Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam De gegevensverzameling
L.E. Meuwissen J. Wijnands D.H. de Bakker
Colofon Subsidieverstrekker Stichting Zorgimpuls Projectleiding Dhr. dr. D.H. de Bakker Project uitvoering Mw. dr. L.E. Meuwissen Mw. drs. J. Wijnands (veldtest) Dhr. drs. D. Oei, huisarts (werving en dataverzameling bij huisartsen) Dhr. H. Abrahamse (spiegelrapportage) Bijgedragen aan de dataverzameling hebben: Dhr. drs. D.M.K.H. Oei, huisarts (Huisartsenkring District Rotterdam), Gea Schouten (GGD Rotterdam), Christine Hanning (GGD Hollands Midden), Matthijs Hagenaars (ZKA) en Bert Prins (Centrale Huisartsen Posten Rijnmond). Projectgroep Benchmark Huisartsenzorg Rotterdam De heer dr. T. Voorham, GGD.Rotterdam, voorzitter Mw. A.Smaal, huisartsenkring Rotterdam Dhr. H..Hoogendijk, RPCP Rijnmond Mw. drs. K. Klein Ikkink, GGD Rotterdam Mw. W.van.Fessem, Zilveren Kruis Achmea (tot 1 januari 2007) Mw. C..Steensma, Zilveren Kruis Achmea (na 1 januari 2007) Mw. A. Jansen, Zilveren Kruis Achmea (na 1 januari 2007) Mw. Drs. M. Franchimont, Stoel Dhr. Dr. J.B.F. Hutten, ministerie van VWS Dhr. Drs. P. Rijnbeek, stichting Zorgimpuls (secretariaat)
ISBN 978-90-6905-994-5 http://www.nivel.nl
[email protected] Telefoon 030 2 729 700 Fax 030 2 729 729 ©2009 NIVEL, Postbus 1568, 3500 BN UTRECHT Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het NIVEL te Utrecht. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning in artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Inhoud
Gebruikte afkortingen
5
Voorwoord
7
1 Inleiding 2 Verantwoording van de verzamelde gegevens
9 11
3 Kenmerken van de werkgebieden van de huisartspraktijken 3.1 Sociaaldemografische gegevens 3.2 De door bewoners van de wijk gerapporteerde gezondheid
15 15 16
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
Resultaten per indicator Beschikbaarheid Toegankelijkheid Preventie/disease management Patiëntgerichtheid Samenwerking Doelmatigheid Innovatie Medisch handelen
19 19 22 26 29 31 34 35 36
5 DISCUSSIE EN CONCLUSIE
39
Literatuur
43
Bijlage 1: Niet bij beleidsvragen geplaatste indicatoren
45
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
3
4
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Gebruikte afkortingen
ATC
coderingcoderingssysteem geneesmiddelen (Anatomisch Therapeutisch Chemisch) BHZ Benchmark HuisartsenZorg CQI Consumer Quality Index, gestandaardiseerde methode naar het meten van patiënt ervaringen met de zorg. HIS Huisarts Informatie Systeem M&I Modernisering en Innovatie (titel van module waarbij huisartsen speciale verrichtingen kunnen declareren) NHG Nederlands Huisartsen Genootschap LHV Landelijke Huisartsen Vereniging NPCF Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie POH Praktijk Ondersteuner Huisartsenzorg ZKA Zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
5
6
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Voorwoord
Voor u ligt de rapportage van de gegevens die zijn verzameld in het kader van de pilot benchmark huisartsenzorg in Rotterdam. In de periode november 2006 tot en met april 2007 zijn gegevens verzameld over de aan deze pilot deelnemende huisartsenpraktijken op basis van een tevoren vastgestelde set indicatoren. Er hebben enquêtes onder de deelnemende praktijken en huisartsen plaatsgevonden en enquêtes onder patiënten over hun ervaring met de huisartsenzorg (volgens de zogenaamde CQ-index). Bovendien zijn gegevens aangeleverd door de zorgverzekeraar, de huisartsenpost en de GGD. De deelnemende huisartsen hebben in juni 2007 allen een praktijkspecifieke rapportage ontvangen, waarin de praktijkcijfers waren gespiegeld aan die van de feedbackgroep en het gemiddelde van alle deelnemers. In dit rapport vindt u de geaggregeerde gegevens van alle praktijken die mee hebben gedaan. Dit betreft zowel gegevens die verzameld zijn bij de praktijken zelf, als die zijn verzameld bij patiënten of derden. De opzet van het rapport is vergelijkbaar met de spiegelrapportages die de huisartsen hebben ontvangen. Alleen bevat dit rapport geanonimiseerde gegevens. Zo worden van de praktijkspecifieke gegevens de gemiddelde scores van de praktijken gegeven en de range waarbinnen alle scores lagen. De gegevens over de bevolkingssamenstelling van de werkgebieden van de huisartsen worden gerapporteerd per deelgemeente waarin deelnemende praktijken zijn gelegen. De gegevensverzameling van de Pilot Benchmark Huisartsenzorg is uitgevoerd door het NIVEL in samenwerking met de Huisartsenkring District Rotterdam. Dit is gebeurd in opdracht van de Huisartsenkring Rotterdam e.o., het RPCP Rijnmond , de GGD Rotterdam e.o. en Zilveren Kruis Achmea (ZKA) op basis van een onderling overeengekomen plan van aanpak. Het ministerie van VWS heeft zich verbonden aan dit projectplan en heeft subsidie ter beschikking gesteld. De aansturing van de pilot vond plaats door een projectgroep waarin de opdrachtgevers en het ministerie van VWS plaats hadden. De begeleiding en ondersteuning was in handen van de Stichting Zorgimpuls en adviesbureau STOEL. Dank gaat uit naar al degenen die een bijdrage hebben geleverd aan de gegevensverzameling. In eerste plaats natuurlijk de huisartsen, voor hun bijdrage middels de praktijkenquête en de feedbackgroepen. Daarnaast ook aan alle patiënten en de overige ‘gegevensleveranciers’: David Oei (Huisartsenkring District Rotterdam), Gea Schouten (GGD Rotterdam), Christine Hanning (GGD Hollands Midden), Matthijs Hagenaars (ZKA) en Bert Prins (Centrale Huisartsen Posten Rijnmond). Ook zijn wij zeer dankbaar voor de inzet van de NIVEL medewerkers Dennis Pasveer, Harald Abrahamse en Mieke van Leeuwe, waardoor het gelukt is de verwerking en verzending van de gegevens goed te laten verlopen.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
7
8
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
1 Inleiding
In 2004 zijn in vier regio’s (Almere, Drenthe, Rotterdam en Zoetermeer) pilots gestart van het project Benchmark Huisartsenzorg (BHZ). Deze pilot vond plaats tegen de achtergrond van de stelselwijziging waarbij de transparantie in de zorg als voorwaarde gezien werd voor gereguleerde marktwerking. De benchmarks beogen gegevens te genereren op het gebied van samenstelling van het zorgaanbod, beschikbaarheid, organisatie van zorgverlening, productiviteit, financiën en patiënttevredenheid (Franchimont et al., 2007). Het doel van benchmarking is “het verbeteren van de transparantie in de huisartsenzorg en inzicht krijgen in de prestaties van huisartsen”. Het uiteindelijk doel is om met de verkregen informatie aanpassingen en verbeteringen door te kunnen voeren op diverse niveaus (lokaal, regionaal, landelijk) en door verschillende partijen (Plan van aanpak 2006): • Vergroten van de transparantie in de huisartsenzorg • Kwaliteitsverbetering huisartsenzorg • Leveren van keuzeinformatie - Voor patiënt (etalage-informatie) - Voor zorgverzekeraar • Leveren van beleidsinformatie voor regionale en landelijke partijen. De pilots zijn in zomer 2004 in vier regio’s gestart waarbij iedere regio zijn eigen werkwijze had. De pilot in Rotterdam is uitgevoerd door een projectgroep bestaand uit vertegenwoordigers van de huisartsenkring Rotterdam, (voorheen de DHV), de patiëntenorganisatie RPCP Rijnmond, (nu Zorgbelang geheten), zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea (ZKA), de GGD Rotterdam Rijnmond, en het Ministerie van VWS. De projectgroep werd tot 2007 gesteund door STOEL, een Rotterdams Adviesbureau voor de eerste lijn, en later door Zorgimpuls, de regionale ondersteuningsorganisatie voor de eerste lijn. Het NIVEL was betrokken bij de pilot voor de dataverzameling, de analyse en de rapportage. In 2006 is door deze partijen overeenstemming verkregen over de indicatoren die in de benchmark zouden moeten worden verzameld. Deze indicatoren staan beschreven in het plan van aanpak, dat als basis heeft gediend voor de pilot (Plan van aanpak, 2006). Het doel van de pilot was om praktische ervaring met de dataset op te doen. Kunnen de gegevens worden verzameld? Wat is de belasting daarvan voor de huisartsen? Wat kan gezegd worden over de betrouwbaarheid en de validiteit? De gegevensverzameling voor de pilot heeft plaatsgevonden in de periode november 2006 tot mei 2007. Dit gebeurde zowel binnen de huisartsenpraktijk, bij de ingeschreven patiënten als bij de andere betrokken partijen (ZKA, GGD, Centrale Huisartsen Posten Rijnmond, CHPR). In juni 2007 ontvingen de praktijken hun praktijkspecifieke spiegelrapportage. In deze spiegelrapportage stonden de scores van de eigen praktijk, het ge-
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
9
middelde van hun feedbackgroep en het gemiddelde van de hele pilotgroep. De praktijken waren namelijk ingedeeld in vier feedbackgroepen die waren samengesteld op basis van vergelijkbaarheid van de praktijken (gezondheidscentra bij gezondheidscentra, Nieuwerkerk bij Nieuwerkerk e.d.). Drie van de vier feedbackgroepen zijn tweemaal bijeen gekomen om de resultaten te bespreken en één groep eenmaal. Deze bijeenkomsten werden begeleid door de onderzoekers en een procesbegeleider van stichting STOEL. De projectgroep ontving het rapport met de geaggregeerde gegevens van alle praktijken samen. Dit rapport is op hoofdlijnen besproken in de projectgroep. Daarnaast is deze pilot benchmark geëvalueerd, door de adviesbureaus STOEL en IVA, zowel op regionaal niveau als voor landelijk (Franchimont et al., 2008). In deze evaluatie is met name gekeken is naar het proces. Het voorliggende rapport geeft de verzamelde informatie weer en bespreekt de bruikbaarheid van de gegevens voor benchmarking. Opbouw rapport In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de gegevens die verzameld zijn en de bronnen die zijn gebruikt. In hoofdstuk 3 wordt de informatie over het werkgebied van de huisartsenpraktijken gepresenteerd. Achtereenvolgens worden de sociaaldemografische gegevens van de deelgemeente waarin de deelnemende praktijken zijn gelegen en de informatie over de ervaren gezondheid, ziekten, risicofactoren en zorggebruik gepresenteerd. In hoofdstuk 4 volgen de resultaten over de zorgverlening en organisatie van de huisartsenzorg. Besloten wordt in hoofdstuk 5 met conclusies en discussie waarin de voornaamste aandachtspunten worden besproken.
