SPECIAL De kracht van kennis.
Hobéon Special • Jaargang 18 • januari 2014
Hobéon, strategische dienstverlener voor kennisintensieve organisaties.
Kwaliteitszorg in het onderwijs
Op de rails of ontspoord?
In deze Special Opinion leaders in het beroepsonderwijs en hoger onderwijs geven hun mening over onderwijs, kwaliteitszorg en toezicht.
INHOUD VOORWOORD3 Nieuwe perspectieven op onderwijskwaliteit en kwaliteitszorg De visie van Hobéon
4
‘Ik wil naar een stelsel waarin verdiend vertrouwen wordt beloond’ Interview met Jet Bussemaker
8
‘Onderwijsinstellingen moeten zelf het voortouw nemen’ Interview met Ron Bormans
13
‘Stimuleer het professionele debat’ Interview met Diane Keizer-Mastenbroek
16
‘Het gaat om de werkelijkheid achter de getallen’ Interview met Kitty Kwakman
20
28
De kracht van kennis. Adres Lange Voorhout 14, 2514 ED Den Haag Telefoon 070 306 68 00 Email:
[email protected] Website: www.hobeon.nl Twitter: http://twitter.com/hobeon Hobéon, strategische dienstverlener voor kennisintensieve organisaties
2
De kracht van kennis.
Twee zielen, één stelsel Interview met Maria Weymans, Marleen Bronders en Klara de Wilde
34
‘Differentieer naar doelgroep’ Interview met Robert van Zanten
38
‘Hoger beroepsonderwijs is hart, hoofd en handen’ Interview met Jacob Schaap 'Bestuurders moeten ‘van het onderwijs’ zijn' Interview met Jos Leenhouts
‘Van kwaliteitsbeheersing naar kwaliteitsverbetering’ 24 Interview met Theo Douma ‘Het gaat om de kleine kwaliteit in de klas’ Interview met Heim Meijerink
‘Verbind de externe met de interne kwaliteitscultuur’31 Interview met Leendert Klaassen
43
46
‘Verklaar Vreemde ogen dwingen ook van toepassing op het wo’ Interview met Jan Anthonie Bruijn
48
‘Nederland heeft het beste accreditatiestelsel van Europa’ Interview met Karl Dittrich
52
VOORWOORD In het onderwijs en in de politiek is momenteel een geweldig debat gaande over de wijze waarop de kwaliteitszorg en het in- en extern toezicht moet worden ingericht. In 2011 werd het nieuwe accreditatiestelsel voor het hoger onderwijs geïntroduceerd. Inmiddels is de wetgeving aangepast en staan we aan de vooravond van verdere ontwikkeling van het stelsel. In het vo en mbo speelt een vergelijkbare discussie over het in- en extern toezicht. De grote vraag is in alle gevallen: hebben we nu de kwaliteitszorg goed op orde of slaan we door in het toezicht. Is de kwaliteitszorg in het onderwijs op de rails of is zij inmiddels ontspoord?
Caleidoscoop aan opvattingen In deze Special reflecteren we met belangrijke spelers op die vraag; spelers in het mbo, hbo en wo, in het bekostigd onderwijs en commercieel onderwijs, in grote en kleine onderwijsinstellingen. Naast een bijdrage van de minister van OCW komt ook het Vlaamse perspectief aan bod. Op basis van uiteenlopende ervaringen en overtuigingen plaatst iedere gesprekspartner zijn of haar kanttekeningen. Het resultaat is een caleidoscoop aan opvattingen, visies en accenten, die u als lezer hopelijk inspireert tot nieuwe inzichten.
Kwaliteitsverbetering
Kwaliteitszorg in het onderwijs Op de rails of ontspoord?
De enthousiaste reacties en de soms bijna socratische gesprekken maakten ons duidelijk hoe zeer het onderwerp leeft. De kwaliteit van het Nederlandse onderwijs is hoog. Bij alle interviews overheerst common sense over de verdere ontwikkelingsrichting, in combinatie met een enorme gedrevenheid en gedeelde liefde voor het onderwijs. Alle overtuigingen en (ogenschijnlijke) tegenstellingen daargelaten wordt op alle fronten keihard gewerkt om de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs te verbeteren en te borgen. Daar dragen we graag een steentje aan bij. Hobéon adviseert en beoordeelt onderwijs- en kennisinstellingen en professionals op vraagstukken van strategie, kwaliteitszorg, onderwijskwaliteit en vakmanschap. De vraag naar de essentie van kwaliteit loopt als een rode draad door ons werk. Wat is de beoogde kwaliteit? Hoe wordt die beoogde kwaliteit bereikt, verankerd en continu verbeterd? En hoe staat het met het eigenaarschap en het afleggen van verantwoording? We wensen u veel leesplezier en inspiratie. De redactie
De kracht van kennis.
