Geachte genodigden in al uw voorname titels en hoedanigheden, Mijnheer de Deken, Heren Voorzitters van de OVB en O.B.F.G, Collega’s Stafhouders en gewezen Stafhouders, Geachte Confraters, Beste Dames en heren,
Sta mij vooreerst toe de Openingsredenaar voor zijn rede en de Voorzitter voor zijn repliek te feliciteren. Ik zal straks als een wijzer jurist huiswaarts keren. Stafhouders behoren, zo heb ik op andere Openingszittingen mogen vernemen, evenwel streng en kritisch te zijn. Vandaar: …. Plechtige Openingszittingen te Brussel: echt plezant zullen ze wel nooit worden. Nochtans. Ik heb
intussentijd al heel wat Openingszittingen bij verschillende Balies
mogen bijwonen. Wat het onderdeel Stafhouders betreft is de humor, de grap en lach nooit ver weg en zelfs vaak prominent aanwezig. Terecht. Wat getuigt immers meer van zelfkennis en zin voor relativering dan het feit dat men kan lachen met zichzelf en in en om zijn eigen bedrijvigheid? En is er ook in onze juridische leefwereld met zijn niet aflatende inflatie aan nieuwe en nu ook “snelle” wetten, betutteling allerhand, de opgedrongen keurslijven van politieke correctheid en eenvormigheid met onderdrukking van talent en creativiteit geen toenemende nood aan relativerende blikken en bijgevolg …. humor? U lijkt mij, althans op het eerste gezicht, niet tegen te spreken.
2
Het zou evenwel totaal ongepast zijn in deze gejuridiseerde wereld en meer in het bijzonder op een Plechtige Openingszitting te Brussel de vraagstelling bevestigend te beantwoorden zonder voorafgaande …. juridische analyse. Ik ben niet als advocaat geboren. Ik ben het geworden. Mijn ouders treft geen enkel verwijt. Twee algemene vraagstellingen: •
Kan de hedendaagse beoefening van het recht wel samengaan met humor en een lach?
•
Laat ons recht humor en een lach wel toe of verbiedt het die ? In andere woorden is er in het kader van onze beroepsbezigheden wel plaats voor een “juridisch” mopje?
1.
Eerste vraag: kan de hedendaagse beoefening van het recht wel samengaan met
humor ? Het hoeft geen betoog : de beoefening van het recht is een bijna onoverzienbaar complex gegeven geworden. Juristen worden steeds meer in vakgebiedjes opgedeeld. Elkeen wordt specialist op zijn terrein. Humor is evenwel al even complex. Er wordt door nagenoeg iedereen een eigen betekenis aan gegeven. Humor kan zich wel degelijk perfect inpassen in de drang naar specialisatie die de hedendaagse beoefening van het recht kenmerkt. Vaststelling die een buitenkans zou moeten bieden aan de voorstanders van het ingeslapen ontwerpreglement specialisaties van de OVB om het, door er een andere dimensie aan te geven, te doen herrijzen.
3
Een proeve van illustratie. Ik weerhoud drie categorieën van specialisaties: •
naar het type van de komieken;
•
naar de vormen van humor;
•
naar de vorm van de gewekte lach.
Aldus: (1) naar het type van de komieken: •
de pikante fratsenmakers: onmiddellijk en in grote getale beschikbaar voor erkenning als specialisatie in de personen van … gewezen West-Vlaamse Stafhouders;
•
de droge komiek: spijtig genoeg niet langer beschikbaar omdat dit type reeds sinds lang en ongeëvenaard ter zitting beoefend wordt door … de parketmagistraten.
(2) naar de vormen van humor: •
cynisme: een voor onze Antwerpse confraters weggelegde specialisatie,
•
de karikatuur: voorlopig spijtig genoeg niet beschikbaar omdat ingepalmd door een voormalig Antwerps assisenvoorzitter,
•
de parodie: vorm waarvan de beoefening zich met de medewerking van lokale magistraten spontaan te Dendermonde blijkt te situeren,
•
de spitsvondige ironie: zou bij uitstek de Leuvense confraters moeten liggen,
•
de satire: de Balie van Gent komt in gedachten,
•
de binnenpretjes: veelal beoefend door … de zittende magistratuur,
•
de subtiele en tedere humor: zou onze charmante vrouwelijke confraters en vrouwelijke magistraten moeten kunnen liggen,
4
•
de spot: de Balie van Brugge,
•
de licht spiritueel goed bevonden humor: de Balie van het Hof van Cassatie,
•
de scherts: onze confraters van Aalst,
•
de kwinkslag: de Balies van Veurne, Ieper en Kortrijk.
