Sportkampen Bas van de Goor Foundation vergroten kwaliteit van leven van diabetespatiënten Een onderzoek naar de effecten van sportkampen voor kinderen met diabetes
Colofon
Titel Sportkampen Bas van de Goor Foundation vergroten kwaliteit van leven Een onderzoek naar de effecten van sportkampen voor kinderen met diabetes
Onderzoek en Rapportage Meike Elfring (Kennispraktijk) Alien van der Sluis (Kennispraktijk) Marit Gijsbers (Kennispraktijk)
Inhoud Samenvatting ................................................................................................................................................... 4 Inleiding ........................................................................................................................................................... 7
1.
2.
3.
Theoretisch kader .................................................................................................................................... 8 1.1
Kinderen, sport en diabetes .................................................................................................................. 8
1.2
Onderzoek naar (sport)kampen voor kinderen met diabetes .............................................................. 8
1.3
ASE-model voor gedragsverandering .................................................................................................... 9
1.4
Opzet van de sportkampen ................................................................................................................. 10
Opzet onderzoek.................................................................................................................................... 12 2.1
Doel van het onderzoek en vraagstelling ............................................................................................ 12
2.2
Onderzoeksmethode ........................................................................................................................... 12
2.3
Onderzoekseenheden .......................................................................................................................... 12
2.4
Dataverzameling en data-analyse ....................................................................................................... 13
Resultaten ............................................................................................................................................. 14 3.1
Respons ............................................................................................................................................... 14
3.2
Profiel van de deelnemers ................................................................................................................... 14
3.3
Beleving van het sportkamp ................................................................................................................ 16
3.4
Attitude................................................................................................................................................ 17
3.5
Sociale invloed ..................................................................................................................................... 19
3.6
Eigen-effectiviteit ................................................................................................................................ 20
3.7
Bloedglucosewaarden en insulinegebruik ........................................................................................... 21
4.
Conclusies/discussie .............................................................................................................................. 24
5.
Literatuur ............................................................................................................................................... 27
Samenvatting Een hogere kwaliteit van leven voor mensen met diabetes door sport. Dat is de missie van de Bas van de Goor Foundation (hierna: BvdGF). Vanuit die hoedanigheid organiseert de Foundation sinds 2006 allerlei sportactiviteiten voor mensen met diabetes. Sinds de oprichting organiseert de foundation sportkampen voor kinderen met diabetes type 1. Tijdens deze sportkampen ervaren kinderen in de leeftijd van tien tot en met vijftien jaar gedurende een langere periode (vier dagen) de positieve effecten van sport en bewegen op diabetes. De BvdGF wil hen laten ervaren dat door sport en bewegen de glucosewaarden structureel naar beneden gaan en beter zijn te reguleren, waardoor de deelnemers ervaren dat sport een positieve invloed heeft op het dagelijks leven met diabetes. Het uiteindelijke doel van de kampen is om de deelnemers te stimuleren sporten te integreren in hun dagelijks leven en daarbij zelfregulatie te stimuleren. De Bas van de Goor Foundation wil meer inzicht krijgen in de daadwerkelijke opbrengsten van de sportkampen. Deze rapportage is het resultaat van een onderzoek dat advies- en onderzoeksbureau Kennispraktijk heeft uitgevoerd onder de deelnemers van de sportkampen van de BvdGF in de zomer van 2010. Het onderzoek Centraal in het onderzoek staat het ASE-model. Het ASE-model is gebaseerd op de theory of planned behaviour van Ajzen en Fishbein en de inzichten van Bandura op het gebied van het verklaren van gedrag. Het model gaat er vanuit dat de determinanten attitude, sociale invloed en eigen-effectiviteit van invloed zijn op de intentie die iemand heeft om bepaald gedrag uit te voeren, in dit geval de intentie die kinderen met diabetes type 1 hebben om te gaan bewegen. Het onderzoek is opgezet aan de hand van dit model. Er is gekozen voor een kwantitatieve onderzoeksmethode. De deelnemers van de kampen hebben een maand voor het kamp, op de laatste dag van het kamp en een maand na het kamp online een vragenlijst ingevuld. Verder hebben zij op ongeveer dezelfde momenten gedurende vier dagen een 7-puntsmeting gedaan. Deelnemers hebben hiervoor op zeven momenten per dag hun bloedglucosewaarden genoteerd en hun totale insulinegebruik per dag aangegeven. In totaal hebben 97 kinderen in 2010 deelgenomen aan de sportkampen. Het responspercentage voor de vragenlijsten is 89,7%. Het responspercentage van de 7-puntsmetingen is 69,1% en daarmee opvallend lager dan de respons bij de vragenlijsten. Resultaten De resultaten van het onderzoek zullen hierna kort uiteen worden gezet. Sport- en beweeggedrag van de deelnemers Het doel van de sportkampen is deelnemers laten ervaren dat sport een positieve invloed heeft op het dagelijks leven met diabetes. Uit het onderzoek blijkt dat deelnemers van de kampen, ten opzichte van het landelijk gemiddelde, over het algemeen per week gemiddeld vaker en langer lichamelijk actief zijn. De deelnemers voldoen vaker dan gemiddeld aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen en de Fitnorm, zijn vaker lid van een sportvereniging en brengen meer uren door bij hun sportvereniging. Oordeel over de sportkampen De deelnemers oordelen erg positief over de sportkampen. Een zeer ruime meerderheid van de deelnemers was erg tevreden over de soort en diversiteit van de aangeboden sportactiviteiten, de organisatie, faciliteiten en begeleiding. De deelnemers vinden ook dat hun gezondheid tijdens het kamp goed in de gaten werd
4
gehouden. Een wat kleinere groep, maar toch nog bijna 2/3 van de deelnemers, geeft aan veel geleerd te hebben van de groepsgesprekken met de diabetesverpleegkundigen. Attitude Tijdens de sportkampen van de BvdGF worden diverse activiteiten aangeboden om de positieve attitude ten opzichte van sporten met diabetes te versterken. Door een grote groep van de deelnemers wordt aangegeven dat hun kennis over diabetes in relatie tot sport vergroot is door de sportkampen. Dit blijkt ook uit de beantwoording van de kennisvragen. Hoewel ook bij de voormeting al een grote groep van de deelnemers de antwoorden op de kennisvragen wist, is dit percentage bij de 1-metingen licht gestegen. Bij de nameting is dit effect weer wat afgezwakt. Hoewel de deelnemers over het algemeen al voorafgaand aan het kamp een positieve houding ten opzicht van sport bleken te hebben geeft bijna de helft van de deelnemers aan meer plezier in sporten te hebben gekregen door deelname aan het kamp. Tevens geeft bijna een derde van de deelnemers aan door het sportkamp minder angst te hebben om te sporten en heeft de helft van de deelnemers meer zelfvertrouwen gekregen. De ambassadeurs van de BvdGF hebben volgens de deelnemers een positieve invloed gehad op hun houding ten opzichte van sport. Sociale invloed De sportkampen richten zich met name op de deelnemers. Toch wordt er ook geprobeerd de sociale omgeving van de deelnemers te beïnvloeden zodat ook de omgeving van de deelnemers de positieve effecten van sport met diabetes inziet. De meeste deelnemers worden door hun ouders gestimuleerd om te sporten en denken dat hun ouders vinden dat zij net zo goed kunnen sporten als iemand zonder diabetes. Hier staat tegenover dat een derde van de deelnemers denkt dat hun ouders, vanwege de diabetes, het spannend vinden en zich zorgen maken als zij deelnemen aan sport. Na afloop van het kamp is de groep deelnemers die dit denkt iets kleiner geworden maar deze daling is niet significant. Deelnemers van de sportkampen geven verder aan dat diabetes in hun omgeving sociaal geaccepteerd is en dat zij weinig problemen ervaren met leeftijdsgenoten tijdens het sporten. Eigen-effectiviteit Gedurende de sportkampen wordt geprobeerd invloed uit te oefenen op de eigen-effectiviteit van de deelnemers op het gebied van diabetesregulatie en sportcompetenties. De eigen-effectiviteit ten aanzien van sportbeoefening met diabetes was voor het kamp voor een grote groep deelnemers al redelijk goed te noemen. Door het sportkamp lijkt het een kleine groep kinderen zich beter in staat te achten zich voor te bereiden op sport. Ook lijken wat meer deelnemers na de kampen te weten welke invloed sport heeft op hun bloedglucosewaarden. De meeste deelnemers geven aan dat zij geen problemen ervaren tijdens het uitoefenen van de bepaalde sporten. Een grote groep deelnemers geeft wel aan dat zij het vervelend vinden dat zij zich tijdens het sporten anders moeten gedragen dan anderen. Direct na het kamp was dit gevoel bij een aantal deelnemers wat afgezwakt maar bij de nameting lijkt dit gevoel bij de meeste deelnemers weer teruggekeerd.
Bloedglucosewaarden en insulinegebruik De BvdGF wil deelnemers tijdens de kampen laten ervaren dat door sport en bewegen de bloedglucosewaarden structureel naar beneden gaan en beter te reguleren zijn waardoor uiteindelijk minder insuline toegediend hoeft te worden. Uit het onderzoek is gebleken dat door het kamp de gemiddelde bloedglucosewaarden significant zijn gedaald. Opvallend is dat de verschillen, ten opzichte van de totale groep, bij de groepen met deelnemers van 10-12 jaar kleiner en niet significant zijn en bij de leeftijdsgroep 13-15 jaar groter en wel significant zijn.
