SPInOV gegevensverzameling 2014 Strategische Planning Initiële Opleidingen Verpleegkunde Vraag en aanbod plaatsen voor BeroepsPraktijkVorming (BPV)
Bron afbeeldingen: 1: Flickr.com/Saint Louis University Madrid campus (2011). 2: Flickr.com/Legozilla (2014). 3: Flickr.com/ University of Salford Press Office (2010)
SIGRA SIGRA (Samenwerkende Instellingen Gezondheidszorg Regio Amsterdam) is het samenwerkingsverband van organisaties en formele netwerken, actief in de gezondheidszorg en welzijn in de regio Groot Amsterdam. In SIGRA zijn circa 65 organisaties verenigd, met samen meer dan 60.000 medewerkers. SIGRA draagt bij aan de continue verbetering van samenhang, kwaliteit en efficiëntie van de gezondheidszorg en het welzijn van de burgers in het werkgebied. SIGRA staat voor ruim 50 jaar samenwerking op alle mogelijke vlakken en een schat aan ervaring. SIGRA is een onafhankelijke vereniging. De leden treden op vrijwillige basis toe. Leden en werkvelden De leden van SIGRA zijn actief in de:
Ziekenhuiszorg Behandelcentra Verpleging en verzorging Thuiszorg Geestelijke gezondheidszorg Gehandicaptenzorg
Eerstelijnszorg Welzijn Preventie Specifieke zorgverlening zoals ambulancezorg, signalering en alarmering.
Arbeidsmarktbeleid is één van de speerpunten van SIGRA. In verschillende samenstellingen geven de leden van SIGRA gezamenlijk vorm aan het beleid rond arbeidsmarkt en opleidingen. Het doel van arbeidsmarktbeleid is zorgen voor instroom en het behoud van goed gekwalificeerd en voldoende personeel voor de regionale zorg.
COLOFON Auteur: Lotte Speelman (SIGRA) Datum: februari 2015 © Beschikbaar via: www.sigra.nl/spinov Met dank aan: Maaike Pouwels (VUmc), Sylvia Bazuin (Sint Lucas Andreas Ziekenhuis), Astrid Wiggers (GGZ inGeest), Daniëlle Eggen (Cordaan), Agnes Nobel (Cordaan), Flip Derks (ROC TOP), Marcel Heunks (ROC van Amsterdam), Corine Latour (Hogeschool van Amsterdam), Carla Rinkel (Hogeschool Inholland), Kim van Amsterdam (SIGRA) en iedereen die gereflecteerd heeft op de gegevensverzameling.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 2
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 3
Inhoudsopgave
Pagina
1. Inleiding
5
2. Afbakening en begrippen
6
3. Deelnemende organisaties SPInOV
7
Wie werkt met wie?
8
Stagerichtingen 4. Werk in de zorg Ontwikkelingen rond opleidingen verpleegkunde 5. Ontwikkelingen werkgelegenheid en BPV-capaciteit per branche Ervaren (mis)match vanuit zorgorganisaties 6. Onderwijs
9 10 12 19 20
Vraag naar BPV-plaatsen vanuit onderwijs
21
Ervaren (mis)match vanuit onderwijs
22
7. Wervingsbehoefte in de zorg Toekomstig aanbod verpleegkundigen
23 25
8. Conclusie
26
9. Aanbevelingen vervolg gegevensverzameling
27
10. Bronnen en eindnoten
29
Bijlagen: tabellen (NB: alleen verspreid onder deelnemers) 1. Contactpersonen vragenlijst gegevensverzameling 2014 2. Werkgelegenheid verpleegkundigen deelnemende organisaties 3. BPV-capaciteit 2013 per branche en totaal 4. BPV-capaciteit 2013 (personen) per deelnemende organisatie
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 4
Inleiding Hoe ziet de vraag naar- en het aanbod van plaatsen voor beroepspraktijkvorming (BPV-plaatsen) rond de verpleegkunde opleiding er uit in de regio? En hoe verhoudt dit beeld met arbeidsmarktontwikkelingen? Deelnemers van de pilot Strategische Planning Initiële Opleidingen Verpleegkunde (SPInOV) buigen zich over deze twee vragen om tot afspraken te komen rond BPVplaatsen, zodat er voldoende goede verpleegkundigen opgeleid worden voor nu en op de middellange termijn. In voorliggend rapport leest u welke inzichten er komen uit de gegevensverzameling in 2014 onder deelnemende organisaties. Vragenlijsten Ter ondersteuning van dit proces zijn in 2014 vragenlijsten verspreid onder 17 deelnemende zorgorganisaties en 7 opleidingsinstituten. Afgezonderd van één zorgorganisatie leverden dezen allen gegevens aan, in één geval ging het om een verkorte vragenlijst en één opleidingsinstituut heeft ‘losse gegevens’ aangeleverd. Omdat bij het opstellen van de vragenlijst al bleek dat deelnemers gegevens op veel verschillende manieren vastlegden, en er voor enkele begrippen geen eenduidige definitie of afbakening voorhanden was, is besloten om de eerste vragenlijst niet alleen in te zetten als meetinstrument maar ook om tot een goede gegevensverzameling te komen. Er was veel ruimte voor het geven van opmerkingen. Ook zijn opmerkingen rond het gebruik van de vragenlijst verzameld op de werkconferentie van SPInOV in november 2014. De verspreiding van de vragenlijsten had daarmee een dubbel doel. De inzichten rondom de bruikbaarheid van de vragenlijst worden gebruikt voor de volgende gegevensverzameling. Rapport De uitkomsten van de inventarisatie rond aanbod- en vraag naar BPV-plaatsen voor toekomstige verpleegkundigen staan in dit rapport centraal. Waar gegevens moeilijk te verzamelen bleken of niet met elkaar te vergelijken, is zoveel mogelijk aangevuld met gegevens uit andere arbeidsmarktonderzoeken. Voor wat betreft het onderwijs is er bijvoorbeeld gebruik gemaakt van gegevens van DUO, en voor wat betreft de toekomstige werkgelegenheid zijn bestaande onderzoeken naar de arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn gebruikt, zoals het landelijk onderzoeksprogramma Arbeid in Zorg en Welzijn.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 5
Afbakening en begrippen Regio: waar er in deze rapportage over een regio gesproken wordt, dan wordt daarmee bedoeld de regio’s Groot Amsterdam (waaronder Zaanstreek-Waterland) en Noord-Holland Noord. Hoewel het werkgebied van organisaties binnen SPInOV soms gedeeltelijk (en in het geval van het MC Zuiderzee helemaal) buiten deze regio valt, is er voor een vergelijking met arbeidsmarktgegevens gekozen voor deze afgebakende regio, bijvoorbeeld bij het berekenen van de representatie per branche. Ook zijn gegevens van DUO gebruikt voor deelname aan mbo-opleidingen aan het ROC Kop van NoordHolland. De gegevens voor deelnemende organisaties die buiten deze regio werken, zijn wel meegenomen in de inventarisatie rond vraag- en aanbod van BPV-plaatsen. BPV-plaatsen: voor de leesbaarheid wordt in dit rapport gesproken over BPV-plaatsen. In de praktijk wordt gesproken over stagiairs (BOL-studenten of HBO-V regulier) of leerling-werknemers (BBLstudenten of HBO-V duaal). Waar in deze rapportage BPV-plaatsen staat bedoelen we alle leervormen, en met BPV-deelnemers bedoelen we zowel stagiairs als leerling-werknemers. Waar studenten staat bedoelen we deelnemers aan de betreffende hbo- en mbo- opleidingen. Vraag naar BPV-plaatsen: hierbij wordt geredeneerd vanuit de opleidingen. Dus het is de vraag vanuit het onderwijs naar BPV-plaatsen bij zorgorganisaties. Aanbod van BPV-plaatsen: hierbij wordt geredeneerd vanuit de zorgorganisaties. Dit is dus het aanbod voor een BPV-plaats aan een verpleegkunde student (of leerling-werknemer). Verpleegkundige: in dit rapport wordt hier de initieel verpleegkundige mee bedoeld. Dit zijn verpleegkundigen die een mbo- of hbo-opleiding tot verpleegkundige hebben gevolgd. Een initiële opleiding is de eerste beroepsvorming waarin een toekomstige beroepsuitoefenaar de basis leert. Een vervolgopleiding bouwt voort op een initiële opleiding. Deze opleiding valt niet binnen de scope van SPInOV. Mbo-verpleegkunde wordt aangeduid met niveau 4, en Hbo-verpleegkunde wordt aangeduid met niveau 5. Vanaf september 2016 valt Hbo onder niveau 6. Indeling branches: de organisaties zijn voor vergelijking met arbeidsmarktonderzoekgegevens en ontwikkelingen ingedeeld in branches. Daarbij is de hoofdactiviteit van de organisatie gebruikt. Sommige deelnemende organisaties bieden verschillende stagerichtingen aan. De SPInOV vragenlijst is nog niet zo ingericht dat daarbij onderscheid op volume wordt gemaakt. Stageweken: naast het aantal personen op BPV-plaatsen is gevraagd naar het aantal weken dat zij in de praktijk zijn. Voor de rapportage is een schatting gemaakt (o.b.v. gemiddeld aantal stageweken per leerjaar, leervorm en niveau) om ‘de stagedruk’ voor organisaties te bepalen.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 6
Deelnemende organisaties Pilot SPInOV
GGZ GGZ inGeest Arkin
Ziekenhuizen VUmc AMC Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Slotervaartziekenhuis BovenIJ ziekenhuis OLVG Zaans Medisch Centrum Medisch Centrum Alkmaar Waterlandziekenhuis MC Zuiderzee Westfriesgasthuis Reade (revalidatiecentrum)
VVT Cordaan Puur Zuid Amstelring
SPInOV gegevensverzameling 2014
Opleidingsinstituten Hogeschool van Amsterdam Hogeschool Inholland: locaties Amsterdam en Alkmaar ROC Top ROC van Amsterdam Horizon College: locaties Hoorn en Alkmaar Regio College: locaties Purmerend en Zaandam
Pagina 7
Wie werkt samen met wie?