(3) naar de vorm van de gewekte lach: •
de amusante lach: de Balie te Mechelen,
•
de minzame glimlach: de Balie van Oudenaarde,
•
de gulle sympathieke lach: Turnhout,
•
de langgerekte schaterlach: Hasselt,
•
de minder langgerekte maar ondeugende lach: Tongeren.
Dan zijn er nog: •
de tafelhumor: voor te behouden aan Stafhouders in functie en in het algemeen korpsoversten,
•
de galgenhumor: weggelegd voor onze strafpleiters,
•
de platte tooghumor: voorlopig voorbehouden aan de Voorzitter van FC Brussels en tijdelijk te mijden,
•
de bedhumor (ook wel onderbroekenlol benoemd): te schrappen omdat een al te zeer politiek bedreven vorm.
De OVB zou zich als instelling wel alle beschikbare specialisaties kunnen toe-eigenen omdat iedere vorm van humor gekenmerkt wordt door …. overdrijving. Wat rest er dan nog voor Brussel Vlaams? Het juridisch mopje en ….. de provocatie. Daarom, terug naar de juridische analyse.
5
2.
Tweede vraag: laat het recht humor en een lach wel degelijk toe of verbiedt het
die? Summier juridisch opzoekingswerk heeft mij, niet zonder enige opluchting, geleerd dat wij allen, d.i. ook de openingsredenaars, bevoorrechte genieters zijn, over de taal – en landsgrenzen heen, van een recht op humor, zelfs van een recht op lachen. Beide maken in ons juridisch bestel deel uit van het recht op vrije meningsuiting. Zij zijn rechtstreeks of onrechtstreeks gewaarborgd door artikel 19 (en 25) van de Grondwet en artikel 10.al.1 EVRM. Humor onder welke vorm ook (karikatuur, ironie, parodie, satire) geniet zelfs van een grotere
vrijheid
meningsuiting.
dan
de
andere
uitdrukkingsvormen
van
het
recht
op
vrije
De verklaring is historisch. De boodschapper in de oudheid, die
objectieve informatie maar slecht nieuws overbracht liep veel meer risico daarbij het leven te laten dan de middeleeuwse hofnar die de spot dreef met zijn despoot. Een concrete actuele toetsing aan dit historisch gegeven: het TV-spotje van de OVB blijkt, andermaal tot mijn opluchting, doordachter dan ik eerst had gedacht. Ik had onze Voorzitter verleden zaterdag gezegd niet te zullen verwijzen naar het TVspotje maar … dat heb ik hem maar voor te lachen gezegd. Het recht op humor is niet onbegrensd. Humor die enkel tot doel heeft de reputatie, de achting of de eer van een persoon belachelijk te maken, kan niet. Het maakt een foutief handelen uit. Humor geniet niet van immuniteit in ons recht. Wel van een veel hogere tolerantiedrempel. Toch een niet te onderschatten voordeel voor een beroepsgroep die toegegeven somtijds slechts in zekere mate ook de kunst van het geschreven en gesproken woord tracht te beoefenen.
6
Het brengt mij tot de vraag waarom er vandaag voor humor in het recht nog nauwelijks ruimte blijkt te zijn. Ik wens Minister Landuyt, met zijn boek Pro Justitia een uitzonderlijke komiek in het juridisch geïnspireerde genre, niet op ideeën te brengen. U zult mij dan ook niet horen pleiten voor een eenvormige herinvoering van de middeleeuwse versies van alternatieve straffen die erin bestonden: •
veroordeelde drinkeboers, zoals in middeleeuws Gent het geval was, door de stad te laten lopen met als enig kledingsstuk een bier- of wijnvat; of
•
gefailleerden op het marktplein tentoon te stellen met ontblote “partes posteriores”.