5
Als naar het gemiddelde verschil tussen bloedglucosewaarden wordt gekeken zijn alleen minimale verschillen waarneembaar. Er kan op basis van deze gegevens dus niet worden vastgesteld dat de bloedglucosewaarden constanter zijn geworden door deelname aan de sportkampen. Helaas waren er niet voldoende betrouwbare data beschikbaar om vast te kunnen stellen of tijdens het kamp de insulinebehoefte is afgenomen. Conclusie Al met al kan worden geconcludeerd dat de meeste deelnemers van de Bas van de Goor sportkampen voorafgaand aan het kamp al een positieve attitude ten opzichte van sporten met diabetes hadden, dat hun sociale omgeving positief stond tegenover sporten met diabetes en dat de deelnemers al redelijk goed in konden inschatten wat ze zelf konden op het gebied van sporten met diabetes. Dit komt waarschijnlijk doordat het sport- en beweeggedrag van de deelnemers intensiever is dan van de gemiddelde jongere in dezelfde leeftijdscategorie. Toch kan ook uit de resultaten opgemaakt worden dat voor een kleine groep deelnemers het sportkamp een positieve invloed heeft gehad op de één of meerdere determinanten van gedrag. Het lijkt dan ook aannemelijk dat de sportkampen bij een groep deelnemers zonder sport- en beweegachtergrond een (nog) grotere invloed uit kunnen oefenen op de determinanten van gedrag. Eveneens lijken de sportkampen een positieve invloed te hebben op de bloedglucosewaarden van de deelnemers. De data die dit onderzoek hebben opgeleverd zijn niet toereikend om hier verdere uitspraken over te doen.
6
Inleiding Een hogere kwaliteit van leven voor mensen met diabetes door sport. Dat is de missie van de Bas van de Goor Foundation (hierna: BvdGF). Vanuit die hoedanigheid organiseert de Foundation sinds 2006 allerlei sportactiviteiten voor mensen met diabetes zoals challenges, sportclinics, sportdagen en sportkampen. Met de inzet van middelen als de website, presentaties en optredens in de media wil de BvdGF mensen met diabetes bewust maken van het belang en het positieve effect van sport in hun dagelijks leven. Momenteel ligt het aantal mensen met diabetes type 1 of 2 in Nederland op 1 miljoen. Voorspellingen geven aan dat het in 2025 om 1,3 miljoen mensen zou gaan. Sport en lichamelijke inspanning hebben dezelfde positieve effecten op mensen met diabetes als op mensen zonder handicap of ziekte, waaronder gunstige 1 effecten op gewicht, vetpercentage, bloeddruk en vermindering van het risico op hart- en vaatziekten. De afgelopen jaren is duidelijk geworden wat de positieve effecten van sport op het leven met diabetes zijn, zoals een verhoging van de insulinegevoeligheid en de glucosetolerantie, waardoor sport en bewegen preventief werkt ten aanzien van complicaties en risicofactoren van diabetes mellitus. Hierop is de missie van de Bas van de Goor Foundation gebaseerd: sport leidt tot een betere kwaliteit van leven, voor zowel mensen met als zonder diabetes. Sinds de oprichting organiseert de foundation sportkampen voor kinderen met diabetes type 1. Tijdens deze sportkampen ervaren kinderen in de leeftijd van tien tot en met vijftien jaar gedurende een langere periode (vier dagen) de positieve effecten van sport en bewegen op diabetes. De BvdGF wil hen laten ervaren dat door sport en bewegen de glucosewaarden structureel naar beneden gaan en beter zijn te reguleren, waardoor de deelnemers ervaren dat sport een positieve invloed heeft op het dagelijks leven met diabetes. Tijdens de kampen leren kinderen, onder begeleiding van een kinderarts en vier kinderdiabetesverpleegkundigen, rekening te houden met insulinedosering en voeding voor, tijdens en na het sporten. Het uiteindelijke doel van de kampen is om de deelnemers te stimuleren sporten te integreren in hun dagelijks leven en daarbij zelfregulatie te stimuleren. De sportkampen worden jaarlijks geëvalueerd en door de deelnemers als zeer positief beoordeeld. De BvdGF wil echter meer inzicht in de daadwerkelijke opbrengsten van de sportkampen. De BvdGF wil weten op welke factoren de sportkampen aangrijpen, of de deelnemers daadwerkelijk meer gaan en blijven sporten, en of de kampen invloed hebben op de regulatie van de diabetes van de deelnemers. Deze rapportage is het resultaat van een onderzoek dat advies- en onderzoeksbureau Kennispraktijk heeft uitgevoerd onder de deelnemers van de sportkampen van de BvdGF in de zomer van 2010. Leeswijzer Hoofdstuk 1 bevat een samenvatting van de literatuur op het gebied van sportkampen voor kinderen met diabetes, uitmondend in een onderzoeksmodel waarop dit onderzoek aangrijpt. In hoofdstuk 2 is de opzet van het onderzoek beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de belangrijkste resultaten en in hoofdstuk 4 volgen de discussie en conclusies.
1
Mosterd et al., 1996 7
1.
Theoretisch kader
De sportkampen van de Bas van den Goor foundation richten zich op vooralsnog op kinderen met diabetes type 1. Het aantal kinderen met diabetes type 1 neemt toe en de leeftijd waarop de ziekte wordt 2 gediagnosticeerd neemt af. Kinderen met diabetes krijgen op jonge leeftijd te maken met verantwoordelijkheden als het continu monitoren van bloedglucose, het injecteren van insuline en de altijd aanwezige risico’s van hyper- en hypoglycaemie. Er is geen ziekte zo afhankelijk van het gedrag dat iemand 3 vertoont (de hoeveelheid lichamelijke activiteit, wat iemand wanneer eet) als diabetes. Daarom worden er wereldwijd educatieprogramma’s georganiseerd gericht op kinderen met diabetes, die hen leren om te gaan met hun ziekte.
1.1
Kinderen, sport en diabetes
De voordelen van regelmatige lichamelijk activiteit en sport zoals die gelden voor normale, gezonde volwassenen, gelden eigenlijk ook allemaal voor kinderen met diabetes type 1. Zo zijn ook voor hen positieve effecten gevonden op gewichtscontrole, het voorkomen van hart- en vaatziekten op latere leeftijd en de 4 psychosociale gezondheid, waaronder het gevoel van eigenwaarde. Daarnaast is het zo dat voor kinderen met diabetes type 1 lichamelijke activiteit nog een aantal extra positieve effecten heeft: mensen met diabetes hebben een grotere kans op het ontwikkelen van microvasculaire aandoeningen (diabetische rethinopathie, nephropathie en neuropathie) en op cardiovasculaire aandoeningen. Recent onderzoek heeft aangetoond dat tekenen van atherosclerose, diabetische rethinopathie, en diabetische nephropathie al te detecteren zijn in de 5 kinderjaren. De belangrijkste risicofactoren voor het ontwikkelen van deze diabetesgerelateerde aandoeningen, zijn een slechte controle van de bloedsuikerwaarden, dyslipidemie (een verstoord vetmetabolisme), obesitas, hoge bloeddruk en lichamelijke inactiviteit. Inmiddels is duidelijk dat er een directe relatie is tussen sport en diabetes: kinderen met diabetes die regelmatig sporten hebben een betere glycaemische controle en betere eiwitprofielen dan kinderen die dat niet doen. Preventie van bovenstaande aandoeningen dient dan ook vooral te gebeuren door een uitgebalanceerd dieet, het strikt omgaan met insulinetoediening en glucosemonitoring en het aanleren van en zich houden aan een actieve leefstijl. Dit is precies wat de Bas van de Goor Foundation, onder andere door het organiseren van sportkampen voor kinderen met diabetes, beoogt te doen. En terecht, want kinderen in het algemeen, en 6 kinderen met diabetes in het bijzonder, bewegen te weinig.
1.2
Onderzoek naar (sport)kampen voor kinderen met diabetes
Om kinderen met diabetes gedrag aan te leren dat hun ziekte positief beïnvloedt (zich houden aan een uitgebalanceerd dieet, strikt omgaan met insulinetoediening en glucosemonitoring en het aanleren van en zich houden aan een actieve leefstijl) worden er wereldwijd programma’s opgezet die kinderen hierin ondersteunen. Vaak zijn dit kampen waarbij kinderen onder deskundige leiding een aantal dagen doorbrengen met leeftijdsgenoten die ook diabetes hebben. De doelen van deze kampen verschillen, maar veelal spelen zaken als verbetering van kwaliteit van leven met diabetes, verbetering van de vaardigheden om met diabetes om te gaan, het vergroten van zelfvertrouwen, en het verbeteren van de controle over het bloedglucose een rol. Bij veel kampen spelen, net als bij kampen voor gezonde kinderen, sportactiviteiten een belangrijke rol.
2
Van Wouwe et al., 2004 Brink, J.S., 1996 4 Giannini et al., 2007 5 Majaliwa et al., 2007 6 Valerio et al., 2007 3
8
Van een aantal van deze kampen zijn de effecten onderzocht. Een voorbeeld: bij sportkampen in Kroatië voor kinderen van negen tot zestien jaar, kregen de kinderen gedurende twee weken drie keer per dag activiteiten aangeboden, variërend van gymnastiek en pilates, tot fietsen, basketball, volleybal en inline skaten. De bloedglucosewaarden van de kinderen waren op de laatste dag van het kamp significant afgenomen ten opzichte van de eerste dag van het kamp. Tien dagen na afloop van het kamp waren de HbA1c waarden van de kinderen nog steeds lager dan bij aanvang. Twee maanden na afloop van het kamp waren deze effecten echter niet meer zichtbaar. Reden hiervoor was waarschijnlijk dat deze kinderen na de kampen weer veel minder 7 deelnamen aan lichamelijke activiteiten. Over het algemeen toont onderzoek dat zich richt op de glycaemische controle tijdens de kampen aan dat tijdens de kampen de glycaemische controle verbetert en insulinegebruik 89 afneemt. Er zijn slechts beperkt studies beschikbaar die een effect van de kampen op de langere termijn 10 meten, waardoor het lastig is vast te stellen of deze effecten langer durend zijn. Meer onderzoek daarnaar is nodig. Een aantal onderzoeken naar de effecten van sportkampen voor kinderen met diabetes richt zich op verbeteringen in zelfmanagement en psychosociale factoren. Zo liet een kamp in Turkije voor kinderen met diabetes een positief effect op zelfmanagement van diabetes zien en bleken volwassenen die aan een diabeteskamp hadden deelgenomen zes maanden na afloop meer kennis over diabetes en een positievere 11 attitude ten opzichte van het leven met diabetes te hebben dan voor het kamp. Voor het verbeteren van zelfmanagement bij diabetes, blijkt dat het zelf maken van keuzes en het stimuleren van autonomie daarin een belangrijke rol speelt. Wanneer gedrag ontstaat door eigen keuze en niet onder invloed van druk of controle uit de omgeving, houden mensen dat zelfgekozen gedrag beter en langer vol. Met betrekking tot diabetes betekent dat bijvoorbeeld dat diabetici niet zozeer passief informatie moeten krijgen over hoe ze hun diabetes het beste kunnen reguleren en daarop gecontroleerd moeten worden, maar dat ze juist ondersteund dienen te worden om juiste keuzes voor het hanteren van hun diabetes te maken, en die keuzes ook daadwerkelijk zelf 12 moeten maken. Interventies (en dus ook kampen voor kinderen met diabetes) waarin dit verweven zit, hebben waarschijnlijk het meeste effect.