= werken samen
= werken niet samen
=eenzijdig gerapporteerde
samenwerking
Bovenstaand schema geeft een beeld van samenwerking op microniveau op gebied van BPVplaatsen voor deelnemers aan de opleiding verpleegkunde binnen SPInOV. Buiten het SPInOVverband werken opleidingsinstituten onder meer samen met de volgende zorgorganisaties: - Evean (4x) - Omring (2x) - NKI-AVL (2x)
- Magentazorg (2x) - De Zorgcirkel (1x) - Woonzorggroep Samen (2x) - Esdegé Reigersdaal (2x)
Deze lijst is niet uitputtend, omdat er ten tijde van de gegevensverzameling geen overzicht van zorgorganisaties is gegeven. De organisaties waarmee sporadisch samengewerkt wordt zouden vergeten kunnen zijn. Daarnaast geven zorgorganisaties aan te werken met de volgende opleidingsinstituten buiten SPInOV: - ROC Nova College - NHA - ROC Friese Poort - Hogeschool Leiden - ID-college - Hogeschool Windesheim - Haagsche Hogeschool - ROC Kop van Noord-Holland - Particuliere opleiders (diverse)
Welke stagerichtingen worden aangeboden door deelnemende organisaties? De meeste organisaties bieden één stagerichting, meestal zowel op mbo- als op hbo-niveau. 4 organisaties bieden meerdere stagerichtingen aan. Tabel 1. Stagerichtingen Ziekenhuiszorg / AGZ GGZ VVT / MGZ Gehandicaptenzorg
Mbo 11 3 4 2
SPInOV gegevensverzameling 2014
Hbo 13 4 1 0
Pagina 8
Hoe ontwikkelt de werkgelegenheid in zorg en welzijn zich? En welke ontwikkelingen zijn er rond het opleiden van verpleegkundigen?
Werk in de zorg Na jarenlange groei van de werkgelegenheid in Zorg en Welzijn neemt deze vanaf 2012 af. De werkgelegenheid nam daarna niet meer toe, en verwacht wordt dat vanaf 2015 deze weer beperkt zal gaan stijgen door autonome ontwikkelingen zoals een hogere zorgvraag. Door zorgorganisaties wordt in 2012 vooruit gelopen op het regeerakkoord. Het kabinet Rutte / Asscher wil onder andere de AWBZ-zorgvormen extramuraliseren en decentraliseren. Het regeerakkoord (‘Bruggen Slaan’) komt er, en de hervorming van de langdurige zorg wordt aangekondigd. Na het akkoord volgen nieuwe akkoorden (begrotingsakkoorden, zorgakkoorden en akkoorden tussen het ministerie en werkgevers) waarin afgewisseld ‘verzachtingen’ en ‘tegenvallers’ voor branches aangekondigd worden. Ondertussen is opdracht gegeven aan onderzoekspartijen1 om de arbeidsmarkteffecten van de hervormingen van de langdurige zorg in kaart te brengen. Hoewel deze rapportages soms ingehaald werden door nieuwe maatregelen, geven deze een interessante kijk op het netto banenverlies geschat op basis van nieuwe budgetten. Deze schattingen zijn een optelsom van plussen (zoals in de thuiszorg) en minnen (zoals de intramurale V&V). Het daadwerkelijke banenverlies in de zin van niet-verlengde contracten, baanwisselingen of bijvoorbeeld openstaande vacatures zal groter zijn. Banengroei of banenverlies in 2017 ten opzichte van 2013 (nulscenario) Tabel 2. Verpleging & verzorging Thuiszorg GGZ Gehandicaptenzorg
Fte -20.300 +2.200 +1.200 +1.300
Werknemers -33.600 -8.300 +1.400 +2.200
Bron: Arbeidsmarkteffectrapportage fase II. De ontwikkeling gemeten in personen wijkt af van FTE omdat de omvang van de werkweek verschilt tussen branches. In de thuiszorg groeit de werkgelegenheid in fte, maar krimpt deze in personen. Huishoudelijke hulpen hebben een kleine omvang van de werkweek, een groep waarvoor de werkgelegenheid sterk afneemt.
De zorg verandert:
Er wordt een groter beroep gedaan op zelfzorg, eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht. Het sociaal netwerk rond de zorgvrager moet vaker aangesproken worden. Het accent wordt verschoven van Ziekte en Zorg naar Gezondheid en Gedrag. Er is aandacht voor preventie en informele zorg in de nulde lijn. Daardoor zou er minder zorg nodig zijn vanuit de (duurdere) eerste of tweede lijn. Door invoering van de Jeugdwet, de Participatiewet en de nieuwe Wmo worden per 2015 drie grote decentralisaties uitgevoerd. Alle jeugdvoorzieningen gaan naar de gemeenten, extramurale ondersteuning, dagbesteding en begeleiding worden van AWBZ naar Wmo overgeheveld, en zoveel mogelijk mensen moeten ‘naar vermogen werken’ en participeren in de samenleving.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 9
De kern-AWBZ is overgegaan in de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze wet geeft een verzekerd recht op zwaardere intramurale zorg voor gehandicapten en ouderen. Door forse overheidsbezuinigingen zijn er minder financiële middelen beschikbaar voor de langdurige ondersteuning en zorg, zowel intra- als extramuraal. Zo wordt flink op de huishoudelijke zorg bezuinigd, wordt er bezuinigd op begeleiding en verzorging, en op doelgroepenvervoer. Door het extramuraliseren van de lagere zorgzwaartepaketten (1 tot en met 3) en gedeelten van de ZZP’s 3 en 4 worden 150.000 (oudere) mensen met beperkingen voortaan thuis geholpen.2 De wijkverpleging en persoonlijke verzorging is naar de zorgverzekeringswet gegaan. Er zijn extra financiële middelen beschikbaar gesteld voor het versterken van de wijkverpleging. Ook de extra taken in de huisartsenzorg (bijvoorbeeld in geval van de basis-GGZ en met het oog op preventie) worden tevens ondersteund door financiële middelen om praktijkondersteuners in te huren.
