Hoofdstuk 7
Sperziebonen met zoetstof Ze staat aan de start: ronde borsten, gevulde heupen en gespierde benen. Toeschouwers juichen haar toe: ‘zet ’m op Tinus’; ‘Tinus met haar dikke reet, gaat als eerste over de meet.’ Zo ging het jarenlang. Maar sinds Leontien van Moorsel internationale wedstrijden rijdt, zijn haar overwinningen niet meer zo vanzelfsprekend. De top van het vrouwenwielrennen wordt beheerst door graatmagere vrouwen, ontdekt ze. Zeker de dames die winnen bij de Tour Féminin, de vrouwelijke variant op de Tour de France zijn zo iel dat ze wel twee keer in haar toch echt best slanke lichaam passen. De Franse Jeannie Longo, die in 1989 de eerste Tour won waaraan onze Leontien meedeed, was vel over been. In het eindklassement had ze drie kwartier voorsprong op Hollands welvaren Van Moorsel. Leontien werd 31e. ‘Wil je in het hooggebergte mee kunnen komen met de besten,’ legt coach Piet Hoekstra uit, ‘dan moet je gewicht verliezen. Vergelijk het met een Citroën 2CV en een vrachtwagen. Bergafwaarts legt de eend het af tegen de veel zwaardere truck. Dat is de wet van de zwaartekracht. Op de vlakke weg gaan ze even snel. Maar zo gauw er geklommen moet worden, legt de vrachtwagen het af tegen de 2CV. Dat kleine lichte autootje vliegt de berg op en de zwoegende lompe truck heeft het nakijken.’ Voor Leontien is de boodschap duidelijk. Zij is de vrachtwagen. En deze vrachtwagen is vastbesloten een eendje te worden. Zo snel mogelijk. Hoekstra raadt haar een diëtiste aan zodat ze langzaam en met beleid wat pondjes kwijt kan raken. Tinus gaat braaf naar de wekelijkse afspraken, maar trekt ondertussen haar eigen plan. In luttele weken valt ze tien kilo af. 54
55
Hoofdstuk 7
‘I
n mijn familie hebben we allemaal de neiging dik te worden. Het zit in de genen. Ons Jackie is altijd mollig geweest, ons Willemke moet ook uitkijken en het is dat ons Jan op de bouw werkt en iedere dag naar zijn werk fietst, anders zou ie ook een behoorlijk flinke vent zijn. Overigens waren we ons daar als kinderen geen van allen van bewust. Honger? Hop nog een boterhammetje met hagelslag. Pas toen ik een jaar of veertien was, werd ik me bewust van mijn uiterlijk. Maar ik sportte veel, dus ik dacht al snel: ach, zo’n Mars… Ik moet toch nog fietsen. Ik heb als kind en puber nooit een complex over mijn lichaam gehad. Ik zat er ook helemaal niet mee dat ik een dikke reet had in mijn wielerbroekje. Het is nou eenmaal niet het meest flatterende kledingstuk, maar daar was ik helemaal niet mee bezig. Achteraf gezien is het dan ook heel raar dat juist ik een eetprobleem kreeg. Bij ons thuis hoorden eten en drinken bij gezelligheid. Een lekker chippie of kaasje bij de televisie, in het weekend uitgebreid ontbijten, tosti’s bij de lunch, een roerei of wentelteefje en snert met pannenkoeken na. We aten allemaal hartstikke graag. Er werd nooit over nagedacht. We hadden ook enorme pannen. Ik ging een keer bij een vriendje eten en die moeder zette de schaal macaroni op tafel. ‘‘Schep maar op,’’ zei ze. ‘‘Goh,’’ dacht ik, ‘‘wat een klein schaaltje. Dat zal dan wel voor mij alleen zijn. Er zullen zo wel meer schalen op tafel komen.’’ Ik had bijna alle pasta al op mijn bord liggen toen ik erachter kwam dat de schaal voor het hele gezin was. Die verkering heeft niet lang geduurd. In 1989 deed ik mee aan de Tour Féminin en werd 31ste. Dat was helemaal niet slecht voor een debutant, maar het zat me niet lekker. Die dertig vrouwen voor mij waren allemaal ouder en wogen minstens vijf tot tien kilo minder dan ik. Ik wist dat ik het in me had om ook de Tour te winnen, maar dat ik dan wel af zou moeten vallen. Mijn coach wist dat ook. ‘‘Tinus,’’ zei hij, ‘‘we hebben nog drie jaar tot de volgende Olympische Spelen en in die drie jaar moet er tien kilo vanaf.’’ Hij maakte een keurig schema van hoeveel kilo per maand. Maar ik wist het beter. Kan ook best sneller, dacht ik stiekem. En daarmee begon de ellendigste periode uit mijn leven.
