Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Colofon Uitgave I&O Research BV L. Meliszweg 1 1622 AA Hoorn tel. (0229) 282555
Rapportnummer 2007-1421
Datum Maart 2007
Opdrachtgever Het Portefeuillehouders overleg ABZ
Auteurs Drs. Rita Lodde-Tolenaar
Bestellingen Exemplaren zijn verkrijgbaar bij de opdrachtgever
Het overnemen uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Inhoud
Samenvatting
blz.
5
Inleiding
19
1.
Bevolking
21
2.
Prognoses
32
3.
Woningbouw
43
4.
Onderwijs
49
5.
Werkgelegenheid
63
Bijlage 1 Bevolking
73
Bijlage 2 Migratie
75
Bijlage 3 Prognosemodellen
79
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
4
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Samenvatting Het rapport De staat van de regio biedt een overzicht van de stand van zaken in de regio en van de te verwachten ontwikkelingen, geplaatst in een breder kader. De onderwerpen die in deze eerste Staat van de Regio aan de orde komen, zijn de bevolking, demografische prognoses, woningbouw, onderwijs en werkgelegenheid. In de volgende rapportage komen ook andere onderwerpen aan bod. Het resultaat is een uitgebreid rapport dat als achtergrond informatie dient. De belangrijkste zaken worden in de samenvatting weergegeven. Daarin worden ook conclusies, aandachtspunten en knelpunten opgenomen. Deze vormen een basis voor het regionaal gesprek op de Marktplaats 2007 en bieden aanknopingspunten voor de regionale agenda voor de komende tijd.
Bevolking De vragen -
Welke ontwikkeling heeft zich de laatste jaren voorgedaan in de bevolking van de regio en de onderscheiden gemeenten? Welke van de componenten zijn het meest verantwoordelijk voor de groei? Hoe verhoudt de recente ontwikkeling tot andere regio’s en de landelijke ontwikkeling? Wat zijn de verwachtingen met betrekking tot de omvang en samenstelling van de bevolking?
In het geheel genomen is de bevolkingsontwikkeling in de laatste jaren beduidend langzamer gegaan dan in de jaren daarvoor. In de periode 1991 t/m 2000 is de bevolking in de regio jaarlijks met gemiddeld 1.600 personen toegenomen; na 2000 is de jaarlijkse groei gemiddeld ruim 1.000 personen. Bij de afzonderlijke gemeenten zijn de verschillen tussen de jaren groot. Gemeenten als Drechterland, Enkhuizen en Wester-Koggenland zijn steeds in inwonertal toegenomen. De andere gemeenten hebben ook negatieve jaren gekend. Voor de gemeente Medemblik moet bij het jaar 2006 worden aangetekend dat de negatieve groei met name is veroorzaakt door het vertrek van asielzoekers na de sluiting van het centrum. De laatste twee jaren is de groei van de regio heel beperkt geweest: iets meer dan 500 personen per jaar. Ook in andere regio’s en landelijk is een soortgelijke ontwikkeling waar te nemen. Het CBS spreekt van een historisch lage bevolkingsgroei.
“Sinds 1900 is de bevolkingsgroei nooit zo laag geweest als in 2005. Het aantal inwoners van Nederland nam vorig jaar slechts met 30 duizend toe. Op 1 januari 2006 telde ons land 16,34 miljoen inwoners. De geringe groei komt vooral doordat er veel meer emigranten waren dan immigranten. Daarnaast daalde opnieuw het aantal geboorten. Dit blijkt uit de nieuwste cijfers van het CBS. Vanaf 2001 is er al sprake van een afnemende bevolkingsgroei.” Was in West-Friesland zo’n tien jaar geleden het groeicijfer beduidend hoger dan in de aangrenzende regio en in de provincie, het verschil is in korte tijd verdwenen.
5
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Relatieve groei van de bevolking 1996-2006 in promillage WF
KOP + WF
NH
Nederland
1996
11,2
7,5
2,0
4,7
1997
10,4
5,8
2,6
5,6
1998
11,1
4,7
4,6
6,8
1999
12,5
7,2
6,9
6,6
2000
11,0
8,5
6,1
7,8
2001
6,3
7,3
6,5
7,4
2002
9,2
7
9,8
5,4
2003
6,7
5,5
5,3
4,0
2004
4,2
3,1
5,5
2,9
2005
3,0
1,4
3,1
1,8
2006
2,7
1
1,4
De ontwikkeling van de bevolking wordt bepaald door de geboorten, de sterften, de binnenlandse en buitenlandse migratie. Deze componenten hebben ieder een eigen ontwikkeling gekend. Het blijkt dat de tragere ontwikkeling van de bevolking van de regio zowel het gevolg is van een lichte daling van het aantal geboorten als van een lichte stijging van het aantal sterften. Met andere woorden de natuurlijke aanwas neemt af. Daarnaast is sprake van een dalend migratiesaldo.
3000 2500 2000 1500 1000 500 0 -500
1996
1997
1998
geboorte
1999 sterfte
2000
2001
natuurlijke groei
2002
2003 saldo migr
2004
2005
groei
Het totaal aantal geboorten is de laatste zes jaar in West-Friesland teruggelopen van 2.765 in 2000 naar 2.226 in 2006. Het betekent een daling van 19,5 % in 7 jaar, gemiddeld 2,8% per jaar. Een zelfde tendens is waarneembaar in de aangrenzende regio Kop van Noord-Holland.
6
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Vestiging en vertrek West-Friesland 1995 -2005 9500
9000
8500
8000
7500
7000
6500 1996
1997
1998 vestiging
1999
2000
vertrek
2001
2002
trend vestiging
2003
2004
2005
trend vertrek
Het aantal vestigers neemt in de laatste tien jaar af, terwijl het aantal vertrekkers iets toeneemt. Het saldo is inmiddels negatief. De relatie met overig Nederland is sinds jaar en dag negatief; met Amsterdam sinds 2003 negatief. Met overig Noord-Holland heeft steeds een positieve relatie bestaan, maar de laatste jaren is deze in omvang vrij snel afgenomen. De meest positieve relatie bestaat met Waterland; in de jaren 2001 tot en met 2005 hebben zich gemiddeld per jaar ruim 180 personen meer uit die regio in WestFriesland gevestigd dan daarheen zijn vertrokken. Ook de relatie met Zaanstreek is redelijk positief: gemiddeld bijna 60 personen per jaar meer naar West-Friesland. Met de andere regio’s is een beperkt positief saldo met uitzonderling van met name Noord-Kennemerland. Daarheen vertrokken gemiddeld ruim 40 personen per jaar meer dan naar West-Friesland kwamen. Het hangt sterk van de ontwikkelingen in de andere Noord-Hollandse regio’s af of de stromen van vestigers zich blijven voordoen. De relatie met andere provincies blijft door de jaren negatief. Prognose van de bevolking Sinds het verschijnen van het rapport van Derksen c.s. begin 2006 over structurele bevolkingsdaling is dit onderwerp zeer actueel geworden. Mede aanleiding voor dit rapport is het lage niveau van het geboortecijfer dat op termijn een structurele daling van de bevolkingsomvang tot gevolg zal hebben. Deze ontwikkeling doet zich niet op korte termijn en in Nederland niet overal tegelijkertijd en in dezelfde mate voor. De omvang van de bevolking blijft voorlopig nog groeien, echter steeds trager, om omstreeks 2035 structureel te gaan dalen. Men voorspelt: “Op dat moment hebben we dan wel iets meer inwoners dan nu in 2006 het geval is, maar zoals we straks tonen wonen die bepaald niet meer op dezelfde plekken. De groei van de omvang tot 2035 gaat ten koste van het aantal inwoners in de perifere gebieden van het land; de lichte groei manifesteert zich hoofdzakelijk in de Randstad.” Later in dat jaar is de nota “Krimp en ruimte” van het Ruimtelijk Planbureau verschenen. Daarin zijn per gemeente de uitkomsten van de prognose van de ontwikkeling van de bevolking en de huishoudens weergegeven. Deze uitkomsten zijn gebaseerd op het nieuwe prognosemodel van CBS en Ruimtelijk Planbureau: het model Pearl.
7
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Er is sprake van drie (landelijk gebruikte) prognosemodellen. De provincie Noord-Holland hanteert voor onder meer het Ontwikkelingsbeeld 2004 het model IPB (interprovinciaal bevolkingsmodel). Landelijk bestaat ook het model Primos dat onder meer in opdracht van het ministerie van VROM wordt gebruikt. In 2006 is het nieuwe model Pearl verschenen, dat voor de eerste keer voor de nota “Krimp en ruimte” is gebruikt. Bij prognoses zal naarmate de termijn waarover uitspraken worden gedaan verder in de tijd gelegen is of het schaalniveau lager is (landelijk, regionaal dan wel lokaal) met een grotere bandbreedte rekening moeten worden gehouden. De houdbaarheid van prognoses is beperkt. Om die reden behoren deze regelmatig te worden bijgesteld na analyse van de recente ontwikkelingen. Daarna zal moeten worden beoordeeld of er aanleiding bestaat om taakstellingen te herzien. In 2007 zullen in de tweejaarlijkse reeks nieuwe provinciale prognoses verschijnen. Ook van Pearl zal een nieuwe verbeterde prognose gepresenteerd worden. Prognoses voor de omvang van de bevolking van West-Friesland 2010 –2025 250000 240000 230000 220000 210000 200000 190000 180000 170000 160000 150000 2006
2010
2015 IPB
Primos
2020
2025
Pearl
De verschillen tussen de drie prognoses zijn groot en met name een gevolg van de inschattingen van de woningproductie. De provinciale prognose ligt tussen de twee andere in. Zonder hier te stellen dat dit de meest realistische prognose is, is deze prognose de basis voor de verschillende regionale beleidsstukken. De volgende onderdelen zijn gebaseerd op de provinciale prognose.
8
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Componenten van de verwachte bevolkingsgroei WF 2005 – 2020
3000
2500
2000
1500
1000
500
0 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 -500 geboorte
sterfte
buit. mig.
binn. mig.
groei
Na de te verwachten piek in de woningproductie rond 2007 zal de bevolkingsgroei verminderen door afname van de natuurlijke groei en van het migratiesaldo. De samenstelling van de bevolking zal veranderen. Naar verwachting zal tussen nu en 2020 het aantal 0- t/m 14-jarigen dalen van bijna 40.000 naar bijna 36.900 personen en het aantal 15- t/m 19-jarigen zal iets toenemen: van 12.500 naar 13.500. Per saldo daalt het aantal jeugdigen van 0 t/m 19 jaar van 52.400 naar 50.300. De bevolking van de regio is nu relatief gezien nog jeugdig. Volgens de verwachtingen zal het aantal jongeren de komende 15 jaar slechts licht dalen. Het aantal ouderen zal daarentegen sterk stijgen. In tegenstelling tot ontwikkelingen elders is naar verwachting meer sprake van vergrijzing dan van ontgroening.
Aantal senioren WF 2005 -2020 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0 2005
2010 65 -74
2015 75 84
2020
85+
9
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Beroepsbevolking Tussen 2005 en 2020 zal de omvang van de potentiële beroepsbevolking van 18 t/m 64 jaar dalen met zo’n 1.750 personen, d.w.z. omstreeks 3%.
Verandering in de samenstelling van de potentiële beroepsbevolking 2005-2020 70000 60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 2005
2010
2015
2020
groei05-20
-10000 -20000 18-29
30-49
50-64
De omvang van de jongste groep tot 30 jaar zal de komende jaren licht stijgen evenals de 50+. Het aantal mensen tussen 30 en 50 jaar zal met ruim 8.800 personen afnemen en van 50 jaar en ouder toenemen met 5.000 personen. De potentiële beroepsbevolking veroudert wel, maar de gemiddelde leeftijd neemt in 15 jaar met slechts één jaar toe: van 42 naar 43 jaar. Huishoudens Het aantal huishoudens zal volgens de prognose van de provincie tussen 2005 en 2020 toenemen met ongeveer 12.500 huishoudens. De toename van het aantal huishoudens tussen 2005 en 2020 bedraagt 15%. De leeftijd van de huishoudens zal veranderen. Bijna driekwart van de groei van de huishoudens komt voor rekening van de huishoudens in de leeftijd tussen 65 en 75 jaar. Tegenover een daling van het aantal huishoudens in de leeftijd tussen 25 tot en met 54 jaar (veelal gezinnen) van ruim 4.000 huishoudens staat een groei van het aantal oudere huishoudens (65+) van ruim 13.000 huishoudens. Behalve de leeftijd van het hoofd zal ook de samenstelling van de huishoudens veranderen. Het aantal alleenstaanden (1 persoonshuishoudens) zal over de periode 2005-2020 met ongeveer 7.000 toenemen (60% van de groei) en het aantal huishoudens zonder kinderen met 4.000 (ruim eenderde van de groei). Het aantal huishoudens met kinderen neemt iets af en het aantal éénoudergezinnen neemt een weinig toe. Voor de groei van het aantal huishoudens zal de woningvoorraad dienen te worden uitgebreid. De kwaliteit van de woningvoorraad zal op de veranderde samenstelling van de huishoudens moeten worden afgestemd.
10
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Hoewel op korte termijn geen spectaculaire ontwikkelingen worden verwacht dient wanneer de daling van het geboortecijfer en de afname van het aantal vestigers zich voortzet, met gevolgen op diverse terreinen rekening te worden gehouden. Het gaat om een vergrijzende bevolking lichte afname van het aantal jongeren op termijn daling van de potentiële beroepsbevolking toenemend aantal oudere huishoudens toenemend aantal kleine huishoudens bij achterblijvende woningproductie daling van het aantal vestigers de woningvoorraad, die geschikt zal moeten zijn voor de veranderende samenstelling van de huishoudens Het betekent bijvoorbeeld dat enerzijds de aanwezige scholen voor voortgezet onderwijs nog nodig blijven, maar ook dat de voorzieningen voor ouderen in brede zin moeten worden uitgebreid. Het is van belang tijdig te anticiperen op de veranderende samenstelling van de bevolking. Daarbij hoort ook dat voorzichtigheid is geboden bij grootschalige ontwikkelingen. Om die reden is fasering, monitoring en tijdig bijsturen meer dan voorheen gewenst. -
Woningbouw De woningproductie is de laatste jaren voortdurend gedaald. Van 1.600 woningen per jaar zo’n tien jaar geleden naar minder dan 800 woningen per jaar. Woningproductie 1995–2005, Hes-gemeenten en overige gemeenten 1995-2005 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 1995
1996
1997
1998
1999
Hes-gemeenten
2000
2001
ov. gemeenten
2002
2003
2004
2005
totaal
Relatief is de daling het grootst geweest in de HES- gemeenten: van 1.000 naar 400 woningen per jaar. De taakstelling van het Ontwikkelingsbeeld 2004 voor de periode tot 2015 gaat uit van 1.200 woningen netto toevoeging per jaar. Dat niveau is al een aantal jaren niet meer gehaald. In de monitor van de Regionale Woonvisie 2006 wordt geconcludeerd dat het voor bijstelling van de taakstelling op dit moment nog wat vroeg is.