1.3
ASE-model voor gedragsverandering
De sportkampen van Bas van de Goor hebben als doel kinderen te leren sport te integreren in hun dagelijkse leven en op die manier de kwaliteit van leven van de deelnemers te verbeteren. Om dit te bereiken sluiten de kampen zoveel mogelijk aan bij het ASE-model voor gedragsverandering (fig.1.1).
Figuur 1.1: ASE-model voor gedragsverandering (de Vries, Dijkstra en Kuhlman, 1988
7
Luzic, Sporis en Matkovic., 2009 Wang,Y.C., et al., 2008 9 Norris, S.L., et al., 2002 10 Mancuso, M & Caruso-Nicoletti, M., date unkown. 11 Karagüzel, Bircan, Erisir & Bundak, 2005 12 Williams, McGregor, Zeldman, Freedman & Deci, 2004 13 Vries, H. de, Dijkstra, M. & Kuhlmann, P., 1988 8
9
13
Het ASE-model is gebaseerd op de theory of planned behaviour van Ajzen en Fishbein en de inzichten van Bandura op het gebied van het verklaren van gedrag. Het model gaat er vanuit dat een aantal factoren van invloed is op de intentie die iemand heeft om bepaald gedrag uit te voeren, in dit geval de intentie die kinderen met diabetes type 1 hebben om te gaan bewegen:
Attitude: hoe positief staat iemand ten aanzien van bewegen (voor- en nadelen)? Is er angst om te bewegen, bijvoorbeeld vanwege het ontstaan van hypoglycaemie? Sociale invloed: de houding van iemands sociale omgeving ten opzichte van bewegen. Steunt de omgeving beweeggedrag? Eigen effectiviteit: de mate waarin iemand verwacht het gedrag ook daadwerkelijk uit te kunnen voeren (mogelijkheden, vaardigheden)
De drie genoemde factoren zijn zoals gezegd van invloed op de intentie die iemand heeft om het beweeggedrag daadwerkelijk te gaan uitvoeren. Dit proces wordt nog beïnvloed door de barrières die iemand ervaart om te gaan bewegen en de vaardigheden die iemand daadwerkelijk heeft om het gedrag uit te voeren. Wanneer een kind met diabetes bijvoorbeeld op een sportkamp van Bas van de Goor in aanraking is gekomen met sport graag wil sporten, maar wanneer daartoe geen aanbod in de buurt is van waar het kind woont, is dat een barrière. Voor wat betreft vaardigheden is in het geval van kinderen met diabetes bijvoorbeeld van belang dat ze de vaardigheid aanleren om op een goede manier om te gaan met hun diabetes tijdens het sporten. Vaardigheden hebben vaak ook te maken met kennis. Kinderen die de vaardigheid hebben ontwikkeld om hun bloedglucosewaarden goed in te stellen zodat ze op een prettige en veilige manier kunnen sporten, zullen hun intentie om veel te bewegen waarschijnlijk eerder omzetten in beweeggedrag.
1.4
Opzet van de sportkampen
De sportkampen van de BvdGF hebben als doel om: -
De deelnemers te informeren over de positieve effecten van sport op een leven met diabetes De deelnemers te laten ervaren wat dit positieve effect inhoud door zelf actief te sporten De deelnemers te motiveren voor een leven lang sporten
De BvdGF sportkampen duren vier dagen. Tijdens de sportkampen nemen de deelnemers deel aan acht sportactiviteiten, twee per dag. Tijdens het sportkamp wordt dagelijks bijgehouden wat de bloedsuikerwaarden, insulinebehoefte en koolhydraatinname van de deelnemers is. Aan het einde van iedere dag vormen de diabetesverpleegkundigen samen met zes deelnemers een groep die ervaringen en waardes van die dag bespreken met elkaar en vervolgens, aan de hand van het programma en de mate van inspanning van de volgende dag, bepalen welke acties ten opzichte van insulinedosering en/of koolhydraat-inname genomen dienen te worden. Gedurende het sportkamp worden meerdere controles van bloedglucose gedaan om zo inzicht te krijgen in de effecten van sport op een leven met diabetes. Doordat de deelnemers een andere dagindeling hebben in vergelijking met thuis, en ze veel vaker sporten, is het aannemelijk dat de insulinebehoefte drastisch daalt. Naast de educatieve en sportactiviteiten, vinden ook sociale activiteiten plaats als een bonte avond en een spelletjesavond. Om de gestelde doelen te bereiken wordt zo nauw mogelijk aangesloten bij het ASE-model voor gedragsverandering en vinden de activiteiten plaats in een inspirerende sportomgeving.
Attitude Uit evaluatie van de sportkampen in 2009 blijkt dat deelnemers op een heel aantal punten een positieve attitude hebben ten opzichte van sport, maar daar op een aantal punten ook een mindere attitude tegenover staat. Zo vinden veel deelnemers sporten leuk om te doen, maar zijn ze in sommige gevallen bang om te sporten vanwege het gevaar op een hypo tijdens het sporten, en zijn ze soms bang voor de reacties van anderen (ouders, trainers, ploeggenootjes) op hun diabetes en hoe daarmee om te gaan tijdens het sporten.
10
Tijdens de sportkampen wordt een zeer veilige omgeving voor de deelnemers gecreëerd om te sporten. Dit bestaat onder andere uit het sporten met leeftijdsgenootjes waardoor het gevoel ‘anders te zijn’ tijdens de kampen niet bestaat, wat in het dagelijks leven nogal eens het geval is. Daarnaast is er voortdurend een medisch team aanwezig dat toeziet op de bloedglcucosewaarden van de deelnemers tijdens de verschillende sportactiviteiten. Hierdoor leren de deelnemers dat er ondanks het feit dat ze diabetes hebben, toch veel mogelijk is op sportgebied. Om de positieve attitude van deelnemers ten opzichte van sport te versterken, wordt bovendien een veelheid aan sportactiviteiten aangeboden, waaronder voetbal, flag football, zwemmen, fietsen, tennis en basketball. Veel van de sportactiviteiten tijdens het sportkamp worden aangeboden in de vorm van clinics door (oud)topsporters of professionele coaches en trainers. Hierdoor is een hoog niveau van het aanbod gegarandeerd en wordt de kans op een positieve ervaring door de deelnemers vergroot. Tijdens de sportkampen zijn bovendien vaak ambassadeurs van de BvdGF een dagdeel aanwezig. Dit zijn (top-)sporters met diabetes die een inspirerend voorbeeld voor de kinderen zijn om te laten zien dat sportief actief zijn met diabetes heel goed mogelijk is. Bas van de Goor zelf is daarbij vanzelfsprekend boegbeeld van de foundation en tijdens het kamp met regelmaat aanwezig.
Sociale invloeden Hoewel de kampen zich voornamelijk richten op de kinderen, wordt ook getracht de sociale omgeving van de kinderen te beïnvloeden, zodat ook daar een positieve invloed van uitgaat op beweeggedrag. De ouders en/of verzorgers van de kinderen vormen een belangrijke doelgroep. Veelal zijn ouders bezorgd en durven zij hun kind niet goed alleen te laten. Dit wordt veelal duidelijk tijdens de informatiebijeenkomst voor ouders, die tijdens de sportdagen van de BvdGF worden georganiseerd. Vaak delen de ouders zich op, waarbij één van beide naar de voorlichting gaat, en de ander aan de zijlijn van het sportveld blijft staan om zijn/haar kind in de gaten te houden. Vaak hebben de diabetesverpleegkundigen die aanwezig zijn bij de sportactiviteiten de grootste moeite om de ouders alsnog allebei naar de voorlichtingsbijeenkomsten te krijgen. Tijdens de sportkampen vindt daarom een uitgebreide voorlichtingsbijeenkomst plaats waarin gesproken wordt over de invloed van sporten op diabetes. Daarnaast leren de kinderen tijdens de kampen hoe ze aan trainers, coaches en leeftijdsgenootjes op een goede manier kunnen uitleggen wat diabetes, hypoglycemie en hyperglykemie inhoudt. Op die manier voorkomen ze onbegrip en een beter acceptatie van hun diabetes.
