegere stadswal waarin deze straat uitloopt (Jos. De Smet. “De Brugse Straatnamen in 1399 in het Cijnsboek van den Disch der Brugse O.L. Vrouwkerk”. Feestbundel H.J. Van de Wijer den Jubilaris aangeboden ter Gelegenheid van zijn vijfentwintigjarig Hoogleeraarschap aan de R.K. Universiteit te Leuven 1919-1943 (ed.). H. Draye, (Leuven, 1944, 2 dln.), I, 331-363, hernomen in & geciteerd naar de overdruk (Uitgaven van de Gidsenbond, Brugge, nr. 26), Leuven, 1945, 35 blz., 5, 37; Rommel, “Dagboek”, 18; Ryckaert. & Morsa, Brugge, 236; Verschelde, “Étude sur les Noms”, 342, 388). 4
Bijna alle akten van de Doppere dragen de formule: Brugis in Burgo, in scriptorio meo (J. De Mey. “Notarissen op het Beursplein te Brugge”. B, XCII (1992), 76-82; Gilliodts-Van Severen, Inventaire. Introduction, 146-147; Rommel, “Dagboek”, 18; Yernaux, “Notaires”, 88-89; dezelfde auteur (Ib., 11) spreekt over de Doppere als over de meest gekende Brugse notaris). Cfr. Acta fuerunt hec Brugis, in scriptorio mei, notario publici subscripti [...] testibus ad hoc vocatis et rogatis (Gilliodts-Van Severen, Inventaire, VI, 181 nr. 1161, dd. 17 november 1478, s.n. door Lucas de Via, geciteerd door Discry, “Minutes des Notaires”, 550. 5
Jos. De Smet. “De Vestiging van de Vier Bedelorden te Brugge in de 13e Eeuw”. B, LII (1951), 233-237; Geirnaert, “Brugge en het Europese Geestesleven”, 227-231; J. Longère. “Le Pouvoir de Prêcher et le Contenu de la Prédication dans l’ Occident chrétien”. Prédication et lxxxvi
Chronike017.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
met als taak doorheen het bisdom, dat toen zeer groot was, te reizen om te assisteren daar waar het nodig was; hij verbleef dan in de kloosters van zijn orde. Uit de bronnen blijkt dat Gillis de Baerdemakere veel tijd in Brugge heeft doorgebracht: zo ook op 16 mei 1488 bij de publicatie door Maximiliaan I van het vredesverdrag1. Het bovenstaande zien wij bevestigd door een aantal inwendige criteria. Wanneer we de inhoud bekijken, wordt het duidelijk dat we te doen hebben met een Brugs verhaal. De auteur identificeert zich veelvuldig met de Brugse bevolking, zoals ook later nog uitvoeriger zal worden aangetoond2. Tevens verraadt de auteur vaak een grondige kennis van de stad. Zo in D. f. 457 v, waar verteld wordt over een hauwet van de neringen3. Opvallend is dat alle namen van de straten waar de milities voorbijkomen, worden opgesomd. Een dergelijk argument, dat beseffen wij, heeft een beperkte waarde en wij roepen het enkel in als een element van bevestiging. Ook de sympathie voor de Brugse zaak wijst in dezelfde richting: hierover hebben wij het grondiger in de inwendige kritiek. Het detail van bepaalde beschrijvingen wanneer het om Brugse gebeurtenissen gaat, terwijl de gebeurtenissen in de andere Vlaamse steden slechts fragmentair en vaag worden belicht, doet alle twijfel wegnemen; het herhaaldelijk weergeven van geruchten die de ronde doen in de stad4, sluit hierbij aan. Propagande au Moyen Age: Islam, Byzance, Occident. [Actes des] Penn–Paris–Dumbarton Oaks Colloquia, III: Session des 20-25 Octobre 1980, organisée par G. Makdisi., D. Sourdel & Janine Sourdel-Thomine, (Université de Paris-Sorbonne; Université de Pennsylvanie), Parijs, 1983, 165-177, 169-173, 175-176; W. Simons. Bedelordekloosters in het Graafschap Vlaanderen. Chronologie en Topografie van de Bedel-ordenverspreiding vóór 1350, (Stichting Jan Cobbaut – Sint-Pietersabdij Steenbrugge), Brugge, 1987, 45-53. 1
Gillis de Baerdemakere (^ 28 maart 1494), O.F.M. Zie Bijlage : Prosopografie, nr. .
2
Blockmans, Volksvertegenwoordiging, 365-371. Dit komt reeds duidelijk naar voren in formules als wi van Brugghe, ons volc (daarmee de Bruggelingen bedoelend) en andere aanverwante formules. Wi van Brugghe o.a. in de volgende folio’ s van de E.C. II, [230] rb, [230] va, [231] vb, [232] rb, [235] ra, [235] rb, [235] va, [241] ra, [242] ra, [243] rb, [244] ra, [255] en ons volc in de volgende folios van de E.C. II, [231] vb, [244] ra, [245] ra, [245] rb, [255] rb, [257] ra, [259] rb, [260] va; het zijn echter redaktionele toevoegingen door W. Vorsterman: de vorm Brug(h)elins komt in de francofone literatuur het eerst voor in 14881492; Bruggeling daarentegen is 16e eeuws (A. V[iaene.]. “Hoe oud is ‘Bruggeling’?”. B, LIX (1958), 62-63. Dit wordt behandeld in de geloofwaardigheidskritiek 2.2.2. 3
Zie infra n. .
4
Slechts enkele duidelijke voorbeelden: E.C. II, ff [320] rb, [230] vb, [240] va & [243] vb.
lxxxvii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Ruimte- en tijdskader: Wij proberen hier de situatie te schetsen in Vlaanderen1, en in 1
Wij baseerden ons vooral op: Voor de sociaal-economische toestanden: Cl. Billen. “L’ Économie dans les anciens Pays-Bas du XIIe au XVIe Siècles. Conceptions Pirenniennes et Voies de Recherches actuelles”. La Fortune historiographique des Thèses d’ Henri Pirenne. Actes du Colloque, Bruxelles, 10-11 Mai 1985 (eds.). P. Goffin. & G. Samuel, (ABB. Num spéc., 28), Brussel, 1986, 61-86; W. Prevenier. “Henri Pirenne et les Villes des anciens Pays-Bas au bas Moyen-Age (XIV-XVe Siècles)”. Ib., 27-50; W.P. Blockmans. Mobiliteit van Cultuurdragers: Zwaartepunten in de Bourgondische Nederlanden, Zutphen, 1981, 7-13; Id., “Brugge als Europees Handelscentrum”. Brugge en Europa (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 41-55 & 419; Id., “De Landen van Belofte”. De gouden Delta der Lage Landen. Twintig Eeuwen Beschaving tussen Seine en Rijn (red.). P. Janssen., H. De Kok. e.a., (Bibliotheek van de Vrienden van het Mercatorfonds), Antwerpen, 1996, 81-111 & 397; M. Boone. “L’ Industrie textile à Gand au bas Moyen Age ou les Résurrections successives d’ une Activité réputée moribonde”. La Draperie ancienne des Pays-Bas: Débouchés et Stratégies de Survie (14e-16e Siècles). Actes du Colloque tenu à Gand, le 28 Avril 1992 (eds.). M. Boone. & W. Prevenier, (SUSMLC, 1), Leuven-Apeldoorn, 1993, 15-61; W. Brulez. “Brugge en Antwerpen in de 15e en 16e Eeuw”. TG, LXXXIII (1970), 15-37, herwerkt & vertaald in: Id., “Bruges and Antwerp in the 15th and 16th Centuries: An Antithesis?”. AHN, VI (1973), 1-26; R. de Roover. “New Interpretations of the History of Banking”. Journal of World History, II (1954), 38-76, herdrukt in: Id., Business, Banking, and Economic Thought in Late Medieval and Early Modern Europe. Selected Studies (ed.). J. Kirshner, Chicago-Londen, 1974, 200-238, 204213, 219, 237-238 (met lit.); Id., “Renseignements complémentaires sur le Marché monétaire à Bruges au XIVe et XVe Siècle”. ASÉB, CIX (1972), 51-91; R. Doehaerd. L’ Expansion économique Belge au Moyen Age, (“Notre Passé”), Brussel, 1946, 79-99, 120, herdrukt & geciteerd in: Id., Oeconomica Mediaevalia, (Centrum voor Sociale Structuren en Economische Conjunctuur), Brussel, 1984, 21-90, 63-74, 89-90; Y. Fujii. “Draperie urbaine et Draperie rurale dans les Pays-Bas méridionaux au Bas Moyen Age: une Mise au Point des Recherches après H. Pirenne”. JMH, XVI (1990), 77-97; Gailliard, Table analytique, 86-90; M.K.E. Gottschalk. “Het Verval van Brugge als Wereldmarkt”. TG, LXVI (1953), 1-26; J. Marechal. “Bruges, Métropole de l’ Occident”. Internationales Jahrbuch für Geschichts- und Geographie-Unterricht, XIII (1970-71), 150-163, herdrukt in: Id., Europese Aanwezigheid te Brugge. De vreemde Kolonies (XIVde-XIXe Eeuw), (Vlaamse Historische Studies, 3), Brugge, 1985, 211-227; J.H. Munro. “The Symbiosis of Towns and Textiles: Urban Institutions and the Changing Fortunes of Cloth Manufacturing in the Low Countries and England, 1270 - 1570", The Journal of Early Modern History: Contacts, Comparisons, Contrasts, III (1999):1, 1-74; O. Mus. “Pieter Lansaem, Promotor van de nieuwe Draperie te Ieper in de tweede Helft van de 15de Eeuw. (= Huldenummer B. Janssens de Bisthoven), HSÉB, CXXX (1993), 61-88; H. Pirenne. Histoire de Belgique. Troisième Édition revue et corrigée, (Brussel, 31909-1932, 7 dln.), II, 429-452; Id., Histoire de Belgique des Origines à nos Jours. Quatrième Édition [illustrée], (Brussel, 41948-1952, 4 dln.), I, 471-482; W. Prevenier., J.-P. Sosson., M. Boone., e.a. “Le Réseau urbain en Flandre (XIIIe-XIXe Siècle): Composantes et Dynamique”. Le Réseau urbain en Belgique dans une Perspective historique lxxxviii
Chronike017.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
(1350-1850). Approche statistique et dynamique, Actes [du] 15e Colloque Internationale, Spa, 4-6 Septembre 1990, (PCCH, Reeks in-8/, 86), Brussel, 1992, 157-200; E. Scholliers. & Chr. Vandenbroeke. “Structuren en Conjuncturen in de Zuidelijke Nederlanden 1480-1800". AGN, V, Haarlem, 1980, 252-301; H. Soly. “Economische Ontwikkeling en sociale Politiek in Europa tijdens de Overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijden”. TG, LXXXVIII (1975), 584-597, 585-586, 591, 596-597; E. van Cauwenberghe. “De economische Ontwikkeling in de Nederlanden vanaf de tweede Helft van de vijftiende Eeuw tot omstreeks 1576”. Opstand en Pacificatie in de Lage landen. Bijdrage tot de Studie van de Pacificatie van Gent, Verslagboek van het Tweedaags Colloquium van de vierhonderdste Verjaring van de Pacificatie van Gent, Gent, 22-23 oktober 1976, Gent 1976 , 173-183; H. Van der Wee. “Typologie des Crises et Changements de Structures aux Pays-Bas (XVe-XVIe Siècles)”. AESC, XVIII (1963), 209-225, herwerkt & vertaald als: Id., “Crisistypologie en Structuurwijziging in de Nederlandse Economie van de 15e en 16e Eeuw”. Id., Historische Aspecten van de economische Groei. Tien Studies over de economische Ontwikkeling van West-Europa en van de Nederlanden in het bijzonder (12e-19e Eeuw), (“Mens en Welvaart”), Antwerpen-Utrecht, 1972, 101-128, 103-112; Id., “De Overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijd”. WPGN (Amsterdam-Brussel, 1977, 3 dln.), II, 323-331, hernomen in: De Lage Landen van 1500 tot 1780 (red.). I. Schöffer., H. van der Wee. & J.A. Bornewasser, (Elseviers Historische Bibliotheek), Amsterdam-Brussel, 1978, 11-37; A. Vandewalle. “Een Europees Handelscentrum, 1100-1480”. Brugge: De Geschiedenis van een Europese Stad, Tielt, 1999, 59-85 & 219; J.A. van Houtte. “Bruges et Anvers, Marchés ‘nationaux’ ou ‘internationaux’ du XIVe au XVIe Siècle”. RN, XXXIV (1952), 89-108; Id., “Die Städte der Niederlande im Übergang vom Mittelalter zur Neuzeit”. RHV, XXVII (1962), 50-68, herdrukt in: Id., Essays on medieval and early modern Economy and Society, (SFLPL, Series A/Vol. 5), Leuven, 1977, 203-226; Id., “The Rise and Decline of the Market of Bruges”. EHR, 2e Reeks, XIX (1966), 29-47, herdrukt in: Id., Essays, 249-274; Id., “Welvaart en Politiek te Brugge ca. 1430-1482". VL, XXXI:188 (1982), 130-132; J.A. van Houtte. & R. Van Uytven. “Nijverheid en Handel”. AGN, IV (Haarlem, 1980), 87-111; R. Van Uytven. “Sociaal-economische Evoluties in de Nederlanden voor de Revoluties (veertiende-zestiende Eeuw)”. BMGN, LXXXVIII (1972), 60-89; Id., “Politiek en Economie: de Crisis der late XVe eeuw in de Nederlanden”. BTFG, LIII (1975), 1097-1149; Id., “Stages of Economic Decline: Late Medieval Bruges”. Peasants & Townsmen in Medieval Europe. Studia in Honorem Adriaan [E.]. Verhulst (eds.). J.-M. Duvosquel. & E. Thoen, Gent, 1995, 259-269; Id., “La Conjoncture commerciale et industrielle aux Pays-Bas bourguignons: Une Récapitulation”. Les Pays-Bas bourguignons. Histoire et Institutions. Mélanges André Uyttebrouck publiés par J.-M. Duvosquel., J. Nazet. & A. Vanrie, (ABB. Num. spéc. 53), Brussel, 1996, 435-468; W. Van Waesberghe. “Bijdrage tot de Studie van het Ambachtswezen. De Reglementering van de traditionele Brugse Textielambachten in de XVe en de XVIe Eeuw”. AML, XX (1969), 157173; Id., “De Invoering van de nieuwe Textielnijverheden te Brugge en hun Reglementering (Einde XVe-XVIe Eeuw)”. Ib., XX (1969), 218-238; H. Van Werveke. Brugge en Antwerpen. Acht eeuwen Vlaamsche handel, (Uitgave van het Willemsfonds, CLXXVII), Gent, 1941, 37117; Id., “Esquisse d’ une Histoire de la Draperie. Introduction historique”. G. De Poerck. La Draperie médiévale en Flandre et en Artois, (RUGWFWL, CX-CXII), (Brugge, 1951, 3 dln.), lxxxix
HET DERDE BOEK : INLEIDING
het bijzonder te Brugge, op het einde van de 15e eeuw1. In het verleden werd Brugge gezien als een kwijnende stad – na haar grote bloeiperiode in de 13e tot de eerste helft van de 15e eeuw – die nog steeds in de Middeleeuwen verkeerde, in tegenstelling tot Antwerpen dat uitgroeide van een onbeduidend stadje tot het centrum van de wereldhandel in de Moderne Tijd. Recent onderzoek wijst echter op het ongenuanceerde beeld dat in het verleden over deze periode werd opgehangen en heeft deze antithese Brugge-Antwerpen heel wat afgezwakt. I, 7-25, hernomen in: Id., Miscellanea Mediaevalia. Verspreide Opstellen over economische en sociale Geschiedenis van de Middeleeuwen, Gent, 1968, 350-364; Id., “Industrial Growth in the Middle Ages: The Cloth Industry in Flanders”. EHR, 2e Reeks, VI (1954), 237-245, herdrukt in: Id., Miscellanea Mediaevalia, Gent, 1968, 381-391; Id., “The Economic Policies of the Governments: The Low Countries”. The Cambridge Economic History of Europe, III: Economic Organisation and Policies in the Middle Ages, Cambridge, 1963, 340-361; A.[E.]. Verhulst. “Grafschaft Flandern”. LM, IV (München-Zürich, 1987-1989), 524-530; J. Vermaut. “Schets van de Brugse Textielnijverheid tot omstreeks 1800". De Gidsenkring, V (1967), 2534, 26-27; Id., “De Textielnijverheid in Brugge en op het Platteland in westelijk Vlaanderen vóór 1800. Konjunktuurverloop, Organisatie en sociale Verhoudingen”. Bulletin van het O.S.G.G. Oud-Studenten in de Geschiedenis van de Rijksuniversiteit Gent, XXIV (1974), 135144; Ph. Wolff. Automne du Moyen Age ou Printemps des Temps nouveaux? L’ Économie européene aux XIVe et XVe Siècles, (“Collection Historique”), Parijs, 1986, 231-240. 1
Wij baseerden ons op: Voor de politieke geschiedenis: C.A.J. Armstrong. “The Burgundian Netherlands, 14771521". The New Cambridge Modern History, (Cambridge, 1957-1968), 12 dln.), I, 224-258; W.P. Blockmans. “Autocratie ou Polyarchie? La Lutte pour le Pouvoir politique en Flandre de 1482 à 1492 d’ après des Documents inédits”. BCRH, XCL (1974), 257-368; Id., “De Ontwikkeling van een verstedelijke Samenleving (XIe-XVe Eeuw)”. E. Witte. e.a., Geschiedenis van Vlaanderen van Oorsprong tot Heden, Brussel, 1983, 43-103, 345-347 (met lit.); W.P. Blockmans. & J. van Herwaarden. “De Nederlanden van 1493 tot 1555: binnenlandse en buitenlandse Politiek”. AGN, V (Haarlem, 1980), 443-491; H. de Schepper. “De burgerlijke Overheden en hun permanente Kaders”. Ib., 312-349; W.P. Blockmans. & W. Prevenier. In de Ban van Bourgondië, Houten, 1988, 139-162; F.W.N. Hugenholtz. “Crisis en Herstel van het Bourgondisch Gezag, 1477-1493". AGN, IV (Utrecht-Antwerpen &c., 1952), 1-26; Id., “Filips de Schone en Maximiliaans tweede Regentschap, 1493-1515". Ib., 27-50; Pirenne, Histoire de Belgique, II, 29-42; W. Prevenier. “Grafschaft Flandern”. LM, IV (München-Zürich, 19871989), 518-524; J. Van Rompaey. “De Bourgondische Periode”. WPGN (Amsterdam-Brussel, 1977, 3 dln.), I, 263-327, 339-341, 288-291, hernomen in: De Lage Landen van Prehistorie tot 1500 (red.). R.C. van Caenegem. & H.P.H. Jansen, (Elseviers Historische Bibliotheek), Amsterdam-Brussel, 1978, 343-424, 440-444, 375-379; Id., “De Bourgondische Staatsinstellingen”. AGN, IV (Haarlem, 1980), 136-155; R. Van Uytven. “Crisis als Cesuur 1482-1494". AGN, V (Haarlem, 1980), 420-434.
xc
Chronike017.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
De Nederlanden en Italië waren in de periode 1300-1600 de dichtst bevolkte gebieden van Europa1. Vlaanderen stond duidelijk aan de top met ca. 1470 733,500 inwoners of 27,7 % van de bevolking van de Nederlanden2. Van de Vlamingen leefde toen 36 % in de steden: de grootste Vlaamse stad was Gent met ca. 1500 44,000 à 60,000 inwoners (26,77 %)3. In Noord-West Europa was enkel Parijs (1328: 80,000 inw.) groter dan Gent4. 1
K.J. Beloch. Bevölkerungsgeschichte Italiens, (Berlijn-Leizig, 1937-1965, 3 dln.), III, 339-349; R. de Roover. Money, Banking and Credit in Medieval Bruges. Italian Merchant-Bankers, Lombards an Money-Changers, A Study in the Origines of Banking, (Publications [of] The Mediaeval Academy of America, 51), Cambridge, Mass., 1948, 9-28; K. Mittermaier. Die Politik der Renaissance in Italien, Darmstadt, 1995, 40-42; A. Vandewalle. & N. Geirnaert. “Brugge en Italië”. Brugge en Europa (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 183-205 & 425-426, 190-192, 199-205; Wolff, Automne du Moyen Age, 207-231. 2
J. Attali. 1492, Parijs, 1992, 19; Decavele, “Culturele en intellectuele Netwerk”, 375; Jos. De Smet. “Het Bevolkingscijfer van de grote Vlaamse Steden in de Middeleeuwen”. Ad Harenas. Gedenkboek van de Jubelviering van het Sint-Lodewijkscollege (dir.). Eg. I. Strubbe., J.A. van Houtte. & A. Viaene, Brugge, 1960, 87-94; W. Prevenier. “La Démographie des Villes du Comté de Flandre aux XIIIe et XIVe Siècles. État de la Question. Essai d’ Interprétation”. RN, LXV: 257 (1983), 255-275; Id., “Bronnen voor de historische Demografie van de Zuidelijke Nederlanden in de Middeleeuwen. Kritische Beschouwingen”. Bronnen en Methoden van de historische Demografie voor 1850. Handelingen van de Studiedag te Brussel, 23 Mei 1984 (ed.). F. Daelemans, (ABB. Extranr. 24), Brussel, 1984, 3-43; E. Thoen. “Historical Demography in late Medieval Rural Flanders: Recent Results and Hypotheses”. Peasants & Townsmen in Medieval Europe. Studia in Honorem Adriaan [E.]. Verhulst (eds.). J.-M. Duvosquel. & E. Thoen, Gent, 1995, 573-582; C. Weightman. Margaret of York. Duchess of Burgundy, 1446-1503, Paperback Edition, with Corrections, Stroud & New York, 2 1993, 61, 227 n. 3. 3
M. Boone. & Th. de Hemptinne. “Le Clergé séculier Gantois en 1498-1499”. BCRH, CXIX (1983), 377-430, 403, n. 53; Prevenier., Sosson., Boone., e.a., “Réseau urbain en Flandre”, 191; R.W. Unger. “Feeding Low Countries Towns: the Grain Trade in the Fifteenth Century”. BTFG, LXXVII (1999), 329-358, 330. 4
Ph. Dollinger. “Le Chiffre de Population de Paris au XIVe Siècle. Note complémentair e (1976)”. Id., Pages d’ Histoire. France et Allemagne médiévales – Alsace, (Collection de l’ Institut des Hautes Études alsaciennes, XXV), Parijs, 1977, 69-72; J. Favier. “Les Rôles d' Impôts parisiens du XVe Siècle. (A propos d’ un Article récent)”. BÉC, CXXX (1972), 467-491, 484-485; J. Guerout. “Fiscalité, Topographie et Démographie à Paris au Moyen Age. (A propos d’ une Publication récente de Rôles d’ Impôt)”. Ib., CXXX (1972), 33-129, 110-115 & 383-465, 409-416, 418-419.
xciii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Daarna volgde Brugge: de Brugse bevolking wordt in het jaar 1469 op 45,000, in 1477 op 42,000 en in 1500 op 40,000 inwoners geraamd (20,08 %).1 Ter vergelijking: Doornik telde rond 1450 50,000 inwoners2, Brussel 33,363 inw. in 14823, Antwerpen 24,525 inw. in 1480 & 29,637 inw. in 14964, Rijsel 24,000 à 26,000 inw. in 14775, Leuven 17,700 inw. in 1480 & ca. 19,000 inw. in 15266, Mechelen 25,000 inw. in 15447, 's- Hertogenbosch 13,185 inw. in 1480 & 15,552 in 1496 inw.8, Ieper slechts ca. 10,000 inwoners (4,42 %); (in 1469: 9,900; in 1491: 7,626 inw.)9, Sluis 9,720 inw. in 1469 1
A. Janssens. “Het Brugse Bevolkingsaantal in 1477”. Van Middeleeuwen tot Heden. Bladeren door Brugse Kunst en Geschiedenis, Brugge, 1983, 29-35, 32, 34; E.F. Koller. The Historical Geography of Bruges, Belgium. A Thesis in Geography, (Th. Pennsylvania State University), S.l., 1964, 184-186; Prevenier., Sosson., Boone., e.a., “Réseau urbain en Flandre”, 191; E. Thoen. “Verhuizen naar Brugge in de late Middeleeuwen. De Rol van de Immigratie van de Poorters in de Aanpassing van de Stad Brugge aan de wijzigende ekonomische Omstandigheden (14e-16e Eeuw)”. Beleid en Bestuur in de oude Nederlanden. Liber Amicorum Prof. Dr. M. Baelde (eds.). H. Soly. & R. Vermeir, Gent, 1993, 329-349; Unger, “Feeding Low Countries Towns”, 330; Van Uytven, “Stages of Economic Decline”, 263. 2
G. Wymans. “Le Déclin de Tournai au XVe Siècle”. Album E. Lousse, I, (APAÉ, XXII), Leuven-Parijs, 1961, 111-134, 118-119. 3
Blockmans., Pieters., Prevenier. & van Schaïk, “Tussen Crisis en Welvaart”, 51; Unger, “Feeding Low Countries Towns”, 330. 4
Blockmans., Pieters., Prevenier. & van Schaïk, “Tussen Crisis en Welvaart”, 51; Unger, “Feeding Low Countries Towns”, 330. 5
D. Clauzel. “Aspects de la Vie des Lillois pendant la Période bourguignonne”. PBF, IX (1984), 144-159, 149, 157-158. 6
Blockmans., Pieters., Prevenier. & van Schaïk, “Tussen Crisis en Welvaart”, 51; R. Van Uytven. “Stad en Ommeland van de 14de tot de 16e Eeuw: de Bevolking”. Leuven “De beste Stad van Brabant”, I: De Geschiedenis van het Stadsgewest Leuven tot omstreeks 1600 samengesteld door R. Van Uytven, (Jaarboek Arca Lovaniensis, 7), Leuven, 1980, 113-127, 113-114. 7
Blockmans., Pieters., Prevenier. & van Schaïk, “Tussen Crisis en Welvaart”, 51; Unger, “Feeding Low Countries Towns”, 330. 8
Blockmans., Pieters., Prevenier. & van Schaïk, “Tussen Crisis en Welvaart”, 51. 9
“Annales rerum in Hollandia et Dioecesi Ultrajectina gestarum Ann. MCCCCLXXXI et duobus seqq. Auctore incerto sed accurato et aequali eorum Temporum”. Bisschop David van Bourgondië en zijn Stad. Utrechtsch-Hollandsche Jaarboeken 1481-1483, xciv
Chronike020.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
(4,34 %)1, Kortrijk slechts 9,517 inw. in 1469 (4,25 %; 5,200 inw. in 1477/78)2, Oudevan de Hand van een onbekenden, gelijktijdigen Schrijver, naar den eersten Druk van Antonius Matthaeus’ Analecta (1698) (ed.). N.B. Tenhaeff, (Herdrukken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 2), Utrecht, 31920, xv n. 1; Blockmans., Pieters., Prevenier. & van Schaïk, “Tussen Crisis en Welvaart”, 51; J. Demey. “Proeve tot Raming van de Bevolking en de Weefgetouwen te Ieper van de XIIIe tot de XVIIe Eeuw”. BTFG, XXVIII (1950), 1031-1048, hernomen in: Prisma van de Geschiedenis van Ieper. Een Bundel historische Opstellen (red.). O. Mus, Ieper, 1974, 157-170, 158, 165, 166, n. 2; Jos. De Smet, “Bevolkingscijfer”, 90; Munro, “Economic Depression”, 249 n. 21; Mus, “Mutaties in de Samenstelling van de Ieperse Magistraat in de 15e Eeuw”, 78, 87, 88-92 (met lit.); H. Pirenne. “Les Dénombrements de la Population d’ Ypres au XVe Siècle (1412-1506). (Contribution à la Statistique sociale du Moyen Age)”. Vierteljahrschrift für Sozial- und Wirtschaftsgeschichte, I (1903), 1-32, herdrukt in: Id., Histoire économique de l’ Occident médiéval, Brugge, 1951, 458-488, of in: Prisma van de Geschiedenis van Ieper (red.). O. Mus, Ieper, 1974, 359-390, 359, 362, 365, 374; Prevenier., Sosson., Boone., e.a., “Réseau urbain en Flandre”, 191. 1
Prevenier., Sosson., Boone., e.a., “Réseau urbain en Flandre”, 191.