11
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Wanneer ook in de komende jaren een lagere productie dan gepland wordt gerealiseerd en geen grote knelpunten op de woningmarkt worden gesignaleerd is het tijd voor aanpassing van de taakstelling. Het is mogelijk dat de inschatting van het woningtekort, onderdeel van de provinciale prognose en de taakstelling, te hoog is uitgevallen. Het aantal bij de woningcorporaties geregistreerde actief woningzoekenden is maar in beperkte mate een indicatie voor de vraag naar woningen op korte termijn en voor de druk op de huurwoningenmarkt. Het begrip actief woningzoekende is niet gelijk aan, dringend om een woning verlegen. In het aanbodmodel dat diverse gemeenten hanteren is een actief woningzoekende iemand die tenminste éénmaal in het afgelopen jaar op een woning in het aanbod heeft gereageerd. Bij de andere systemen betreft het mensen die zich als zodanig hebben gemeld. In de praktijk blijkt vaak dat mensen zich uit voorzorg hebben ingeschreven maar voorlopig nog geen (andere) woning willen. Bovendien blijkt door het feit dat de bestanden niet regelmatig worden geschoond vervuiling te zijn opgetreden. De bestanden zijn dan ook beperkt maatgevend voor de actuele vraag naar huurwoningen. Actief woningzoekenden en toewijzingen 2004 en 2006 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 Aandacht actief woningz. 2004
Niet aandacht actief woningz. 2006
toegewezen 2004
Totaal toegewezen 2006
Bron: Woningcorporaties West-Friesland
In bovenstaande grafiek is het aantal actief woningzoekenden verdeeld naar aandachtsgroepen en niet-aandachtsgroepen in 2004 en 2006 weergegeven. Het aantal actief ingeschrevenen is iets toegenomen. Ook het aantal toegewezen woningen is iets toegenomen. De aandachtsgroepen van de volkshuisvesting (huishoudens met een beperkt inkomen) zijn relatief vaak aan bod gekomen. De corporaties hebben begin februari 2007 gemeld dat West-Friesland geen woningtekort meer kent. “ De corporaties stellen vast dat de kwantitatieve woningnood het hoofd is geboden. Langer wachten op een woning die voldoet aan zoveel mogelijk individuele wensen komt in de dagelijkse praktijk steeds meer voor. Uitstraling, ruimte, de juiste verhouding tussen prijs en kwaliteit en een goede woonomgeving zijn meer bepalend voor de hedendaagse woonconsument in de huursector. Kortom er ligt nog wel een kwalitatieve opgave in de regio. “
12
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Bij de verkoop van nieuwbouwplannen is er vaak geen enorme toeloop meer zoals in eerdere jaren. Het komt voor dat de eerste paal wordt geslagen terwijl pas één woning daadwerkelijk is verkocht. Echter voor bepaalde woningtypen en locaties is er meer vraag dan aanbod. In de Pearlprognose staat een lagere woningbouwopgave voor de regio opgenomen mede ten gevolge van de beleidskeuze voor concentratie van de woningproductie in de Randstad. Wanneer wordt gekeken naar de gemiddelde jaarlijkse productie van de afgelopen jaren en de verwachtingen omtrent de komende tien jaar, dan blijkt dat volgens Pearl in West-Friesland en de Kop van Noord-Holland veel minder gebouwd zou moeten worden. Ook in Nederland als geheel wordt een geringere groei in de tweede periode verwacht. In Noord-Holland zal een nagenoeg gelijk productieniveau nodig zijn en in Amsterdam zal men vergeleken met de productie van de laatste jaren een forse productiestijging moeten realiseren. Hoeveel er ook gebouwd zal worden, er moet gebouwd worden gericht op de veranderende samenstelling van de huishoudens. Het is van groot belang dat alle nieuwbouw geschikt is voor bewoning door senioren. Het gaat niet alleen om de huurwoningen, maar ook de nieuwe koopwoningen zullen daarvoor geschikt moeten zijn. Daarmee wordt de senioren ruime keuzemogelijkheden geboden en wordt voorkomen dat woningaanpassing hoge kosten met zich mee brengt dan wel niet haalbaar is. Nieuwbouw alleen is echter niet voldoende om te kunnen voldoen aan de toenemende vraag van oudere huishoudens. Verandering en aanpassing van de bestaande voorraad is nodig. Ook al zal een aangepaste bestaande woning niet altijd kunnen voldoen aan de nieuwste eisen van woonkwaliteit, kan het zijn dat de locatie in de bestaande omgeving nabij voorzieningen een belangrijk pluspunt biedt. In het algemeen worden bij voor ouderen bestemde woningen eisen aan de woonomgeving en aan de nabijheid van voorzieningen gesteld. Bij het invullen van inbreilocaties dient met de toekomstige vraag van ouderen rekening te worden gehouden door een gefaseerde invulling van geschikte locaties. Onderwijs Basis en voortgezet onderwijs Het aantal leerlingen in het basis- en in het voortgezet onderwijs inclusief het speciaal onderwijs vertoont de laatste jaren nog steeds een lichte stijging van resp. 350 en 950 leerlingen. Deze stijging is op de bestaande basisscholen opgevangen. Het aantal basisscholen (92) is niet toegenomen. Verandering aantal leerlingen basisonderwijs WF 2001 - 2005 200
150
100
50
Br oe c
ee r
ed e St
O pm
bd am O
Ve nh ui ze n W er ve W rs es ho te of r-K og ge nl an d W og nu m
N
-100
M ed oo em rd bl er ik -K og ge nl an d
-50
H oo rn
An di jk D re ch te rla nd En kh ui ze n
0
-150
13
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
In sommige gemeenten stijgt het aantal leerlingen terwijl dat in andere gemeenten al daalt.
Het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs in West-Friesland is tussen 2001 en 2006 licht gestegen met 4%. Ook het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs is toegenomen: een stijging van 19%. Ontwikkeling van het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs 2000-2006
Indexcijfers
1-10-00
1-10-01
1-10-02
1-10-03
1-10-04
1-10-05
1-10-06
West-Friesland
100
104
106
109
108
115
114
Nederland
100
102
99
102
104
105
**
Vergeleken met de landelijke cijfers is de groei van het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs beduidend forser toegenomen. Deze groei is niet alleen een gevolg van de groei van de leeftijdscategorie. Het aandeel leerlingen dat in West-Friesland op scholen voor speciaal onderwijs zit, is de laatste jaren iets toegenomen, met name in het voortgezet onderwijs. Voortgezet onderwijs
Tot het voortgezet onderwijs behoren VWO, HAVO, VMBO, leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en praktijkonderwijs. Het VMBO is in 1998 in de plaats gekomen van de mavo en het vbo. Het praktijkonderwijs is in de periode 1999–2002 ontstaan uit het speciaal voortgezet onderwijs. In het schooljaar 2006/2007 nemen ruim 15.000 leerlingen deel aan het voortgezet onderwijs. Het aantal leerlingen in West-Friesland is sinds 2002 gestegen. Ontwikkeling aantal leerlingen naar richting 2002 -2006 Aantal leerlingen
Groei tussen 2002 -2006
VMBO-tl/HAVO/VWO
957
LWOO/VMBO
-291
MBO
58
Totaal
724
De groei heeft zich met name in het VMBO-tl/HAVO/VWO voorgedaan ten koste van LWOO/VMBO. Het aantal 10- t/m 19-jarigen zal volgens de provinciale prognose na een lichte groei in 2020 ongeveer even groot zijn als nu: ruim 26.000 jongeren. Het betekent dat het totaal aantal leerlingen niet ingrijpend zal veranderen. Echter het aantal jeugdigen in de leeftijd van de basisschool zal naar alle waarschijnlijkheid wel dalen; tussen 2005-2020 neemt het aantal kinderen van 5 t/m 14 met ruim 1.600 af en het aantal van 10 t/m 19 jaar blijft gelijk. Na die tijd zal de daling zich echt inzetten. Bij de gehanteerde uitgangspunten voor de prognose zal het aantal leerlingen bij de meeste scholen voor voortgezet onderwijs in de komende vijftien jaar nog toenemen, totaal met bijna 2.000 leerlingen. Alleen in Enkhuizen waar het aantal jeugdigen al afneemt, zal het aantal leerlingen vermoedelijk niet stijgen maar ongeveer gelijk blijven. Bij Clusius in Stede Broec zal vermoedelijk het leerlingenaantal iets dalen.
14
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Deelname van adolescenten aan dagonderwijs Van de West-Friese jongeren in de leeftijd van 16 t/m 23 jaar volgt in 2005 evenals in 2002 bijna tweederde deel een dagopleiding. De grootste groep jongeren in deze leeftijdscategorie volgt een MBO (35 procent) of een HBO/WO - opleiding (respectievelijk 24 en 8 procent). Voor meer dan 70% is VMBO, HAVO en VWO geen eindopleiding. Dat geldt wel voor de helft van de MBO leerlingen. Zij zijn van plan na deze opleiding een baan te gaan zoeken. Jongeren die geen dagopleiding volgen (ruim een derde van de 16-23 jarigen), zijn na de basisschool gemiddeld 6,5 jaar naar school geweest. De grootste groep jongeren heeft een afgeronde MBO (34 procent) of een afgeronde VMBO (25 procent) opleiding op zak. Van de jongeren die nu geen dagopleiding volgen, is 40 procent wel ooit een dagopleiding begonnen zonder deze af te maken. Jongens, 20-23 jarigen, jongeren uit éénoudergezinnen en nietwesterse allochtonen verlaten vaker een school/opleiding zonder diploma dan meisjes, 16-19 jarigen, jongeren uit tweeoudergezinnen en autochtonen. De meest genoemde reden voor het niet afmaken van de opleiding is het ‘geen zin meer hebben’ (35 procent). Voortijdige schoolverlaters De Regionale Meld- en coördinatiefunctie voor voortijdige schoolverlaters (RMC) wordt in het schooljaar 2004-2005 vanuit een centraal adres in de regio verzorgd. Alle mutaties van in- en uitschrijvingen van alle jongeren tot 23 jaar in West-Friesland worden op één adres gemeld door scholen, CWI en door de gemeenten. Het aantal jongeren dat wordt geregistreerd is toegenomen ten gevolge van een toename van de meldingen van het CWI. Het is niet duidelijk of de toename het gevolg is van een betere registratie dan wel van een werkelijke toename van het aantal jongeren dat voortijdig de school verlaat. De meesten komen van een beroepsopleidende leerweg of van het VMBO. Het aandeel waarvan de verlaten opleiding niet bekend is, is aanzienlijk en dat biedt onvoldoende mogelijkheden om goede vergelijkingen te maken. Opleidingsmogelijkheden in de regio Voor beroepsgerichte opleidingen boven mbo-niveau en voor hoger onderwijs kan men in de regio niet terecht. De leerlingen/studenten zijn aangewezen op Alkmaar, Haarlem, Amsterdam en verder. Het zou wenselijk zijn als bijvoorbeeld in aansluiting op de hoogwaardige werkgelegenheid in de agrarische sector (zaadteelt en bloementeelt) door een vestiging van het hbo-opleiding de opleidingsmogelijkheden in de regio worden uitgebreid en jongeren kansen in de eigen omgeving worden geboden. Onderwijsmonitor Bij de verzameling van gegevens over onderwijs en opleiding blijkt dat maar een beperkt aantal gegevens direct voorhanden is. Bij de gemeente Hoorn leeft het voornemen om een onderwijsmonitor op te zetten. Het zou wenselijk zijn als deze regionaal kan worden uitgebouwd. Potentiële beroepsbevolking Het aandeel personen van de potentiële beroepsbevolking dat ten hoogste een VBO/LBO opleiding heeft afgrond is in tien jaar gedaald van omstreeks 35% naar 25%. Het aandeel met een hoog opleidingsniveau (HBO/WO) is gestegen van globaal 10% naar 20%. Vergeleken met Noord-Kennemerland is het aandeel hoogopgeleiden in West-Friesland lager; daar ligt het omstreeks 25%. Ook in Waterland is het aandeel hoogopgeleiden iets groter dan in WestFriesland. Het aandeel laagopgeleiden is voor zover de gegevens vergelijkbaar zijn in WestFriesland hoger dan in Waterland.
15
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Werkgelegenheid De deelname aan het arbeidsproces is sinds 1994 toegenomen en het aandeel van mensen die het verzorgen van het huishouden als belangrijkste dagtaak hebben, is gedaald. Ook op landelijk niveau is de arbeidsparticipatie in de laatste tien jaar toegenomen. Arbeidsparticipatie naar leeftijd Nederland 1996 –2005
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 1996
1997
1998
1999
2000
25-34
2001 55-64
2002
2003
2004
2005
totaal
De stijging wordt vooral veroorzaakt door de toegenomen participatie van ouderen. De veranderingen in de beroepsbevolking die zich in de laatste 10 jaar in West-Friesland hebben voorgedaan, tenderen naar de afname van de (met name geschoolde) arbeid en een toename van middelbaar en hoger employees. De ontwikkeling van de werkgelegenheid in de regio kan onder meer worden afgeleid van de ontwikkeling van het aantal vestigingen. De groei van het aantal vestigingen, in West-Friesland totaal ruim 2.700, heeft zich voornamelijk bij de éénpersoonsbedrijven, startende bedrijven, voorgedaan. Een zelfde beeld biedt de Kop van Noord-Holland. Het betekent dat er meer sprake zal zijn van groei van binnenuit dan van verplaatsing van buiten de regio naar West-Friesland. Het aantal vestigingen in de landbouw en visserij is afgenomen. De overige sectoren laten een stijging zien. De belangrijkste groei heeft zich in de sector zakelijke dienstverlening voorgedaan. Het betreft de helft van de totale groei van het aantal vestigingen.
16
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Ontwikkeling van het aantal werkzame personen (> 15 uur p.w.) naar sector 10000
8000
6000
4000
2000
l to ta a
dv l e ov er ig
el ijk e
ha nd
el
za k
ca /tr a /h or e
dv l
t ns po r
w n. du st rie /b ou in
la
-2000
nd b
/v is s.
0
West-Friesland:
Kop van N-H en Texel:
bron RMO, KVK en SWB
Ook in de sector landbouw en visserij is het aantal werkzame personen (> 15 uur p.w.) toegenomen ondanks de daling van het aantal vestigingen. De belangrijkste groeisector van West-Friesland, de overige dienstverlening (waaronder onderwijs en zorg) is in de Kop van Noord-Holland juist de sector waarin nu minder mensen werken dan voorheen. Daarentegen is in absolute zin de groei van het aantal personen werkzaam in de zakelijke dienstverlening in de Kop groter dan in WestFriesland. Het totaal aantal werkzame personen in West-Friesland is ruim 62.000 en de groei van de laatste tien jaar was totaal 15%; in de Kop respectievelijk ruim 58.500 personen en 8%. In de verhouding fulltime en parttime werkend is tussen 1995 en 2005 niet veel verandering opgetreden: 81% van de werkenden werkt fulltime (15 uur of meer). Van de groei van het aantal werkzame personen heeft een vijfde een parttime baan. Het beeld verschilt niet veel van dat in de Kop. Per jaar komt afgezien van de groei door de toename van de arbeidsparticipatie ongeveer een jaarcohort op de arbeidsmarkt. Het betreft globaal 2.500 jongeren. Per jaar gaan er zo’n 3.000 personen met pensioen of treden vervroegd uit. Per saldo zal op korte termijn de omvang van de werkzame beroepsbevolking dalen. Als de huidige arbeidsparticipatie van de jongere leeftijdscategorieën ook voor de toekomst maatgevend is zal de arbeidsparticipatie nog enigszins toenemen. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking zal gezien het niveau van de jongste cohorten toenemen. Forensisme Het aantal personen dat dagelijks de regio verlaat is in ongeveer 10 jaar toegenomen van ruim 24.000 naar ruim 34.000 personen, meer dan 1/3 van de werkzame beroepsbevolking. Daartegenover staan de inkomende forensen. Per saldo gaan er nu 5.000 personen meer de regio uit dan tien jaar geleden.
17
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Het aantal in en uitgaande forensen is in ruim 10 jaar gegroeid met meer dan 13.000. Het aantal verkeersbewegingen is tweemaal zo groot: meer dan 26.000 verkeers-bewegingen meer dan tien jaar geleden: een groei van 43%. Of dat leidt tot meer auto’s op de weg hangt af van de modal split, de keuze voor vervoer per auto of per openbaar vervoer dan wel carpoolen. De feitelijke situatie van de dagelijkse files in de richting van het zuiden van de provincie toont aan dat de keuze vaak voor de auto wordt gemaakt. Ook al zal de werkgelegenheid in de regio toenemen is het nog de vraag of daarmee de groei van het aantal verkeersbewegingen zal verminderen. Het is immers nog af te wachten of de toename van het arbeidsplaatsen aansluit bij het opleidingsniveau en de wensen van de forensen. De doelstelling van het Ontwikkelingsbeeld 2004 is het streven naar een woon-werkbalans in evenwicht. De intentie is de forensenstromen terug te dringen. Daarvoor zijn 20.000 tot 30.000 arbeidsplaatsen nodig. Het lijkt echter een illusie dat de kwaliteit van de arbeidsplaatsen naadloos zou aansluiten bij het opleidingsniveau en de carrièrewensen van mensen. Reëler is te veronderstellen dat een aanzienlijke stroom van forensen zal blijven bestaan ook al zal op termijn wellicht het aantal arbeidsplaatsen het aantal werkenden benaderen. Het evenwicht zal waarschijnlijk wel in kwantitatieve zin maar niet in kwalitatieve zin worden bereikt. De stromen zullen niet of maar beperkt afnemen. Het is zo, dat de arbeidsmarkt NH-Noord, weinig te bieden heeft voor lager opgeleiden en voor hoger opgeleiden. Er is veel midden- en kleinbedrijf met werk op middelbaar niveau. De carrièrekansen voor jongeren liggen vooral in het zuiden van de provincie. De groeipotentie van de economie zit vooral in de regio Amsterdam. Dit proces is niet gemakkelijk te beïnvloeden. Gezien de ontwikkeling van de voorbije jaren dient rekening te worden gehouden met het feit dat de groei van het aantal arbeidsplaatsen maar ten dele ten goede komt aan West-Friese werkenden en dat het forensisme zal blijven bestaan. Door de beperkte groei van de bevolking zal de groei van de bevolkingsvolgzame werkgelegenheid afnemen en zal een verschuiving in de aard van de bevolkingsvolgzame werkgelegenheid plaatsvinden d.w.z. een toenemende vraag naar zorg en op termijn een lichte afname van de werkgelegenheid die aan de jeugd gerelateerd is.