Eigen effectiviteit De kampen bieden de uitgelezen mogelijkheid om de eigen effectiviteit van de kinderen te vergroten. De bloedglucosewaarden van de deelnemers wordt op de volgende momenten gemeten: voor alle maaltijden, voor, tijdens en na het sporten, voor het slapen gaan, wanneer iemand zich niet lekker voelt, bij een voorindicatie van hypoglykemie, na een extra insuline-injectie en als een begeleider van de deelnemer daarom vraagt. De deelnemers worden gestimuleerd hun bloedglucosewaarden vaker te controleren wanneer zij regelmatig sporten. Elke avond wordt in groepjes, onder leiding van een diabetesverpleegkundige gekeken naar de bloedglucoseregulatie van de dag en die van de volgende dag. De deelnemers zullen in eerste instantie zelf bepalen welke aanpassingen gedaan moeten worden. De begeleider bepaalt of dit binnen de veilige marges is. Op deze manier wordt de eigen effectiviteit gestimuleerd. Naast het leren reguleren van hun diabetes, leren de kinderen door de uitdagende sportactiviteiten dat zij net zo goed kunnen sporten als andere kinderen zonder diabetes. Daarmee neemt niet alleen hun eigen effectiviteit op het gebied van diabetesregulatie, maar ook die op het gebied van sportcompetentie toe.
11
2.
Opzet onderzoek
Tijdens de sportkampen ondernemen kinderen met diabetes in de leeftijd van tien tot vijftien jaar gedurende vier dagen steeds twee tot drie sportactiviteiten per dag. Het doel van de sportkampen is kinderen met diabetes de positieve effecten van lichamelijk activiteit op hun diabetes te laten ervaren en hen te stimuleren om lichamelijk actief te worden of te blijven. Zoals al aangegeven in de inleiding van deze rapportage wil de Bas van de Goor Foundation meer inzicht in de daadwerkelijke opbrengsten van de sportkampen. Om hier meer inzicht in te krijgen is er een onderzoek uitgevoerd. In dit hoofdstuk zal de opzet van het onderzoek nader worden toegelicht.
2.1
Doel van het onderzoek en vraagstelling
Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in hoeverre de sportkampen invloed hebben op de sportbeoefening en sportbeleving van de deelnemers en hun bloedglucosewaarden en insulinegebruik. De volgende vraag staat in dit onderzoek dan ook centraal: In hoeverre heeft deelname aan het Bas van de Goor-sportkamp invloed op de sportbeleving en -beoefening van de deelnemers en hun bloedglucosewaarden en insulinegebruik? Deze centrale vraagstelling kan opgedeeld worden in de volgende onderzoeksvragen:
2.2
In hoeverre heeft deelname aan het sportkamp invloed op de attitude ten opzichte van sport van de deelnemers? In hoeverre heeft deelname aan het sportkamp invloed op de invloed van de sociale omgeving ten aanzien van de sportbeoefening van de deelnemers? In hoeverre heeft deelname aan het sportkamp invloed op de eigen-effectiviteit van de deelnemers ten opzichte van sportbeoefening? In hoeverre heeft deelname aan het sportkamp invloed op de bloedglucosewaarden van de deelnemers? In hoeverre heeft deelname aan het sportkamp invloed op het insulinegebruik van de deelnemers?
Onderzoeksmethode
Om bovenstaande vragen te beantwoorden is gekozen voor een kwantitatieve onderzoeksmethode. De deelnemers van de kampen hebben een maanden voor het kamp, op de laatste dag van het kamp en een maand na het kamp online een vragenlijst ingevuld. Verder hebben zij op ongeveer dezelfde momenten gedurende vier dagen een 7-puntsmeting gedaan. Deelnemers hebben hiervoor op zeven momenten per dag hun bloedglucosewaarden genoteerd en hun totale insulinegebruik per dag aangegeven.
2.3
Onderzoekseenheden
Het onderzoek is uitgevoerd onder deelnemers van de Bas van de Goor-sportkampen van 2010. In 2010 zijn er in totaal vier kampen gehouden voor kinderen in de leeftijd van 10-15 jaar (zie tabel 2.1).
12
Tabel 2.1 - Indeling sportkampen 2010
Sportkamp 1 2 3 4
Datum 10-13 juli 2010 14-17 juli 2010 18-21 aug. 2010 22-25 aug. 2010
Leeftijdscategorie 10-12 jaar 13-15 jaar 10-12 jaar 13-15 jaar
Aantal deelnemers 24 22 26 25
In totaal hebben 97 kinderen deelgenomen aan de kampen in 2010. Om een zo hoog mogelijke respons te genereren heeft de BvdGF de deelnemers en hun ouders voorafgaand aan het kamp geïnformeerd over het onderzoek en konden deelnemers alleen maar deelnemen aan het kamp als zij akkoord gingen met deelname aan onderzoek.
2.4
Dataverzameling en data-analyse
De data voor dit onderzoek zijn verzameld door middel van vragenlijsten en 7-puntsmetingen. De deelnemers hebben voor en na het kamp via een e-mail een uitnodiging ontvangen met het verzoek om online de vragenlijst in te vullen. De BvdGF heeft ervoor gezorgd dat de deelnemers op de laatste dag van het kamp de vragenlijst online in konden vullen. De 7-puntsmetingen hebben de deelnemers voor en na het kamp ingevuld op een hiervoor ontwikkeld Excel-sheet dat zij per mail hebben ontvangen en weer retour konden zenden. Gedurende het kamp hebben de diabetesverpleegkundigen de 7-puntsmetingen ingevuld op een papieren versie van het Excel-sheet. Deze metingen zijn later ingevoerd in Excel. Vervolgens zijn alle data, dus zowel de uitkomsten van de vragenlijsten als de 7-puntsmetingen, ingevoerd in het kwantitatieve dataanalyseprogramma SPSS. Hiermee is vervolgens de analyse uitgevoerd.
13
3.
Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek besproken. Eerst zal kort worden in gegaan op de respons en gevolgen hiervan voor de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de uitkomsten. Vervolgens zal kort een beeld worden geschetst van de deelnemers van de Bas van de Goor-sportkampen in 2010. Na een omschrijving van het profiel van de deelnemers wordt ingegaan op de mening van de deelnemers over de sportkampen. Vervolgens zal gekeken worden naar de attitude van de deelnemers ten opzichte van sport, de invloed van de sociale omgeving op de sportbeoefening van de deelnemers en hun inschatting van eigen kunnen ten aanzien van sportbeoefening in combinatie met diabetes. Het hoofdstuk zal worden afgesloten met de uitkomsten van de 7-puntsmetingen. In deze paragraaf zal worden gekeken naar de bloedglucosewaarden en het insulinegebruik voor, tijdens en na het kamp.
3.1
Respons
In totaal hebben 97 kinderen in 2010 deelgenomen aan de sportkampen. Gemiddeld hebben 87 deelnemers de vragenlijst ingevuld, dit is een responspercentage van 89,7%. De respons was tijdens de 1-meting het hoogst (96,9%), gevolgd door de 0-meting (92,8%). De respons was tijdens de 2-meting met een percentage van 77,3% opvallend lager. Uitgaande van de gemiddelde respons betekent dit dat (met 95% betrouwbaarheid) de antwoorden maximaal 3,4% zullen afwijken van het werkelijke percentage in de populatie. Een betrouwbaarheidsinterval van 95% houdt in dat bij een herhaalde meting de antwoorden voor minimaal 95% overeen komen met de huidige antwoorden. De gemiddelde respons (67) bij de 7-puntsmetingen is met een responspercentage van 69,1% opvallend lager dan de respons bij de vragenlijsten. De responspercentages zijn respectievelijk 71,1%, 84,5% en 51,5% per meting. Op basis van de gemiddelde respons houdt dit (met 95% betrouwbaarheid) in dat de antwoorden maximaal 6.7% zullen afwijken van het werkelijke percentage in de populatie. Deze afwijking is dus wat groter dan bij de vragenlijsten. De uitkomsten van de vragenlijsten zullen daarom waarschijnlijk dan ook wat nauwkeuriger zijn dan de uitkomsten van de 7-puntsmetingen.
3.2
Profiel van de deelnemers
Van de deelnemers was 57% jongen en 43% meisje. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 12,3 jaar. De jongste deelnemer was 9 jaar en de oudste 16 jaar. De deelnemers hebben gemiddeld 5,1 jaar diabetes. De meeste deelnemers nemen insuline tot zich via een pomp (79%), de overige deelnemers gebruiken een prikpen.
Sport- en beweeggedrag Aan de deelnemers is ook een aantal vragen gesteld over hun sport- en beweeggedrag. Hierbij is onderzocht in hoeverre de deelnemers voldoen aan de beweegnormen en is bekeken of de deelnemers lid zijn van een sportvereniging. Er kunnen drie verschillende beweegnormen worden onderscheiden namelijk de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB), de Fitnorm en de Combinorm. Er is een NNGB voor jongeren (0-17 jaar), voor volwassenen (18-55 jaar) en voor ouderen (55 jaar en ouder). In onderstaand schema worden de normen getoond zoals deze voor jongeren gelden.
14
Norm
Toelichting
Nederlandse Norm Gezond Bewegen voor jongeren (0-17 jaar)
Jongeren (0-17 jaar): dagelijks (zomer en winter) één uur tenminste matig intensieve lichamelijke activiteit (5-8 MET), waarbij minimaal twee keer per week kracht-, lenigheid- en coördinatieoefeningen voor het verbeteren of handhaven van de lichamelijke fitheid.
Fitnorm
Minstens drie keer per week minimaal 20 minuten zwaar intensieve lichamelijke activiteit (zomer en winter).
Combinorm
Voldoet aan de NNGB en/of Fitnorm.