2
Prevenier., Sosson., Boone., e.a., “Réseau urbain en Flandre”, 191; E. Warlop. “De Middeleeuwen”. De Geschiedenis van Kortrijk (Eindred.). N. Maddens, Tielt, 1990, 33-146, 142.
xcv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
naarde slechts 5,000 à 6,000 inw.1, Amsterdam slechts 8,635 inw. in 14942, Leiden 13,936 inw. in 1498 (1514: 12,800/14,250 inw.)3 en Utrecht4 slechts ca. 10,000 inwoners5. Brugge was van de 13e tot de 16e eeuw uitgegroeid tot hét handels- en economisch internationale centrum: de Vlaamse lakenindustrie trok handelaars uit alle streken aan6. In 1
P. Stabel. “L’ Encadrement corporatif et la Conjoncture économique dans les petites Villes de la Flandre orientale: Contraintes ou Possibilités?”. Les Métiers au Moyen Age. Aspects économiques et sociaux, Actes du Colloque International de Louvain-la-Neuve, 7-9 Octobre 1993 (eds.). P. Lambrechts. & J.-P. Sosson, (Publications de l’ Institut d’ Etudes Médiévales [de l’] Université catholique de Louvain. Textes, Études, Congrès, 15), Louvainla-Neuve, 1994, 335-348, 336-337, 340. 2
Blockmans., Pieters., Prevenier. & van Schaïk, “Tussen Crisis en Welvaart”, 51; A.G. Jongkees. “La Hollande bourguignonne: Son Intérêt pour les Ducs Valois”. [Actes des] Rencontres de Leyde, 8 au 10 Septembre 1976, (PCEÉB, XVIII), Bazel, 1977, 65-75, herzien herdrukt in: Id., Burgundica et Varia. Keuze uit de verspreide Opstellen van Prof. Dr. A.G. Jongkees hem aangeboden ter Gelegenheid van zijn tachtigste Verjaardag op 14 Juli 1989 door de Kring van Groninger Mediaevisten “Amici” (eds.). E.O. van der Werff., C.A.A. Linssen. & B. Ebels-Hoving, (MSB, 19), Hilversum, 1990, 150-161, 156. 3
Blockmans., Pieters., Prevenier. & van Schaïk, “Tussen Crisis en Welvaart”, 51; M.C. Howell. Women, Production, and Patriarchy in Late Medieval Cities, (Women in Culture and Society Series (ed.). C.R. Stimpson), Chicago & Londen, 1986, 191-192. 4
“Annales rerum in Hollandia”, xiv n. 3; D.A. Berents. Misdaad in de Middeleeuwen. Een Onderzoek naar de Criminaliteit in het laat-middeleeuwse Utrecht, (Stichtse Historische Reeks, 2), S.l. [Utrecht], 1976, 81; Blockmans., Pieters., Prevenier. & van Schaïk, “Tussen Crisis en Welvaart”, 51; W.P. Blockmans. “Privaat en openbaar Domein. Hollandse Ambtenaren voor de Rechter onder de Bourgondiërs”. Peasants & Townsmen in Medieval Europe. Studia in Honorem Adriaan [E.] Verhulst (eds.). J.-M. Duvosquel. & E. Thoen, Gent, 1995, 707-719, 709. 5
Ter vergelijking: Holland telt op het einde der 15e eeuw ca. 250,000 inwoners waarvan 44 tot 52% in de steden woont, verdeeld over 6 agglomeraties van ca. 10,000 inwoners (Blockmans, “Privaat en openbaar Domein”, 709; Jongkees, “Hollande bourguignonne”, 156, 156 n. 17; Unger, “Feeding Low Countries Towns”, 330). 6
Brugge als financieel centrum: E. Aerts. “Geld en Krediet. Brugge als financieel Centrum”. Brugge en Europa (dir.) V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 57-71 & 149-420; W.[P.]. Blockmans. “Brugge als Europees Handelscentrum”. Ib., 41-55 & 419; E. Aerts. “Wisselruiterij in de Lage landen. De Wisselbrief op de Brugse Geldmarkt tijdens de late Middeleeuwen”. Ter Beurze. Geschiedenis van de Aandelenhandel in België, 1300-1990 (ed.). G. De Clercq, Brugge-Antwerpen, 1992, 33-49; G. De Clercq. “In Brugge is er een Plein... Brugge als financiële Markt in de 14de-15de Eeuw”. Ib., 1992, 15-31; M.K.E. xcvi
Chronike020.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
1323 hadden de Bruggelingen het monopolie van het stapelrecht1 afgedwongen, zodat alle waren die via het Zwin werden aangevoerd2, naar Brugge moesten worden gebracht. Gottschalk. “Het Verval van Brugge als Wereldmarkt”. TG, LXVI (1953), 1-26; J. Heers. “Kredit”. LM, V (München-Zürich, 1990-1991), 1481-1483; A. Vandewalle. “Bruges as a medieval Trade Centre”. Bruges and Zeebrugge. The City and the Sea, S.l. [Londen], 1995, 32-47; J.A. van Houtte. “Börse”. Ib., II (München-Zürich, 1981-1983), 467; J.[M.]. Murray. “Een Bakermat van het Kapitalisme: Brugge in de 14de Eeuw”. HSÉB, CXXXI (1994), 167177. 1
“Quant à l’ étape des toutes les marchandises passant par le Swin, qui était localisée à Bruges au temps de sa splendeur, elle fut limitée, après les troubles de 1483-1492, à un certain nombres de produits. Ce furent, par exemple, pour les Espagnols théoriquement la laine, le fer et l’ alun et pratiquement le laine seulement.” (J. Marechal. “Le Départ de Bruges des Marchands étrangers (XVe et XVIe Siècles)”. ASÉB, LXXXVIII (1951), 26-74, herdrukt & geciteerd in: Id., Europese Aanwezigheid, 180-210, 256-266, 187; Gailliard, Table analytique, 141-144, 193, 224-225; R. Sprangel. “Stapel”. LM, VIII (München-Zürich, 19961997), 59-60; van Houtte, Geschiedenis van Brugge, 598). 2
Cfr. Attali, 1492, 76-93; de Roover, “Renseignements complémentaires”, 63-65; Doehaerd, Expansion économique, 47-79, 113-120; Id., Oeconomica Medievalia, 44-63, 8490; R. Fossier. Histoire sociale de l’ Occident médiéval, (Collection U. “Histoire médiévale”), Parijs, 245-277; Gailliard, Table analytique, 120, 141-144, 193, 224-225; L. GilliodtsVan Severen. Cartulaire de l’ ancienne Étaple de Bruges, (Publications [de la] Société d’ Émulation de Bruges. Recueil de Chroniques, Chartes et autres Documents concernant l’ Histoire et les Antiquités de Flandre-Occidentale. Troisième Série: Documents isolés, Chartes et Keuren in-8/, 4), (Brugge, 1904-1906, 4 dln.), I, 153-159, nrs. 219-223 (1322-1324); J.H. Munro. “Bruges and the Abortive Staple in English Cloth: An Incident in the Shift of Commerce from Bruges to Antwerp in the late Fifteenth Century”. BTFG, XLIV (1966), 1137-1159, herdrukt & geciteerd in: Id., Textiles, Towns and Trade. Essays in the Economic History of Late-Medieval England and the Low Countries, (Collected Studies Series, CS442), Aldershot & Brookfield, 1994, art. VI; Prevenier. & Blockmans, Bourgondische Nederlanden, 97-110; W. Stein. Die Genossenschaft der deutschen Kaufleute zu Brügge in Flandren, Berlijn, 1890, 14-28 & passim; A. Vandewalle. “The Financial Centre of medieval Europe. Bruges and Zeebrugge. The City and the Sea, S.l. [Londen], 1995, 44; J.A. van Houtte. De Geschiedenis van Brugge, Tielt-Bussum, 1982, 195-223, 598; Th. Vandercruysse. (red.). Brugge en de Zee. Maritieme Geschiedenis van Brugge, Catalogus [van de Tentoonstelling], Stadshallen, Markt, 1 Mei-1 Augustus 1982, Brugge, 1982, 19-32, 106-135.
xcvii
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Vooral de Hanzeaten (de Oosterlingen)1, maar ook de Catalanen, de Castilianen2 en 1
Voor de Oosterlingen en de Hanze: J.H.A. Beuken. De Hanze in Vlaanderen, Maastricht-Vroenhoven, s.a. [1950], 11-59, 144-190 & 193-199; W.[P.]. Blockmans. “Handelstechniken in Flandern und Brabant im Vergleich mit denjenigen der Hanse, 14.-15. Jahrhundert”. Brügge-Colloquium des Hansischen Geschichtsvereins, 26.-29. Mai 1988. Referate und Diskussionen (ed.). K. Friedland, (Quellen und Darstellungen zur Hansisischen Geschichte. Neue Folge, XXXVI), Keulen-Wenen, 1990, 25-32; R. Spranger. “Die strukturellen Merkmale des hansischen Handelsstellung in Brügge”. Ib., 69-81; R. De Roover. “La Communauté des Marchands lucquois à Bruges de 1377 à 1494". HSÉB, LXXXVI (1949), 2389; H.J. Leloux. “De Oosterlingen en andere vreemde Kooplieden te Brugge en kerkelijke en sociaal-caritatieve Instellingen”. Ib., CX (1973), 21-39; H. Van Werveke. “‘Hansa’ in Vlaanderen en aangrenzende Gebieden”. Ib., XC (1953), 5-42, herdrukt & geciteerd in: Id., Miscellanea Mediaevalia, 60-87; Ph. Dollinger. La Hanse (XIIe-XVIIe Siècles), (Collection Historique), (Parijs, 1964; Reprint : Parijs, 1970), 58-59, 68-72, 85-91, 99-102, 124-126, 130-132, 306-310, 368-371, 375-381, 386-388, 544; Id., “De Hanze: Evolutie van een middeleeuwse Instelling”. De Wereld van de Hanze (dir.). A. d’ Haenens, Antwerpen, 1984, 391-403; J.-P. Sosson. “Het Oosterlingenhuis te Brugge”. Ib., 175-181; H. Van der Wee. “Het langzame Proces van Desintegratie”. Ib., 391-403; W. Friccius. “Der Wirtschaftskrieg als Mittel hansischer Politik im XIV. und XV. Jahrhundert”. HGB, LVII (1932), 38-77 & Ib., LVIII (1933), 52-121; H.J. Leloux. “Kirche und Caritas im Leben der Genossenschaft des deutschen Kaufmanns zu Brügge”. Ib., XCI (1973), 34-45; A. Greve. “Hanzeatic Merchants: Banking Customs in 14th Century Bruges”. Public and Private Finances in the late Middle Ages. Proceedings of the Colloquium [at] Ghent, May 5th and 6th 1995 (eds.). M. Boone. & W. Prevenier, (SUSMLC, 4), Leuven-Apeldoorn, 1996, 3-13; H.J. Leloux. “De Brugse Oosterlingen en de Taal van hun Correspondentie”. WTijd, XXX (1971), 207-220; Id., “Kulturelles, insbesondere literarisches Interesse der Brügger Osterlinge und niederdeutsche Literatur”. Jahrbuch für niederdeutsche Sprachforschung, XCVI (1973), 18-33; F. [De Smidt.]. Het Oosterlingenhuis te Brugge en zijn Ontwerper Jan Vanden Poele, (Archeologische Handelingen in Verband met 's Lands Wederopbouw, VIII), Antwerpen, 1948,7-25; H. Kellenbenz. “Faktor”. LM, IV (München-Zürich, 1987-1989), 234-235; K. Wriedt. “Hanse”. Ib., IV (München-Zürich, 19871989), 1921-1926; J. Marechal. “De Betrekkingen tussen Karmelieten en Hanzeaten te Brugge van 1347 tot 1523". HSÉB, C (1963), 206-227, herdrukt & geciteerd in: Id., Europese Aanwezigheid, 63-81 & 232-234; W. Paravicini. “Brugge en Duitsland”. Brugge en Europa (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 99-127, 422-423, 100-114; H. Sproemberg. “Die Hanse in europäischer Sicht”. Dankwerc. Opstellen aangeboden aan Prof. Dr. D.Th. Enklaar ter Gelegenheid van zijn vijfenzestigste Verjaardag (red.) W. Jappe Alberts e.a., Groningen, 1959, 127-151; Id. “Die Hanse in europäischer Sicht”. Handelingen [van het] 37e Congres, Brussel, 1958, [van het] Verbond der Geschiedkundige en Oudheidkundige Kringen van België, (HVGKB, XXXVII), Brussel, 1961, 211-224; É. Vanden Bussche. “Une Question d’ Orient au Moyen Age. Documents inédits et Notes pour servir à l’ Histoire du Commerce de la Flandre – particulièrement de la Ville de Bruges – avec le Levant”. F, IX (1878), 186-230; Wolff, Automne du Moyen Age, 259-269; F.D. Zeiler. “De Hanze: Macht of Verbeelding?”. SPH, XXVI (1991), 20-26. xcix
HET DERDE BOEK : INLEIDING
tevens de Portugezen1 waren belangrijk. Het contact tussen de vreemde kooplieden verliep in de laatmiddeleeuwse steden verplicht via een inwoner van de stad, de makelaar2. 2
Voor Spanje: H. Casado Alonso. “La Nation et le Quartier des Castillans de Bruges (XVe-XVIe Siècles)”. ASÉB, CXXXIII (1996), 61-77; J. Marechal. “La Colonie espagnole de Bruges du XIVe au XVIe Siècle”. RN, XXXV (1953), 5-40, herdrukt & geciteerd in: Id. Europese Aanwezigheid, 90-120 & 239-251; P. Stabel. “Entre Commerce international et Économie locale. Le Monde financier de Wouter Ameyde (Bruges Fin XVe-Début XVIe Siècle)”. Finances publiques et Finances privées au bas Moyen Age. Actes du Colloque tenu à Gand, les 5 et 6 Mai 1995 (eds.). M. Boone. & W. Prevenier, (SUSMLC, 4), Leuven-Apeldoorn, 1996, 75-99, 88-89; Vandewalle, Beknopte Inventaris, 124-125, nrs. 303-304; Id., “De Spanjaarden te Brugge, de trouwste vreemde Kolonie 13de-18de Eeuw”. Het Sint-Franciscus Xaveriusziekenhuis. Ziekenzorg in het Spaans Kwartier te Brugge, Een Initiatief van de Zwartzusters van Bethel, Brugge, 1985, 9-23; Id., “Brugge en het Iberisch Schiereiland”. Brugge en Europa (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 159-181 & 424-425; Id., “Spanish Bruges from the 13th to the 16th Century”. Bruges and Zeebrugge. The City and the Sea, S.l. [Londen], 1995, 70-77; Id., “Het Spaanse Brugge, 1490-1600”. Brugge: De Geschiedenis van een Europese Stad, Tielt, 1999, 113-139 & 219-220; K Van Nieuwenhuyse. “De Integratie van de Castiliaanse Familie de Aranda in Brugge 1500-1765". HSÉB, CXXXVII (2000), 95125, 97-101. Voor Portugal: J. Borges de Macedo (^). “Bruges et le Portugal, Relations maritimes et commerciales jusqu’ à la Fin du 15e Siècle”. Actes [du] Colloque Historique International Flandre-Portugal 15e-18e Siècle, Brugge, 8-9 Septembre 1995, Kunst- en Congrescentrum Oud Sint-Jan (ed.). A. Vandewalle., (ASÉB, CXXXII, 3), Brugge, 1995 [1996], 281-284; J. Verissimo Serrao. “Portugal et la Flandre dans le Cadre de l’ Expansion maritime du Portugal”. Ib., 231-240; A. De Gryse. “Portugal en los Flamengos”. HGOKK, N.R. LX (1994), 257269; Stabel, “Entre Commerce international et Économie locale”, 88-89; É. Vanden Bussche. “Mémoires sur les Relations qui existèrent autrefois entre les Flamands de Flandre – particuliérement ceux de Bruges – et les Portugais”. F, IV (1872-1873), 32-56, 117-148 & 247-285, Ib., V (1873-1874), 103-118, 167-186 & 303-318, Ib., VI (1874-1875), 187-196, Ib., VIII (1876), 217-250 & Ib., XVI (1885), 277-296, of de (gedeeltelijke) overdruk Brugge, 1874, 242 blz.; A. Vandewalle. “Het Natiehuis van de Portugezen te Brugge op het einde van de 15de Eeuw”. Getuigen in Polderklei. Huldeboek dr. hist. Godgaf Dalle (Red.). J. Herregat., F. Becuwe. & J. Van Acker, Veurne, 1990, 171-180; Id., “Brugge en het Iberisch Schiereiland”, 159-170; J.A. van Houtte. “De politieke en dynastieke Banden tussen België en Portugal”. Vlaanderen en Portugal. Op de Golfslag van twee Culturen (red.). J. Everaert. & E. Stols, Antwerpen, 1991, 11-31 & 367; Id., “Portugal en de Brugse Handel tijdens de Middeleeuwen”. Ib., 33-51 & 367; Ch. Verlinden. “Draps des Pays-Bas et du Nord-Ouest de l’ Europe au Portugal au 15e Siècle”. Anuario de Estudios medievales, III (1966), 235-262. 1
2
A.B. Hibbert. “The Economic Policies of Towns”. The Cambridge Economic History of Europe, III: Economic Organisation and Policies in the Middle Ages, Cambridge, 1963, 157-229; S.L. Thrupp. “The Gilds”, Ib., 230-280; J.G.J. Koreman. “Aspecten van de Maastrichtse Lakennijverheid en -handel, in hoofdzaak gedurende de late Middeleeuwen”. Miscelc
Chronike021.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Ook te Brugge behoorden de begoede families van internationale handelaars en hosteliers1 – de Scutelare’ s, de Honin’ s, de Metteneye’ s – in de 14e eeuw door hun monopolie tot de gevestigde orde, al lijkt het dat de stedelijke overheid op dit gebied eerder laks was. De hosteliers (waarden) waren vaak tevens makelaar en zaakwaarnemer wanneer de vreemde koopman weer vertrokken was. Op het politieke vlak waren zij eveneens erg belangrijk: vanaf 1387 namen de Vier Leden van Vlaanderen met de Brugse internationale handelaars het initiatief tot de onderhandelingen van het particuliere handelsakkoord van 1407 tussen Vlaanderen en Engeland2. lanea Trajectensia. Bijdragen tot de Geschiedenis van Maastricht, uitgegeven bij Gelegenheid van het 300-Jarig Bestaan van de Stadsbibliotheek van Maastricht, 1662 – 31 Juli – 1962, (Werken uitgegeven door [het] Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap gevestigd te Maastricht, 4), Maastricht, 1962, 195-225, 214 & passim; O.G. Oexle. “Gilde”. LM, IV (München-Zürich, 1987-1989), 1452-1453; J.P. Peeters. “Het Verschijnsel der Gilden en Hanzen in de middeleeuwse Steden in de Nederlanden”. BTFG, LXII (1984), 271-288. 1
Zie over de makelaarsnering: [E. Desaever. & P. Daelman.]. Kamer van Koophandel te Brugge. Oorsprong, Ontstaan en Oprichting [1667-1967], Brugge, 1967, 11-28, 75-80; Duclos, Bruges, 87, 356; Fossier, Histoire sociale de l’ Occident médiéval, 288-292, 354-355; Gailliard, Ambachten en Neringen, 151-153; L. Gilliodts-Van Severen. (ed.). “Les anciens Réglements de la Corporation de Courtiers de Bruges”. F, XII (1881), 121-148 & 219-260; A. Grebe. “De Brugse Makelaars”. Brugge: De Geschiedenis van een Europese Stad, Tielt, 1999, 73; M. Haegeman. De Anglofilie in het Graafschap Vlaanderen tussen 1379 en 1435. Politieke en economische Aspecten, (SL, XC), Kortrijk-Heule, 1988, 98-105 & passim; J. Marechal. Geschiedenis van de Brugse Beurs, Brugge, 1949, 23-24, 53; Murray, “Bakermat van het Kapitalisme”, 167-177; O. Mus. “Wouter Ameyde, een Brugse Waard-Makelaar op het Einde van de 15de Eeuw”. Album Albert Schouteet, Brugge, 1973, 117-132 (met lit.); Stabel, “Entre Commerce international et Économie locale, 80-81; Thielemans, Bourgogne et Angleterre, 349-356; A. Van den Abeele. & M. Catry. Makelaars en Handelaars. Van Nering der Makelaars naar Kamer van Koophandel in het XVIIde eeuwse Brugge, Brugge, 1992, 12-26 & passim; Vandewalle, Beknopte Inventaris, 203-204, 121-122, nr. 299; J.A. van Houtte. “Les Courtiers au Moyen Age. Origine et Caractéristiques d’ une Institution commerciale en Europe occidentale”. RHDFÉ, 4e Reeks, XV (1936), 105-141, herdrukt & geciteerd in: Id., Essays, 19-47; Id., “Makelaars en Waarden te Brugge van de 13e tot de 16e Eeuw”. BGN, V (1950), 177-197 & Id., Geschiedenis van Brugge, 128, 163-192, 184, 204-207, 209, 211, 220). 2
Chr. de Borchgrave. “De technische Aspecten van de Bourgondische Diplomatie onder hertog Jan zonder Vrees”. BTFG, LXXIII (1995), 287-318, 292, 299-300; Haegeman, Anglofilie, 216-228, 229-240 & 259-263.
ci
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Op het einde van de 15e eeuw was de stad Brugge over haar economisch hoogtepunt heen: aanvankelijk werd de verzanding van het Zwin als dé oorzaak van deze economische recessie aangewezen1. Daarbij werd vergeten dat ook tijdens de bloeiperiode van de handel, de zeeschepen niet verder dan Damme, en later Sluis, de voorhavens van Brugge, konden varen. In de 15e eeuw verzandde ook de rede van Sluis, zodat de schepen op de Walcherse rede (Middelburg, Arnemuiden) voor anker moesten gaan. Naast Damme en Sluis – in het ruimere geografische kader van de Scheldedelta – werden ook Middelburg in Zeeland en Arnemuiden door Brugge beheerst2. Dit blijkt typisch te zijn voor de Vlaamse 1
Voor het Zwin: R. Degryse. “Brugge en de Pilotage van de Spaanse Vloot in het Zwin in de XVIe Eeuw”. HSÉB, CXVII (1980), 105-178 & 227-288, 105-135; M.[J.]. Ryckaert. “Brugse Havens in de Middeleeuwen”. Ib., CIX (1972), 5-27; Id., “Brugge als Europese Haven”. Brugge en Europa (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 27-39, 33-34 & 418-419; cfr. Id., “Hafen”. LM, IV (München-Zürich, 1987-1989), 1828-1829; A. De Smet. “L’ Origine des Ports du Zwin: Damme, Mude, Monikerede, Hoeke en Sluis”. Études d’ Histoire dédiées à la Mémoire de Henri Pirenne par ses anciens Élèves (dir.). F.-L. Ganshof., É. Sabbe. & F. Vercauteren, Brussel, 1937, 125-141; B. Fossion. “Bruges et les petites Villes du Zwin. A propos des ‘Réseaux’ urbains’. Le Réseau urbain en Belgique dans une Perspective historique (1350-1850). Approche statistique et dynamique, Actes [du] 15e Colloque Internationale, Spa, 4-6 Septembre 1990, (PCCH, Reeks in-8/, 86), Brussel, 1992, 337-339; Gailliard, Table analytique, 458-462; J. Parmentier. “The Struggle to maintain the Zwin”. Bruges and Zeebrugge. The City and the Sea, S.l. [Londen], 1995, 64-69; F. Petri. “Die Stellung der Südersee- und IJsselstädte im flandrisch-hansischen Raum”. HGB, LXXIX (1961), 34-57, herdrukt in: Id., Zur Geschichte und Landeskunde der Rheinlande, Westfalens und ihrer westeuropäischen Nachbarländer. Aufsätze und Vorträge aus vier Jahrzehnten (eds.). E. Ennen., A. Hartlieb von Wallthor. & M. van Rey, Bonn, 1973, 785-803 (met lit.); L.P.L. Pirenne. “De Oriëntatie van de Bossche Handel in de Nederlanden vóór 1550". Handelingen van het XXIVe Vlaams Filologencongres, Leuven, 6-8 April 1961, Leuven, 1961, 358-363; H. Rommel. “Brugge-Zeehaven”. B, VI (1895), 193-198, 356-364, 376-378 & Ib., VII (1896), 369-374; H.C.E.M. Rottier. “Nieuwe Steden in de Middeleeuwen”. SPH, XV (1980), 66-73; M. Ryckaert. & A. Vandewalle. “De Strijd voor het Behoud van het Zwin”. Brugge en de Zee. Van Bryggia tot Zeebrugge (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1982, 53-73; A. Vandewalle. “Hafen und Hafenarbeit im spätmittelalterlichen Brügge”. Brügge-Colloquium des Hansischen Geschichtsvereins, 26.-29. Mai 1988. Referate und Diskussionen (ed.). K. Friedland, (Quellen und Darstellungen zur Hansisischen Geschichte. Neue Folge, XXXVI), KeulenWenen, 1990, 13-24. 2
Voor Brugge als wereldhaven: Gailliard, Table analytique, 458-462; L. GilliodtsVan Severen. “Bruges: Port de Mer. Étude historique sur l’ État de cette Question [...]”. ASÉB, (5e Reeks, VII) XLIV (1894), 1-540; J. Le Goff. “The Town as an Agent of Civilisation 1200-1500". The Fontana Economic History of Europe (ed.). C.M. Cipolla, 1: The Middle Ages, Londen-Glasgow, 1972, 71-106; M.[J.]. Ryckaert. “Geographie eines Weltmarktes: Handel und Stadttopographie im mittelalterlichen und frühneuzeitlichen Brügge”. BrüggeColloquium des Hansischen Geschichtsvereins, 26.-29. Mai 1988. Referate und Diskussionen ciii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
steden in de late Middeleeuwen: elke stad was kern voor haar omgeving en haar invloed strekte zich 20 à 30 kilometer in het rond uit1. (ed.). K. Friedland, (Quellen und Darstellungen zur Hansisischen Geschichte. Neue Folge, XXXVI), Keulen-Wenen, 1990, 3-12; A. Vandewalle. “Hafen und Hafenarbeit im spätmittelalterlichen Brügge”. Ib., 13-24; M. Ryckaert. “Brugge als Europese Haven”. Brugge en Europa (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 27-39 & 418-419; M. Ryckaert. & A. Vandewalle. “De Strijd voor het Behoud van het Zwin”, 53-73; A. Vandewalle. “Schippers, Scheepsbouwers en Havenarbeiders”. Brugge en de Zee. Van Bryggia tot Zeebrugge (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1982, 99-119; Id., “Operation of the Port of Bruges from the 13th to the 16th Century”. Bruges and Zeebrugge. The City and the Sea, S.l. [Londen], 1995, 50-61; J. van Roey. “Handelsvaart van de Zuidnederlanders”. MGN, I, Bussum, 1976, 249-260 & 348. 1
W.[P.]. Blockmans. “De Systèmes urbains: Pourquoi?”. Le Réseau urbain en Belgique dans une Perspective historique (1350-1850). Approche statistique et dynamique, Actes [du] 15e Colloque Internationale, Spa, 4-6 Septembre 1990, (PCCH, Reeks in-8/, 86), Brussel, 1992, 243-248; W. Prevenier., J.-P. Sosson., M. Boone., e.a., “Le Réseau urbain en Flandre (XIIIe-XIXe Siècle): Composantes et Dynamique”. Ib., 157-200; P. Stabel. “Markt en Hinterland: De centrale Functies van de kleinere Steden in Vlaanderen tijdens de late Middeleeuwen en het Begin van de Moderne Tijd”. Ib., 341-369; E. Ennen. “Zur Typologie des Stadt-LandVerhältnisses im Mittelalter”. Studium Generale, XVI (1963), 445-456, 452-456, herdrukt in: Id., Gesammelte Abhandlungen zum europäischen Städtewesen und zur rheinischen Geschichte (eds.). G. Droege., K. Fehn., D. Höroldt., F. Irsigler. & W. Janssen, e.a., Bonn, 1977, 181197, 192-196 (met lit.); Fossier, Histoire sociale de l’ Occident médiéval, 317-328; T.S. Jansma. “Het economisch Overwicht van de laatmiddeleeuwse Stad t.a.v. het agrarisch Ommeland, in het bijzonder toegelicht met de Verhouding tussen Leiden en Rijnland”. Leids Jaarboekje, 1966, 93-108, herdrukt in: Id., Tekst en Uitleg. Historische Opstellen aangeboden aan de Schrijver bij zijn Aftreden als Hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, Den Haag, 1974, 35-53; D. Keene. “Small Towns and the Metropolis: The Experience of Medieval England”. Peasants & Townsmen in Medieval Europe. Studia in Honorem Adriaan [E.] Verhulst (eds.). J.-M. Duvosquel. & E. Thoen, Gent, 1995, 223-238; W. Rösener. “Aspekte der Stadt-Land-Beziegungen im spätmittelalterlichen Deutschland”. Ib., 663-680; F. Petri. “Die Stellung der Südersee- und IJsselstädte im flandrisch-hansischen Raum”. HGB, LXXIX (1961), 34-57, herdrukt in: Id., Zur Geschichte und Landeskunde der Rheinlande, Westfalens und ihrer westeuropäischen Nachbarländer. Aufsätze und Vorträge aus vier Jahrzehnten (eds.). E. Ennen., A. Hartlieb von Wallthor. & M. van Rey, Bonn, 1973, 785-803 (met lit.); Pirenne, “De Oriëntatie van de Bossche Handel”, 358-363; J.A. van Houtte. “Gesellschaftliche Schichten in den Städten der Niederlande”. Untersuchungen zur gesellschaftlichen Struktur der mittelalterlichen Städte in Europa, (Vorträge und Forschungen hrg. vom Konstanzer Arbeitskreis für mittelalterliche Geschichte, XI), Konstanz-Stuttgart-Sigmaringen, 1966, 259-276, herdrukt & geciteerd in: Id., Essays, 227-248, 236-246; Id., “Stadt und Land in der Geschichte des flandrischen Gewerbes im Spätmittelalter und in der Neuzeit”. Wirtschaftliche und soziale Probleme der gewerblichen Entwicklung im 15.-16. und 19. Jahrhundert, civ
Chronike022.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Belangrijker was ongetwijfeld de concurrentie – vanaf de 14e eeuw – van het Engelse laken: om de eigen Vlaamse markt te beschermen, werd de invoer van het Engelse laken verboden1. De Engelse kooplui voeren van dan af op Antwerpen2. Van daaruit werd het (Forschungen zur Sozial- und Wirtschaftsgeschichte, X), Stuttgart, 1968, 90-101, herdrukt & geciteerd in: Id., Essays, 275-289, 281-286; Id., “Die Städte”, 55-62 & 210-218; Id., Geschiedenis van Brugge, 163-192; A.[E.] Verhulst. ‘La Ville et son Émergence en Flandre’. Archéologie des Villes dans le Nord-Ouest de l’ Europe (VIIe-XIIIe siècle). Actes du IVe Congrès International d’ Archéologie Médiévale (Douai 1991), Textes réunis par P. Demolon., H. Galinié. & F. Verhaeghe, (Archaeologia Duacensis N/ 11/Maison des Sciences de la Ville & de l’ Université de Tours N/ 7), Dowaai, 1994 , 41-46; Ch. Verlinden. “Markets and Fairs”. The Cambridge Economic History of Europe, III: Economic Organisation and Policies in the Middle Ages, Cambridge, 1963, 119-153. 1
Voor de Engelse wol: W. Brulez. “Engels Laken in Vlaanderen in de 14e en 15e Eeuw”. HSÉB, CVIII (1971), 5-25; E.M. Carus-Wilson. “Trends in the Export of English Woollens in the Fourteenth Century”. EHR, 2e Reeks, III (1950), 162-179, herdrukt & geciteerd in: Id., Medieval Merchant Venturers. Collected Studies, Londen, 1954, 239-264; H.L.Gray. “English foreign Trade from 1446 to 1482”. Studies in English Trade in the Fifteenth Century (eds.). E.[E.]. Power. & M.M. Postan, (Studies in Economic and Social History, V), Londen, 1933, 1-38, 361-364 & 401-406; M.M. Postan, “The economic and political Relations of England and the Hanse from 1400 to 1475”. Ib., 91-153, 373-380 & 407-408, herdrukt in: Id., Medieval Trade and Finance. [Collected Essays], Cambridge, 1973, 232-304, 278-279, 301-302 & passim; E.[E.]. Power. “The Wool Trade in the Fifteenth Century”. Ib., 39-90 & 365-372; Haegeman, Anglofilie, 216-228, 229-240 & 259-263; J.H. Munro. “Industrial Protectionism in medieval Flanders: urban or national?”. The medieval City (eds.). H.A. Miskimin., D. Herlihy. & A.L. Udovitch, New Haven & Londen, 1977, 229267, 231-233, 241-244, 250-255, 266-267; Id., “Wool-Prices Schedules and the Qualities of English Wools in the later Middle Ages, c. 1270-1499”. Textile History, IX (1978), 118-169, 118-119, 136, 140-142, 146-159, geciteerd in: Id., Textiles, Towns and Trade. Essays in the Economic History of Late-Medieval England and the Low Countries, (Collected Studies Series, CS442), Aldershot & Brookfield, 1994, art. VII & III; Id., “Anglo-Flemish Competition in the International Cloth Trade, 1340-1520”. L’ Angleterre et les Pays-Bas bourguignonnes: Relations et Comparaisons, XVe-XVIe Siècle, [Actes des] Rencontres d’ Oxford, Septembre 1994 (ed.). J.-M Cauchies, (PCEÉB, XXXV), Bazel, 1995, 37-60; J.J. Murray. Vlaanderen en Engeland. De Invloed van de Lage Landen op Engeland ten Tijde van de Tudors en de Stuarts, Antwerpen, 1985, passim; H. Pirenne, “Une Crise industrielle au XVIème Siècle. La Draperie urbaine et la “nouvelle draperie” en Flandre”. BCLARB, (1905):5, 489-521, 492-499, 504-507, 509-512; Stabel, “Entre Commerce international et Économie locale”, 90; Thielemans, Bourgogne et Angleterre, 200-212 & passim. 2
Voor Antwerpen: G. Asaert. “Handel in Kleurstoffen op de Antwerpse Markt tijdens de XVe Eeuw”. Economische Geschiedenis van België. Behandeling van de Bronnen en Problematiek, Handelingen van het Colloquium te Brussel, 17-19 Nov. 1971 (Ie-IVe Secties) [(ed.). H. Coppejans-Desmedt], Brussel, 1972, 261-271; Id., “De Late Middeleeuwen (ca. cv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
laken over de gehele bekende wereld verspreid via de Brabantse jaarmarkten: deze trokken nu veel vreemde kooplui aan1. Maar vergeten wij niet dat ook vele Brugse handelaars zeer actief waren op deze jaarmarkten: een aanzienlijk deel van het Engelse textiel wordt door 1200-ca. 1500)”. De Stad Antwerpen van de Romeinse Tijd tot de 17de Eeuw. Topografische Studie rond het Plan van Virgilius Bononiensis 1565, (PCHU, Reeks in-4/, 7), Brussel, 1978, 41-57; K. Friedland. “Die ‘Verlegung’ des Brüggeschen Kontors nach Antwerpen”. HGB, LXXXI (1963), 1-19; M. Mollat. “Bruges et Anvers. La Notion de Liberté commerciale au Début du XVIe Siècle”. RN, XXXVI (1954), 165-170; Pirenne, “Une Crise industrielle au XVIème Siècle, 496-498; É. Sabbe. Anvers: Métropole de l’ Occident (1492-1566), (“Notre Passé”), Brussel, 1952, 7-19; A. Thijs. “Een Gilde van Breslause Kooplieden te Antwerpen (Einde van de 15e Eeuw-Eerste Helft van de 16e Eeuw)”. Album aangeboden aan Charles Verlinden ter Gelegenheid van zijn dertig Jaar Professoraat, Gent, 1975, 353-367; Id. “Een Wereldmarkt 1477-1585: Een ongeziene commerciële Groei”. Antwerpen: Twaalf Eeuwen Geschiedenis en Cultuur (dir.). K. Van Isacker. & R. Van Uytven, Antwerpen, 1986, , 93-102 & 421; J. Van Gerven. “Antwerpen in de veertiende Eeuw. Kleine Stad zonder Toekomst of opkomend Handelscentrum?”. BTFG, LXXVI (1998), 907-938; J.A. van Houtte. “La Genèse du grand Marché international d’ Anvers à la fin du Moyen Age”. RBPH, XIX (1940), 87-126; Id., “Bruges et Anvers, Marchés ‘nationaux’ ou ‘internationaux’ du XIVe au XVIe Siècle”. RN, XXXIV (1952), 89-108; Id., “Anvers aux XVe et XVIe Siècles. Expansion et Apogée”. AÉSC, XVI (1961), 248-278; Id., “Le Problème du Déclin de Bruges et de l’ Essor d’ Anvers dans l’ Historiographie belge (XVIe-XIXe Siècles)”. Scrinium Lovaniense. Mélanges historiques, Historische Opstellen Étienne Van Cauwenbergh, (ULPGP, 4e Reeks, XXIV), Gembloux-Leuven, 1961, 393-410; Id., “The Rise and Decline of the Market of Bruges”. EHR, 2e Reeks, XIX (1966), 29-47. 1
Voor Brabant: W.[P.]. Blockmans. “De Systèmes urbains: Pourquoi?”. Le Réseau urbain en Belgique dans une Perspective historique (1350-1850). Approche statistique et dynamique, Actes [du] 15e Colloque Internationale, Spa, 4-6 Septembre 1990, (PCCH, Reeks in-8/, 86), Brussel, 1992, 243-248; P. Bonenfant. “Achats de Draps pour les Pauvres de Bruxelles aux Foires d’ Anvers de 1393 à 1487. Contribution à l’ Histoire des petites Draperies”. Beitrage zur Wirtschafts- und Stadtgeschichte. Festschrift fur Hektor Ammann (eds.). H. Aubin., E. Ennen., H. Kellenbenz., Th. Mayer., Fr. Metz., M. Miller. & J. Schmithüsen, Wiesbaden, 1965, 179-187, herdrukt & geciteerd in: Id., Philippe le Bon. Sa Politique, son Action, 379-391; R. Doehaerd. “Marchands mosans sur le Marché d’ Anvers à la fin du Moyen Age”. Mélanges Félix Rousseau. Études sur l’ Histoire du Pays mosan au Moyen Age, Brussel, 1958, 265-281; Prevenier., Sosson., Boone., e.a., “Réseau urbain en Flandre”, 190; Van Gerven, “Antwerpen in de veertiende Eeuw”, 907-938; R. Van Uytven. “De Havenstad van het middeleeuwse Brabant: Rijnhaven en regionale Markt met internationale Jaarmarkten”. Antwerpen: Twaalf Eeuwen Geschiedenis en Cultuur (dir.). K. Van Isacker. & R. Van Uytven, Antwerpen, 1986, 50-55 & 419; Id., “Brabantse en Antwerpse centrale Plaatsen (14de-19de Eeuw). Het stedelijk Netwerk in België in historisch Perspectief (1350-1850). Een statistische en dynamische Benadering, Handelingen [van het] 15de Internationaal Colloquium, Spa, 4-6 September 1990, (PCHU, Reeks in-8/, 86), Brussel, 1992, 29-79, 29-40. cvi
Chronike022.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Brugse kooplui opgekocht en verder verhandeld1. Tot voor kort werd gesteld dat Antwerpen door een samenloop van omstandigheden het centrum van de koloniale wereldhandel werd, zo typisch én belangrijk voor de Nieuwe Tijd. Brugge zou hierin geen rol hebben gespeeld en zo noodzakelijkerwijze moeten doodbloeden. Toch blijkt dat, in de tweede helft van de 15e eeuw, Brugge niet alleen de belangrijkste afzetmarkt was voor Afrikaans ivoor en en orseille (purper- of verfmos) van de Canarische eilanden, maar ook voor suiker2 uit Madeira3, één van de voornaamste koloniale producten van de tijd. Grote Brugse handelscompagnieën hadden onder de kolonisatoren Jacob van Brugge (Jacome de Bruges) (1450 – ca. 1470; ^ 1474), Joost de Hurtere sr. (Job de Utra) (1467-1495), Willem van der Haegen (Willem da Silveira) en 1
E.M. Carus-Wilson. Medieval Merchant Venturers. Collected Studies, Londen, 1954, xvi-xxi, xxiv-xxx; Id., “Trends in the Export of English Woollens in the Fourteenth Century”. EHR, 2e Reeks, III (1950), 162-179, hernomen & geciteerd in: Id., Medieval Merchant Venturers, 239-264; Munro, “Economic Depression”, 237-239; Thielemans, Bourgogne et Angleterre, 200-212. 2
Voor Madeira: [...] Herteri progenies Brugensis coepit colere quadam insulam, dictam Ille de Madere, quam vocabant “novam Flandriam”; inde vinum miserunt Brugas, unde antea nullum venerat. Insulam saccari optimi erat feracissima et aliarum rerum. (de Doppere, Chronique, 46). Of nog: Anno 1508 quamen ter Veer, in Zeelandt, twee schepen uut Canarien; ende waren deerste die uut Zeelandt in Spaengnen in de Eylanden gheweest hadden; de welcke gheladen waren met Canarie suycker; danof de schippers reysden tAntwerpen in de Marct, ende costent voor twee blancken tpont niet quyte werden. (Vlaamsche Kronyk, 284). 3
Cfr. Attali, 1492, 92-93, 303-304; J. Everaert. “Canarische eilanden”, WPEV, II (Brussel, 1973), 93-94; Id., “Vlaamse Suikerbaronnen op Madeira (omstreeks 148-1620)”. Vlaanderen en Portugal. Op de Golfslag van twee Culturen (red.). J. Everaert & E. Stols, Antwerpen, 1991, 99-117 & 368 (met lit.); R. Haelewijn. “Problemen omtrent Joost de Hurtere”. Album Joseph Delbaere, Rumbeke, 1968, 133-139, 133-134 (met lit.); J. Mees. Histoire de la Découverte des Îles Açores et de l’ Origine de leurs Dénomination d’ Îles Flamandes, (RTFPLUG, XXVII), Gent, 1901, 88-123, 104-108; O. Mus. “De Brugse Compagnie Despars op het Einde van de 15e Eeuw”. HSÉB, CI (1964), 5-108, 16-27, 84-86 & passim; T. Van Biervliet. “Joost de Hurtere en de ‘Vlaemsche Eylanden’”. B, LX (1959), 129-133; M. van de Cruys. “Vlaamse Emigratie”. VS, XXVII (1991), 546-554, 546-547 & passim; Vanden Bussche, “Mémoires sur les Relations”, 303-315; E. van Veen. “Marital Policy and the Role of Flanders in the Colonisation of Madeira and the Azores”. Proceedings [of the] International Historical Symposium Flanders-Portugal 15th-18th Century, Brugge, 8-9 Septembre 1995, Kunst- en Congrescentrum Oud Sint-Jan (ed.). A. Vandewalle, (HSÉB, CXXXII, 3), Brugge, 1995 [1996], 241-259; Ch. Verlinden. Koloniale Expansie in de 15de en 16de Eeuw, (“Pallas Reeks”), Bussum, 1975, 48-50.