De zorgvraag verandert ook:
Door de vergrijzing van de bevolking stijgt multimorbiditeit: meer mensen met meerdere ziektebeelden tegelijk. Daardoor hebben professionals te maken met een complexere of zwaardere zorgvraag. Onderzoek uitgevoerd in het kader van de Broedplaats 2030 Amsterdam / Amstelveen door TNO voorspelt een stijging van het totale aantal inwoners in Amsterdam tussen 2012 en 2030 van circa 790.000 naar 870.000 personen. Groei vindt plaats in alle leeftijdsgroepen, het sterkst in de leeftijdsgroep 65 jaar en ouder (55 procent groei). Deze schattingen laten zien dat het aantal volwassen inwoners van Amsterdam met meer dan 1 chronische aandoening zal toenemen van ruim 190.000 naar bijna 234.000 (een stijging van ruim 20 procent). Lees meer over de prognoses door TNO op de website van Zorginstituut Nederland.
Ontwikkelingen rond opleiden van verpleegkundigen Mbo
Een heldere en eenvoudige kwalificatiestructuur moet mbo opleidingsinsituten helpen aantrekkelijk en doelmatig onderwijs aan te bieden. In het mbo is gewerkt aan nieuwe kwalificatiedossiers, zo ook voor die van de verpleegkundige. Het dossier zou de opleiding meer ruimte geven om tot een regionale invulling of ander soort maatwerk te komen, zodat innovaties uit de praktijk sneller kunnen worden verwerkt. Vanaf het schooljaar 2016/2017 moeten alle opleidingen gebaseerd zijn op de nieuwe kwalificatiedossiers. Er zijn twee urennormen waar opleidingen (en werkgevers) rekening mee moeten houden: die van de Wet op de beroepen individuele gezondheidszorg (BIG), en die van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De WEB is per 1 augustus 2014 aangepast, iets waarop de onderwijsinspectie strenger controleert.3
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 10
Hbo
Voor wat betreft studiejaar 2014 / 2015 stelden 15 van de 17 verpleegkunde-opleidingen een numerus fixus in, zo ook de Amsterdamse hogescholen. Aanleiding was de forse stijging van de instroom het jaar daarvoor, en het tekort aan stageplaatsen voor deze studenten. Ook het komende studiejaar zal er weer een numerus fixus ingesteld worden. Meer aandacht voor wijkverpleegkundige zorg en klinisch redeneren in het curriculum. De focus ligt op de complexiteit van zorg die patiënten met co-morbiditeit met zich mee brengen. In januari 2015 is het nieuwe opleidingsprofiel voor de hbo-opleidingen verpleegkunde gepresenteerd (Bachelor Nursing 2020). Richtinggevend is het beroepsprofiel verpleegkunde uit 2012. De eerste studenten zullen volgens het nieuwe opleidingsprofiel afstuderen in 2020. Met het verankeren van de nieuwe beroepsprofielen zal er onderscheid gemaakt worden naar wat een mbo-verpleegkundige mag, en wat een hbo-verpleegkundige mag. Tevens zal de hbo-verpleegkundige voortaan vallen onder het NLQF / EQF niveau 6 (bachelor niveau).
Algemeen
De Commissie Innovatie Zorgberoepen en Opleidingen adviseert de minister van VWS toekomstgericht en sectoroverstijgend over de vernieuwingen en verbeteringen van beroepen en opleidingen in de zorg. Het advies gaat uit van de verwachte zorgvraag in 2030 en een concept van gezondheid dat het functioneren van mensen centraal stelt: ‘gezondheid is het vermogen van mensen zich aan te passen en eigen regie te voeren in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven’. Het advies wordt gepresenteerd in april 2015. De in 2011 geïntroduceerde intensiveringsmiddelen in de zorg (extra financiële middelen voor verbetering van de kwaliteit van zorg door het opleiden en werven van (extra) personeel en investeringen in zorgmedewerkers) werden per 2013 teruggedraaid voor de intramurale gehandicaptenzorg en langdurige GGZ, en ze alleen te laten bestaan voor de verpleeg- en verzorgingstehuizen. Deze middelen bleven in de ouderenzorg. ‘Er zal een versterkte doorstroom naar hogere en nieuwe beroepen voor verpleegkundigen moeten plaatsvinden’, zo staat omschreven in de Arbeidsmarktagenda voor de zorg 2015 van ActiZ, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN4. Hierbij gaat het om beroepen zoals de Nurse Practitioner en de Physician Assistant, die opereren op het snijvlak van het medisch en verpleegkundig domein, en delen van het werk van artsen en specialisten. Een nurse practitioner kan zich als verpleegkundig specialist registreren. Er zijn extra financiële middelen beschikbaar gesteld voor het opleiden van Nurse Practitioners en Physician Assistants.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 11
Ontwikkelingen werkgelegenheid en BPV-capaciteit per branche Hoe verhoudt de werkgelegenheid voor verpleegkundigen van deelnemende organisaties tot het geheel van de branche? Welke ontwikkelingen zijn van invloed op de inzet van verpleegkundigen? Hoe is het aanbod van BPV-plaatsen, en wat zijn de verwachtingen voor de toekomst? Links: aantal verpleegkundigen per subregio in 2012. Bron: Arbeidsmarktprognoses van VOVpersoneel in zorg en welzijn 2013-2017.
Ziekenhuizen In 2013 werkten er in totaal 6.262 verpleegkundigen (4.756 fte) bij de deelnemende organisaties. In 2012 ging het nog om 6.509 verpleegkundigen. Geschat wordt dat er in 2012 in de regio 12.992 verpleegkundigen in de branche werkten. Het aandeel van de deelnemende organisaties komt daarmee op grofweg 48 procent. Dit is inclusief de verpleegkundigen van beide academische ziekenhuizen binnen de regio (in 2013 totaal 2.667 verpleegkundigen, 2.220 fte = 100 procent van UMC’s in regio).
Wat speelt er rond de ziekenhuizen?
Gemaximeerde uitgavengroei landelijk van één procent (1,5 procent in 2014). Ziekenhuizen hebben dus een bezuinigingsopdracht. Verschuiving tweede lijn naar eerste lijn De huisarts krijgt een meer prominente rol. Een voorbeeld hiervan is de cardioloog van het BovenIJ ziekenhuis die bekeek welke patiënten in het ziekenhuis behoorden, en welke van hen prima bij de huisarts onder controle konden blijven. De uitkomst was dat ongeveer een kwart van de patienten onder behandeling kon blijven van de huisarts in plaats van de cardioloog. Taakherschikking: het verschuiven van taken van artsen naar andere zorgverleners is al jaren geleden ingezet. Er zijn uiteenlopende gespecialiseerde verpleegkundigen, zoals de ‘verpleegkundig specialist’ (nurse practitioner). Het systeem van integrale bekostiging dat per 2015 ingevoerd is zou deze ‘doelmatigere inzet van productiefactoren’ mogelijk moeten maken. Zo zouden verpleegkundig specialisten en physician assistants taken kunnen overnemen van vrijgevestigd medisch specialisten zonder dat de bekostiging hiervoor een belemmering vormt. Veel ziekenhuizen geven aan meer vraag te voorzien naar hoger opgeleide verpleegkundigen. Kwaliteitsimpuls ziekenhuizen: in 2014 tot en met 2017 is er een subsidie (zoals afgesproken in het Zorgakkoord in 2013) beschikbaar voor ‘een impuls van het opleiden van medewerkers in het ziekenhuis’. De regeling geldt niet voor opleidingen waarvoor al een subsidie bestaat (zoals CZOopleidingen en opleidingen die vergoed worden uit het stagefonds) en niet voor Academische ziekenhuizen.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 12
Druk op meetbaar maken van kwaliteit: werken met prestatie indicatoren. Toepassing nieuwe technologieën en de daarbij horende verpleegtechnische handelingen, en toenemende hoeveelheid administratieve werkzaamheden om geleverde kwaliteit van zorg te kunnen verantwoorden. Concentratie van de zeer specialistische zorg (met een laag volume of zeer complexe behandeling).