U glimlacht. In onze wetenschappelijke EVRM leefwereld en politieke correctheid alom, komen voormelde beelden waarbij veroordeelden voor schut worden gezet inderdaad over als lachwekkende opvattingen uit een ver verleden. Sta mij toe daarop aansluitend toch volgende ernstige bedenking aan U voor te leggen : hoe moeten we dan wel aankijken tegen onze hedendaagse gemediatiseerde wereld waarin dagdagelijks personen die nog niet veroordeeld zijn en die nog geen proces hebben gekregen, ook vanuit de middeleeuwse oorsprong en betekenis van het woord: “voor schut” worden gezet, maar dan door onze gecommercialiseerde media. Is het niet de hoogste tijd middels gezamenlijke actie zijdens de advocatuur en magistratuur en ondermeer in overleg met de persmagistraten te trachten een halt toe te roepen aan deze hedendaagse gemediatiseerde vorm van middeleeuwse schandpaalberechting maar dan zonder voorafgaand proces en ontspeend van elke humor? Terug naar de kernvraag: is er in onze bedrijvigheid ruimte voor humor en een lach?
7
De historische verklaring waarom er zo weinig ruimte blijkt voor humor en een lach in het recht Andermaal : u zult mij niet horen zeggen dat in de middeleeuwen processen voor alle partijen plezanter waren dan vandaag. Het is echter wel op het einde van de middeleeuwen dat de ernst van het recht zoals wij dit tot vandaag kennen, zich heeft ingezet. Door de contrareformatie werden reglementen allerhande ingevoerd die een taboe
zetten
op
het
lachen
in
de
Kerk
en
daarbuiten.
Tezelfdertijd
verwetenschappelijkt de juridische taal en wordt het recht de zaak van universitair geschoolde specialisten. De onverbloemde woordenschat van de gewone boer en ambachtslui alsmede de gemoedelijke taal maken plaats voor het juridisch jargon, de taal van het recht. Wij zijn het wat het aspect humor en een lach in het recht deze evolutie nog niet te boven gekomen.
Is er hoop ten aanzien van deze historische verklaringen? Twee recente fenomenen lijken mij reden tot enige hoop: •
het hedendaagse streven naar een modern woordgebruik: door afstand te nemen van ons juridisch jargon en het taalgebruik dichter bij de rechtzoekenden te brengen zou er meer ruimte moeten komen voor een gemoedelijker taalgebruik en, wie weet, ook wat humor weze het enkel in de vorm van een minzame “kwinkslag”.
•
het interactief debat: in een debat zou de stap naar wat humor, een kwinkslag en een lach maar klein moeten zijn; en als het dan nog interactief mag zijn.
Toch ook wel reden voor ongerustheid. Wat provocatie mag.
8
De tijd van contrareformatie ligt, sinds lang, achter ons. Zijn wij evenwel niet stilaan het verbod op humor en een lach opnieuw aan het ondergaan. Ditmaal niet onder impuls van de Kerk maar vanuit de gecommercialiseerde media. Humor en lachen, ik heb het U reeds uiteengezet, maken deel uit van het meest fundamentele onder onze democratische vrijheden: het recht op vrije meningsuiting. Het is begrensd maar geniet historisch van de hoogste tolerantiedrempel omdat gesteund op overdrijving, ironie, sarcasme, hekeling, provocatie. Wanneer er twijfel rijst omtrent het opzet te doen lachen of te schaden dan is het precies de overdrijving, de ironie, de provocatie die de lezer, de kijker, de toehoorder en uiteindelijk de rechter moeten overtuigen dat het wel degelijk de bedoeling was te doen lachen. Is dit nog wel zo? Ik benadruk mijn woorden: de lezer, de kijker, de toehoorder en uiteindelijk de rechter. Moeten we niet tot de ontstellende bevinding komen dat we hebben toegelaten minstens verder toelaten dat het enig hedendaagse vehikel van wat wij de vrije meningsuiting plegen te noemen, de gecommercialiseerde media zijn geworden? Moeten we niet bijkomend vaststellen dat, onze gecommercialiseerde