10
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
2 Verantwoording van de verzamelde gegevens
Werving Aan de pilot hebben 29 huisartsen werkzaam in 17 praktijken deelgenomen. De Huisartsenkring heeft in de zomer van 2006 een oproep gedaan onder de aangesloten huisartsen, en praktijken konden aangeven of zij interesse hadden om mee te doen. Dit resulteerde in een lijst van geïnteresseerde praktijken. Daarna zijn deze geïnteresseerde praktijken bezocht en geworven door een lid van de Huisartsenkring. Omdat dit aanvankelijk onvoldoende deelnemers opleverde zijn nog enkele aanvullende praktijken geworven door direct contact via de Kring. De wervingsperiode liep van oktober 2006 tot en met januari 2007. Indicatorenset In 2006 is door de partijen onder projectleiderschap van Stichting STOEL overeenstemming verkregen over de indicatoren die in de benchmark zouden moeten worden verzameld. Deels is de Rotterdamse set gebaseerd op landelijk adviezen van het NIVEL (Boerma en de Bakker, 2005; de Bakker en Boerma, 2005) en sluiten aan op de indicatoren uit de VIA (het Visitatie en Accreditatie Instrument van het NHG). In afwijking daarvan is gekozen voor de te ontwikkelen CQ-index als instrument om patiëntervaring te meten. Daarnaast zijn enkele specifieke Rotterdamse indicatoren geformuleerd, alsmede een lijst van achtergrondkenmerken van wijk, praktijk en huisarts. Tenslotte worden ook gegevens van de zorgverzekeraar ZKA, uit de gezondheidsenquête van de GGD Rotterdam en mogelijk de Centrale Huisartsenpost (CHP) Rijnmond gebruikt. Op basis van deze indicatorenset heeft het NIVEL in samenwerking met de Huisartsenkring gegevens verzameld die in hoofdstuk 3 en 4 gerapporteerd worden. De verschillende gegevensverzamelingsacties worden hieronder kort toegelicht. Huisartspraktijkenquête De inventarisatie van de huisartspraktijkkenmerken vond plaats middels de huisartspraktijkenquête die werd afgenomen via Internet. Het grootste deel van de vragen waren op het niveau van de deelnemende praktijken. Alleen een vraag over de subjectieve werkbelasting moest per deelnemende huisarts worden ingevuld. Alle 17 deelnemende praktijken en alle 29 deelnemende huisartsen hebben de enquête ingevuld. Patiëntervaringsonderzoek De pilot van de Consumer Quality index (CQI) Huisartsenzorg is gebruikt om de ervaringen van de patiënten met de huisartsenzorg te evalueren. Deze CQ-index bestaat uit een Ervaringenlijst Huisartsenzorg en een Belangvragenlijst Huisartsenzorg, die op een gestandaardiseerde manier afgenomen, geanalyseerd en verwerkt wordt. De belangrijkste kenmerken van de CQI methode zijn dat: • er wordt gevraagd wordt naar de frequentie van concrete ervaringen, en niet over een, meer subjectieve, beoordeling; • het belang dat mensen hechten aan het aspect van de zorg meegewogen wordt, en
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
11
• de analyse plaatsvindt met correctie voor de achtergrondkenmerken van de respondenten. Een aselecte steekproef van 400 patiënten per deelnemende praktijk kreeg een vragenlijst toegestuurd met 81 vragen over hun ervaringen met de huisartspraktijk (de ervaringenlijst). Ook is aan een steekproef van 100 (andere) patiënten per praktijk een vragenlijst gestuurd over het belang dat aan de verschillende aspecten van de huisartsenzorg wordt gehecht (de belangvragenlijst). De resultaten van de CQI huisartsenzorg alsmede een meer uitgebreide verantwoording is elders uitvoerig beschreven (Meuwissen en de Bakker, 2008). De CQI resultaten die hier gepresenteerd worden zijn de resultaten van de rechte tellingen, dat wil zeggen de resultaten waarbij geen rekening is gehouden met eventuele verschillen in samenstelling van de patiëntpopulaties van de praktijken. Informatie van de zorgverzekeraar ZKA is de dominante ziektekostenverzekeraar in Rotterdam. ZKA heeft gegevens aangeleverd over de bij de verzekeraar ingediende declaraties. Het betreft gegevens over door huisartsen gedeclareerde verrichtingen (consulten, visites en verrichtingen gedeclareerd in het kader van de module innovatie en modernisering), door apotheken gedeclareerde geneesmiddelrecepten en aantallen door specialisten gedeclareerde klinische en poliklinische DBCs. Alle gegevens betreffen het jaar 2006. In het geval van de farmacie betreft het voorlopige gegevens omdat er nog niet alle rekeningen gedeclareerd waren. In het geval van DBCs betreft het alleen het eerste half jaar. De cijfers hebben alleen betrekking op verzekerden van ZKA. Om praktijken onderling vergelijkbaar te maken zijn ze uitgedrukt per 1.000 patiënten waarvoor een inschrijftarief is gedeclareerd. Als uitgangspunt voor het aantal patiënten uit een huisartsenpraktijk is hierbij het aantal genomen waarvoor in het derde kwartaal van 2006 inschrijftarieven zijn gedeclareerd. Bevolkingsenquête GGD De gegevens over gezondheid en risicofactoren zijn gehaald uit de GGD enquêtes uitgevoerd in 2005, die een breed terrein omvatte van leefomstandigheden, leefgewoonten zorggebruik en -behoeften. De Huisartsenkring District Rotterdam heeft uit deze informatie een aantal indicatoren geselecteerd die zij relevant vonden voor de vraag naar huisartsenzorg. Dit betrof informatie over de zelfgerapporteerde gezondheidstoestand (de ervaren lichamelijke en psychische gezondheid), de 10 meest gerapporteerde ziekten, het alcoholgebruik en roken, en het zorggebruik. Omdat de huisartspraktijken uit twee GGD regio’s komen, zijn gegevens gebruikt van de Rotterdamse bevolkingssurvey onder 15.164 inwoners (Kuilman en Schouten 2005) en de survey onder 6.548 inwoners in de regio Gouda (GGD Midden Holland). De respons op de steekproeven in Rotterdam en Gouda was respectievelijk 62% en 67%. De geestelijke gezondheid is gemeten middels twee meetinstrumenten: de ‘mental health inventory’ (MHI-5 1 ), en de K10, de schaal om de kans op depressie in de maand voorafgaand aan het onderzoek te meten. Voor het meten van het aantal inwoners van Rotterdam met een ziekte of aandoening is de respondent gevraagd aan te geven welke van de 1
De MHI-5 is de Mental Health Inventory, is een internationale standaard voor een specifieke meting van de psychische gezondheid bestaande uit 5 vragen.
12
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
19 genoemde ziekten of aandoeningen men heeft of de laatste 12 maanden heeft gehad en of deze wel/niet door een arts zijn vastgesteld. De 12 meest voorkomende ziekten zijn in dit rapport weergegeven. De risicofactoren roken en alcoholgebruik worden ook gerapporteerd. Voor alcoholgebruik is de landelijke standaardvragenset gebruikt die onderscheid maakt tussen lichte, matige excessieve en zeer excessieve drinkers. Cannabisgebruik is alleen gevraagd aan mensen tussen de 16 en 54 jaar en gaf te weinig respondenten op postcodeniveau om betrouwbaar mee te kunnen nemen. Voor de vragen over contacten met de huisarts en andere zorgverleners is de standaardvraag over zorggebruik uit de monitor Volksgezondheid Volwassenen gebruikt. Daarnaast is de tevredenheid met de huisarts gevraagd met behulp van de Europep-vragenlijst. De gegevens hebben betrekking op het jaar 2005, en zijn verzameld in een aselecte steekproef in Rotterdam (door GGD Rotterdam Rijnmond) en in Nieuwerkerk aan den IJssel (door GGD Midden Nederland). Aangezien er in de enquête niet gevraagd is naar de eigen huisarts, konden de gegevens van de respondenten niet direct aan de huisartspraktijk gekoppeld worden. De gegevens konden wel aan het verzorgingsgebied van de huisartspraktijk gekoppeld worden, aangezien de vier cijfers van de postcode van de respondenten bekend waren uit de gezondheidsenquête. De verdeling van de patiënten over de postcodes binnen de huisartspraktijk was bekend uit het onderzoek naar de patiëntervaring. (Iedere huisartspraktijk kan deze informatie overigens ook aanleveren uit het bestand van de ingeschreven patiënten). Er is vervolgens een gewogen gemiddelde berekend voor iedere indicator voor het werkgebied van de huisartspraktijk. Omdat het steekproefonderzoek betrof zijn daarbij ook betrouwbaarheidsmarges aangegeven. De betrouwbaarheidsintervallen zijn verkregen met behulp van een gewogen variantieschatting (Blalock, 1963) Iedere huisartspraktijk heeft hierdoor een set van praktijkspecifieke gewogen indicatoren teruggerapporteerd gekregen. Deze indicatoren geven aan hoe groot de indicator is in het werkgebied van de huisartspraktijk, en kunnen vergeleken worden met de deelgemeente en de stad als geheel. In dit rapport zijn alleen de resultaten van de gegevens per deelgemeente te vinden. Gebruik huisartsenpost De Centrale Huisartsen Post Rijnmond (CHPR) heeft gegevens aangeleverd over de aantallen contacten die de patiënten hadden met de huisartsenpost en die ingeschreven staan bij de huisartsen in de deelnemende praktijken (telefonische consulten, consulten op de post en huisbezoeken tezamen). Deze gegevens konden geleverd worden voor 23 artsen in de 17 praktijken. De gegevens zijn omgerekend naar aantallen per 1.000 ingeschreven patiënten. Informatie CBS De gegevensverzameling is aangevuld met enkele gegevens per deelgemeente waarin de praktijk is gevestigd. Deze gegevens zijn verkregen via Statline (database van het Centraal Bureau voor Statistiek) en hebben betrekking op 2005 en 2006.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
13
Presentatie resultaten Voor de presentatie van de gegevens volgen wij het plan van aanpak zoals is samengesteld door de projectgroep. Per thema worden de indicatoren uit de verschillende bronnen gepresenteerd. Om die reden is er bij iedere indicator aangegeven welke bron is gebruikt.
14
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
3 Kenmerken van de werkgebieden van de huisartspraktijken In dit hoofdstuk treft u gegevens over de deelgemeente(s) waarin de meeste patiënten van de deelnemende praktijken wonen. De gegevens zijn afkomstig van de GGD van Rotterdam/Gouda, aangevuld met gegevens van de website van het CBS (Statline). In paragraaf 3.1 wordt een sociaaldemografische karakteristiek gegeven van de deelgemeentes van de deelnemende praktijken.
3.1
Sociaaldemografische gegevens De sociaaldemografische opbouw van een wijk is van invloed op de vraag naar zorg. Zo betekent een oudere populatie een grotere zorgvraag en heeft ook het percentage allochtonen invloed op de omvang en aard van de gestelde hulpvragen. Daarom zijn in de benchmark gegevens over de sociaaldemografische samenstelling van de wijken opgenomen. Hierin kunnen huisartsen de kenmerken van mensen uit hun verzorgingsgebied vergelijken met elkaar en met Rotterdam als geheel. In tabel 3.1 zijn de kenmerken van de inwoners van de deelgemeenten naast elkaar gezet. Voor elke deelgemeente is het inwonertal volgens het CBS weergegeven. Via Statline van het CBS konden ook de sociaaldemografische karakteristieken van de deelgemeenten worden achterhaald. De huisartsenpraktijken ontvingen deze lijst voor de postcodegebieden waarin de meeste bij hen ingeschreven patiënten woonden. Uit tabel 3.1 wordt duidelijk dat er sterke verschillen zijn in de werkgebieden van de huisartsen. Zo worden deelgemeente Feijenoord en Delfshaven gekenmerkt door hoge percentages mensen met een laag inkomen en hoge percentages allochtonen. Nieuwerkerk aan den IJssel heeft duidelijk een heel andere samenstelling dan Rotterdam stad.
Tabel 3.1: Sociaaldemografische gegevens per deelgemeente Deelgemeente Inwoner (aantal deelnemende praktijken) tal1 Rotterdam Kralingen Crooswijk (4) Feijenoord (1) IJsselmonde (4) Delfshaven (2) Nieuwerkerk aan den IJssel (6)
588.700 51.630 70.810 58.780 70.270 22.140
% ♂2
% 65+3
49,0 49,0 50,0 46,9 51,5 49,7
15,0 13,0 11,0 19,0 8,0 11,0
% 1pers. % Laag hh.4 inkomen5 47,0 55,0 44,0 42,0 51,0 24,0
41,0 42,0 47,0 41,0 48,0 35,0
% Niet w Verstedeallochtonen6 lijking7 1 1 1 1 1 3
35,0 35,0 55,0 30,0 61,0 6,1
1. 2. 3. 4. 5.