Om op de toekomst voorbereid te zijn dient er aandacht te worden besteed aan: •
Levensloopbestendig bouwen
•
Regels voor alle nieuwbouw afspreken
•
Hulp aan starters onder meer door leningen
•
Aanpassen bestaande voorraad
•
Onderwijs: monitoring geheel WF
•
Gedifferentieerd aanbod onderwijs
•
Regio aantrekkelijk voor vestigers door woon- en leefklimaat
•
Blijven inzetten op groei werkgelegenheid
•
De toekomst is onzeker: vinger aan de pols, monitoren
18
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Inleiding Bij de bestuurders van West-Friesland bestaat behoefte aan een regelmatig terugkerend overzicht waarin de situatie van deze regio wordt geschetst en trends en ontwikkelingen op diverse terreinen worden aangegeven. Het overzicht heeft een signaalfunctie in de sfeer van (dreigende) knelpunten en gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Het biedt tevens de mogelijkheid onderwerpen voor de regionale agenda aan te dragen. Het is een regionaal project dat in opdracht van de gezamenlijke gemeenten wordt uitgevoerd. In concreto is het algemeen bestuurlijk overleg de opdrachtgever. Van belang is niet alleen de situatie van de regio door de tijd (verleden en toekomst) in beschouwing te nemen, maar de ontwikkelingen in een groter kader te plaatsen door vergelijking met andere regio’s en gemeenten. Op die manier kan inzicht worden verkregen in de positie van gemeenten en van de regio ten opzichte van andere. Zo mogelijk kunnen verklaringen van verschillen en overeenkomsten aanwijzingen geven omtrent zaken die specifieke aandacht vragen. Het doel van dit onderzoek is het ten behoeve van het regionaal en gemeentelijk beleid informatie toegankelijk te maken voor de gemeentelijke overheid, maatschappelijke organisaties en instanties betrokken bij de ontwikkeling van de regio. Deze informatie beoogt: inzicht te verschaffen in de ontwikkeling in de regio trends te analyseren en verwachtingen te formuleren knelpunten en wenselijkheden te signaleren. Het geheel is gebaseerd op voorhanden zijnde gegevens uit bestaand onderzoeksmateriaal en bestanden, en op vergelijkingen van de regio en de gemeenten met andere regio’s en gemeenten. Werkwijze Bij de keuze van de onderwerpen die aan de orde moeten komen, is onder meer gekeken naar verwante projecten. Bij de onderwerpen is zowel de signaalfunctie als de mogelijkheid om beleidsmatig de ontwikkeling te kunnen beïnvloeden van belang. Van groot belang bij de vergelijking tussen in dit geval de West-Friese of gemeentelijke situatie met die van elders is het feit dat kan worden gewerkt met dezelfde begripsomschrijving en dat de wijze waarop de gegevens zijn verzameld zoveel mogelijk identiek is. Bij de start van dit project voor West-Friesland is een niet te ambitieuze opzet gekozen. In de loop van de tijd kan dit verder worden uitgebouwd. Het is goed bij de start enkele thema’s te kiezen en bij een volgende uitgave deels andere thema’s aan bod te laten komen. De onderwerpen die voor deze eerste keer door de begeleidingsgroep zijn voorgesteld betreffen demografie, wonen, werk en inkomen, werkgelegenheid en onderwijs. Demografie vormt in feite de basis voor alle andere onderwerpen en zal steeds terugkeren. Deze aanpak is in november 2006 door de bestuurders geaccordeerd. Bevolking Wonen Werk en inkomen Bedrijven Onderwijs
ontwikkeling demografische componenten, samenstelling, prognose woningvoorraad, woningproductie, aandachtsgroepen, huursubsidie, specifieke huisvesting, prognose beroepsbevolking, prognose, forensisme, werkzoekend, inkomen naar categorieën ontwikkeling werkgelegenheid, bedrijfstakken, openstaande vacatures leerlingen naar richting, prognose, uitstroom, opleidingsniveau
19
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Niet van alle onderwerpen is steeds de gewenste informatie voor handen. Gaande het proces zal moeten blijken of aanvullend onderzoek voor de volgende staat van de regio noodzakelijk is. Er is gebruik gemaakt van bestaande gegevens. De bronnen waaruit voornamelijk is geput, zijn gemeenten, provincie, rijk CBS, VSO, KvK, CWI, IBIS, politie, GGD, zorginstellingen, woningcorporaties, makelaars en eigen onderzoek van I&O Research/SWB waaronder monitors als de jeugdmonitor en de monitor regionale woonvisie. Het gaat om feiten, tellingen en registraties en om materiaal uit onderzoeken. Onderzoeken zijn meestal gebaseerd op een steekproef onder de bevolking, bedrijven of instellingen. De resultaten van steekproefonderzoek bieden vaak verdieping van een onderwerp ter aanvulling op registraties. Met name bij de monitors worden vergelijkingen met het verleden gemaakt en ontwikkelingslijnen geschetst. De meeste van de gegevens zijn op de schaal van gemeenten beschikbaar. Vergelijkingen zijn alleen mogelijk of verantwoord als van gelijke bronnen of van een gelijke wijze van verzamelen sprake is. Het is vanwege de beschikbaarheid van het materiaal niet mogelijk steeds gegevens over dezelfde jaren te presenteren. Soms is 2005 en 2006 al wel voor handen; bij andere onderwerpen nog niet. Er is voor gekozen om zoveel mogelijk de meest actuele gegevens te gebruiken. Rapportage In het kader van dit project verschijnt regelmatig een rapport, dat voor gemeenten en andere betrokkenen en geïnteresseerden beschikbaar is. Het is een basis voor gemeentelijk beleid en voor de gemeenschappelijke agenda- en actiepunten in deze regio. De presentatie is in de vorm van cijfers, tabellen, grafieken en kaartjes. Er is waar mogelijk gewerkt met indicatoren. Het gaat dan om een gecomprimeerde vorm van gegevens, die een indicatie van de ontwikkelingen aangeeft en vergelijking met andere gemeenten of regio’s vergemakkelijkt. De nadruk ligt vooral bij de toelichtende tekst, de beschouwing en het perspectief. De resultaten worden betrokken bij de discussie op de Marktplaats van mei 2007. Daar wordt door de raadsleden van deze regio onder meer over de thema’s van de staat van de regio gediscussieerd en worden gezamenlijk actiepunten voor de regio agenda vastgesteld.
20
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
1. Bevolking De vragen die in dit hoofdstuk aan bod komen zijn: -
Welke ontwikkeling heeft zich de laatste jaren voorgedaan in de bevolking van de regio en de onderscheiden gemeenten? Welke van de componenten zijn het meest verantwoordelijk voor de groei? Hoe verhoudt de recente ontwikkeling tot andere regio’s en de landelijke ontwikkeling? Wat zijn de verwachtingen met betrekking tot de omvang en samenstelling van de bevolking?
Bevolkingsgroei
Bevolkingsontw ikkeling West-Friesland 1991 - 2007 205000
200000
195000
190000
185000
180000
175000
19 91 19 92 19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07
170000
De bevolkingsontwikkeling in de afgelopen jaren laat een continue stijging zien, maar de groei zwakt langzaam af. In deze periode vanaf 1991 is de bevolking gegroeid van 175.000 naar net aan 200.000 personen, totaal 25.000 personen in 16 jaar.
21
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Jaarlijkse groei van de bevolking WF 1991 - 2006
2500
2000
1500
1000
500
0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
De jaarlijkse groei bedroeg gemiddeld ruim 1.550 personen. De groei heeft een enigszins grillig verloop gekend. Tot 2000 was er sprake van een groei van meer dan 2.000 personen per jaar of wel meer dan 10 promille. Daarna is het jaarlijkse groeicijfer gedaald naar minder dan 3 promille in 2006. Sinds 2003 is de groei sterk afgenomen. In het afgelopen jaar 2006 is de groei van de bevolking beperkt tot ruim 500 personen. In de bijlage is een overzicht opgenomen van de relatieve groeicijfers van de gemeenten van de laatste 10 jaar. Bij de afzonderlijke gemeenten zijn de verschillen tussen de jaren groot. Gemeenten als Drechterland, Enkhuizen en Wester-Koggenland zijn steeds in inwonertal toegenomen. De andere gemeenten hebben ook negatieve jaren gekend. Voor de gemeente Medemblik moet bij het jaar 2006 worden aangetekend dat de negatieve groei met name is veroorzaakt door het vertrek van asielzoekers na de sluiting van het centrum. In de periode 1997-2001 nam de bevolking van West-Friesland gemiddeld met ruim 1.900 personen per jaar toe; van 2002-2006 is het gemiddelde net 1.000 personen per jaar.
22
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Gemiddelde groei West-Friese gemeenten 1997-2001 en 2002-2006
800
700
600
500
400
300
200
100
m og
nu
an d
W
-K
W
f
ge nl
sh oo
og
ve r
ui er W
Ve nh
Br
oe
ze n
c
r ed e
pm ee
gem. 1997 -2001
St
O
H
oo rn ed em N bl -k ik og ge nl an d O bd am
D
A
-100
M
nd ijk re ch te rla nd En kh ui ze n
0
gem. 2002-2006
In Andijk, Drechterland, Obdam en Wester-Koggenland is de gemiddelde groei in de tweede periode gelijk aan of groter dan die in de eerste periode. In alle andere gemeenten is de gemiddelde groei lager geweest dan daarvoor. Met name in Hoorn is de jaarlijkse groei na de groeijaren van 1999, 2000 en 2002 gedaald naar een negatieve groei in 2005 en 300 personen in 2006. De laatste twee jaren is de groei van de regio heel beperkt geweest: iets meer dan 500 personen per jaar.
23
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Relatieve groei West-Friese gemeenten in 2005 en 2006
30,0
20,0
10,0
F W
W og nu m
W KL
Br W er ve rs ho of
St ed e
pm ee r O
bd am O
N KL
oo rn M ed em bl ik
H
te rl En kh ui ze n
-10,0
D re ch
A nd ijk
0,0
-20,0
-30,0
-40,0
-50,0 2005
2006
In 2005 zijn Andijk, de nieuwe gemeente Drechterland, Enkhuizen en Wester-Koggenland relatief het meest in inwonertal toegenomen. Relatief de grootste daling heeft zich in Hoorn en Stede Broec voorgedaan. In 2006 is opnieuw in Andijk de bevolking relatief sterk toegenomen; ook Obdam kende in dat jaar een forse groei.
24
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Landelijke ontwikkelingen De ontwikkeling van de bevolking in deze regio staat niet los van ontwikkelingen elders. In 2006 sprak het CBS van een historisch lage bevolkingsgroei. Historisch lage bevolkingsgroei Sinds 1900 is de bevolkingsgroei nooit zo laag geweest als in 2005. Het aantal inwoners van Nederland nam vorig jaar slechts met 30 duizend toe. Op 1 januari 2006 telde ons land 16,34 miljoen inwoners. De geringe groei komt vooral doordat er veel meer emigranten waren dan immigranten. Daarnaast daalde opnieuw het aantal geboorten. Dit blijkt uit de nieuwste cijfers van het CBS. Vanaf 2001 is er al sprake van een afnemende bevolkingsgroei. Aantal emigranten blijft toenemen Steeds meer inwoners vertrekken naar het buitenland. In 2005 waren dat er 121 duizend. Een jaar eerder lag het aantal op 110 duizend. De toename van het aantal emigranten is vooral toe te schrijven aan het oplopende vertrek van in Nederland geboren personen. Zij vormen bijna de helft van de emigranten. Een groot deel van hen vertrok naar België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Antillen. Ongeveer evenveel immigranten In 2005 zijn 94 duizend immigranten naar Nederland gekomen. Dat zijn er ongeveer evenveel als in het voorgaande jaar. Het aantal immigranten uit Marokko en Turkije is sterk teruggelopen. Per saldo vestigden zich in 2005 enkele honderden Turken en Marokkanen in Nederland. Het aantal Poolse immigranten nam daarentegen met 2 duizend toe tot 7 duizend. Na de groep terugkerende Nederlanders vormden zij de grootste groep immigranten. Fors vertrekoverschot Voor het tweede jaar op rij was er sprake van een vertrekoverschot. Tegenover 94 duizend immigranten stonden 121 duizend emigranten. Het vertrekoverschot kwam uit op 27 duizend. In 2000 bedroeg de netto-instroom door migratie nog 54 duizend. Geboorte opnieuw lager In 2005 zijn 188 duizend kinderen geboren. Dat zijn er 6 duizend minder dan een jaar eerder. De daling van het aantal geboorten zette al in 2000 in. Ook in de komende jaren zal naar verwachting nog sprake zijn van een afnemend aantal geboorten. Dit is het gevolg van het teruglopende aantal jonge vrouwen in de Nederlandse bevolking. Lage sterfte In 2005 zijn 137 duizend mensen overleden, evenveel als in 2004. Het aantal overledenen lag in de voorgaande vijf jaar beduidend hoger. De griepgolf in maart had een verhogend effect op de sterfte van ouderen, terwijl de relatief koele zomer en het milde najaar een verlagend effect hadden. Centraal Bureau voor de Statistiek 10 februari 2006
25
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Relatieve groei van de bevolking 1996-2006 in promillage WF
KOP + WF
NH
Nederland
1996
11,2
7,5
2,0
4,7
1997
10,4
5,8
2,6
5,6
1998
11,1
4,7
4,6
6,8
1999
12,5
7,2
6,9
6,6 7,8
2000
11,0
8,5
6,1
2001
6,3
7,3
6,5
7,4
2002
9,2
7
9,8
5,4
2003
6,7
5,5
5,3
4,0
2004
4,2
3,1
3,0
1,4
5,5 3,1
2,9
2005 2006
2,7
1
1,8 1,4
Wanneer de West-Friese cijfers worden bekeken in het grotere kader van de aangrenzende regio, de provincie en Nederland blijkt dat in de eerste jaren de bevolkingsgroei hier nog groot was in vergelijking tot de Kop van Noord-Holland, de provincie en landelijk. Na 2002 heeft de daling zich versneld doorgezet. Nu is de groei op het niveau ongeveer gelijk aan dat van de provincie en volgt de algemene tendens. De componenten van de groei De ontwikkeling van de bevolking wordt bepaald door de geboorten, de sterften, de binnenlandse en buitenlandse migratie. Deze componenten hebben ieder een eigen ontwikkeling gekend. Het blijkt dat de dalende tendens van de bevolkingsgroei zowel aan een lichte daling van het aantal geboorten als een lichte stijging van het aantal sterften zijn toe te rekenen. Met andere woorden de natuurlijke aanwas neemt af. Daarnaast is sprake van een dalend migratiesaldo. Componenten van de bevolkingsgroei WF 1996-2005
3000
2500
2000
1500
1000
500
0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
-500 geboorte
sterfte
natuurlijke groei
saldo migr
groei
26
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
In een snel tempo is met name door het lage migratiesaldo de groei van de bevolking binnen tien jaar verminderd van ruim 2.000 personen per jaar tot 800 personen of minder. Oorzaken Op landelijk niveau is de belangrijkste oorzaak van de trage groei vooral het toenemend aantal emigranten. Daarnaast draagt een dalend geboortecijfer ook bij aan deze vertraging. Daar staat tegenover dat ook het sterftecijfer in 2005 was gedaald in vergelijking tot het jaar daarvoor. Geboorten In de regio West-Friesland is één van de oorzaken van de tragere groei van de bevolking de daling van het aantal geboorten en het geboortecijfer, vooral in de laatste jaren.
Aantal geboorten 2000 - 2006 Kop NH en WF
2900 2700 2500 2300 2100 1900 1700 1500 2000
2001
2002 WF
2003 Kop
2004 trend WF
2005
2006
trend Kop
bron CBS
Het totaal aantal geboorten is de laatste zes jaar in West-Friesland teruggelopen van 2.765 in 2000 naar 2.226 in 2006. Het betekent een daling van 19,5% in 7 jaar, gemiddeld 2,8% per jaar. Een zelfde tendens is waarneembaar in de aangrenzende regio Kop van Noord-Holland. Daar is de relatieve daling iets minder groot geweest: 17,6% in zeven jaar. In 2004 is een lichte stijging gerealiseerd. De laatste twee jaar heeft de daling zich ook daar voortgezet zoals blijkt uit de volgende grafiek.
27
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Bruto geboortecijfer West-Friese gemeenten 2000-2006 en Noord-Holland en Nederland 20002005
15 14 13 12 11 10 9 8
2000-2004
2000-2006
bron CBS * Venhuizen 2000-2005
Onderling verschillen de gemeenten in het gemiddelde brutogeboortecijfer, maar in alle gemeenten (met uitzondering van Enkhuizen) is het cijfer van de laatste vijf jaar lager dan dat van de laatste zeven jaar. Het brutogeboortecijfer van Enkhuizen bevindt zich echter al jaren op een laag niveau en beneden het provinciale en landelijke cijfer. Gemiddeld genomen ligt het WestFriese cijfer op ongeveer hetzelfde niveau als het provinciale en het landelijke cijfer. Sterfte Het sterftecijfer van de regio vertoont in het algemeen enige schommelingen. Ook zijn er verschillen tussen gemeenten. Deze hangen samen met de samenstelling van de bevolking en de aanwezigheid van specifieke voorzieningen voor ouderen zoals verzorgings- en verpleeghuizen. Landelijk vertoont het sterftecijfer de laatste tien jaar geen wezenlijke stijging en in Noord-Holland is een zekere daling waarneembaar.
28
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Bruto sterftecijfer West-Friese gemeenten, Kop NH/WF, Noord-Holland en Nederland 2000-2005
9
8
7
6
5
Ne d
NH
Nh
og
Ko p
W
W KL
W we v
Ve nh
St Br
Op m
Ob d
NK L
M ed
n Hr
En kh
An
d Dr ec h
4
Bij vergelijking met de provinciale en landelijke cijfers ligt het brutosterftecijfer in deze regio lager ten gevolge van de jeugdiger bevolkingsopbouw. Natuurlijke aanwas Het afnemend geboortecijfer en het licht stijgende sterftecijfer leidt tot een gestage daling van de natuurlijke groei. Natuurlijke aanwas WF en Kop NH 2000-2005
1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 2000
2001
2002 WF
Kop
2003 trend WF
2004
2005
trend Kop
29
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Deze ontwikkeling doet zich in beide regio’s voor maar relatief het sterkst in West-Friesland. Groeide de bevolking door geboorten en sterften in 2000 nog met 1.400 personen; zes jaar later ligt dit aantal beneden 1.000 personen per jaar. Vestiging en vertrek Van relatief grote invloed op de omvang van de bevolking is de migratie. Het aantal personen dat jaarlijks de gemeenten resp. de regio verlaat en binnenkomt bedraagt ongeveer 15.000 resp. 9.000 personen. Vestiging en vertrek West-Friesland 1995 -2005
9500 9000 8500 8000 7500 7000 6500 1996
1997
1998 vestiging
1999
2000
vertrek
2001
2002
trend vestiging
2003
2004
2005
trend vertrek
In de afgelopen tien jaar is het aantal vestigers per jaar afgenomen met zo’n 1.000 personen. Het aantal vertrekkers is ongeveer op hetzelfde niveau gebleven en heeft de neiging enigszins te stijgen. Het saldo van vestiging en vertrek ligt momenteel beneden nul. Wanneer dit proces zich voortzet, wordt de afnemende groei door vermindering van de natuurlijke groei versterkt. Herkomst en bestemming migratie Om een beter inzicht te verkrijgen in de achtergronden van de veranderingen in het migratiepatroon is gekeken naar de herkomst en bestemming van de verhuizers.