media de eerste en vaak ook de ultieme rechters zijn om te bepalen of het de bedoeling was van publiek uitgesproken humor te schaden of te doen lachen? Ik zal trachten U met een recent voorbeeld te verduidelijken hoe dun de grijze zone is geworden tussen wat wel en niet langer tolereerbaar kan zijn in onze huidige gemediatiseerde maatschappij. Ik stel U gerust. Het is niet het voorbeeld waaraan U denkt. Ik zal de lat wat lager leggen. Beeldt U in dat niet alleen NVA maar ook Spirit drie maanden geleden aan de regelingsonderhandelingstafel hadden gezeten en minister De Gucht zou gezegd
9
hebben dat én meneer De Wever én meneer Lambert samen plat op hun buik onder de lat zouden doormoeten. Het zou meneer Maingain alleszins niet hebben overtuigd van een bereidheid aan Vlaamse kant de lat voldoende laag te leggen. De opmerking van Minister De Gucht is thans onthaald geworden als getuigend van staatsmanschap. Mogen we evenwel niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid stellen dat indien de media het zouden gewild hebben Minister De Gucht er door en de media en het Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding toe kunnen zijn gedwongen om zijn verontschuldigingen aan te bieden aan mensen met obesitas – neigingen zoals mijzelf en … onze Stafhouder Ivo Valgaeren. Of meent U echt dat de media er niet toe zouden kunnen in staat geweest zijn de thans intelligent geachte uitspraak om te vormen tot een verwerpelijke vorm van humor? Ik lig er niet wakker van dat men met de wat dikkere mensen onder ons, waartoe ik mij wat mijn buikgehalte betreft mag rekenen, lacht. Ik veroorloof mij hierbij, weze het dat ik niet verwacht gelezen te worden, het volgende mee te geven aan onze media en het Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding: vanuit een wetenschappelijke psychologische invalshoek staat het gegeven dat er niet met U gelachen wordt gelijk met uitsluiting; het feit dat met iemand, ook een bevolkingsgroep zonder de bedoeling een persoon als individu te kwetsen, binnen redelijke perken spottend gelachen wordt (ik noem volstrekt politiek incorrect de West-Vlamingen en Limburgers) is een teken van … integratie. De eeuwenoude moppen over advocaten, en sta mij toe ook rechters, zijn allerminst een negatief gegeven. Zij tonen aan dat wij als beroepsgroepen wel degelijk ten volle geïntegreerd zijn in het maatschappelijk leven. Het ons in grappen toebedeeld imago moet geen reden tot bezorgdheid zijn.
10
Ik maak mij wel zorgen over het Openbaar Ministerie. Over parketmagistraten heb ik geen moppen kunnen terugvinden. Ik maak mij nog veel meer zorgen over de nog aanwezige tolerantiegraad in onze hedendaagse maatschappij voor publiek uitgesproken humor. Indien
de
tolerantiegraad
verder
door
onze
gecommercialiseerde
media
en
beleidsverantwoordelijken zal worden bepaald vrees ik dat er ons weldra nog weinig anders zal resten dan: “het licht fijnzinnig spiritueel goed bevonden juridisch mopje.” Terug naar ons onderwerp strictu sensu. Ik veroorloof mij U nog vier vragen voor te leggen: •
Heeft de rechtzoekende nood aan wat humor en een lach in het recht?
•
Kan de rechter de rechtzoekende wat humor en een lach bieden?
•
De rol van de advocaat?
•
Brengt de wetgever enig soelaas?
Ik veroorloof mij tevens ieder van de vier vragen in te leiden door een citaat uit een recent meesterwerk in het humoristisch literair genre. Ik heb het al geciteerd: “Pro Justitia, Het gerecht ontsnapt, van de heer Renaat Landuyt.
1.
Heeft de rechtzoekende nood aan wat humor en een lach in het recht?
Ik benadruk dat de humor en lach die de vraagstelling viseert niet de spot is met de rechtzoekende maar de humor omtrent onszelf en in en om onze professionele bedrijvigheden.