cvii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Ferdinand van Olmen (1486-1487), hun eigen agenten op de Azoren1 en de Madeiras en waren van het grootste belang voor de suikerproductie op de eilanden. Samengevat schrijft W. Brulez als volgt: Er kan bezwaarlijk gesproken worden van een tegenstelling Brugge-Antwerpen in de 15e en 16e eeuw. Het gaat niet op Brugge in die periode uitsluitend te zien als steeds maar verder vervallend tot aan het definitieve inslapen in de 16e eeuw, en Brugge en Antwerpen vormen geen contrast, noch inzake de producten die er worden verhandeld, noch inzake de groepen kooplui die er de toon aangeven, noch, tenslotte inzake hun rol op internationaal gebied. Daarmee wil niet gezegd zijn dat we met tweelingen te doen hebben; de verschillen zijn er, en het zou wel heel verwonderlijk zijn indien zij er niet waren – doch het gaat m.i. om verschillen in accent, verschillen in nuancering en meer niet.2
en J. Marechal voegt eraan toe: [...] Anvers resta, après le rétablissement de la paix aux bords du Swin, la métropole des Pays-Bas, qu’ elle était devenue à l’ époque du soulèvement des villes flamandes. Grâce à sa politique de liberté, elle garda dans ses murs la plupart des marchands anglais, qui y résidaient depuis des siècles, et presque tous les commerçants de l’ Allemagne du centre et du Sud-Ouest, qui venaient d’ arriver en grand nombre aux Pays-Bas, ainsi que quelques Espagnols, Italiens, Portugais, etc.3
Ook waren de Portugezen, de Engelsen en de Hoogduitsers economisch actief te Brugge4, in tegenstelling met wat lang werd aangenomen, nl. dat deze pas belangrijk 1
Voor de Azoren: J. Everaert. “Azoren”. WPEV, I (Brussel, 1972), 243-244; J. Parmentier. “The Flemish Islands”. Bruges and Zeebrugge. The City and the Sea, S.l. [Londen], 1995, 48-49; A. Vandewalle. “Vlaamse Families op de Azoren”. Azoren, Vlaemsche Eylanden (red.). J. Deschepper, e.a., Tentoonstelling Brugge, Provinciaal Hof, 7-29 September 1991, Brugge, 1991, 4-9; Id., “Brugge en het Iberisch Schiereiland”, 166-170; Ch. Verlinden. “De Vlaamse Kolonisten op de Azoren”. Vlaanderen en Portugal. Op de Golfslag van twee Culturen (red.). J. Everaert. & E. Stols, Antwerpen, 1991, 81-97 & 367-368. 2
Brulez, “Brugge en Antwerpen”, 36; Van Uytven, “Stages of Economic Decline”,
261. 3
Marechal, “Départ”, 187; cfr. Id., Geschiedenis van de Brugse Beurs, 9, 41, 43 nn. 78, 65 nn. 244-246; Id., “Bruges, Métropole”, 220-221; 4
Asaert, “Handel in Kleurstoffen op de Antwerpse Markt tijdens de XVe Eeuw”, 261271; de Roover, “Renseignements complémentaires”, 79-80; Doehaerd, “Marchands mosans sur le Marché d’ Anvers” 265-281; Friedland, “Die ‘Verlegung’ des Brüggeschen Kontors cviii
Chronike022.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
werden te Antwerpen, in de overgang van de 15e naar de 16e eeuw1. nach Antwerpen”, 1-19; Koreman, “Aspecten van de Maastrichtse Lakennijverheid”, 218-219; Mollat, “Bruges et Anvers”, 165-170; Prevenier. & Blockmans, Bourgondische Nederlanden, 98-99, 109-110; Stabel, “Entre Commerce international et Économie locale”, 88-90; Vandewalle, “Natiehuis van de Portugezen te Brugge op het einde van de 15de Eeuw”, 171-173, 178-180; van Houtte, “Genèse du grand Marché international d’ Anvers”, 87-126; Id., “Quantitative Quellen zur Geschichte des Antwerpener Handels im 15. und 16. Jahrhundert”. Beiträge zur Wirtschafts- und Stadtgeschichte. Festschrift für Hektor Ammann (eds.). H. Aubin., E. Ennen., H. Kellenbenz., Th. Mayer., Fr. Metz., M. Miller. & Josef Schmithüsen, Wiesbaden 1965, 193-204; Id., Geschiedenis van Brugge, 163-192. 1
Voor een algemeen overzicht: Ryckaert, “Geographie eines Weltmarktes: Handel und Stadt-topographie im mittelalterlichen und frühneuzeitlichen Brügge”, 3-12; van Houtte, “Anvers aux XVe et XVIe Siècles”, 248-278, herdrukt & geciteerd in: Id., Essays, 143-179, 145-150, 158-161, 170-174; Id., “Problème du Déclin de Bruges et de l’ Essor d’ Anvers”, 393-410; Id., De Opkomst van een grote middeleeuwse Markt: Brugge, (ACAN, Klasse der Letteren, XLVII, 1), (Brussel, 1987), 1-15.
cix
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Volgens W. Brulez, J. Marechal en R. Van Uytven moeten de hoofdoorzaken van de overgang Brugge-Antwerpen niet in het economische gezocht worden: Wellicht dient men daarnaast dan ook opnieuw meer belang te hechten aan oudere verklaringen, die door de klassieke stelling (nl. de antithese BruggeAntwerpen op economisch vlak) grotendeels werden verworpen S ik denk daarbij met name aan de politiek-militaire troebelen van het einde van de 15e eeuw.1 , La cause immédiate de la décadence de Bruges et de l’ essor d’ Anvers, pendant la minorité de Philippe le Beau, doit être recherchée dans les événements politiques, en particulier dans l’ attitude, nettement différente, adoptée par les deux cités rivales vis-à-vis de la régence de Maximilien d’ Autriche: tandis que la ville flamande se soulevait contre ce dernier, la ville brabançonne lui restait fidèle. Quant aux causes profondes, elles sont mentionnées explicitement pour la première fois à la date du 11 mars 1484: une liberté de commerce plus grande à Anvers qu’ à Bruges, suite notamment au régime des franches foires maintenu, en dehors de celle-ci et pendant toute l’ année ou à peu près, dans la ville brabançonne, au détriment du droit étape de la ville flamande, et d’ autre part, la centralisation et le développement du commerce entre l’ Angleterre et l’ Allemagne de l’ Ouest (Cologne), du Centre (Francfort-sur-le-Main) et du SudOuest (Nuremberg et Augsbourg) à Anvers.2, According to all our parameters and contemporary witnesses the final breakdown of Bruges occurred in the 1480. The causes are well known: a continuous state of war in Flanders, successive blockades of Bruges, archduke Maximilian’ s instructions for the desertion of the town by the foreign merchants (1484 and 1488); the financial exhausting of the town due to military expenses and heavy fines; the intolerable burden of taxes driving people away from Bruges; the neglet of the indispensable dredging and other works to keep the waterways open, due to the insecurity of the times and the lack of financial means. lt should be stressed that practically all those causes were more or less political.3, en: [...] in those years [1440-1455] Antwerp was attracting trade from Flanders, Hainaut and Western Brabant to a growing extent simply because merchants could not reach Bruges easily and had to look for outlets in the city by the Scheldt. Thus they experienced the advantages of settling there. Political events in 1
Brulez, “Brugge en Antwerpen”, 36; Pirenne, Histoire de Belgique, ³II, 438-442; Id., Histoire de Belgique, 4I, 475-476. 2
Marechal, “Départ”, 181; Id., “Bruges, Métropole”, 220-222.
3
Van Uytven, “Stages of Economie Decline”, 262, 267. cxi
HET DERDE BOEK : INLEIDING Flanders had broken the inertia and routine that had made them bear the drawbacks of their Bruges seat for so long: the silting of the Zwin and the emergence of a more efficient international market in Antwerp, stimulated not in the least by the overall economie growth of Brabant since the thirteenth century. By themselves those old threats to Bruges’ primary position had insuffient to break the town’ s prosperity up to the middle of the fifteenth century. The political events of the thirties and forties, however, triggered the decline that during the last decades of the century turned into a real disaster.1
In de Nederlanden heeft het graafschap Vlaanderen2 veel meer geleden onder de politiek-militaire troebelen van 1483 tot 1492 dan de overige gewesten. Vlaanderen was sinds het huwelijk in 1369, van Filips de Stoute, hertog van Bourgondië (1384-1404), en Margareta van Male, erfopvolgster van de Vlaamse graaf Lodewijk II van Male (13461384)3, verenigd met het Franse hertogdom Bourgondië4. 1
Van Uytven, “Stages of Economie Decline”, 268 (tabel IV), 269.
2
Cfr. W.P. Blockmans. (ed.). Handelingen van de Leden en de Staten van Vlaanderen. Excerpten uit de Rekeningen der Steden, Kasselrijen en vorstelijke Ambtenaren, 1477-1506: Regeringen van Maria van Bourgondië en Filips de Schone, (5 Januari 1477-26 September 1506), (KCG. Documenten betreffende de Geschiedenis van België, Reeks in-4/, 58), (Brussel, 1973-1982, 2 dln.), I, 327-330 nrs. 218-220: 4 april-11 mei 1484 & II, 1150, 1152; [De Smidt.], Oosterlingenhuis te Brugge, 10-11; Gailliard, Table analytique,224; GilliodtsVan Severen, Inventaire, VI, 457: 12 maart 1493, 425: 1497,441: 1498, 443-445: 20 oktober & 4 november 1499 & 455-457: 7 april 1500; Koreman, “Aspecten van de Maastrichtse Lakennijverheid”, 195-225, 204-205, 215-217; Paravicini, “Brugge en Duitsland”, 114-127; Stabel, “Entre Commerce international et Économie locale”, 91-95; J.A. van Houtte. “De Draperie van Leidse Lakens in Brugge 1503-1516. Een vroege Poging tot Inplanting van nieuwe Nijverheden”. Album Antoon Viaene, Brugge, 1970, 331-339, herdrukt & geciteerd in: Id., Essays, 291-302, 291-292, 301-302. 3
de Meyere, Commentarii sive Annales, f. 201 r - f. 221 v; de Meyere, Flandricorum Annalium, 231-254; d’ Oudegherst, Annales de Flandre, ²II, 580-648; E.C., II, f. [64]rb; P. Heuterus. Rerum Burgundicarum Libri Sex, Antwerpen, Chr. Plantijn, fol., 1584, 18-64; Id., Opera historica Omnia, Leuven, J. Coppers, 4/, ²1651 (i), 15-51; L. Hommel. Marie de Bourgogne ou le grand Héritage. 4e Édition revue et augmentée, Brussel, 41951, 27-62. 4
Zie in het algemeen: Blockmans., Pieters., Prevenier. & van Schaïk, “Tussen Crisis en Welvaart”, 42-86; W.P. Blockmans. “Van buitenaf bekeken. Buitenlandse Historici over Staatshervorming in de Nederlanden van de veertiende tot de zestiende Eeuw”. BMGN, C (1985), 588-605; M. Boone. “Bourgondië en Vlaanderen: Van dynastieke Eenheid naar Natievorming”. VL (= Themanummer Vlaanderen en Bourgondië), XLIV:255 (1995), 75-80; Id., “Les Juristes et la Construction de l’ État bourguignon aux Pays-Bas. État de la Question, Pistes de Recherches”. Les Pays-Bas bourguignons. Histoire et Institutions, Mélanges André Uyttenbrouck publiés par J.-M. Duvosquel., J. Nazet. & A. Vanrie, (ABB. Num. spéc., 53), cxii
Chronike023.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Brussel, 1996, 105-120 (met lit.); J. Calmette. Les Grands Ducs de Bourgogne, (Parijs, 1949; Reprint: Parijs, 1987), 48-102; J.-M. Cauchies. “La Législation et les Auteurs de la Doctrine dans les Pays-Bas (XIVe-XVe Siècle). “Houd Voet bij Stuk”. Xenia Iuris Historiae G. van Dievoet Oblata (eds.). F. Stevens. & D. van den Auweele, Leuven, 1990, 209-223; P. C[ockshaw.]. “Sur la Notion des Pays-Bas au XVe Siècle”. Le Cinquième Centenaire de l’ Imprimerie dans les anciens Pays-Bas. Catalogue [de l’] Exposition à la Bibliothèque Royale Albert Ier, Chapelle de Nassau et Galerie Houyoux, du 11 Septembre au 27 Octobre 1973, Brussel, 1973, xvii-xxiii; de Schepper. & Cauchies, “Justicie, Gracie en Wetgeving”, 176181; J. Huizinga. Herfsttij der Middeleeuwen. Studie over Levens- en Gedachtenvormen der veertiende en vijftiende Eeuw in Frankrijk en de Nederlanden, Groningen, 121973, 89-102; Id., Le Déclin du Moyen Age. Traduit du Hollandais par J. Bastin, (“Bibliothèque historique”), (Parijs, 1932; Reprint: Parijs, 1948), 113-129; T.S. Jansma. “Les Pays-Bas du Nord et la Bourgogne du XVe Siècle [1961]”. Id., Tekst en Uitleg. Historische Opstellen aangeboden aan de Schrijver bij zijn Aftreden als Hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, Den Haag, 1974, 54-71 (Onuitgegeven lezing); A.G. Jongkees. “Une Génération d’ Historiens devant le Phénomène bourguignon”. Johan Huizinga 1872-1972. Papers delivered to the Johan Huizinga Conference, Groningen, 11-15 December 1972 (eds.). W.R.H. Koops., E.H. Kossmann. & G. van der Plaat, ’s-Gravenhage, 1973, 73-90, herwerkt in: Id., Burgundica et Varia. Keuze uit de verspreide Opstellen van Prof. Dr. A.G. Jongkees hem aangeboden ter Gelegenheid van zijn tachtigste Verjaardag op 14 Juli 1989 door de Kring van Groninger Mediaevisten “Amici” (eds.). E.O. van der Werff., C.A.A. Linssen. & B. Ebels-Hoving, (MSB, 19), Hilversum, 1990, 131-149; H. Pirenne. “Le Rôle constitutionnel des États Généraux des Pays-Bas en 1477 et en 1488”. Mélanges Paul Frédéricq. Hommage de la Société pour le Progrès des Études philologiques et historiques, (Brussel, 1904; Reprint: Genève, 1975), 267-271; Id., Formation et la Constitution de l’ État bourguignon (XVe-XVIe Siècle) [1908]”. La Fortune historiographique des Thèses d’ Henri Pirenne. Actes du Colloque, Bruxelles, 10-11 Mai 1985 (eds.). P. Goffin. & G. Samuel, (ABB. Num. spéc., 28), Brussel, 1986, 155-182 (Onuitgegeven artikel); Id., “The Formation and Constitution of the Burgundian State (Fifteenth and Sixteenth Centuries).” AHR, XIV.3 (1909), 477–502; Id., Histoire de Belgique, ³II, 341-489; Id., Histoire de Belgique, 4I, 427-502; cfr. W. Prevenier. “Henri Pirenne et les Villes des anciens Pays-Bas au bas Moyen-Age (XIV-XVe Siècles)”. La Fortune historiographique des Thèses d’ Henri Pirenne. Actes du Colloque, 27-50; A. Uyttebrouck. “Henri Pirenne et les Ducs de Bourgogne”, Ib., 87-111 (met lit.); W. Prevenier. “De Charmes van de Diplomatie: Centraliserende Hertogen van Bourgondië in de (Machts)balans met een autonomistisch Gents stadspatriciaat, 1379-1438”. Feestbundel voor Maurits Gysseling. Opstellen door Vrienden en Vakgenoten aangeboden bij Gelegenheid van zijn 65e Verjaardag (red.) W.J.J. Pijnenburg., K. Roelandts. & V.F. Vanacker, Leuven, 1984, 293-300; Prevenier. & Blockmans, Bourgondische Nederlanden, 203-207; Schmidt-Chazan, “Histoire et Sentiment”, 240-241, 246-265, 271-278, 282-285 & 287-292; B.H. Slicher van Bath. “De Nederlanden en West-Europa gedurende de Middeleeuwen”. Id., Herschreven Historie. Schetsen en Studiën op het Gebied der middeleeuwse Geschiedenis, Leiden, 1949, 109-118; J.-P. Sosson. Charles le Téméraire, Parijs, 1997, 23-63; J. Tollebeek. “Het gevoelige Punt van Europa. Huizinga, Pirenne en de Plaats van het Vaderland”. , hernomen & geciteerd in: Id., De Ekster en de Kooi. Nieuwe Opstellen over de Geschiedschrijving, cxiii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Onder hertog Filips de Goede (1419-1467)1 werd in de Nederlanden een rijk uitgebouwd dat Flamigant Vlaanderen, Gallicant Vlaanderen of Waals-Vlaanderen, Artesië, Franche-Comté, Namen, Brabant, Mechelen, Limburg met de Landen van Overmaze, Holland, Zeeland, Henegouwen, Luxemburg en nog een aantal steden en heerlijkheden S de Landen van Herwaarts Over S omvatte2. Amsterdam, 1996, 225-247, 299-311; A.[J.]. Vanderjacht. “Enige inleidende Opmerkingen over Laurentius Pignon en zijn Werk”. Excursiones Mediaevales. Opstellen aangeboden aan Prof. Dr. A.G. Jongkees door zijn Leerlingen (red.). S. de Blaauw. e.a., Groningen, 1979, 197222, 208-218, 221-222; Id., Qui Sa Vertu Anoblist. The Concepts of “Noblesse” and “Chose publicque” in Burgundian Political Thought, (Rijksuniversiteit te Groningen), Groningen, 1981, 45-74; A. van der Lem. Johan Huizinga. Leven en Werk in Beelden en Documenten, Amsterdam, 1993, 131-155; H. Van Werveke. “Lodewijk van Male en de eerste Bourgondiërs”. AGN, III, (Utrecht-Antwerpen &c., 1951), 190-225; A. van Zuylen van Nyevelt. Épisodes de la Vie des Ducs de Bourgogne à Bruges, s.a. [1937], 61-151. Filips de Goede (/ Dijon 31 juli 1396 - ^ Brugge 15 juni 1467), hertog van Bourgondië, enige wettige zoon van Jan zonder Vrees (1372-1419). Zie Bijlage : Prosopografie, nr. . 1
2
J. Bartier. “Filips de Goede en de Vestiging van de Bourgondische Staat”. AGN, III (Utrecht-Antwerpen &c., 1951), 253-271; W.P. Blockmans. “De representatieve Instellingen in het Zuiden 1384-1482”. AGN, IV (Haarlem, 1980), 156-163; Id., “Vlaanderen 1384-1482”. Ib., 201-223; Id., “Corruptie, Patronage, Makelaardij en Venaliteit als Symptomen van een ontluikende Staatsvorming in de bourgondisch-habsburgse Nederlanden”. TSG, XI (1985), 231-247, 241-242; P. Bonenfant. Philippe le Bon, (“Notre Passé”), Brussel, ³1955, 117-141 & passim; Id., “Les Traits essentiels du Règne de Philippe le Bon”, BMHG, LXXIX (1959), 10*29*; Id., “L’ État bourguignon”. La Monocratie, (RSJB, XXI), Brussel, 1969, 229-246, respectievelijk gciteerd & herdrukt in: Id., Philippe le Bon. Sa Politique, son Action, 84-97, 318 & 365-376; M. Boone. “Les Juristes et la Construction de l’ État bourguignon aux PaysBas”, 105-120; de Meyere, Commentarii sive Annales, f. ; de Meyere, Flandricorum Annalium, 295-389; d’ Oudegherst, Annales de Flandre, ²II, 648-692; E.C. II, f. [64] rb; Heuterus, Rerum Burgundicarum Libri Sex, ; Id., Opera historica Omnia (i), 78-121; Hommel, Marie de Bourgogne, 63-76; J. Huizinga. “L’ État borguignon, ses Rapports avec la France et les Origines d’ une Nationalité néerlandaise”. Le Moyen Age, (3e Reeks, I & II), (1930-1931), , hernomen & geciteerd in: Id., Verzamelde Werken, II, Haarlem, 1948, 161-215; Id., Herfsttij der Middeleeuwen. Studie over Levens- en Gedachtenvormen der veertiende en vijftiende Eeuw in Frankrijk en de Nederlanden, Bezorging Tekst en Illustraties [door] A. van der Lem, Tweeëntwintigste Druk, Amsterdam-Brussel, 221997, 6 (kaart), 25, afb. 1.14, 37, afb. 2.2.; A.G. Jongkees. “De Bourgondische Landen als Factoren in de hertogelijke Politiek”. Handelingen van het XXVIIe Vlaams Filologencongres, te Brussel, April 1969, Leuven, 1969, 179-183; Id., “Vorming van de Bourgondische Staat”. AGN, IV (Haarlem, 1980), 179-183, respectievelijk herwerkt in: Id., Burgundica et Varia, 116-120 & 212-237; H. Kamp. “Moderne Herrschaftsformen vor der Moderne: das Beipiel Burgund”. G. Althoff., H.-W. cxiv
Chronike023.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Filips’ zoon, Karel de Stoute (1465/67-1477)1, dromend van het herstel van het noordelijke karolingische middenrijk van Lotharius II, heeft gepoogd het graafschap en hertogdom Bourgondië S de Landen van Derwaarts Over S los van Frankrijk, te voltooien door de Bourgondische met de Nederlandse bezitingen te verbinden2. Hij veroverde in 1473 Lotharingen van René II van Anjou, hertog van Anjou-Lotharingen (/ Angers 1451 - ^ Fains 10 december 1508) en zwager van Karel II van Frankrijk (14031461): Anjou zon op weerwraak en er ontstond een opstand. Karel de Stoute sneuvelde nabij Nancy op 5 januari 1477 (n.s.) in een gevecht met een ontzettingsleger onder bevel van hertog René II, toen hij tevergeefs poogde zijn vluchtende troepen tot staan te brengen3. Het leen Bourgondië werd reeds enkele dagen na Karels dood door Lodewijk Goetz. & E. Schubert, Menschen im Schatten der Kathedrale. Neuigkeiten aus dem Mittelalter, Darmstadt, 1998, 99-110 & 356; Y. Lacaze. “Le Rôle des Traditions dans la Genèse d’ un Sentiment national au XVe Siècle: la Bourgogne de Philippe le Bon”. BÉC, CXXIX (1971), 303-385, 304-305 n. 1 (met lit.), 305-350, 358-370, 332-334, 342-345 & passim; L. Th. Maes. “Ambtenarij en Bureaukratisering in Regering en Gewesten van de Zuidelijke Nederlanden in de 13e-15e Eeuw”. TG, XC (1977), 43-52, herdrukt in: Id., Recht heeft vele Significatie, 350-357; Prevenier. & Blockmans, Bourgondische Nederlanden, 205207, 210, 216, 254; Sosson, Charles le Téméraire, 65-76; A. Uyttebrouck. “Phénomènes de Centralisation dans les Pays-Bas avant Philippe le Bon”. RBPH, LXIX (1991), 872-904; van Zuylen van Nyevelt, Épisodes de la Vie des Ducs, 243-306; A. V[iaene.]. “De Veertien Landen van Hertog Filips 1440”. B, LXXIV (1973), 247-248. Karel de Stoute (/ Dijon 10 november 1433 - ^ Nancy 5 januari 1477 n.s.). Zie Bijlage : Prosopografie, nr. . 1
2
de Meyere, Commentarii sive Annales, f. 341 r - f. 374 r; de Meyere, Flandricorum Annalium, 390-427; d’ Oudegherst, Annales de Flandre, ²II, 693-706; J. Dufournet. “Charles le Téméraire vu par les Historiens bourguignons”. Cinq-centième Anniversaire de la Bataille de Nancy (1477). Actes du Colloque organisé par l’ Institut de Recherche régionale en Sciences sociales, humaines et économiques de l’ Université de Nancy II, 22-24 Septembre 1977, (Annales de l’ Est. Mémoires, LXII), Nancy, 1979, 25-54, hernomen & geciteerd in: Id., Philippe de Commynes. Un Historien à l’ Aube des Temps modernes, 281-297; E.C. II, f. [131] v; Heuterus, Rerum Burgundicarum, 154-189; Id., Opera historica, (i), 122-148; Hommel, Marie de Bourgogne, 63-76. 3
P. Bonenfant. “État bourguignon et Lotharingie”. BCLSMP, XL (1955), 266-282, herdrukt & geciteerd in: Id., Philippe le Bon. Sa Politique, son Action, 351-361; J.-M. Cauchies. Louis XI et Charles le Hardi. De Péronne à Nancy (1468-1477): Le Conflit, (Bibliothèque du Moyen Age, 8), Brussel, 1996, 121-138 (met lit.); G. Caullet.“La Deffense de Monseigneur le Duc et Madame la Duchesse d’ Autriche et de Bourgogne. Description de cet Incunable, précédée d’ un Aperçu critique sur la Carrière et de l’ Oeuvre de Jean Brito”. BCHAC, IV (1906-1907), 67-90, 80-81; H. de Forbin. “L’ Action diplomatique de René d’ Anjou”. Annales universitaires [de la] Faculté des Lettres et Sciences humaines d’ Avignon, Numéro spécial, (Avignon, 1986), 1-2, 63-69; Hommel, Marie de Bourgogne, 228-231, 262cxv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
XI bezet en bij het Franse Kroondomein geannexeerd1. Bovendien vielen de bezittingen van het huis van Anjou bij de dood van de laatste hertog testamentair ten deel aan Lodewijk XI (1481)2. 264; W.M.H. Hummelen. Repertorium van het Rederijkersdrama 1500 - ca. 1620, Assen, 1968; [Herziene (digitale) editie: Leiden, dbnl - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren, 2003], 1 C 2; “Kroniek der Luiksche Oorlogen uit de XVe Eeuw” (ed.) J. Paquay. VMA, (Gent, 1928), 203-246, 233-235; [A.]. Le Glay. (ed.). Analectes historiques, ou Documents inédits, pour l’ Histoire des Faits, des Moeurs et de la Littérature, recueillis et annotés, Parijs, 1838, 161-162 nr. 5; C. L[emaire.]. “Anthonis De Roovere, Den droom van Rovere op den doot van Kaerle van Borgonje ...”. Karel de Stoute 1433-1477. Catalogus [van de] Tentoonstelling georganiseerd naar Aanleiding van de vijfhonderdste Verjaring van zijn Dood Koninklijke Bibliotheek Albert I, Nassaukapel, Kunstberg, Brussel, 3 December 1977–28 Januari 1978 (eds.). P. Cockshaw., C. Lemaire. & A. Rouzet, Brussel, 1977, 113-115 nr. 31; Mak, Gedichten van Anthonis de Roovere, 96-99 & 351-359 [= Brussel, Algemeen Rijksarchief, Diverse hs. 2270, ff. 25v-29r] ; M. Parisse. “René II von Anjou”. LM, VII (München-Zürich, 1994-1995), 730; F. Robin. La Cour d’ Anjou-Province. La Vie artistique sous le Règne de René, Parijs, 1985, 29-34 (met lit.); A. Viaene. “Het Grafmonument van Karel de Stoute te Nancy”. B, LVIII (1957), 289-296; Id., “Anthonis de Roovere”, 343-356. 1