3
Beroepsonderwijs en hoger onderwijs
Nieuwe perspectieven op onderwijskwaliteit en kwaliteitszorg Door Wienke Blomen, Fred de Bruijn en Ruud van der Herberg
In deze Special hebben we vijftien deskundigen bevraagd op de kwaliteit van het onderwijs en de ervaringen met intern en extern toezicht. Dat leverde uiteenlopende visies op. Over een ding was iedereen het eens: de kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de docent. Desondanks staat het eigenaarschap op microniveau op gespannen voet met het toezicht op macroniveau. Onze belangrijkste conclusie? Er openen zich heel interessante perspectieven om de kwaliteit verder te verbeteren en de administratieve last van (extern) toezicht te verminderen. Wat kunnen docenten en leidinggevenden zelf doen? Welke bal ligt bij de overheid?
Wo: aandacht voor onderwijskwaliteit Als we beginnen bij het hoger onderwijs springt een onderscheidende factor ten opzichte van het hbo direct in het oog1: de kwaliteit van universiteiten wordt in hoge mate bepaald door het onderzoek. Universiteiten focussen al eeuwenlang vanuit internationaal perspectief op het ontwikkelen van een wetenschappelijke attitude. Hoogleraren bepalen in hoge mate de onderzoeksagenda en daarmee de inhoudelijke koers van de onderzoeksgroep. De citatie index functioneert daarbij als externe maatstaf voor kwaliteit, maar een hoge citatiescore zegt weinig over de kwaliteit van het onderwijs. Om dat te ondervangen maakt een aantal universiteiten werk van de professionalisering en ontwikkeling van de onderwijscomponent.
1 De tweedeling tussen wo en hbo is voor een deel een Nederlandse ‘uitvinding’. Dit binair scheiden van werkveld en onderzoek komt in Angelsaksische landen niet (meer) zo als systeemscheiding voor.
4
De kracht van kennis.
Hbo: onderzoek samen met het werkveld
Horizontale verantwoording
In vergelijking met het wo heeft het hbo een andere oriëntatie. Het hbo biedt als relatief jonge sector praktijkgerichte opleidingen die in grote mate zijn afgestemd op het werkveld. De politieke en maatschappelijke omgeving doen een beroep op de hogescholen om hun kwaliteit van een toegevoegde waarde te voorzien. ‘Onderzoek doen’ wordt daarbij nu vaak gebezigd als mantra, maar het is niet altijd helder wat daaronder wordt verstaan. Niettemin wordt steeds krachtiger benadrukt dat het hbo moet bijdragen aan de ontwikkeling van het beroep waarvoor het opleidt. Dat streven is overigens al in 1986 (!) opgenomen in de Wet hoger beroeps onderwijs als een van de doelen van het hbo. De vraag is hoe hogescholen hun kwaliteit in dit licht kunnen versterken. Naast de onderzoeksfunctie zou daarvoor naar onze mening ook de connectie met het werkveld moeten worden verbeterd.
In het debat over kwaliteit is horizontale verantwoording een belangrijke factor. Het hbo kan nog winst boeken met een uitgebreidere infrastructuur van kenniscentra en een intensiever gesprek tussen peers, waarin de afstemming op de vraag van het werkveld wordt vastgelegd. In dit opzicht kan het hbo leren van het wo en mbo. We zien overigens al goede voorbeelden van landelijke en regionale afstemming tussen hogescholen en hun maatschappelijke omgeving.