Algemene ziekenhuizen De omvang van het personeelsbestand in algemene ziekenhuizen steeg tot en met 2012. De werkgelegenheid in algemene / categorale ziekenhuizen nam de afgelopen drie jaar licht af (-1,9 procent in 2013 ten opzichte van 2012, en -1,7 procent in 2014 ten opzichte van 2013 in Nederland). In de regio nam de werkgelegenheid binnen de branche af met 1,4 procent5. De werkgelegenheid in Noord-Holland Noord nam sterker af dan in de regio Groot Amsterdam. Het gemiddeld aantal uren dat een medewerker werkt, stijgt. De daling van het aantal medewerkers is daarom hoger dan de daling in fte’s. Mutatie werkgelegenheid totaal en verpleegkundigen in loondienst in 2013 t.o.v. 2012 Deelnemende organisaties.
Tabel 3.
Reade BovenIJ ziekenhuis Slotervaartziekenhuis OLVG Zaans Medisch Centrum Medisch Centrum Alkmaar Waterlandziekenhuis Sint Lucas Andreas Ziekenhuis MC Zuiderzee Westfriesgasthuis
Fte 2013 t.o.v 2012 totaal personeel A In % - 0,7
Werkgelegenheid Vpk 2013 B in fte
Mutatie in % Vpk 2013 t.o.v 2012 B personen
Mutatie in % Vpk 2013 t.o.v. 2012 B fte
62,7
+ 8,2
+ 16,7
+ 0,4
159,3
- 1,9
+ 0,06
onbekend
123
+ 10,3
+8
+ 0,5
621,7
- 0,68
+ 1,3
-1,6
141,3
- 4,3
- 3,3
-4
757,5
- 14,2
-9
-1,3
230,5
- 1,8
-3
+1,2
439,91
=0
-0,4
=0
onbekend
onbekend
onbekend
-1,5
onbekend
onbekend
onbekend
A – Jaarverslagen zorg B – Gegevensverzameling SPInOV. Werkgelegenheid uitgedrukt in verpleegkundigen is in enkele gevallen inclusief verpleegkundigen op specialistische verpleegafdelingen, en in enkele gevallen exclusief afdelingshoofden, m.a.w. moet vanwege ontbreken eenduidige afbakening voorzichtig geïnterpreteerd worden.
Aanbod BPV-plaatsen algemene ziekenhuizen in 2013 Tabel 4. Mbo BOL Mbo BBL Hbo Regulier Hbo Duaal Totaal personen Totaal weken (schatting)
Personen 185 236 169 191 790 22.143
SPInOV gegevensverzameling 2014
Leerjaar 1/2 113 127 54 98 391 (49 %) 9.188
Leerjaar 3/4 72 119 115 93 399 (51 %) 12.955
Pagina 13
Verwachting aanbod BPV-plaatsen algemene ziekenhuizen Per saldo verwachten de algemene ziekenhuizen krimp in het BPV-aanbod. Eén ziekenhuis geeft aan de BPV-capaciteit uit te breiden, met name wat betreft BOL. Een ander ziekenhuis verwacht wat betreft BBL te groeien en wat betreft andere leervormen te krimpen. Eén ziekenhuis geeft aan de BPV-capaciteit gelijk te houden, en één ziekenhuis breidt wat betreft BBL licht uit. Alle overige ziekenhuizen geven aan met name krimp te verwachten. De meeste krimp wordt verwacht in het aantal BBL-plaatsen. Per saldo gaat het om zo’n 45 plaatsen structureel minder tot aan 2017. De ziekenhuizen die aangeven juist uit te breiden wat betreft BBL geven aan dat het om zo’n 60 plaatsen gaat. Het zijn met name Amsterdamse ziekenhuizen die de krimp in BBL verwachten, en de meer Noorderlijke ziekenhuizen die daar uitbreiding zien. Als redenen voor krimp worden onder andere genoemd het samenvoegen van verpleegafdelingen en bezuinigingen die doorvertaald worden naar het opleidingsbudget. UMC’s Tabel 5.
Fte 2013 t.o.v. 2012 totaal personeel A In %
Werkgelegenheid Vpk 2013 B in fte
Mutatie in % Vpk 2013 t.o.v 2012 in B personen
Mutatie in % Vpk 2013 t.o.v. 2012 B in fte
AMC VUmc Totaal
+ 0,8 % - 0,8 % - 0,02 %
1.193 1.027 2.220
-2,1 -2 -2,1 %
-3,6 -0,1
-2 %
A – Jaarverslagen zorg B – Gegevensverzameling SPInOV. Werkgelegenheid uitgedrukt in verpleegkundigen is in enkele gevallen inclusief verpleegkundigen op specialistische verpleegafdelingen, en in enkele gevallen exclusief afdelingshoofden, m.a.w. moet vanwege ontbreken eenduidige definitie voorzichtig geinterpreteerd worden.
Aanbod BPV-plaatsen UMC’s in 2013 Tabel 6. Mbo BOL Mbo BBL Hbo Regulier Hbo Duaal Totaal personen Totaal weken (schatting)
Personen 135 39 484 84 742 15.925
Leerjaar 1/2 0 20 217 34 271 (37 %) 3.790
Leerjaar 3/4 135 19 267 50 471 (63 %) 12.135
Verwachting aanbod BPV-plaatsen academische ziekenhuizen Eén van de UMC’s verwacht een krimp in de capaciteit voor BPV. De andere organisatie verwacht op korte termijn voor wat betreft BBL en Duaal nog een lichte groei, maar niet te weten hoe dit op de wat langere termijn is. Beide UMC’s verwachten minder BPV-plaatsen te hebben voor Hbo-regulier, en tevens iets minder voor BOL-deelnemers. Als de schatting van beide UMC’s werkelijkheid zou worden, dan zou er bij het ene ziekenhuis in 2017 ten opzichte van de 2013 een vermindering zijn van 157 plaatsen, en bij het andere ziekenhuis in 2015 (lange termijn is onduidelijk) 53 plaatsen minder dan in 2013 zijn.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 14
GGZ In totaal werkten er in 2013 bij de twee deelnemende organisaties 1.086 verpleegkundigen (818,9 fte) en in 2012 was dit iets minder: 1.080 verpleegkundigen. Geschat wordt dat er in 2012 in de regio in totaal 2.205 verpleegkundigen in de GGZ werkten1. Het aandeel op het totaal verpleegkundigen in de regio kwam daarmee op zo’n 49 procent. Wat speelt in de GGZ?
Transitie tweedelijns ggz naar de generalistische basis ggz. De huisartsenzorg wordt versterkt, met een grotere rol voor de praktijkondersteuner ggz (POH GGZ). Het aanbieden van e-Health of het consulteren van een specialist is daarbij mogelijk. Lichte zorg wordt geboden in de eerste lijn. Intramuraal neemt de zorgzwaarte toe, ook zijn er meer verpleegbehoeftige cliënten.