W.[P.]. Blockmans, “Brugge en Frankrijk”. Brugge en Europa (dir.). V. Vermeersch, Antwerpen, 1992, 207-223, 210-215 & 426; Caullet, “La Deffense de Monseigneur le Duc et Madame la Duchesse”, 81-84; J. Favier. Le Temps des Principautés de l’ An Mil à 1515, (Histoire de France (dir.). J. Favier, 2), Parijs, 1984, 403-433, 455-564; Pirenne, Histoire de Belgique, ³III, 3-6, 20-22, 39-40; Pirenne, Histoire de Belgique, 4II, 13-15, 21-22, 33-34. 2
M.-A. Arnould. “Les Lendemains de Nancy dans les Pays de par deça (Janvier-Avril 1477)”. 1477: Le Privilège Général et les Privilèges Généraux de Marie de Bourgogne pour les Pays-Bas (dir.). W.P. Blockmans, (APAÉ, LXXX), Kortrijk-Heule, 1985, 1-78; Attali, 1492, 114-122; W.P. Blockmans. (ed.). Handelingen van de Leden en de Staten van Vlaanderen [Regering van Karel de Stoute] (1467-1477). Excerpten uit de Rekeningen van de Vlaamse Steden, Kasselrijen en vorstelijke Ambtenaren, (KCG. Onuitgegeven Documenten betreffende de Geschiedenis van België, Reeks in-4/, 58), Brussel, 1971, xiii-xxxv, 311-316; Id., “‘Crisme de leze majeste’. Les Idées politiques de Charles le Téméraire”. Les Pays-Bas bourguignons. Histoire et Institutions. Mélanges André Uyttebrouck publiés par J.-M. Duvosquel., J. Nazet. & A. Vanrie, (ABB. Num. spéc. 53), Brussel, 1996, 71-81; P. Bonenfant. & J. Stengers. “Le Rôle de Charles le Téméraire dans le Gouvernement de l’ État bourguinon en 1465-1467”. Annales de Bourgogne, XXV (1953), 7-29 & 118-113, geciteerd naar de overdruk Dijon, 1953, 38 blz.; Calmette, Grands Ducs, 231-256, 345-364; Ph. Contamine. La Guerre au Moyen Age, (Nouvelle Clio, 24), Parijs, 1980, 232-306; A.G. Jongkees. “Charles le Téméraire et la Souveraineté: Quelques Considérations”. BMGN, XCV (1980), 315-334, hernomen & geciteerd in: Id., Burgundica et Varia, 191-211; Prevenier. & Blockmans, Bourgondische Nederlanden, 206, 211, 216-219, 239-240, 254-255, 267; Sosson, Charles le Téméraire, 77-255; R. Van Answaarden. “The medieval Separation of Powers defined by Charles the Bold (1473)”. TRG, LVIII (1990), 399-419. cxvi
Chronike023.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
In de Nederlanden was er veel mistevredenheid over Karels politiek; vooral de voortdurend toenemende fiscale druk woog zwaar op de bevolking: één derde van alle belastingen werd in Vlaanderen geïnd. De hertog voerde een dure buitenlandse politiek – de jaarlijkse uitgaven waren bijna verdubbeld – en bovendien was de permanente staat van oorlog – huurtroepen, Benden van ordonnatie genoemd, vormden het staande leger1 – nefast voor de Vlaamse, Brabantse, Hollandse en Zeeuwse handel. Ook kostte de voortschrijdende bestuurlijke centralisatie met de daarbij horende bureaucratie veel geld en wekte de weerzin en het ongenoegen bij de steden. De corruptie was een doorn in het oog van velen2. Toch bleef het relatief rustig onder het bestuur van Karel de Stoute: de brutale 1
Deze Ordonnatiebenden (Fr.: Compagnies of Bandes d’ Ordonnance), voor het eerst opgericht op 31 juli 1471, bestonden uit 1250 lansen of eenheden van 7 of 9 ruiters en voetvolk (D.S. Bachrach. “A Military Revolution Reconsidered: The Case of the Burgundian State Under the Valois Dukes”. Essays in Medieval Studies, XV (1998), 9-17. [Illinois Medieval Association [02/02/2001] http://www.luc.edu/publications/medieval/vol15/bachrach.html ; Ph. Contamine. “Compagnies d’ Ordonnance” & “Lance”. LM, III (München-Zürich, 19841986), 99 & Ib., V ( (München-Zürich, 1991), 1637; Id., Guerre, 363-364; [G.]. Guillaume. Histoire des bandes d’ Ordonnances des Pays-Bas, (MARB, Reeks in-4/, XL), Brussel, 1873, 1-68; Hommel, Marie de Bourgogne, 215-216; H. Kokken. Steden en Staten. Dagvaarten van Steden en Staten van Holland onder Maria van Bourgondië en het eerste Regentschap van Maximiliaan van Oostenrijk (1477-1494), (Hollandse Historische Reeks, XVI), Den Haag, 1991, 194 n. 183; F. Koller. Les Bandes d’ Ordonnances de Jean sans Peur aux Archiducs Albert et Isabelle, (Fonds Patrenostre de la Mairieu, 30; Publication de la Section Généralités des anciens Pays Bourguignons, 1), Grandmetz, 1981, 135-136; H.R. Kurz. “Die Schlachten der Burgunder-kriege”. Die Burgunderbeute und Werke burgundischer Hofkunst. Austellung Bernisches Historisches Museum, 18. Mai-20 September 1969, Katalog, Bern, 21969, 23-30; Redactie Elsevier. “Ordonnantiebenden”. WPEV, IV (Brussel, 1974), 458; H.P. Trenschel. “De Bourgondische Buit”, SPH, IV (1969), 433-438. 2
M.-A. Arnould. “L’ Origine historique des Pots-de-vin”. BCLSMP, 5e reeks, LXII (1976), 216-276; Id., (ed.). “Le premier Budjet du Duc Charles de Bourgogne (1467-1468)”. (= Volume jubilaire) BCRH, CL (1984), 226-271, 248-271; Blockmans, “Corruptie, Patronage, Makelaardij en Venaliteit”, 231-247, passim; M. Boone. “Dons et Pots-de-vin, Aspects de la Socioabilité urbaine au Bas Moyen Age. Le Cas gantois pendant la Période bourguignonne”. RN, LXX:278 (1988), 471-487; A. Derville. “Pots-de-vins, Cadeaux, Racket, Patronage: Essai sur les Méchanismes de Décision dans l’ État bourguignon”. Ib., LVI:222 (1974), 341-364; Id., “Les Pots-de-vin dans le dernier Tiers du XVe Siècle (d’ après les Comptes de Lille et de Saint-Omer)”. 1477: Le Privilège Général et les Privilèges Régionaux de Marie de Bourgogne, 449-471; Kokken, Steden en Staten, 237; Maes, “Ambtenarij en Bureaukratisering”, 4352, herdrukt in: Id., Recht heeft vele Significatie, 350-357; cfr. W.P. Blockmans. “Beamtewesen”, LM, I (München-Zürich, 1977-1980), 1724-1726; Prevenier. & Blockmans, Bourgondische Nederlanden, 257-267.
cxix
HET DERDE BOEK : INLEIDING
onderdrukking van de Opstand van de Luikenaars op 3 november 14681 moet heel wat vrees gewekt hebben bij de andere steden. Des te feller was de reactie bij het overlijden van Karel: zijn jonge en onervaren dochter Maria (1477-1482) werd erfgename en de steden en gewesten zagen hun kans schoon om opnieuw grotere autonomie te verwerven2. De bijeengeroepen Staten-Generaal stelde particularistische eisen vooraleer zij bereid was Maria van Bourgondië in te huldigen en dringende hulp te bieden tegen de Franse legers die naar het noorden oprukten. De jonge hertogin gaf toe aan de vele verlangens die de steden en de gewesten uitten en zag zich verplicht het Groot Privilegie te verlenen: de centralisatie werd teruggeschroefd3, het Parle1
S. Balau, Étude critique des Sources de l’ Histoire du Pays de Liège au Moyen Age, (Mémoires couronnés et Mémoires des Savants étrangers publiés par l’ Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, Reeks in-4/, LXI), Brussel, 1902-1903, 651-652; K. Bittmann. Ludwig XI. und Karl der Kühne. Die Memoires des Philippe de Commynes als historische Quelle, (Veröffentlichungen des Max-Planck-Instituts für Geschichte, 9), (Göttingen, 1964-1970, 3 dln.), I, 1, 209-245; Cauchies, Louis XI et Charles le Hardi, 26-34; A. de Budt. De Cladibus Leodiensium excepta [...] [1463-1468]. Documents relatifs aux Troubles du Pays de Liège sous les Princes-Évêques Louis de Bourbon et Jean de Horne (ed.). P.F.X. de Ram, Brussel, 1844, 362-371; H. de Merica. De Cladibus Leodiensium (1469). Chroniques Liégeoises (ed.). S. Balau, (CRH. Chroniques inédites relatives à l’ Histoire de Belgique, Reeks in-4/, 40), (Brussel, 1913, 2 dln.), I, 221-308; J. Dufournet. “Lire les Mémoires de Commynes. L’ Entrevue de Péronne et l’ Expédition contre Liège”. MSHCW, XII (1982), 25-54, hernomen & geciteerd in: Id., Philippe de Commynes. Un Historien à l’ Aube des Temps modernes, 127-249; Hommel, Marie de Bourgogne, 33-34; “Kroniek der Luiksche Oorlogen uit de XVe Eeuw”, 220-224; G. Kurth. La Cité de Liège au Moyen-Âge, (Brussel-Luik, 1909-1910, 3 dln.), III, 268-352, 360-364; J. Lejeune. Liège: De la Principauté à la Métropole, Antwerpen, 1967, 177-180, 416-417; Prevenier. & Blockmans, Bourgondische Nederlanden, 381; H.H.E. Wouters. “Mattheus Herbenus Trajectensis: Een Humanist van het eerste Uur”. Miscellanea Trajectensia. Bijdragen tot de Geschiedenis van Maastricht, uitgegeven bij Gelegenheid van het 300-jarig Bestaan van de Stadsbibliotheek van Maastricht, 1662-31 Juli-1962, (Werken uitgegeven door [het] Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap gevestigd te Maastricht, 4), Maastricht, 1962, 263-329, 271-273, 306-308; P. Zumthor. & W. Noomen. (eds.). “Un Prêtre montheysan et le Sac de Liège en 1468: ‘La Complainte de la Cité de Liège’, Poème inédit”. Annales Valaisannes, III/IV (Sankt-Moritz, 1963), 67-154. Maria, hertogin van Bourgondië (° Brussel 13 februari 1457 - ^ Brugge 27 maart 1482 n.s.). Zie Bijlage : Prosopografie, nr. . 2
3
M.-A. Arnould. “Le Privilège général concédé aux Pays-Bas par Marie de Bourgogne (11 Février 1477)”. RN, XXXVIII (1956), 142-143; E.C., II, f. [179]rb; P. Harsin. “Le Grand Privilège de Marie de Bourgogne et les Institutions centralistes bourguignonnes”. Ib., XVI (1930), 207-210; W.P. Blockmans. [m.m.v. M.-A. Arnould. & E.-I. Strubbe.]. (ed.). “Privilegie voor alle Landen van Herwaarts Over, 11 Februari 1477”. 1477: Het Algemene en de Gewestelijke Privilegiën van Maria van Bourgondië voor de Nederlanden (red.). W.P. Blockcxx
Chronike024.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
ment van Mechelen werd opgeheven en veel oude privilegies opnieuw verleend1. Maria van Bourgondië huwde, na toestemming van de Leden en de Staten, met Maximiliaan van Habsburg (1477-1519), zoon van de Duitse keizer-rivaal Frederik III (1440-1493)2. Hij werd in augustus 1477 in de Nederlanden met open armen ontvangen, maar het enthousiasme luwde algauw: Maximiliaan van Oostenrijk bleek de nieuw verleende privilegies te willen intrekken. De bureaucratie bleef na 1477 onverminderd voortbestaan en de aanslepende oorlog met Frankrijk leidde tot een nog grotere fiscale druk. Vooral Gent had het moeilijk met de buitenlandse politiek van de Habsburgse aartshertog. Vijf jaar na haar vader sterft Maria: erfopvolger wordt de driejarige Filips de Schone (1482-1506)3. mans, (SL, LXXX), Kortrijk-Heule, 1985, 79-95; Id., Handelingen 1477-1506, I, xiii-xxix & II, 207-210; Id., “De tweekoppige Draak. Het Gentse Stadsbestuur tussen Vorst en Onderdanen, 14de-16e Eeuw”. Qui valet ingenio. Liber Amicorum aangeboden aan Dr. Johan Decavele ter Gelegenheid van zijn 25-jarig Ambtsjubileum als Stadsarchivaris van Gent (red.). J. De Zutter., L. Charles. & A. Capiteyn, Gent, 1996, 27-37, 32-34; Calmette, Grands Ducs, 365-388; P. Daems-Van Ussel. “Het Charter zonder Naam”. Miscellanea historica in Honorem Leonis van der Essen Universitatis catholicae in Oppido Lovaniensis iam Annos XXXV Professoris, (ULPGP, 3e Reeks, 29), (Brussel-Parijs, 1949, 2 dln.), I, 439-457; P. Frédéricq. “Het Groot Privilegie van Maria van Bourgondië”. Inventaire archéologique de Gand, Fasc. XIX, (Gent, 1900), nr. 186; Hommel, Marie de Bourgogne, 34-36, 47-48, 261304; A. Janssens. “Macht en Onmacht van de Brugse Schepenbank”. HSÉB, CXXXIII (1996), 5-45, 6-10, 36-39; E. Lousse. “Het Groot Privilegie van 11 Februari 1477”. Handelingen van het XXIVe Vlaams Filologencongres, Leuven, 6-8 April 1961, Leuven, 1961, 365-369; Pirenne, Histoire de Belgique, 3III, 10-14; Id., Histoire de Belgique, 4III, 16-18; V. Vander Haeghen. “La Charte donnée aux Gantois par Marie de Bourgogne en 1477”. Mélanges Paul Frédéricq, 273-278; Weightman, Margaret of York², 105-106, 229-230. 1
De mechanismen van deze Vlaamse particuliere obstructiepolitiek die door de Leden ná de dood van hertog Karel de Stoute wordt gevoerd, wordt op een bijzonder accurate wijze beschreven door W. Prevenier in zijn artikel “Geforceerde Huwelijken en politieke Clans in de Nederlanden: De Ontvoering van de Weduwe van Guy van Humbercourt door Adriaan Vilain in1477”. Beleid en Bestuur in de oude Nederlanden. Liber Amicorum Prof. Dr. M. Baelde (eds.). H. Soly. & R. Vermeir, Gent, 1993, 299-307, 303-304 (met lit.). Maximiliaan I (/ Wiener Neustadt 22 maart 1459 - ^ Wels 12 januari 1519). Zie Bijlage : Prosopografie, nr. . 2
Filips de Schone (/ Brugge 21 juni 1478 - ^ Burgos, Spanje 29 september 1506). Zie Bijlage : Prosopografie, nr. . 3
cxxi
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Op de Statenvergadering, te Gent van 28 april - 3 mei 1482, maakt Maximiliaan zijn verlangen bekend om niet alleen als voogd van zijn kinderen, maar ook als regent (Mambour, Mambournie, voogdij) aan te treden1, wijzend op het testament2 van zijn echtgenote, waarin zij had vastgelegd dat haar kinderen de erfgenamen waren, en dat haar echtgenoot, bij minderjarigheid van de erfgenamen, hun voogd en regent zou zijn3. Holland, Henegouwen en Valenciennes waren dadelijk bereid op Maximiliaans wensen in te gaan en ook Brabant dat zich aanvankelijk sceptisch had opgesteld, stemde toe. Alleen gaan de Vlaamse afgevaardigden niet akkoord, steunend op het huwelijkscontract van de hertogen, waarin bepaald was dat de overlevende echtgenoot over geen enkele recht in het land van de overledene zou beschikken. Bovendien verwijtten zij de regent zijn autocratische buitenlandse politiek, waaronder Vlaanderen meer te lijden had dan de rest van de Nederlanden, omdat het voortdurend de zwaarste fiscale last droeg en door zijn ligging aan de zuidergrens veel meer last ondervond van de vijandelijkheden met Frankrijk4. Zij betoogden voorts dat het graafschap Vlaanderen als leen van de Franse koning, moeilijk de toekomstige Roomse koning (te Frankfurt op 16 februari 1486 n.s.) als regent konden herkennen en wezen verder op de onzekerheid in het opvolgingsrecht voor Vlaanderen, 1
Deze voogdij duurde twaalf en een half jaar tot de Staten-Generaal van Mechelen op 8-31 augustus 1493 (Blockmans, Handelingen 1477-1506, I, 215-217, nr. 151; Kokken, Steden en Staten, 273-276). 2
Testament van 17 september 1477. Zie de facsimile bij: A. S[chneider.]. in: Lexicon der Renaissance (eds.). G. Gurst., S. Hoyer. E. Ullmann. & C. Zimmermann, Leipzig, 1989, 442-443, geciteerd naar de elektronische uitgave in de Digitale Bibliothek, Bd. 41, Berlijn, 2000, 2800-2801. 3
Zie als synthese: M.-A. Arnould. “L’ Empereur Maximilien songea-t-il à ériger les Pays-Bas en Royaume?”. Revue de l’ Université de Bruxelles, XLI (1935-1936), 263-285; W.P. Blockmans. “De ‘constitutionele’ Betekenis van de Privilegiën van Maria van Bourgondië (1477)”. 1477: Het Algemene en de Gewestelijke Privilegiën van Maria van Bourgondië voor de Nederlanden, 473-516; Id. “Mainbourg”. LM, VI (München-Zürich, 1992-1993), 128; A. de Fouw. Philips van Kleef. Een bijdrage tot de Kennis van zijn Leven en Karakter, Groningen-Batavia, 1937, 62-66, 78-104; F.W.N. Hugenholtz. “Crisis en Herstel van het Bourgondisch Gezag, 1477-1493”. AGN, IV (Utrecht-Antwerpen &c., 1952), 1-26; Id., “Filips de Schone en Maximiliaans tweede Regentschap, 1493-1515”. Ib., 27-50; Pirenne, Histoire de Belgique, 3III, 22-27, 32-34, 49; Id., Histoire de Belgique, 4II, 22-25, 29-30, 39; F. Petri. “Die früheren Habsburger in die niederländischen Geschichte”. BMHGU, LXII (1958), 11*-43*; Prevenier. & Blockmans, Bourgondische Nederlanden, 200, 255-257, 272, 279-280; R. Wellens. “La Révolte Brugeoise de 1488”. ASÉB, CII (1965), 5-52, 5-8. Zie ook Preambule n. . 4
Blockmans, Handelingen 1477-1506, I, 209-215, nrs. 148-150: 4 april-10 mei 1482; Pirenne, Histoire de Belgique, 3III, 27-31; Id., Histoire de Belgique, 4II, 25-27. cxxiii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
vermits er zich in Vlaanderen sedert de 12e eeuw geen analoge situaties hadden voorgedaan; de Vlaamse delegatie vroeg tijd om de zaak te overdenken. Dat deze argumenten de verhulling zijn voor de diepere oorzaken, ligt voor de hand: de Vlamingen wilden terug naar de privigelies van 1477 en dachten aan de erkenning van Maximiliaan als regent bepaalde voorwaarden te kunnen koppelen. Toch kwam het niet dadelijk tot een breuk tussen beide partijen: terwijl Maximiliaan in alle andere gewesten van de Nederlanden als heer werd ingehuldigd1, voerden de Vier Leden van Vlaanderen – bij dit alles had Gent de leiding2 – hun eigen politiek in naam van hertog Filips. Adolf van Kleef-Ravenstein, heer van Mark (^ 1495), Filips van Bourgondië, heer van Beveren (^ 1498), Lodewijk van Gruuthuse (^ 1492), Adriaan Vilain II van Rassegem (^ 1490) en Filips Wielant (^ 1520) werpen zich op als raadgevers van de minderjarige hertog – reeds op 10 januari 1483 tot Vlaamse graaf uitgeroepen – en streven naar een einde van de oorlog met Frankrijk3. Aanvankelijk was de houding van Maximiliaan toegevend: op 23 december 1482 legt hij zich zelfs neer bij de tweede Vrede van Atrecht, die de Vlamingen samen met Lodewijk XI hadden opgesteld, en die zeer gunstig voor deze laatste was4. Algauw verslechterden de relaties: de aartshertog wilde ook in Vlaanderen regeren en tegen de Vrede van Atrecht in, de gebieden die hij aan Frankrijk verloren had, heroveren. Op 30 augustus 1483 sterft de Franse koning Lodewijk XI5: de dertienjarige Karel VIII (1483-1498) wordt een trouw bondgenoot van de Leden van Vlaanderen. Dit open conflict heeft in 1488 precies tot de Brugse Opstand geleid. De Roomse koning 1
Blockmans, Handelingen 1477-1506, I, 222-224, nr. 154: 19-29 mei 1482; Kokken, Steden en Staten, 272-273. Zie ook supra n. . 2
Pirenne, Histoire de Belgique, 3III, 6-8, 16-19, 34-35; Id., Histoire de Belgique, 4II, 15-16, 19-21, 30-31. Zie ook infra n. 3
Blockmans, Handelingen 1477-1506, I, 218-222, nr. 153: 12-29 mei 1482, Kokken, Steden en Staten, 244-246, 283; Pirenne, Histoire de Belgique, 3III, 38-39; Id., Histoire de Belgique, 4II, 32-33; Prevenier, “Geforceerde Huwelijken en politieke Clans”, 304. Zie ook supra n. . 4
H. Dubois. “La Paix au Moyen Age”. Les Fondements de la Paix. Des Origines au Début du XVIIIe Siècle (dir.). P. Chaunu, (Coll. “Histoires”), Parijs, 1993, 95-108; GilliodtsVan Severen, Inventaire, VI, 230-232. 5
Ph. de Commynes. Mémoires sur Louis XI (1464-1483). Édition présentée, établie et annotée par Jean Dufournet, (Coll. “Folio”, 1078), Parijs, 1978, 502-514; M. Chombart de Lauwe. Anne de Beaujeu ou la Passion du Pouvoir, (Coll. “Figures de Proue”), Parijs, 1980, 9-21; J. Dufournet. “Commynes et la Mort”. Death in the Middle Ages (eds.). H. Braet & W. Verbeke, (Mediaevalia Lovaniensia. Series I, Studia IX), Leuven, 1983, 222-238, 227-236. cxxiv
Chronike025.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
besliste eind 1487 de Staten-Generaal te Brugge bijeen te roepen. Op 16 december 1487 komt hij, begeleid door tweehonderd soldaten, de stad binnen. De Bruggelingen worden onrustig: de sfeer wordt nog meer gespannen wanneer op 10 januari 1488 (n.s.) de Gentenaars onder leiding van kapitein Adriaen Vilain van Gavere en van Liedekerke, filius mer Colaerts1, met Franse steun Kortrijk innemen2. Ieper weigert daarop de troepen van Maximiliaan onder leiding van Filips van Kleef, de stad binnen te laten. Maximiliaan ziet de ernst van de situatie in, maar giet nog meer olie op het vuur door van de Bruggelingen zesduizend pond en het onderhoud voor een leger van tweeduizend soldaten te eisen: Brugge weigert dit, en wanneer de Duitse troepen in de omgeving van de stad verschijnen, wil de regent zich met hen in contact stellen. De Brugse stadspoortwachters weigeren voor de Roomse koning de poorten te openen. Hij onderneemt verschillende pogingen, op verschillende dagen, aan verschillende poorten, en botst overal op gesloten poorten die bewaakt worden door gewapende poorters. Wanneer hij zich toch onvoorzichtig in de stad waagt, nemen de gilden hem gevangen: de ambachten lopen te hoop op de Markt, het plein wordt gebarricadeerd, en verschillende van zijn vertrouwelingen, waaronder de bekendste, schout Pieter Lanchals, worden gezocht, gefolterd en terechtgesteld door de opstandelingen. Er komt een nieuw stadsbestuur. Maximiliaan van Oostenrijk wordt op de Markt, in het huis Cranenburg, later in een ander huis, achter de SintJacobskerk, opgesloten3. Keizer Frederik III komt met een leger naar Brugge om hem te ontzetten. Op 12 mei 1488 wordt door de Staten-Generaal met Gent een Unie, alliantie en confederatie besloten. De vrede wordt gesloten, en de Roomse koning wordt na bezwering van deze Unie en op voorwaarde dat de vijandelijkheden stoppen en de stad niet bestraft wordt, vrijgelaten. Als gijzelaar bleef Maximiliaans raadsman Filips van Kleef achter, aan 1
Adriaen Vilain van Gavere en van Liedekerke, filius mer Colaerts. Zie Bijlage : Prosopografie, nr. . 2
L. Gilliodts-Van Severen. “La Capitivité de Maximilien (Détails inédits)”. F, XII (1881), 395-424, 401; Prevenier, “Geforceerde Huwelijken en politieke Clans”, 305. 3
E.C. II, f. [230] vb; Blockmans, Volksvertegenwoordiging, 137-143, 365-371; “Correspondance des Magistrats d’ Ypres députés à Gand et à Bruges pendant les Troubles de Flandre sous Maximilien, Duc d’ Autriche, Roi des Romains etc. 1488” (ed.). I.L.A. Diegerick. ASÉB, XIII (1851-1854) (2e Reeks, IX), 47-172, XIV (1855-1856) (2e Reeks, X), 3-142 & 311-393, geciteerd naar de overdruk Brugge, 1853-1856, 306 blz., 11-14, 19-20, 29-32, 126-132, 170-176; S. Dauchy. “Le Douaire de Marguerite d’ York, la Minorité de Philippe le Beau et le Parlement de Paris 1477-1494”. BCRH, CLV (1989), 49-127, 65, n. 1, 80, n. 22 & 23; de Fouw, Philips van Kleef, 141-275; Gilliodts-Van Severen, Inventaire, VI, 288-316, 290-303, 311-312, 332-333; Onghena, Iconografie, 17-23; Paravicini, “Brugge en Duitsland”, 126-127; Prevenier. & Blockmans, Bourgondische Nederlanden, 238-239, 270, 272-274; van Houtte, Geschiedenis van Brugge, 128-133; Wellens, “Révolte”, 9-10. Zie ook infra n. .
cxxv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
het hoofd van de Regentschapsraad in Vlaanderen1, die voor de Unie zou moeten vechten als de vorst eed brak. Reeds de dag na zijn vrijlating verbrak Maximiliaan, eenmaal bij zijn vader aangekomen, de eed en de oorlog ging gewoon verder. 2. INWENDIGE KRITIEK In dit tweede grote onderdeel van de historische kritiek ligt de inhoud van de bron ter studie: we dienen ons af te vragen waar de auteur de informatie haalde en hoe hij die heeft verwerkt. We stellen kritische vragen over de geloofwaardigheid van de auteur om ten slotte tot een conclusie te komen over de gezagswaarde van de bron. 2.1. INTERPRETATIEKRITIEK Vooraleer ons de vraag te stellen naar de gezagswaarde van de bron, moet deze begrepen worden zoals ze door de auteur is bedoeld2. We analyseren en vergelijken hier een relevant tekstfragment. Wij wijden voorts een korte bespreking van de taal en de stijl. Belangrijk is hier ook de vraag voor welk publiek de auteur schreef. Tot slot geven wij een korte inhoud van onze bron. 2.1.1. Tekstanalyse van een fragment Wij kozen hiervoor de tekst D., f. 420 v of E.C. II, f. [229] vb, die wij ook bij de gezagsbepaling zullen gebruiken. Het fragment situeert zich in het begin van het verhaal. We schrijven januari 1488 (n.s.)3. Maximiliaan I van Oostenrijk bevindt zich te Brugge, met een imposante groep van tweehonderd soldaten. De Bruggelingen hebben er geen goed oog in: de bevolking is onrustig. 1
Zie infra, n. .