Kenniscentra en lectoraten motor achter kwaliteitsverbetering De kenniscentra - waaronder de centres of expertise - en lectoraten spelen in dit proces van kwaliteitsverbetering een sleutelrol. Binnen het model van de kenniscentra en lectoraten signaleren we momenteel twee ontwikkelingen. Enerzijds krijgen de kenniscentra en lectoraten vanuit de afdeling Centraal beleid kwaliteitszorg een aantal streefcijfers en indicatoren opgelegd waar ze zich toe moeten verhouden: twaalf publicaties, zes conferenties, vier periodieke tijdschriften en vijftien onderzoeksprojecten ter waarde van drie miljoen euro. Dat zijn kwantitatieve indicatoren die moeten worden vertaald naar een kwalitatieve verbetering van het onderwijs. Anderzijds zien we een meer inhoudelijk en open debat tussen onderwijsprofessionals en de maatschappelijke omgeving over kwaliteitsmaatstaven ten aanzien van onderzoek én onderwijs.
Onderwijs, onderzoek en ondernemen, een onafscheidelijk trio Wat ons betreft is het uitgangspunt voor het bepalen van de juiste koers dat elk kenniscentrum of lectoraat in afstemming met het onderwijs en het werkveld bepaalt welke kennispositie het over drie jaar wil innemen en hoe het die doelstellingen wil realiseren. Aan de hand van die stip op de horizon wordt daarmee ook de kwaliteitszorg betekenisvoller, omdat kenniscentra en lectoraten zelf vast kunnen stellen of zij de door hen zelf gestelde doelen ook daadwerkelijk realiseren. De afdeling Centraal beleid kwaliteitszorg kan vanuit haar positie en de doelstellingen van de hogeschool meer algemene eisen stellen aan de professionalisering, doorwerking naar het onderwijs en doorwerking naar de kennisontwikkeling.
Goed functionerende adviesraden rond (groepen van) opleidingen kunnen het vertrouwen van overheid en samenleving in de kwaliteit van onderwijs en onderzoek sterken. Dat vergroot de ruimte voor eigen meesterschap en biedt de overheid als toezichthouder de mogelijkheid enigszins terug te treden. In een eerdere Special hebben we concrete voorstellen gedaan om dergelijke adviesraden betekenisvoller te laten opereren.2 Ook de raad van toezicht kan, door zelf het gesprek aan te gaan met medewerkers, de medezeggenschapsraad en het werkveld, een verbinding leggen tussen het verticaal en horizontaal inzicht in een instelling.
Mbo maakt inhaalslag Wat kwaliteitszorg betreft maakt het mbo momenteel een inhaalslag. ROC’s rusten de organisatie toe met kwaliteitssystemen en instrumenten en spreken het management en de teams nadrukkelijker aan op hun verantwoordelijkheid. De ene instelling is daarin verder dan de andere. Onze indruk is dat instellingen zich nu nog voornamelijk richten op het inspectiekader en met name inzetten op risicobeheersing. In dat opzicht heeft het mbo nog een weg te gaan naar een meer ontwikkelingsgerichte vorm van intern toezicht. Het waarderingskader van de Inspectie richt zich met name op compliance, de toepassing van de wettelijke randvoorwaarden, zoals urennormen en aanwezigheidsregistratie.3 Die aandacht is deels te verklaren vanuit de maatschappelijke positie en opdracht van de mbo-instellingen, maar inhoudelijk zeggen dergelijke inputvariabelen naar ons idee weinig over de basiskwaliteit van een opleiding. Het mbo heeft, naast kennisoverdracht, ook een pedagogische taak en een zorgtaak en heeft een uitermate gevarieerde doelgroep als instroom. We denken dat er meer ruimte in het debat over kwaliteit te behalen is als het waarderingskader zich sterker zou richten op factoren die het realiseren van de opleidingsdoelen bepalen, zoals de kwaliteit van de programma’s, de docenten en de voorzieningen.
Eén agenda onderwijs en onderzoek Binnen de universiteiten nemen hoogleraren een sleutelpositie in. Wil het hbo zijn onderzoeksfunctie versterken, dan zal het ook sleutelfiguren moeten inzetten. Het model van de hoofddocent of kerndocent die hierin als docent-onderzoeker fungeert is hiervoor interessant, omdat deze op natuurlijke wijze de verbinding kan leggen tussen de onderwijsagenda en het onderzoek. Per saldo ontstaat een onderzoeksagenda die ook gericht is op de kwaliteitsverbetering van het onderwijs. We pleiten al met al voor een verdere integratie van onderzoek en onderwijs, en dan niet louter op de werkvloer, maar ook en allereerst op strategisch niveau, op het niveau van de kwaliteitsdoelstellingen van onderwijs en onderzoek.