Pakketbeperkingen AWBZ-begeleiding is naar de Wmo overgegaan, Jeugd ggz Ambulantisering (minder klinische capaciteit)
Uit een benchmark door GGZ Nederland blijkt dat 40 proent van de zorgorganisaties verwacht dat de vraag naar Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen nagenoeg gelijk blijft en 19 procent verwacht een lichte afname in de vraag. De vraag naar verpleegkundig specialisten zal (licht) stijgen, verwacht 32 procent van de organisaties, en 34 procent verwacht een nagenoeg gelijke vraag. De vraag naar ambulante behandelaren zoals de verpleegkundig specialist, zal stijgen. Vooral de geïntegreerde instellingen verwachten iets vaker een toename van het aantal hbo-ers. Zij verwachten ook vaker een toename van het aantal mbo-ers. Competenties Er is meer nadruk op preventie en zelfredzaamheid, en door ambulantisering en samenwerking/ketenzorg verandert ook de inhoud van het werk van professionals. Nieuwe competenties op het gebied van coördinatie, coaching/begeleiding, teamwork, zelfstandigheid, omgang met mantelzorg e.d. zijn nodig. Daarnaast spelen instellingen in op veranderingen door nieuwe, arbeidsbesparende technologieën in te zetten, zoals e-mental health. Werkgelegenheid deelnemende organisaties Het totaal aantal verpleegkundigen bij de deelnemende GGZ-organisaties nam licht af. Voor wat betreft de toekomstige werkgelegenheid gaf één van de organisaties aan geen verwachting te kunnen geven. De andere organisatie voorziet werkgelegenheidsverlies door een krimp in het aantal bedden en de focus op hoog gespecialiseerde zorg (zonder Basis GGZ). Daardoor zijn er naar verhouding meer hbo-opgeleide verpleegkundigen nodig dan nu werkzaam.
1
Hierbij is vergeleken met gegevens (en branche-verdeling) bekend vanuit het onderzoeksprogramma Arbeid in Zorg en Welzijn, regio’s Groot Amsterdam, Zaanstreek – Waterland en Noord-Holland Noord.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 15
Aanbod BPV-plaatsen 2013 Tabel 7. Mbo BOL Mbo BBL Hbo Regulier Hbo Duaal Totaal personen Totaal weken (schatting)
Personen 32 90 57 57 236 6.785
Leerjaar 1/2 0 57 24 25 106 (45 %) 2.640
Leerjaar 3/4 32 33 33 32 130 (55 %) 4.145
Verwachting toekomstige aanbod BPV-plaatsen Er is naar verhouding meer behoefte aan BPV-deelnemers op hbo-niveau. Door bezuinigingen is er op korte termijn minder capaciteit, en door ambulantisering lijkt ook op lange termijn de capaciteit onder druk te staan. Beide organisaties verwachten minder BBL-plaatsen beschikbaar te stellen. Het aantal plaatsen voor hbo-v duaal blijft gelijk of iets meer, en de plaatsen voor BOL gelijk of iets minder. De ene GGZ-organisatie verwacht tevens een lichte terugloop in de reguliere hbo-v plaatsen, terwijl de andere organisatie een gelijk aanbod verwacht. Per saldo zouden er –mocht de schatting van de organisaties werkelijkheid worden- in 2017 ten opzichte van 2013 in totaal 69 minder BPV plaatsen zijn: 38 BBL, 10 BOL plaatsen, 12 reguliere hbo-v plaatsen en 9 plaatsen voor hbo-v duaal minder.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 16
VVT In totaal werkten er in 2013 bij de drie deelnemende organisaties 669 verpleegkundigen (413,8 fte). In 2012 werkten er 586 verpleegkundigen. Geschat wordt dat er in 2012 in de regio 2.414 verpleegkundigen in deze branche werkten. Het aandeel van de deelnemende organisaties komt daarmee op grofweg 18 procent.
De sterkste arbeidsmarkteffecten ten gevolge van de hervormingen worden in de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) verwacht. In de intramurale verpleging en verzorging neemt de werkgelegenheid het sterkst af. Veel zorg is geëxtramuraliseerd. De drempel om in een verzorgings- of verpleeghuis te wonen is verhoogd. Alleen zeer hulpbehoevende ouderen zullen daar nog heen gaan. Zo worden in Amsterdam zo’n 2000 plekken afgestoten. Meer zorg wordt extramuraal (thuis of ‘in de wijk’) verleend. Organisaties die deze zorg verlenen gaan met elkaar samenwerken zodat een gezin of inwoner met meerdere aandoeningen, niet teveel verschillende professionals ‘ziet’. Intramuraal worden alleen mensen met heel complexe gezondheidsproblemen nog opgenomen. Er zullen relatief meer generalistische verpleegkundigen in de thuiszorg / eerstelijn werken, en meer specialistische verpleegkundigen in de intramurale zorg.6 Medewerkers van verschillende organisaties werken samen in de wijkzorg. Er wordt gewerkt met nieuwe instrumenten zoals de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) en classificatiesystemen. De wijkverpleegkundige vervult een belangrijke rol: hij of zij indiceert, en communiceert met uiteenlopende professionals en het legt effectieve en stabiele verbindingen in de wijk. Daarvoor kent deze de wijk en de sociale kaart goed, en is er regelmatig contact met de huisarts. Om in de behoefte aan wijkverpleegkundigen in de toekomst te voorzien zou één op de vijf bachelor nursing-studenten voor de eerste lijn moeten kiezen, zo stelt7 het LOOV (Landelijk overleg opleidingen verpleegkunde). Nog maar weinig studenten hbo-v kiezen voor werken in de wijk. Er wordt gekeken hoe studenten geïnteresseerd kunnen worden voor dit werk. Zo is er een samenwerking tussen Cordaan en de Hogeschool van Amsterdam om studenten actief te werven voor een stage of traineeship in de wijk. Ook wordt er promotieonderzoek uitgevoerd (door Margriet van Iersel van de Hogeschool van Amsterdam) naar de vraag of positieve aandacht voor de wijk tijdens de opleiding daadwerkelijk leidt tot meer studenten die voor een carrière in de eerste lijn kiezen. Het organiseren van stages extramuraal verdient aandacht. Intramuraal is de begeleiding van stagiairs beter te organiseren omdat één begeleider meerdere stagiairs begeleidt, en er vaak specifieke training of feedback gegeven wordt door een leidinggevende.
Verwachting werkgelegenheid De deelnemende organisaties verwachten dat er naar verhouding meer verpleegkundigen ingezet zullen worden, door een veranderende zorgvraag en om de kwaliteit van zorg te waarborgen. Ze verwachten per saldo tevens een groei in de werkgelegenheid voor de verpleegkundige in hun organisatie.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 17
Verwacht aanbod BPV Eén organisatie geeft aan een groei te verwachten in de BPV-capaciteit, terwijl een andere organisatie aangeeft op meerdere vlakken te krimpen (BOL, BBL en Hbo-duaal), en alleen te groeien wat betreft reguliere hbo-v BPV-plaatsen. Zo wordt er in geheel 2015 in de thuiszorgtak van deze organisatie niet BBL opgeleid. Per saldo verwacht deze organisatie een afname van 121 in 2013 naar 97 plaatsen in 2017. Door het kleinschalige werken zijn er minder plaatsen beschikbaar, zo wordt aangegeven. Aanbod BPV Tabel 8. Mbo BOL Mbo BBL Hbo Regulier Hbo Duaal Totaal personen Totaal weken (schatting)
Personen 23 73 31 49 176 5.208
Leerjaar 1/2 22 19 25 21 87 (49 %) 1.758
Leerjaar 3/4 1 54 6 28 89 (51 %) 3.450
Eén zorgorganisatie heeft een verkorte vragenlijst ingeleverd. Er waren geen gegevens beschikbaar over het aantal BPVplaatsen per leerjaar of niveau. Hier is een schatting van gemaakt.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 18
Ervaren (mis)match vanuit zorgorganisaties Sluit het aanbod van BPV-plaatsen in de praktijk aan bij de vraag vanuit het onderwijs en omgekeerd? Wanneer dit zowel kwantitatief als kwalitatief zo is, spreken we van een match. Waar knelpunten zijn, is sprake van een mismatch.
De meeste deelnemende zorgorganisaties ervaren een vorm van mismatch, slechts twee organisaties ervaren geen probleem. Acht organisaties geven aan dat de mismatch structureel van aard is. Een aantal gegeven opmerkingen:
‘Er worden elders te weinig eerste- en tweedejaars studenten geplaats. Wij krijgen te weinig uit andere leerjaren.’ ‘Meestal grotere vraag vanuit onderwijs dan aanbod.’ ‘Er worden studenten uit jaar 3 en 4 bij ons geplaatst zonder ziekenhuiservaring.’ ‘Bij BBL ervaren wij geen / minder mismatch (beter planbaar door aannamebeleid).’