Aantal mensen wonend in deelgemeente. Bron: CBS, 2006. Geslacht: percentage mannen wonend in deelgemeente. Bron: CBS, 2006. Percentage 65+-ers wonend in deelgemeente. Bron: CBS, 2006. Percentage eenpersoonshuishoudens in deelgemeente. Bron: CBS, 2006. Percentage inwoners met een laag inkomen (≤ het 40-procentpunt landelijke inkomensverdeling) wonend in deelgemeente. Bron: CBS, 2005. 6. Percentage niet-westerse allochtonen wonend in deelgemeente. Bron: CBS, 2006. 7. Verstedelijking van deelgemeente (1=zeer sterk, 2=sterk, 3=matig stedelijk). Bron: CBS, 2004.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
15
De presentatie per deelgemeente verhult sterke verschillen die zich ook binnen een deelgemeente kunnen voordoen. Zo bestaan er in sommige deelgemeenten postcodegebieden waarvan bijvoorbeeld het percentage mensen met een laag inkomen meer dan 10% afwijkt van het gemiddelde van de deelgemeente. Dit is niet zichtbaar in tabel 3.1. Dit soort verschillen kunnen leiden tot een sterk verschillende sociaaldemografische samenstelling van de werkgebieden van de huisartsenpraktijken, ondanks dat ze in dezelfde deelgemeente liggen. Deze grote verschillen tussen werkgebieden troffen we aan op het gebied van inkomen in Kralingen Crooswijk en op het gebied van leeftijd in IJsselmonde. Bespreking in feedbackgroepen De CBS informatie was bij de betreffende huisartsen bekend, maar voor de andere huisartsen in de feedbackgroep behulpzaam om de informatie te kunnen interpreteren. Bij de nabespreking met de huisartsen bleek dat de praktijkpopulatie en de wijkpopulatie niet altijd overeen komen. Verschillen werden verklaard door factoren als of de huisartspraktijk ‘open’ was op het moment dat er een nieuwbouwwijk opgeleverd werd, of dat de praktijk was overgenomen van een arts met een specifieke nationaliteit. In het laatste geval kon het zijn dat er veel mensen van die nationaliteit in het patiënten bestand zaten. De mate van overeenkomst van de leeftijdsverdeling van de ingeschreven patiënten met de CBS gegevens bleek een aardige indicator voor de representativiteit van de ingeschreven patiënten voor de bevolking in het verzorgingsgebied.
3.2
De door bewoners van de wijk gerapporteerde gezondheid De gezondheidsenquêtes van de GGD verschaffen informatie over de door patiënten gerapporteerde gezondheid. De GGD Rotterdam en de GGD Gouda hebben in het jaar 2005 uitgebreid onderzoek gedaan onder de bevolking naar de gezondheidstoestand, risicofactoren en zorggebruik. Het betreft zelfgerapporteerde gezondheid in schriftelijke enquêtes die door de GGD periodiek onder een steekproef van de bevolking zijn uitgevoerd. Voor de benchmark is de informatie over zelfgerapporteerde lichamelijke en geestelijke gezondheid, zorggebruik en risicofactoren uit deze enquêtes gedestilleerd. Er is vervolgens een gewogen gemiddelde berekend voor iedere indicator voor het werkgebied van de huisartspraktijk. Hiermee kunnen de verzorgingsgebieden tussen huisartspraktijken met elkaar, de deelgemeente en met de stad als geheel vergeleken worden. In dit rapport zijn alleen de resultaten van de gegevens per deelgemeente te vinden. Significante verschillen Er zijn significante verschillen tussen de deelgemeenten zoals is aangegeven met een asterix (*) in tabel 3.2. (Deze test voor significantie is op deelgemeenteniveau alleen bekend voor de categorie ‘ziekten totaal’ en niet voor de subcategorie ‘ziekten vastgesteld door arts’.)
16
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Tabel 3.2: Gezondheidskenmerken van bewoners in de verschillende deelgebieden waarin de huisartspraktijken werkzaam zijn. Gebaseerd op informatie van de GGD bevolkingsenquêtes$ R’dam G1 G2 G3 Za 1 Za 2 Za 3 Za 4 Za 5 Za 6 Za 7 Za 8 Za 9 Za 10 Za 11 Za 12 Za 13 Za 14 Za 15 Za 16 Za 17 Za 18 Za 19 Za 20 Za 21 Za 22 Za 23 Za 24 R1 R2 Zg 1 Zg 2 Zg 3 Zg 4 Zg 5 Zg 6 K1 K2 K3
Deha
Feij
IJss KrCr
NwIJ#
Ervaren gezondheid % gezondheid minder dan goed % licht tot ernstig psychisch ongezond (MHI-5) % hoog risico depressie (K10)
19,5 24,8 9,0
18,2 25,9* 26,8 33,9* 9,1 14,0*
21,5 21,3* 8,8
14,9 23,8 7,7
8,9 16,3 3,2
Ziekten en aandoeningen % personen met één of meerdere aandoeningen, vastgesteld door arts % personen met één of meerdere aandoeningen, totaal % depressie vastgesteld (=vastgesteld door arts) % depressie totaal % migraine vastgesteld % migraine totaal % hoge bloeddruk vastgesteld % hoge bloeddruk totaal % artrose vastgesteld % artrose totaal % nek- en schouderklachten vastgesteld % nek- en schouderklachten totaal % aandoening rug vastgesteld % aandoening rug totaal % aandoening pols elleboog vastgesteld % aandoening pols elleboog totaal % chronische gewrichtsontsteking vastgesteld % chronische gewrichtsontsteking totaal % diabetes vastgesteld % diabetes totaal % incontinent vastgesteld % incontinent totaal % astma/COPD vastgesteld % astma/COPD totaal
42,2 36,3 46,0* 56,7 54,0 60,8* 4,4 7,7 5,4 14,2 13,3 19,1* 7,0 6,9 6,3 19,0 21,78 23,8* 13,4 11,3 14,1 15,8 14,4 16,8 7,1 11,3 15,6 15,6 13,0 17,5 5,9 10,9 6,3 14,6 12,6 19,5* 6,8 10,6 13,2 13,3 13,1 16,2* 5,6 8,4 4,4 9,9 13,0* 10,1 3,6 5,7 4,1 6,3 7,1 5,7 4,8 5,9 5,3 5,1 6,8 5,7 0,7 3,6 2,3 4,4 9,3 6,2 7,4 10,9 8,4 8,6 11,8* 9,6
64,1* 48,9* 4,4 13,4 8,7 19,3 19,5 22,1* 10,0 15,9 7,4 15,0 9,9 14,8 4,2 8,5 3,9 5,2 6,4 7,0 2,9 5,9 8,5 10,0
34,8 50,7 8,6 18,0* 6,9 19,1 9,2 11,4 9,0 14,1 7,7 12,9 6,0 11,6 3,7 8,6 2,8 4,3 3,9 4,3 1,1 4,3 5,6 6,3*
6,6 20,6 8,0 10,0 8,9 12,8 8,0 13,7 6,6 12,2 4,4 7,4 4,0 5,3 2,0 6,6 5,3 6,2
Risicofactoren % rokers % (zeer) excessief alcohol gebruik Zorggebruik % huisartsbezoek % medisch specialist % paramedicus % zorg bewegingsapparaat % GGZ- of AMW-gebruik % gebruik thuiszorg Kwaliteit van zorg score kwaliteit van zorg organisatie score kwaliteit van zorg inhoud score kwaliteit van zorg totaal
33,5 14,1
36,8 40,6* 17,1 12,4
34,3 10,5
36,9 22,9*
24,7 10,7
72,4 37,8 24,6 21,4 9,6 5,0
72,5 32,9 20,1 17,5 8,8 3,8
70,3 37,8 21,8 17,8 10,0 3,9
74,9 36,4 26,3 21,6 9,3 5,7
74,0 34,2 21,9 19,2 10,2 2,7
70,6 33,9 23,4 21,9 5,7 1,6
3,8 4,0 4,0
3,8 4,0 4,0
3,7 4,1 4,0
3,9 4,0 4,0
3,7 4,0 3,9
-
R’dam = Rotterdam; Deha = Delfshaven; KrCr = Kralingen Crooswijk; Feij = Feijenoord; IJss = IJsselmonde; NwIJ = Nieuwerkerk a/d IJssel. $ Bron: GGD Gezondheidsenquête Gouda/Rotterdam. # Gegevens Nieuwerkerk aan de IJssel verzameld door GGD Midden Nederland en daardoor zijn er geen uitkomsten statistische testen gedaan voor vergelijking met Rotterdam. * Statistisch significant verschil ook na correctie voor leeftijd en geslacht.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
17
Deelgemeente Feijenoord heeft de laagste score voor algemene gezondheid en voor psychische gezondheid. De prevalentie van depressie en het risico op depressie zijn er significant groter dan in andere deelgemeenten, en ook voor klachten van het bewegingsapparaat, migraine en astma/COPD is de prevalentie hoger. In Feijenoord zijn er meer mensen die roken, maar ondanks de slechtere gezondheidstoestand van de bevolking is het zorggebruik er niet anders dan in andere gemeenten. Deelgemeente Delfshaven valt op door zijn hoge prevalentie van migraine. Deelgemeente IJsselmonde door zijn goede psychische gezondheid en de hoge prevalentie van hoge bloeddruk. Kralingen Crooswijk valt op door het frequent voorkomen van gerapporteerde depressie en het grote alcoholgebruik. Nieuwerkerk aan de IJssel De inwoners van Nieuwerkerk aan den IJssel hebben duidelijk een betere algehele en geestelijke gezondheid dan de inwoners van Rotterdam. Het risico op depressie is indrukwekkend veel lager. Als we de verschillende ziekten bekijken, valt op dat de gerapporteerde prevalentie van astma/COPD en verhoogde bloeddruk lager zijn dan in Rotterdam, en dat een ziekte als migraine evenveel voorkomt. Omdat de gegevens in Nieuwerkerk aan de IJssel aangeleverd zijn door de GGD Midden Nederland stonden ze niet in één databestand, waardoor er geen statistische testen gedaan zijn om te kijken of de verschillen significant zijn. Verschillen binnen deelgemeenten Door de gegevens per deelgemeente te presenteren worden verschillen tussen postcodegebieden binnen een deelgemeente mogelijk gecamoufleerd. Voor iedere praktijk is op basis van de postcodes van de ingeschreven patiënten gewogen informatie verzameld over alle hierboven gepresenteerde indicatoren. Hier bleek dat sommige deelgemeenten relatief homogeen waren, zoals in Nieuwerkerk aan de IJssel. Op andere plaatsen bestonden tussen praktijken die allen deel uitmaakten van dezelfde deelgemeente soms significante verschillen in de indicatoren. Dit geldt bijvoorbeeld heel sterk voor deelgemeente Kralingen Crooswijk. Tussen de praktijken waren significante verschillen in de indicator ervaren gezondheid, de indicator geestelijke gezondheid, het percentage depressie vastgesteld en totaal, het percentage artrose vastgesteld en totaal, het percentage aandoeningen van de rug, vastgesteld en totaal en het percentage astma/COPD vastgesteld. Bespreking in feedbackgroepen Over het algemeen werden de gegevens van de GGD over hun eigen populatie met veel interesse bestudeerd. Sommige artsen zagen in de GGD cijfers bevestigd wat zij overdag zagen. Bij de interpretatie blijft het opletten dat de cijfers geen specifieke praktijkgegevens zijn, maar gegevens van de wijk waar de praktijk in ligt. De gegevens over de aantallen mensen met depressie en mensen met excessief alcoholgebruik was een nieuw soort informatie, die vaak alarmerend werd gevonden. De huisartsen vonden het interessant om te zien wat voor specifieke problemen speelden in hun verzorgingsgebied. De informatie stimuleerde gesprekken over de eigen mogelijkheden en onmogelijkheden om het aanbod aan te passen.
18
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
4 Resultaten per indicator
In dit hoofdstuk worden de resultaten per indicator over de zorgverlening en organisatie van de huisartsenzorg gepresenteerd. Bij elke indicator wordt het gemiddelde van de deelnemende praktijken vergeleken met het gemiddelde van de praktijken in de feedbackgroep en het Rotterdams gemiddelde. De ordening die in dit hoofdstuk is aangehouden volgt die van de door de projectgroep van de benchmark geformuleerde ‘beleidsvragen’ (zie Plan van Aanpak Benchmark Huisartsenzorg, 2006). Doordat sommige indicatoren een bijdrage leveren aan het antwoord op verschillende beleidsvragen, komen zij soms dubbel voor. Gegevens uit de Praktijkenquête (PrE) zijn gebaseerd op de enquêtes ingevuld door de praktijken, en geven de gemiddelde waarde met de range, of het aantal praktijken waarbij de voorziening aanwezig is. De gegevens van Zilveren Kruis Achmea (ZKA) geven het gemiddelde cijfer van alle praktijken en de range waarbinnen de waarden van alle praktijken liggen. De gegevens uit de patiëntenervaringsenquête CQI geven het percentage van de mensen die ‘soms’ of ‘nooit’ geantwoord hebben, en de range waartussen de antwoorden van de praktijken zich bevinden. Tot slot worden de gegevens van het Centrale Huisartsenposten Rijnmond (CHPR) weergegeven als gemiddeld aantal contacten per 1.000 patiënten per praktijk en de range tussen praktijken.