2 Fred de Bruijn, ‘De beroepenveldcommissie: sturen op strategie, werken aan inhoud’ in 6 jaar accreditatie in het hoger onderwijs, Special Hobéon Aktueel, jaargang 14, nr 1, januari 2010, p. 22. De Special is als pdf beschikbaar via www.hobéon.nl. 3 Drs. R.B. van der Herberg & mr. F.A.M. Hendriks (2011), ‘Toezien op kwaliteit en op rechtmatigheid’, http://www.scienceguide.nl/201105/ toezien-op-kwaliteit-en-op-rechtmatigheid.aspx, 31 mei 2011.
De kracht van kennis.
5
Kwaliteitsnetwerk mbo In termen van ontwikkeling van kwaliteit en kwaliteitszorg is het Kwaliteitsnetwerk mbo een krachtig initiatief. De daarin samenwerkende ROC’s definiëren onderling eigen kwaliteitsnormen, op basis van peer reviews met professionele, externe voorzitters. Het ministerie van OCW is voornemens prestatieafspraken te maken met alle mbo-instellingen. Individuele instellingen adviseren we om, in dialoog met stakeholders als het werkveld, studenten en ouders, heldere ambities te formuleren ten aanzien van de leerwinst4 die ze met studenten willen bereiken, zowel pedagogisch als inhoudelijk, en daar heldere afspraken over te maken met de Inspectie. Zo’n ambitie kan bijvoorbeeld zijn dat van de instromers zeventig procent de eindtermen behaalt en de overige dertig procent op niveau 3 van een verwante opleiding uitstroomt. Of, in breder verband: zorg dat binnen een regio iedereen met minimaal een basiskwalificatie uitstroomt. Een dergelijk beleid versterkt de positie van het ROC en stimuleert het eigenaarschap van kwaliteit en kwaliteitszorg. De overheid zou in dit opzicht enige bescheidenheid moeten betrachten en instellingen de ruimte moeten geven om zelf hun kwaliteitsdefinitie te bepalen en te realiseren.
Differentiatie naar commercieel en bekostigd onderwijs Het huidige stelsel trekt één lijn ten aanzien van het toezicht op de kwaliteit van commercieel en bekostigd onderwijs en gaat voorbij aan het feit dat voltijd en deeltijd opleidingen verschillende populaties bedienen. Het zwaartepunt ligt bij bekostigde voltijd opleidingen bij de gediplomeerde (jonge) uitstroom uit het voortgezet onderwijs. Particuliere opleidingen richten zich daarentegen op volwassenen, waarbij de cursist studie en werk combineert en zowel op school als op de werkplek leert. Dat stelt andere eisen aan het toezicht. Minister Bussemaker stelt terecht dat de samenleving eenduidige informatie moet krijgen over de waarde van het diploma, of dat nu bij commerciële of bij bekostigde aanbieders is verkregen. Diploma is diploma. Als de (wettelijke) kaders van de jaren tachtig zouden worden geactualiseerd zou het externe toezicht meer
4 D it houdt ook verband met een actueel thema dat de Inspectie van het Onderwijs onder bestudering heeft: het meten van de toegevoegde waarde die een onderwijsinstelling levert. Tot nu toe komt dit thema in geen enkel toetsingskader terug.
ruimte bieden aan de verscheidenheid aan wegen die leiden naar het niveau waar dat diploma voor staat. Studerende professionals hebben bijvoorbeeld vaak al veel kennis in huis. Criteria als nominale studieduur, studielast en inputvariabelen die van overheidswege in het bekostigde onderwijs worden gehanteerd zijn voor hen volstrekt irrelevant en gaan uit van het samenvallen van plaats en tijd in een klassieke onderwijssituatie. Deze doelgroep is gebaat bij maatwerk. In dat opzicht is het huidige toezicht zonder meer vatbaar voor verbetering.