11
De heer Renaat Landuyt, in een vorig leven advocaat te Brugge, heeft dit zeer goed begrepen. Reeds in de inleiding van zijn boek valt mijn oog op twee passages die verdienen zonder meer opgenomen te worden in de voorafgaande overwegingen van het ontwerp-reglement van de OVB inzake de beroepsopleiding / stageschool. Ik citeer: “Hoe vreemd het ook moge klinken, ik heb het meest geleerd van mijn gevangenis – cliënteel”.
1
en daaraan voorafgaand en ik benadruk letterlijk te citeren: “Door mijn omgang met de grote en de kleine criminelen in onze maatschappij, de omgang met de rechtschapen … en andere (?)(*) rechters en procureurs in onze rechtszalen, en door mijn talloze gevechten met het soms absurde systeem leerde ik meer bij dan van al mijn professoren recht samen” 2. Het is mij niet bekend aan welke universiteit meneer Landuyt zijn rechtsdiploma heeft behaald. Zelfs mocht ik het weten ik zou het niet zeggen. Het ligt niet in mijn bedoeling de selectiecriteria van de Hoge Raad voor de Justitie te beïnvloeden. Ik geef U binnen het beperkte tijdsbestek wat ons onderwerp humor betreft op een ernstiger basis het volgende ter overweging: •
oorspronkelijk was lachen voor de “homo sapiens” een signaal om aan te geven dat er geen gevaar was; een glimlach betekent dat van de aanwezige persoon geen gevaar te duchten valt;
•
een glimlach vermindert de stressbeleving; wie glimlacht wekt een geruststellende stemming en nodigt uit tot vriendelijkheid;
* (?) toegevoegd aan tekst
12
•
gemeenschappelijk ervaren van humor, waaruit samen lachen resulteert, impliceert een positieve interactie in de communicatie;
•
gezamenlijk lachten verschaft een gevoel van verbondenheid en overeenkomst;
•
een glimlach maakt mensen aantrekkelijker.
En toch heb ik, ondanks dit laatste, moeten lezen: •
dat studies hebben uitgewezen dat slechts 7,6 % van de harde lachkern uit vrouwen bestaat; en
•
dat waar we in de jaren vijftig nog gemiddeld 18 minuten per dag lachten dit op het einde van de 20ste eeuw was teruggevallen tot 6 minuten.
Nochtans lachen is een psychologisch en hormonaal gebeuren met alleen positieve gevolgen. Ik noem enkele: •
positief effect voor longventilatie en bloedsomloop in de hersenen;
•
toename van de (traan)klieractiviteit;
•
herstel van de biobalans;
•
de bloeddruk blijft op een goed peil;
•
verbeterde zuurstofopname;
•
massage van de ingewanden;
•
versoepelde bloedsomloop;
•
aanwakkeren van de spijsvertering;
•
stimulatie van de eetlust;
•
ontspanning van het totaalorganisme;
•
schoonmaak voor de longen en het diafragma; …
•
een algemeen gevoel van welbehagen.
Ik geef er U, wat de beoogde humor betreft, nog bij dat zelfspot mensen doet relativeren, het bijdraagt tot een betere positionering van ons zelfbeeld met een betere inschatting van onze mogelijkheden en beperkingen met oog voor het ludieke
13
… en onrechtstreeks ons doet beseffen dat wij ons leven toch niet al te ernstig mogen nemen omdat … wij het toch nooit gaan overleven. Niet alleen de rechtszoekenden maar misschien wel vooral wijzelf zijn ermee gebaat wat humor en een lach in de beoefening van het recht te brengen.
2.
Kan de rechter de rechtszoekende wat humor en een lach bieden ?
Ter inleiding opnieuw een citaat uit het boek van de heer Landuyt die in het kader van zijn kritische opmerkingen omtrent Justitie terecht oog blijkt te hebben voor de toenemende vervrouwelijking. Ik benadruk opnieuw letterlijk te citeren: “Hoe zit het nu echt met de emancipatie van de vrouwen? Bij een blik op de gevangenispopulatie is het overduidelijk dat het nog steeds de man is die op jacht gaat. Hoewel, de meerderheid van onze rechters en procureurs zijn binnenkort vrouwen. Ik kom daar nog op terug” 3. Bij deze mag gelden dat een verwittigde vrouwelijke magistraat een mannelijke magistraat waard is. Meneer Landuyt schrijft: “Ik kom er nog op terug”. Ik heb in de daaropvolgende
pagina’s
gezocht.