Zes organisaties geven aan dat de problemen op bepaalde periodes ervaren worden.
‘In de zomervakantie heeft de instelling vraag en het onderwijs geen aanbod.’ ‘Overlappende stageperioden (in november en februari wordt grootste druk ervaren).’ ‘De spreiding laat te wensen over.’ ‘Opleidingen (ook andere medische opleidingen) hebben in dezelfde perioden stageverzoeken.’
Van welke factoren is het aanbod BPV-plaatsen afhankelijk? Alle zorgorganisaties noemden dat de begeleidingscapaciteit een rol speelt. Deze lijkt in huidige krimp van werkgelegenheid onder druk te staan, en tevens zijn ontwikkelingen als ambulantisering / kleinschalig werken van invloed op deze capaciteit. De meeste organisaties gaven daarnaast dat ‘werkgelegenheid’ een rol speelt, maar niet alle organisaties hanteren hiervoor rekenregels. De organisaties die aangaven rekenregels te hanteren doen dat vaak door een aantal leerlingen op een afdeling te rekenen, of te rekenen op productie (bedden). Eén organisatie gaf aan ‘niet te bezuinigen op opleidingsplaatsen vanwege verwachte tekorten in de toekomst’, en een respondent zei ‘eigenlijk meer rekening te willen houden met toekomstige werkgelegenheid om vacatures straks in te kunnen blijven vervullen.’
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 19
Onderwijs In crisistijden wordt er meer gekozen voor opleidingen in de zorg. Dit wordt vaak genoemd als reden voor de forse groei van het aantal inschrijvingen voor de opleiding geneeskunde, farmacie en verpleegkunde in 2014. Ook in de regio steeg het aantal inschrijvingen op zowel mbo- als op hboniveau, in totaal met 11,6 procent. De hbo’s stelden voor het studiejaar 2014/2015 een numerus fixus in, en de meest actuele cijfers laten weer een verlaging zien van het aantal inschrijvingen. Totaal inschrijvingen verpleegkunde opleidingen regio Tabel 9. Mbo BBL Mbo BOL Totaal mbo Hbo regulier Hbo duaal Totaal hbo Totaal mbo +hbo
2012 828 718 1.546 1.446 361 1.807 3.353
2013 811 778 1.589 1.513 303 1.816 3.405 (+1,6%)
2014 765 988 1.753 1.684 363 2.047 3.800 (+11,6%)
Bron: DUO, peildatum 1 oktober. Opleidingsinstituten: ROC van Amsterdam, ROC TOP, ROC Horizon College, ROC Regio College, ROC Kop van Noord-Holland, Hogeschool Inholland, Hogeschool van Amsterdam.
Instroom (eerstejaars) mbo-verpleegkunde opleidingen regio Tabel 10. BBL BOL Totaal mbo HvA totaal Waarvan duaal InHolland totaal Waarvan duaal Waarvan Alkmaar Totaal hbo
2010 392 361 753 275 45 202 37 onbekend 477
2011 419 316 735 (-2%) 300 34 146 33 91 446 (-6,5 %)
2012 346 314 660 (-10%) 276 18 163 33 78 439 (-1,6 %)
2013 328 358 686 (+3,9%) 391 27 221 31 107 612 (+39 %)
Totaal mbo+hbo
1.230
1.181
1.099
1.298
2014 Onbekend Onbekend Onbekend 256 /302* 25 168 21 onbekend
424 (470*) (-31 %) onbekend
Bron: DUO, peildatum 1 oktober. Opleidingsinstituten: ROC Amarantis, ROC van Amsterdam, ROC TOP, ROC Horizon College, ROC Regio College, ROC Kop van Noord-Holland, Hogeschool Inholland, Hogeschool van Amsterdam. Gegevens over locatie Alkmaar zijn afkomstig uit vragenlijst. * De gegevens van DUO wijken af van de eigen gegevens van de HvA. Daadwerkelijke instroom in 2014 was iets hoger dan bij DUO geregistreerd.
De instroom aan de opleidingen verpleegkunde in de regio schommelt, en was tussen 2010 en 2013 gemiddeld 1.202.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 20
Vraag naar BPV-plaatsen vanuit onderwijs Op 1 oktober 2013 waren 3.641 verpleegkunde studenten ingeschreven bij de aan SPInOV deelnemende opleidingsinstituten (bron: duo, betreffen locaties zoals in gegevensverzameling). In hetzelfde jaar namen 3.436 personen ingeschreven aan deze opleidingsinsituten deel aan een BPVplaats, zo valt op te maken uit de ingevulde vragenlijsten. Binnen SPInOV werden er aan 1.987 personen een BPV-plaats beschikbaar gesteld. Dit komt er grofweg2 op neer dat 58 procent geplaatst werd bij een organisatie die deelneemt aan SPInOV. Het verschil tussen ingeschreven studenten en geplaatste studenten (205) kan wellicht verklaard worden door ingeschreven extraneus (personen die ingeschreven staan om te examineren). Daarnaast kan het zijn dat studenten tijdens het studiejaar geen stage hebben gelopen om andere redenen. Omdat er vanuit de vragenlijsten niet een volledig beeld is van hoe de deelnemers zich verhielden over het soort stages, is voor het benodigd aantal weken een schatting gemaakt op basis van DUO gegevens over inschrijvingen per studiejaar, niveau en leervorm. In totaal komt het dan neer op een totaal aantal weken dat BPV-deelnemers in de organisatie zijn geweest van: 73.968. Als je kijkt naar het geschat aantal stageweken bij SPInOV organisaties dan is dat een aandeel van 67,8 procent.
In 2013 was het aanbod BPV-plaatsen bij organisaties binnen SPInOV: Tabel 11. Personen Weken (schatting)
Alg. UMC’s ziekenhuizen 833 742 22.143 15.925
GGZ
VVT
Totaal
236 6.785
176 5.208
1.987 50.061
Gezien de deelnemende organisaties in de regio samen zo’n 34 procent van de werkgelegenheid voor verpleegkundigen vertegenwoordigen, en 58 procent van de BPV-plaatsing voor hun rekening namen in 2013, kun je stellen dat er relatief veel wordt opgeleid binnen SPInOV.
2
In feite zou een (klein) deel van deze deelnemers aan BPV-plaatsen van andere opleidingsinstituten kunnen zijn.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 21
Ervaren (mis)match vanuit opleidingsinstituten Alle ondervraagde opleidingsinstituten ervaren een vorm van mismatch tussen de vraag vanuit studenten en het aanbod vanuit zorgorganisaties rond BPV-plaatsen. Er wordt met name aangegeven dat de vraag naar plaatsen in het ziekenhuis veel hoger is dan het aanbod. Dit doet zich met name voor bij de ‘minder productieve eerste- en tweedejaars studenten’ en bij BOL-deelnemers. Hbo:
‘Met name in de ziekenhuizen en in de GGZ is het moeilijk om eerste- en tweedejaars studenten te plaatsen.’ ‘Voor de oriënterende stage moeten we alle zeilen bij zetten om op stage te laten gaan. Bijvoorbeeld het instellen van parallelgroepen (is dubbel onderwijs en dus duur).’ ‘De eisen die ziekenhuizen stellen aan hogerejaars studenten maakt dat soms een student drie keer in een algemeen ziekenhuis stage loopt en de andere student geen één keer. In de verpleeghuizen kunnen wij maar moeilijk hogerejaars kwijt omdat er onvoldoende begeleiding is (onvoldoende Hbo-geschoolde verpleegkundigen).’