4.1
Beschikbaarheid Beleidsvraag 1: Is de huisarts(enzorg) beschikbaar, liefst in de buurt, ook voor specifieke groepen? Objectieve werkbelasting Wij zien in tabel 4.1. dat er grote verschillen zijn in scores op de beschikbaarheidsindicatoren. Zo verschilt aan de ene kant het aantal patiënten per fte (Full Time Equivalent) bijna een factor drie tussen de hoogste en de laagste praktijk. Aan de andere kant zien we, hiermee samenhangend, grote verschillen in aantallen fte ondersteuning. Het zou in een volgende versie van de indicatoren raadzaam zijn deze ook per 1.000 patiënten te gaan uitdrukken. Zoals te verwachten was op basis van de gegevens van de GGD en het CBS zijn er ook grote verschillen tussen de praktijken in percentages 65-plussers en percentages patiënten uit achterstandsgebieden. Verder vallen de enorme verschillen in aantallen gedeclareerde consulten op. Hierbij moet worden aangetekend dat het alleen om aantallen gedeclareerde consulten van de huisarts zelf gaat (de indicator gaat immers over werkbelasting van de huisarts). Gedeclareerde POH-consulten zitten hier niet in. Het is goed mogelijk dat in praktijken waar
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
19
weinig huisartsconsulten worden gedeclareerd veel POH-consulten worden gedeclareerd. Het is daarom raadzaam om in een volgende versie van de indicatoren ook de aantallen gedeclareerde POH-consulten mee te nemen zodat het totaalplaatje kan worden gepresenteerd.
Tabel 4.1: Indicatoren op het terrein van beschikbaarheid van huisartsenzorg: gemiddelde score van de deelnemende praktijken (n=17) en de range Indicator
Operationalisering
Bron
N1 huisartsaanbod praktijk
Aantal patiënten per fte huisarts Totaal aantal patiënten Ffte arts % 65 plussers % uit achterstandsgebieden
PrE PrE PrE PrE
2.722 3.007 1,1 12,0 30,3
[1.782-4.900] [1.069-5.514] [0,6-2,2] [4,2-24,6] [0,0-83,7]
N2 Aanbod ondersteunende disciplines
Alle disciplines tezamen nemen in fte Praktijkassistente Praktijkondersteuner Managementondersteuning
PrE PrE PrE
2,1 1,7 0,4 0,0
[0,5-8,0] [0,5-8,0] [0,0-1,6] [0,0-0,2]
N3 Inschrijven nieuwe patiënten
Praktijken open afgelopen jaar zonder voorwaarden
PrE
13/17
N29 Werkbelasting objectief
Aantal gedeclareerde huisartscontacten per jaar per 1.000 patiënten uitgesplitst naar: Consulten (gewone en extra lange) Visites (gewone en extra lange) Telefonische consulten Email consulten
PrE PrE PrE PrE
2.431 140 574 4
[898-4.556] [41-353] [61-1.503] [0-43]
CHPR
235,4
[163,8-365,5]
R1.4
Aantal consulten per 1.000 patiënten bij de huisartsenpost
Aantallen/percentages Gemiddeld range
Bronnen: PrE, huisartspraktijkenquête; CHPR Centrale Huisartsen Posten Rijnmond.
De aantallen consulten per 1.000 patiënten bij de huisartsenpost zijn in dit overzicht meegenomen omdat de consulten bij de huisartsenpost onderdeel zijn van het totaal aantal consulten huisartsenzorg van de ingeschreven patiënten. We zien dat praktijken sterk op deze indicator variëren. Bespreking in feedbackgroepen Tijdens de nabespreking kwam naar voren dat voor het aantal consulten verschillende soorten bronnen zijn gebruikt. Sommige artsen hebben de declaratiegegevens gebruikt, andere konden het uit hun HIS (Huisarts Informatie Systeem) halen, en weer anderen maakten een schatting. Daarnaast bleken er ook verschillen te zijn zoals welke uren meegenomen worden met het berekenen van het totaal aantal uren per week (wat te doen met dienst) en hoe de praktijkondersteuning die gedeeld wordt met een aantal praktijken door te rekenen naar de eigen praktijk. Er blijken grote verschillen te bestaan in het aandeel dat de POH-er heeft in het aantal consulten. Ook de cijfers van de CHPR moeten met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Ten eerste is het totaal aantal contacten gegeven, d.w.z. inclusief de telefonische
20
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
consulten. Ten tweede speelt de nabijheid van de afdeling spoedeisende hulp (SEH) van het ziekenhuis een belangrijke rol. Mensen die buiten kantooruren hulp zoeken gaan dan vaak direct naar de eerste hulp, en minder naar de CHPR. De subjectieve werkbelasting Het thema ‘werkbelasting’ is door de projectgroep onder beschikbaarheid geplaatst vanuit de gedachte dat een huisarts die het drukker heeft (objectief dan wel subjectief) per patiënt minder beschikbare tijd kan hebben. De werkbelasting is vastgesteld op basis van een bestaande vragenlijst, en is ingevuld door alle artsen die in de praktijken werkzaam waren. In ieder spiegelrapportage stonden de resultaten op schaalniveau per arts, per feedbackgroep en voor Rotterdam als geheel. Op verzoek van de artsen is de vijfpuntsschaal omgezet in een 10 puntsschaal, omdat zij dat makkelijker konden interpreteren. Dit is gedaan door de 1 te behouden, de 2 om te zetten in een 3,25, de 3 in een 5,5, de 4 in een 7,75 en de 5 in een 10. In tabel 4.2 staan de gemiddelde scores van de praktijken en de range van de laagste tot de hoogste score. Wat opvalt is dat huisartsen tevreden zijn over hun werk in het algemeen en de setting waarin zij werken. Minder tevreden is men met de hoeveelheid tijd die men heeft, de financiële aspecten en de organisatie van de diensten. De tevredenheid op indicatoren rond het contact met patiënten zit daar tussenin.
Tabel 4.2: Scores op een schaal voor subjectieve werkbelasting per subschaal: gemiddelde scores (N=29), alsmede de range waarbinnen alle scores vallen Subjectieve werkbelasting1
Gemiddeld
Range
Dimensie 1. Setting - De uitrusting in deze praktijk en de faciliteiten waarover ik beschik - De mate waarin ik duidelijk weet wat collega’s van mij verwachten - De organisatie en het management van deze praktijk - De collegiale verhoudingen tussen mij en de andere huisarts(en) in deze praktijk - De collegiale verhoudingen tussen mij en de overige medewerker(s) in deze praktijk
7,7
[6,1-9,2]
Dimensie 2. Tijd - De hoeveelheid tijd die ik aan nascholing kan besteden - De hoeveelheid tijd die ik aan mijn gezin/partner kan besteden - De hoeveelheid vrije tijd waarover ik beschik
6,2
[4,1-8,3]
Dimensie 3. Financiële aspecten - Mijn inkomen - De kosten om deze praktijk draaiende te houden
6,6
[4,4-8,9]
Dimensie 4 Contact - De mate waarin ik patiënten zorg op maat kan bieden - De mate waarin ik zorg kan bieden bij psychosociale problemen - Het respect dat ik van patiënten krijg
6,9
[5,5-8,1]
6,2 7,9
[1,0-10] [6,6-10]
Dimensie 5: Algemene items - De organisatie van de diensten - Mijn werk in het algemeen 1
De antwoorden die mogelijk waren liepen van zeer ontevreden (1) tot zeer tevreden (5), en zijn getransformeerd naar een 10-puntsschaal, waarbij werd 1 = 1; 2 = 3.25; 3 = 5.5; 4 = 7.75 en 5 = 10. Bron: PrE, huisartspraktijkenquête.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
21
Bespreking in de feedbackgroepen De subjectieve werkbelasting werd vooral interessant bevonden door huisartspraktijken met meerdere huisartsen, waarbij de antwoorden soms aanzienlijk verschilden. Om de privacy van de respondenten te bewaken waren alleen de dimensie scores gegeven. In de dimensie tijd zitten nu zulke uiteenlopende aspecten dat het moeilijk is te interpreteren. Het item over de organisatie van de diensten leverde de meeste gespreksstof op. Ook hier blijkt dat de waarden soms moeilijk te interpreteren zijn. Sommige mensen gaven de organisatie van de diensten een hoge score, omdat zij minder vaak dienst hoeven doen en de diensten gemakkelijk kunnen verkopen. Terwijl bij anderen de score betrekking heeft op het werk op de huisartsenposten. Uit de gesprekken blijkt dat bijna alle artsen de diensten erg belastend vinden. Punten die genoemd worden zijn de grootte van het werkgebied dat verzorgd wordt, het niet kennen van de mensen, het moeten vertrouwen op praktijkondersteuners waar je de kwaliteit niet van kent, het werken met collega’s die andere opvattingen hebben, en het weinig invloed hebben op de organisatie van de posten.
4.2
Toegankelijkheid Beleidsvraag 2: Hoe is de ervaren toegankelijkheid van de huisartsenzorg? (Kunnen patiënten met alle vragen bij hun huisarts terecht?) Het eerste aspect van de toegankelijkheid is het gebruik van de huisartsenpost. De ge-
dachte hierachter is dat in praktijken waar de huisartsenzorg minder beschikbaar is patiënten eerder de neiging zullen hebben om bijvoorbeeld aan het eind van de dag naar de huisartsenpost te gaan. In tabel 4.3 wordt het aantal consulten bij de huisartsenpost weergegeven per 1.000 patiënten en twee vragen die opgenomen waren in de patiëntenvragenlijst. Het percentage mensen dat ‘soms’ of ‘nooit’ heeft geantwoord wordt in deze tabel weergegeven. Alhoewel het gemiddelde laag is, zeggen in sommige praktijken toch 9% van de patiënten dat zij vaak de huisartsenpost bellen omdat de huisarts overdag niet bereikbaar was. Het antwoord op deze vragen helpt bij de interpretatie van de gegevens van de huisartsenpost. Een hoog aantal consulten bij de post én een hoog percentage patiënten dat aangeeft naar de post te gaan omdat de praktijk niet bereikbaar was geeft aan dat er verbetering op dit punt mogelijk is. De resultaten van de CQI zijn elders uitgebreid beschreven (Meuwissen en de Bakker, 2008).
22
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Tabel 4.3: Gebruik van de huisartsenpost als indicator voor bereikbaarheid Indicator
Operationalisering
Bron
Aantallen/percentages gemiddeld Range
R1.8 toegankelijkheid
Aantal consulten per 1.000 patiënten bij de huisCHPR artsenpost Hoe vaak heeft u naar de huisartsenpost gebeld CQI omdat uw huisarts overdag niet bereikbaar was? (% soms of nooit) (niet van toepassing: 23%) CQI Hoe vaak bent u naar de huisartsenpost gegaan omdat uzelf overdag geen tijd had? (% soms of nooit)
235,4
[163,8-365,5]
97.7
[91,0-100,0]
98,6
[94,6-100,0]
Bron: CQI, patiëntervaring; CHPR Centrale Huisartsen Post Rijnmond.
Beleidsvraag 3: Is de praktijk fysiek toegankelijk voor patiënten? Tabel 4.4 geeft de uitkomsten op indicatoren voor fysieke toegankelijkheid. De meeste praktijken blijken specifieke voorzieningen voor gehandicapten te hebben. Alleen een gehandicaptenparkeerplaats ontbreekt bij de helft van de praktijken
Tabel 4.4: De fysieke toegankelijkheid van de praktijk (n=17) Indicator
Operationalisering
Bron
N10 Toegankelijkheid fysiek beperkten
Heeft uw praktijk een gehandicaptenparkeerplaats? Kunnen gehandicapte patiënten dichtbij parkeren? Heeft uw praktijk een drempelvrije ingang? Zijn alle relevante deuren in uw praktijk (bijvoorbeeld de spreekkamerdeur) breed genoeg om een rolstoel door te laten? Zijn alle behandel/spreekkamers binnen uw praktijk op de begane grond of is er een lift als er meer dan een verdieping is? Is uw huisartspraktijk goed toegankelijk voor kinderwagens en mensen met een lichamelijke handicap? (% nee)
PrE
9/17
PrE PrE PrE
15/17 13/17 16/17
PrE
16/17
CQI
14,2
N31 Fysieke toegankelijkheid
Aantallen/percentages Ja
[0,0-58,5]
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête; CQI, patiëntervaring.