Tevergeefs.
Afgezien
van
verdoken
liefdesverklaringen aan mevrouw de Minister van Justitie, heb ik enkel het volgende dan wel echt vrouwvriendelijk citaat gevonden: “Dat er meer vrouwen zijn is niet zozeer het gevolg van een strategie dan wel van het feit dat magistratenexamens vandaag moeilijker zijn dan vroeger. En dus volgt de logische conclusie dat vrouwen daar iets beter tegen gewapend zijn. Al ontkent de Hoge Raad voor de Justitie niet dat een en ander te maken heeft met de tijdsindeling van het werk. Na schooltijd is het opmerkelijk rustiger in het gerechtsgebouw . De
14
kwaliteit van het werk is er wel op vooruitgegaan. Nu nog de productiviteit. Wij zijn er bijna. 4 Ik laat in het midden hoe meneer Landuyt de arresten van ons Grondwettelijk Hof en Hof van Cassatie beoordeelt en deze laatsten zijn “manvriendelijkheid”. Terug naar de ernst van ons onderwerp. Recht spreken leent zich ongetwijfeld het minst tot humor. De rechtszoekende zal normaal, niet dulden dat de magistraat er zich met een lachertje van afmaakt … behalve dan de beschuldigden die er met een lachertje van afkomen. Toch nog even, het is sterker dan mijzelf, terug naar de heer Landuyt en de wijze waarop hij dit laatste zo gevat verwoordt naar de parket-magistraten toe en daarbij opnieuw in één vloeiende beweging tezelfdertijd de Hoge Raad voor de Justitie een bijkomend selectiecriterium aanreikt. Ik citeer: “Wanneer een procureur in de Westhoek goed overweg kan met de boeren, is het mogelijk dat hij gemakkelijker begrip toont voor hen en niet vervolgt wanneer de politie een milieu – pv op zijn bureau legt”. 5 Ik onthoud mij ervan de in de Westhoek, ook in de industriële sectoren, geldende ruime allerminst pejoratieve interpretatie van het begrip “boer” toe te lichten. De juridische analyse. Recht spreken is een ernstige zaak. Men mag evenwel niet vergeten : •
dat recht ook een cultureel gegeven is, een door mensen betekenis gegeven normengeheel, waaraan in vele gevallen gevoelens ten grondslag liggen; recht en recht spreken mag niet zonder meer alle gevoelens, ook humor en de lach niet, overboord gooien;
15
•
dat de humor die ik viseer niet deze is welke ten koste van de rechtszoekenden zou gaan, want dit riskeert ongetwijfeld nadeel toe te brengen aan de onpartijdigheid van de rechter; humor en een minzame lach om de rechtszoekende gerust te stellen lijken mij allerminst ongepast;
•
dat in veel rechtszaken de rechtszoekende niet aanwezig is en advocaten en het parket voldoende dankbare onderwerpen zijn en aanleiding bieden voor een kwinkslag of minzame lach en indien zij er zich niet toe zouden lenen dan er de laatste decennia nog altijd de wetgever is.
Het gemeenschappelijk ervaren van humor, waaruit samen lachen resulteert, impliceert een positieve interactie in de communicatie en leidt tot spanningsreductie. Welke betere start of stimulatie voor een interactief debat. Ik durf er dus voor te pleiten dat de niet van enig gevoel van humor ontspeende rechters, die er toch ook wel in grote getale zijn, zich niet langer beperken tot binnenpretjes ter zitting en een gulle lach in raadkamer. 3.