Onderzoek van TNO laat zien in hoeverre Nederlandse jongeren aan de beweegnormen voldoen. In tabel 3.1 worden de uitkomsten van dit onderzoek weergegeven. Tabel 3.1 – Percentage jongeren (0-17 jaar) dat aan de beweegnormen voldoet
14
Inactief
NNGB-jeugd
Fitnorm
Combinorm
2006
13,5
26,9
27,4
46,9
2007
13,1
19,2
29,4
43,3
2008
16,6
25,8
35,5
47,3
Bij de voormeting- en bij de nameting zijn aan de deelnemers ook vragen gesteld waarmee kan worden bepaald welk percentage van de deelnemers voldoet aan de NNGB en de Fitnorm. In tabel 3.2 worden de uitkomsten hiervan weergegeven. Tabel 3.2: Beweegnormen (% dat aan het gestelde aantal dagen en minuten voldoet per periode) Norm NNGB NNGB zomer NNGB winter
0-meting (%) 47 70 56
2-meting (%) 34 70 47
Fitnorm Fitnorm zomer Fitnorm winter
47
57
64 59
86 81
Bij de voormeting geeft 47% van de deelnemers aan te voldoen aan de NNGB en bij de nameting is dit 34%. Bij de nameting heeft een grotere groep aangegeven in de winter niet kunnen voldoen aan vijf keer per 60 minuten matig intensief actief zijn. De deelnemers van de sportkampen voldoen ruim vaker aan de NNGB dan de gemiddelde jongere in Nederland. Van alle deelnemers aan de sportkampen geeft bij de voormeting 47% aan te voldoen aan de Fitnorm en bij de nameting is dit 57%. Meer deelnemers geven zowel in de zomer als in de winter bij de nameting aan te voldoen aan de eisen van de Fitnorm. Net als bij de NNGB voldoen de deelnemers van de sportkampen ruim vaker aan de Fitnorm dan de gemiddelde jongere in Nederland. Vervolgens is ook gekeken naar het lidmaatschap bij een sportvereniging. Landelijke cijfers geven het volgende beeld (tabel 3.3). 14
Chorus, 2009 15
Tabel 3.3 – Percentage kinderen dat lid is van een sportvereniging in 2007
Lidmaatschap
15
6-11 jarigen
12-17 jarigen
66
67
Maar liefst 92% van de deelnemers van de sportkampen is lid van een sportvereniging. Als dit percentage wordt afgezet tegen landelijke cijfers blijkt dat dit een hoog percentage is. In 2007 is 66% van de kinderen in de leeftijd van 6-11 jaar en 67% van de kinderen in de leeftijd van 12-17 jaar lid van een sportvereniging. Dit percentage licht dus beduidend lager dan bij de deelnemers aan de sportkampen. De belangrijkste reden om deel te nemen aan sport is voor 63% van de deelnemers speelplezier, voor 17% omdat zij goed willen worden in hun sport en voor 8% omdat ze zich fitter gaan voelen. De deelnemers beoefenen gemiddeld 4,5 uur per week sport. Deelnemers van de sportkampen besteden daarmee ook meer tijd aan hun clubsport dan de 16 gemiddelde jongere in Nederland, die besteed gemiddeld zo’n 2,5 uur aan zijn of haar clubsport per week. Na het sportkamp is geen verandering merkbaar in het sportgedrag van de deelnemers. De deelnemers zijn over het algemeen dus sportief te noemen. De deelnemers geven zichzelf bij de voormeting gemiddeld een 7,7 voor hun sportgedrag bij de nameting is dit cijfer gestegen naar een 8,0. Ook over hun gezondheid zijn de deelnemers positief. Ze geven hun gezondheid bij de voormeting gemiddeld een 7,5 bij de nameting is dit cijfer niet veranderd.
3.3
Beleving van het sportkamp
De deelnemers aan de kampen zijn enkele vragen gesteld over de activiteiten op het kamp, de organisatie van het kamp en over de manier waarop hun gezondheid in de gaten werd gehouden op het kamp. In deze paragraaf zullen de uitkomsten worden besproken.
Activiteiten Vrijwel alle deelnemers (93%) vonden de activiteiten die werden aangeboden op het kamp leuk om te doen en 82% vond de activiteiten ook afwisselend. 96% van de deelnemers vond de activiteiten ook geschikt voor kinderen met diabetes. De deelnemers geven de activiteiten die aangeboden zijn op de kampen gemiddeld een 8,8. “De sporten op het kamp zijn echt leuk om te doen. Je doet zoveel verschillende. Ook sporten die ik normaal gesproken nog nooit heb gedaan.” – deelnemer sportkamp 2010
Organisatie Bijna alle deelnemers (96%) vinden dat de sportkampen goed georganiseerd zijn en vinden dat de sportkampen op een goede plek worden gehouden. Eveneens vrijwel alle deelnemers (94%) vinden dat de kampen door goede begeleiders worden begeleid. De deelnemers zijn ook tevreden over hun medekampgenoten. 93% van de deelnemers kon goed overweg met de andere deelnemers. Gemiddeld geven de deelnemers de organisatie van het kamp een 8,9.
15 16
Tiessen-Raaphorst e.a., 2010 Tiessen-Raaphorst e.a., 2010 16
Gezondheid Het overgrote deel van de deelnemers (94%) vindt dat hun gezondheid goed in de gaten werd gehouden tijdens het kamp en geeft aan dat ze, gedurende het kamp, met vragen altijd bij iemand terecht kunnen. Bijna tweederde (65%) van de deelnemers geeft aan veel geleerd te hebben van de groepsgesprekken met diabetesverpleegkundigen. Een vijfde van de deelnemers is het hier niet mee eens maar ook niet mee oneens en 15% van de deelnemers is het hier mee oneens. “Tijdens het sportkamp heb ik ervaren wat het is om 24 uur per dag met diabetes te worden geconfronteerd. Ik heb enorm veel respect gekregen voor de discipline van de jongeren om hun diabetes te reguleren. Dat is niet altijd makkelijk. Het sportkamp heeft mij daardoor belangrijke inzichten gegeven die ik in de praktijk weer kan gebruiken.” – diabetesverpleegkundige van sportkamp in 2010
Positieve punten en aandachtspunten De deelnemers is ook gevraagd aan te geven wat zij goed vonden aan de sportkampen. Hieronder staat puntsgewijs aangegeven wat de deelnemers hebben genoemd.
Het aanbod van alle verschillende sporten (45x genoemd) Leuk en gezellig (11x genoemd) Goede begeleiding (10x genoemd) Goede organisatie/faciliteiten (9x genoemd) Veel geleerd (8x genoemd)
“Ik vind het heel belangrijk ervaringen van anderen te horen, daar leer je veel van. Bas van de Goor en de ambassadeurs vertellen erg fijn en vrolijk over hun diabetes, hierdoor wordt het gewoner.”– deelnemer sportkamp 2010 Naast een vraag over wat de deelnemers goed vonden aan de sportkampen is hen ook gevraagd wat ze niet goed vonden aan de kampen. Een grote groep deelnemers had geen verbeterpunten (28 keer genoemd). De volgende punten zijn genoemd als punten die de deelnemers niet goed vonden:
Bepaalde sporten (23 keer genoemd) De faciliteiten/eten/drinken (7 keer genoemd) Overige activiteiten (bonte avond, vrije spelen) (7 keer genoemd) Problemen met medekampgenoten/kamerindeling (6 keer genoemd) Het weer (4 keer genoemd) Aan diabetesgerelateerde zaken (prikken, hypo’s en hypers) (4 keer genoemd)
“Het mountainbiken, ik werd helemaal vies en ik vind dat echt niet leuk om te doen en het was ook heel erg zwaar voor mij – deelnemer sportkamp 2010
3.4
Attitude
Attitude is een van de determinanten die centraals staan in het ASE-model. Om de doelstelling van de sportkampen te bereiken sluit de opzet van de kampen zoveel mogelijk aan bij het ASE-model. In dit onderzoek is attitude opgedeeld in kennis en houding ten opzichte van gedrag. De deelnemers van de sportkampen is een
17
aantal kennisvragen en stellingen voorgelegd, over diabetes in combinatie met sport. De kennisvragen hebben als doel de kennis te testen van de deelnemers over de (mogelijke) effecten van diabetes op sportbeoefening. Aan de hand van de stellingen wordt geprobeerd een beeld te krijgen van de houding en kennis van de deelnemers, ten aanzien van sport in combinatie met diabetes.
Kennis De deelnemers zijn een vijftal kennisvragen voorgelegd. Dit zijn de volgende vragen:
Wat is één van de effecten van diabetes als je sport? (Antwoord: Sporten zorgt voor minder wisselende bloedsuikerwaarden) Bij welke bloedsuiker kun je de beste sportprestaties neerzetten? (Antwoord: Tussen de 7,0 en 11,0) Ambassadeur Martijn Verschoor is een topsporter met diabetes. Martijn is wielrenner en traint iedere dag drie uur of meer. Martijn neemt na de training geen extra insuline of koolhydraten. Wat zal er met zijn bloedsuiker gebeuren? (Antwoord: Zijn bloedsuiker zal dalen) Ambassadeur Michael Poot is schaatser van korte intensieve afstanden (zoals 500 en 1000 meter). De wedstrijden duren niet veel langer als 1 minuut en als hij over de finish komt is hij heel erg moe. Michael vindt de wedstrijden altijd erg spannend. Wat zal er door de spanning gebeuren met zijn bloedsuiker? (Antwoord: Zijn bloedsuiker zal stijgen en later weer zakken) Bij welke sport heb je nog een lange tijd na het sporten het meeste last van een lagere bloedsuikerwaarde? (Antwoord: Hardlopen/fietsen (1 uur – matig intensief))
Bij de 0-meting blijkt dat 70 tot 80% van de deelnemers het goede antwoord weet op de gestelde vragen. Verondersteld kan worden dat de basiskennis van de meeste kinderen goed is. Bij de 1-meting is een kleine verhoging te zien van het aantal deelnemers dat het juiste antwoord geeft op de vraag (75 tot 90%). Bij de laatste meting bleek de ene vraag beter te worden beantwoord dan de ander. Bijvoorbeeld op de vraag wat één van de effecten van diabetes op sport is, gaf 95 % het juiste antwoord (“Sporten zorgt voor minder wisselende bloedwaarden”). En op de vraag op bij welke bloedsuiker men de beste sportprestatie kan neerzetten, gaf 72 % het juiste antwoord (“Hardlopen/fietsen (1 uur – matig intensief”). Aan de deelnemers is ook gevraagd of zij vinden dat het sportkamp hun kennis over sporten met diabetes heeft vergroot. Driekwart van de deelnemers geeft aan dat zij vinden dat dit het geval is. Slechts 7% van de deelnemers is het hier niet mee eens.