30
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Vestiging en vertrek West-Friesland van en naar Amsterdam, overig Noord-Holland en Nederland, 1996-2005
3000
2500
2000
1500
1000
500
0
1996
1997 Amsd vest
1998
1999
Amsd vert
2000
ov NH vest
2001 ov NH vert
2002
2003
ov Ndl vest
2004
2005
ov Ndl vert
De relatie met overig Nederland is sinds jaar en dag negatief; met Amsterdam tot 2003 positief en de jaren daarna negatief. Met overig Noord-Holland heeft steeds een positieve relatie bestaan, maar de laatste jaren is deze in omvang vrij snel afgenomen. In de bijlage is een overzicht opgenomen van de migratiestromen naar de onderscheiden regio’s in Noord-Holland. De meest positieve relatie bestaat met Waterland; in de jaren 2001 tot en met 2005 hebben zich gemiddeld per jaar ruim 180 personen meer uit die regio in West-Friesland gevestigd dan daarheen zijn vertrokken. Ook de relatie met Zaanstreek is redelijk positief: gemiddeld bijna 60 personen per jaar meer naar West-Friesland. Met de andere regio’s is een beperkt positief saldo met uitzondering van met name Noord-Kennemerland. Daarheen vertrokken gemiddeld ruim 40 personen per jaar meer dan naar West-Friesland kwamen. Het hangt sterk van de ontwikkelingen in de andere Noord-Hollandse regio’s af of de stromen van vestigers zich blijven voordoen. De relatie met andere provincies blijft door de jaren negatief. Ontwikkeling van de afgelopen jaren In het geheel genomen is de bevolkingsontwikkeling in de laatste tien jaar beduidend langzamer gegaan dan in de jaren daarvoor. Deze tragere ontwikkeling is zowel het gevolg van een dalend geboortecijfer als van een dalend aantal vestigers en een nagenoeg gelijkblijvend aantal vertrekkers. Bij deze ontwikkeling kan men de volgende vragen stellen: Is de tendens van het afnemend aantal geboorten en vestigers en daardoor de verminderde groei van de bevolking de voorbode van een verder vertraagde groei die leidt tot een bevolkingsdaling in de regio? Op welke termijn gaat deze ontwikkeling zich voordoen? Past deze ontwikkeling in het landelijk beeld? Bij de beantwoording van deze vragen komen de prognoses van de bevolkingsontwikkeling in beeld.
31
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
2. Prognoses Algemeen In februari 2006 verscheen het rapport van Derksen c.s. over de structurele bevolkingsdaling. “Het lage niveau van het geboortecijfer heeft een nieuw verschijnsel tot gevolg: een structurele daling van de bevolkingsomvang. Onder normale omstandigheden, zonder oorlog, ramp of epidemie is structurele bevolkingsdaling nog nooit voorgekomen. De 21e eeuw wordt de eeuw van de overgang van groei naar krimp van de bevolking: de wereld als geheel rond 2075 (VNprognose), het werelddeel Europa (inclusief Rusland) als eerste rond deze tijd, Nederland rond 2035 (CBS-prognose), de provincie Limburg als eerste provincie in Nederland in 2002, ZuidLimburg als eerste Corop-regio in Nederland in 1997.” Deze ontwikkeling doet zich niet op korte termijn en in Nederland niet overal tegelijkertijd en in dezelfde mate voor. “De omvang van de bevolking blijft voorlopig nog groeien, echter steeds trager, om omstreeks 2035 structureel te gaan dalen. Op dat moment hebben we dan wel iets meer inwoners dan nu in 2006 het geval is, maar zoals we straks tonen wonen die bepaald niet meer op dezelfde plekken. De groei van de omvang tot 2035 gaat ten koste van het aantal inwoners in de perifere gebieden van het land; de lichte groei manifesteert zich hoofdzakelijk in de Randstad.” Later in dat jaar is de nota “Krimp en ruimte” van het Ruimtelijk Planbureau verschenen. Daarin zijn per gemeente de uitkomsten van de prognose van de ontwikkeling van de bevolking en de huishoudens weergegeven. Deze uitkomsten zijn gebaseerd op het nieuwe prognosemodel van CBS en Ruimtelijk Planbureau: het model Pearl. Er is sprake van drie (landelijk gebruikte) prognosemodellen. De provincie Noord-Holland hanteert voor onder meer het Ontwikkelingsbeeld 2004 het model IPB (interprovinciaal bevolkingsmodel). Landelijk bestaat ook het model Primos dat onder meer in opdracht van het ministerie van VROM wordt gebruikt. In 2006 is het nieuwe model Pearl verschenen, dat voor de eerste keer voor de nota Krimp en ruimte is gebruikt. Voor een korte toelichting op de modellen wordt verwezen naar de bijlage. De verschillen in resultaten zijn vooral een gevolg van een andere input in de modellen. Zo wordt voor de West-Friese gemeenten in de prognose berekend met het model Pearl van een veel lagere woningproductie uitgegaan dan bij het model Primos. West-Friesland De verschillen tussen de resultaten van de drie modellen zijn voor de bevolkingsomvang groot, doen zich al op korte termijn voor en lopen op tot 15.000 personen in 2010 tot meer dan 30.000 in 2020. Deze zijn weergegeven in onderstaande grafiek.
32
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Prognoses voor de omvang van de bevolking van West-Friesland 2010-2025
250000 240000 230000 220000 210000 200000 190000 180000 170000 160000 150000 2006
2010
2015 IPB
Primos
2020
2025
Pearl
De resultaten van Primos en Pearl lopen het sterkst uiteen; de provinciale prognose IPB ligt daartussen. Het is moeilijk aan te geven welke van de modellen de realiteit het best zal benaderen. Het geringe woningbouwprogramma van Pearl strookt niet met de voorgenomen woningbouwplanning zoals die in de Regionale woonvisie 2005 is vastgelegd. Het woningbouwprogramma van Primos ligt beduidend boven de voorgenomen planning. Deze planning is gebaseerd op de provinciale prognose IPB. De bevolkingsontwikkeling en woningproductie van de laatste jaren duiden eerder op een iets langzamer groei dan volgens de provinciale prognose. Zonder te stellen dat de provinciale prognose de meest waarschijnlijke uitkomsten biedt is het in dit kader wenselijk bij de volgende onderwerpen van deze prognose uit te gaan. Bij de benodigde woningproductie zullen de verschillen tussen de drie modellen opnieuw aan bod komen. De bevolkingsprognose voor West-Friesland zoals die door de provincie Noord-Holland is opgesteld op basis van een binnenlandse migratiesaldo van nul, laat zien dat de jaarlijkse groei wel nagenoeg continu zal afnemen. Dat zal zich naar verwachting sterker voordoen na 2015. Vergeleken met de voorbije jaren waarin de bevolkingsgroei daalde tot omstreeks 500 personen in 2006 wordt volgens de prognose weer een toename van de groei verwacht, zeker voor de periode tot 2015.
33
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Componenten van de verwachte bevolkingsgroei WF 2005 – 2020
3000
2500
2000
1500
1000
500
0 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 -500 geboorte
sterfte
buit. mig.
binn. mig.
groei
Tot die tijd wordt zelfs een sterke groei verwacht in de jaren 2006 tot en met 2008 op grond van de voorgenomen woningbouwplannen. Wanneer het woningbouwtempo lager zal liggen, zal dat consequenties hebben voor de bevolkingsgroei. Tegen 2026 zal naar de huidige inzichten het aantal sterften het aantal geboorten overtreffen. Dan zal de natuurlijke aanwas negatief worden. De groei is overigens niet gelijkelijk over de regio verdeeld.
Bevolkingsgroei, drie grootste gem eenten en overige gem eenten 120000 115000 110000 105000 100000 95000 90000 85000 80000 2005
2010
drie grote
2015
2020
overige
34
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
In de (vóór 1 januari 2007) drie grootste gemeenten van de regio Hoorn, Stede Broec en Enkhuizen zal naar verwachting de grootste groei plaatsvinden. Van de verwachte groei van ruim 14.500 personen zullen 10.900 personen in de drie grote gemeenten wonen en 3.800 in de overige gemeenten. Een kwart van de groei vindt in de overige gemeenten plaats, terwijl daar ongeveer 45% van de bevolking woont. Meer dan de helft van de groei komt voor rekening van de gemeente Hoorn, waar ruim eenderde van de West-Friese bevolking woont. Het betekent een relatieve concentratie van de bevolking. Van nog meer belang dan de omvang van de bevolking is voor het beleid de verandering in de samenstelling van de bevolking naar leeftijd en naar huishoudensamenstelling. Verandering in de bevolkingssamenstelling De ontwikkeling van de diverse leeftijdscategorieën
18000 16000 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0 0-4 5 9 10 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94 eo 1965
1975
1985
1995
2005
2015
2025
De samenstelling van de bevolking naar leeftijd zal de komende jaren aanzienlijk veranderen. Zestig jaar geleden was er sprake van een redelijk geleidelijke afname van de opvolgende leeftijdsgroepen. In de huidige situatie (2005) is het aandeel middengroepen (30 tot 60 jaar) groot. Deze groep schuift de komende 20 jaar door en leidt in 2025 tot een aanzienlijk groter aantal personen in de leeftijd van 60 tot 80 jaar dan op dit moment. In de bijlage is dezelfde grafiek voor Nederland opgenomen. Het patroon is gelijkmatiger maar toont dezelfde ontwikkeling.
35
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Ontw ikkeling aantal jeugdigen WF 1991 -2005 45000 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 0-14
15-19
In de afgelopen 15 jaar is het aantal 0- t/m 14- jarigen toegenomen van 37.500 naar bijna 40.000. Het aantal 15- t/m 19-jarigen is gedaald van 14.400 naar 12.600 personen.
Ontw ikkeling aantal jeugdigen 2005 - 2020 45000 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 2005
2010
2015 0 -14
2020
15 -19
36
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Naar verwachting zal tussen nu en 2020 het aantal 0- t/m 14-jarigen dalen van bijna 40.000 naar bijna 36.900 personen en het aantal 15- t/m 19-jarigen zal iets toenemen: van 12.500 naar 13.500. Per saldo daalt het aantal jeugdigen van 0 t/m 19 jaar van 52.400 naar 50.300.
Groei 3 leeftijdscategorieën 1996 -2006 in %
50
40
30
20
10
F W
ve rs ho of -K og ge nl an d W og nu m
ze n
W
es te r
W
No
-20
er
nh
ui
ec Ve
Br o
ee r m
St ed e
Op
m da
d Ob
an en l
bl ik or
de
r-K og g
ed em
Ho or n
ze n ui kh
te rla
nd En
M
Dr
-10
ec h
An
di jk
0
0-19
20-64
65+
Per gemeente zijn er duidelijke verschillen in het aandeel van de ontwikkeling van de onderscheiden leeftijdscategorieën. Voorbeeld: In de gemeente Andijk is het aantal jongeren tussen 1996 en 2006 afgenomen – overigens in tegenstelling tot andere gemeenten. Het aandeel jongeren is in 2006 ten opzichte van 1996 gedaald met bijna 8%. In de andere gemeenten is het aantal jongeren toegenomen gemiddeld met 3% ten opzichte van 1996. Het is duidelijk dat in alle gemeenten het aantal ouderen vergeleken met de andere twee leeftijdscategorieën het sterkst is toegenomen: in Drechterland zijn nu 40% meer ouderen dan in 1996. In Venhuizen is het aantal ouderen relatief minder sterk toegenomen.. Ontwikkeling van het aantal senioren De groei van het aantal ouderen zal zich in de komende jaren sterk doorzetten. De komende 15 jaar zal het aantal 65+ toenemen met 17.500 personen. Het aandeel ouderen neemt toe van 12% in 2005 naar 20% in 2020.
37
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Aantal senioren WF 2005 -2020 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0 2005
2010 65 -74
2015 75 84
2020
85+
De groei doet zich met name voor in de categorie 65 tot 75 jaar: bijna 12.000 personen. Voor de vraag naar zorg is vooral de toename van de groep 75+ van belang. In 15 jaar zal deze stijgen van 10.000 personen naar 15.500 personen. Het betekent een toename van 50%. Groene en grijze druk De groene en grijze druk geeft de verhouding van de jongste en oudste leeftijdscategorieën met de middengroep, de zogenoemde productieve groep. Per 100 20-64-jarigen zijn er in 2005 62 jongeren en ouderen. Vergeleken met de landelijke cijfers ligt de groene druk in West-Friesland iets hoger en de grijze druk iets lager. Het aandeel zal de komende jaren oplopen naar ruim 75. Dan wordt ongeveer het niveau bereikt dat landelijk omstreeks 1985 aanwezig was, zij het dat in die tijd de groene druk veel groter en de grijze druk veel kleiner was. In 2020 zal de verhouding in West-Friesland boven het landelijk niveau liggen, omdat de groene druk nog hoog blijft en de grijze druk sterk toeneemt.
Groene en grijze druk 1996 - 2020
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1996
2006 groene druk WF
2010 grijze druk WF
2015
2020
groene druk NL
grijze druk NL
38
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Beroepsbevolking
Tot de potentiële beroepsbevolking wordt de leeftijdscategorie van 15 dan wel 18 jaar tot 65 jaar gerekend. De groep 15 t/m 17 jaar is nog (deels) leerplichtig en het overgrote deel van de jongeren volgen nog een opleiding. Zij zijn alleen voor bijbaantjes beschikbaar voor de arbeidsmarkt.
Ontwikkeling bevolking, potent. en werkzame beroepsbevolking 1995 -2005 250000
200000
150000
100000
50000
0 1995
2000
bevolking
2005
18 t/m 64 jaar
werkz beroepsb
In de afgelopen tien jaar heeft de groei van de potentiële beroepsbevolking nagenoeg gelijke tred gehouden met de groei van de bevolking. Het aandeel werkzame beroepsbevolking is opgelopen van 39% naar 45% van de totale bevolking en van 60% naar 70% van de potentiële beroepsbevolking van 18 t/m 64 jaar. Met andere woorden: de arbeidsparticipatie is toegenomen. De potentiële beroepsbevolking Aantal 15- en 18- t/m 64 jarigen W F 2005 - 2020 141000 139000 137000 135000 133000 131000 129000 127000 125000 2005
2010
2015 15-64
2020
18-64
39
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Formeel wordt de potentiële beroepsbevolking gerekend vanaf 15 jaar. Van de 15-jarigen volgt nagenoeg 100% een dagopleiding en bij de 17-jarigen is dat nog bijna 90%. Het aandeel 15 jarigen dat in één of andere vorm betaald werk verricht, is volgens gegevens van de jeugdmonitor ruim de helft van de totale groep. Het gaat om kleine baantjes. Tussen 2005 en 2020 zal de omvang van de potentiële beroepsbevolking van 18 t/m 64 jaar dalen met zo’n 1.750 personen, d.w.z. omstreeks 3%.
Verandering in de samenstelling van de potentiële berepsbevolking 2005-2020 70000 60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 -10000
2005
2010
2015
2020
groei05-20
-20000 18-29
30-49
50-64
De omvang van de jongste groep tot 30 jaar zal de komende jaren licht stijgen evenals de 50+. Het aantal mensen tussen 30 en 50 jaar zal met ruim 8.800 personen afnemen en van 50 jaar en ouder toenemen met 5.000 personen. De potentiële beroepsbevolking veroudert wel, maar de gemiddelde leeftijd neemt in 15 jaar met slechts één jaar toe: van 42 naar 43 jaar.
40
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Ontwikkeling van het aantal huishoudens Het aantal huishoudens zal volgens de prognose van de provincie tussen 2005 en 2020 toenemen met ongeveer 12.500 huishoudens. De toename van het aantal huishoudens tussen 2005 en 2020 bedraagt 15%. Ontwikkeling aantal huishoudens naar leeftijd hoofd 2005 –2020
30000
25000
20000
15000
10000
5000
0 15-19
20-24
25-39 2005
40-54 2010
2015
55-64
65-74
75 eo
2020
Leeftijd hoofd van het huishouden Het aantal huishoudens in sommige leeftijdsgroepen dalen vanaf 2005 al (zoals 25 t/m 39 jaar), andere vertonen eerst nog een stijging en daarna een daling (20-24 jaar, 40-54 jaar) De oudere categorieën (vanaf 65 jaar) vertonen een vrij sterke stijging. De categorie 65-74 jaar verdubbelt in die periode in aantal en het aantal huishoudens met een hoofd van 75+ neemt met 66% toe. Bijna driekwart van de groei van de huishoudens komt voor rekening van de huishoudens in de leeftijd tussen 65 en 75 jaar. Tegenover een daling van het aantal huishoudens in de leeftijd tussen 25 tot en met 54 jaar (veelal gezinnen) van ruim 4.000 huishoudens staat een groei van het aantal oudere huishoudens (65+) van ruim 13.000 huishoudens. Behalve de leeftijd van het hoofd zal ook de samenstelling van de huishoudens veranderen. Het aantal alleenstaanden (1 persoonshuishoudens) zal over de periode 2005-2020 met ongeveer 7.000 toenemen (60% van de groei) en het aantal huishoudens zonder kinderen met 4.000 (ruim eenderde van de groei). Het aantal huishoudens met kinderen neemt iets af en het aantal éénoudergezinnen neemt een weinig toe.