De advocaat en humor
Ik laat opnieuw eerst meneer Landuyt aan het woord en de gevatte wijze waarop hij de
door
de
advocatuur
geboden
sociale
juridische
eerstelijnsbijstand
heeft
samengevat zich daarbij situerend in een advocatenkantoor, ik neem aan, in het Gentse. Ik citeer: “Na enkele minuten wijst de secretaresse hem de weg naar het kantoor van de advocaat. De advocaat, gezeten in een duren lederen zetel, legt zijn Cohiba-sigaar … (de Stafhouders zullen begrijpen waarom ik het gebeuren te Gent situeer – Ik herneem het citaat) … De advocaat, gezeten in een dure lederen zetel, legt zijn Cohiba-sigaar aan de kant, bekijkt de schooier van kop tot teen en zegt: Goedemiddag, mijnheer. Wat kan ik voor U doen? De man durft nauwelijks in de ogen van de advocaat te kijken, verzamelt dan toch zijn moed, en vraag: “Goedemiddag
16
meester. Men heeft mij verteld dat de eerste vraag bij U gratis was. Klopt dat? Dat klopt zegt de advocaat. Wat is uw volgende vraag?” 6 Een gezonde dosis humor en een lach is onlosmakelijk verbonden met een gedegen beroepsuitoefening: •
lachen is een sociaal gebeuren dat mens en dier onderscheidt; het maakt zelfs ons advocaten menselijk;
•
er is mij, buiten het OVB-spotje, geen publicitaire communicatie bekend van advocaten waar de advocaten niet allen een inspanning doen om lachend op de foto te staan; toegegeven dat daartoe bij een aantal het woord “cheese” de plaats heeft ingeruimd voor “honoraria”;
•
glimlachen is een belangrijk strategisch wapen dat de kansen op succes vergroot: - men wekt een gunstige, geruststellende stemming; - men laat het positieve doorklinken; - een glimlach houdt de aandacht vast; - humor lost geen problemen op maar helpt erover heen; - lachen draagt bij tot beter teamwork; - humor is een onthaaster; - door het gepast inlassen van humor kan men een spaaklopend gesprek weer op gang brengen; het kan dienstig zijn als ontmijner voor relationele spanningen; - humor en een lach maken ons nederig en verhinderen dat wij onszelf al te bloedserieus nemen.
Humor is een onderdeel van onze professionele bagage. Maar blijf er U van bewust dat men slechts oprecht kan lachen en van humor genieten wanneer men geleerd heeft met zichzelf te lachen.
17
4.
De wetgevende macht
Voor die onder ons die niet met zichzelf en onze professionele activiteiten kunnen lachen: er zullen nog altijd de wetgever en onze politieke beleidsverantwoordelijken zijn. Een gemakkelijke voor de hand liggende vaststelling zou zijn dat er in het wetgevend werk geen plaats is voor humor. Ik heb het evenwel wat de laatste 2 decennia betreft en met uitzondering van de ons welbekende BV’s, over de jongens en meiskes die in de jaren 60 symbool stonden voor : •
flower power,
•
vrije en liefst groepssex en vooral,
•
weg met de bourgeoisbetuttelingen en regeltjes.
Wat hebben ze ons gegeven: een federale regering, drie of vier gewestregeringen, een gemeenschapsregering en meer dan 54 000 wetten en decreten in een land dat in een geglobaliseerde wereld niet meer voorstelt dan 4 verkavelingen rond evenveel autowegen. In dergelijk wetgevend bestel is onze grondnorm: iedereen wordt geacht de wet te kennen verworden tot een boutade die alleen nog maar een lach … of een traan kan uitlokken. Mijn tijd is opgebruikt. Ik beperk mij inzake de vraag hoe humor en de wetgevende en uitvoerende machten zich tot elkaar verhouden tot drie citaten uit het boek van … meneer Landuyt. Passages die naar ik aanneem bedoeld zijn enig begrip op te wekken voor al het wetgevende werk dat op ons af is gekomen. Ik citeer:
18
“In de loop der jaren is het mij opgevallen dat de meeste rechters evenveel weten over een gevangenis als een politicus over het gerecht: … weinig tot niets”. 7 en “Voor wie het bij de term “procureurs” hoort donderen in Keulen, geen nood. Zelfs vele van mijn collega’s – volksvertegenwoordigers – hebben de grootste moeite om de woorden procureur en rechter in de juiste context te plaatsen, laat staan dat ze weten wat hun exacte functie is. Het leidt ons tot de absurde conclusie dat de wettenmakers niet precies weten voor wie de wetten die ze maken eigenlijk bestemd zijn” 8 Vaststelling waarmee we het, denk ik, eens kunnen zijn. Dus einde citaat. Wat de uitvoerende macht betreft. Ik citeer opnieuw: “De naam alleen al. De Griekse godin Themis verpersoonlijkte in het oude Griekenland orde en recht,” … “Ze heerste over de oudste Orakels en was zomaar even de belangrijkste raadgever van de oppergod Zeus. Zulk een plan kan niet mislukken, denk je dan, maar dat was buiten de waard gerekend. Of beter buiten de waarden, want plots leek het toch allemaal iets ingewikkelder dan aanvankelijk gedacht” … “Een van de eerste vaststellingen bleek te zijn dat het parket toch iets anders was dan het gerecht”. 9 waarbij meneer Landuyt dan eindigt met: “Alleen daarom vind ik het overleg geslaagd” 9.