Mbo:
‘Voor met name de eerstejaars BOL-deelnemers komen we in de problemen. Zo lukte het ons in 2013 maar om ongeveer 50 procent te plaatsen.’ ‘Structureel is het aanbod te klein, waardoor soms met minder kwaliteit van stage en begeleiding aldaar genoegen moet worden genomen.’ ‘Bij BBL ervaren we minder problemen omdat deze plaatsen gekoppeld zijn aan aanname. Maar daar zie je een dalende trend.’ ‘Iedereen wil de beste studenten, maar er is ook een categorie studenten die minder snel is ingewerkt, wat meer begeleiding nodig heeft en aan wie ook een stageplek gegund moet worden. Ik zie daar te weinig van terug (het wordt wel erkend, maar iedereen laat het toch voor een ander).’
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 22
‘Vanwege de vergrijzing neemt het aantal werknemers dat met pensioen gaat de komende jaren wel toe. Vooral onder verpleegkundigen stijgt dit aantal.’ (Arbeid in Zorg en Welzijn integrerend rapport 2014)
Wervingsbehoefte in de zorg Hoeveel verpleegkundigen moeten opgeleid worden willen we over 5 tot 7 jaar geen tekorten maar ook geen overschotten ervaren? Voor een antwoord op deze vraag moeten we kijken naar de uitbreidingsvraag (krimp of uitbreiding in de werkgelegenheid) en de vervangingsvraag (uitstroom door pensionering). Vervangingsvraag De zorg vergrijst. Het aandeel van 55-plussers is in de medische beroepen het grootst. Dit komt vanwege de relatief sterke stijging van de werkgelegenheid in de jaren ’70. Het pensioenfonds PGGM voorziet vooral vanaf 2016 een toename van de uitstroom naar pensioen. Over de leeftijdsverdeling van verpleegkundigen in de regio zijn geen exacte cijfers bekend. Wel is er vanuit een onderzoek onder 12 zorgorganisaties in Zaanstreek-Waterland bekend hoe het aandeel werknemers van 55 jaar en ouder op het gehele personeelsbestand was in 2013. Van de organisaties in de ziekenhuizen, VVT, gehandicaptenzorg en GGZ was in totaal 18 procent ouder dan 55 jaar, en daarvan was 5,3 procent ouder dan 60 jaar. Leg je dat beeld op de totale regio dan zou het plaatje er als volgt uit zien: Tussen 2012 en 2017 zouden minimaal 1.228 verpleegkundigen uitstromen vanwege pensionering en tot 2022 (vanaf nu over 7 jaar) zou het gaan om minimaal 4.223 verpleegkundigen. Dit is overigens eerder een onderschatting, want de pensioenleeftijd ligt nog altijd lager dan 65 jaar. De gemiddelde leeftijd waarop Nederlanders met pensioen gingen in 2014 steeg naar 64,1 jaar. (CBS, 2015).8 Meer dan de helft van de mensen die met pensioen gaan, doet dat nu na de 65e verjaardag. Hoewel werknemers steeds later met pensioen gaan, gaf in 2011 maar een klein deel (27 procent) van ondervraagde verpleegkundigen aan tot de pensioengerechtigde leeftijd door te kunnen werken (Nivel,2012).9 Terugberedeneerd tot 2017 stromen er tussen 2012 en 2017 jaarlijks regionaal 316 verpleegkundigen uit om met pensioen te gaan, en vanaf 2022 teruggerekend gaat het om 422 verpleegkundigen per jaar. Uitstroom andere redenen Naast de uitstroom vanwege pensionering verlaat personeel de sector of de regio vanwege uitstroom naar een baan in een andere bedrijfstak, vanwege doorscholing, of naar uitkering / inactiviteit. Die laatste reden hangt vaak samen met de uitbreidingsvraag in de sector. Uitstroom vanwege doorscholing wordt in de arbeidsmarktprognoses10 geschat voor niveau 5 op zo’n 1,3 procent per jaar en voor niveau 4 zo’n 0,6 procent per jaar. In totaal zou het dan in de regio gaan om 103 verpleegkundigen op niveau 4, en 81 verpleegkundigen op niveau 5. Volgens het landelijk onderzoeksprogramma is het netto verloop onder hbo-verpleegkundigen niveau 5,1 procent en voor mbo-verpleegkundigen 4,8 procent. Dit zou in totaal neerkomen op jaarlijks 318 hbo-verpleegkundigen en 826 mbo-verpleegkundigen in de regio. Hierin zit deels de factor uitbreidingsvraag verborgen (uitstroom naar een andere baan, inactiviteit of uitkering).
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 23
‘Het zwaartepunt voor de inzet van verpleegkundigen zal niet meer in het ziekenhuis liggen. Ik denk dat het grootste deel van het werk van verpleegkundigen straks wordt uitgevoerd buiten het ziekenhuis.’ (Marian Kaljouw, interview met de NVZ).
Uitbreidingsvraag Een antwoord op de vraag hoe de personeelsbehoefte er in 2017 uit ziet is met veel onzekerheid omgeven. We bevinden ons in het jaar waarin meer duidelijk moet worden hoe de zorg in de regio onder de nieuwe voorwaarden vormgegeven gaat worden. Wel wordt de gedachte over het algemeen breed gedragen dat er een belangrijke taak voor de verpleegkundige is weggelegd bij het voldoen aan de stijgende zorgvraag, ook zichtbaar in de tendensen rond taakverschuivingen en kwaliteitsverhoging. De verpleegkundige krijgt, mede door de verschuiving van de tweede- naar de eerstelijnszorg, steeds meer een regierol. Dat betekent dat er meer hbo verpleegkundige worden gezocht. De arbeidsmarktprognose van het landelijk onderzoeksprogramma doorvertaald naar de regio, voorspelt per saldo een groei van de uitbreidingsvraag in verpleegkundigen van 672 voor de regio tot 2017 ten opzichte van 2012. Het is daarbij belangrijk om op te merken dat deze prognoses zijn opgesteld voor de maatregelen in het kader van hervorming en transities duidelijk waren.