Houding ten opzichte van sport en diabetes Vervolgens werden de deelnemers verschillende stellingen voorgelegd, waarop ze op een vijfpuntsschaal konden aangeven in hoeverre ze het eens waren met de stelling. Enerzijds betreffen het stellingen over het hebben van plezier in de sport, anderzijds de angst om te sporten. Plezier in sporten Bijna elke deelnemer van het sportkamp geeft aan sporten leuk te vinden. Bij de 0-meting was dit percentage , 97% procent van de deelnemers, al hoog. Tijdens en na het kamp is dit percentage nauwelijks gewijzigd. Op de stelling “Ik kan net zo goed sporten met als zonder diabetes” is de grootste verschuiving te zien van alle stellingen gedurende de drie metingen. Bij de 0-meting was 67 % het met deze stelling (helemaal) eens. Bij de 1-meting steeg dit percentage naar 83 %. En bij de 2-meting gaf 88 % van de deelnemers aan het (helemaal) eens te zijn met de stelling. Echter bij de meeste stellingen over plezier hebben in de sport, is er weinig verschil te zien tussen de drie metingen. Veelal wordt bij de 0-meting door driekwart van de kinderen al aangegeven “het liefst aan sport te doen” of “sport als favoriete bezigheid te zien”.
18
Angst om te sporten Zoals al aangegeven hebben de deelnemers, naast stellingen over plezier in sporten, ook gereageerd op een aantal stellingen omtrent angst om te sporten met diabetes. Het krijgen van een hypo of hyper tijdens het sporten, vindt 17 % van de kinderen bij de 0-meting een eng idee. Echter bij de 2-meting is dit percentage gedaald naar 10 %. Daarnaast geeft ongeveer 90 % van de deelnemers aan dat het mogelijk is een hypo of hyper te krijgen tijdens het sporten. De kans dat mensen met diabetes in het algemeen een hypo of hyper kunnen krijgen tijdens het sporten, wordt door ongeveer 50 % van de kinderen groot geacht. Bij henzelf achten minder kinderen deze kans groot (ongeveer 35 %). Al met al kan aan de hand van de stellingen vastgesteld worden dat de deelnemers aan de sportkampen over het algemeen een positieve houding hebben ten opzichte van sport en bewegen en lijkt het sportkamp hier niet veel aan te hebben veranderd. Er is echter ook aan de deelnemers zelf gevraagd of zij vinden dat het sportkamp invloed heeft gehad op hun houding ten opzichte van sport en bewegen. Bijna de helft van de deelnemers (46%) heeft door het sportkamp meer plezier in sporten gekregen, voor ruim een vijfde van de deelnemer geldt dit niet. Verder heeft bijna een derde van de deelnemers (30%) door het sportkamp minder angst om te sporten. 40% van de deelnemers vindt niet dat zij door het sportkamp minder angst hebben gekregen om te sporten. De helft van de deelnemers heeft door het sportkamp ook meer zelfvertrouwen gekregen, een derde van de deelnemers is het hier niet mee eens. De ambassadeurs van de Bas van de Goor foundation hebben een positieve invloed gehad op de deelnemers. Driekwart van de deelnemers geeft aan dat de ambassadeurs hen hebben laten zien dat je ook met diabetes goed kunt sporten.
3.5
Sociale invloed
Een andere determinant van het ASE-model is sociale invloed. Hiermee wordt de invloed bedoeld die de omgeving heeft op bepaald gedrag van een persoon. In dit onderzoek is met name ingezoomd op de invloed van de ouders van de deelnemers op de sportbeoefening van de deelnemers. De volgende stellingen betreffen uitspraken die gaan over de manier waarop ouders betrokken zijn in de sportbeoefening van hun kind. Er zijn over dit onderwerp alleen vragen gesteld tijdens de 0-metingen en 2-meting omdat de omgeving tijdens het kamp niet direct beïnvloed wordt. Het is dan ook niet aannemelijk te verwachten dat er verschillen zouden zijn ten aanzien van sociale invloed tussen de 0- en 1-meting. Uit de analyse blijkt dat 85% van de kampdeelnemers vindt dat hun ouders hen stimuleren om te gaan sporten. De scores op deze stelling zijn gelijk bij beide metingen. Ook zijn, volgens de kinderen, hun ouders van mening dat iemand met diabetes net zo goed kan sporten als ieder ander (0-meting 91 %, 2-meting 96 %). Toch denkt bijna een derde van de deelnemers dat hun ouders, vanwege hun diabetes, het soms wel spannend vinden dat zij aan sport deelnemen. Daarbij komt dat eveneens een bijna een derde van de deelnemers het idee heeft dat ouders zich hierover zo nu en dan zorgen maken. Bij de tweede meting blijkt dit beeld iets te zijn veranderd, dat betekent dat kinderen het idee hebben dat hun ouders zich minder zorgen maken en hun sportbeoefening minder spannend vinden. Het gaat echter maar om een zeer kleine, niet significante daling. Uit de analyse blijkt eveneens dat kinderen vinden dat hun ouders goed op de hoogte zijn van de (mogelijke) gevolgen van sporten met diabetes (zie tabel 3.4).
19
Tabel 3.4 – Sociale invloed Stelling Mijn ouders vinden het, vanwege mijn diabetes, best spannend dat ik aan sport doe Mijn ouders maken zich soms zorgen over mijn sportbeoefening Mijn ouders weten goed wat het effect is van mijn sport op mijn bloedsuikerwaarden
0-meting (%)
2-meting (%)
39
30
30
20
88
93
.Ongeveer de helft van de deelnemers geeft verder nog aan dat zij door het sportkamp hun ouders minder nodig denken te hebben bij het sporten met diabetes. Bijna een kwart van de deelnemers is het hier niet mee eens. Over het algemeen hebben de deelnemers van het sportkamp het idee dat diabetes sociaal geaccepteerd is. Zo geeft 83 % van de kinderen aan dat mensen met wie ze sporten het niet eng vinden om samen met hen te sporten, vanwege hun diabetes. Daarnaast zegt 90 % van de kinderen niet het gevoel te hebben dat leeftijdsgenoten geen vrienden met hun zouden willen zijn, omdat ze diabetes hebben. De percentages van beide metingen op de twee stellingen waren zo goed als gelijk. “Ik vond het sportkamp echt super leuk. Ik heb veel geleerd van de andere jongens en meiden en van de kinderarts. Thuis ben ik de enige in mijn klas met diabetes. Daar wordt er wel een beetje vreemd naar gekeken. Tijdens het sportkamp voelde ik me niet anders.” – deelnemer sportkamp 2010
3.6
Eigen-effectiviteit
Eigen-effectiviteit is de derde determinant van het ASE-model. Eigen effectiviteit wordt ook wel beschreven als inschatting van eigen kunnen. Uit de analyse blijkt dat het merendeel van de kinderen die aan het sportkamp hebben deelgenomen zichzelf in staat acht om zichzelf zo voor te bereiden op het sporten zodat de kans op een hypo of hyper zo klein mogelijk is. Het percentage kinderen dat zich hiertoe in staat acht, is bij de 0-meting 70% en loopt tot de 2-meting op tot 85%. Eveneens zeggen de kinderen te weten wat te doen bij een verandering in de insulinebehoefte tijdens het sporten (0-meting en 1-meting: 80 %, 2-meting: 86 %). De deelnemers is ook de stelling “Ik weet welke invloed sporten kan hebben op mijn bloedglucosewaarden” voorgelegd. Bij de 0-meting bleek 89% dit te weten, bij de 1-meting was dit 94 % en bij de laatste meting wisten 96% van de kinderen welke invloed sport had op de eigen bloedglucosewaarden. Aan de hand van deze drie stellingen blijkt een toename in zelfredzaamheid, in de mate waarop de kampdeelnemers om kunnen gaan met hun diabetes in combinatie met sportbeoefening. “Dankzij het sportkamp weet ik hoe ik verschillende basaalstanden op mijn insulinepomp moet gebruiken. Dat helpt mij heel goed in het constant houden van mijn bloedsuikerwaarden thuis.” – deelnemer sportkamp 2010
Tot slot zegt 13 % van de kinderen dat hun ouders hen moet helpen om ervoor te zorgen dat zij geen hypo of hyper krijgen tijdens het sporten. Deze stelling blijft bij alle drie de metingen gelijk.