2
Halkin, Initiation à la Critique historique, 65; Prevenier, Uit goede Bron, 97-101.
3
Voor een beschrijving van de Brugse Opstand van 1488: W.[P.] Blockmans. “La Répression de Révoltes urbaines comme Méthode de Centralisation dans les Pays-Bas bourguignons”. PCEÉB, XXVIII (1988), 5-9; Correspondance, 11-14; de Fouw, Philips van Kleef, 105-140; J-J. De Smet. Mémoire historique sur la Guerre de Maximilien, Roi des Romains, contre les Villes de Flandre (1482-1488), (MARB, Reeks in-4/, XXXV), Brussel, 1865, 2341; Gilliodts-Van Severen, Inventaire, VI, 289-290, 293-294; Id., Bruges ancienne et moderne. Notice historique et topographique sur cette Ville, Brussel, 1890, 24-26; F.W.N. Hugenholtz. “Opstand en Revolutie in de Middeleeuwen”. Dankwerc. Opstellen aangeboden aan Prof. Dr. D. Th. Enklaar ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste Verjaardag (red.). W. Jappe Alberts. e.a., Groningen, 1959, 116-126, 121-122; Kokken, Steden en Staten, 97-98; W.C. Robinson. Bruges: An Historical Sketch, Brugge, 1899, 221-233; van Houtte, Geschiedenis van Brugge, 128-133; Wellens, “Révolte”, 5-52, 12-16, 21-22.
cxxvi
Chronike025.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Op 9 januari was Kortrijk in de handen van de Gentenaars onder leiding van kapitein Adriaan Vilain II van Rassegem, heer van Liedekerke gevallen.1 Ieper weigerde de troepen van Filips van Kleef, legeraanvoerder en vertrouweling van de Roomse koning, binnen haar stadsmuren te laten. De Franse legers plunderen Broekburg en Sint-Winoksbergen. Het garnizoen van Hulst deed hetzelfde in de streek rond Gent. Voor Maximiliaan is het duidelijk dat de Franse koning de Tweede Vrede van Atrecht van 1482 heeft geschonden: hij eist van de stad zesduizend ponden en het onderhoud van een leger van tweeduizend rnan. De Brugse rnagistraat wil hierover eerst beraadslagen met de andere Leden van Vlaanderen. Bovendien willen de Bruggelingen het vertrek van de Duitse soldaten die in december van het vorige jaar in de stad waren aangekomen en eisen ze dat de bewaking van de stadspoorten opnieuw aan hen wordt toevertrouwd. De regent moet op dit laatste punt toegeven. Wel is Brugge bereid de waarschuwingen van de Roomse koning aan het adres van Gent over te brengen. De Gentenaars hadden immers geweigerd rechtstreeks met Maximiliaan te praten. Gent is niet geïntimideerd door de dreigende woorden van de Roomse koning: zij weten zich gesteund door de Franse koning. Maximiliaan ziet de situatie in zijn nadeel evolueren: met opluchting verneemt hij dat Filips van Hoorn, heer van Gaasbeek, de omgeving van Brugge heeft bereikt. De Bruggelingen zijn echter wantrouwig en laten de soldaten de stad niet binnen. Op 31 januari 1488 rijdt Maximiliaan zelf naar de stadspoorten, die bewaakt worden door gewapende poorters, en beveelt de poorten te openen; het wordt hem geweigerd. De volgende dag wordt de poging tevergeefs herhaald: de spanning is te snijden. En dan gebeurt het volgende: Dowaai 1100 (844), f. 420 v: SCONINCX VOLC begonsten hemlieden te stellen in ordonnantie ende maecten een slecke2 vp den Burch3, ende ten hende4 wesende, 1
P.G. Pauwels. “Het nieuw Kasteel van Kortrijk 1394-1684. Bouwgeschiedenis en Ikonografie”. HGOK, N.R. L (1983), 5-138, 50, 100-101; F. V[an de Putte.]. “Analectes concernant la Ville de Courtrai III. Documents pour l’ Histoire militaire”. ASÉB, (3e Reeks, VI) XXIII (1871), 185-206, 188-191. 2
De slecke is een bepaalde exercisie-figuur. Zie hierover: slacke, slecke, znw., v., slak, schildpad (E. Verwijs. & J. Verdam. Middelnederlandsch Woordenboek, voltooid door F.A. Stoett, (’s-Gravenhage, 1885-1929, 9 dln.; dl. X: Tekstcritiek en Bouwstoffen door W. de Vreese. & G.I. Lieftinck, ’s-Gravenhage, 1927-1952; dl. XI: Aanvullingen en Verbeteringen [...] door A.A. Beekman, ’s-Gravenhage, 1941), VII, 1229-1230; J. Verdam. Middelnederlandsch Handwoordenboek. [...] Onveranderde Herdruk en van het Woord Sterne af opnieuw bewerkt door C.H. Ebbinge Wubben, (’s-Gravenhage, 1932; Reprint, ’sGravenhage, 1973), 545; W.J.J. Pijnenburg. & J.J. van der Voort van der Kleij. Woordenboek Middelnederlands, (Aula Paperback, 94), Utrecht-Antwerpen, 1984, 152 & A Viaene. “‘De slecke maecken’. Een vertoon van de Landsknechten van Maximiliaan, Brugge 1488”. B, LXXIII (1972), 321-327. 3
Bedoeld is het Burgplein. Dit plein staat in verbinding met de Brugse Markt. Op het plein bevindt zich het Stadhuis, de Sint-Donaaskerk, de Heilig-Bloedkapel en het Landhuis cxxix
HET DERDE BOEK : INLEIDING
riepen “Stae, stae”, welck eenighe van tghemeente verstonden: “Slaet, slaet”, zoo datter eenighe1 vuten Burch2 ouer hoop liepen, ter Mart ende achter de stede, zegghende dat men tvolc inden Burch begonste doot3 te slane. De coninck met zijn volc bleef in ordonnantie staende, verwachtende altijts meerder secours ende assistentie, zoodat hij bij dien bleef dilaijerende. BINNEN DE ZELUE VOORNOENE vergaderden bijeen, alle de dekins met huerlieder volc ter Mart, in van het Brugse Vrije (Correspondance, 24-29, 27; Devos., Constandt. & Esther, Brugge, 262263, nr. 2 & schutbladen 1-2: Stadsplan van Marcus Gerards: “Brugae Flandrorum Urbs et Emporium Mercatu Celebre” (1492/3-1543/1604), 1562; De Smet, Mémoire historique, 2627; J.M. Murray Bruges, Cradle of Capitalism, 1280-1390, Cambridge, 2005, 69; P. Huvenne. “Brugge: een gedegen Imago”. Brugge en de Renaissance. Van Memling tot Pourbus, [Catalogus van] de Tentoonstelling ‘Van Hans Memling tot Pieter Pourbus’, Brugge, Memlingmuseum – Oud-Sint-Janshospitaal, 15 Augustus–6 December 1998 (red.). P. Huvenne & M.P.J. Martens, (Brugge, 1998, 2 dln.), I, 22-25, 23, afb. 3; W. Le Loup. “Prenten”, Ib., I, 260-279, 262-263, afb. 154-155; Letts, Bruges, 24-25, 28-29, pll. 3 & 4; Adornes achterna: http://www.adornesachterna.be/ (geconsulteerd op 28 juni 2007). 4
Namelijk aan het einde van het plein: ten (h)ende, teinde(n), tende(n), voorzetsel, enclitische vorm voor tende der, aan, bij het einde, aan het einde daarvan (MNW, VIII, 232237; Verdam, Middelnederlandsch Handwoordenboek, 601; Pijnenburg. & vander Voort van der Kleij, Woordenboek Middelnederlands, 171; W.J.J. Pijnenburg. & T.H. Schoonheim, Middelnederlands Lexicon. 2e herziene en uitgebreide Druk, Amsterdam, 1997, ). 1
Verbonden met een tegenwoordig deelwoord wordt de onvoltooid verleden tijd van worden gebezigd om een ingressief begrip uit te drukken (MNW, IX, 2175). Zie verder over Marcus Gerards, Vlaams schilder & graveur (/ Brugge ca. 1521 - ^ Londen? 1587): A. Dewitte. De Inventaris vanden goedinghen van Maerck Gheeraerts schildere 1568”. B, XCV (1995), 295-296; M. Ryckaert. “Marcus Gerards’ Plan of Bruges”. Bruges and Zeebrugge. The City and the Sea, S.l. [Londen], 1995, 78-79; A. Schouteet. De zestiende-eeuwsche Schilder en Graveur Marcus Gerards, (Uitgave van de Gidsenbond, nr. 24), Brugge, 1941, 3-12, 32-44; Id., Catalogus van Kaarten en Plannen [op het] Stadsarchief van Brugge, (Brugse Geschiedbronnen, 2), Brugge, 1972, 47-50, nrs. 153-154; Id., “Marcus Gerards (Gheeraerts)”. NBW, XIII (Brussel, 1990), 303-312; E. Tahon. “Marcus Gheeraerts de Oude”. Brugge en de Renaissance. Van Memling tot Pourbus, [Catalogus van] de Tentoonstelling ‘Van Hans Memling tot Pieter Pourbus’, Brugge, Memlingmuseum – OudSint-Janshospitaal, 15 Augustus–6 December 1998 (red.). P. Huvenne & M.P.J. Martens, (Brugge, 1998, 2 dln.), I, 231-238. 2
3
Letterlijk: “dat men er alles dood sloeg.” Al is nl. onpersoonlijk. Al in de betekenis van reeds kwam niet voor. Eventueel kan al een bijwoord bij doodslaan zijn: “geheel en al doodslaan, morsdood slaan.”
cxxx
Chronike026.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
de wapene, met huerlieder bannieren ende pingioenen;1 zoo ooc deden de XVII neeringhen2, makelaers, zes hooftmannen met de poortere;3 ende besloten terstont 1
Hier letterlijk bedoeld: znw., v. & o., tent. De begrippen tenten en pauwelioenen zijn pleonastisch. Vraag is wel hoe dit te interpreteren: wij kregen de indruk dat in de tekst van de hele kroniek de begrippen standaerden, pingioenen, tenten en pauwelioenen door elkaar gebruikt worden. We vonden dit in de gespecialiseerde woordenboeken bevestigd (De Vriendt, “Schetsen van de Geschiedenis van Thielt”, 183-184; W. Filip. “Standarte”. LM, VIII (München-Zürich, 1996-1997), 53-54; Gailliard, Glossaire flamand, 483; Id., Table analytique, 291-292, 433; J. Huyghebaert. “Pauwelgoyen”. B, LXXXIV (1984), 92; E. Morel. Pauwelgoyen – Pouwelgoe”, Ib., LXXXIII (1983), 323; MNW, VI, 204-205; & VIII, 240-241; Pijnenburg. & vander Voort van der Kleij, Woordenboek Middelnederlands, 129, 172; Pijnenburg. & Schoonheim, Middelnederlands Lexicon, 155 & 203; Verdam, Middelnederlandsch Handwoordenboek, 461, 601; A. Viaene. Kleine Verscheidenheden uit Vlaamse Bronnen, (Brugge, 2 dln., s.a. [1968], I, 17; Wellens, “Revolte”, 22-25). 2
Zie in het algemeen over de ambachten: M. Boone. “Les Métiers dans les Villes flamandes au bas Moyen Ages: Images normatives, Réalités socio-politiques et économiques”. Les Métiers au Moyen Age. Aspects économiques et sociaux, Actes du Colloque International de Louvain-la-Neuve, 7-9 Octobre 1993 (eds.). P. Lambrechts. & J.-P. Sosson, (Publications de l’ Institut d’ Études Médiévales [de 1’] Université catholique de Louvain. Textes, Études, Congrès, 15), Louvain-la-Neuve, 1994, 1-21,6-19; P. Lambrechts. “L’ Historiographie des Métiers dans les Principautés des anciens Pays-Bas: Acquis et Perspectives de Recherches”. Ib., 143-155, 145 nn. 8 & 11, 149 n. 34, 150-151 & 154-155; P. Stabel. “L’ Encadrement corporatif et la Conjoncture économique dans les petites Villes de la Flandre orientale: Contraintes ou Possbilités?”. Ib., 335-348, 336-337; C. Wyffels. “Les Corporations flamandes et l’ Origine des Communautés de Métiers”. RN, XXXII (1950), 193205, herdrukt en geciteerd in: Id., Miscellanea Archivistica et Historica, (ABB. Num. spéc. 27), Brussel, 1987, 195-214 (met lit.); Id., “L’ Origine des Communautés de Métiers en Flandre et en Brabant”. Annales du XXXIIIe Congrès [de la] Fédération archéologique et historique de Belgique, Tournai 4-8 Septembre 1949, (AFAHB, XXXIII), (Doornik, 1951, 2 dln.), II, 380-388. 3
Een overzicht van de stedelijke ambachten en neringen op het einde van de Middeleeuwen, vindt men respectievelijk bij: P. De Stoop. “Particularités sur les Corporations et Métiers de Bruges”. ASÉB, (2e Reeks, I) V (1843), 133-166, 158-160, 162-165, E. Gailliard, Table analytique, 275-288, Id., De Ambachten en Neringen van Brugge, of Beschryving hunner Opkoomst, Bloei, Werkzaemheden, Gebruiken en Voorregten, (Brugge, 1854; Reprint: Brugge, 1977), 2e deel, 5-192, J. Gailliard. Éphémérides Brugeoises ou Relation chronologique des Événements qui se sont passés dans la Ville de Bruges, depuis les Temps les plus reculés à nos Jours, Brugge, 1847,417-420, É. Vanden Bussche. “Les Métiers de Bruges (Études statistiques sur les Corporations Brugeoises”. F, VII (1875), 223-238 & 359-370 & Vandewalle, Beknopte Inventaris, I, 127-153, 211-217 (met lit.), voor Brugge, M. Boone. & I. Schoups. “Jan, Johan en alleman: Voornaamgeving bij de Gentse Ambachtslieden (14de-15de Eeuw), Symptoom van een Groepsbewustzijn?”. Qui valet ingenio. Liber cxxxi
HET DERDE BOEK : INLEIDING
de Mart met de stalle ende vischbanken, an alle de houcken. Burchmeesters waren Jan van Nieuwenhoue, watergraue, filius Michiels, ende Jooris Baert.
Excellente Cronike II f. [229] vb: Ende binnen der tijt dat si dus inden Burch stonden, so maecten dye Duytschen een slecke, stellende hem lieden in ordonnancie int ronde, ende also ten eynde commende, riepen “Stae, stae”, twelc eeneghe vander stede qualic verstonden, midts dat si veruaert waren, segghende dat men riep “Slae, slae”, ende worden by dien loopende huyter Burch, so dat in allen straten een gheruchte quam datment inden Burch al doot slouch, twelc so nochtans niet en was. Ende binnen der seluere voornoene so quamen alle die ambochten ter Marct met hueren standaerden ende pingioenen, twelcke was wel grotelick tot huerer qualicvaert1. Ende dit was vp Onser Vrauwen auent Lichtmesse. Anno LXXXVII. Ende waren doe Burchmeesters van Brugghe, Jan van Nyeuwenhoue, ende meester Joris Baert. Ende aldus ghecommen sijnde ter Marct, twelc was ontrent den XI hueren voor der noene, terstont so stelden si alle die stallen ende die vischbancken in alle die houcken vander Marct, tot dat die Marct algheheel of ghesloten was, ende dit was den XI ende XII hueren. Ende stonden daer te wetene die XVII neeringhen tot den twee hueren naer dye noene, eer datter yement by hemlieden quam. Ende deerste die hemlieden volchde, twas tled vander naelde2, daer naer die smet, ende doe volchden die vier neeringhen, ende corts daer naer den backere, ende den vleeschauwere, ende tieir, ende dye makelare, die volchden met haren tenten ende pauwelioenen, ende soe deden oock alle dandere Ambachten.
Amicorum aangeboden aan Dr. Johan Decavele ter Gelegenheid van zijn 25-jarig Ambtsjubileum als Stadsarchivaris van Gent (red.). J. De Zutter., L. Charles. & A. Capiteyn, Gent, 1996, 39-62, De Vreese, Leekenbijdragen, 43-47, Fris, Bibliographie, I, 133-135 & H. Van Werveke. “Het Ambachtswezen te Gent”. Annales du XXXIIIe Congrès [de la] Fédération archéologique et historique de Belgique, Toumai 4-8 Septembre 1949, (AFAHB, XXXIII), (Doornik, 1951, 2 dln.), II, 363-367, herdrukt & geciteerd in: Id. Miscellanea Mediaevalia, 392-396 (met lit.), voor Gent & M .Petit. [& A. Vandenpeereboom.]. “De Ambachten te Ieper in de vijftiende Eeuw”. De Gidsenkring, XIII (1975): 1, 18 & Pirenne, “Dénombrements de la Population d’ Ypres”, 375-382, voor Ieper. 1
Bedoelt de auteur hier de schade die de ambachtslui door de onproductiviteit opliepen? Qualijcvaert: tegenovergestelde van welvaart; znw., v., achteruitgang, ondergang, tegenspoed, verderf (MNW, VI, 835; Verdam, Middelnederlandsch Handwoordenboek, 479). 2
naelde, znw., v., naald; te Brugge was naelde de algemene benaming van al die ambachten die werk met de naald verrichten, zoals kleermakers, borduurwerkers, enz. (MNW, IV, 2093-2094; Verdam, Middelnederlandsch Handwoordenboek, 374; Pijnenburg. & vander Voort van der Kleij, Woordenboek Middelnederlands, 110; Pijnenburg. & Schoonheim, Middelnederlands Lexicon, 133).
cxxxii
Chronike026.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Nic. Despars, IV, 323: Hierentusschen maecte tDuytsch orlochs volck up den Burch diversche bravaden, ende int ende ooc eene slecke, stellende hemlieden mids dien weder alle ghelijck in schoonder ordonnantie ende slachordene, ende vellende metten zelven ooc haerlieder spijssen ten volcke waert, metsghaders ooc ghezamelick roupende: “Sta ! Sta !” welcke woorden tghemeente van grooter vervaertheit zeer qualick verstaende, ende meenende dat men “Sla ! Sla !” riep, liepen allevot tzamen haerlieder veerden, elc ten naesten gate uyt zo hy best consten, roupende zeer hooghe ende overluyt in alle straten dat ment up den Burch al doot slouch; welck gheroup hoorende die roomsch coninck, ende ziende dat hem tsecours van de brauwers cnapen ende andere niet by en quam, twelcke hem Jan van Nieuwenhove, filius Mechiels, die burchmeestere van de Course, met meer andere wethouders ende regierders, zo vastelick toeghezeit ende belooft hadden, keerde terstont weder met zijnen volcke (om erghere te eviterene) over den Dyvere, tzijnen hove waert; maer dies niet jeghenstaende, zo verzaemder alle ambochtslieden ende ghemeenten ter marct in die wapenen, elc onder zijnen standaert ende baniere. [...]
Custis, II, 293-294: Daer-en-tusschen waeren vele borgers op den Burg gekomen: ende de Duytsche soldaeten hunne lancien naer het volck keerende, om dit gewoel te beleten, riepen: “Staet, Staet”. Maer het Gemeente verstaende, dat sy riepen: “Slaet, Slaet”: zyn in haeste van daer gevlucht, roepende langs de straeten, dat alles op den Burg vermoordt wierdt. Den Koning eenigen tydt aldaer // gebleven zynde, om de Brouwersknechten tot syne hulpe af te wachten, gelyck sommige Wethouders hem belooft hadden, en siende dat sy niet en quaemen, vondt hem niet kloeck genoeg om het woedende Gemeente aen te randen; soo dat hy korts daer naer langs den Dyver met syn volck naer het Hof gekeert is. Middelertydt waeren de Ambachten met hunne Bannieren ter marckt gekomen, gelyck oock de Hoofdtmannen ieder met syn Sestendeel, en de inwoonende Vrfylaeten.
2.1.2. Taal, stijl en bestemmeling Taal J. Verdam door Jacob de Meyere misleid, noteert over de E.C.: “Zuidnederlandsche schrijftaal, Vlaamsch gekleurd, nu eens meer, dan eens minder.”1 Was hier een Antwerpenaar aan 1
J. de Meyere. Commentarii sive Annales Rerum Flandricarum [- 1477] (ed.). A. de Meyere, Antwerpen, J. Steels, 4/, f. 342 r: Scriptor Brabanticus (Despars, Cronycke, IV, 541; Fris, Essai, 125, n. 3; MNW, X door W. de Vreese. & G.I. Lieftinck. Tekstcritiek en Bouwstoffen, Den Haag, 1927-1952, 297; G. Geerts. Voorlopers en Varianten van het Nederlands. Een gedokumenteerd dia- en synchroon Overzicht, Leuven, ³1975, 38-41, 59-60; L. Goemans. “Eene Bijdrage tot de Kennis van het Antwerpsch Dialect in de XVIe Eeuw, naar Gabriël Meunier”. Leuvensche Bijdragen, VI (1905), 2, geciteerd naar de overdruk LierLeipzig, 1905, 22 blz., 19; Fl. Prims. “De Naam onser Taal in de Jaren 1480-1540, inzonderheid te Antwerpen”. VMA, (Gent, 1939),275-282, 279-282; O. Vandeputte. Nederlands. Het Verhaal van een Taal, Rekkem, 1989, 8-11, 48-51 (kaart), 74-80; A. Van Loey. Middelnederlands Leerboek, Antwerpen, 1947, 171; [M. Schönfeld.]. Schönfeld’ s cxxxiii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
het werk? De taal is inderdaad Vlaams, verwonderlijk Vlaams, wanneer wij bedenken dat de kroniek te Antwerpen werd gedrukt. Dit heeft Verdam er dan ook toe gebracht de foutieve veronderstelling te maken, dat een Vlaming een tekst schreef met uit Antwerpen verstrekte gegevens. historische Grammatica van het Nederlands. Klankleer, Vormleer en Woordvorming (ed.). A. Van Loey, Zutphen, 51954, 40-51, 98-101 & passim; A. Viaene. “Vlaamse Bronnen en Bouwstoffen in het Middelnederlandsch Woordenboek”. Album Archivaris Jos. De Smet, Brugge, 1964, 341-353, 343, 349; R. Willemyns. [met de medewerking van J. Goossens.]. Het niet-literaire Middelnederlands. Een Leerboek met Bloemlezing, Assen-Brugge, 1979, 4950).
cxxxiv
Chronike026.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Laten wij dezelfde passus als hierboven gebruiken om te wijzen op de typisch Vlaamse taal. Heel opvallend zijn de hypercorrecte h ‘s, waarvan we hier twee voorbeelden terugvinden: de Bruggelingen liepen huyter de Burg (i.p.v. uiter de) en het was elf hueren voor de noen (i.p.v. elf ueren). Opmerkelijk is dan weer dat de Duitsers ten eynde kwamen; op de meeste andere plaatsen in de kroniek wordt het Vlaamse ende of zelfs hende (hypercorrecte h) gebruikt. In Brabant komt enkel de niet-geaspireerde h voor: was hier een Antwerpenaar aan het werk? Soms wordt door palatalisering in een gesloten syllabe zonder umlautfactor de o door een oudgermaanse u vervangen: up Onze-Lieve-VrouwLichtmis i.p.v. op Onze-Lieve-Vrouw-Lichtmis. Kenmerkend voor de Vlaamse schrijftaal is ook de ou, vóór labiaal en velair, i.p.v. de oudgermaanse ô (oe in de andere gevallen). Dit vinden we in slough en houcken. Nochtans krijgen we wel een oe in bv. pingioenen en pauwelioenen. Zoals meestal in middelnederlandse teksten, is er niet de minste consequentie in de spelling te vinden. Mogelijks heeft de Antwerpse uitgever, of reeds eerder een kopiist – wat wij betwijfelen – de taal hier en daar minder Vlaams gemaakt1. Een zelfde inconsequentie zien wij bij het woord ambachten, dat een eerste keer typisch Vlaams ambochten wordt gespeld – a verschijnt vaak als o in de positie vóór cht en f – terwijl een tweede keer de meer algemene vorm ambachten wordt gebruikt. Vlaams is ook het woord commende i.p.v. comende. Letten we op de spelling van Lichtmesse i.p.v. Lichtmisse. Stijl De auteur schrijft een gemakkelijk leesbaar proza. De zinnen zijn vrij lang, maar de constructie is voorzichtig en eenvoudig. De schrijfstijl is correct. Heel vaak verwerkt de auteur kleine dialogen in zijn tekst die het geheel nog aantrekkelijker en vlotter maken2. Een voorbeeld: De capitain van Hulst [d.i. Jacob Dheere, filius Jacobs] wort in de nuchterstont gheuanghen beneden de Stroode Brugghe, int Bleckerstratkin, vander volcke vander wacht ende wiert bekent; [hij] presenteirde twee hondert croonen voor de ghezellen, indien zij hem hadden willen laten gaen; maer [zij] brochten hem gheuanghen vp [t]Steen; ende [hij] wiert] binder zelue nuchterstont ter exame ghebrocht vp de Mart, vp tscauot, ende ten anziene van een yeghelic ter torture gheleyt (D. f. 424 v).3 1
Talrijke andere voorbeelden vindt men bij R. Willemyns. “Iets over de Taal van de ‘Rethoricaele Wercken’ van A. de Roovere”. VMA. N.R., (Gent, 1967), 557-573, 561-571. 2
Duidelijke voorbeelden hiervan op de folios: D., f. 420 r & E.C. II, [229] va; D., f. 420 v & E.C. [229] vb; D., f. 424 r & E.C. [233] va; D., f. 424 v & E.C. [235] ra; D., f. 425 v & E.C. [236] ra; D., f. 426 r & E.C. [236] vb; D., f. 426 r & E.C. [237] ra. 3
E.C. II, f. [234] vb-f [235] ra: “Item vp den XIIIsten dach van Maerte, so wort ghevanghen die Capiteyn van Hulst tsmorghens vrouch // inden nuchtentstont, ende wordt gheuanghen van drye ionghe ghesellen dye hem ghemoetten int Bleckerstraetkin beneden der Stroobrugghe, cxxxv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Literair betekent de tekst niet veel: de taal benadert de spreektaal. Nergens wordt de auteur lyrisch, nergens ironisch. Steeds krijgen wij een nuchter verhaal. De bestemmeling Dit soort kroniek werd gelezen door de geletterde burgerij. Hierbij rekenen we eveneens de clerici1. Ongetwijfeld bleef vóór 1531 het publiek geografisch beperkt. We kunnen ons moeilijk voorstellen dat de kroniek bv. in Holland werd gelezen. Wij denken niet dat de auteur náár een bepaald publiek toeschreef2. We vonden die welcke hem vraechden, waer hi ghinck ende wie hi was. Ende hy seyde dat hi een waker was vander Cruyspoorten. Doen seyden si dat en mach niet sijn, want ghi en hebt stock noch wapene. Doen seyde hi ghesellen moet ict hu ommer segghen, ick hebbe bi een heymelic vraukin gheslapen, ende daer omme ben ic so tijlick vp ghestaen. Doen seyden si, wy en ghelouen hu noch niet, maer wi bemoeden dat ghi sijt een van onsen vianden, ende dat hooren wy wel. Doen antwoorde hy noch eens ende seyde ten es soe niet, maer ick ben den capiteyn van Hulst, ende ic beloue hu lieden, eest dat ghy my wilt laten gaan, ick sal hu lieden gheuen twee hondert croonen.” Despars, Cronycke, IV, 378 : “[...] ende up den XIIIe van der maent als voren, wiert Jacob dHeere, Fs Jacobs, die capiteyn van Hulst, te Brugghe snuchtens vroech, int Blekersstraetkin, beneden die Stroobrugghe, ghevanghen (niet jeghenstaende dat hy IIIc goude croonen presenteirde omme te mueghen ontgane) ende sachternoens ter Marct, int Parck ghebrocht, aldaer men hem zeer scherpelick examineirde met woorden, maer al te vergheefs; dies leede men hem binder Platse van der Halle, daer hy zo horribelicke zeere ghepijnt wiert, dat hy van als die waerheit verkende, in der vorme ende maniere als wie hier naer hooren zullen.” Custis, Jaerboecken der Stadt Brugghe, II, 357: “Op den 12. der voorseyde maendt wierdt Jacob d’ Heere Filius Jacob, Capiteyn van Hulst, ‘s morgens vroeg gevangen in het Bleeckers-straetjen beneden de Stroo-brugge: ende niet tegenstaende dat hy, om losgelaten te worden, dry hondert goude kroonen gepresenteert hadde, wierdt hy ‘s namiddags binnen het parck op de marckt gebracht, en aldaer seer nauwkeurig ondervraegt. Doch vermits hy niet bekennen wilde, is hy alsdan binnen de Halle geleydt, en aldaer soo schroomelyck gepynigt, dat hy niet het minste meer verswygen konde.” 1
Ph. Muret. & Fr. Muret-Isaac. “Le Bibliothèque de Jean Nicolai de Thimo (1441?-1508), petit Chanoine de Sainte-Gudule à Bruxelles”. Les Pays-Bas bourguignons. Histoire et Institutions, Mélanges André Uyttebrouck (eds.). J.-M. Duvosquel., J. Nazet. & A. Vanrie, (ABB. Num. spéc., 53), Brussel, 1996, 319-338; H. Pleij. “1488: De Boekeninventaris van wijlen Johannes Suweels, Kanunnik van Anderlecht, wordt opgesteld. Geestelijken als Gebruikers van wereldlijke Literatuur”. Nederlandse Literatuur, een Geschiedenis (red.). A.M. Schenkeveld-van der Dussen. Tweede Druk, Amsterdam-Antwerpen, 21998, 116-120; Id., De Sneeuwpoppen van 1511, 182, 389. 2
Prevenier, “Culture et Groupes sociaux dans les Villes des Pays-Bas au Moyen-Age”, 349-359; A.M.J. van Buuren. “‘Want ander konsten sijn my te hoghe’: De Stadsschool in de Nederlanden in de late Middeleeuwen”. Scholing in de Middeleeuwen (red.). R.E.V. Stuip. & C. Vellekoop, (Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek, 13), Hilversum, 1995, 221-238; H. Zedelmaier. “Lesen, Lesegewohnheiten im Mittelalter”. LM, V (München-Zürich, 1991), cxxxvi
Chronike028.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
nergens een aanwijzing dat de Doppere een bepaalde sociale groep wou vlijen en naar de mond spreken. 2.1.3. Inhoud van de bron We krijgen in de bron een vloedgolf van feiten: kleine en grote incidenten, folteringen en onthoofdingen, brieven en besluiten die vanop de Halletoren worden voorgelezen (Hallegeboden)1. Dit alles wordt strikt chronologisch verhaald. De ff. D. 417 r-420 r of de ff. II, [226] ra tot [229] va van de E.C. zijn een inleiding en verhalen in het kort de jaren 1482 tot eind 1487 (n.s.). De overgang in de E.C.2 wordt gemaakt door de zin: Ende van tghene // dat hier naer ghebuerde binnen Brugghe ende in meer andere plaetsen binnen Vlaendren, dat vindt ghi hier naer, beghinnende aen dander sijde, aengaende vanden Jare M CCCC ende LXXXVII ende also achteruolghende, &c.3
Vlak hierna krijgen we het verhaal over de opstandige ambachtslieden die de stadspoorten bewaken en de Roomse koning isoleren van de troepen buiten de stad. Maximiliaan is de gevangene van de Bruggelingen. Hier situeert zich het fragment over het Duitse machtsvertoon, dat wij analyseerden. De ambachtslui lopen te hoop op de Markt en barricaderen het plein. Het Brugse stadsbestuur en de regent proberen tevergeefs de gemoederen te bedaren en de poorters ervan te overtuigen hun opstand op te geven. De koning en zijn raadslieden treffen meer schuld dan de Bruggelingen, zo klinkt het overal. De opstandelingen duiden een andere stadsmagistraat aan4. Karel van 1908-1909. 1
Voorgelezen in de Halle door het Ghebodtveynstere, voorzien van een koperen balustrade (E. Gailliard, “De Processiën-generael”, 1061-1064, 1187-1188; Id., Table analytique, 219; W. Jappe Alberts. “Publiciteit en Publiciteitsorganen in de Middeleeuwen”. SPH, XIV (1979), 36-44; Viaene, Kleine Verscheidenheden, II, 109). 2
E.C. II, f. [229] rb-va.