Misschien bedoelde hij project. Hij kon ook naar Phenix verwezen
hebben. U kunt het met mij vaststellen: humor is onze wetgever en uitvoerende overheden allesbehalve vreemd. Alleen zij blijken zich uitsluitend op “grollen” te hebben toegelegd. Voor alle vormen van humor geldt: “trop is teveel” en “teveel is trop”.
19
Besluit Ik besluit: “Gerechtelijke procedures: plezant zullen ze wel nooit worden”. Ik spreek het tegen. Ik pleit in onze beroepsbezigheden niet voor de belachelijke of scabreuse moppen, onderbroekenlol of een vette lach, hoewel deze laatste mij wel eens wordt toegeschreven. Aan de situatie aangepaste humor en een glimlach lijken mij zelden misplaatst te zullen zijn. Voor de twijfelaars onder ons: wie niet kan lachen met ernstige dingen, is geen serieus mens. Laat er ons dus wat optimistischer tegenaan kijken en vanuit de rechtspraktijk bijdragen om het recht wat aangenamer te maken door ook wat ruimte te scheppen voor wat humor en een glimlach. Aanzet zou een in overleg tussen de OVB en OBFG uit te vaardigen nieuw deontologisch reglement kunnen zijn stellend: “Is ter zitting de spotlach niet te gedogen, Riskeert de gulle schaterlach mogelijk te weinig sereen te zijn, Milde geestige humor, een kwinkslag en een glimlach zijn in ieder geval vrij van iedere deontologische sanctie.”
20
Dit laatste geldt wat openingsredenaars op plechtige openingszittingen betreft ook voor de spot en de gulle lach maar er lijkt mij niet direct in een reglement te moeten worden voorzien. Ik dank U voor uw komst, de betoonde welwillende aandacht en, bij wijlen, minzame glimlach en geef gaarne het woord terug aan de Voorzitter voor de aankondiging van het plezante gedeelte van de avond. Daarbij nog als intussentijd geoefend receptie – bezoeker in deze regenachtige herfstmaand met al zijn ronddolende microben de wijze raad bij het binnenkomen op de receptie de op tafel geplaatste worteltjes en bloemkolen onmiddellijk tot U te nemen en als eerste in de dipsausjes te “soppen” om er dan verder van af te blijven. Het werkt even doeltreffend als een anti-griepspuitje.
21
Bronnen Met dank: •
Martyn Georges, Wordt er gelachten in het oude recht? Een rechtshistorische bloemlezing. Rede uitgesproken tijdens de openingsconferentie van de Jonge Balie te Kortrijk op 22 oktober 1993, RW 1993-1994, 1041
•
Prof. Dr. Stefaan Lievens en Mr. Jean-Baptiste Petitat, Larie en Bombarie aan de Balie, Humor en Recht, Gent Academia Press, 2005
•
Landuyt Renaat. Pro Justitia, Het gerecht ontsnapt, Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2007
Citaten: (1) Landuyt Renaat, o.c., p. 9 (2) Landuyt Renaat, o.c., p. 8 (3) Landuyt Renaat, o.c., p. 25 (4) Landuyt Renaat, o.c., p. 135 (5) Landuyt Renaat, o.c., p. 69 (6) Landuyt Renaat, o.c., p. 145 (7) Landuyt Renaat, o.c., p. 44 (8) Landuyt Renaat, o.c., p. 60 (9) Landuyt Renaat, o.c., p. 71
Stafhouder Jozef Slootmans