Beleidsvraag 4. Wat is de toegangstijd tot de huisarts(enzorg)? Telefonisch, fysiek, de wachttijd tot consult en de wachttijd in de spreekkamer. Tabel 4.5 tot en met 4.7 geven alle informatie rond de toegangstijd tot de huisartsenzorg. Tabel 4.8 geeft informatie over de openingstijden. De deelnemende praktijken blijken weinig te variëren op het aantal uren dat de praktijk geopend is. Avondspreekuur komt nog nauwelijks voor. Een vijftal praktijken biedt de mogelijkheid tot emailconsult. Telefonische spreekuren zijn vrij algemeen. In de helft van de gevallen gaat het om een terugbelspreekuur.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
23
Laboratoriumuitslagen zijn in de regel telefonisch opvraagbaar en herhaalrecepten kunnen geautomatiseerd worden aangevraagd. Emailconsulten kunnen sinds 1 januari 2006 worden gedeclareerd (overigens beperkt tot herhaalcontacten). Een minderheid van de praktijken biedt deze mogelijkheid. Eerder zagen we al dat nog maar zeer beperkte aantallen worden gedeclareerd. In tabel 4.5 tot en met 4.6 zijn de patiëntervaringen met de toegangstijd weergegeven. Gemiddeld lukt het 53,5% van de patiënten het nooit of slechts soms om iemand binnen een minuut aan de telefoon te krijgen. Er zou over gepraat kunnen worden of een minuut een reële verwachting is, of dat een telefoonbandje ervoor kan zorgen dat mensen met spoed direct terecht kunnen. Wat echter opvalt zijn de enorme verschillen tussen praktijken: in de ene praktijk zegt 18,9% van de mensen dat zij soms tot nooit langer dan een minuut hoeven te wachten in een andere praktij 82,9%. Ook ten aanzien van de wachttijd in de wachtkamer is het verschil tussen hoogst en laagst scorende praktijk enorm: 13% versus 74,5% van de mensen geeft aan nooit of soms langer dan 15 minuten te moeten wachten.
Tabel 4.5: Indicatoren voor telefonische bereikbaarheid Indicator
Operationalisering
N11 Wachttijd telefonische bereikbaarheid
Hoe vaak is het in de afgelopen 12 maanden CQI gelukt om overdag binnen een minuut iemand van uw huisartspraktijk aan de telefoon te krijgen? (% soms of nooit) Niet/wel aanwezig PrE 17
N13 Telefoonlijn spoedgevallen N14 Wachttijd aanname spoedtelefoon
Bron
Aantallen/percentages praktijk range 53,5
[18,9-82,9]
14/17 Zie boven N11
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête; CQI, patiëntervaring.
Tabel. 4.6: Indicatoren voor wachttijd tot consult Indicator
Operationalisering
Bron
Hoe vaak kon u als u het nodig vond binnen 24 uur op CQI het spreekuur terecht? (% soms of nooit) Hoe vaak was het mogelijk om op redelijke termijn CQI een afspraak te krijgen met uw eigen huisarts? (% soms of nooit) Hoe vaak heeft u te veel moeite moeten doen om snel CQI op het spreekuur terecht te kunnen? (% soms of nooit)
Percentages gemiddeld range 18,3
[3,5-44,5]
14,6
[5,1-38,4]
8,3
[1,6-22,0]
Bron: CQI, patiëntervaring.
24
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Tabel 4.7: Wachttijd in wachtkamer Indicator
Operationalisering
Bron
Wachttijd in wachtkamer
Hoe vaak werd u binnen 15 minuten na de afgesproken tijd geholpen? (% soms of nooit)
CQI
Percentages gemiddeld range 42,6
[13,0-74,5]
Bron: CQI, patiëntervaring.
Tabel 4.8: Openingstijden van de praktijk/afstemming van consult op patiëntwensen Indicator
Operationalisering
Bron
N4 Openingstijd N5 Avondspreekuur N6 Telefonisch spreekuur
Totaal uren per week Totaal uren per week na 17.00 Aanwezig Patiënt kan zelf bellen Terugbelspreekuur Mogelijk om laboratorium uitslagen op te vragen Mogelijk om herhaalrecepten geautomatiseerd aan te vragen Vindt wel/niet plaats
PrE PrE PrE PrE PrE PrE
39,8 0,1 14/17 5/17 9/17 16/17
PrE
14/17
PrE
5/17
N7 Uitslagen telefonisch opvraagbaar
N9 Mogelijkheid consult per email
Aantallen praktijk range [36-40] [0-2]
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête.
Bespreking in Feedbackgroepen. De mate waarin men zich zorgen maakte over de toegankelijkheid van de praktijk verschilde tussen artsen. Er wordt wel erkend dat toegankelijkheid een probleem is, maar sommigen vinden dat (gebrek aan) telefonische toegankelijkheid een nationaal probleem is dat niet alleen bij huisartsen ligt. Bij alle telefonische diensten wordt je lang in de wacht gezet. Anderen vinden dat mensen ook maar even moeten kunnen wachten. Uit het feit dat gevonden verschillen tussen praktijken zo groot waren, blijkt dat de wachttijd te beïnvloeden is. De verschillen die gevonden werden tussen praktijken leidden tot interessante discussies over de interne organisatie van praktijken. Het belang van een spoedlijn, of een goed doorkiessysteem op het bandje; de winst van een receptenlijn om de assistente te ontlasten; het aantal assistentes beschikbaar voor de telefoon op spitstijden; het effect van het inloopspreekuur aan het eind van de dag etc. Tijdens de tweede bijeenkomsten werd al door diverse praktijken melding gemaakt van initiatieven tot verbetering in de toegankelijkheid.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
25
4.3
Preventie/disease management Beleidsvraag 5: In hoeverre voeren huisartsen(praktijken) actief beleid ten aanzien van risicogroepen? De vraag in hoeverre huisartsenpraktijken een actief beleid voeren ten aanzien van risicogroepen is op drie manieren geoperationaliseerd. Ten eerste is gekeken naar de kwaliteit van de dossiervoering als basisvoorwaarde om een actief beleid te voeren. Ten tweede zijn er indicatoren geformuleerd rond de vraag in hoeverre huisartsen specifieke risicogroepen in kaart hebben. Ten derde is specifiek gevraagd in hoeverre huisartsen deze groepen zelf behandelen. Ten aanzien van de kwaliteit van de dossiervoering (N50 in tabel 4.9) kan worden geconstateerd dat de meeste indicatoren niet erg verschillen tussen de praktijken. Alleen het registreren van de rookstatus en in minder mate het gebruik van de ICPC is nog niet overal gemeengoed. Bij de indicatoren voor het in kaart hebben van risicogroepen en het zelf behandelen daarvan speelt het probleem dat lang niet alle praktijken deze gegevens kunnen leveren met uitzondering van diabetes en (in mindere mate) COPD.
26
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Tabel 4.9: Indicatoren voor het actief beleid hebben ten aanzien van risicogroepen: adequate dossiervoering, het in kaart hebben van specifieke risicogroepen en het zelf behandelen van die risicogroepen Indicator
Operationalisering
Bron
N17 Chronisch zieken in kaart / prevalenties chronisch zieken bekend
Aantal diabetespatiënten in de praktijk (1 onbekend) % Diabetespatiënten in de praktijk (1 onbekend) Aantal diabetespatiënten zijn onder eigen behandeling (1 onbekend) Aantal COPD patiënten (4 onbekend) % COPD patiënten in de praktijk (4 onbekend) Aantal onder eigen behandeling (4 onbekend) Aantal Astma patiënten (9 onbekend) % Astma patiënten in de praktijk (9 onbekend) Aantal onder eigen behandeling (10 onbekend) Aantal patiënten met verhoogd risico hart en vaatziekten (11 onbekend) % HVZ hoog riscio (11 onbekend) % Hypercholesterolemie (11 onbekend) % Hypertensie (11 onbekend)
PrE
N50 Gebruik EPD/EMD
Aantallen/percentages gemiddeld range 123,6
[37-280]
4,9
[1,4-11,8]
PrE
98,1
[3-200]
PrE
94,5 3,2
[24-300] [0,8-6,9]
PrE
71,4
[18-250]
PrE
155,6 6,4
[98-220] [3,7-9,5]
PrE
135,6
[98-185]
205,7
[107-333]
PrE PrE PrE
9,8 2,8 7,7
[2,14-17,7] [0,0-4,3] [4,3-10,3]
Gebruikt uw praktijk een elektronisch patiëntendossier? Bevat het medisch dossier een probleemlijst of samenvatting? Bevat het medisch dossier een overzicht van de actuele medicatie? Bevat het medisch dossier intoleranties of contra-indicaties? Bevat het medisch dossier de rookstatus?
PrE
17/17
PrE
15/17
PrE
17/17
PrE
16/17
PrE
7/17
Gebruikt praktijk classificatiesysteem? (bijv. ICPC)
PrE
13/17
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête.
Beleidsvraag 6: In welke mate wordt systematische preventie uitgevoerd? Tabel 4.10 geeft informatie over de mate waarin de deelnemende praktijken activiteiten uitoefenen op het terrein van systematische preventie. Alle praktijken blijken een oproepsysteem te hebben, dat wil zeggen dat patiënten individueel worden opgeroepen. Alle praktijken geven aan zo’n systeem te hebben voor het oproepen van patiënten met hypertensie. Het merendeel roept ook vrouwen individueel op voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Ruim een derde heeft een dergelijk systeem voor het oproepen van patiënten voor griepvaccinatie en risicomanagment HVZ. Anderen kondigen de griepvaccinatie aan in de plaatselijke krant.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
27
Voor de griepvaccinatie en het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker is verder gevraagd naar het aantal mensen dat wordt uitgenodigd c.q. dat wordt gevaccineerd. Hier speelt weer het probleem dat niet alle praktijken de betreffende gegevens kunnen aanleveren. Bij het bevolkingsonderzoek zou dat kunnen komen doordat een andere organisatie uitnodigt dan de huisarts zelf (bijvoorbeeld een regionale screeningsorganisatie).
Tabel 4.10: Indicatoren voor activiteiten op het gebied van systematische preventie Indicator
Operationalisering
N18 Oproepsysteem
Is er een oproepsysteem? Griepvaccinatie BVO-BMHK Astma/COPD Risicomanagement HVZ Hypertensie Aantal vrouwen uit doelcohort bevolkingsonderzoek met uitstrijkje in het afgelopen jaar (11 onbekend) Hoeveel van deze vrouwen kwamen om geëigende reden in aanmerking voor een oproep? (11 onbekend) Bij hoeveel vrouwen vond een uitstrijk plaats? (7 onbekend) % vrouwen uit doelcohort bevolkingsonderzoek met uitstrijkje (bruto opkomst) in het afgelopen jaar? (12 onbekend) Hoeveel patiënten zijn in het afgelopen jaar gevaccineerd voor influenza? Hoeveel hoogrisicopatiënten zijn het afgelopen jaar opgeroepen voor griepvaccinatie? (7 onbekend) Hoeveel van deze hoogrisicopatiënten zijn gevaccineerd? (7 onbekend) % hoogrisicopatiënten dat is gevaccineerd (7 onbekend)
N25 Uitstrijkje
N26 Griepvaccinatie 65+
Bron
Aantallen/percentages gemiddeld range
PrE PrE PrE PrE PrE PrE
17/17 6/17 10/17 3/17 6/17 17/17 146,7
[69-265]
PrE
124,2
[0-260]
PrE
89,4
[29-226]
PrE
77,4
[49,3-99,4]
PrE
506,6
[147-1086]
PrE
639,3
[197-1104]
PrE
471,6
[115-800]
PrE
73,1
[56,7-94,0]
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête.
Nabespreking in de feedbackgroepen Het is veel praktijken niet gelukt om de gewenste data in te vullen. Er bestaan veel verschillen zowel in de mogelijkheden van de verschillende HIS-sen als in de handigheid van de huisartsen hiermee. Inhoudelijk bleken er ook verschillen tussen de praktijken te bestaan in de behandelplannen voor mensen met COPD en mensen met astma en hoe de opsporing georganiseerd was. Sommige praktijken hebben bijvoorbeeld een apart traject voor mensen met COPD en voor mensen met astma, anderen niet. Het al of niet hebben van een oproepsysteem blijkt heel verschillende betekenissen te hebben. Bij sommigen betekent het dat de patiënt geruiterd in het bestand zit, en worden patiënten actief opgeroepen, en al dan niet door de praktijkondersteuner aan een vast protocol onderworpen. Bij anderen wordt het initiatief bij de patiënt gelaten.
28
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Rondom screening op ziekten aan hart en vaten is de discussie ontstaan over de zinvolheid en de haalbaarheid. Het gaat namelijk om hele grote groepen mensen, en het lijkt afhankelijk van de aanwezigheid van een praktijkondersteuner of hier iets aan gebeurt. Ook bij de griepvaccinatie is er veel verschil. Bij sommigen wordt er opgeroepen en geregistreerd wie er komen, bij anderen is er geen inzicht wie er komt, en hoeveel procent van de hoog risico groepen uiteindelijk gevaccineerd zijn en welke niet.