56
s p e r z i e b o n e n m e t zo e t s to f
Tijdens de Tour had ik een groepje mannen leren kennen die samen naar een trainingskamp in Baskenland gingen. Ik mocht met ze mee. Ik leefde die weken op een stukje stokbrood ’s morgens en een stukje tussen de middag. Voor het ontbijt hadden we dan al een half uur hardgelopen en voor de lunch 100 kilometer gefietst. ’s Middags werden we ergens gedropt met de auto en moesten we teruglopen. Alles was gericht op vetverbranding. En dan ’s avonds zo vetarm mogelijk eten. In die drie weken viel ik de tien kilo af waar mijn coach drie jaar voor had uitgetrokken. Mijn moeder kwam me ophalen van het vliegveld en liep me straal voorbij. Ze herkende me nauwelijks. Ik woog 54 kilo. Mijn doel was bereikt. En daar had ik het natuurlijk bij moeten laten. Dat deed ik ook een tijdje. Ik liep bij een voedingsdeskundige, Anja van Geel, en bij haar bleef ik keurig de 54 kilo wegen die ik woog toen ik terugkwam uit Baskenland. Ik at gezond en snoepte niet. Met die 54 kilo was ik mager genoeg zonder dat mijn gezondheid gevaar liep. Maar toen hoorde ik dat de Tour voor Vrouwen terugkwam. In 1990 was die niet verreden, maar in 1991 werd de Tour Féminin nieuw leven ingeblazen. En dit keer wilde ik winnen. ‘‘Dan moet ik nog magerder worden,’’ zei ik tegen mezelf. ‘‘Magerder en scherper. Hoe minder ik weeg, hoe sneller ik die berg op kom.’’ Iedere dag trainde ik zes uur. Daarmee verbrandde ik zo’n 6000 calorieën. En ik zorgde ervoor dat ik er niet meer binnenkreeg dan 600. Tien keer zo weinig als ik nodig had om alleen al die zware trainingen te compenseren. Ik heb wel eens tegen artsen verteld wat ik at op de dagen dat ik trainde voor de Tour Féminin van 1991 en ze kunnen het nauwelijks geloven. ‘‘Daar kun je niet op winnen,’’ zeggen ze dan. Maar ik won wel. Met een ontbijt van yoghurt met tien cornflakes, een appel in vier partjes – voor ieder uur één – tijdens mijn ochtendtraining, drie rijstwafels bij wijze van lunch. En een enorme berg sperziebonen en uien met zoetstof als avondeten. Ik heb in die periode zoveel sperziebonen gegeten dat ik ze nou niet meer kan zien. Tijdens de Tour at ik ze koud. Ik had een hele voorraad blikken bij me en dan mengde ik de bonen met zoetstof en kaneel. Ik wilde niet mee-eten met de renners. Bang dat ik per ongeluk boter binnen zou krijgen.