41
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Ontwikkeling van het aantal huishoudens naar type 2005-2020 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 2010-2005
2015-2010
2020-2015
-500 alleen
1 ouder
sam z
sam m
Bron: Prognose 2002
Eenderde van de huishoudens zal in 2020 een éénpersoonshuishouden zijn en 30% een stel zonder kinderen. Het betekent dat bijna tweederde van de huishoudens een klein huishouden zal zijn. Overall betekent het een verschuiving van het aandeel huishoudens met kinderen naar het aandeel alleenstaanden. Ook de landelijke Pearl prognose van 2006 voorziet voor de komende 20 jaar nog een groei van het aantal huishoudens; echter anders dan de provinciale prognose. Prognose groei van het aantal huishoudens 2006-2015 en 2015-2025 en gerealiseerde verwachte productie 2006 -2015 Perioden
WF
Kop + WF
Amsterdam
N-Holland
Nederland
groei 2006-2015
5,5
5,6
10,6
8,7
6,3
groei.2015-2025
4,2
3,7
10,0
7,8
5,1
530
1.000
5.000
12.200
51.500
1.200
1.900
2.900
11.500
77.000
huishoudens
woningproductie verwacht 2006-2015 gem. p.j. gem. prod 1996-2005 Bron: CBS/RPB Pearl 2006
De groei van het aantal huishoudens in West-Friesland en in het gebied van de Kop en WestFriesland samen zal volgens deze prognose gematigder zijn dan in Noord-Holland en vooral in Amsterdam. De eerstgenoemde regio’s blijven achter bij de provinciale en landelijke ontwikkeling. Bij deze Pearlprognose betekent het wel dat ook bij deze twee regio’s het aantal huishoudens blijft groeien en dat daarvoor nog nieuwbouw van woningen nodig blijft. Wanneer wordt gekeken naar de gemiddelde jaarlijkse productie van de afgelopen jaren en de verwachtingen omtrent de komende tien jaar, dan blijkt dat in West-Friesland en de Kop van Noord-Holland veel minder gebouwd zou moeten worden. Ook in Nederland als geheel wordt een geringere groei in de tweede periode verwacht. In Noord-Holland zal een nagenoeg gelijk productieniveau nodig zijn en in Amsterdam zal men een forse productiestijging moeten realiseren.
42
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
3. Woningbouw Woningbouw in de afgelopen jaren In de voorbije jaren is het niveau van de woningproductie na een stijging in 1997 bijna continu gedaald.
Woningproductie 1995–2005, Hes-gemeenten en overige gemeenten 1995-2005 1800
1600
1400
1200
1000
800
600
400
200
0 1995
1996
1997
1998
1999 Hes-gemeenten
2000
2001
2002
ov. gemeenten
totaal
2003
2004
2005
Deze daling heeft zich met name in de vier HESD-gemeenten (Hoorn, Enkhuizen, Stede Broec en Drechterland) voorgedaan. In 2005 was de productie in de overige gemeenten zelfs iets groter dan in de HESD-gemeenten. De woningvoorraad van de vier HESD-gemeenten is afgerond 60% van de totale regio. Van de totale productie kwam in 1995 65% voor rekening van de vier gemeenten, in 2005 is dat iets minder dan de helft. De woningproductie in de HESD-gemeenten blijft achter bij de geplande productie. Geplande woningen In de Regionale woonvisie hebben de gemeenten aangegeven hoeveel woningen zij de komende jaren zullen bouwen. Bij de planning dient ook rekening te worden gehouden met het verschil tussen planning en realisatie. Door planuitval en vertraging zal niet in alle gevallen de beoogde planning worden gehaald. In het streven om de woningproductie op peil te houden is in ieder geval een ruime planning van belang. De inventarisatie van de provincie van juni 2006 laat deels een wat andere planning zien dan de planning die in de Regionale Woonvisie is opgenomen. Ook daarbij is door gemeenten ruimer gepland in verband met bovengenoemde risico’s.
43
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Groei bevolking en toevoeging woningvoorraad 2005-2015
2000 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 2005
2006
2007
groei bevolking
2008
2009
2010
2011
gewenste toevoeging wvr
2012
2013
2014
gepland
Volgens de provinciale prognose zal de toevoeging aan de woningvoorraad het komende jaar boven 1.200 woningen uitkomen. Daarna zal dat langzaam dalen. De benodigde productie ligt iets hoger dan de toevoeging omdat ook met sloop e.d. rekening moet worden gehouden. De relatie tussen de omvang van het migratiesaldo en de woningbehoefte is duidelijk aanwezig. Op het moment dat het migratiesaldo naar nul daalt, neemt bij een afnemende natuurlijke groei ook de woningbehoefte sterk af van ongeveer 1.200 naar minder dan 1.000 en later naar ruim 600 woningen per jaar. Deze relatie (zie ook de grafiek van de componenten van de groei) toont aan dat bij een positief migratiesaldo een hogere productie hoort en andersom. Het is de vraag in hoeverre dit te beïnvloeden is. Met andere woorden: is het potentieel van vestigers in deze regio zo groot dat bij een grote woningproductie een positief migratiesaldo kan worden bereikt? Uit het migratiepatroon van de laatste jaren blijkt dat met name met Waterland en in iets mindere mate met Zaanstreek een positief saldo aanwezig is. In hoeverre hier sprake is van woonmigratie is niet bekend, maar zou verondersteld kunnen worden. Dat zou tot gevolg kunnen hebben, dat bij een voldoende en aantrekkelijke woningproductie in die regio’s zelf deze stroom minder zou kunnen worden. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat bij een oplopend woningtekort in de zuidelijke regio’s van de provincie wonen in West-Friesland aantrekkelijker wordt. In de Monitor Regionale Woonvisie van januari 2007 wordt naar aanleiding van de evaluatie van de woningproductie van 2004 en 2005 geconcludeerd dat het te vroeg is om op basis van twee jaar woningproductie harde conclusies te trekken. De productie blijft achter bij de planning en de geprognosticeerde woningbehoefte. Daarvoor zijn diverse verklaringen. Plannen worden vertraagd door langdurende procedures, archeologisch onderzoek en vertraging in de uitvoering. Opvallend is dat bij een geringere productie van een heel grote druk op de woningmarkt geen sprake is.
44
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Het aantal bij de woningcorporaties geregistreerde actief woningzoekenden is maar in beperkte mate een indicatie voor de vraag naar woningen op korte termijn en voor de druk op de huurwoningenmarkt. Het begrip actief woningzoekende is niet gelijk aan dringend om een woning verlegen. In het aanbodmodel dat diverse gemeenten hanteren is een actief woningzoekende iemand die tenminste éénmaal in het afgelopen jaar op een woning in het aanbod heeft gereageerd. Bij de andere systemen betreft het mensen die zich als zodanig hebben gemeld. In de praktijk blijkt vaak dat mensen zich uit voorzorg hebben ingeschreven maar voorlopig nog geen (andere) woning willen. Bovendien blijkt door het feit dat de bestanden niet regelmatig worden geschoond vervuiling te zijn opgetreden. De bestanden zijn dan ook beperkt maatgevend voor de actuele vraag naar huurwoningen. Actief woningzoekenden en toewijzingen 2004 en 2006 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 Aandacht actief woningz. 2004
Niet aandacht actief woningz. 2006
toegewezen 2004
Totaal toegewezen 2006
Bron: Woningcorporaties West-Friesland
In bovenstaande grafiek is het aantal actief woningzoekenden verdeeld naar aandachtsgroepen en niet-aandachtsgroepen in 2004 en 2006 weergegeven. Het aantal actief ingeschrevenen is iets toegenomen. Ook het aantal toegewezen woningen is iets toegenomen. De aandachtsgroepen van de volkshuisvesting (huishoudens met een beperkt inkomen) zijn relatief vaak aan bod gekomen. De corporaties hebben begin februari 2007 gemeld dat West-Friesland geen woningtekort meer kent. “ De corporaties stellen vast dat de kwantitatieve woningnood het hoofd is geboden. Langer wachten op een woning die voldoet aan zoveel mogelijk individuele wensen komt in de dagelijkse praktijk steeds meer voor. Uitstraling, ruimte, de juiste verhouding tussen prijs en kwaliteit en een goede woonomgeving zijn meer bepalend voor de hedendaagse woonconsument in de huursector. Kortom er ligt nog wel een kwalitatieve opgave in de regio. “ Bij de verkoop van nieuwbouwplannen is er vaak geen enorme toeloop meer zoals in eerdere jaren. Het komt voor dat de eerste paal wordt geslagen terwijl pas één woning daadwerkelijk is verkocht. Echter voor bepaalde woningtypen en locaties is er meer vraag dan aanbod.
45
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
De vraag doet zich voor waar de mensen zijn gebleven voor wie volgens de planning en prognose een woning beschikbaar zou moeten zijn. Het vestigingsoverschot (migratiesaldo) is sterk gedaald en van de regio’s die tot nu toe een positief saldo opleverden komen de laatste jaren minder vestigers dan voorheen. De woningproductie in die regio’s is iets hoger dan de planning. Maar is dit wel een voldoende verklaring? Is de algemene traagheid van de woningmarkt niet mede een oorzaak? Zijn mensen waarvan verwacht mag worden dat zij in hun wooncarrière de volgende stap zouden zetten en op die manier woningen zouden vrijmaken voor met name starters voorzichtiger geworden en kritischer in hun woonwensen? Een andere mogelijkheid voor het achterblijven van de vraag zou kunnen zijn dat starters langer dan verwacht (en gewenst) in een onzelfstandige woonsituatie blijven wonen. Algemeen is het voor starters moeilijker geworden om een eerste betaalbare woning te bemachtigen. In verschillende gemeenten en corporaties zijn regelingen om starters op een of andere wijze te helpen. Het is denkbaar dat door bundeling van krachten de gemeenten gezamenlijk met de corporaties tot meer in staat zijn dan op dit moment individueel. In het commentaar van Gedeputeerde Staten op de Regionale Woonvisie (d.d. 8 mei 2005) wordt vastgesteld dat West-Friesland er hard aan moet trekken om de taakstelling te realiseren. Het advies luidt: voorkómen van planuitval en zoeken naar aanvullende capaciteit. De cijfers over de beperkte periode van twee jaar geven geen aanleiding om deze waarschuwing als overbodig te beschouwen. Om de taakstelling te halen zal er in de komende jaren meer moeten gebeuren. Echter bij de evaluatie van 2010 zal bekeken moeten worden, of de taakstelling wellicht moet worden bijgesteld. G.S. concluderen ook dat meer aandacht moet worden besteed aan de regionale behoefte aan specifieke typen woonmilieus zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht. Het besluit van de gemeenten om in 2007 een regionaal woningbehoefteonderzoek te houden sluit hierop aan.
Kwalitatieve vraag De veranderingen in de samenstelling van de bevolking leidt tot kwalitatief andere woningbehoefte en deze zal niet alleen in nieuwbouw maar vooral ook in bestaande voorraad moeten worden gezocht. Immers de jaarlijkse toevoeging aan de woningvoorraad bedraagt hoogstens 1,5% van de aanwezige voorraad.
In het woningbehoefteonderzoek van 2003 is de samenstelling van de woningvoorraad naar type weergegeven. (zie volgende grafiek)
46
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Huidige woningvoorraad naar type WF 2003 in % 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
ee st r ed e br oe c ve nh ui ze w n er ve rs ho w -k of og ge nl an d w og nu m
m
eengezins
op m
nd
ob da
nko gg
en la
bl
ik
n ed em
ho or
m
an di dr jk ec ht er la nd en kh ui ze n
0%
gestapeld
anders
Het aandeel gestapelde woningen is behoudens in de stedelijke gemeenten Enkhuizen, Hoorn en Medemblik gering. Naar de mening van de bewoners is 20% van de woningen geschikt voor ouderen en 55% geschikt voor jongeren. Het is niet zo dat voor senioren een gestapelde woonvorm de meest gewenste is, maar bij de woonwensen in 2003 bleek wel dat de vraag van senioren zich vaak op dat type woning richt. gewenst type woning
totaal in %
senioren (65+)
eengezins, tussen
21
8
eengezins hoek
12
4
eengezins, 2/1 kap
8
1
eengezins, vrijstaand
17
5
beneden (etage of flat)
8
23
boven flat + lift
10
15
boven flat - lift
3
.
anders
10
19
geen antwoord
11
27
100%
100%
totaal
Onder ‘anders’ wordt vaak een seniorenwoning genoemd.
47
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
In het wensenlijstje van senioren zit vaak de nabijheid van voorzieningen opgenomen en derhalve meestal een locatie in of nabij het centrum. Volgens het Woningbehoefteonderzoek van 2003 kiezen senioren van 65 jaar en ouder in meerderheid voor een locatie in de nabijheid van het centrum. Van alle mensen met verhuisplannen kiest 43% voor een locatie nabij het centrum; bij gestapelde woonvormen gaat voor 60% de voorkeur naar een centrumlocatie uit.
Gew enste locatie in % 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% senioren 65+ centrum of 15 min lopen
rijtjes meer dan 15 min
2/1 vrijst rand bebouw ing
gestapeld geen voorkeur
De nieuwbouwproductie én de aanpassing van de bestaande voorraad zal zich vooral moeten richten op voor senioren geschikte en aanpasbare woningen. Het betekent bovendien dat alle nieuwbouw senioren geschikt zal moeten zijn (woonkeur verplicht) en dat de aanpassing van de bestaande voorraad zowel in de huursector als in de koopsector bevorderd dient te worden. Daarnaast zal voor starters extra steun onder meer in de vorm van startersleningen in alle gemeenten beschikbaar moeten zijn.
48
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
4. Onderwijs De vragen bij dit hoofdstuk zijn: Welke vormen van onderwijs volgt de West-Friese jeugd? Wat zijn hun perspectieven? Wat is het opleidingsniveau van de bevolking? Hoe zit dat bij de beroepsbevolking? Wat is het opleidingsniveau van werkzoekenden en werkzoekende werklozen? Hoe verhoudt het opleidingsniveau van deze regio zich met andere regio’s of landelijk? Basis en voortgezet onderwijs Het aantal leerlingen in het basis- en in het voortgezet onderwijs inclusief het speciaal onderwijs vertoont de laatste jaren nog steeds een lichte stijging van resp. 350 en 950 leerlingen. Deze stijging is op de bestaande basisscholen opgevangen. Het aantal basisscholen (92) is niet toegenomen.
Aantal leerlingen basis- en voortgezet onderwijs 2001/02 - 2005/06 23.000 22.000 21.000 20.000 19.000 18.000 17.000 16.000 15.000 14.000 2001/02
2002/03
basis onderw. incl
2003/04
2004/05
2005/06
voorgezet onderw incl
Inclusief speciaal onderwijs
49
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Het West-Fries gemiddelde van de schoolgrootte ligt voor het basisonderwijs op 262 leerlingen.
Gem iddelde schoolgrootte basisonderw ijs 2005/06
St Br Hrn Enk Obd WF W ogn Med Drech W erv W KL Opm NKL Venh And 0
50
100
150
200
250
In Andijk is de gemiddelde schoolgrootte 161 leerlingen en in Stede Broec 289 leerlingen. Globaal genomen is de gemiddelde grootte in de grote en meer stedelijke gemeenten groter dan elders. Landelijk is de gemiddelde vestigingsgrootte gelijk gebleven. In het schooljaar 2003/2004 kwam het aantal vestigingen in het basisonderwijs uit op 7.163. Dit zijn er 27 minder dan in het schooljaar 2002/2003. De gemiddelde vestigingsgrootte is in de jaren negentig flink toegenomen. In de periode 1990/1991–2003/2004 steeg dit gemiddelde van 171 naar 216 leerlingen. Dit betekent een toename van 26 procent. Het aantal basisscholen is afgenomen en het aantal leerlingen toegenomen. In het basisonderwijs bestaan tussen de provincies en de grote steden grote verschillen in de gemiddelde vestigingsgrootte. Zo waren de scholen in Zuid-Holland in 2003/2004 met gemiddeld 261 leerlingen het grootst en die in Friesland met gemiddeld 127 leerlingen het kleinst. In grote gemeenten was het gemiddeld aantal leerlingen per vestiging vaak al groter dan 260. Breda staat aan de top: daar had een basisschool gemiddeld 329 leerlingen. (bron Jaarboek onderwijs in cijfers 2005 CBS)
50
300
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Verandering aantal leerlingen basisonderwijs WF 2001 - 2005 200
150
100
50
og
W
es
W
nl
nu m
an d
f ho o
te r-K og ge
rs er ve W
hu iz
en
c Br oe de St e
Ve n
r pm ee O
bd am
la ge n
oo rd N
O
nd
ik M
er -K og
ed e
m bl
oo rn H
En kh ui ze n
rla te re ch D
-50
nd
An di jk
0
-100
-150
Hoewel het aantal basisschoolleerlingen in de afgelopen vijf schooljaren in de regio iets is toegenomen (totaal 330 leerlingen), zijn er verschillen in ontwikkeling in de gemeenten. Een groot deel van de groei komt voor rekening van de gemeente Hoorn. Relatief is in Medemblik het aantal leerlingen sterk toegenomen (gemiddeld met 12% tegenover 1,6% voor de gehele regio). De afname is absoluut en relatief het sterkst in Enkhuizen (6%). Landelijk is het aantal leerlingen in het basisonderwijs volgens de laatst bekende gegevens licht afgenomen. In het schooljaar 2003/2004 bedroeg het aantal leerlingen in het basisonderwijs 1.548 duizend. Dat zijn er 2 duizend minder dan een jaar eerder. Ten opzichte van 1990/1991 was het aantal leerlingen in het basisonderwijs echter 105 duizend hoger. Dat is een toename van 7 procent. Tot het midden van de jaren negentig nam het groeipercentage van het aantal leerlingen alsmaar toe. Daarna is dit percentage vrijwel ieder jaar kleiner geworden. Volgens de Referentieraming van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zal het aantal leerlingen in het basisonderwijs nog tot en met het schooljaar 2009/2010 toenemen. (bron Jaarboek onderwijs in cijfers 2005 CBS) Speciaal onderwijs
Het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs in West-Friesland is tussen 2001 en 2006 licht gestegen van 856 leerlingen naar 893 leerlingen: 4%. Ook het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs is toegenomen: van 633 naar 751 leerlingen; een stijging van 19%.