4.4
Patiëntgerichtheid Beleidsvraag 7: In hoeverre zijn patiënten tevreden over de zorg en dienstverlenging van hun huisarts(praktijk) Beleidsvraag 8.
In hoeverre worden de patiënten rechten gerespecteerd?
Tabel 4.11 laat zien dat patiënten op hoofdpunten tevreden zijn over hun huisartspraktijk. Het gemiddelde rapportcijfer varieert tussen 7,7 en 8,8. De overgrote meerderheid zou de eigen praktijk aanbevelen bij anderen. Toch zijn hier duidelijke verschillen: dit percentage loopt uiteen van 80% tot 100%.
Tabel 4.11: Patiëntenervaring: globale beoordeling 2 Algemene indruk Welk cijfer zou u aan uw huisartsenpraktijk geven? Zou u uw praktijk bij uw vrienden en familie aanbevelen? (% altijd of meestal)
Gemiddelde
Range
8,1
[7,7-8,8]
96,4%
[80,4-99,5]
Bron: CQI, patiëntervaring.
Meer variatie zien we als we naar deelaspecten kijken. Het meest tevreden zijn patiënten met de bejegening, de communicatie en de deskundigheid. Dit geldt zowel de huisarts als de andere zorgverleners. Ook de assistente scoort goed. De scores zijn hier hoog en de variatie tussen praktijken is gering. Kritischer is de patiënt over de toegankelijkheid van de huisartsenpraktijk, de mate waarin andere zorgverleners in de praktijk integrale zorg leveren en de patiënt ruimte geven en de samenwerking indien er meerdere zorgverleners bij de zorg zijn betrokken. De gemiddelde score is hier lager en de variatie tussen praktijken groter.
2
Het algemene gemiddelde is berekend over alle antwoorden per praktijk. De range geeft aan tussen welke uitersten alle praktijkgemiddelden zich bevinden.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
29
Tabel 4.12: Schalen van de patiëntenervaring 3 Algemene indruk
Gemiddelde
Range
3,5 3,0 3,2 3,7 3,6 3,7 3,5 3,1
[2,9-3,5] [2,6-3,5] [2,9-3,5] [3,5-3,9] [3,3-3,8] [3,3-3,9] [3,2-3,8] [2,7-3,3]
Assistente Toegankelijkheid van de huisartspraktijk Zorg op maat door huisarts Bejegening door de huisarts Communicatie huisarts Bejegening door andere zorgverlener dan de huisarts Samenwerking andere zorgverlener Zorg op maat andere zorgverlener Bron: CQI, patiëntervaring.
Iedere praktijk heeft naast de praktijkspecifieke ervaringsscores een lijst gekregen met de praktijkspecifieke verbeterpunten. Dit is een lijst met prioriteiten van punten waaraan patiënten een groot belang hechten en die een lage ervaringsscore hebben. Voor alle praktijken samen bestond de top 4 verbeterpunten in volgorde van prioriteit uit: 1. Iemand van de huisartspraktijk overdag binnen een minuut aan de telefoon krijgen. 2. De huisarts biedt hulp aan bij het voorkómen van ziekten of bij het verbeteren van gezondheid. 3. Binnen 15 minuten na de afgesproken tijd geholpen worden. 4. De huisarts informeert patiënt over mogelijke bijwerkingen van de voorgeschreven geneesmiddelen. Tabel 4.13 laat zien dat een deel van de praktijken de afgelopen jaren al patiënttevredenheidsonderzoek heeft uitgevoerd, maar een patiëntenforum of een patiëntenparticipatiegroep ontbreekt onder alle deelnemers.
Tabel 4.13: Patiëntenparticipatie in de praktijk Indicator
Operationalisering
Bron
N49 Patiëntenquête
Heeft uw praktijk de afgelopen drie jaar een patiënttevredenheidsonderzoek gehouden? 32. Heeft uw praktijk een patiëntenforum of een patiëntenparticipatiegroep?
PrE
Aantal wel 7/17
PrE
0/17
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête.
Nabespreking in de feedbackgroepen In de nabespreking bleek dat eerder onderzoek naar de patiënten ervaring wachtkameronderzoek betrof of vragenlijsten uitgedeeld in het kader van de NHG praktijk accreditatie. Dit leverde niet zoveel informatie op als de CQI. 3
De waarden geven het gemiddelde aan van alle praktijken, en de range van het laagste en hoogste praktijkgemiddelde. (1 is de laagste waarde en 4 de hoogste). De schalen zijn opgebouwd uit diverse items. Voor de details zie Meuwissen en de Bakker, 2008).
30
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Het CQI-instrument wordt door de huisartsen als zinnig en interessant ervaren. Zoals al vermeld bij de indicator toegankelijkheid leidden de gevonden verschillen tussen praktijken tot interessante discussies over de organisatie van en sfeer in de praktijk. De resultaten van de CQI-index hebben binnen sommige praktijken veel beroering opgeleverd, zowel bij andere artsen als bij praktijkassistentes. Uit deze beroering zijn wel acties ontstaan om dingen anders te organiseren. De verbeterpunten worden erg gewaardeerd. Wel wordt de suggestie gedaan om ook voor de verbeterpunten een referentielijst te maken. Nu wordt per praktijk een top 10 aangegeven, terwijl het mogelijk is dat de scores op zich beter zijn dan de anderen. Over de interpretatie van de indicatoren zijn er twee observaties. De voorlichting over de bijwerkingen van geneesmiddelen wordt door sommigen door de apotheker gedaan. Echter uit de belangenscores blijkt dat mensen graag willen dat zij die informatie van hun arts ontvangen. Veel artsen realiseerden zich dat het voorschrijven voor hun zo’n routine is, dat zij er weinig bij vertellen. Een tweede discussie ontstond over het voorkomen van ziekten. Dit was bij veel praktijken hoog op de verbeterpuntenlijst terecht gekomen. Ze herkenden het ‘enthousiasme’ van de patiënten niet. De huisartsen vroegen zich af of zij en patiënten er wel hetzelfde onder verstaan. Een arts dacht dat patiënten mogelijk aan de ‘total body scan’, en ‘checkup’ dachten, en niet aan bloeddrukmeten, of wegen gevolgd door adviezen omtrent dieeten stoppen-met-roken.
4.5
Samenwerking Beleidsvraag 9: Sluit de huisartsenzorg goed aan bij de zorg die elders in de keten wordt verleend? Tabel 4.14 laat indicatoren zien over het voorschrijfgedrag van huisartsen van maagzuurremmers, die in het plan van aanpak geplaatst zijn onder de beleidsvraag ‘ketenzorg’. De motivatie hiervoor zal liggen in de eventuele samenwerking met de apotheek. Het zou logischer zijn ze te plaatsen onder beleidsvraag 10 (gegenereerde kosten) of 13 (handelen conform standaarden). Overigens bleek ook hier dat een aantal praktijken deze gegevens niet kan aanleveren. Sommige hebben ze via de apotheker kunnen bemachtigen. Er waren grote verschillen tussen de huisartsen in het invullen van deze indicator. Bovendien overtrof het aantal gebruikers van protonpompremmers bij een aantal praktijken het aantal chronisch gebruikers, en daarom was het niet mogelijk de oorspronkelijke indicator uit te rekenen (het percentage van alle chronische voorschriften maagzuurremmers met een protonpompremmer). ZKA kan deze informatie wél aanleveren, maar dan gaat het om slechts een deel van de patiënten. Verder zien we dat de ZKA cijfers aanmerkelijk hoger liggen dan de door huisartsen aangeleverde cijfers en dat bij beide de variatie enorm is. Nader onderzoek naar de betrouwbaarheid van deze cijfers lijkt geboden. Overigens rapporteren patiënten redelijk positieve ervaringen met het voorschrijven van geneesmiddelen door huisartsen in het algemeen. 82% hadden de ervaring dat geneesmiddelen werden voorgeschreven wanneer men dat nodig vond.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
31
Tabel 4.14: Indicatoren voorschrijfgedrag maagzuurremmers Indicator
Operationalisering
Bron
N22 beleid maagzuurremmers
Chronisch gebruikers per 1.000 patiënten (8 onbekend) Chronisch gebruikers per 1.000 patiënten Gebruikers van protonpompremmers per 1.000 patiënten (7 onbekend) Gebruikers van protonpompremmers per 1.000 patiënten Hoe vaak schreef uw huisarts u geneesmiddelen voor wanneer u dat nodig vond? (percentage ‘soms’ of ‘nooit’)
PrE
27,7
[1,0-82,4]
PrE PrE
87,4 32,7
[10,0-177,0] [8,9-71,0]
PrE
70,2
[10,0-152,0]
CQI
17,1
[8,2-26,4]
N23 beleid protonpompremmer
Aantallen/percentages gemiddeld range
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête; CQI, patiëntervaring.
Nabespreking in de feedbackgroepen Bij de bespreking van de gegevens bleek dat de huisartsen moeite hadden deze gegevens uit hun HIS te halen. Van de artsen die de gegevens aangeleverd hadden bleken sommigen ze uit hun systeem te hebben, en hadden anderen ze via de apotheek verkregen. Een tweede vraag was of iedereen dezelfde ATC-codes had gebruikt. Deze cijfers zijn alleen te vergelijken als je zeker weet dat iedereen de cijfers op eenzelfde manier heeft gegenereerd. Multidisciplinaire samenwerking Tabel 4.15 geeft informatie over samenwerking, waarbij steeds is gevraagd of er regelmatig gepland overleg plaatsvond van een vertegenwoordiger van de praktijk met de verschillende disciplines. De tabel laat zien dat de meeste praktijken monodisciplinair overleg hebben en overleggen met de thuiszorg, het maatschappelijk werk, de fysiotherapeut en de apotheker.
32
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Tabel 4.15: Praktijkvoering en samenwerking met andere zorgverleners Indicator
Operationalisering
N40 Samenwerking FTO
Regelmatig medisch inhoudelijk overleg (geen PrE ad-hoc overleg) andere huisartsen: Frequentie gestructureerd FTO PrE
Regelmatig overleg: zonder of met samenwerkingsafspraken Wijkverpleging thuiszorg Maatschappelijk werk Fysiotherapeut Diëtiste Podotherapeut Eerstelijnspsycholoog Apotheek Anders (6 onbekend) N41 Samenwerking 2e Regelmatig overleg: zonder of met samenlijn werkingsafspraken Interne specialismen Heelkundige specialismen Zenuw en zielsziekten Anders (9 onbekend) N42 Samenwerking Regelmatig overleg: zonder of met samenoverigen werkingsafspraken RIAGG GGD Ambulancedienst CAD Anders (11 onbekend) N43 Continuïteit elektroIs de medische module tijdens de diensten nisch medisch dossier toegankelijk voor de dienstdoende waartijdens AWN/vakantie nemer?
Bron
Aantallen aanwezig/ range gemiddeld 14/17 6,5x per jaar
[4x – 10x]
N39 Samenwerking 1e lijn
PrE PrE PrE PrE PrE PrE PrE PrE PrE
15/17 11/17 16/17 7/17 1/17 6/17 15/17 6/17
PrE PrE PrE PrE PrE
6/17 4/17 3/17 2/17
PrE PrE PrE PrE PrE PrE
8/17 2/17 1/17 1/17 2/17 4/17
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête.
Nabespreking in de feedbackgroepen Bij de bespreking van tabel 4.15 bleek dat er verschillende opvattingen waren over wat ‘regelmatig overleg’ is. Een van de huisartsen had ad hoc telefoontjes en gesprekken op nascholingsbijeenkomsten meegerekend, terwijl de anderen dit weer niet meerekenden (aangezien het niet structureel is). De vraag is hoe samenwerking binnen de eerste lijn goed weergegeven kan worden met indicatoren. Deze indicatoren leidden wel tot interessante uitwisselingen. Structureel overleg met de tweede lijn blijkt bij geen van de praktijken het geval te zijn. Sommige praktijken hebben te maken met het academisch ziekenhuis, waar de grote hoeveelheid artsen de samenwerking bemoeilijkt. In een andere wijk wordt nu geëxperimenteerd met ‘zorgdomein’, waarbij in ieder geval de gegevensuitwisseling tussen eerste en tweede lijn wordt gefaciliteerd. Soms is de samenwerking intensiever als er een verwijsmodel opgesteld moet worden, en vervalt dan daarna weer. Vast overleg met de wijkverpleging en thuiszorg is voor veel artsen weggevallen nu er zoveel spelers zijn. Sommigen hebben nog wel een vaste contactpersoon. Sommigen
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
33
hebben wel regelmatig overleg met het maatschappelijk werk waarmee ze patiënten bespreken in geplande bijeenkomsten.