57
Hoofdstuk 7
s p e r z i e b o n e n m e t zo e t s to f
Natuurlijk wist ik dat ik slecht met mijn lichaam omging, maar ik bleef wel winnen. ‘‘Het zal wel goed zijn,’’ suste ik mezelf. ‘‘Anders verloor ik wel.’’ Datzelfde dachten mijn ouders. Ze waren bezorgd, maar omdat ik steeds won, konden ze het ook niet hard maken dat ze wilden ingrijpen. Daarbij hadden ze de indruk dat ik nog best veel at. Ik werkte ’s avonds zo drie borden sperziebonen naar binnen. En zij hadden er geen idee van dat er maar 15 kcal in een ons sperziebonen zat en 25 in een ons uien. Ze probeerden mijn extreme magerte bespreekbaar te maken, maar ze kregen geen enkele respons. Ze kwamen gewoon niet bij me binnen. Ik had de mazzel dat ik het sterke lichaam van mijn moeder had. Anders had ik het nooit volgehouden. Tegelijkertijd was het ook mijn pech. Was ik minder sterk geweest, dan was ik eerder naar de kloten gegaan en had ik minder lang roofbouw op mijn lichaam kunnen plegen. Ik weet nog dat ik werd gevraagd voor Superstar. Dat was een programma van de AVRO waar sporters werden uitgedaagd andere spelletjes te doen. Een soort Sterrenslag. Mijn vader liet me maar met moeite gaan. ‘‘Beloof je me dat je daar je best zult doen om een beetje aan te sterken,’’ vroeg hij me vlak voor het vertrek. Ik beloofde het. Maar ik deed het natuurlijk niet. En ik was zo slap als een vaatdoek. Halverwege het programma greep de begeleidend arts in. Het vond het niet verantwoord om mij nog langer mee te laten doen. Ik ben naar huis gevlogen en mijn vader kwam me ophalen van het vliegveld. Hij huilde. ‘‘Kom papa,’’ zei ik om hem gerust te stellen, ‘‘dan gaan we een frietje eten.’’ Het troostte hem, maar het was een schijnvertoning. Daarna at ik twee dagen helemaal niks en trainde ik alleen maar om dat ene frietje er weer af te krijgen.
In 1993 werd Leontien sportvrouw van het jaar. Broodmager nam ze de onderscheiding in ontvangst
58
59
Hoofdstuk 7
Zelf zag ik helemaal niet dat ik extreem mager werd. Ik vond dat ik er alleen maar beter uit ging zien. Als ik in de spiegel keek, vond ik mezelf echt mooi. En als iemand me nakeek, dacht ik dat ze dat deden omdat ik zo’n goed figuur had. Als ik nu foto’s uit die tijd zie snap ik niet wat me bezielde. Die holle ogen, die ingevallen reet. Mens, ik had helemaal geen figuur. Je kon dwars door me heen kijken. Achteraf kun je je afvragen waarom mijn coach niet eerder ingreep. Ik denk dat hij het gewoon ook niet wist allemaal. Piet Hoekstra is een stugge Fries. Hij heeft me alles geleerd. Rijden in een ploeg, mezelf nog meer pijn laten lijden om een tijdrit goed te rijden. Want een topsporter moet heel wat pijn kunnen verdragen. Hoeveel? Zoek als niet-sporter de hoogste flat van Nederland op en ren alle trappen drie keer op en af. Zonder te stoppen, al denk je dat je er in blijft. Dan voel je een fractie van wat ik voelde tijdens een tijdrit. Piet kon me dat door laten maken zonder met zijn ogen te knipperen omdat hij wist dat ik het in me had om als overwinnaar uit de bus te komen. Maar hij kon niet aanzien hoe ik mezelf naar de kloten hielp. In 1992, toen ik nog maar 48 kilo woog, dreigde hij me mijn licentie af te nemen als ik niet een paar kilo aankwam. Ik kon de boel goed voor de gek houden. Dronk ik gewoon een paar liter water voor ik op de weegschaal moest. Na het wegen plaste ik die er zo weer uit. Ook Hoekstra had geen grip meer op me. Als iemand iets tegen me durfde te zeggen, zei ik glashard: ‘‘wat lul je nou. Ik ben toch de wereldkampioen. Heb jij de Tour gewonnen? Nou dan!’’ Jan van Moorsel:
‘Ik kan er nog steeds niet helemaal bij met mijn kop. Onze Tinus was zo gefocust op haar sport. Dat was een goed ding, daardoor kwam ze ook zo ver. Maar tegelijkertijd maakte het haar zowat kapot. Duursporten is niet gezond. Zeker niet op de manier waarop zij er mee omging. Voor hetzelfde geld had ze een hartstilstand gehad en was ze er niet meer geweest. Ze moet wel een engelenbewaarder hebben gehad. Ik woonde net als zij nog thuis toen het zo mis liep, maar eerlijk
60
s p e r z i e b o n e n m e t zo e t s to f
gezegd had ik net als de rest oogkleppen op. Ik dacht bij mezelf: ‘‘ze wordt toch begeleid door professionals. Die zullen het wel beter weten.’’ Achteraf waren dat kennelijk ook gewoon een stelletje dromers. Zulke grote fouten zijn er gemaakt! Het had heel erg slecht af kunnen lopen allemaal. Waarom hebben ze haar niet gewoon voor langere tijd haar licentie afgenomen: ‘‘eerst aankomen en als je een maand lang meer dan 50 kilo hebt gewogen, dan vraag je hem maar mooi opnieuw aan.’’