51
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Aantal leerlingen in het speciaal basis en voortgezet onderwijs 2000 -2006 1-10-00
1-10-01
1-10-02
1-10-03
1-10-04
1-10-05
1-10-06
West-Friesland
1431
1489
1511
1555
1551
1644
1638
Nederland
127.700
130.840
126.490*
130.130
132.270
134.670
**
West-Friesland
100
104
106
109
108
115
114
Nederland
100
102
99
102
104
105
**
Absolute aantallen
Indexcijfers
* Vanaf schooljaar 2002/2003 zijn de leerlingen van het voormalig voortgezet speciaal onderwijs opgenomen in het praktijkonderwijs en het lwoo. ** Nog niet bekend. Bron Nederlandse cijfers: Onderwijsstatistiek CBS/CBS-Statline. Landelijk is sprake van een geringe afname van het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs. In het schooljaar 2003/2004 was het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs 51 duizend. Dat is bijna evenveel als in de vier jaren ervoor. Het aantal leerlingen in deze schoolsoort nam tot het midden van de jaren negentig toe, maar is daarna gedaald. Volgens de Referentieraming van het Ministerie van OCW zal het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs ook de komende jaren licht afnemen. Het aandeel leerlingen dat in West-Friesland op scholen voor speciaal onderwijs zit, is de laatste jaren iets gewijzigd.
Speciaal onderwijs
2001/02
2002/03
2003/04
2004/05
2005/06
Speciaal BO
4,01
4,09
4,00
3,93
4,11
Speciaal VO
4,16
4,23
4,47
4,43
4,64
Bron Onderwijsrapport 2005 I&O Research
Het aandeel leerlingen is bij het voortgezet speciaal onderwijs iets sterker toegenomen dan bij het speciaal basisonderwijs.
52
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Voorgezet onderwijs Tot het voortgezet onderwijs behoren vwo, havo, vmbo, leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en praktijkonderwijs. Het vmbo is in 1998 in de plaats gekomen van de mavo en het vbo. Het praktijkonderwijs is in de periode 1999–2002 ontstaan uit het speciaal voortgezet onderwijs. Het aantal leerlingen op scholen voor voortgezet onderwijs in de regio is de laatste vijf jaar met ruim 700 personen toegenomen.
Ontwikkeling aantal leerlingen naar richting VMBO. HAVO, VWO en MBO 2002/03
2003/04
2004/05
2005/06
2006/07
groei 2006 2002
8.591
8.957
9.206
9.330
9.548
957
LWOO/VMBO
2.840
2.845
2.718
2.587
2.549
-291
MBO
3.030
3.141
3.225
3.500
3.088
58
Totaal
14.461
14.943
15.149
15.417
15.185
724
Aantal leerlingen VMBO-tl/HAVO/VWO
De groei heeft zich met name in het VMBO-tl/HAVO/VWO voorgedaan ten koste van LWOO/VMBO.
Aantal leerlingen naar richting 2001/02- 2005/06 10.000 9.000 8.000 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 2001/02
2002/03
2003/04
VMBO-tl/HAVO/VWO
2004/05
LWOO/VMBO
2005/06 MBO
Landelijk is het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs tussen 2002/2003 en 2003/2004 weer toegenomen. In het schooljaar 2003/2004 gingen 925 duizend scholieren naar het voortgezet onderwijs. Dat is 1 procent meer dan in het jaar ervoor. In de periode 1990/1991– 1997/1998 is het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs ieder jaar afgenomen. Daarna werd deze trend omgebogen en is er sprake van groei. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) verwacht dat het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs in elk geval tot en met het schooljaar 2006/2007 nog zal blijven toenemen. Het aantal geslaagden in het voortgezet onderwijs kwam in het schooljaar 2003/2004 uit op 164 duizend. Dat is 4 procent meer dan een jaar eerder. De slagingspercentages veranderen de laatste jaren niet veel. In 2003/2004 slaagde in het vmbo bij de theoretische en gemengde leerweg tezamen 94 procent.
53
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Bij de kaderberoeps- en basisberoepsgerichte leerweg behaalde 95 procent van de examenkandidaten het diploma. Het vwo had eveneens een slagingspercentage van 94 procent. Bij de havo was het slagingspercentage met 91 procent het laagst. (CBS 2005) Over het aantal geslaagden in West-Friesland is maar een beperkt aantal gegevens openbaar. Bij sommige scholen wordt zelfs geen onderscheid gemaakt naar de verschillende richtingen. Het slagingspercentage ligt tussen 92% en 100%. Deelname van adolescenten aan dagonderwijs Deze gegevens zijn voor West-Friesland ontleend aan de Jeugdmonitor 2002 en die van 2005. Van de West-Friese jongeren in de leeftijd van 16 t/m 23 jaar volgt evenals in 2002 bijna tweederde deel (63 procent) een dagopleiding. De grootste groep jongeren in deze leeftijdscategorie volgt een MBO (35 procent) of een HBO/WO - opleiding (respectievelijk 24 en 8 procent).
Aandeel m et dagopleiding naar leeftijd en geslacht 2002 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
16
17
18
19
20 M
21
22
23
totaal
V
Aande e l m e t dagople iding naar le e ftijd e n ge s lacht 2005
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 16
17
18
19
20 M
21
22
23
totaal
V
54
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Tot ongeveer 21 jaar is voor meer dan de helft van de adolescenten de belangrijkste activiteit het volgen van een dagopleiding. In het geheel genomen volgen meisjes vaker dan jongens een dagopleiding. Ten opzichte van 2002 is het aandeel meisjes tot 21 jaar dat een dagopleiding volgt toegenomen. Naar aantallen leerlingen gemeten is het MBO de belangrijkste opleidingsrichting. Ongeveer een derde van de 16- t/m 23- jarigen volgt een MBO-opleiding.
Dagopleiding naar leeftijd 2002
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 16
17
18 vmbo
19 havo
vw o
20 speciaal
21 mbo
hbo
22
23
22
23
wo
Dagopleiding naar leeftijd 2005
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 16
17
18 vmbo
19 havo
vw o
20 speciaal
21 mbo
hbo
wo
55
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Relatief gezien zijn het vooral leerlingen in de leeftijdgroep van 17 t/m 19 à 20 jaar, die een MBO opleiding volgen. Onder de 16-jarigen die een dagopleiding volgen is het aandeel dat een MBOopleiding volgt gestegen t.o.v. 2002. Landelijk valt een forse stijging van het totaal aantal MBOleerlingen te constateren. De groei doet zich met name bij de meisjes voor. Het perspectief van de leerlingen valt af te leiden uit hun plannen na het voltooien van de huidige opleiding.
Plannen na huidige opleiding naar richting 2002 en 2005 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
vmbo baan 2002
havo baan 2005
vwo
speciaal
mbo
vervolgopleiding 2002
hbo
wo
vervolgopleiding 2005
N. B. De groep die nog niet weet wat men wil, is niet in de grafiek opgenomen Voor meer dan 70% is VMBO, HAVO en VWO geen eindopleiding. Dat geldt wel voor de helft van de MBO leerlingen. Zij zijn van plan na deze opleiding een baan te gaan zoeken. In grote lijnen verschilt 2002 niet veel van 2005. In het algemeen is de groep die van plan is een baan te gaan zoeken iets afgenomen. Dat leidt niet altijd tot een grotere groep die nog een vervolgopleiding wil gaan doen. Dat heeft te maken met het feit dat een deel van de leerlingen/ studenten nog niet weet wat men wil gaan doen. Omstreeks 20 jaar ligt het omslagpunt. Dan wordt de groep die van plan is na de opleiding een baan te gaan zoeken groter dan de groep die kiest voor een vervolgopleiding. Jongeren die geen dagopleiding volgen Jongeren die geen dagopleiding volgen (37% van de 16-23 jarigen), zijn na de basisschool gemiddeld 6,5 jaar naar school geweest. De grootste groep jongeren heeft een afgeronde MBO (34 procent) of een afgeronde VMBO (25 procent) opleiding op zak. Van de jongeren die nu geen dagopleiding volgen, is 40 procent wel ooit een dagopleiding begonnen zonder deze af te maken. Jongens, 20-23 jarigen, jongeren uit éénoudergezinnen en nietwesterse allochtonen verlaten vaker een school/opleiding zonder diploma dan meisjes, 16-19 jarigen, jongeren uit tweeoudergezinnen en autochtonen. De meest genoemde reden voor het niet afmaken van de opleiding is het ‘geen zin meer hebben’ (35 procent).
56
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Afgeronde opleiding onder jongeren die geen dagopleiding volgen.
Basisonderwijs
8%
volledig lbo/vbo
5%
volledig vmbo
25%
volledig havo
7%
volledig vwo
1%
volledig mbo
34%
volledig hbo
8%
volledig wo
0%
anders
12% 0%
25%
50%
75%
100%
Een aandachtspunt is de schoolcarrière van een deelgroep jongeren: veertig procent van de jongeren die nu geen dagopleiding volgt, heeft de vorige opleiding niet met een diploma afgerond. Een relatief groot deel van de jongeren die zich nu op de arbeidsmarkt bevinden, heeft alleen een VMBO-diploma op zak (25%). Opvallend is voorts dat het plezier in het schoolgaan op de lagere opleidingen aanzienlijk minder groot is. ‘Ik vond het niet meer leuk/ik ga liever werken’ is dan ook nog steeds de hoofdreden om met een opleiding te stoppen. De instellingen voor lager voortgezet onderwijs slagen er blijkbaar nog onvoldoende in een voldoende aantrekkelijk en bindend opleidingsaanbod te bieden voor ‘de aanpakkers’ onder de West-Friese jongeren die vaak allang een baantje hebben. Aandacht voor de speciale kwetsbaarheid van scholieren in het voortgezet speciaal onderwijs is op basis van de bevindingen in de Jeugdmonitor 2005 aanbevolen. Deze jongeren vormen een groeiende groep voor wie toch al minder mogelijkheden open staan. Maatregelen als het inweven van meer sportmogelijkheden binnen en buiten schooltijd en het stimuleren van lidmaatschap van verenigingen zijn geboden. Ouders van jongeren in het speciaal onderwijs vallen verhoudingsgewijs vaak in lagere opleidings- en inkomenscategorieën, waardoor gerichte voorlichting, financiële tegemoetkomingen en kortingsregelingen op dit terrein van belang zijn. Datzelfde geldt voor kinderen uit éénoudergezinnen. Een gerichte voorlichting en inkomensbeleid zal voor deze groep in ieder geval financiële drempels en onbekendheid met het aanbod doen afnemen. Bewuste aandacht voor de sociaal-emotionele moeilijkheden waarmee beide groepen verhoudingsgewijs meer te maken hebben is binnen scholen van belang, waarbij onder meer kan worden gedacht aan speciale inspanningen vanuit scholenbegeleiders. De hoge arbeidsdeelname van schoolgaande Westfriese jongeren is een gunstig kenmerk van de populatie: de jongeren doen al jong werkervaring en contacten op en stromen zo gemakkelijker door naar vast werk. De keerzijde is echter dat jongeren die weinig plezier in leren ervaren, zich gemakkelijker verleid weten met school te stoppen om fulltime te gaan verdienen. Maatregelen (bonus, convenant) om een werkgever te binden aan diens werknemer, maar deze wel eerst de opleiding te laten afmaken, zijn in dat licht van belang.
57
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Verzuim Ruim eenderde deel (39 procent) van de leerlingen van 16 t/m 23 jaar geeft in 2005 aan wel eens te spijbelen met gemiddeld ruim 5 uur per maand. In 2002 zeiden meer jongeren te spijbelen en deden ze dit gemiddeld ook meer uren per maand: 45 procent van de leerlingen spijbelde toen wel eens met gemiddeld een kleine 6 uur per maand. Jongens en 20-23 jarigen spijbelen gemiddeld meer lesuren dan meisjes en 16-19 jarigen.
Uit het jaarverslag leerplicht schooljaar 2004–2005 van de gemeente Hoorn blijkt een stijging van het aantal interventies en het aantal dossiers. Er is sprake van een toename van de complexe problematiek bij leerlingen. Bij de aanbevelingen dringt men aan op verbetering van het registratiesysteem en op verbetering van de aansluitende vervolgstappen.
Voortijdige schoolverlaters De Regionale Meld- en coördinatiefunctie voor voortijdige schoolverlaters (RMC) wordt in het schooljaar 2004-2005 vanuit een centraal adres in de regio verzorgd. Alle mutaties van in- en uitschrijvingen van alle jongeren tot 23 jaar in West-Friesland worden op één adres gemeld door scholen, CWI en door de gemeenten. Aan deze registratie is de volgende informatie ontleend. Het aantal gemelde jongeren dat de school heeft verlaten zonder startkwalificatie (afgeronde opleiding op het niveau beginnend beroepsbeoefenaar, d.w.z. ten minste diploma havo/vwo of niveau 2 van de Wet educatie en beroepsvorming mbo). Het aantal jongeren dat wordt geregistreerd is toegenomen ten gevolg van een toename van de meldingen van het CWI. Het is niet duidelijk of de toename het gevolg is van een betere registratie dan wel van een werkelijke toename van het aantal jongeren dat voortijdig de school verlaat. De meesten komen van een beroepsopleidende leerweg of van het vmbo. Het aandeel waarvan de verlaten opleiding niet bekend is, is aanzienlijk en dat biedt onvoldoende mogelijkheden om goede vergelijkingen te maken. Ongeveer de helft van de jongeren die waren gemeld en niet in het bezit waren van een startkwalificatie zijn opnieuw geplaatst in het onderwijstraject; een deel is nog in behandeling en een deel is gaan werken. Uit de ervaring met de trajectbegeleiding blijkt dat bij de overstap van vmbo naar ROC nogal wat jongeren tussen wal en schip raken. Het gaat vooral om jongeren in de leeftijd van 16 à 17 jaar. Voor de iets oudere jongeren zou meer aandacht moeten komen. Onderwijsmonitor Bij de verzameling van gegevens over onderwijs en opleiding blijkt dat maar een beperkt aantal gegevens direct voorhanden is. Bij de gemeente Hoorn leeft het voornemen om een onderwijsmonitor op te zetten. Het zou wenselijk zijn als deze regionaal kan worden uitgebouwd. Ontwikkeling van het aantal leerlingen basis en voortgezet onderwijs Het aantal 10- t/m 19-jarigen zal volgens de provinciale prognose na een lichte groei in 2020 ongeveer even groot zijn als nu: ruim 26.000 jongeren. Het betekent dat het totaal aantal leerlingen niet ingrijpend zal veranderen. Echter het aantal jeugdigen in de leeftijd van de basisschool zal naar alle waarschijnlijkheid wel dalen; tussen 2005 -2020 neemt het aantal kinderen van 5 t/m 14 met ruim 1.600 af en het aantal van 10 t/m 19 blijft gelijk. Na die tijd zal de daling zich echt inzetten. Op plaatselijk niveau zullen onderlinge verschillen te constateren zijn. De prognoses op gemeentelijk niveau en per school geven een indicatie van de te verwachte ontwikkelingen.
58
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Prognoses voortgezet onderwijs Op basis van de leeftijdsopbouw van 2005 en de Primosbevolkingsprognose zijn de aantallen leerlingen voor de verschillende scholen van voortgezet onderwijs in de regio berekend. Ontwikkeling relevante leeftijdsgroepen en aantal leerlingen VO WF indexcijfers 2000=100)
Leeftijdsgroep/leerlingen
130
120
110
100
90 2000
2005 0 t/m 19-jarigen
2010
12/13-jarigen
2015
12 t/m 18-jarigen
2020
Leerl. VO Westfriesland
De verdeling naar de scholen is gebaseerd op de huidige verdeling naar voedingsgebied en de te verwachte ontwikkelingen in deze gebieden. In de afgelopen tien jaar is het aantal leerlingen op scholen van voortgezet onderwijs nagenoeg gelijk gebleven. Er heeft zich wel enige verschuiving tussen scholen voorgedaan; daarnaast hebben fusies plaatsgevonden. De grootste groei deed zich voor bij het Martinus College in Stede Broec. Ontwikkeling leerlingaantal 1996 -2005 en 2020 1996
2005
2005 – 1996
2020
-271 110 -243 31 856 -497 -528
4019
711
1239 1283
147
3579
3308
w.v. Copernicus OSG Westfriesland
982 1298
1092 1055
De Dijk Titaan
274
305 856
Prisma Technische school
497 528
Atlas College
De Triade Scholengemeenschap Tabor
w.v. Werenfridus Oscar Romero d’ Ámpte
p.m.
358 1139
2020-2005
228 53 283
p.m.