3
Het hs. D. 1100 (844), f. 417 r haakt in, midden in de tekst, met “[...] die van Ipere met scoone [E.C. II, f. 226 va] state.” Hieruit blijkt duidelijk dat W. Vorsterman zijn bronontlening verzwijgt. 4
D., f. 422 r & E.C. II, f. [230] va: “De voornoomde President ende meestre Jooris [Baert] gheuanghen ende alle de Wethouders die binnen drie jaren in Wette gheweist hadden; ende [zij] wieren gheleit vp de Oude Halle.” Na hun arrestatie voor financiële onregelmatigheden, worden alle schepenen die sedert twee en een half jaar in functie waren geweest, volgens de Doppere en de E.C. in de Oude Halle, volgens Gilliodts in het Scepenhuus opgesloten, tot ze op 20 maart 1488 onder persoonlijke borg worden vrijgelaten (Gilliodts-Van Severen, “Capitivité de Maximilien”, 406-407; Id., Inventaire, VI, 296; Janssens, “Macht en Onmacht”, cxxxvii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Halewijn, heer van Uitkerke, wordt op 2 februari 1488 (n.s.) de nieuwe stadskapitein. Schout Pieter Lanchals wordt op 3 februari 1488 (n.s.) vervangen door Pieter Metteneye. Beloningen worden beloofd aan al wie helpt bij het aanhouden van de oude stadsmagistraat. Onder invloed van de radicale Gentenaars wordt beslist de Roomse koning te arresteren: Maximiliaan wordt gevraagd om zijn intrek te nemen in het huis Cranenburg op de Markt1. Heel wat arrestaties volgen: veel gevangenen worden naar Gent overgebracht. De kloosters worden doorzocht naar onderduikers. Alles gebeurde openbaar: op de Markt stond een podium met een pijnbank en een schavot voor de terechtstellingen opgesteld. Ook burgemeester Jan van Nieuwenhove wordt ontslagen, vervangen door Joos de Deckere, opgepakt, gefolterd en op 1 maart 1488 (n.s.) terechtgesteld2. Op 22 februari 1488 (n.s.) wordt Middelburg in Vlaanderen door Filips van Kleef, bondgenoot van Maximiliaan ingenomen3. 42-43). 1
D. f. 421 v & E.C. II, f. [230] vb: van 5 tot 27 februari 1488 (n.s.); Correspondance, 3334, 42-47 (4 en 6 februari 1488 n.s.); De Smet, Mémoire historique, 31-32; Gilliodts-Van Severen, Inventaire, VI, 295-296, 311-312; Wellens, “Révolte”, 25-26, 30. 2
D. f. 422 v & E.C. II, ff. [237] rb - [237] va; Correspondance, 35-38 (5 februari 1488 n.s.), 49-51 (8 februari 1488 n.s.), 58-61 (17 februari 1488 n.s.), 63-66 (26 februari 1488 n.s.); De Smet, Mémoire historique, 28; Gilliodts-Van Severen, Inventaire, VI, 294, n. 4, 305; Wellens, “Révolte”, 32-34. 3
Zie verder infra n. .
cxxxviii
Chronike028.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Brugge reageert dadelijk: reeds drie dagen later was de stad opnieuw bevrijd.1 Maximiliaan I wordt op 27 februari 1488 (n.s.) overgebracht naar een huis dat beter te bewaken was2, en omtrent dezelfde tijd brengt de Gentse leider Jan van Coppenolle een bezoek aan Brugge3. Op 7 maart 1488 (n.s.) wordt op de Markt de stadsrekening van het vorige halfjaar voorgelezen: het grote deficit en de verkwistende politiek van het afgezette stadsbestuur komen aan het licht4. Pieter Lanchals die was ondergedoken, wordt op 15 maart 1488 (n.s.) aangehouden. Hij wordt herhaalde malen ondervraagd en gefolterd: hij bekent alles wat de Bruggelingen hem ten laste leggen. Op 22 maart 1488 (n.s.) wordt hij onthoofd en zijn lichaam wordt in de Onze-Lieve-Vrouwkerk begraven5. In de loop van de maanden april en mei wordt het de Bruggelingen duidelijk dat hun positie moeilijker en moeilijker wordt. Keizer Frederik III, de vader van Maximiliaan, is op komst met een leger van dertigduizend man om zijn zoon te bevrijden. De vredeswil van de stad wordt sterker. Op 12 mei 1488 sluit de Staten-Generaal, met de goedkeuring van de regent, met Gent de Unie, alliantie en confederatie6. Dit verdrag bevat heel veel punten en eisen uit het Groot Privilegie van 1477, en wordt de voorwaarde voor de vrijlating van de Roomse koning. Op 16 mei 1488 verbindt Maximiliaan I zich er toe alle artikelen van het verdrag te zullen eerbiedigen en sluit hij officieel vrede met de Drie Leden van Vlaanderen7. De sfeer te Brugge is euforisch. Na een grote plechtigheid verlaat de Roomse koning de stad. Nauwelijks buiten de stad verklaart Maximiliaan dat hij zich geenszins gebonden voelt door zijn eed, die hem werd afgedwongen8. De volgende dag stond het kasteel van Male D. f/ 422 v/ & E.C. II, ff. [231]vb-[232]vb; Gilliodts-Van Severen, Inventaire, VI, 294; Wellens, “Révolte”, 34-35. 1
2
E.C. II, f. [232]rb; Gilliodts-Van Severen, Inventaire, VI, 306; Wellens, “Révolte”, 36.
3
D. f/ 422 r/; Correspondance, 63-66 (26 februari 1488 n.s.); Wellens, “Révolte”, 36.
4
D. f/ 423 v/ & E.C. II, f. [234]v(a-b); Wellens, “Révolte”, 39.
D. f/ 427v/ & E.C. II, f. [240]ra; Correspondance, 72-74 (10 maart 1488 n.s.), 88-89 (16 maart 1488 n.s.), 90-91 (20 maart 1488 n.s.), 92-95 (23 maart 1488 n.s.); De Smet, Mémoire historique, 34-35; Gilliodts-Van Severen, Inventaire, VI, 295, 299, 305-306; Wellens, “Révolte”, 40-41. 5
D. f/ 435 r/ & E.C. II, f. [245]vb; Correspondance, 166-169, 190-184, 187-193, 200-204 (april-mei 1488); Gilliodts-Van Severen, Inventaire, VI, 299-303; Wellens, “Révolte”, 46-51. 6
D. f/ 439 r/ & E.C. II, ff. [246]ra-[253]ra; Correspondance, 212-218, 233-237 (16 mei 1488), 255-259 (10 juni 1488); Wellens, “Révolte”, 50-52. 7
D. f/ 442 v/ & E.C. II, ff. [254]rb-[254]va; Correspondance, 220-222 (17 mei 1488), 238241 (30 mei 1488); De Smet, Mémoire historique, 36-40; Gilliodts-Van Severen, Inventaire, VI, 303-305, 332-333. 8
cxxxix
HET DERDE BOEK : INLEIDING
in brand1. De oorlog kon opnieuw beginnen. 2.2. GEZAGSKRITIEK In dit onderdeel van de historische kritiek achterhalen we in hoeverre de auteur van de bron gezag heeft. Wat wist hij over de gebeurtenissen die hij beschreef? Hoe sprong hij om met de inlichtingen die hij had? Zijn er redenen om te twijfelen aan de rechtzinnigheid van de auteur? 2.2.1. Inlichtingskritiek Willen wij een inzicht krijgen in de waarde van onze bron voor de geschiedschrijving, dan is het van het grootste belang te weten waar onze auteur zijn inlichtingen haalde. Met andere woorden, welke waren zijn inlichtingskanalen, en welke waarde hebben deze? Bovendien onderzoeken wij hoe de auteur zijn informatie verwerkte. Inlichtingskanalen Over welke informatie kon Romboudt de Doppere beschikken om de oorlogsgebeurtenissen van 1488 in Vlaanderen en meer in het bijzonder te Brugge te beschrijven? In de herkomstkritiek2 werd vermeld dat de geboortedatum van de Doppere niet gekend is – 1430 werd naar voren geschoven – terwijl 1501 als zijn sterfdatum wel vaststaat. Hieruit volgt onmiddellijk dat de auteur een tijdgenoot van de gebeurtenissen is. Bovendien werd aangetoond dat hij Bruggeling was en te Brugge verbleef. Onze auteur heeft dus in situ de Brugse revolte meegemaakt: hij was een rechtstreekse getuige. Wij citeren hier nogmaals het hs. 1110 (844) van Dowaai: Twelcke de voornoomde Roelant [corr. Romboudt] verclaerse den meestendeel van diere ghezien ende ghehoort thebben vanden voornoomden meestre Gillis, zijnen meester, zonder eeneghe van partie faueur te draghen ofte yement te willen verminderen van zijnder hoocheit ofte eere, beghinnende vander maendt van april 1488, ende hendende in maerte 14913. Onderteekent R. de Doppere.
Klaarblijkelijk heeft Romboudt de Doppere zelf in zijn derde boek expliciet geschreven dat hij, naast wat hijzelf zag, ook informatie kreeg van wijbisschop Gillis de Baerdemakere, wiens secretaris hij was. Hoe dit te interpreteren? Als een actieve medewerking 1
E.C. II, f. [253]r(a-b).
2
Zie supra nn. .
3
Beide data n.s. DISCOURS ENDE MEMORIE GHEEXTRAYEIRT [...] ende die vanden Lande ouer [de] ander zijde. [...] Twelcke de voornoomde Roelant verclaerse den meestendeel [...] beghinnende vander maendt van april 1488, ende hendende in maerte 1491. Onderteekent R. de Doppere. (ed.). “Cronike”, Bibliotheca Belgica, 1101 & van 't Hoog, Anthonis de Roovere, 247-248. Cfr. Inl. n. . cxl
Chronike029.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
van de hulpbisschop van Doornik? Of is het eerder zo dat de Baerdemakere af en toe informeel war vertelde aan zijn secretaris, die dit optekende in zijn dagboek. Nergens in het handschrift of in de E.C. vonden wij hierover een aanwijzing. De auteur geeft verscheidene malen de inhoud van officiële documenten weer. Het meest in het oog springend zijn de integrale teksten van de verdragen van 12 en 16 mei 14881. We vergeleken de tekst van 16 mei 1488 met de oorspronkelijke oorkondetekst die werd uitgegeven2 en constateerden dat de inhoud van het vredesverdrag, zoals die terug te vinden is in het handschrift en in de E.C., woordelijk overeenkomt met de tekst van de oorspronkelijke keure. De spelling van de beide teksten verschilt wel sterk, en bovendien is de tekst van de E.C. overzichterlijker ingedeeld en van rubrieken voorzien. Hier en daar verschilt de woordorde of werd er een synoniem gebruikt. Herhaaldelijk citeert de auteur uit officiële brieven, zoals uit een brief van Jacob Galliot, heer van Chanteraine, van 11 maart 1488 (n.s.), of uit de brief van de Bruggelingen aan de stadsmagistraat van Mechelen3. De Doppere moet dus de mogelijkheid hebben gehad om officiële documenten en diplomatieke brieven in te zien. Dit moet ons niet verbazen, vermits hij apostolisch en keizerlijk notaris was. Als publiek notaris, secretaris van de suffragaan van Doornik, Gilles de Baerdemakere en schatbewaarder van het belangrijke Sint-Donaaskapittel, was de Doppere goed geplaatst om allerlei inlichtingen in te winnen, maar zijn interesse beperkt zich in hoofdzaak tot het loutere politiek-militaire feitenrelaas: als ooggetuige noteerde hij dag na dag de opstootjes, de terechtstellingen, de optochten, de geruchten die de ronde deden, de verordeningen die in de stad werpen uitgeroepen. De auteur zat midden in de Brugse Opstand en was derhalve zeer goed ingelicht. De verwerking De bekwaamheid van de auteur: van veel verwerking van de informatie is geen sprake. We hebben te doen met een kroniek die feiten en enkel feiten accuraat en in detail weergeeft, zonder dieper naar oorzaken, gevolgen, mentaliteit enz., te gaan graven. Toch is het duidelijk dat R. de Doppere als geestelijke bekwaam was om een dergelijke kroniek neer te schrijven. Veel weten wij echter niet over de fysische, intellectuele – hij had aan een universiteit gestudeerd, was magister in artibus4 – laat staan de psychische D. f/ 435 v/-438 v/ & E.C. II, ff. [246] ra-[249] rb (12 mei) & Ib., f/ 439 r/-441v/ & II, [249] rb-[252] rb (14 mei). 1
2
Het Boeck van al ’t gene datter gheschiedt is binnen Brugghe, sichtent Jaer 1477, 14 februarii, tot 1491 (ed.). C[harles.]. C[arton.], (Maetschappij der Vlaemsche Bibliophilen, 3e Reeks, 2), Gent, 1859, 442-461. 3
D. f/ 424 r/, f/ 430 r/ & E.C. II, f. [234] ra, f. [241] va.
4
de Keyser, “Chanoines”, 589-590; Guenée, Histoire et Culture, 65: “Clercs ou laïcs, savants légistes ou modestes notaires, fourmillant dans une puisante chancellerie princière ou près d' une importante cour de justice, ou peinant presque isolés, dans un humble bureau de ville, tous avaient en commun que leurs quotidiennes écritures les préparaient à être historiens.”; Rommel, “‘Dagboek’”, 18. Zie supra nn. . cxli
HET DERDE BOEK : INLEIDING
ingesteldheid van de auteur. Maar we mogen toch aannemen dat het Sint-Donaaskapittel een schatbewaarder en de Baerdemakere met de nodige zorgvuldigheid een privé-secretaris hebben uitgekozen. Bovendien moet de Doppere als beëedigd notaris een grote vertrouwdheid met ambtelijke stukken en de diplomatieke taal hebben verworven. De nauwkeurigheid van de auteur: de kroniek getuigt van een zeer grote nauwkeurigheid. Eerst en vooral: de chronologische. Steeds wordt duidelijk aangegeven om welk tijdstip, om welke dag het gaat. Dit gegeven hangt nauw samen met de minuutstijl van het bijgehouden dagboek. Ook binnen de dag zelf is er over het algemeen een duidelijke aanduiding. Als voorbeeld nemen wij Dowaai, 1100 (844), f/ 422 r/, het verhaal van een verhoor en een pijniging: [...] [hij] wiert gheuanghen ende naer noene, ten drien hueren, ghebrocht ter Mart, ter examinatie; aldaer dat voor de Halle een groot scauot ghemaect was met een pijnebanck; daer vp dat hij ghepinicht wiert ende gheexamineert.
En verder: Want ten XII hueren inder nacht, commende ter Smedepoorte met V of VI ghezellen, [...] (= E.C. II, f. [234] ra).
In geografische aanduidingen is de auteur al even nauwkeurig. Er wordt precies vermeld waar de legers zich bevinden, waar de incidenten zich voordoen, enz. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de tekst van E.C. II, f. [244] ra, die we reeds aanhaalden in de tekstherstelkritiek, waar wij deze passage vergeleken met de overeenkomstige tekst van het hs. van Dowaai (f/ 431 v): Vp den wech van Male, te Vossesteirte, commen een sprincreize doen vander garnizoene van Ardenburch XVI ruters te peerde;
We krijgen bovendien heel wat cijfergegevens1. Veelal zijn het legeraantallen: manschappen, paarden, wagens, schepen. Het zijn over het algemeen ronde getallen; het zijn geschatte waarden, vaak voorafgegaan door wel, tot of omtrent. Aan de juistheid van dit cijfermateriaal kan worden getwijfeld. In de E.C. wordt bij voorbeeld gesproken over wel acht hondert mannen (E.C. II, f. [230] rb) die de Gentse delegatie begeleiden, terwijl andere 1
Cijfergegevens troffen we voornamelijk aan in de volgende folios: E.C. II, ff. [226] rb/ [226] vb/ [227] ra/ [230] ra/ [230] rb/ [231] vb/ [232] rb/ [233] rb/ [237] va/ [237] vb/ [240] rb/ [243] vb/ [244] ra/ [244] rb/ [244] rb/ [244] vb/ [245] ra/ [245] va/ [253] rb/ [255] rb/ [255] vb/ [256] ra/ [256] vb/ [257] rb/ [257] va/ [257] vb/ [258] va/ [258] vb/ [259] ra/ [259] va/ [260] ra/ [260] rb & [260] va.
cxlii
Chronike029.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
bronnen spreken van tweeduizend man1. Over de troepensterkte van Brugge om Middelburg in Vlaanderen te heroveren, nl. vierhonderd man (E.C. II, f. [231] vb), is de E.C. bij voorbeeld wel in samenspraak met ander bronnenmateriaal2. Het lijkt dan ook aangewezen enkel die cijfers aan te nemen, wanneer zij door andere, bij voorkeur archivalistisch, onafhankelijke bronnen worden bevestigd. Het cijfermateriaal beperkt zich niet tot legeraantallen. Op E.C. II, f. [233] rb bij voorbeeld, wordt gesproken over een deficit van de stad van 22 000 ponden groten3. Besluiten wij dat de Doppere zeer nauwkeurig de feiten situeert in tijd en ruimte. Het betoog wordt gestoffeerd met veel cijfermateriaal, dat over het algemeen approximatief is en niet kritiekloos kan worden overgenomen. 1
Wellens, “Révolte”, 27.
2
Wellens, “Révolte”, 35.
3
Bij rekeninghe vander stede van Brugghe wiert bevonden dat de stede tachter was, XXII dusent ponden groten, zonder de rekeninghe van eenen haluen jare die alsnoch niet gepasseirt was. (= Dowaai, f/ 423 v). In Wellens, “Révolte”, 39 lezen wij: “[...] pour la seule année 1485-1486 (sic), il est trouvé in déficit de 22 000 livres de gros.” In voetnoot wordt verwezen naar de E.C. II, f. [234] v, terwijl het cijfer op Ib., II f. [233] rb staat (sub anno 1488). Hierbij wordt bovendien naar geen enkele andere bron verwezen: wij weten niet of de auteur het cijfer elders bevestigd zag, of dat hij het gewoon uit de E.C. overnam.
cxliii
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
2.2.2. Geloofwaardigheidskritiek Onze auteur was goed ingelicht, hij was bekwaam om de tekst neer te schrijven, hij legde een grote nauwkeurigheid aan de dag1. Maar, misschien stelt hij de zaken anders voor dan ze in werkelijkheid waren. Hij kan bewust een vertekend beeld van de gebeurtenissen ophangen; we moeten ons dus de vraag stellen naar de geloofwaardigheid of de rechtzinnigheid van onze auteur. Wat was de aanleiding tot het schrijven van de kroniek? A. Viaene schrijft: De Doppere die de kroniek van Anthonis de Roovere in 1482 voortzet, blijkt dit werk te hebben ondernomen met de actieve goedkeuring en medewerking van Gillis de Baerdemakere.2
Wij weten niet of het overlijden van Anthonis de Roovere op 16 mei 1482 voor de Doppere de aanleiding was om het werk aan te vatten. Het is een aannemelijke stelling, die wij bij geen enkele auteur vonden, tenzij bij drukker-uitgever Willem Vorsterman, die in de E.C. wel beide auteurs, weliswaar met een cesuur, na elkaar laat volgen3. Wat er ook van zij, de Doppere heeft zelf het initiatief genomen en heeft niet in opdracht gewerkt. Ook al kan iemand, de Baerdemakere bijvoorbeeld, het idee geopperd hebben of hem gestimuleerd hebben. We moeten het hs. Dowaai 1110 (844) en de E.C. in een hele reeks kronieken terugplaatsen. De receptie van de (Middelnederlandse) historiografische literatuur in het stedelijke en burgerlijke milieu sedert Jacob van Maerlants Spiegel historiael omschrijft Frits van Oostrom als volgt: Vanaf de dertiende tot en met de zestiende eeuw is historische belangstelling één van de meest drijvende krachten in het Middelnederlandse literaire leven geweest; getuige alleen al zulke diverse fenomenen als de vloed aan historiserende ridderromans, vervolgens Maerlants eigen werk, de vele 1
Prevenier, Uit goede Bron, 104-105.
2
Viaene, Vlaamse Pelgrimstochten, 171. Cfr. Guenée, “‘Authentique et approuvé’”, 121-122: “L’ ambition des historiens du Moyen Age était de suivre des sources authentiques et approuvées. Elle était aussi d’ écrire des histoires authentiques et approuvées. Au Moyen Age, écrire l’ histoire n' est pas un plaisir solitaire. L’ historien sait que son oeuvre n’ est rien par elle-même, qu' elle ne vaut que par l’ autorité qui lui donne sa caution. Il n’ y a rien de moins gratuit qu' une dédicace médiévale. Un moine abrite son oeuvre sous l’ autorité de son abbé, un chanoine sous l’ autorité du doyen et du chapitre, pour que cette oeuvre, incapable à elle seule d’ entraîner le conviction du lecteur, devienne, par le secours même de cette autorité, authentique, c’est-à-dire digne de foi.”; wij onderlijnen. 3
Zie supra n. ; Viaene, “Anthonis De Roovere”, 349. cxlv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Middelnederlandse kroniekteksten en de nadruk waarmee de vroege drukkers juist historie en cronycke tot de aandachtspunten in hun fonds maken.1.
Ch. Piot2 schildert het portret van dit soort kronieken: Ce sont des chroniques mentionnant un grand nombre de faits locaux, plus ou moins inconnus.
Ze zijn van bescheiden oorsprong en opzet: La bourgeoisie lettré et les ecclésiastiques aimaient les récits historiques, destinés à charmer leurs loisirs pendant les longues soirées d’ hiver,
en verder beweert hij: 1
F.[P.]. van Oostrom. “Maerlant voor Stad en Burgerij”. H. Pleij e.a., Op Belofte van Profijt. Stadsliteratuur en Burgermoraal in de Nederlandse Letterkunde van de Middeleeuwen, (NLCM, IV), Amsterdam, 1991, 52-68, herdrukt & geciteerd in: F.[P.]. van Oostrom. Aanvaard dit Werk. Over Middelnederlandse Auteurs en hun Publiek, (NLCM, VI), Amsterdam, 1992, 217-233, 229; wij onderlijnen & vergelijken met: H. De Ridder-Symoens. “Stad en Kennis”. Hart en Marge in de laat-middeleeuwse stedelijke Maatschappij. Handelingen van het Colloquium te Gent, (22-23 Augustus 1996) (eds.). M. Carlier., A. Greve., W. Prevenier. & P. Stabel, (SUSMLC, 7), Leuven-Apeldoorn, 1997, 131-151, J.-F. Genest. “Types de Livres et Lecteurs en Occident”. Le Livre au Moyen Age (dir.). J. Glenisson, Parijs, 1988, 95-108, 106-108, Van Bruaene, Gentse Memorieboeken, 42-45 (met lit.) & met van Mingroot, “Aperçu typologique”, 254-262. 2
Charles Piot sprak in 1879 reeds over “le genre de celles de Despars, de de Roovere, de Jean et Olivier de Dixmude et d’ autres” (Chroniques de Brabant et de Flandre (ed.). Ch. Piot., (CRH. Collection de Chroniques Belges inédites, Reeks in-4/, 20), Brussel, 1879, iii; cfr. B. Besamusca. “De Vlaamse Opdrachtgevers van Middelnederlandse Literatuur: een literair-historisch Probleem”. De nieuwe taalgids, LXXXIV (1991), 150-162.
cxlvi
Chronike030.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Il ne faut pas chercher dans ces chroniques des considérations sur la politique, ni sur les causes des évènements. L’ écrivain ne s’ en préoccupe guère. Il se contente de raconter les évènements. [...] Des faits, toujours de faits, telle est sa devise, à laquelle il reste fidèle.1
We denken dat de kroniek van de Doppere inderdaad grotendeels aan deze robotfoto beantwoordt. Is een dergelijke kroniek niet zeer betrouwbaar, precies omdat het een zuiver feitenrelaas is? Bepalend hiervoor is natuurlijk de feitenselectie, die een onvolledig, of zelfs een vertekend beeld kan opleveren. De Doppere behoorde tot de hogere standen van de Brugse stadsbevolking én is clericus. Vandaar hoogstwaarschijnlijk de opvallende afwezigheid van één enkel woord over de sociaal-economische en de socioculturele tegenstellingen in de stad. Deze standen-tegenstellingen moeten nochtans zeer opvallend geweest zijn in de “langdurige crisisperiode van 1475 tot 1490, die reeds preludeert op het pauperisatieproces dat zich in grote delen van de Nederlanden voltrok tijdens de 16e eeuw.”2 1
Chroniques (ed.). Ch. Piot, iii; Du Boulay, “German Town Chroniclers”, 461-465; Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen, 7; Id., Déclin du Moyen Age, 17; Lacroix, Historien au Moyen Age, 114-118. 2
W.P. Blockmans. & W. Prevenier. “Armoede in de Nederlanden van de 14e tot het Midden van de 16e Eeuw: Bronnen en Problemen”, TG, LXXXVIII (1975), 501-538, 503, 506-507, 509-515, 519-532, 534, nogmaals verbeterd & uitgebreid hernomen in: Id., “Poverty in Flanders and Brabant from the Fourteenth to the Mid-sixteenth Century: Sources and Problems”. AHN, X (1978), 20-57; W.[P.]. Blockmans. “Revolutionaire Mechanismen in Vlaanderen van de 13e tot de 16e Eeuw”. TSW, XIX (1972), 123-140, 134; M. Boone. “Openbare Diensten en Initiatieven te Gent tijdens de late Middeleeuwen (14e-15e Eeuw)”. Het Openbaar Initiatief van de Gemeenten in België. Historische Grondslagen (Ancien Régime). Handelingen [van het] Elfde Internationaal Colloquium, Spa, 1-4 September 1982, (PCHU, Reeks in-8/, 65), Brussel, 1984, 71-114, 97-100; G. Maréchal. “Het openbaar Initiatief van de Gemeenten in het Vlak van de Openbare Onderstand in het Noorden van het Land tijdens het Ancien Régime”. Ib., 497-539, 151-516, 529-530, 538-539; Id., “Armen en Ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden”. AGN, II (Haarlem, 1982), 268-280; G. Irsigler. & M. Mollat. “Bettlerwesen”. LM, II (München-Zürich, 1981-1983), 2-4; R. Militzer. “Pauperes”. Ib., VI (München-Zürich, 1992-1993), 1829-1830; Munro, “Economic Depression”, 236-238, 243-245; W. Prevenier. “En Marge de l’ Assistance aux Pauvres: l’ Aumônerie des Comtes de Flandre et des Ducs de Bourgogne (13e-Début 16e Siècle)”. Recht en Instellingen in de Oude Nederlanden tijdens de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Liber Amicorum Jan Buntinx (red.). G. Asaert. e.a., (SFLPL, Series A/Vol. 10), Leuven, 1981, 97138, 105-113; E. Scholliers. “De materiële Verschijningsvormen van de Armoede voor de industriële Revolutie. Omvang, Evolutie en Oorzaken”. TG, LXXXVIII (1975), 451-467, 454455, 457; M.-J. Tits-Dieuaide. “Les Tables des Pauvres dans les anciennes Principautés Belges au Moyen Age”. Ib., 562-583, 573-583; Van Uytven, “Sociaal-economische Evoluties”, 68; P. Van Zeir. “De Armenzorg te Brugge”. B, LXI (1960), 357-378 & Id., “De Inrichting van de Armendissen van de oude Brugse Stadsparochies vóór 1526". HSÉB, XCVII cxlvii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Het beeld dat we van de Opstand krijgen, enkel door het lezen van het Dagboek of van de Excellente Cronike, zal dus onvolledig zijn. Buigen we ons nu over de vraag of er naast de onvolledigheid, ook nog (bewuste) verdraaiingen van de feiten voorkomen: zijn er redenen om aan te nemen dat het relaas van Romboudt de Doppere gekleurd zou zijn? De Doppere was Bruggeling: hij identificeerde zich volledig met de opstandige stadsgenoten. Eerder hadden we het over het veelvuldig gebruik van formules en omschrijvingen als wi van Brugghe of ons volck van Brugghe.1. We illustreren dit met het volgende fragment: Die vande Vryen compareren ter Mart by die van Brugghe als huerlieder onderzaten, ende bedancten de heeren van Brugghe van huerlieder debuoir ende bystant. Aldaer die van Brugghe hemlieden vraechden: “Of zy wilden borghe bliuen voor de wedercompste vande heere van Remerswale.” Daer vp die vanden Vryen andwoorden: “Dat, neen;” maer baden die van Brugghe om assistentie ende bystant, duer dat zij van huerlieden heeren die in regimente waren, zeer verlast ende ghescat wierden. (D. f. 429 r)2. Uit deze passus blijkt heel duidelijk hoe de auteur zich identificeert met de inwoners van Brugge, tegenover het Brugse Vrije. Dit houdt tevens in dat de auteur in het conflict partij kiest voor Brugge, tegen de partij van Maximiliaan I. Zo spreekt hij over een bestand van vier dagen tussen ons ende onse vyanden3. Het wordt dan ook moeilijk nog veel geloof te hechten aan de bewering van de schrijver zonder eeneghe van partie faueur te draghen oft yement te willen verminderen van zijnder hoocheit ofte eere te zullen (1960), 104-153. 1
Zie supra nn. & .
2
E.C. II, f [241] ra: “Ende aldus daer noch wesende, quamen ghedeputeirde vanden Vryen, ende bedancten seere die XVIJ neeringhen van haerlieder bystant ende besorchsaemheyt dye si ghedaen hadden, ende seyden dat si wel versekert waren ende wel te vreden omme vander Marct te gane met die van Brugghe. Doe vraechden wi van Brugghe of sy borghe wilden blijuen voor mijn heere van Remerswale, ende meer andere heren. Ende si seyden: “Neen”. Doen ghinc men vraghen het ghemeene peuple vanden Vryen of si te vreden waren, maer si seyden: “Neens”, ende baden om bystant aen ons ghemeente vander stede van Brugghe om die doot die God starf, het welcke wi hem lieden beloofden te doene, omme dat sy gheobegiert hadden. Doen antwoorden wy wedere den heere van Remerswale als dat wijer selue omme trecken souden [...];” wij onderlijnen. 3
E.C. II, f. [245] vb.
cxlviii
Chronike031.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
schrijven1. De auteur zal dan ook doorheen het hele verhaal het Vlaamse oproer, en in het bijzonder de Brugse Opstand, legitimeren. Reeds bij de aanzet, in de inleiding die de feiten tussen 1482 en 1488 (n.s.)2 in het kort weergeeft, wordt dit duidelijk: ruime aandacht wordt besteed aan het wangedrag van de troepen van de regent. Eind februari 1485 wordt gemeld dat: [...] Maximilian, hertoch van Oostenrijck, arriueirt ter Sluus, int Zwijn, met IC L scepen, doende veel scade in Casant ende tsint Anne ter Muide; ende [zij] roofden al dat zij consten ende voerdent tscepe; ende [hij] vertrac met den goede corts daer naer. (D. f. 417 v)3 In 1486 kwam de marine van de Roomse koning terug: in Zwijn, ter Sluus, met IC LXXX scepen, doende te lande groote scade; [zij] verbarnen veel hofsteden ende lanthuezen. (D., Ib.)4 1
Uit de rubriek van het hs. Dowaai 1100 (844), f. 417 r; Du Boulay, “German Town Chroniclers”, 459. Zie hoger nn. & Guenée, Histoire et Culture, 65. 2
Zie supra n. .