‘Ik raakte steeds verder heen. Ik was alleen nog maar bezig met afvallen en nauwelijks met fietsen. Gaf de schaal ’s ochtends 44 kilo aan en ’s avonds na het eten een pond meer, dan zat ik net zo lang op de hometrainer tot het wijzertje weer precies op 44 bleef staan. Of lager. Ik kon loeihard de berg oprijden, maar alle stukken weg waar je fysieke kracht voor nodig had, gingen me steeds moeilijker af. Mijn spieren vraten zichzelf op. Het maakte me niks meer uit. Van een wedstrijd winnen werd ik niet langer gelukkig. Als de weegschaal een ons minder aangaf, dan was ik blij. En kwamen er een paar gram bij, dan was ik de hele dag bloedsacherijnig. Thuis werd het er niet gezelliger op. We hadden het altijd zo leuk gehad als gezin. Lekker met zijn allen een zak chips delen. En plotseling deed er een niet meer mee. In het begin probeerden ze het nog wel: ‘hé Tinus, doe nou niet zo ongezellig.’ Maar dan werd ik hartstikke kwaad. Ze moesten zich gewoon met hun eigen leven bemoeien en mij met rust laten. Daaraan zie je hoe die anorexia mijn persoonlijkheid veranderde. Ik was juist altijd erg van het gezellig allemaal samen en plotseling moest ik daar niks meer van hebben. Ik sloot mezelf liever op in mijn kamertje. Dat kwam ook omdat ik er moeite mee had anderen te zien eten. Er zijn anorexiapatiënten die zich daardoor juist gemotiveerd voelen: ‘‘kijk die vreetzakken, ik ben sterk genoeg om er van af te blijven.’’ Maar ik had dat niet. Ik ging ook niet meer naar feestjes of verjaardagen. Ik kon er
61
Hoofdstuk 7
s p e r z i e b o n e n m e t zo e t s to f
niet tegen de hele avond niet te eten of te drinken. Daar vond ik niks aan. Moet je nagaan wat voor een saai pokkenleven ik mezelf oplegde. Het was zo’n rotleven. Altijd koud, slecht slapen. Op het dieptepunt woog ik 42 kilo. Ik verziekte iedere feestelijke aangelegenheid thuis. Was het kerstmis en dan ging ik op kerstavond jankend naar boven bij het zien van de volgepakte tafel. Nou, dan zat de rest van de familie natuurlijk ook niet meer lekker aan de dis. Die anorexiaperiode heeft vier jaar geduurd. Kun je nagaan hoeveel kerstmissen ik heb verpest. Je moet er mijn moeder maar eens naar vragen. Die weet er alles van.’ Martha van Moorsel:
‘Toen Leontien anorexia kreeg, brak voor het hele gezin een moeilijke periode aan. Waren we gezellig bij elkaar met kerstmis en dan liep het uit op een groot drama. Leontien rende huilend naar boven en de rest van het gezin zat ook in tranen op de bank. In plaats van een familiediner van een paar uur, was iedereen binnen een half uur uitgegeten. Ja, wij hoefden ook niet meer natuurlijk. De sfeer was helemaal kapot. En dat vond ik zo erg. Met uitgewaaierde kinderen komt het nog maar zo zelden voor dat je allemaal bij elkaar bent en dan eindigt het zo…’ ‘Mijn hele persoonlijkheid was weg. Eigenlijk ben ik een echt gevoelsmens. Ik jank bij het minste of geringste. Net als ons pap. Bij All You Need Is Love, bij Hart in Actie. Mijn vader en ik zitten altijd samen snotterend op de bank. En net als heel verdrietig zijn kon ik voorheen ook echt van dingen genieten. Maar niet tijdens mijn anorexiaperiode. Ik was leeg en afgestompt. Ik kon mijn eerste wereldtitel ook niet vieren. De hele ploeg was aan het feesten en ik ging een paar uur trainen. Ik wist dat ik ’s avonds een glas champagne zou moeten drinken en was vooraf alvast bezig dat te compenseren. Zo heb ik vier jaar van mijn leven hartgrondig verpest.
