Bevriend met Bram of met een autist
Eerste druk, januari 2010 © 2010 Nanno Ymus isbn: nur:
978-90-484-0990-7 283
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
De namen, plaatsen en gebeurtenissen die in dit boek zijn gebruikt zijn fictief, iedere overeenkomst met bestaande personen, plaatsen of gebeurtenissen berust op toeval. Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (i) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (ii) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
Bevriend met
Bram of met een autist nanno ymus
Het leven met twee heerlijke jongens die allebei een vorm van autisme hebben heeft mij als mens gevormd en een inzicht gegeven in een wereld die voor mij onbekend was. Dat niet alles negatief is en dat er zelfs voordelen aan autisme zitten, daar ben ik al lang achter gekomen. Zij maken de wereld voor mij rijker door hun unieke manier van kijken en beleven. Voor mijn zonen die mij hebben geïnspireerd tot het schrijven van dit boek. Voor alle kinderen met autisme en andere kinderen, opdat zij elkaar beter leren begrijpen en samen leven in hun toekomst. Nanno Ymus
5
Hoofdstuk 1 ‘Wat doe jij raar’, zei de jongen. ‘Ik ben autistisch’, zei Bram. Hij kijkt naar de rode kinpukkels. ‘Kan jij wel normaal doen?’ ‘Ik doe normaal!’ ‘Je raakt elke keer je hoofd aan en dan knik jij nee?’ Bram zwijgt en negeert de jongen De jongen port nu tegen zijn arm. ‘Eh, je lijkt wel een Gilles-de-Latouretter, dat heeft mijn broer ook, alleen vloekt mijn broer er nog bij en dat doe jij weer niet.’ ‘Ik heet niet Giel dela Toered.’ ‘Nee joh, dat is een stoornis, kan jij mij ook recht aankijken, het lijkt wel of je naar mijn voorhoofd kijkt!’ ‘Dat moet zo,’ zegt Bram. Hij kijkt naar de melkvlek in de kraag. Pleuni komt erbij staan. ‘Ken jij mijn broer al? Dit is Bram, Bram dit is Tom en die zit in mijn klas.’ ‘Is Bram achterlijk?’ Nou wordt Pleuni kwaad. ‘Welnee, hij doet havo-vwo.’ ‘Hij denkt gewoon anders, als je hem beter kent kan je er gemakkelijker mee praten, verder is hij normaal.’ ‘Waar zit hij op school, want ik heb hem bij ons niet op school gezien.’ ‘Klopt,’ zegt Pleuni, ‘hij zit in Meurdijken op een speciale school. Hij heeft moeite met verschillende leraren en verschillende kinderen in één klas.’ Bram kijkt naar het voorhoofd van Tom. ‘Welk vak is jouw lievelingsvak?’ vraagt Bram. 7
Oké, Bram is heel serieus, dat moeten Tom en zijn vrienden wel toegeven. Het heeft even geduurd voor ze Bram in het vriendenclubje toe lieten. Bram is niet in voor een geintje en je kunt er ook niet overdreven gezellig mee lachen. Maar je weet wel wat je aan Bram als vriend hebt. Je moet hem even leren kennen. Hij kan niet liegen, wel eens lastig als je iets geheim wilt houden. Hij is dus te eerlijk en je krijgt wat hij denkt, recht voor zijn raap en ongecensureerd. Bram heeft in elk geval een ander soort humor. Hij neemt alles letterlijk, maar dan ook alles. Bijvoorbeeld: wij waren laatst naar de verjaardag van Karel geweest en Bram was er ook bij. Vraagt de vader van Justus hoe wij het hadden gehad. Zeg ik: ‘Nou de tent stond op zijn kop!’ Zegt Bram: ‘ik heb géén tent op zijn kop zien staan, waar stond die dan? Nou onze vrienden keken elkaar aan en wij lagen in een deuk van het lachen. Begreep Bram niet waarom wij zo aan het lachen waren?’ Pleuni heeft het hem maar uitgelegd, zoiets in de trant van ‘dit is een uitdrukking, ze bedoelen het niet letterlijk, maar ze bedoelen ermee dat het héél leuk is geweest.’ Daar sta je toch raar van te kijken dat Bram dat nou niet door heeft. ‘Hij heeft een héél hoog IQ,’ zegt Pleuni …!
8
Hoofdstuk 2 ‘Ik, Bram Tuienveld, heb vijf vrienden! Tom Kuiltjes, want die ken ik van mijn zus Pleuni. Karel Meerveld, want die ken ik van Tom en die kent hij weer van judo. Antje Kolen, want die is vriendin van Pleuni en die kent haar weer van Tom, want Tom is haar neef. Maar Pleuni en Antje spelen veel liever met elkaar, want dat zijn meisjes en meisjes zijn lastig, maar ook weer handig want Pleuni en Antje verdedigen mij als ik in moeilijkheden kom. Omdat ik weer eens iets gezegd heb, waar een ander persoon niet tegen kan, wat dan te hard uit mijn mond komt. En een ander persoon kwaad wordt op mij, zonder dat ik dat in de gaten heb. Justus Bel, want die zit in de klas van Karel Meerveld en Justus kent ook Tom en Karel van de Basisschool. Lex Vandervoorten, want die kent Justus want dat is zijn neef, maar die zit op een andere school dan Justus en Tom en Karel en Antje en Pleuni. En Pleuni is mijn zus en is ook wel vriendelijk, maar omdat zij familie is van mij, kan ik haar niet mijn vriendin noemen, zij blijft mijn zus, ook al is zij vriendin van Tom en Justus en Karel en Antje en Lex. Voor mij is het lastig om dit allemaal te vertellen bij de sociale vaardigheidscursus. Een ander mens hoeft niet na te denken over hoe je je gedraagt en welke oplossingen je moet vinden om iemand aan te spreken of in situaties te reageren. Ik blijk op mijn cursus ook de enigste van de zeven andere kinderen met autisme te zijn die zoveel vrienden heeft. De andere kinderen hebben of één vriend of géén vriend. Je moet zo nadenken en oplossingen vinden: mensen reage9
ren niet zoals je denkt dat ze zouden moeten doen. Ze reageren onverwachts en zeker niet voorspelbaar en dat maakt het lastig. Op de cursus kregen we de volgende opdracht op 8 september: vier kinderen spelen een spel en jij wilt meedoen en zij zeggen “nee”, hoe reageer je dan? Mijn oplossing: volgende keer beter. De opdracht van 15 september: vier kinderen spelen een spel voor vier kinderen en jij vraagt of je mee mag doen en zij zeggen “nee”, welke oplossing heb je om toch mee te mogen doen? Mijn oplossing: volgende keer beter. Vond Loes Buitenga van de cursus dat géén goede oplossing en ik moest een andere oplossing verzinnen! Waarom is deze oplossing niet goed? “Ik kan géén andere oplossing vinden”, heb ik gezegd en “die vraag is dezelfde als die van 8 september”. Toen had Loes Buitenga van de cursus gezegd dat ik naar de andere kinderen moest luisteren, maar die hadden géén oplossing die ik kan gebruiken. Later nog met mijn moeder hierover gepraat en die kon zo verschillende oplossingen opnoemen. Ik heb mijn notitieboekje genomen en die oplossingen opgeschreven. Mijn moeder heeft nog wel gevraagd of ik zelf ook een oplossing kon vinden en toen heb ik bedacht: Ik vraag of iemand naar het toilet toe moet en dan kan ik zolang in zijn plaats meespelen.’
10