4510
4252
-258
5248
996
1268 1488
1320 1686
52 198 1246
1731 2069
411 383
1448
202
1246
59
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
1996
St. Margriet
720
St. Jozef Johannes Post
648
Edmar Vergouwen Martinus College RSG Enkhuizen De Cuyp
2005
274 112
2104 1258
2407 1341
47
2005 – 1996
-720 -648 -274 -112 303 83 -47
2020
2020-2005
2601 1328
194 -13
Clusius Koggenland
198
440
242
542
102
Clusius Stede Broec TOTAAL
134
176 11924
42 94
150
-26
13888
1964
11830
Het is duidelijk dat bij de gehanteerde uitgangspunten voor de prognose het aantal leerlingen bij de meeste scholen in de komende vijftien jaar nog zal toenemen. Alleen in Enkhuizen waar het aantal jeugdigen al afneemt, zal het aantal leerlingen vermoedelijk niet stijgen maar ongeveer gelijk blijven. Bij Clusius in Stede Broec zal vermoedelijk het leerlingenaantal iets dalen. Middelbaar beroepsonderwijs Reguliere dagopleidingen op het niveau van het Middelbaar Beroepsonderwijs kunnen in WestFriesland worden gevolgd aan het Horizon College en het AOC Clusius College/ locatie Middelbare Land- en Tuinbouwschool, beide gevestigd in Hoorn. Het AOC Clusius College - Hoorn verzorgt in het zogenaamde tweede fase-onderwijs (Middelbaar Agrarisch Onderwijs) opleidingen op het gebied van "In- en outdoor styling’’, “Tuin, park en landschap’’, ‘’ Sport, recreatie en toerisme’’, ‘’Gemechaniseerd loonwerk en Landbouwmechanisatie ’’, "Plantenteelt en Sierteelt". Het Horizon College is één van de ruim 40 regionale opleidingencentra in Nederland voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Het Horizon College bestaat sinds 1998 met vestigingen in Alkmaar, Heerhugowaard en Hoorn. Het onderwijs wordt verzorgd in vijf sectoren: Sector Techniek Sector Handel & Dienstverlening Sector Zorg & Welzijn Sector Economie Sector Educatie. In Hoorn worden opleidingen in alle vijf sectoren gegeven.
Deelnemers aan het MBO hebben de keus uit twee leerwegen: de beroepsopleidende leerweg (bol) waarbij de deelnemer een volledige dagopleiding volgt en tijdens stages de praktijk leert kennen. de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). De deelnemer heeft een betaalde baan bij een werkgever en komt enkele dagdelen per week naar school voor de theorie. Overstappen van bol naar bbl of andersom is meestal mogelijk . Het Horizon College en het A.O.C. Clusius College - locatie Middelbare Land- en Tuinbouwschool Hoorn - verzorgen naast reguliere dagopleidingen ook diverse avondopleidingen, cursussen en trainingsprogramma's.
60
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Het gaat om de reguliere dagopleidingen die door de studenten veelal in directe aansluiting op het reguliere voortgezet onderwijs worden gevolgd. In die zin zijn de aantallen MBO-studenten vergelijkbaar met de hiervoor gepresenteerde leerlingenaantallen van de scholen voor voortgezet onderwijs. De dagopleidingen van het Horizon College in Hoorn worden in het schooljaar 2006/2007 door 3.133 studenten bezocht; dat zijn er 85 minder dan vorig jaar.
ROC Hoorn Jaar
Aantal deelnemers
2002/2003
2765
2003/2004
2900
2004/2005
2982
2005/2006
3218
2006/2007
3133
De opleidingen in de sector Educatie en de opleidingen BBL (dit schooljaar 576 leerlingen) blijven hier buiten beschouwing. Ongeveer een derde van de deelnemers komt van buiten de regio. De opleidingen aan het Clusiuscollege (excl. de VMBO-Groenscholen in Hoorn en Stede Broec) worden gevolgd door 320 studenten. Dat zijn er 38 meer dan het vorig schooljaar. In het schooljaar 2000/2001 waren er nog 360 studenten die deze middelbaar-agrarische opleidingen volgden en in 1996/1997 nog ruim 400. Het aantal deelnemers aan het agrarisch middelbaar onderwijs in deze regio is de laatste jaren afgenomen. Het aantal deelnemers aan de Beroeps Opleidende Leerweg dat buiten West-Friesland lessen volgt in Alkmaar en Heerhugowaard is sinds 2004 met ruim 10% gedaald naar afgrond 540 leerlingen. Van het middelbaar beroepsonderwijs zijn geen prognoses beschikbaar. Het zal van het belangstellingspercentage afhangen hoe de ontwikkeling zal verlopen. De omvang van de generatie die tot de doelgroep behoort zal volgens verwachting de komende jaren niet sterk veranderen. Het aantal leerlingen dat het Horizoncollege zonder diploma verlaat, is sinds het schooljaar 2001/2002 sterk gestegen. In 2004/2005 zijn meer dan 500 leerlingen die zonder diploma de school hebben verlaten, aangemeld bij de Regionaal Meld- en Coördinatie functie. Opleidingsmogelijkheden in de regio Voor beroepsgerichte opleidingen boven mbo-niveau en voor hoger onderwijs kan men in de regio niet terecht. De leerlingen/studenten zijn aangewezen op Alkmaar, Haarlem, Amsterdam en verder. Het zou wenselijk zijn als bijvoorbeeld in aansluiting op de hoogwaardige werkgelegenheid in de agrarische sector (zaadteelt en bloementeelt) door een vestiging van het hbo-opleiding de opleidingsmogelijkheden in de regio worden uitgebreid en jongeren kansen in de eigen omgeving worden geboden.
61
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Opleidingsniveau van de West-Friese potentiële beroepsbevolking
In het onderzoek Beroepsbevolking en forensisme wordt aan de potentiële beroepsbevolking gevraagd naar de hoogst genoten opleiding. In een periode van 10 jaar zijn duidelijke verschuivingen zichtbaar. Potentiële beroepsbevolking (18-64 jaar) West-Friesland naar hoogst genoten opleiding 2005,1999 en 1994 in % Man
Vrouw
totaal 2005
totaal 1999 (18-64)
totaal 1999 (15-64)
totaal 1994
Geen
1
1
1
1
1
1
Basisschool
4
4
4
5
7
10
VBO/LBO
21
17
19
24
24
24
MAVO
15
23
19
20
20
23
HAVO/ VWO
12
14
13
11
11
10
MBO
25
22
23
23
22
15
HBO/WO
22
19
20
16
15
10
-
-
-
-
-
7
100% 65.000
100% 63.000
100% 128.000
100% 124.000
100% 130.750
100% 125.500
Opleiding
Volgt opleiding* Totaal
* in 1994 is de categorie ‘volgt opleiding’ opgenomen. In 1999 en 2005 is dit een aparte vraag. Bron Beroepsbevolking en forensisme 1999 en 2005
Het aandeel personen dat ten hoogste een vbo/lbo opleiding heeft afgrond is in tien jaar gedaald van omstreeks 35% naar 25%. Het aandeel met een hoog opleidingsniveau (HBO/WO) is gestegen van globaal 10% naar 20%. Vergeleken met Noord-Kennemerland is het aandeel hoogopgeleiden lager; daar is het omstreeks 25%. Ook in Waterland is het aandeel hoogopgeleiden waarschijnlijk iets groter dan in WestFriesland. Het aandeel laagopgeleiden is voor zover de gegevens vergelijkbaar zijn in WestFriesland hoger dan in Waterland.
62
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
5. Werkgelegenheid Werkgelegenheid in de regio West-Friesland
Vragen: -
Hoe staat het met de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de regio? Welke sectoren zijn sterk? Waar zitten groeimogelijkheden? Hoe staat het met de woon-werkbalans? Wat is de opgave voor het terugdringen van het forensisme?
Beroepsbevolking De groep die in principe aan het arbeidsproces kan deelnemen ligt tussen 15 en 65 jaar: de potentiële beroepsbevolking. In de praktijk is de groep tussen 15 en 18 jaar nog deels leerplichtig en grotendeels nog bezig met een dagopleiding. Om die reden is als de potentiële beroepsbevolking de groep van 18 tot 65 jaar in beschouwing genomen. Potentiële beroepsbevolking (18-64 jaar) West-Friesland naar dagelijkse activiteit 2005, 1999 en 1994 in % totaal totaal totaal totaal Vrouw 1999 1999 2005 Dagelijkse activiteit Man 2005 1994 2005 15-64 18-64 18-64 Scholier/student
7
5
6
7
11
13
Werkend
78
54
66
63
60
56
Huisman/vrouw
4
33
18
23
21
20
Gepensioneerd
5
3
4
3
3
3
Arbeidsongeschikt
4
4
4
3
3
5
Werkzoekend
2
1
2
1
1
3
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Totaal absoluut
65.000
63.000
128.000
123.400
130.750
125.500
De deelname aan het arbeidsproces is in de beschouwde periode toegenomen en het aandeel van mensen die het verzorgen van het huishoudens als belangrijkste dagtaak hebben is gedaald. De arbeidsparticipatie op landelijk niveau is in de laatste tien jaar toegenomen.
63
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Arbeidsparticipatie naar leeftijd Nederland 1996 –2005
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
25-34
55-64
2002
2003
2004
2005
totaal
De stijging wordt vooral veroorzaakt door de toegenomen participatie van ouderen. De veranderingen die zich in de laatste 10 jaar hebben voorgedaan, tenderen naar de afname van de (met name geschoolde) arbeid en een toename van middelbaar en hoger employees. West-Friese beroepsbevolking naar functieniveau in % Functieniveau
Man
Vrouw
totaal 2005
totaal 1999
totaal 1994
Ongeschoold arbeider
7
7
7
12
10
Geschoold arbeider
21
3
13
16
19
Lager employee
16
42
27
24
26
Middelbaar employee
32
30
31
28
28
Hoger employee
11
12
12
11
7
Vrije beroepen
1
1
1
1
1
Zelfstandigen
13
5
9
8
9
100%
100%
100%
100%
100%
Totaal
Het aandeel ‘geschoold arbeider’ is in deze periode met 6 procentpunten afgenomen en ‘middelbaar en hoger employee’ zijn beide met 3 procentpunten gestegen. Bijna 60% van de werkzame beroepsbevolking werkt als lager of middelbaar employee. Het aandeel zelfstandigen blijft ongeveer constant.
64
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Werkgelegenheid in de regio De ontwikkeling van de werkgelegenheid in de regio kan onder meer worden afgeleid van de ontwikkeling van het aantal vestigingen. Ter vergelijking zijn ook de gegevens van de Kop van Noord-Holland opgenomen. Ontwikkeling van het aantal vestigingen naar grootteklasse 1995-2005 3000
2500
2000
1500
1000
500
0 0
1
2 t/m 4
5 t/m 9
10 t/m 49
>50
Totaal
-500 W est-Friesland:
K op van N -H en Texel:
bron RMO, KVK en SWB
De groei van het aantal vestigingen, in West-Friesland totaal ruim 2.700, heeft zich voornamelijk bij de éénpersoonsbedrijven, startende bedrijven, voorgedaan. Een zelfde beeld biedt de Kop van Noord-Holland. Het betekent dat er meer sprake zal zijn van groei van binnenuit dan van verplaatsing van buiten de regio naar West-Friesland. Ontwikkeling van het aantal vestigingen naar sector 1995-2005 3000 2500 2000 1500 1000 500
to ta al
dv l ov er ig e
dv l za ke lijk e
n.
or ec a/ tra ns po rt ha nd el /h
in du st rie /b ou w
-1000
la nd b
-500
/v is s.
0
West-Friesland
Kop Noord-Holland en Texel:
bron RMO, KVK en SWB
65
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Het aantal vestigingen in de landbouw en visserij is afgenomen. De overige sectoren laten een stijging zien. De belangrijkste groei heeft zich in de sector zakelijke dienstverlening voorgedaan. Het betreft de helft van de totale groei van het aantal vestigingen. Ontwikkeling van het aantal werkzame personen (> 15 uur p.w.) naar sector
10000 8000 6000 4000 2000
West-Friesland:
to ta al
dv l ov er ig e
dv l za ke lijk e
n. ha nd el /h or ec a/ tra ns po rt
ri e /b ou w in du st
la nd b
-2000
/v is s.
0
Kop van N-H en Texel:
bron RMO, KVK en SWB
Ook in de sector landbouw en visserij is het aantal werkzame personen (> 15 uur p.w.) toegenomen ondanks de daling van het aantal vestigingen. De belangrijkste groeisector van West-Friesland, de overige dienstverlening (waaronder onderwijs en zorg) is in de Kop van Noord-Holland juist de sector waarin nu minder mensen werken dan voorheen. Daarentegen is in absolute zin de groei van het aantal personen werkzaam in de zakelijke dienstverlening in de Kop groter dan in WestFriesland. Het totaal aantal werkzame personen in West-Friesland is ruim 62.000 en de groei van de laatste tien jaar was totaal 15%; in de Kop respectievelijk ruim 58.500 personen en 8%. In de verhouding fulltime en parttime werkend is tussen 1995 en 2005 niet veel verandering opgetreden: 81% van de werkenden werkt fulltime (15 uur of meer). Van de groei van het aantal werkzame personen heeft een vijfde een parttime baan. Het beeld verschilt niet veel van dat in de Kop. Groei van de beroepsbevolking Per jaar komt afgezien van de groei door de toename van de arbeidsparticipatie ongeveer een jaarcohort op de arbeidsmarkt. Het betreft globaal 2.500 jongeren. Per jaar gaan er zo’n 3.000 personen met pensioen of treden vervroegd uit. Per saldo zal op korte termijn de omvang van de werkzame beroepsbevolking dalen. Als de huidige arbeidsparticipatie van de jongere leeftijdscategorieën ook voor de toekomst maatgevend is zal de arbeidsparticipatie nog enigszins toenemen. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking zal gezien het niveau van de jongste cohorten toenemen.
66
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Woon-werkbalans Uit de regelmatige onderzoeken onder de beroepsbevolking blijkt de verandering in de woonwerkbalans.
Woon-werkbalans 1994 -2005 40.000
30.000
20.000
10.000
0
1994
1999
2005
-10.000
-20.000
-30.000
Uitgaand
Inkomend
saldo
Bron Beroepsbevolking en forensisme SWB
Het aantal personen dat dagelijks de regio verlaat is in ongeveer 10 jaar toegenomen van ruim 24.000 naar ruim 34.000 personen, meer dan 1/3 van de werkzame beroepsbevolking. Daartegenover staan de inkomende forensen. Per saldo gaan er nu 5.000 personen meer de regio uit dan tien jaar geleden. Het aantal in en uitgaande forensen is in ruim 10 jaar gegroeid met meer dan 13.000. Het aantal verkeersbewegingen is tweemaal zo groot: meer dan 26.000 verkeersbewegingen meer dan tien jaar geleden. Het betekent een groei van 43%. Forensisme
1994
1999
2005
groei
In en uitgaand
30.100
39.150
43.400
13.300
Of dat leidt tot meer auto’s op de weg hangt af van de modal split, de keuze voor vervoer per auto of per openbaar vervoer dan wel carpoolen. De feitelijke situatie van de dagelijkse files in de richting van het zuiden van de provincie toont aan dat de keuze vaak voor de auto wordt gemaakt. Ook al zal de werkgelegenheid in de regio toenemen dan is het nog de vraag of daarmee de groei van het aantal verkeersbewegingen zal verminderen. Het is immers nog af te wachten of de toename van het arbeidsplaatsen aansluit bij het opleidingsniveau en de wensen van de forensen.
67
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Relatie met omliggende regio’s
In onderstaand diagram is de relatie tussen de vier regio’s van NoordWest Holland weergegeven. Toename van het aantal arbeidsplaatsen en de forensenstromen tussen de regio’s van Noordwest Holland, 1995 - 2005
Ov. NH -2100 Kop 900van N-Holland toename: 5300
800
100 700
2000 Ov. NH 1500
1000
N-Kennemerland
West-Friesland
toename: 11200 400
toename: 6100 300
1800
400
Ov. NH 1100
300 300 Waterland
600
toename: 5000
1000
1700 Ov. NH Bron: KVK en I&O Research/SWB.
De cijfers bij de pijlen tussen de regio’s geven de groei aan van het aantal mensen dat tussen de betreffende regio’s pendelt. Zo gaan er in 2005 1.800 West-Friezen meer naar Noord-Kennemerland om te werken dan in 1995 en er komen 1.000 personen meer vanuit die regio naar WestFriesland. Alleen de relatie met overig Noord-Holland is eenzijdig. Het aantal forensen uit de vier regio’s dat naar overig Noord-Holland gaat is hierbij niet betrokken. In het algemeen zijn de forensenstromen toegenomen. Een uitzondering daarop vormt de instroom vanuit overig NoordHolland naar de Kop. Deze stroom is in de laatste tien jaar afgenomen. De helft van de groei van het aantal arbeidsplaatsen in West-Friesland wordt ingenomen door mensen van buiten de regio. Er gaan 3.600 forensen meer naar de aangrenzende drie regio’s dan tien jaar geleden.
68
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Het is duidelijk dat in de regio Noord-Kennemerland het aantal arbeidsplaatsen het sterkst is gestegen: ruim 11.000. Daarna volgt West-Friesland met een toename van ruim 6.000 arbeidsplaatsen. De onderlinge uitwisseling tussen de regio’s van NoordWest Holland laat zien, dat voor West-Friesland de situatie per saldo er niet beter op is geworden. De groei van de uitgaande stromen is groter dan de groei van de inkomende stromen. De positie binnen NoordWest Holland is verslechterd. Bekeken naar de bedrijfstak waarin men werkzaam is, blijkt dat de mensen werkzaam in de zorg vooral binnen de regio werken. Dat geldt ook voor de handel. In de bedrijfstak industrie en zakelijke dienstverlening is het aandeel dat buiten de regio werkt groter.
Bedrijfstak en werkadres WF 2005
8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1%
in st el lin e ge di en n st ve r le op ni en ng ba ar be ge st zo uu nd r he o id nd sz er cu or w ltu g/ ijs ur w el en zi jn ov sz di or en g st ve rle ni ng
za ke l
fin a
nc ie le
m co n vo er e
eigen gemeente
ijk
m
ho r
un ic at ie
ec a
de l ha n ve r
la
nd b
ou w
/v is se rij in du st bo rie uw ni jv er he id
0%
in WF
buiten WF
Ook mensen met functies in het openbaar bestuur werken relatief veel buiten de regio. De belangrijkste groeisector in de afgelopen tien jaar is juist de niet-zakelijke dienstverlening geweest. Men zou kunnen stellen dat daarmee een verdere toename van het forensisme is voorkomen dan wel arbeidsplaatsen zijn gecreëerd voor mensen die anders mogelijk niet aan het arbeidsproces zouden deelnemen.