20
Kinderen met diabetes hebben niet zo vaak het gevoel minder goed in sport te zijn dan hun leeftijdsgenoten (ongeveer 84 % op alle drie de metingen). Voornamelijk deelnemen aan balsporten blijkt voor kinderen met diabetes geen probleem te zijn (zie tabel 3.5). Tabel 3.5 – Eigen effectiviteit Stelling: Het is voor mij geen probleem om deel te nemen aan… Duursporten (hardlopen, fietsen) Balsporten (voetbal, hockey) Sporten waarbij het gaat om korte intensieve inspanning (karate, verspringen)
0-meting
1-meting
70 91 86
79 89 84
2-meting 79 98 84
Ondanks dat een groot aantal van de kinderen aangeeft dat het geen probleem voor ze is om deel te nemen aan bepaalde sporten, blijkt uit de analyse wel dat ze het als vervelend ervaren dat zij zich anders moeten gedragen tijdens het sporten, dan hun teamgenoten. Bij de 0-meting is het percentage kinderen met dit gevoel het grootst, namelijk 50 %. Aan het einde van het kamp, is hierin een duidelijke afname te zien (26 %) Bij de 2meting vinden toch weer meer kinderen het vervelend dat zij zich vanwege hun diabetes anders moeten gedragen tijdens het sporten, dan hun teamgenoten (42 %). “Ik vond het erg leuk dat ik niet de enige was met diabetes. Normaal zit ik mijn eentje aan de rand van het zwembad te prikken en nu moet iedereen prikken. Dat vond ik erg fijn.” – deelnemers sportkamp 2010
3.7
Bloedglucosewaarden en insulinegebruik
Insuline zorgt ervoor dat de voedingsstof glucose in de cellen van het lichaam wordt opgenomen. Bij diabetes mellitus type 1 produceert de alvleesklier geen insuline meer. Hierdoor krijgen mensen met de diabetes type 1 te veel glucose in hun bloed en te weinig glucose in hun lichaamscellen. Als iemand niet behandeld wordt dan wordt het bloedglucosegehalte in het bloed veel te hoog. Door het spuiten van insuline probeert men de bloedglucosewaarden zo goed mogelijk te houden, namelijk tussen de 4 en 8 mmol/l. Als het bloedglucosegehalte in het bloed hoger of lager is treden er klachten op. Voor het kamp, tijdens het kamp en na het kamp hebben de deelnemers gedurende vier dagen een 7-puntsmeting gedaan waarbij de bloedglcusewaarden en de gebruikte insuline zijn genoteerd . Aangezien bij het kamp niet vier volledige dagen duurde is dag vier van de 7-puntsmeting van de 1-meting vaak niet volledig ingevuld. Er is daarom voor gekozen om analyses uit te voeren met de eerste drie dagen van de metingen.
Gemiddelde bloedglucosewaarden Er is bekeken in hoeverre de gemiddelde bloedglucosewaarden van de 0-meting, 1-meting en 2-meting van elkaar afwijken. In tabel 3.6 worden de gemiddelde waarden getoond. Als naar de gemiddelde bloedglucosewaarden wordt gekeken valt op dat de gemiddelde bloedglucosewaarde op het kamp lager is dan voor en na het kamp. Het verschil tussen de 0-meting en de 1-meting is ook significant Het verschil tussen de 1-meting en 2-meting is dit niet. Het kamp lijkt dus een significante invloed te hebben op de gemiddelde bloedglucosewaarden.
21
Tabel 3.6 – Gemiddelde bloedglucosewaarden
Meting 0-meting 1-meting 2-meting
BGL 9,49 8,80 9,27
Dag 1 sportkamp Dag 3 sportkamp
9,25 8,34
Om voorgaande nader te onderzoeken zijn ook de gemiddelde bloedglucosewaarde van dag 1 van het kamp afgezet tegen de gemiddelde bloedglucosewaarde van dag 3 van het kamp (zie tabel 3.3). De gemiddelde bloedglucosewaarde van dag 1 is significant hoger dan de gemiddelde bloedglucosewaarde van dag 3.
“Het eerste wat hij zei toen hij thuis ging meten: "Nou, ik zit meteen weer hoog..., tijdens het kamp waren mijn bloedglucosewaarden veel beter.” - Moeder over haar zoon, deelnemer aan sportkamp 2010
Als onderscheid wordt gemaakt naar leeftijdscategorie valt op dat de verschillen bij de leeftijdscategorie 10-12 jaar kleiner zijn ten opzichte van de verschillen voor de totale groep en bij de leeftijdscategorie 13-15 jaar groter. Voor de categorie 10-12 is het verschil tussen de 0- en 1-meting ook niet meer significant. Voor de leeftijdscategorie 13-15 jaar wel (zie figuur 3.1).
10,5
10
9,5 Alle deelnemers 10-12 jaar
9
13-15 jaar
8,5
8 0-meting
1-meting
2-meting
Figuur 3.1 – Gemiddelde bloedglucosewaarden afgezet naar leeftijd
22
Verschil tussen bloedglucosewaarden Mensen met diabetes hebben een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Onderzoek wijst uit dat een 17 constante glucosewaarde de kans op hartziekten aanzienlijk verkleind. Om te onderzoeken of de bloedglucosewaarden erg schommelen is het gemiddelde verschil tussen de hoogste en laagste bloedglucosewaarde onderzocht. In tabel 3.7 worden de uitkomsten weergegeven. Tabel 3.7 – Gemiddelde verschillen tussen hoogste en laagste bloedglucosewaarden
Meting 0-meting 1-meting 2-meting
BGL 10,88 10,92 10,08
Dag 1 sportkamp Dag 3 sportkamp
10,98 10,78
Als naar deze uitkomsten wordt gekeken valt op dat de verschillen tussen de 0-, 1- en 2-meting klein zijn. Na toetsing blijken de verschillen ook niet significant. Om te onderzoeken of er wellicht grotere verschillen te vinden zijn tussen dag 1 van het sportkamp en dag 3 van het sportkamp is ook hiervoor gekeken naar het gemiddelde verschil tussen de hoogste en laagste bloedglucosewaarde. Ook tussen dag 1 en dag 3 van het sportkamp is het verschil erg klein en niet significant.
Insulinegebruik Voor mensen met diabetes is lichaamsbeweging extra belangrijk. Het kan onder andere zorgen voor lagere bloedsuikerwaardes (minder glucose in het bloed) en een betere werking van de insuline. Mensen die veel bewegen hebben waarschijnlijk minder insuline nodig om hun lichaam goed te laten functioneren. Op de sportkampen wordt zeer veel bewogen. Wellicht dat dit ook te merken is in het totale insulinegebruik van de deelnemers. Door het ontbreken van veel data kunnen er geen goede uitspraken worden gedaan over de invloed van het kamp op het totale insulinegebruik. “Het vele sporten en de goede bloedsuikerwaarden tijdens het sportkamp hebben mij meer zelfvertrouwen Door het ontbreken vandat de vele er ik helaas geen goede nodig uitspraken worden de invloed gegeven. Ik weet nu als ikdata veelkunnen beweeg minder insuline heb en als ikgedaan minderover beweeg juist van het kampDat op helpt het totale insulinegebruik. andersom. mij mijn diabetes beter te begrijpen.” – deelnemer sportkamp 2010
17
www.diabetesweb.nl 23
4.
Conclusies/discussie
In dit hoofdstuk zullen de, in het voorgaande hoofdstuk beschreven, resultaten worden samengevoegd in een aantal korte conclusies en zal er met een kritische blik worden gekeken naar de betekenis van deze resultaten voor de sportkampen van de BvdGF. Sport- en beweeggedrag van de deelnemers Het doel van de sportkampen is deelnemers laten ervaren dat sport een positieve invloed heeft op het dagelijks leven met diabetes. Uit het onderzoek blijkt dat deelnemers van de kampen, ten opzichte van het landelijk gemiddelde, over het algemeen per week gemiddeld vaker en langer lichamelijk actief zijn. De deelnemers voldoen vaker dan gemiddeld aan de NNGB en de Fitnorm, zijn vaker lid van een sportvereniging en brengen meer uren door bij hun sportvereniging. De effecten van de sportkampen zijn hierdoor wellicht minder groot dan bij een deelnemersgroep die in het dagelijks leven minder lichamelijk actief is. Door van het sport- en beweeggedrag van de deelnemers een belangrijk selectiecriterium te maken kunnen de opbrengsten van de kampen wellicht nog verder worden vergroot. Oordeel over de sportkampen De deelnemers oordelen erg positief over de sportkampen. Een zeer ruime meerderheid van de deelnemers was erg tevreden over de soort en diversiteit van de aangeboden sportactiviteiten, de organisatie, faciliteiten en begeleiding. De deelnemers vinden ook dat hun gezondheid tijdens het kamp goed in de gaten werd gehouden. Een wat kleinere groep, maar toch nog bijna 2/3 van de deelnemers, geeft aan veel geleerd te hebben van de groepsgesprekken met de diabetesverpleegkundigen. Bij de positieve uitkomsten kan nog wel een kanttekening worden geplaatst. Door de BvdGF werd aangegeven dat hun ervaring is dat deelnemers en ouders minder kritisch zijn over activiteiten die hen gratis aangeboden worden. Aangezien de deelnemers gratis hebben kunnen deelnemen aan de kampen heeft dit hun oordeel over het kamp wellicht wat gekleurd. Ondanks deze kanttekening kan, gezien de grote groep die positief oordeelt over de sportkampen, geconcludeerd worden dat de kampen goed opgezet en georganiseerd zijn. Attitude Tijdens de sportkampen van de BvdGF worden diverse activiteiten aangeboden om de positieve attitude ten opzichte van sporten met diabetes te versterken. Zo maken deelnemers kennis met een groot scala aan sporten en wordt een veilige omgeving voor de deelnemers gecreëerd waarin zij kunnen sporten met leeftijdsgenootjes zonder ‘anders’ te zijn. Verder leren deelnemers zelf, onder toezicht van een medisch team, wat mogelijk is op het gebied van sport als je diabetes hebt. Door een grote groep van de deelnemers wordt aangegeven dat hun kennis over diabetes in relatie tot sport vergroot is door de sportkampen. Dit blijkt ook uit de beantwoording van de kennisvragen. Hoewel ook bij de voormeting al een grote groep van de deelnemers de antwoorden op de kennisvragen wist, is dit percentage bij de 1-metingen licht gestegen. Bij de nameting is dit effect weer wat afgezwakt. Hoewel de deelnemers over het algemeen al voorafgaand aan het kamp een positieve houding ten opzicht van sport bleken te hebben geeft bijna de helft van de deelnemers aan meer plezier in sporten te hebben gekregen door deelname aan het kamp. Tevens geeft bijna een derde van de deelnemers aan door het sportkamp minder angst te hebben om te sporten en heeft de helft van de deelnemers meer zelfvertrouwen gekregen. De ambassadeurs van de BvdGF hebben volgens de deelnemers een positieve invloed gehad op hun houding ten opzichte van sport. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de sportkampen voor bepaalde deelnemers een positieve bijdrage hebben geleverd aan hun attitude ten opzichte van sport. Dat veel deelnemers voorafgaand aan het kamp al een positieve houding ten opzichte van sport hadden kan verklaard worden door het sport- en beweeggedrag van de deelnemers intensiever is dan van de gemiddelde jongere in dezelfde leeftijdscategorie.