4.6
Doelmatigheid Beleidsvraag 10: Wat zijn de kosten van de huisartsenzorg alsmede de kosten van via de huisarts gegenereerde zorg? Tabel 4.16 geeft informatie over de kosten van via de huisarts gegenereerde zorg. Het betreft de kosten van medicatie per 1.000 patiënten waarvoor een inschrijftarief was gedeclareerd alsmede het aantal gedeclareerde klinische en poliklinische DBC’s in de eerste helft van 2006. Deze gegevens zijn allemaal geleverd door ZKA en hebben dus slechts betrekking op een deel van de patiënten. Ook hier vallen de grote verschillen tussen praktijken op. Een kanttekening is dat deze kosten niet noodzakelijkerwijs op indicatie van de huisarts zijn gemaakt. Ook spelen mogelijk toevalsfactoren een rol, waarbij enkele patiënten met hoge kosten het gemiddelde van een praktijk omhoog trekken. Overigens kan ZKA ook informatie verstrekken over de door huisartsen gedeclareerde zorg (consulten en M&I-verrichtingen, zie ook beleidsvraag 1).
Tabel 4.16: Indicatoren voor kosten van medicatie en in de tweede lijn gegenereerd via de huisarts Indicator N54 Kosten van medicatie
Kosten 2e lijn
Operationalisering
Bron
Medicatiekosten per 1.000 patiënten Medicatiekosten per patiënt Aantal gedeclareerde klinische DBC’s per 1.000 patiënten Aantal gedeclareerde poliklinische DBC’s per 1.000 patiënten
Aantallen gemiddeld
range
-
-
PrE ZKA ZKA
€ 303 49,3
[€ 108 - € 562] [21,3 - 182,2]
ZKA
290,1
[111,1-1.364,3]
PrE
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête; ZKA, Zilveren Kruis Achmea.
Nabespreking in de feedbackgroepen In sommige praktijken staan de inschrijftarieven allemaal op naam van één arts. Hierdoor ontstaan er grote verschillen tussen artsen, waardoor ook de gemiddelde waarde vertekend wordt. Een andere opmerking was dat er goed gekeken moet worden naar hoe de kosten in tabel 4.16 worden gegenereerd. Hoe worden medicatiekosten aan de arts gekoppeld? Wordt er geregistreerd wie de voorschrijver is? Bijvoorbeeld: als een arts ook recepten voor andere artsen ondertekent, onder wiens naam komen deze medicijnkosten dan te staan? De kanttekening wordt geplaatst dat de medicatiekosten omhoog gaan als je oudere patiënten hebt. Daarnaast kan het beeld vertekend worden door chronische patiënten zoals HIV geïnfecteerden. In de feedback informatie die de artsen tot een paar jaar terug ont-
34
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
vingen van ZKA werden de enkele patiënten die erg hoge medicatiekosten hadden, de ‘grootverbruikers’, niet meegerekend om eerlijker te kunnen vergelijken. Beleidsvraag 11: Hoe efficiënt wordt de zorg verleend? Een belangrijke indicatie voor de efficiëntie van de zorg is het verwijscijfer. Slechts enkele praktijken kunnen dit gegeven aanleveren en ook voor ZKA is het niet (meer) mogelijk om verwijscijfers te genereren. Meer dan 80% van de patiënten rapporteert positieve ervaringen ten aanzien van het doorverwijzen door de huisarts. Op beide CQitems is wel flinke variatie tussen praktijken.
Tabel 4.17: Doorverwijzen naar tweede lijn Indicator
Operationalisering
Bron
N28 Verwijzen (Onbekend N=15)
Aantal nieuwe verwijzingen per 1.000 patiënten
PrE (15 onbekend)
Verwees uw huisarts u door naar een medisch specialist in het ziekenhuis wanneer u dat nodig vond? (percentage ‘soms’ of ‘nooit’) Kreeg u voldoende hulp bij het ‘vinden van de weg’ in de gezondheidszorg (zoals informatie over behandelaars, ziekenhuizen, wachtlijsten, het maken van een afspraak en dergelijke)? (% nvt N29 Werkbelasting Aantal contacten per jaar per 1.000 patiënten objectief uitgesplitst naar: -consulten -visites -telefonische consulten -e-mail consulten N32 Aanbod dubbel Wordt mogelijkheid aangeboden tot een dubbel consult consult? R3.4 Aantal consulten per 1.000 patiënten bij de huisartsenpost
ZKA CQI
Aantallen/percentages gemidrange deld 197,6 [163,3-232,0] Niet mogelijk 18,8 [7,8 – 30,2]
CQI
15,8
PrE
Zie tabel 4.1
PrE
Zie tabel 4.1
[4,9-30,1]
Zie tabel 4.1
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête; CQI, patiëntervaring.
4.7
Innovatie Beleidsvraag 12: Vindt innovatie plaats in de huisartsenzorg? Er zijn hier een aantal indicatoren opgesteld, die te maken met innovatieve handelingen in de huisartsenpraktijk. Het gaat hier om extra verrichtingen, diagnostiek of behandeling dit tot doel heeft de mensen in de eerste lijn te behandelen en ziekenhuisgebruik voorkomen wordt. De gegevens uit tabel 4.18 zijn via ZKA gekregen, die zij verkrijgen op basis van zogenoemde M&I-declaraties (module Innovatie en Modernisering). In de derde kolom staat hoeveel praktijken de betreffende module heeft gedeclareerd. In de vierde kolom het gemiddelde aantal declaraties over hen die gedeclareerd hebben en in de laatste kolom de laagste en hoogste aantallen van declaraties uit een praktijk. Longfunctiemeting en het
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
35
aanmeten/plaatsen van een spiraaltje blijken door de meeste praktijken te worden gedeclareerd.
Tabel 4.18: Innovatieve activiteiten binnen de huisartspraktijk Indicator
Operationalisering
N44 Gebruik Formularium
Frequentie gebruik van ondersteuning door PrE het Elektronisch Voorschrijf Systeem of een ander elektronisch formularium tijdens het spreekuur, per week. Gebruikt uw praktijk een nationale of PrE internationale indeling van ziekten? (bijvoorbeeld internationale classificatie van de eerste lijn ICPC, ICD of Read codes)
N50 Gebruik EPD/EMD
Indicator
Bron
Operationalisering
Bron
N51 Innovatie Checklist van innovaties. Aantal declaraties Audiometrie Diagnostiek met behulp van Doppler Longfunctiemeting 24 uurs bloeddrukmeten ECG-diagnostiek Teledermatologie Ambulante compressietherapie bij ulcus cruris Postoperatief consult in uw praktijk Consult ter vervanging van een specialistenbezoek Aanmeten en plaatsen spiraaltje Intensieve zorg Reizigersadvisering
Aantallen/percentages gemiddeld range 3,2
[0-7]
13/17
Aantal Aantal declaraties praktijken gemiddeld laagst
ZKA ZKA ZKA ZKA ZKA ZKA ZKA ZKA ZKA ZKA ZKA ZKA
5 5 15 4 2 1 2 7 9 13 1 5
4,6 9,0 28,6 2,8 7,5 5 9,5 24,0 12,3 6,1 39 3,6
[1-17] [2-26] [3-102] [1-5] [1-14] [6-13] [10-64] [1-63] [0-15] [1-12]
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête; ZKA, Zilveren Kruis Achmea.
4.8
Medisch handelen Beleidsvraag 13: Worden de NHG-standaarden gehanteerd door alle disciplines Beleidsvraag 14: Hoe effectief is de verleende huisartsenzorg? Het volgen van de NHG-standaarden is gemeten door te kijken naar het voorschrijven van antibiotica. Het voorschrijven van maagmiddelen zou overigens ook hiertoe kunnen worden gerekend (tabel 4.14). Zoals bekend adviseren de standaarden om terughoudend te zijn met antibiotica. De cijfers uit tabel 4.19 laten zien dat er grote variatie is, zowel in het aantal voorschriften als in het aandeel smalspectrum-middelen. Dit illustreert dat er grote verschillen zijn tussen huisartsen in het volgen van de standaarden.
36
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Tabel 4.19: Volgen van de NHG standaarden Indicator
Operationalisering
N20 Beleid antibiotica algemeen (8 onbekend)
Aantal voorschriften antibiotica per 1.000 PrE patiënten ZKA Aantal voorschriften smalspectrum PrE middel per 1.000 patiënten ZKA Hoe vaak schreef uw huisarts u geneesCQI middelen voor wanneer u dat nodig vond? (percentage ‘soms’ of ‘nooit’)
N21 Beleid antibiotica specifiek (8 onbekend)
Bron
Aantallen/percentages gemiddeld range 204,1
[50,0-444,4]
496,6 [179,0-1104,1] 19,8 [2,7-30,6] 41,4 17,1
[13,1-126,4] [8,2-26,4]
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête; CQI, patiëntervaring; ZKA, Zilveren Kruis Achmea.
Nabespreking met de huisartsen Ook bij deze indicatoren geldt dat de cijfers uit de praktijkenquête niet allemaal op dezelfde manier verkregen zijn (van de apotheek, uit systeem, en veel ontbrekende data) Het percentage smalspectrum antibiotica wordt als een zinvolle indicator van goede zorg ervaren. De ZKA geleverde indicatoren worden als niet betrouwbaar ervaren voor hun eigen werk, omdat ook andere mensen antibiotica voorschrijven. In de SFKdatabase zitten alle data, maar de betrouwbaarheid hangt ervan af of de voorschrijver correct weergegeven wordt bij de apotheek. Beleidsvraag 15. Zijn de risico’s die de patiënten door de verleende zorg lopen aanvaardbaar? Vanuit de gedachte dat door middel van het vastleggen van procedures op schrift de risico’s voor patiënten kunnen worden geminimaliseerd, zijn onder deze beleidsvraag indicatoren voor de aanwezigheid van protocollen opgenomen. Tabel 4.20 laat zien dat de meest voorkomende protocollen voor triage door de assistente en voor herhaalreceptuur zijn.
Tabel 4.20: Aanwezigheid van protocollen Indicator
Operationalisering
Bron
N46 Aanwezigheid protocollen en afspraken op schrift
Protocol/schriftelijke afspraak triage door assistente Schriftelijke protocollen voor behandelkamer Schriftelijke protocollen voor laboratoriumtaken Schriftelijk vastgelegd protocol voor herhaalreceptuur Protocol kindermishandeling Anders (8 onbekend)
PrE PrE PrE PrE PrE PrE
Aanwezig 14/17 4/17 6/17 10/17 2/17 8/17
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
37
38
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
5 DISCUSSIE EN CONCLUSIE
Het doel van de pilot benchmarking huisartsenzorg was om de transparantie in de huisartsenzorg te verbeteren en inzicht te krijgen in de prestaties van huisartsen. Met een dataset die was samengesteld uit diverse bronnen is getracht praktische ervaring op te doen en vragen te kunnen beantwoorden als Kunnen de gegevens worden verzameld? Wat is de belasting daarvan voor de huisartsen? Wat kan gezegd worden over de betrouwbaarheid en de validiteit? De pilot benchmark huisartsenzorg blijkt een interessante manier om een “quick-scan” te maken van de ‘state-of-the-art’ in de huisartsenpraktijk: Hoe staat de praktijk er voor aan de hand van een heel breed scala aan aspecten: van patiënt ervaring tot gedeclareerde verrichtingen, van medisch inhoudelijke kwaliteit tot kwaliteit van de organisatie. Naast inzicht en bewustwording bleken de indicatoren aanleiding te kunnen geven tot boeiende discussies tussen huisartsen over organisatie rondom toegankelijkheid, benadering risicogroepen, opsporing en voorschrijfgedrag.