3
E.C. II, f 226 vb: “[...] so lach die hertoghe van Oostenrijcke in Tzwijn ter Sluys, wel met hondert ende L schepen, vele schaden doende in Casant ende ontrent sint Annen ter Mude, ende namen daer grote menichte van schapen, ende andere vitaelgie ende voerdent al tschepe waert, [...].” Wij brachten een moderne interpunctie aan en schreven hoofdletters. 4
E.C. II, f [227] r-va: “[...] ende verbarnden vele schone landshuysen, ende vinghen tvolck, ende roofden vele beesten, ende andere saken. [...] [...] ende daden grote schaden meer dan si van te voren ghedaen hadden, [...].”
cxlix
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Hier formuleert de auteur duidelijk een aanklacht tegen de politiek van Maximiliaan. In 1486 vertrok Maximiliaan met zijn zoon en opvolger naar Mechelen, [ende hij] bleef te Mechele met zijnen zone langhe ligghen (D. f. 419 v)1. Klinkt hier een verwijt door? Opvallend is het epitheton dat heel vaak bij Filips de Schone staat: onsen natuerlicken ende erfachtighen Prinche (D. f. 421 r)2. Zoals hoger vermeld3, erkennen de Vlaamse steden de aanspraak van Maximiliaan I op het regentschap voor zijn zoon niet: door Filips de Schone, sedert 1483 graaf van Vlaanderen, steeds de natuurlijke en erfachtige prins te noemen, raakt de Doppere steeds opnieuw de zere plek4. Duidelijk is dit in de volgende passus: [...] men dede Wet alomme in sprinchens Landen, vuter name vanden coninc der Romeinen ende stelde Wethouders, naer zijn goetdincken als momboir ende gouuernement hebbende vanden Lande, vutter name van hertoch Philips, zijnen zone (D. f. 420 r)5.
Wanneer de Gentse gedeputeerden te Brugge kwamen vertellen hoe slecht het land werd geregeerd, dan noteert de auteur dat zij verder betoogden dat dit kwam door de slechte raadgevers die de Roomse koning had: Voor tghemeente wiert tsanderdaechs vertooch ghedaen ende te kennen ghegheuen den soberen staet vanden Lande; ende dat [men] zeer qualic gheregiert gheweist hadde ende bij dien aerm ende bistier gheworden, duer den quaden raedt van die in state ende gouuernemente waren (D. f. 421 v)6. 1
E.C. II, f. [228] vb: “Ende daer bleef hy seer langhen tijt, sonder in Vlaendren te commene”, [...]. Cfr. E.C. II, f. [229] rb; De Smet, Mémoire historique, 31; Wellens, “Révolte”, 18. 2
Deze of een aanverwante formule in de folios: D., f. 421 r & E.C. II, [230] ra; D., f. 422 r & E.C. II, [230] vb; D., f. 424 v & E.C. II, [238] rb; D., f. 428 r & E.C. II, [238] va; D., f. 428 v & E.C. II, [240] rb; D., f. 430 r & E.C. II, [241] va; D., f. 443 r & E.C. II, [253] va; D., f. 447 r & E.C. II, [254] ra; D., f. 447 v & E.C. II, [255] ra; D., f. 451 r & E.C. II, [258] ra; D., f. 452 r & E.C. II, [259] ra; D., f. 453 r & E.C. II, [260] ra; Correspondance, 11-14 (s.d. 22 januari 1488 n.s.). 3
Zie supra nn. & ; De Smet, Mémoire historique, 5-7, 41.
4
Pirenne, Histoire de Belgique, 3III, 32, 48, 51; Id., Histoire de Belgique, 4II, 29, 38, 40.
5
E.C. II, f [229] rb: “Ende men dede Wet in alle dye steden van Vlaendren, huyter name vanden coninck vanden Romeynen, als voocht ende momboor van sijnen sone, den ionghen hertoghe Phelips, onsen natuerlicken ende erfachteghen Prinche;”; Correspondance, 11-14. 6
E.C. II, f 230 rb: “die huyt waren om die Landen van sijnen sone aerm ende bystier te makene,” [...]. cli
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Openlijk wordt de kritiek wanneer gesproken wordt over enkele Brugse stadsambtenaren en vertrouwelingen van de koning die geld van de stad hadden gebruikt om een eigen lijfwacht te betalen: Dat ooc mer Pieter Lanckhals hadde cnechten ghesonden, achter hem gaende; zoo ooc de burchmeester, de heere van Dudzeele, ende Jan van Nieuwenhoue filius Michiels, bedraghende IIIC lib. gr., ende den chanchelier noch meer. Alt welcke zij deelden onder melcander (D. f. 423 v).
Door deze buitensporige uitgaven liep volgens de auteur de schuld van Brugge op tot 22 000 ponden groten Vlaams1. We vermelden hier ook hoe de brief van het nieuwe stadsbestuur ter Hallen uyt gelezen werd, waarin gesproken werd over de slechte raadgevers van de koning, die een politiek hadden gevoerd: [...] welcke dicwils was contrarie den profijte ende orbore vanden Lande van Vlaendren en de van onsen gheduchten heere ende natuerlicken Prinche den hertoghe Phelips.
Dit zorgde voor een felle reactie van de bevolking, die te hoop liep op de Markt, om dat zij oock vanden aduise niet en waren van daer te scheeden voor anderstont men de voortstelders ghecorrigiert zoude hebben die vander conspiratie weisten; van tgarnison in te laten omme tghemeente van Brugghe tonder te houdene ende te castidene. Ende [zij] meenden vut ende in te riden omme vp de stede van Ghendt te oorloghen, willende al tzelue quaet beletten met goede ende bloede (D. f. 425 r)2.
Hier neemt de Doppere een standpunt in, kiest duidelijk partij en legitimeert de houding van de Bruggelingen. Een ander fragment versterkt deze indruk nog meer: 1
D. f. 432 v & E.C. II, f. [233] rab: “zij hilden aldus dese knechten, omme tvolc tondere ende in grooter subiectie te houdene.” Dit cijfer werd overgenomen in Wellens, “Révolte”, 39. Zie hierover nn. & . 2
E.C II, f. 235 r-v: “[...] welcke dicwils was contrarie den profijte ende orbore vanden Lande van Vlaen- // dren en de van onsen gheduchten heere ende natuerlicken Prinche den hertoghe Phelips. [...] [...] omme van daer niet te scheedene voor ander stont, datmen die quaetwillende ende voortstelders van dien ghecorrigiert soude hebben, die welcke huyt waren omme tgarnisoen ende volc van wapenen in die stede te latene, omme tvolc cort ende tonder te houdene, ende huyt ende in te rijdene om orloghe te voerene yeghens dye van Ghendt, twelcke wy van Brugghe niet ghedooghen en wilden, want wi wel verstonden dattet so toe ghegaen soude hebben, ende hebben dit al belet omme te behoudene ons lijf, wijf ende kijnderen in eeren ende voor onse naercommers.” We brachten een moderne interpunctie aan. Cfr. Wellens, “Révolte”, 29-30. clii
Chronike032.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Voort werden gheordonneirt IM mannen, ghecleet [in] wit ende peersch, ter assistentie vanden voornoomden peerdevolcke, om te beletten de lantloopinghe ende sproncreyzen vande Henewiers, Duudschen ende andre vander garnisoenen van Ardenburch ende Hulst (D. f. 432 r)1.
Hoe zouden de Bruggelingen dan niet het recht hebben de wapens op te nemen tegen de regent. Dat onze auteur de acties van de opstandelingen legitimeert, mag blijken uit de volgende passage: De heere van Breedenrode vertrect vut Brugghe met twee duysent ruters naer Hollandt, om tlandt in te nemen ten profite van hertoch Philips; aldaer hij binnen XIIII daghen in nam vier steden. Want [zij] en wilden niet resisteren. Amsterdam wort met cracht inghenomen (D. f. 453 r)2.
Niet uit eigenbelang voerden de Vlamingen oorlog, maar voor hun hertog; dat wil de Doppere duidelijk maken. In de laatste zin van het citaat bespeuren we enig triomfalisme. Dezelfde gedachte vinden we wat verder terug, wanneer wordt gesproken over de veldtocht tegen Diksmuide en Nieuwpoort, die de zijde van Maximiliaan gekozen hadden. Het was de bedoeling van de opstandelingen dat die van Brugghe met die vander Noortvrie ende Westvrie accorderen dat men ten ghemeene coste vutzenden zoude volc om die van Nieupoort ende Dixmude te castidene met huerlieder adherenten, ende de coursen te beletten. (D. f. 453
r)3.
De opstandelingen hebben het recht aan hun kant. We bemerken ook dat de auteur alles wat te mooi voorstelt. Wanneer de Vlamingen artillerie inzetten, dan is dat ten 1
E.C. II, f. [244] vb: “Item terstont daer naer warender gheordonneirt een duysent mannen, ghecleet met peersch ende wit, omme te gaene treckene metten volcke van Ghendt ende metten Fransoysen, omme te bevechtene die Duytschen, ende ander volc van wapenen van sconincxweghe, die welcke alle tquaet daden dat consten ende mochten, ende waren huyt om ons te nyeuten te doene.” 2
E.C., II, f. [260] ra: “Voort vp den Xsten dach van Nouembre, so vertrac mijn here van Breederoede te Hollant waert, omme Hollant in te nemene ten oorbore vanden Hertoghe Phelips, onsen natuerlicken Prinche, met II duysent ruyters van Brugge, dye welcke binnen XIIII daghen in namen wel IIII steden, ende tvolc wilde al met ons wesen.” We brachten een moderne interpunctie aan. 3
E.C. II, 260 ra: “[...] omme te treckene vp Dixmude ende Nyeupoort, ende haerlieder medepleghers of te worpene ende te castijdene alle die contrarie den Lande sijn ende onsen natuerlicken prinche.”
cliii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
ghemeene coste (D. f. 453 r)1. Wij besluiten dat de Doppere zich indentificeerde met de Bruggelingen en sympathiseerde met de Vlaamse zaak; dit standpunt moet noodzakelijk een gekleurd verhaal opleveren. Ook al vertelt de auteur geen onwaarheden, toch blijft er de selectieve bewerking van de feiten die beschreven worden. In de relatieve gezagsbepaling zal dit bevestigd worden. 2.3. GEZAGSBEPALING Zo belanden wij bij het laatste onderdeel van de inwendige kritiek: de gezagsbepaling. In de absolute gezagsbepaling onderzoeken en resumeren wij een laatste maal alle elementen die het gezag van de bron op zich bepalen. In de relatieve gezagsbepaling confronteren we de bron met andere, eigentijdse en onafhankelijke bronnen. 2.3.1. Absolute gezagsbepaling De folios II, [226] rb tot [298] rb van de E.C. zijn een bewerking van het derde deel van een Brugse kroniek in afschrift bewaard in D. hs. 1100 (844), ff. 417 tot 506 v, en toe te schrijven aan Romboudt de Doppere (^ 1501). Deze kroniek, geschreven tussen 1482 en 1501, berust op het dagelijkse relaas van de Opstand te Brugge tegen Maximiliaan I van Oostenrijk (1488-1493) en is erg waardevol: de auteur was als Bruggeling rechtstreeks getuige en de tijdsafstand tussen de gebeurtenissen en het schrijven van de kroniek was uitzonderlijk klein. De nauwkeurigheid van de dagboekschrijvende clericus de Doppere en diens ervaring met de ambtenarij vormen een bijkomende garantie. Toch behoudt dit relaas een ingerente beperking: de Doppere leefde mee met het gebeuren en stond duidelijk aan de kant van de opstandelingen. De revolte wordt door de auteur gelegitimeerd, bepaalde feiten worden achtergehouden: wanneer we ons alleen beperken tot de lectuur van het Dagboek of van de Excellente Cronike, krijgen we een onvolledig, vervormd beeld van de Opstand2. 2.3.2. Relatieve gezagsbepaling In de interpretatie-kritiek analyseerden we een passage uit het begin van de tekst. Het tekstfragment dat wij nu vergelijken met een andere kroniek, situeert zich net voor deze passus. Het is de voorgeschiedenis van het incident. Voor deze confrontatie kozen wij de Chroniques van Jean Molinet (° Desvres, nabij Boulogne-sur-Mer 1435 - ^ Valenciennes 23 augustus 1507). Molinet is eveneens tijdgenoot van de gebeurtenissen3. Aan zijn kroniek werd en wordt door de historici veel waarde gehecht. 1
E.C. II, [260] rb: “ten coste van die van Brugghe ende die vanden Vryen, dye daer mede wel te vreden waren.” De eensgezindheid van de Bruggelingen die hier wordt gesuggereerd, was onbestaande. Zie hierover: E. De Gelaen. “De Gevolgen van de Opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk voor het Vlaamse Platteland”. HGOK, N.R., XL (1973), 183-244, 189. 2
Jacob de Meyere vervalt bij het schrijven van zijn Commentarii sive Annales Rerum Flandricarum [- 1477] (ed.). A. de Meyere, (Antwerpen, J. Steels, 4°, 1561) meermaals in dit euvel: wanneer de E.C. wordt geciteerd, beperkt hij zich meestal tot een letterlijke vertaling van de excerpten (Fris, Essai, x-xii, 124-126, 129-135). 3
Jean Molinet. Chroniques (1474-1506) (eds.). G. Doutrepont & O. Jodogne, (Collection des anciens Auteurs Belges [de la] Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques [de cliv
Chronike032.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Ook hij had nochtans een uitgesproken voorkeur voor één der partijen in het conflict: hij behoorde tot de groep van de franstalige officiële geschiedschrijvers van de Bourgondische dynastie (1475).1 Zijn kroniek zal dan ook steeds de politiek van Maximiliaan I rechtvaardigen2. Het leek ons zinvol deze twee uitersten met elkaar te confronteren. Dowaai hs. 1100 (844), f. 420 r: Int latste vander maendt waren de wakers vande Ghendtpoorte ende tsinte Cathelinepoorte zeere beroert, zoo dat zij haestelic zonden om Jan (sic) Denis, Deken vande thimmerlieden, hem te kennen gheuende dat den coninc der Romeinen zelue in persoone, in de voorhauent, bij hemlieden gheweist hadde ende meeninghe hadde tvolc van wapene dat buuten lach, in te latene, hemlieden beuelende dat zij de poorte open laten zoude[n], gaende tot buuten deerste poorte.3 l’] Académie Royale de Belgique), (Brussel, 1935-1937, 3 dln.), III, 15-24. 1
Zie over Jean Molinet, Frans-vlaams kroniekschrijver en dichter: Ph. A. Becker. “Jean Molinet 1435-1507". Zeitschrift für französische Sprache und Literatur, LIX (1935), 1-21, herdrukt in: Id., Zur romanischen Literaturgeschichte. Ausgewälhte Studien und Aufzätze (ed.). M.E. Becker, München, 1967, 541-557; P. Champion. Histoire poétique du quinzième Siècle, (Bibliothèque du XVe Siècle, XXVII-XXVIII), (Parijs, 1923, 2 dln.), II, 309-444, 392403; G. Doutrepont. La Littérature française à la Cour des Ducs de Bourgogne Philippe le Hardi, Jean sans Peur, Philippe le Bon, Charles le Téméraire, (Bibliothèque du XVe Siècle, VIII), Parijs, 1909, 166-167, 386-388, 397-399, 448-449, 496; H. Hauser. Les Sources de l’ Histoire de France: XVIe Siècle (1494-1610), (Manuels de Bibliographie historique, III), Parijs, 1906-1915, 4 dln.), I, 88-89 nr. 190; P. Hédouin. “Notice biographique et littéraire [sur] Jéhan Molinet”. AHLNF, (3e Reeks I) XII (1850), 212-226; G.D. Jonker. “Jean Molinet”. MEW, (Hilversum-Bussum, 1963-1977, 9 dln.), V, 524-525; M.-R. Jung. “Jean Molinet”. LM, VI (München-Zürich, 1992-1993), 726-727; J. Lemaire. Meschinot, Molinet, Villon: Témoignages inédites. Étude du Bruxellensis IV 541, suivie de l’ Édition de quelques Ballades, (ABB. Num. spéc., 20), Brussel, 1979, 14-16 & passim; É. Picot. & H. Stein. (eds.). Recueil de Pièces historiques imprimées sous le Règne de Louis XI, reproduites en Fac-similé avec des Commentaires historiques et bibliographiques, (Société des Bibliophiles François), (Parijs, 1923, 2 dln.), I, 13-64 & II, 11-27; A. Potthast. Bibliotheca historica medii aevi. Wegweiser durch die Geschichtswerke des europäischen Mittelalters bis 1500, (Berlijn, 21896, 2 dln.), I, 789; Cl. Thiry. “Un Inédit de Jean Molinet: l’ Épitaphe de Josse de Lalaing, Sire de Montigny (^ 1483)”. BCRH, CXXXIX (1973), 29-66; A. Wauters. “Jean Molinet”. BN, XV, (Brussel, 1899), 60-71. 2
De Gelaen, “Gevolgen”, 185; Guenée, Histoire et Culture, 136, 342-343.
3
Molinet, Chroniques, I, 587-588; E.C. II, f [229] va: “Item binnen der seluer nacht, ende was den laesten dach van Lauwe, so waren dye wakers van alle dye poorten vander stede seere beroert, ende sonderlinghe dye van der Ghendtpoorte, ende van sinte Kathelijnepoorte, clv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Chroniques: Au commencement du mois de febvrier, très horrible et fière commotion du peuple de Bruges s’ esleva contre le roy des Romains estant illec et contre ceulx de son hostel, tellement que les mestiers de la ville se mirent en arme, s’ assamblèrent par grosse multitude en plusieurs lieux; et, de fait, les charpentiers et ceulx de leur bende, pour scavoir qui entroit ou yssoit de leur fort, se tirèrent aux portes de devers Gand et de Sainte-Katherine, et les aucuns sur les terrées.
Dowaai hs. 1100 (844), f. 420 r-v: Daer vp de voornoomde wakers andwoorde gauen dat hem zoude belieuen binnen te commen, ofte andersse zouden de poorte sluten ende tscofhecke neder laten; ende de coninck ziende dat hij niet verder en conste, quam binnen der stede, zeere tonureden, ende reedt naer zijnen houe; ende terstont wierden de poorten ghesloten ende tscofheck nederghelaten. Den coninc der Romeinen zeer verstoort binnen zijnen houe ghecommen zijnde, / ontbiet bij hem zijne raedsheeren, Mer Pieter Lanckhals ende andere, zijn ghealieirde, om te aduiseren hoe zij voorder in de zake procederen zouden om tot huerlieder intentie te gheraken.1
Chroniques: Le roy, sentant ceste murmure, pensant appaisier la rumeur du peuple qui toute la nuit s’ estoit mutiné, se leva de bon matin et, entre .V. et .VI. heures, se trouva devant Saint-Donas où la tumulte populaire estoit fort grande. Les gentilzhommes de son hostel le sievoyent à la file, chescun une picque en main. Dowaai hs. 1100 (844), f. 420 v: Desanderdaechs, wezende onse vrauwe Lichtmesse auendt, quam de coninck der Romeinen, smorghens in de nuchterstont, vp den Burch, gheassisteirt met zijn ghealieirde in de wapene; aldaer ooc compareirden Mer Jacop van Ghistele, heere van Dudzeele, burchmeester van scepenen, Mer Pieter Lanckhals, scoutheeten ende ander, wel voorzien van wapene; ende hadde daer toe ontboden zeker capitainen die met garnisoene laghen vp zeker ommeligghende dorpe ende steden. Aldaer ende sonden omme den Deken van den temmerlieden, te wetene Mattheeus Denijs, die welcke dattet seere lanck maecte, maer ommer hi moeste bi hemlieden commen”; Wellens, “Révolte”, 22-23. 1
E.C. II, f 229 va: “Ende es te wetene dat inden seluen voorauent die Roomsche Coninck, selue in persoone was ter poorte, omme tvoorseide volc van wapenen inne te latene als voorseid es, ende was tot binnen der eerster poorte. Ende die wakers die seyden yeghens den coninc voorseid: “Here hu sal ghelieuen binnen te commene, want wi willen die poorte toe sluyten.” Ende doe quam dye coninc voorseid binnen, ende also saen als hi binnen der poorte was, soe lieten si tschofhec nedere, omme twelcke dye coninc nyet wel te vreden en was, maer reedt also weder naer sijn hof, daer hi binnen den seluen auende bi hem ontboot den Scoutheetene mer Pieter Lanchals, ende meer andere, etc.” clvi
Chronike032.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
ontboden wierden diuersche dekins vande welcke eenighe compareirden vraghende den scoutheeten: “Wat hem beliefde;” de welcke hemlieden voor andwoorde gaf: “Dat zij wat vertonen zouden; men zoudet hemlieden wel varincx zegghen”. De dekins ende zommeghe andere die in den Burch commen waren, creghen eenen gru ende achterdincken om dat zij den coninc in persoone ende de edelen met huerlieder ghealierde in de wapen[e] zaghen; want tspil hemlieden niet en gaende, vertrocken diene vooren dander, naer vut den Burch naer huerlieder ambachtshuusen ende deden van stonden an huerlieder volc vergaderen ende creghen die soubetilic met grooter diligentie in de wapene; twelc cause was dat den coninc tot zijder voortstelle niet en conste gheraken.
Chroniques: Le roy, à privée maisnie, acompagniét des deux seigneurs de Pollain et du seigneur de Maingoval et leur sequeles, se tira vers lesdites portes, où il trouva les carpentiers auquelz il demanda qui les mouvoit d’ estre ainsi en armes; et ilz repondirent que ce faisoyent pour garder leur ville, aveuc aultres parolles fières mixtionnées de haulteur dont le roy mal se contenta.
Dowaai hs. 1100 (844), f. 420 v: Sconincx volc begonsten hemlieden te stellen in ordonnatie ende maecten een slecke vp den Burch ende ten hende wesende, riepen: “Stae”, “Stae”, welck eenighe van tghemeente verstonden: “Slaet”, “Slaet”, zoo datter eenighe vuten Burch ouer hoop liepen, ter Mart ende achter de stede, zegghende dat men tvolck in den Burch begonste doot te slane.1
Chroniques: Ce tampz pendant, le comte de Sorre ensamble pluseurs nobles gentilzhommes et escuyers de l’ hostel du roy estoyent en la place de SaintDonatz où ilz se chauffoyent en ung grant feu, qui, par manière de passe tampz et oussy pour veoir comment les jouvenceaulx se conduiroyent, se ce venoit à la torche, dit à ceulx de sa compagnie: ‘Faisons le limechon à la mode d' Alemaigne’. Et lors les gentilzhommes, tous en armes, chescun la picque au poing, .IIII. en .IIII. en notable ordonnance, firent ung tour à la place à l’ environ du feu; puis le seigneur de Sorne s’ escria et dit: ‘Chescun avalle sa picque!’ A ce mot, chescun fit son debvoir; mais ceulx de la ville, estans sus la place, et ceulx mesmes qui estoyent en la maison en grant nombre, oyans ces mos et voyans ces picques avaléez, eurent telle paour et hide qu’ il ne scavoy1
E.C. II, f. [229] vb: “Ende binnen der tijt dat si dus inden Burch stonden, so maecten dye Duytschen een slecke, stellende hem lieden in ordonnancie int ronde, ende also ten eynde commende, riepen: ‘Stae Stae’, twelc eeneghe vander stede qualic verstonden, midts dat si veruaert waren, segghende datmer riep: ‘Slae Slae’, ende worden by dien loopende huyter Burch,” [...]; Correspondance, 24-29 (2 februari 1488 n.s.); De Smet, Mémoire historique, 25-27. clvii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
ent où lanchier; et, pour ce qu’ il estoyent en suspicion et doubte des Allemans, ilz cuidoyent que l’ on deusist chergier sur eulx, dont pluseurs donnèrent la fuye avant les rues; [...].
Merken we alvast op dat de chronologie van de Doppere duidelijk de voorkeur geniet op die van Molinet. Ondanks de grote gelijkenissen tussen de twee verhalen, krijgen we toch een andere indruk van de gebeurtenissen (van 31 januari 's avonds tot 1 februari 's morgens).
clviii
Chronike032.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Beide kroniekschrijvers hebben het over de beroering bij de Brugse ambachtslui1, en beiden vermelden in het bijzonder het ambacht van de schrijnwerkers. In de beide teksten worden de Gent- en de Kathelijnepoort aangewezen als plaatsen waar het verzet het sterkst is. In de E.C. wordt gesproken over het beleefde, maar vastberaden optreden van de wachters ten aanzien van Maximiliaan I, die was komen opdagen om de troepen binnen te laten. Dit vinden we niet bij Molinet. Hij spreekt ook niet over de vergadering die de Roomse koning na zijn échec bij de poorten, belegde met o.a. de schout Pieter Lanchals. Beide auteurs vermelden dat Maximiliaan de volgende ochtend – vóór vijf uur 's morgens volgens de E.C., tussen vijf en zes uur volgens Molinet – op de Burg verscheen. Volgens Molinet wilde de regent de verhitte Bruggelingen bedaren: hij trok naar de Genten de Kathelijnepoort om de schrijnwerkers te vragen waarom zij gewapend waren. Zij antwoordden hem dat zij hun stad wilden verdedigen en spraken verder, volgens Molinet, op een hooghartige en fiere manier. Dit feit vinden we niet bij de Doppere: hij benadrukt dat de Roomse Koning op de Burg verscheen met al de troepen die hij in de stad had. Allen waren gewapend. De schout Pieter Lanchals was opnieuw bij hem, samen met de andere leden van het stadsbestuur. Lanchals had tevens de dekens van de vier neringen ontboden. Deze vroegen waarom zij dienden te komen. Er werd geantwoord dat zij dat dadelijk (varijnc) zouden horen. Zij gingen van de Burg weg met een slecht voorgevoel, zo verhaalt de auteur, omdat zij de koning en zijn soldaten gewapend zagen. Bij Molinet niets daarover. Hierna lopen de teksten weer min of meer parallel. Wanneer wij de beide verhalen confronteren met de gedetailleerde reconstructie die Robert Wellens maakte2, dan constateren wij dat de beide auteurs de waarheid schrijven3. Er is enkel een verschil in de keuze van de feiten. De kleuring en de vervorming van het verhaal ligt, naast het commentaar dat geleverd wordt, voornamelijk in de selectie van de feiten. Door deze feitenschifting die beide auteurs toepassen, krijgen wij bij het lezen een andere indruk van het gebeuren. Het verhaal van de E.C. suggereert dat het incident op de Burg (tijdens de slecke) volgens een vooraf bedacht plan van de Roomse Koning 1
Blockmans. & Prevenier, “Armoede in de Nederlanden”, 534, 534 n. 31: “Tijdens stedelijke opstanden ziet men leden van bepaalde ambachten optrekken die inkomens- of statusverlies hadden geleden”; cfr. Despars, Chronycke, III, 378-379, 388-390, 399-400 & IV, 293-297. 2
Wellens, “Révolte”, 21-23.
3
Uitgezonderd misschien de passage waar Molinet schrijft dat het de bedoeling was van Maximiliaan I de gemoederen te bedaren. Het is duidelijk dat hij zich naar de stadspoorten begaf om opnieuw te proberen de troepen binnen te laten of de stad te verlaten (Wellens, “Révolte”, 22, n. 76).
clxi
HET DERDE BOEK : INLEIDING
verliep: Maximiliaan was in wapenrusting1, net als zijn soldaten2. Hij had beraadslaagd met o.a. Pieter Lanchals, reeds de avond voordien. Ook het antwoord van de schout dat men zoudet hemlieden wel varijnc zegghen op de vraag van de dekens van de vier ambachten, waarom zij eveneens waren ontboden, klinkt onheilspellend: de dekens hadden dan ook achterdincken. Bij Molinet daarentegen wordt het voorgesteld alsof de soldaten die zich warmden aan het vuur en werkloos waren, het idee opvatten om een militaire oefening te doen: Faisons le limechon à la mode d’ Allemaigne. Laten wij dr. Wellens aan het woord die, op basis van heel wat meer bronnenmateriaal, een reconstructie van het oorlogsgeweld maakte: Maximilien conçoit alors probablement le projet de frapper l’ imagination de la foule par un spectaculaire déploiement d’ hommes d’ armes sur la place du Bourg. Les Brugeois qui y sont assemblés croient que l’ on veut les charger. Beaucoup s’ enfuient [...].3
Krijgt de Doppere hier gelijk? Volgens Wellens wel. Viaene geeft een enigzins andere uitleg: In de winterkou zoeken zijn (Maximiliaans) landsknechten tijdverdrijf, midden op de Burg leggen ze een groot vuur aan, verwarmen zich ook met spel en exercitie, ook wel om hun kunsten te tonen aan de nieuwsgierige burgerbevolking. Ze weten dat zij, als soldaten van beroep, bezienswaardig 1
Bevestigd door Het Boeck van al ’t gene datter gheschiedt is binnen Brugghe, sichtent Jaer 1477, 14 februarii, tot 1491 (ed.). C[harles.]. C[arton.], (Maetschappij der Vlaemsche Bibliophilen, 3e Reeks, 2), Gent, 1859, 1-441, 178: “den hertoghe quam in den Burch, al wit in de wapene.” Volgens Viaene bedoelt de auteur hiermee: blank harnas (Viaene, “De slecke”, 321). 2
Het anonieme Boeck van al ’t gene datter gheschiedt is binnen Brugghe, sichtent Jaer 1477, 14 februarii, tot 1491 (= Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, hs. nr. 1316769 (6272), ff. 23 r/-387 v/) is een dagboek van een Bruggeling ([Marchal.], Catalogue des Manuscrits de la Bibliothèque, I, 264, II, 590; Sanderus, Bibliotheca Belgica Manuscripta, I, 208-223, 211, 219; L. Van Biervliet. “Aantekeningen over Charles Carton en de Vlaemsche Bibliophilen”. B, LXXXVI (1986), 380-393, 389-390, 392-393 (met lit.); Van den Gheyn., Bacha. & Lyna, Catalogue des Manuscrits, IX, 126; L.A. Warnkönig. “Übersicht der historischen Literatur des Jahres 1859 (Fortsetzung)”, Historische Zeitschrift, IV (1860), 184273, 246-247).
http://www.narrative-sources.be/ , B016 Geconsulteerd op 30 augustus 2007 3
clxii
Wellens, “Révolte”, 23.