24
Sociale invloed De sportkampen richten zich met name op de deelnemers. Toch wordt er ook geprobeerd de sociale omgeving van de deelnemers te beïnvloeden zodat ook de omgeving van de deelnemers de positieve effecten van sport met diabetes inziet. De meeste deelnemers worden door hun ouders gestimuleerd om te sporten en denken dat hun ouders vinden dat zij net zo goed kunnen sporten als iemand zonder diabetes. Hier staat tegenover dat een derde van de deelnemers denkt dat hun ouders, vanwege de diabetes, het spannend vinden en zich zorgen maken als zij deelnemen aan sport. Na afloop van het kamp is de groep deelnemers die dit denkt iets kleiner geworden maar deze daling is niet significant. Deelnemers van de sportkampen geven verder aan dat diabetes in hun omgeving sociaal geaccepteerd is en dat zij weinig problemen ervaren met leeftijdsgenoten tijdens het sporten. Het hierboven beschreven beeld wordt echter wel door de deelnemers zelf geschetst. In dit onderzoek is niet onderzocht hoe ouders en de overige omgeving van de deelnemers hier over denkt. Er kan dus geconcludeerd worden dat de sociale omgeving van de deelnemers over het algemeen al een positieve invloed op de sportbeoefening van de deelnemers had en dat de deelname aan de sportkampen hier niet heel veel meer aan heeft kunnen veranderen. Dit komt waarschijnlijk ook doordat de deelnemers zelf al vaak deelnemen aan sport- en beweegactiviteiten en hun ouders en overige omgeving hier al aan gewend zijn. Eigen-effectiviteit Gedurende de sportkampen wordt geprobeerd invloed uit te oefenen op de eigen-effectiviteit van de deelnemers op het gebied van diabetesregulatie en sportcompetenties. De eigen-effectiviteit ten aanzien van sportbeoefening met diabetes was voor het kamp voor een grote groep deelnemers al redelijk goed te noemen. Door het sportkamp lijkt het een kleine groep kinderen zich beter in staat te achten zich voor te bereiden op sport. Ook lijken wat meer deelnemers na de kampen te weten welke invloed sport heeft op hun bloedglucosewaarden. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek lijkt voor een kleine groep deelnemers een toename van zelfredzaamheid waarneembaar op het gebied van diabetesregulatie. De meeste deelnemers geven aan dat zij geen problemen ervaren tijdens het uitoefenen van de bepaalde sporten. Een grote groep deelnemers geeft wel aan dat zij het vervelend vinden dat zij zich tijdens het sporten anders moeten gedragen dan anderen. Direct na het kamp was dit gevoel bij een aantal deelnemers wat afgezwakt maar bij de nameting lijkt dit gevoel bij de meeste deelnemers weer teruggekeerd. De sportkampen lijken dus niet echt invloed te hebben gehad op de eigen-effectiviteit ten aanzien van sportcompetenties maar hebben voor een aantal deelnemers, zij het tijdelijk, een positieve invloed gehad op het gevoel ‘anders te zijn’ dat zij ervaren tijdens sportbeoefening met anderen zonder diabetes.
Bloedglucosewaarden en insulinegebruik De BvdGF wil deelnemers tijdens de kampen laten ervaren dat door sport en bewegen de bloedglucosewaarden structureel naar beneden gaan en beter te reguleren zijn waardoor uiteindelijk minder insuline toegediend hoeft te worden. Uit het onderzoek is gebleken dat door het kamp de gemiddelde bloedglucosewaarden significant zijn gedaald. Opvallend is dat de verschillen, ten opzichte van de totale groep, bij de groepen met deelnemers van 10-12 jaar kleiner en niet significant zijn en bij de leeftijdsgroep 13-15 jaar groter en wel significant zijn. Wellicht dat de invloed van ouders op de diabetesregulatie bij de leeftijdscategorie 10-12 jaar groter is dan bij de leeftijdscategorie 13-15 jaar waardoor de gemiddelde waarden van de leeftijdscategorie 10-12 jaar al lager waren voor het kamp dan bij 13-15 jarigen.
25
Als naar het gemiddelde verschil tussen bloedglucosewaarden wordt gekeken zijn alleen minimale verschillen waarneembaar. Er kan op basis van deze gegevens dus niet worden vastgesteld dat de bloedglucosewaarden constanter zijn geworden door deelname aan de sportkampen. Helaas waren er niet voldoende betrouwbare data beschikbaar om vast te kunnen stellen of tijdens het kamp de insulinebehoefte is afgenomen. Op basis van het voorgaande kan dus geconcludeerd worden dat de sportkampen wel invloed op de bloedglucosewaarden lijken te hebben. Door problemen met het invullen van de 7-puntsmetingen ontbreken veel data of zitten er fouten in de data waardoor dit onderzoek onvoldoende betrouwbare data heeft opgeleverd om echt goede uitspraken te kunnen doen over de invloed van deelname aan de sportkampen op de bloedglucosewaarden en het insulinegebruik. Slotconclusie Al met al kan worden geconcludeerd dat de meeste deelnemers van de Bas van de Goor sportkampen voorafgaand aan het kamp al een positieve attitude ten opzichte van sporten met diabetes hadden, dat hun sociale omgeving positief stond tegenover sporten met diabetes en dat de deelnemers al redelijk goed in konden inschatten wat ze zelf konden op het gebied van sporten met diabetes. Dit komt waarschijnlijk doordat het sport- en beweeggedrag van de deelnemers intensiever is dan van de gemiddelde jongere in dezelfde leeftijdscategorie.. Toch kan ook uit de resultaten opgemaakt worden dat voor een kleine groep deelnemers het sportkamp een positieve invloed heeft gehad op de één of meerdere determinanten van gedrag. Het lijkt dan ook aannemelijk dat de sportkampen bij een groep deelnemers zonder sport- en beweegachtergrond een (nog) grotere invloed uit kunnen oefenen op de determinanten van gedrag. Of dit ook daadwerkelijk zo is dat zal nader onderzocht moeten worden. Eveneens lijken de sportkampen een positieve invloed te hebben op de bloedglucosewaarden van de deelnemers. De data die dit onderzoek hebben opgeleverd zijn niet toereikend om hier verdere uitspraken over te doen. Hier zal eveneens verder onderzoek naar moeten worden gedaan.
26
5.
Literatuur rd
Brink, J.S. Diabetes camping and youth support programs. In: Lishitz F (Ed.) Pediatric endocrinology. 3 edition, 1996. Marcel Dekker, new York, pp 671-676. Chorus, A. (2009). Monitor Bewegen en Gezondheid, Bewegen in Nederland 2000-2008. Leiden: TNO. Giannini et al. Role of physical exercise in children and adolescents with diabetes mellitus.J. Pediatr. Endocrinol. Metab., 2007; 20(2): 173-84. Karagüzel G, Bircan I, Erişir S, Bundak R. Metabolic control and educational status in children with type 1 diabetes: effects of a summer camp and intensive insulin treatment. Acta Diabetol. 2005 Dec;42(4):156-61. Luzic, Sporis en Matkovic. High Volume-low intensity exercise camps and glycaemic control in diabetic children. J. of Paediatrics and Child Health, 2009, 44; 122-128 Majaliwa et al. Survey o n acute and chronic complications in children and adolescents with type 1 diabetes at Muhimbili National Hospital in Dar es Salaam, Tanzania. Diabetes Care. 2007;30: 2187-92. Mancuso, M, Caruso-Nicoletti, M. Summer camps and quality of life in schildren and adolescents with type 1 diabetes. Mosterd et al., Bewegen gewogen, inventarisatie van wetenschappelijke gegevens en formulering van aanbevelingen ter ondersteuning van actiegericht beleid inzake sport en (volks)gezondheid. Vakgroep Medische Fysiologie en Sportgeneeskunde Universiteit Utrecht, 1996. Norris, S.L., Nichols, P.J., Caspersen, C.J., Glasgow, R.E., Engelgau, M.M., Jack, L., Snyder, S.R., Carande-Kulis, V.G., Isham, G., Garfield, S., Briss, P., McCullogh, D. Increasing diabetes self-management education in community settings. A systematic Review. Am. J. Prev., 2002 May; 22 (4 suppl.): 39-66. Tiessen-Raaporst, A., Verbeek, D., Haan, J., de & Breedveld, K. (2010). Rapportage Sport 2010. Den Haag: SCP. Valerio et al.Physical activity levels and sports participation in children and adolescents with type 1 diabetes mellitus. Nutr Metab Cardiovasc Dis 2007 Jun;17(5):376-82 Vries, H. de, Dijkstra, M. & Kuhlmann, P. (1988). Self-efficacy: the third factor besides attitude and subjective norm as a predictor of behavioral intentions. Health education research 3, nr.3, pp. 273-282. Wang,Y.C., Stewart, S., Tuli, E., White, P. Improved glycemic control in adolescents with type 1 diabetes mellitus who attend diabetes camps. Ped. Diabetes, 2008 Feb; 9(1):29-34. Williams G.C., McGregor H.A., Zeldman A., Freedman Z.R., Deci E.L.. Testing a self-determination theory process model for promoting glycemic control through diabetes self-management. Health Psychol. 2004 Jan;23(1):5866. Wouwe, van. et al. The incidence and initial symptoms of diabetes type 1ìn 0-14 year olds in the Netherlands, 1996-1999. Nederlands tijdschrift voor Geneeskunde, 2004, sept. 11;1481824-9 Diabetesweb (2008). Constante bloedglucose voor een gezond hart. Geraadpleegd op 1 december 2010,
27
http://www.diabetesweb.nl/complicaties/constante-bloedglucose-voor-een-gezond-
28