Kwaliteit van de indicatoren Informatie die door de artsen zelf wordt aangeleverd in de praktijkenquête wordt is van zeer wisselende kwaliteit en daardoor moeilijk vergelijkbaar. Belemmerende factoren hierin waren: 1. Verschillen in de interpretatie van de indicator. 2. Beperktheid van de vergelijkbaarheid van gegevens, omdat de ze mede afhankelijk waren van de bron die is gebruikt: schatting, uit het HIS gehaald, informatie van de apotheker. 3. De mogelijkheden van het HIS om de informatie te selecteren, de mogelijkheden van de arts de informatie uit het HIS te halen en mogelijk ook de interesse om de informatie te leveren. De indicatoren van de ZKA hadden het probleem dat ze niet over alle ingeschreven patiënten gaan, maar alleen over de bij het ZKA ingeschreven patiënten, en dat de huisartsen maar voor een deel de voorschrijvers waren van de gerapporteerde behandelingen. De indicatoren van de huisartsenpost leverden een interessant objectief gegeven op dat iets zegt over de bereikbaarheid van praktijken. Wel zou moeten worden nagegaan in hoeverre zaken als samenstelling van de wijk, nabijheid van de huisartsenposten en de SEH dit cijfer zou kunnen vertekenen. Daarvoor zou dan in de toekomst moeten worden gecorrigeerd. Bovendien zouden in een toekomstige exercitie de telefonische consulten, de gewone consulten en visites apart moeten worden gerapporteerd. De indicatoren uit de CQI huisartsenzorg, werden zeer positief ontvangen. Doordat de schaalscores van de CQI gecorrigeerd kunnen worden voor verschillen in de kenmerken van de patiëntenpopulatie, ontstaat er een objectievere maat voor patiëntenervaring,
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
39
waarmee praktijken onderling vergeleken kunnen worden. Binnenkort worden er nieuwe studies gedaan met de CQI om het instrument geschikt te maken voor landelijk gebruik. Zie ook Meuwissen en de Bakker, 2009. Met uitzondering van de CQI, is het met de indicatoren zoals zij gebruikt zijn in de benchmark, maar heel beperkt mogelijk zijn om praktijken ‘objectief’ te vergelijken. Dit komt voor een deel door de bovengenoemde factoren, maar voor een ander deel door de interpretatieslag die gemaakt moet worden. De organisatie van de praktijk en het handelen van de arts staan niet los van de populatie die wordt verzorgd. De verschillen zijn groot qua leeftijdsopbouw, sociaal economische achtergrond en etniciteit, zoals de CBS gegevens duidelijk lieten zien. Deze achtergrond informatie is voor de huisartsen bekend, maar kan voor anderen wel handig zijn om de indicatoren nader te kunnen interpreteren. De informatie uit de GGD gezondheidsenquête is in dit opzicht nog interessanter. Het koppelen van de informatie aan het verzorgingsgebied van de huisarts, was een goede methode om artsen uit te dagen om ‘wijkgericht’ te denken. Verder onderzocht zal moeten worden in hoeverre de gevonden verschillen in morbiditeit rechtstreeks samenhangen met het profiel van de wijk (qua leeftijd, etniciteit en sociaaleconomische status), of dat er andere verschillen zijn. Zie hiervoor ook Meuwissen et al., 2009. Met deze beperkingen in de betrouwbaarheid van de gegevens is goed te leven als de indicatoren bedoeld zijn voor feedbackinformatie aan de artsen, voor onderling vergelijk en discussie voor kwaliteitsverbetering. Echter voor gebruik als verantwoordingsinformatie of keuze-informatie zijn de meeste van de gebruikte indicatoren niet te solide en valide genoeg.
Feedbackgroepen De feedbackgroepen hadden een belangrijke toegevoegde waarde aan het benchmarkproces. De nabesprekingen waren nodig om mensen ook vertrouwd te maken met de informatie. De tweede bijeenkomst was dan ook interessanter dan de eerste. Factoren die daarbij een rol leken te spelen waren de grote hoeveelheid informatie en het leren interpreteren van de indicatoren. Tijdens de tweede bijeenkomst waren de discussies diepgaander, werd er meer uitgewisseld over wat de informatie nu zegt over de praktijkvoering en op welke punten verbetering zouden kunnen worden gerealiseerd. Deze punten hadden zowel betrekking op de organisatie als op nieuwe inzichten in medisch beleid. Benchmark was nu een eenmalige locale exercitie en de groepen waren gelegenheidsformaties die voor deze pilot geformeerd waren. Het benchmarkproces zou aan kracht kunnen winnen als het onderdeel is van een kwaliteitstraject en eens in de zoveel jaar herhaalt wordt, en vergezeld gaat van een aantal besprekingen waarin aan concrete verbeterplannen gewerkt wordt. In het kader van het project transparantie huisartsenzorg is de verwachting dat een vergelijkbare exercitie landelijk uitgerold gaat worden.
40
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
De nabespreking in feedbackgroepen werd positief geëvalueerd. Sommigen vinden dat het wel iets minder vrijblijvend mag, en dat er concrete verbetertrajecten geformuleerd zouden mogen worden. Deze nabespreking heeft niet alleen belangrijke informatie opgeleverd voor de artsen maar ook voor de onderzoekers, waarmee ze de indicatoren beter kunnen interpreteren en zicht krijgen op de kansen en de beperkingen.
Conclusies en discussiepunten Puntsgewijs zetten we de voornaamste conclusies en daaraan verbonden discussiepunten op een rij: 1. Het is gelukt! Alle partijen hebben data geleverd ten behoeve van deze pilot: de huisartsen zelf (met een goede respons!), zorgverzekeraar ZKA, de GGD en de huisartsenpost. Alle gegevens zijn verwerkt en de deelnemende huisartsen hebben spiegelrapportages ontvangen. 2. Maar het kostte veel moeite: vertraging trad op in de werving (de laatste praktijk kon pas eind januari worden bezocht), de elektronische vragenlijst onder de huisartsen was vertraagd en ook de levering van gegevens van ZKA was pas in mei. Voeg daarbij de lange doorlooptijd van de CQI door de verschillende rappels en de tijd die nodig was om de vragenlijsten te verwerken en het lastig was om de verschillende gegevensbronnen correct aan elkaar te koppelen (hiervoor heeft nog een extra vragenlijstje onder de huisartsen gecirculeerd). Hierdoor kwam de tijd die nodig was om spiegelrapportages te genereren onder enorme tijdsdruk te staan. Voor een verdere uitrol is het van belang realistische planningen te maken, waarbij vooral de koppeling van de verschillende gegevensbronnen aandacht behoeft. 3. De huisartspraktijkenquête voldeed wat betreft de structuurgerichte vragen, zoals openingstijden of personeel; de procesgerichte vragen waarbij huisartspraktijken werd gevraagd aantallen van bijvoorbeeld voorgeschreven geneesmiddelen te geven kon slechts door een deel van de praktijken worden ingevuld. Om beter en makkelijker vergelijkbare indicatoren over het medisch handelen van de huisartsen te verkrijgen, zal een belangrijke slag gemaakt moeten worden in de harmonisering van de HISSen en het verbeteren van de mogelijkheden om informatie uit het HIS te halen. 4. Voor een deel kon dit worden opgevangen met de gegevens van ZKA. De grote verschillen in deze cijfers tussen praktijken maken wel dat vraagtekens kunnen worden gezet bij de mogelijkheid om deze gegevens te interpreteren in termen van prestaties van de huisartspraktijk. Dit zou verder moeten worden uitgezocht. 5. De gegevens van de huisartsenposten gaven een nuttige aanvulling; iets meer detail (uitsplitsing naar contactsoort) is wenselijk. Voor de toekomst zou het interessanter worden als ook de gegevens van de SEH betrokken zouden worden. 6. De gegevens van de GGD-en geven nuttige extra informatie over de vraag in de wijken waaruit de huisartsen patiënten betrekken. Hopelijk nemen andere GGDs deze methode over, opdat de gegevens over de gezondheidstoestand van de bevolking ook hun weg vinden naar de zorgaanbieders, die hiermee hun zorgaanbod kunnen verbeteren (Meuwissen et al., 2009).
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
41
7. De uitkomsten van de CQ-index lijken zeer bruikbaar in het context van een benchmark. Verdere analyse heeft uitgewezen dat het discriminerend vermogen goed is. Dit komt overeen met de grote verschillen tussen praktijken die wij konden constateren in dit rapport en de ervaringen in de feedbackgroepbesprekingen (Meuwissen en de Bakker 2009). 8. De indicatorenset dient aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek nog eens goed onder de loep worden genomen voordat deze verder wordt ingezet. Zo dienen bij de consultfrequenties ook de aantallen gedeclareerde POH-consulten worden opgenomen om het beeld compleet te maken. Verder zien we bijvoorbeeld bij de toegankelijkheid dat op de structuurindicatoren (openingstijden) nauwelijks verschillen tussen praktijken, terwijl de patiënten grote verschillen tussen praktijken ervaren. Kennelijk wordt er onvoldoende naar de kritische verschillen gevraagd. Ook moet nog eens goed naar de ordening worden gekeken. Die is niet altijd logisch (bijvoorbeeld voorschrijven van maagmiddelen onder samenwerking). 9. Als Benchmark tot doel heeft om de kwaliteit van de zorg te verbeteren, dan zou het moeten worden gecombineerd met feedbackgroep besprekingen om de informatie concreet uit te werken in verbetertrajecten. Dit zou plaats moeten vinden met periodieke herhaling, bij voorkeur in dezelfde groepssamenstelling en liefst onder begeleiding van mensen die continuïteit kunnen bieden.
42
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Literatuur
Bakker, D. de,Boerma,W., Naar een benchmark huisartsenzorg. Utrecht, NIVEL, 2005. Blalock H.M. Social Statistics, New York: Mc Graw-Hill. 1963. Boerma, W., Bakker.de D. , Advies Indicatoren benchmark huisartsenzorg. Utrecht, NIVEL, 2005. Franchimont, M., Pronk,J. , Tits van, M., Reek van de E., Pardoel, K., Zichtbaar maken van kwaliteit in de huisartsenzorg. Landelijke evaluatie van vier regionale pilots ‘Benchmark Huisartsenzorg’. Rotterdam/Tilburg, STOEL/IVA, 2007. GGD Midden-Holland Factsheets 1 Onderzoeksopzet en achtergrondkenmerken Kuilman, M. Schouten,G. Gezondheidsenquête 2005. Onderzoeksmethodiek en gezondheid in relatie tot achtergrondkenmerken. Een naslagwerk. GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam, juni 2007. Meuwissen LE, Bakker de DH. CQ -index huisartsenzorg Meetinstrumentontwikkeling. Kwaliteit van de zorg in de huisartsenpraktijk vanuit het perspectief van patiënten. De ontwikkeling van het instrument, de psychometrische eigenschappen en het discriminerend vermogen. NIVEL, 2008. Meuwissen LE, Bakker de DH. CQ-index huisartsenzorg: om de ervaringen van patiënten te meten en praktijken te kunnen vergelijken. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. 2009. In press. Meuwissen LE, Voorham AJJ, Schouten GM, Bakker de DH. Hoe te komen tot een populatiegerichte huisartsenzorg? Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen. 2009. Onder review Plan van Aanpak Pilot Benchmark Huisartsenzorg. Rotterdam: Stichting Stoel, 2006. Schouten, G. Kuilman, M. De gezondheid in Rotterdam en de deelgemeenten. GGD Rotterdam Rijnmond, februari 2007.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
43
44
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
Bijlage 1: Niet bij beleidsvragen geplaatste indicatoren
Tabel annex 1: Toegankelijkheid informatie over praktijkvoering Indicator N37 Inhoud patiëntenfolder N38 Inhoud praktijkwebsite
Operationalisering
Bron
Aantallen
Heeft praktijk een folder Heeft praktijk een website Inhoud folder/website: Namen van de artsen in folder (3 onbekend) Namen van andere vaste praktijkmedewerkers in folder (6 onbekend) Adres en telefoonnummer(s) van uw praktijk in folder (3 onbekend) Openingstijden in folder (3 onbekend) Regeling buiten openingstijden in folder (3 onbekend) Andere diensten door uw praktijk aangeboden in folder (4 onbekend) Klachtenprocedure in folder (8 onbekend) Namen van de artsen op website (6 onbekend) Namen van andere vaste praktijkmedewerkers op website (7 onbekend) Adres en telefoonnummer(s) van uw praktijk op website (6 onbekend) Openingstijden in folder (6 onbekend) Regeling buiten openingstijden op website (6 onbekend) Andere diensten door uw praktijk aangeboden op website (7 onbekend) Klachtenprocedure op website (12 onbekend) Heeft uw praktijk afgelopen jaar een praktijkjaarverslag gemaakt? Is de praktijk geaccrediteerd door het NHG? Weet u voldoende over de organisatie van uw huisartspraktijk (spreekuurtijden, spoedtelefoonnummers, weekenddienstregeling enz.)? (% meestal of altijd)
PrE PrE PrE PrE PrE
14 11
PrE
14
PrE PrE PrE
14 14 13
PrE PrE PrE
9 11 10
PrE
11
PrE PrE PrE
11 11 10
PrE PrE
5 9
PrE CQI
1 81,1 [72,7-90,9]
14 13
Bron: PrE, huisartspraktijkenquête; CQI, patiëntervaring.
Pilot Benchmarking Huisartsenzorg Rotterdam, NIVEL 2009
45