Groei en krimp tot 2017 ten opzichte van 2012 procentueel:
in aantallen per subregio:
Bron: Arbeidsmarktprognoses van VOV-personeel in zorg en welzijn 20132017 voor regio’s Noord-Holland Noord, Zaanstreek Waterland en Amsterdam.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 24
Toekomstig aanbod verpleegkundigen Gediplomeerden verpleegkunde opleidingen regio Tabel 12. BBL BOL Totaal mbo Hbo regulier Duaal Totaal regio hbo Totaal regio mbo+ hbo
2008 175 68 243 -
2009 176 84 260 -
2010 290 137 427 187 80 267 694
2011 279 175 454 191 80 271 725
2012 241 186 427 194 80 274 701
2013 229 135 364 238 73 311 675
2014 228 124 352 -
Gemiddeld aantal gediplomeerden over de laatste 4 jaar Over de afgelopen 4 jaar haalden gemiddeld 699 personen hun verpleegkunde diploma. Er is een lichte daling wat betreft mbo-gediplomeerden, en een lichte stijging van het aandeel hbogediplomeerden. Sectorrendement Het sectorrendement is het percentage gediplomeerden van een VOV-opleiding dat een jaar na diplomering werkzaam is in de sector zorg en WJK. De meest actuele beschikbare gegevens over het sectorrendement zijn over de periode 2006 tot 2010. Voor wat betreft het aantal gediplomeerden verpleegkunde niveau 5 is het sectorrendement 89 procent, voor niveau 4 BOL is dit 81 procent en voor BBL 96 procent. Omgerekend naar gemiddeld aantal gediplomeerden per leerweg en niveau, betekent dit dat er ongeveer jaarlijks zo’n 610 gediplomeerden de arbeidsmarkt opstroomden in de sector tussen 2010 en 2013.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 25
Conclusie
Zorgorganisaties geven aan dat het inschatten van toekomstige werkgelegenheid, evenals BPV-capaciteit met veel onzekerheid omgeven is. De toekomstige BPV-capaciteit bij de deelnemende zorgorganisaties lijkt te krimpen, met name voor wat betreft BBL-plaatsen. Ook wat betreft hbo-v plaatsen wordt door een aantal organisaties aangegeven minder capaciteit te voorzien, terwijl er ook een paar organisaties aangeven hier iets in te willen groeien. Deze toekomstige BPV-capaciteit lijkt niet in balans te zijn met het aantal op te leiden verpleegkundigen. Er zou een tekort ontstaan. De uitbreidingsvraag lijkt voor verpleegkundigen per saldo licht te groeien tot en met 2017. Daarbij is er relatief meer vraag naar hbo-verpleegkundigen. De instroom op basis van de onderwijsgegevens van de afgelopen jaren zorgen voor een schatting van zo’n 610 pas gediplomeerden die de arbeidsmarkt op zullen stromen. Deze personen zijn alleen al nodig om te voldoen aan de vervangingsvraag op middellange tot lange termijn (pensionering terugberedeneerd tot 2022): Verwachte instroom op arbeidsmarkt (per jaar): 610
Uitstroom door pensionering (per jr): 422
Uitstroom vanwege doorscholing (per jr): 184
Verschuiving naar hbo Gezien de stijgende behoefte aan verpleegkundigen op hbo-niveau, zou er meer op hbo-niveau opgeleid moeten worden (instroom vergroten), meer doorstroom vanuit huidig personeel plaats moeten vinden, of zouden er meer studenten van mbo opleiding naar het hbo (versneld) moeten doorstromen. Daarbij is het interessant om in het achterhoofd te houden dat er op dit moment de doorstroom van verpleegkundigen naar het hbo veel minder groot is dan in andere opleidigen binnen en buiten zorg en welzijn.11 Ook op het niveau van gespecialiseerd verpleegkundigen lijkt de vraag te groeien. Doorstroom betekent vaak wel dat verpleegkundigen niet of minder intensief beschikbaar zijn voor de directe zorg. Gezien de huidige ervaren knelpunten omtrent plaatsen van deelnemers aan verpleegkunde opleidingen op BPV-plaatsen en de verwachting van deelnemende organisaties dat de toekomstige capaciteit afneemt, is het raadzaam om in de regio te kijken naar oplossingsrichtingen. Eventuele aanknopingspunten voor deze oplossingrichtingen:
ambulantisering: hoe organiseren we BPV-plaatsen buiten de organisatie, en hoe trekken we studenten aan? gezien werkgelegenheid soms meegenomen wordt in het vaststellen van de BPV-capaciteit is het raadzaam om de het beeld van de toekomstige werkgelegenheid voor verpleegkundigen te verscherpen. omdat veel organisaties aangeven druk te ervaren met name in bepaalde periodes, zou er gekeken kunnen worden of de spreiding van BPV-aanvragen verbeterd kan worden.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 26
Aanbevelingen vervolg gegevensverzameling Vragenlijst
Het is aan te bevelen om de dataverzameling uit te breiden ten behoeve van de representativiteit. Dit geldt met name voor de VVT. Dit kan door meer zorgorganisaties vragen de vragenlijst in te vullen of meer gegevens te verzamelen op onderdelen waarbij deze representatie met name gewenst is. Dit zijn onderdelen zoals: aantal werkzame verpleegkundigen (per niveau) en het aanbod van BPV-plaatsen en het toekomstige aanbod. De door deelnemers ingevulde gegevens (van de huidige gegevensverzameling) zouden de volgende keer vooraf voor hen ingevuld kunnen worden. Zo kunnen achteraf nog correcties gedaan worden, en kan het herinneren aan deze informatie deelnemers helpen bij het invullen van bepaalde aannames. Gebleken is dat voor onderwijsgegevens rond de instroom van studenten, deelname en diplomering het beste gebruik gemaakt kan worden van gegevens van DUO. Waar er bij DUO geen onderscheid wordt gemaakt naar locaties, moeten deze nog wel verzameld worden. Gegevens omtrent de vraag naar BPV-plaatsen kunnen nog steeds het beste via de opleidingsinstituten zelf verzameld worden, dat geldt ook voor de verwachting en ervaren (mis)match. Voor wat betreft een meer volledig inzicht in samenwerking op microniveau is het raadzaam om een volledige lijst zorgorganisaties en opleidingsinstituten binnen de regio toe te voegen. Neem daadwerkelijke behoefte (naast gerealiseerd) op in de vragenlijst. Het is belangrijk tot eenduidige definities te komen voor de vragenlijst. Dit geldt voor met name de volgende onderdelen: 1. Personeel dat werkzaam is als initieel verpleegkundige in de organisatie (onderscheid verpleegkundige versus gespecialiseerd verpleegkundige, en een heldere keuze in het meerekenen van afdelingshoofden etc.). 2. Onderwijsrendement. Periodisering: Kalenderjaar versus schooljaar. Bij de inventarisatie van BPV-plaatsen proberen zoveel mogelijk rekening te houden met BPV-planningen van opleidingsinstituten. Het ene cohort deelnemers loopt in een bepaald studiejaar langer stage dan in het andere studiejaar, dit is afhankelijk van de druk op opleidingsinstituten (bijvoorbeeld ‘parallelgroepen’). Hierdoor kunnen stageweken beter geschat worden.
Daarnaast zijn er meer tips en opmerkingen gekomen die in het vervolg meegenomen zullen worden die hier niet vermeld zijn.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 27
Methode / vorm
Het is het overwegen waard om de ‘huidige vraag en aanbod van BPV-plaatsen’ digitaal te peilen. Zo kunnen deelnemers aanpassingen doen op het moment dat het voor hen logisch is (naast het blijven hanteren van een peildatum waarop alle deelnemers de gegevens aangeleverd moeten hebben). Zo zouden tussentijdse ontwikkelingen beter gemonitord kunnen worden. Mocht er weer gekozen worden voor een invulformat in Excel, dan is het aan te raden om hier enkele aanpassingen in te doen, zoals: een format in verschillende Excel versies, en tabbladen op afdrukformaat aanpassen.
SPInOV gegevensverzameling 2014
Pagina 28
Eindnoten en bronnen
1
Panteia, SEOR & E’til (2014). Arbeidsmarkteffectrapportage fase II. (online)
2
Kennisplein chronische zorg. Op naar 2020! Toekomstscenario’s wijkgerichte zorg en ondersteuning. (online)
3
Oelen, M. (2015). Mbo raad: ‘Lesurentekort bbl is landelijk probleem’. Nursing: 4 feb 2015. (online)
4
Actiz, GGZ Nederland, NFU, NVZ & VGN (2014) Agenda 2015. Arbeidsmarktagenda voor de zorg. (online)
5
PFZW arbeidsmonitor
6
V&V 2020 (2012). Leren van de toekomst. Verpleegkundigen & verzorgenden 2020 Deel 1. (online)
7
LOOV2020. Invitationals Bachelor Nursing 2020 1 lijn. (online)
8
CBS Statline (2015). Van arbeid naar pensioen – personen 55 jaar of ouder. (online)
9
Nivel (2012) Factsheet Arbeidsomstandigheden en doorwerken tot 65. (online)
e
10
Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn - Arbeidsmarktprognoses VOV-personeel Zorg en
Welzijn 2011 – 2015. (online) 11
Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn – Arbeid in Zorg en Welzijn 2012. (online)
Bronnen
Panteia (2014). Arbeid in Zorg en Welzijn – integrerend jaarrapport 2014. (online) Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) - Arbeidsmonitor. Catherine Chiong Meza, Jan van Steen, Jos de Jonge (2014). Feiten en cijfers UMC’s 2014. Rathenau instituut. (online) Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (2015). Brancherapport algemene ziekenhuizen 2014. (online) Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport (2013). Onderhandelaarsresultaat medisch specialistische zorg 2014 tot en met 2017. (online) GGZ Nederland (2014). Trends op de arbeidsmarkt in de ggz. Amersfoort: GGZ Nederland. (online) Kok,L. & Lammers,M. (2014) Gevolgen stelselwijziging voor werkgelegenheid gehandicaptenzorg. SEO economisch onderzoek. (online)
SPInOV gegevensverzameling 2014
Bijlagen