62
Trainen tot je er bij neervalt. “Mocht mijn dochter ooit de topsport in willen, dan heb ik nog wel wat plaatjes voor haar.”
63
Hoofdstuk 7
Zo zonde. Als ik 51 kilo had gewogen in plaats van 42 had ik de Tour waarschijnlijk ook gewonnen. Maar dan had ik er tenminste van kunnen genieten. Als ik een van mijn zussen was geweest, had ik mezelf van driehoog naar beneden gekieperd. Maar dat deden ze niet. Ze kwamen er ook pas achter toen het al zo’n anderhalf jaar bezig was. Ze woonden niet meer thuis en zagen mijn rare gedrag alleen tijdens de familiefeestjes. Daardoor hadden ze niet door hoe ernstig het was.
s p e r z i e b o n e n m e t zo e t s to f
‘Als mijn zusjes nog wel thuis hadden gewoond, hadden ze me waarschijnlijk veel harder aangepakt. Doen ze nu wel tenminste. Ik hoef maar een klein beetje een ingevallen bekkie te hebben, of het hek is van de dam. Ze zijn constant bang voor een terugval, slaan meteen op tilt. Momenteel train ik voor de marathon en dat is hard werken. Ik teer een beetje in. Afgelopen kerstmis waren Michael, Indy en ik in Boekel. Indy was moe en ik wilde naar huis vóór het kerstdiner. Het werd echt ruzie. Mijn zussen dachten dat ik alleen naar huis wilde omdat ik niet wilde eten. De stoppen sloegen door. Michael moest ingrijpen en mijn zussen verzekeren dat ik echt at. Hem geloven ze op zijn woord.
Wilma van Moorsel:
‘Leontien en ik zijn tegenwoordig ontzettend close. Ik kan haar altijd bellen als ik zin heb om tegen iemand aan te zeiken. Maar eerlijk is eerlijk, in de tijd dat het zo slecht met haar ging, deed ik dat niet. Ik bezag het van een afstandje. Die bewuste kerstmis die helemaal werd verpest door Leontiens eetgedrag had ik ook zoiets van ‘‘laat die meid toch gaan. Kunnen wij aan tafel.’’ Slappe houding hè. Ik had haar verdorie keihard de wacht aan moeten zeggen. Dat was de fout van ons hele gezin. We bleven allemaal lief. Een beetje soebatten. Ik geloof niet dat mijn ouders ooit kwaad op haar zijn geworden. Ik heb weinig bijgedragen aan haar herstel. Nou ja, ze mocht gebruik maken van ons flatje. Dat lag vol chips haha. Ze is er één keer geweest. Daarna nooit meer. Ze vond het er te vies. Onze Tinus is extreem netjes. Ze heeft lange tijd smetvrees gehad. Dat lijkt nu een beetje beter te gaan. Vroeger liep ze met een doekje achter ons pap aan om de wc te poetsen als hij die had gebruikt. Ik denk dat het met elkaar samenhangt: je helemaal kunnen focussen op je sport, jezelf uithongeren en smetvrees. Het zijn allemaal toch dwangneuroses. Waarschijnlijk kun je alleen maar de top bereiken als je zo in elkaar steekt als zij doet. En ik ben waanzinnig trots op wat zij heeft gepresteerd. Dat zijn we allemaal.’
64
Mijn familie wist in die tijd gewoon ook niet wat ze met me aanmoesten. Ik won alles wat er te winnen viel, maar verder was er niks van me over. Ik was verschrikkelijk onaardig tegen iedereen. Het is net of ik in die vier jaar een andere persoon ben geweest. Mijn neefjes en nichtjes snauwde ik continu af. Terwijl ik eigenlijk zo gek met ze ben. Maar toen kon ik niks verdragen. Als ze een beetje lawaai maakten, viel ik tegen hen uit. Als ze binnenkwamen terwijl ik net dat ene crackertje van die dag zat te eten, dan riep ik ‘‘sodemieter op.’’ Mijn broer en zussen hebben het nooit erg gevonden dat er zoveel aandacht naar mij uitging als wielrenster, maar deze periode hebben ze als erg zwaar ervaren. Hun kleine zusje dat zichzelf naar de verdommenis hielp, die ze zagen afglijden zonder dat ze er wat tegen konden doen. Ze hebben het er nog moeilijk mee.
65