69
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Opgave voor het terugdringen van het forensisme De doelstelling van het Ontwikkelingsbeeld 2004 is het streven naar een woon-werkbalans in evenwicht. De intentie is de forensenstromen terug te dringen. Daarvoor zijn 20.000 tot 30.000 arbeidsplaatsen nodig. Het lijkt echter een illusie dat de kwaliteit van de arbeidsplaatsen naadloos zou aansluiten bij het opleidingsniveau en de carrièrewensen van mensen. Reëler is te veronderstellen dat een aanzienlijke stroom van forensen zal blijven bestaan ook al zal op termijn wellicht het aantal arbeidsplaatsen het aantal werkenden benaderen. Onderstaande grafiek uit het Ontwikkelingsbeeld laat volgens de provincie zien dat voor NoordHolland Noord als geheel omstreeks 2018 het aantal werkzame personen (arbeidsplaatsen) groter zal zijn dan de werkzame beroepsbevolking.
“” Een evenwicht komt eraan
Door de vergrijzing die samengaat met een verwachte voortgaande werkgelegenheidsgroei wordt de scheve woon-werkbalans op termijn rechtgetrokken (zie grafiek). Door de vergrijzing en ontgroening zal de werkzame bevolkingsgroep van 15-64 jaar gaan afnemen. Door gebruikelijke onzekerheden in prognoses is het jaar waarin dit precies zal gebeuren niet exact vast te stellen. Ook zijn er demografische varianten die minder somber zijn over de mate van vergrijzing en ontgroening, maar we zijn hier uitgegaan van een demografische ‘middenvariant’. In de grafiek is voorts uitgegaan van een economische ontwikkeling, waarvoor in dit streekplan gekozen is; dit is een ambitieuze, hoge variant. Zichtbaar wordt dat bij de beschreven demografische ontwikkeling de afname van de werkzame bevolkingsgroep al na 2010 inzet. Weliswaar zal de arbeidsdeelname naar verwachting nog wel toenemen, waardoor de afname van de beroepsbevolking nog binnen de perken blijft, maar veel groei van de beroepsbevolking zit er na 2020 niet meer in.
70
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Zelfs een daling lijkt dan mogelijk. In de gepresenteerde variant met de hoge werkgelegenheidsontwikkeling zijn al in 2016 de beroepsbevolking en het aantal werkzame personen in NoordHolland Noord aan elkaar gelijk. Beide aantallen zullen dan zo rond de 290.000 komen te liggen. Bij andere ontwikkelingen komt het evenwichtspunt later in de tijd te liggen. Dat het probleem van de scheve woon-werkbalans zich ‘vanzelf’ lijkt op te lossen wil niet zeggen dat daarmee de mobiliteitsproblemen ook van de baan zijn, in tegendeel. Ook dienen zich nieuwe problemen aan, en wel op de arbeidsmarkt. “ Mobiliteitsproblemen lossen niet vanzelf op Evenwicht in de woon-werkbalans betekent dat ingaande en uitgaande pendelstromen elkaar in evenwicht houden. Door de algemene mobiliteitsgroei en het gegeven dat ook in de toekomst ongetwijfeld arbeidsplaatsen en beroepsbevolking in Noord-Holland Noord kwalitatief niet geheel op elkaar aan zullen sluiten zal van forse verkeersstromen sprake blijven. Ze zullen alleen niet meer éénzijdig zijn (’s ochtends vooral naar het zuiden en ’s avonds vooral naar het noorden). Ook binnen de regio zelf zullen de verkeersstromen nog toenemen. Daarom is het van belang wonen, werken en infrastructuur goed op elkaar af te stemmen, dat wil zeggen wonen en werkgelegenheid gelijktijdig en bij elkaar te ontwikkelen, zoveel mogelijk gekoppeld aan bestaande infrastructuur, weg en spoor, en om achterstanden in infrastructuur en ontsluiting met alle inzet weg te werken. Arbeidsmarktproblemen dienen zich aan De bovenbeschreven ontwikkeling betekent wel dat zich rond 2016 en mogelijk al eerder geheel nieuwe problemen zullen aandienen. De uitstroom uit de arbeidsmarkt bij verdergaande economische ontwikkeling kan ertoe leiden dat er te weinig mensen zijn om het aantal banen te vervullen. Dit kan remmend werken op de voortgaande economische ontwikkeling (beperking van de groei van bedrijven, mogelijk zelfs vertrek van bedrijven en het afzien van vestiging door bedrijven). Omdat dit proces zich (in minder sterke mate) ook in Noord-Holland Zuid en elders zal voordoen zal dit bedrijven voor lastige problemen plaatsen. Voor een deel zijn er mechanismen die corrigerend werken: een hogere arbeidsparticipatie, minder parttime werken en ook is te denken aan de ‘klassieke’ substitutie van arbeid door ‘kapitaal en machines’. Het is daarom wellicht nodig dat ondernemers economische groei niet zoeken in groei van arbeidsplaatsen, maar vooral ook in groei van productiviteit en kwaliteit. Dat neemt niet weg dat er, zeker de komende periode tot 2014, fysieke ruimte moet worden geboden voor verdere economische groei. Deze ontwikkeling kan er verder aanleiding toe zijn voor deelregio’s om in hun regionale woonvisies ruimte te geven aan meer woningbouw dan voor alleen de eigen woningbehoefte (bij migratiesaldo nul) nodig is, bijvoorbeeld door niet alleen instroom van (draagkrachtige) nieuwkomers te faciliteren, maar ook om uitstroom van met name jongeren, voor zover dit gebeurt om woningmarktredenen, te beperken. Met andere woorden: door óók betaalbare starterswoningen te realiseren voor de eigen regionale (en niet lokale) bevolking. “(pagina 20e.v.) “ (Ontwikkelingsbeeld 2004) Het evenwicht zal waarschijnlijk wel in kwantitatieve zin maar niet in kwalitatieve zin worden bereikt. De stromen zullen niet of maar beperkt afnemen. Het is zo, dat de arbeidsmarkt NH-Noord: weinig te bieden heeft voor lager opgeleiden en voor hoger opgeleiden. Er is veel midden- en kleinbedrijf met werk op middelbaar niveau. De carrièrekansen voor jongeren liggen vooral in het zuiden van de provincie. De groeipotentie van de economie zit vooral in de regio Amsterdam. Dit proces is niet gemakkelijk te beïnvloeden.
71
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Opleidingsniveau en forensisme
Opleidingsniveau en werkadres 2005
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% geen opleiding
basis/lagere school
vbo,lbo
eigen gem eente
vglo,m ulo,m avo hbs,havo.gym n
in W F
m bo
hbo/universiteit
buiten W F
Afgaande op het opleidingniveau van degenen die buiten de regio werken, zijn voor het terugdringen van het forensisme meer dan 10.000 banen op HBO/ universitair niveau, meer dan 8.600 op MBO-niveau, meer dan 5.000 op LBO-niveau en eveneens 5.000 op HAVO/VWO niveau nodig. Opleidingsniveau beroepsbevolking prognose Voor de toekomst mag men ervan uitgaan, dat het opleidingsniveau van de huidige jongere generaties tenminste op hetzelfde niveau zal blijven. Het betekent dat het aandeel mensen met een hogere opleiding zal toenemen. De vraag naar hoger gekwalificeerd werk in de regio zal toenemen. De groei van dit soort werk valt waarschijnlijk niet te verwachten. Wanneer een schatting wordt gemaakt van de werkzame beroepsbevolking in 2015 naar opleidingsniveau en het deelnamepercentage van 80%, kan uitgaande van dezelfde verhoudingen naar werkadres de omvang van het forensisme naar buiten de regio worden geraamd. Het aantal forensen zou dan groeien met 2.000 personen. Terwijl de werkgelegenheid in de regio dan zou moeten toenemen met zo’n 3.500 arbeidsplaatsen. Vergeleken met de groei in de afgelopen 10 jaar van ruim 9.000 plaatsen van 15 uur of meer lijkt dat niet zo’n grote opgave. Echter een deel van de groei van de werkgelegenheid in de regio is gerelateerd aan de ontwikkeling van de bevolking. Een groei van de bevolking van 25.000 personen heeft overall 9.000 arbeidsplaatsen opgeleverd. De verwachte groei voor de komende tien jaar is ruim 12.000 personen deze zal naar verwachting minder bevolkingsvolgzame werkgelegenheid met zich mee brengen. Voor het (kwantitatief) gelijk houden van het forensisme is tenminste een aantal van 5.500 arbeidsplaatsen nodig. Wanneer het deelnamepercentage op 75% van de potentiële beroepsbevolking wordt gesteld, neemt de werkzame beroepsbevolking iets af en kan de groei van het aantal arbeidsplaatsen ten goede komen aan het terugdringen van het forensisme, althans in kwantitatieve zin. De belangrijkste mogelijkheid voor de gemeenten ligt op het gebied van voorwaarden scheppen voor bedrijven en kantoren. Van essentieel belang is daarbij de bereikbaarheid van de regio: de infrastructuur.
72
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Bijlage 1 Bevolking
73
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Groei van de bevolking in de West-Friese gemeenten 1997-2006 per 1000 inwoners Andijk
Drechterl
Enkhuizen Hoorn
Medemblik NKL
Obdam
Opmeer
Stede Br
Venhuizen Werversh
WKL
Wognum
WF
1997
12,6
15,7
19,0
9,5
-3,1
3,7
21,2
-2,7
15,3
15,8
12,2
1,4
17,8
10,4
1998
9,9
18,1
8,5
7,9
23,0
-0,2
12,7
19,6
21,9
26,4
-4,9
2,6
12,9
11,1
1999
-5,2
12,5
13,9
18,9
18,6
12,2
7,5
4,4
2,5
8,7
11,7
11,9
13,7
12,5
2000
1,4
17,3
5,1
18,0
9,2
3,9
3,7
17,8
-4,6
25,3
2,8
11,9
8,4
11,0
2001
6,4
2,9
2,5
10,6
-
5,8
8,5
11,2
2,2
4,5
-1,5
5,7
4,1
6,3
2002
-4,4
11,5
2,4
15,9
30,1
-5,8
19,4
4,9
2,0
2,0
0,2
8,3
11,6
9,2
2003
5,2
18,0
7,2
6,5
17,1
4,2
20,7
-1,7
10,2
-8,5
1,8
9,9
-6,3
6,7
2004
0,3
12,2
3,9
2,7
1,2
2,9
3,4
4,6
4,4
-2,0
8,5
10,2
6,1
4,2
2005
7,0
19,2
23,5
-4,3
6,1
2,2
-2,8
1,4
-3,7
4,6
0,2
10,4
7,6
3,0
2006
17,5
2,6
6,7
4,5
-45,5
0,8
21,4
-4,8
2,7
-1,6
6,8
3,3
2,7
74
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Bijlage 2 Migratie
75
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Saldo migratie regio West-Friesland naar herkomst en bestemming 1996 –2005
1000 800 600 400 200 0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
-200 -400 -600
Amsterdam
overig NH
overig Nederland
76
2005
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
N Kenn.l. 523 513 568 661 658
Waterl 218 214 198 243 196
Zaanst 168 196 128 128 151
IJm 94 77 73 54 88
Z Kenn.l 116 111 117 100 104
Amst-Meerl 129 145 157 120 148
Amsterd 593 678 708 681 787
Go en Ve 49 59 66 52 55
ov. NL 1751 1840 1712 1545 1544
Totaal 3977 4162 4086 3834 4028
vest. In WF 2001 2002 2003 2004 2005
gevestigd in Kop NH 336 329 359 250 297 vertrokken uit Kop NH 303 369 319 341 294
N Kenn.l. 446 597 613 512 535
Waterl 371 387 465 375 407
Zaanst 211 264 226 183 177
IJm 95 142 77 108 96
Z Kenn.l 149 183 117 96 102
Amst-Meerl 154 167 142 170 143
Amsterd 731 809 618 627 654
Go en Ve 48 75 39 77 80
ov. NL 1329 1612 1502 1341 1435
Totaal 3837 4605 4118 3830 3923
WF saldo 2001 2002 2003 2004 2005
Kop NH -33 40 -40 91 -3
N Kenn.l. -77 84 45 -149 -123
Waterl 153 173 267 132 211
Zaanst 43 68 98 55 26
IJm 1 65 4 54 8
Z Kenn.l 33 72 0 -4 -2
Amst-Meerl 25 22 -15 50 -5
Amsterd 138 131 -90 -54 -133
Go en Ve -1 16 -27 25 25
ov. NL -422 -228 -210 -204 -109
Totaal -140 443 32 -4 -105
vertrek uit WF 2001 2002 2003 2004 2005
77
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Gemiddeld migratiepatroon met de regio’s in Noord-Holland 2001-2005
2000
1500
1000
500
L ov .N
G oo ie
n
Ve ch t
m m st er da
rl A
A
nn Ke Zd
m st el -M ee
em er l
on d IJm
Za an st ad
nd at er la W
er la ke nn em
-500
N rd
Ko p
va n
N
H
nd
0
vertrek uit WF
vest. In WF
WF saldo
78
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Bijlage 3 Prognosemodellen
79
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Prognoses IPB, Primos en Pearl De prognoses zijn op nationaal niveau consistent met de CBS-prognoses. De som van de prognoses per gemeente is dus gelijk aan de CBS-prognose voor Nederland als totaal. Deze prognoses behoeven een jaarlijkse bijstelling. Een moeilijk te prognosticeren punt is met name de buitenlandse migratie, maar ook bijvoorbeeld de ontwikkeling van de sterfte verloopt anders dan tot voor kort voorzien. De verschillende regionale prognoses ‘verdelen’ dus in zekere zin de landelijk geprognosticeerde aantallen naar provincies, regio’s en gemeenten. De prognoses verschillen onderling vooral wat betreft de binnenlandse migratie. Pearl Verondersteld wordt dat verhuispatronen en de regionale verschillen stabiel zijn. Dit komt dus neer op het doorrekenen van trends. Belangrijke prognosestappen: de bepaling van de bestemming van korteafstandsmigranten. Dit gebeurt met behulp van een zogenaamd afstandsmodel, waarin het aantal migranten dat naar een bepaalde gemeente verhuist, afhankelijk is van de aantrekkelijkheid van de vestigingsgemeente en de afstand tussen de gemeente van vertrek en die van vestiging. In een volgende stap wordt de vraag naar woonruimte door huishoudens in overeenstemming gebracht met het aanbod. Hierbij vormt (de groei van) het aantal huishoudens volgens de nationale huishoudenprognose een belangrijke randvoorwaarde. Primos De analyse en prognose van de binnenlandse migratie wordt, in het kader van de ontwikkeling van de woningbouw, specifiek benaderd. De migratieprognose is van invloed op de woningvraag per gemeente/regio en daarmee op een vast te stellen woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is daarentegen ook een van de factoren die de migratie beïnvloedt. In het Primosmodel is getracht om die vicieuze cirkel te doorbreken door de migratiestromen uiteen te leggen naar motief: een deel dat veroorzaakt wordt door het beschikbaar komen van woningen (woningmarktmigratie), een deel dat afhankelijk is van de deelname aan het hoger onderwijs (onderwijsmigratie) en een deel dat gericht is op instituties en tehuizen (overige migratie). IPB Het door de provincies gebruikte IPB-model is qua rekenmethodiek gelijk aan het Primos-model. Met het IPB-model berekent de provincie ten behoeve van (woningbouw)beleid het scenario (binnenlands) migratiesaldo nul, zodat de woningbouwbehoefte ‘voor de eigen bevolking’ kan worden vastgesteld.
80
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Vergelijking drie prognoses voor Noord-Holland en de regio’s
Indexen 2020 (2006=100) IPB Primos Pearl 105 102 106 105 103 103 105 102 107
Noord-Holland NH-Noord NH-Zuid Kop v NH Westfriesland Nrd Kennemerl Waterland Zaanstad IJmond Zd Kennemerl Amstel-Meerl Amsterdam Gooi & V
Noord-Holland NH-Noord NH-Zuid
102 107 106 105 106 105 98 107 107 101
100 106 102 108 107 101 95 111 100 97
101 100 107 107 113 106 102 116 107 96
Indicaties verschillen 2005/6 - 2019 gemm p jaar nat aanwas Buitenl migratie Binnenl migratie IPB Primos Pearl IPB Primos Pearl IPB Primos Pearl 6512 4603 4880 4022 3114 3675 -1539 -2718 2552 1314 1196 872 349 358 -661 678 15 1445 5198 3407 4008 3673 2756 4336 -2217 -2733 1107
Kop v NH Westfriesland Nrd Kennemerl Waterland Zaanstad IJmond Zd Kennemerl Amstel-Meerl Amsterdam Gooi & V
145 662 507 274 239 -7 -52 676 4178 -110
119 631 446 111 248 107 -154 474 2836 -215
109 391 372 138 393 45 -57 988 2624 -123
137 42 170 -30 -10 37 430 90 3096 60
102 89 167 -90 78 6 266 -138 2792 -158
63 -128 -596 -227 50 -22 240 644 3926 -275
53 273 352 417 411 447 -711 644 -3615 190
-52 173 -106 980 339 4 -856 2071 -4995 -276
Bron: Provincie Noord-Holland
81
17 -108 1536 928 792 604 184 1590 -2733 -258
Staat van de regio West-Friesland
Maart 2007
Ontwikkeling leeftijdsklassen Nederland 1965 -2045
bron: CBS
82