Chronike033.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
zijn, dat ze iets beters kunnen dan die burgerlijke militie van de stedelijke ambachten.1
Viaenes reconstructie strookt meer met het verhaal van Molinet. Dit bewijst o.i. dat onze kroniek betrouwbaar is, wanneer het zuiver om de feiten gaat: de samenhang tussen de feiten die zelden geuit wordt, maar vaak gesuggereerd, is veel subjectiever. Wij menen dat deze eerste confrontatie de bevindingen van de gezagskritiek en van de absolute gezagsbepaling bevestigt. Vooraleer verdere besluiten te trekken, willen wij nog een tweede steekproef uitvoeren. Ditmaal confronteren we onze dagboekverhaal met een andere zeer betrouwbare bron, nl. de brief van de gedeputeerden van Ieper te Brugge2. Dowaai hs. 1100 (844), f. 428 r: De ghedeputeirde van Brugghe die te Ghendt laghen, aduerteirden die van Brugghe dat de heere van Iselstain, de graue van Sorem vp reyze waren, met IIIM peerdevolcx ende dusent voetcnechten, naer Hulst om de stede van Damme in te nemen ende Middelburch; ende daer naer te commen naer Brugghe ende aldaer den coninc vander Romeinen met crachte daer vut [te] halen, by de welcken dat men goede wacht houden zoude. Daernaer quam een roup dat zij vp quamen ten Azegate, by der Sluus, om naer Brugghe te commen; maer by de acouters die men vutzondt, men bevanck dat lueghen was; zulcke ende ander lueghenen wierden dicquils ouerghebrocht om tvolc in roere te houden ende tvolc van wapene vut Brugghe te locken; maer altijts tot verzekeringhe wierden ghezonden tot Damme, XL persoonen thaerlieder versterckinghe. De voornoomde brief hielt noch in dat de Marcgraue van Andwerpen, de stede Mechele, Ryssele, Hulst ende andere daer ontrent hemlieder ghereet maecten ende wilden hemlieder moyen met huerlieder garnisoenen omme den coninc te commen verlossen vut Brugghe.3 1
Viaene, “De slecke”, 321-322. 2
Correspondance, 96-98, 228. Hij wijst erop dat de Ieperse gedeputeerden geen bondgenoten waren van Maximiliaan I van Oostenrijk, noch van de Brugse opstandelingen; bovendien waren zij rechtstreekse getuigen. 3
E.C. II, f. [240] va: “Item vp den .XXVIJ. sten dach van Maerte des nachts, so quam eenen roup vp die Marct, als dat mijn here van Iselsteyn ende dye Marcgraue van Antwerpen ghecommen waren ter Sluys ende wilden commen ten Damme, ende tsegghen was dat sy vp quamen ten Azegate. Ende daer omme vergaderde tcommuyn al vp die Marckt, omme eenich volc te seyndene om den Damme te sercoursene, ende grote engienen warer toe bereet ghemaeckt, maer daer waren eerst huyt Brugge ghesonden diueersche acouters om daer of dye waerheyt te vernemene, wanter tvolc in Brugghe seere mede beroert was. Maer die voorseide acouters wederkeerende, beuonden dattet al lueghene was. Maer men sandt ten clxiii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Damme noch .XL. ghesellen, omdat si te bet bewaert souden sijn”, [...] (De Smet, Mémoire historique, 36; Wellens, “Révolte”, 44).
clxiv
Chronike033.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
Brief van de Ieperse gedeputeerden1: [...] so es ghebeurt dat op onsen Vrauwen avent snachs zekere maren hier quamen dat wel drie duust mannen ghelandt zouden wesen by den Sluus, de welke in meeningen waren binnen dier nacht de stede van Damme in te nemene; daer omme dat t’ volc hier zeer beroert was, eenighe loopende ter mueren, dandere ter mart, andre ten huuse van den coninc, ende de capitain trac met drie hondert mannen naer den Damme, in onse Vrauwen daghe voor noene, want t’ volck van der mart wilden met crachten uuttrecken tot allen huerlieden smale stede, mitsgaders de commissarissen omme daer inne nieuwe wetten te stellene; [...]. Dowaai hs. 1100 (844), ff. 428 v - 429 r: Daer waren gheordinneirt dusent mannen om te trecken in de Casselrie van Brugghe ende subalterne steden. Om te wetene de cause vanden gonne die ter Mart in de wapene niet ghecommen en waren; ooc omme huerlieder Wetten te vernieuwen vuter name vanden hertoch Philips. De welcke meest obedierden ende zonden huerlieder ghedeputeirde naer Ghent, ghereserueirt / Dunkercke ende Greuelinghe ende ander platsen daer ontrent, gheuende te kennen dat zij sterck ghenouch waren om huerlieder platsen te bewaren; want [zij] vander aduise waren vriendt noch viandt in te laten, voor dat zy breeder aduis hebben zouden vande vergaderinghe te Ghendt ende de resolutie van diere, vertooghende altijts dat zij hemlieden hielden an de zyde vanden hertoch Philips; zoo dat by dien de voornoomde dusent mannen thuis bleuen.2 Brief van de Ieperse gedeputeerden3: [...] zo zyn wy mitsgaders de ghedeputeerde van de andere twee leden gheghaen van standaerde te standaerde, hemlieden biddende dat zy verbeiden wilden tot naer de dachvaert van Ghendt, omme diversche redenen die men hemlieden daertoe zeide. Ende want eenighe, niet jeghenstaende wies wat wy hem ghezeidt hadden, wilden uuterlic daer trecken, zo zyn zy met huerlieder pynnenginen ghisteren naer de noene gheghaen up d’ Eechaut, daer zy 1
Op 26 maart 1488 (n.s.). Wij brachten telkens een moderne interpunctie aan.
2
E.C. II, f. [240] va: “[...] maer men seyde te Brugghe datter eeneghe waren binnen der stede die dat voort ghestelt hadden, omme dieswille dat die duysent mannen diere gheordonneirt waren, nieuwers gaen en souden, alsoo si ooc en deden, maer bleuen gheordonneirt tot der tijt dat die dachuaert van Ghendt ghescheeden soude wesen, omme dan als voren al tselue te doene.” 3
Correspondance, 96-98 (26 maart 1488 n.s.). clxv
HET DERDE BOEK : INLEIDING
hem int hende vonden hebben in cleene gheselscippe, zo dat andere goetwilleghen hemlieden vervordert hebben ende hebbense wederomme ghehaelt ghenouch by bedwanghe ende ter mart ghebrocht. De beide teksten lopen parallel, maar we krijgen wel andere details. Zo staat in de brief dat er gesproken werd over een leger van drieduizend man, wat we niet terugvinden in de E.C. Onze auteur weet dan weer te vertellen dat er verteld werd dat het leger werd aangevoerd door de heer van IJselstein en de markgraaf van Antwerpen. In beide teksten wordt er gesproken over de beroering die in de stad ontstaat, en over de spontane vergadering op de Markt. Dan loopt het relaas weer wat meer uit elkaar. De E.C. spreekt over de verkenners (acouters) die worden uitgezonden, en die bij hun terugkomst vertellen dat er helemaal niets aan de hand is. De Bruggelingen besluiten toch nog veertig man naar Damme te sturen, om de stad beter te beschermen. Daarna wordt er in vage termen gesproken over de onenigheid in het Brugse kamp. Bepaalde poorters zouden liever dadelijk met een leger uitrukken, zonder te wachten op de dagvaart van Gent. In de brief van de Ieperse gedeputeerden wordt niet gesproken over de verkenners, wel over een legertje van driehonderd man dat naar Damme wordt gezonden1. De Ieperlingen rapporteren over hun tussenkomst, samen met de vertegenwoordigers van Brugge en Gent, om de gemoederen te bedaren en menen te moeten wachten op de dagvaart van Gent, vooraleer iets te ondernemen. Er zijn echter poorters die niet akkoord gaan met deze afwachtende houding: zij lopen te hoop voor de Eekhoutabdij, op de Garenmarkt, niet ver van de Brugse Markt2. Wanneer ze zien dat hun aantal te gering is, laten ze zich terugbrengen naar de Markt. Dit incident wordt in de E.C. niet vermeld. We vinden het wel terug in Het Boeck3 van al ‘t gene datter gheschiedt is binnen Brugghe: 1
Is dit in tegenspraak met de E.C., waar gesproken wordt over veertig gezellen? O.i. hoeft dit niet; in de E.C. spreekt men over nog veertig gezellen. 2
t Clooster van den Eeckhoutte in Brueghe (1482), O.S.A., Augustijnerabdij gesticht in 1130, opgeheven in 1796 (N. Geirnaert. “De Eekhoutabdij [te Brugge]”. Brugge: De Geschiedenis van een Europese Stad, Tielt, 1999, 25; N.[N.] Huyghebaert. “Abbaye de SaintBarthélemy de l’ Eeckhout, à Bruges”, 757-801; Correspondance, 96-98 (26 maart 1488 n.s.). 3
Het Boeck van al ‘t gene datter gheschiedt is binnen Brugghe (1477-1491) werd bijzonder hoog aangeslagen door Joseph Kervyn de Lettenhove (1817-1891), de bekende volksvertegenwoordiger (1861), voorzitter van het Genootschap voor Geschiedenis “Société d’ Émulation” te Brugge (1886-91) en minister (1870-71), auteur van de Histoire de Flandre (Brussel, 1847-1855, 6 dln.). Zie over deze laatste auteur: J. Cuvelier. “Honderd Jaar Historiographie”, VMA, (Gent, 1930), 423-476, 431; Goethals, Dictionnaire généalogique, III, s.v.; P. Henrard. & H. Rommel. “Notice sur la Vie et les Travaux de Baron Joseph [...] Kervyn de Lettenhove [...] (1817-1891)”. ASÉB, (5e Reeks, VIII) XLV (1894), 91-141, 95-100, 138; P. Henrard. “Notice sur la Vie et les Travaux de Joseph-Bruno-Marie-Constantin [Baron] Kervyn de Lettenhove [1817-1891]”. Annuaire de l’ Académie Royale de Bruxelles, LX (1894), 249-305, en de overdruk Brussel, 1894, (iv)-56 blz.; H. Van Houtte. “Joseph-Brunoclxvi
Chronike034.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
[...] naer den noene, ten 3 hueren, doe zo quamen die van der merct, metten 52 pyngoenen, ende ghyngen daer mede tooten clooster van den Eechoute, om eeneghe pointen, die eeneghe van der voorseyde merct begeerende waren, maer God lof ende danc, zy quamen alle weder, elc u haer stede, ende dat met payze [...].1
Waarom vinden we dit voorval niet in het, toch wel zeer gedetailleerde verslag van de Doppere? Misschien wil hij de Brugse opstandige bevolking afschilderen als eem hecht eensgezind blok?.2 Wat er ook van zij, in beide gevallen kon onze auteur de confrontatie doorstaan: we betrapten hem niet op onjuistheden. Toch denken wij dat de reserves die wij eerder uitten, door de relatieve gezagsbepaling bevestigd worden. De auteur moet noodzakelijkewijze een keuze doen uit al de informatie in zijn dagboek; het ligt voor de hand dat hij die feiten kiest die het meest stroken met zijn persoonlijke opvattingen. Misschien gebeurt dit niet eens bewust: eenieder is in zijn waarneming beperkt en selectief; ook het menselijk geheugen werkt uiterst selectief. Door de sympathie die de Doppere voelde voor de Vlaamse strijd, was de auteur een subjectief ooggetuige van de Brugse Opstand in 1488; het relaas, nauwkeurig en in een eenvoudige taal geschreven, levert door feitenselectie een enigzins gekleurd beeld op. Wij hebben in het voorgaande gepoogd het gezag van de bron te bepalen door eigen onderzoek. Laten wij ons nu de vraag stellen wat andere auteurs over Romboudt de Doppere en zijn kroniek denken. Het is opvallend dat gedurende het professoraat te Gent (1886-1930) van Henri Pirenne (° Verviers 23 december 1862 - ^ Ukkel 24 oktober 1935)3 de erudiete Marie-Constant Baron Kervyn de Lettenhove 1817-1891”. La Commission Royale d’ Histoire 1834-1934. Livre jubilaire composé à l’ Occasion du centième Anniversaire de sa Fondation par les Membres de la Commission, Brussel, 1934, 169-180; F. Vercauteren. Cent Ans d’ Histoire nationale, (“Notre Passé”), I, Brussel, 1959, 50-57; S. Vrielinck. & R. Van Eenoo. IJveren voor Geschiedenis. 150 Jaar Genootschap voor Geschiedenis “Société d’ Émulation” te Brugge, Brugge, 1989, 61-62, 130. 1
Het Boeck, 27-28. Zie ook supra n. .
2
Iets gelijkaardig merkten we reeds eerder op. Zie supra n. .
3
Arnould, Historiographie, 67-70; M. Boone. “Henri Pirenne (1862-1935): Godfather van de Gentse historische School?”. HMGOG, N.R., LX (2006), 3-19, 4-9; É. Coornaert. “Henri Pirenne”. H. Pirenne. Histoire économique de l’ Occident médiéval, Parijs-Brugge, 1951, 714; J. de Smet. “Henri Pirenne à Gand”. Le Flambeau, april 1936, herdrukt in: Henri Pirenne: Hommages et Souvenirs, (Brussel, 1938, 2 dln.), I, 101-110; B. Ebels-Hoving. “Henri Pirenne (1862-1935)”. Historici van de twintigste Eeuw (red.). A.H. Huussen Jr., E.H. Kossmann. & H. Renner, (Aula Paperback, 54), Utrecht-Antwerpen-Amsterdam, 1981, 26-40; F.L. Ganshof. “Henri Pirenne”. BN, XXX (Supplément, II), (Brussel, 1958), 671-723; J. Huizinga. “Henri clxvii
HET DERDE BOEK : INLEIDING
belangstelling voor de narratieve bronnen, in het bijzonder voor de kronieken in het oude graafschap Vlaanderen en/of door Vlamingen geschreven – die in de eerste helft van de 19e eeuw grondig en bijna exclusief als de historische bronnen door verschillende generaties van nationale historici, van L.A. Warnkönig (1794-1866), J.-J. De Smet (17941877) tot J. Kervyn de Lettenhove (1817-1891), werden bestudeerd – begint te tanen1. Onder invloed van het laat 19e eeuwse Duitse en Franse positivisme2 groeit een vernieuwende belangstelling voor de sociaal-economische geschiedenis in de 20e eeuw uit tot een belangrijke subdiscipline in het historisch onderzoek en komt voor de Pirenne (Verviers 22 December 1862 - Ukkel 24 October 1935). Handelingen en Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden Jaarboek, 1934-1935”. Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1935, Leiden, 1935, 179-184, geciteerd in : Id., Verzamelde Werken (Red.). L. Brummel., W.R. Juynboll. & Th. J.G. Locher, (Haarlem, 1948-1953, 9 dln.), VI, 501-507; [Leiden, dbnl - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren, 2005]; W. Prevenier. “Henri Pirenne”. WPEV, IV (Brussel, 1974), 517-518; R.C. van Caenegem. “Henri Pirenne: Naar Aanleiding van de 100ste Verjaardag van zijn Benoeming te Gent”, (ACAN, Klasse der Letteren, XLIX, 1), Brussel, 1987, 85-105, 88, 91, 91-93, 95, 104, in het engels onder de titel “Henri Pirenne: Medievalist and Historian of Belgium” & herdrukt in: Id., Law, History, The Low Countries and Europe (eds.). L. Milis., D. Lambrecht., H. De Ridder. & M. Vleeschouwers-Van Melkebeek, Londen-Rio Grande, 1994, 161-178; H. Van Werveke. “Henri Pirenne 18621935". HKCG, CXXV (1959), 68-86; Vercauteren, Cent Ans d’ Histoire, 29-57, 123-128, 133-134; A.[E.]. Verhulst. “Conclusion: l’ Actualité de [Henri] Pirenne”. La Fortune historiographique des Thèses d’ Henri Pirenne. Actes du Colloque, Bruxelles, 10-11 Mai 1985 (eds.). P. Goffin & G. Samuel, (ABB. Num. spéc., 28), Brussel, 1986, 149-153; Id., “Henri Pirenne”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, (Tielt, 21998, 3 dln.), II, 2480-2483). Zie ook: La Digithèque Henri Pirenne: http://digitheque.ulb.ac.be/fr/digitheque-henri-pirenne/index.html Geconsulteerd op 7 juli 2007. Biographisch-Biblographischen Kirchenlexikon: http://www.bautz.de/bbkl/p/pirenne_h.shtml Geconsulteerd op 29 juli 2007. 1
W. Prevenier. “De mislukte Lente van de Eruditie in België na 1830”. De Lectuur van het Verleden. Opstellen over de Geschiedenis van de Geschiedschrijving aangeboden aan Reginald de Schrijver (red.). J. Tollebeek., G. Verbeeck. & T. Verschaffel, (SFLPL. Series A/Vol. 24), Leuven, 1998, 263-272; C. Vleeschouwers. “Archivistes et Professeurs: Le Débat sur les Méthodes d’ Édition en Belgique Autour de 1830.” Secretum Scriptorum. Liber alumnorum Walter Prevenier (Eds.). W. [P.] Blockmans., M. Boone. & Thérèse de Hemptinne, Leuven-Apeldoorn, 1999, 165-180; 2
Boone, “Henri Pirenne (1862-1935)”, 5-12; B. [D.] Lyon. Henri Pirenne. A Biographical and Intellectual Study. Preface by F.L. Ganshof, Gent, 1974, 99-140, 309-353 & passim. clxviii
Chronike034.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
hedendaagse historici de studie van het bewaarde archivalische bronnenmateriaal duidelijk op de eerste plaats, ten nadele van de verhalende literaire bron1. Willem Pieter Blockmans schrijft in zijn studie over de volksvertegenwoordiging tussen 1384 en 1506: Literaire bronnen hebben we tenslotte met aandacht onderzocht, vooreerst omdat zij door de direktheid van hun verhaal, door het verstrekken van beschrijvende details, en door het leggen van verbanden waardevolle suggesties bevatten voor de verklaring van politieke gebeurtenissen. Getoetst aan het talrijke en diverse diplomatische materiaal, bleken hun getuigenissen niet alleen in vele omstandigheden korrekt, maar bovendien nog iets méér te bevatten, nl. intensies, vermoedens, onzekerheden, reakties van personen en groepen, waarop de andere teksten slechts uitzonderlijk licht werpen.2
1
Zie voor een overzicht van deze evolutie, de artikels van O. Dumoulin. “Historicisme”, “Méthode historique” & “Positivisme”. Dictionnaire des Sciences historiques (dir.). A. Burguière, Parijs, 1986, 329-330, 458-459 & 536-537; de Boer., van Herwaarden. & Scheurkogel, Middeleeuwen, 22; de Boer., van Herwaarden. & Scheurkogel, Middeleeuwen, 2 30-32; L. Dorsman.“De Nieuwe eruditie.” Het ontstaan van het historisch bedrijf. De Palimpsest. Red. J. Tollebeek., T. Verschaffel. & L.H.M. Wessels, I: Tekstboek, (Open Universiteit Nederland), (Hilversum, 2002, 2 dln.), 159–176; U. Muhlack. Geschichtswissenschaft im Humanismus und in der Aufklärung. Die Vorgeschichte des Historismus, München, 1991, 412-435; H. Pirenne. “Belgique”. Histoire et Historiens depuis cinquante Ans. Méthodes, Organisation et Résultats du Travail historique de 1876 à 1926, (Bibliothèque de la Revue historique), (Parijs, 1927-1928, 2 dln.), I, 51-71, 51-54; A. Schouteet. & E.I. Strubbe, Honderd Jaar Geschiedschrijving in West-Vlaanderen (18391939), Brugge, 1950, 37-81; Ch. Seignobos. “L’ Enseignement de l’ Histoire dans les Universités allemandes”. Revue internationale de l’ Enseignement, I (1881), 563-600, hier geciteerd in: Id., Études de politique et d’ histoire, [réunies par J. Letaconnoux], Parijs, 1934, 63-108, 75-95; G. Thuillier. & J. Tulard. Les Écoles historiques, (“Que Sais-je”, 2506), Parijs, 1990, 32-49; J. Tollebeek. “De Uitbouw van een historische Infrastructuur in Nederland en België (1870-1940)”. Theoretische Geschiedenis, XVII (1990), 3-22; Id., “Enthousiasme en Evidentie. De negentiende-eeuwse Belgisch-nationale Geschiedschrijving”. Leidschrift, VIII (1992), 61-81, respectievelijk hernomen & geciteerd in: Id., De IJkmeesters. Opstellen over de Geschiedschrijving in Nederland en België, Amsterdam, 1994, 17-35, 215-220 & 57-74 & 226-229; Id., “Voorgeschiedenis en Vormverandering. Historische Tijdschriften in België”. BTFG, LXXVI (1998), 847-870, 852-854, 858-864, 870; van Mingroot, “Aperçu typologique”, 193-235; Vrielinck. & Van Eenoo, Ijveren voor Geschiedenis, 18-21, 109, 115119. 2
Blockmans, Volksvertegenwoordiging, 60-67, 62-63; W. van Anrooij. “Feit of Fictie? Medioneerlandistiek en Geschiedwetenschap”. Misselike Tonghe. De Middelnederlandse Letterkunde in interdisciplinair Verband (red.). F.P. van Oostrom. e.a., (NLCM, V), Amsterdam, 1991, 98-110 & 207-214; van Mingroot, “Aperçu typologique”, 235-262. clxix
HET DERDE BOEK : INLEIDING
Wij denken inderdaad dat onze onderzochte bron op een dergelijke manier moet behandeld worden in het historisch onderzoek: het stelde ons echter teleur dat dezelfde auteur in zijn bronnenopgave Dits die excellente Chronike van Vlaenderen onder de auteursnaam van Andries de Smet inschreef.1 Ook voor Eric De Gelaen in zijn bijdrage over de gevolgen van de oorlogen voor het Brugse platteland na 1493, is het niet-verhalende bronnenmateriaal primair. De vele kronieken, dagboeken en memoires kunnen richtinggevend zijn, maar met de waarschuwing dat de verhalende bronnen een vertekend beeld van de werkelijkheid (weer)geven;
hij noemt het dagboek van de Brugse tijdgenoot Romboudt de Doppere de belangrijkste bron2, zonder hierover verder uit te weiden.3 J.A. van Houtte behandelt in zijn recente Geschiedenis van Brugge eerst Jacob de Meyere, en schrijft: Aan Jacob de Meyere komt de eer toe de historiografie van Vlaanderen op nieuwe grondslagen te hebben gevestigd. Naar het model van de Germania (1485) van Aeneas Sylvius Piccolomini, later onder de naam van Pius II de 1
Blockmans, Volksvertegenwoordiging, 30. Ook J. Vandamme, W. Prevenier, W. Waterschoot & A. Janssens blijven de E.C. aan Andries de Smet toeschrijven (Vandamme, Het Bibliotheekwezen in Brugge vóór 1920, 204, Prevenier, “Chroniken von Flandren”, 2031, W. Waterschoot. “Het Landjuweel te Antwerpen in 1496”. SPH, XVIII (1983), 310-315, 311 & A. Janssens. “Macht en Onmacht van de Brugse Schepenbank”. HSÉB, CXXXIII (1996), 545, 10 n. 19). Nochtans werd reeds in de studie van de Bibliotheca Belgica aan het eind van de vorige eeuw, de stelling dat de Smet de auteur zou zijn, ontkracht. Zie ook supra n. . 2
De Gelaen, “Gevolgen”, 184. Vergelijk met: “Aussi, pour extraire de telles sources [= chartes ou diplômes] tout leur enseignement, faut-il les traiter par liasses épaisses, par séries. Séparé de ceux qui le précèdent, l’ entourent et le suivent, aucun de ces actes ne livre les richesses que rélèvent à la première lecture les écrits littéraires. Ceux-ci, du temps où les historiens ne s’ occupaient guère que des rois, des princes, des batailles et de la politique, fournissaient aux érudits l’ essentiel de leur pâture. En revanche, ils furent négligés dès que l’ examen de l’ économique et du social devint le but principal de la recherche historique. On ne s’ en occupait guère encore il y a dix ans. Mais voici que les curiosités les plus neuves, l’ effort pour restituer ce que furent dans le passé les attitudes psychologiques, les font de nouveau tenir pour une source essentielle.” (hernomen & geciteerd in: Id., 274; wij onderlijnen). G. Duby, 3
In zijn Histoire de la Flandre ( V, 422, n. ) beweert baron J. Kervyn de Lettenhove in 18.. reeds dat Het Boeck (zie ook supra n. ) de belangrijkste en meest nauwkeurige van alle bronnen is, en dat zij gediend heeft om de misslagen en onnauwkeurigheden van de E.C. te herstellen (cfr. Het Boeck, i-ii). clxx
Chronike034.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
eerste humanist op de pauselijke troon, liet hij in 1531 zijn Res Flandricae, een historische geografie van het graafschap, verschijnen. Hetzelfde jaar verscheen te Antwerpen de nog volledig op middeleeuwse geest geschoeide (sic) Excellente Cronike van Vlaenderen. Meyerus’ Compendium chronicorum Flandriae (1538) en Annales rerum flandricarum (1561), na moeizaam onderzoek van talrijke originele literaire bronnen en oorkonden opgesteld, waren het antwoord daarop van die ‘vader van de Vlaamse geschiedschrijving’”.1
Een dergelijke statement kan de indruk wekken dat de E.C. totaal waardeloos is voor de geschiedschrijving. Het concept – een kroniek vanaf Troje tot 1530 – kan middeleeuws genoemd worden, maar bepaalde delen van de kroniek hebben wel degelijk een grote waarde, zeker het deel van Anthonis de Roovere, en het gedeelte dat teruggaat op het dagboek van diens tijdgenoot Romboudt de Doppere. Betekenisvol zijn de woorden van Jacob de Meyere zelf: Sic finis est quarti libri domini Romboldi Doppere custodis sanctuarii S. Donatiani Brugensis et tabellionis, etc. Duos autem priores eius libros nusquam scio invenire, quanquam multum cupiam: duos posteriores reperi iisque usus sum. Multa fideliter notat ex iis quae viderat. Utinam tales fuissent et essent plures! sed nulli ferme inveniuntur tales.2
De samenstellers van de Bibliotheca Belgica, tot slot, schrijven over de E.C.: La partie qui concerne les temps anciens est un tissu de fables. Celle qui concerne les comtes de Flandre appartient déjà au domaine de l’ histoire. Mais l’ ouvrage ne commence à être vraiment intéressant qu’ à l’ avènement de la maison de Bourgogne. A partir de cette époque, il contient plusieurs 1
van Houtte, Geschiedenis van Brugge, 381. Cfr. Id., “Geschiedschrijving”. AGN, VII, (Haarlem, 1980), 324-333; Fris, Bibliographie, 26: J. Meyerus. Compendium Chronicorum Flandriae, [...]. Opus nunc recens aeditum, [...]. Neurenberg, apud Io[annem] Petreium., s.a. [1538] & J. Meyerus. Commentarii sive annales rerum Flandricarum libri septemdecim, [...]. Opus novum & nunquàm antea typis evulgatum, [...]. [(Ed.). A. Meyerus], Antwerpen, In aedibus Ioannis Steelsii, 1561; [J. Van den Heuvel.], “Dits die Excellente Cronike van Vlaenderen”, 15. Zie ook supra n. . 2
Dit zijn de woorden die de Meyere schreef op het einde van het deel dat de fragmenten van de Doppere bevat, in het hs. 730 van Sint-Omaars: “Zo eindigt het vierde boek van Romboudt de Doppere, schatbewaarder van de Kerk van Sint-Donaas, notaris enz. Twee van zijn vorige boeken kan ik nergens vinden, hoewel ik er zeer naar uitkijk; twee recentere heb ik geciteerd. Hij noteert trouw en veelvuldig wat hij zag. Waren er maar velen van dit soort, maar er worden bijna geen dergelijke meer gevonden.” (Dussart, “Dernier Manuscrit”, 302; de Doppere, Chronique , 74). clxxi
HET DERDE BOEK : INLEIDING
documents officiels et quelques descriptions détaillées de certaines fêtes et cérémonies, qui, mieux que beaucoup de livres modernes, nous donnent une idée des moeurs et usages de l’ époque.1
Eindconclusie Elke historicus die over de Brugse Opstand van 1488 tegen Maximiliaan I van Oostenrijk een studie maakt zal in de folios 417 r tot 506 v van het handschrift 1100 (844) van Dowaai en in de folio’ s II, [226] r tot [292] v van de Excellente Cronike een belangrijke bron van informatie vinden. De vorser beschikt over heel wat bronnenmateriaal, zowel archivalisch als literair, voor de studie van deze laatmiddeleeuwse periode2. Alleen al het zorgvuldig lezen van zowel de pro-Brugse kroniek van de Doppere, als die van Molinet (die Maximiliaan-gezind was), draagt naast een veelheid van andere bronnen, bij tot een veel evenwichtiger en exactere beeldvorming. Het kan echter nooit de enige bron zijn. Voor onze tekstuitgave van den originalen bouck, genaempt den derden bouck ghescreven ende gheregistreert bij Rombold de Doppere die de integrale tekst bevat van het oorspronkelijk handschrift bewaard op de folios 417 r - 506 v van de convoluut nr. 1100 (844) van de B.M. te Dowaai, inspireren wij ons in het algemeen op de principes van de Voorschriften bij het Uitgeven van geschiedkundige Teksten (K.C.G., Brussel) en de Regels voor het Uitgeven van historische Bescheiden (Historisch Genootschap, Utrecht).3 Het gebruik van de medeklinkers i/j en uu/w is in de uitgave in overeenstemming gebracht met de hedendaagse spellingsgewoonten. Bij het oplossen van de afkortingen wordt, wanneer verschillende oplossingen mogelijk zijn, gekozen voor deze die voluit het meeste voorkomen; de oplossing van de afkortingen wordt gecursiveerd weergegeven. In de tekstuitgave worden de cijfers, ofwel voluit, ofwel door romeinse cijfers in kapitaal weergegeven; sporadische isoleringspunten die wel in de E.C. voorkomen en die in het hs. meestal aan weerszijden van het getal staan, vallen weg. Om het specifieke karakter en de syntactische, grammaticale en lexiocologische eigenheden van het middeleeuwse Nederlands te vrijwaren, wordt de spelling van het handschrift ongewijzigd gelaten en wordt het gebruik van de hoofdletters, evenals de 1
“Cronike”, Bibliotheca Belgica, 999. Cfr. Lacroix, Historien au Moyen Age, 122-123: “L’ usage de la citation provient du même instinct de suivre la tradition. Si on enlevait de l’ historiographie médiévale tout ce qui est extrait et emprunt, que resterait-il? Bien souvent que la partie contemporaine, la seule vraiment originale;” wij onderlijnen. 2
Zie supra n. 1; De Smet, Mémoire historique, 3-5.
3
Voorschriften bij het Uitgeven van geschiedkundige Teksten, (Koninklijke Commissie voor Geschiedenis), (Brussel, 1955, 26 blz.) & Regels voor het Uitgeven van historische Bescheiden, in Opdracht van het Bestuur van het Historisch Genootschap (gevestigd te Utrecht) herzien door D. Th. Enklaar. & A.J. van de Ven, (Utrecht, 21948, 28 blz.).
clxxii
Chronike034.wpd
HET DAGBOEK VAN ROMBOUDT DE DOPPERE : INLEIDING
interpunctie, enkel waar dit de leesbaarheid verhoogd of waar deze op grond van de moderne spelling worden verwacht, geactualiseerd.1 1
Deze bijdrage is de uitgebreide en bewerkte versie van een oefening in het toepassen van de historische methode onder leiding van Prof. dr. R. De Keyser, in de eerste kandidatuur Moderne Geschiedenis, Academiejaar 1988-89, aan de Katholieke Universiteit te Leuven: Henk de Smaele. Romboudt de Doppere en de Excellente Cronike, S.l. (Brugge), De auteur, 4/, (iii)-v-50 blz., ill., pll., 1989. Pro manuscripto.
clxxiii