MOOCs Wie bepaalt straks de kwaliteit van opleidingen? Die vraag krijgt mogelijk een heel nieuwe dimensie door de internationale ontwikkeling van massive open online courses (MOOCs). De opkomst van digitaal onderwijs in mbo, hbo en wo plaatst de rol van de docent en met name de interactie met de student in een nieuw daglicht en impliceert dat het onderwijs plaats en tijd als structurerende elementen zal kwijtraken. De kwaliteit van de modules en de onderlinge samenhang zal bovendien pas aan het eind van het opleidingstraject worden vastgesteld, door de examinator. Vertalen we dit door naar het toezicht en met name naar de administratieve last, dan zou dat betekenen dat de toezichthouder alleen de examencommissie hoeft te beoordelen, plus eventueel een aantal producten. Dat heeft vergaande consequenties voor het toezicht en de kwaliteitszorg. Een ander punt van aandacht is het inkopen dan wel uitbesteden van delen van het onderwijs aan een externe partij. Instellingen zullen hoe dan ook een eigenstandig oordeel moeten vormen over de vraag of de kwaliteit echt aan de maat is, los van de vraag wie formeel aansprakelijk is voor ondeugdelijke kwaliteit. Dat kan alleen als opleidingen of clusters duidelijke kwaliteitsdoelen definiëren, daar een cyclische kwaliteitszorg voor ontwikkelen en helder communiceren over de resultaten. Al met al zal ook de ontwikkeling naar MOOC’s het debat over kwaliteit en het toezicht daarop nieuwe perspectieven bieden.
‘Toezicht is maatwerk. Stem de kwaliteitsbeoordeling af op output en doelgroep’
Van links naar rechts: Wienke Blomen, Ruud van der Herberg en Fred de Bruijn
6
De kracht van kennis.
ʻDe combinatie van onderzoek en onderwijs is de weg naar betere kwaliteitʼ
Kwal iteit Kwaliteit
De kracht van kennis.
7
Verdiend vertrouwen belonen met proportioneel toezicht en lastenvermindering
‘Ik wil naar een stelsel waarin verdiend vertrouwen wordt beloond’ Interview met Jet Bussemaker Door Fred de Bruijn
Kunnen we met de interne en externe stelsels voor kwaliteitszorg in mbo en hoger onderwijs een verdere sprong voorwaarts maken? Hoe kunnen we die kwaliteitsverbetering realiseren en voorkomen dat kwaliteitszorg en toezicht alleen leidt tot rondpompen van energie door tal van partijen, met onvoldoende toegevoegde waarde? Minister Bussemaker wil naar een stelsel waarin verdiend vertrouwen centraal staat. Daarbij kijkt ze ook naar de ervaringen van Vlaanderen en Duitsland.
8
Met enige regelmaat verschenen afgelopen anderhalf jaar berichten in de media over onvoldoende kwaliteit in het hbo. Betekent dit dat de geweldige hoeveelheid energie van instellingen en externe beoordelaars in interne en externe kwaliteitszorg niet voldoende is? Of moeten we het afdoen als incidenten?
Hierin staat dat de NVAO1 positief oordeelt over de kwaliteit van vrijwel alle opleidingen in het hoger onderwijs. Ook in internationaal perspectief presteert het Nederlandse hoger onderwijs goed. Twaalf van de dertien universiteiten staan in de top 200 van alle werelduniversiteiten van de Times Higher Education Ranking 2011-2012.
“Laat ik vooropstellen dat het Nederlandse onderwijsstelsel over het geheel genomen goed functioneert. Dit beeld wordt (wederom) bevestigd in het Onderwijsverslag van de Inspectie van het Onderwijs over de staat van het onderwijs.
1 Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.
De kracht van kennis.
Tegelijkertijd hebben de incidenten naar aanleiding van de alternatieve afstudeertrajecten in het hoger onderwijs, naast tekortkomingen in het niet naleven van wet- en regelgeving, tekortkomingen laten zien die vragen om structurele verbeteringen in het stelsel van kwaliteitswaarborgen. Dat was de aanleiding voor het wetsvoorstel Versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs dat nu2 in de Eerste Kamer ligt (en in de Tweede Kamer met algemene stemmen is aanvaard). Hoofddoel van dit wetsvoorstel is het huidige stelsel van hoger onderwijs zo aan te passen dat het risico op misstanden met negatieve consequenties voor de waarde van diploma’s en voor het maatschappelijk vertrouwen in het hoger onderwijs zoveel mogelijk wordt beperkt. Met andere woorden: te zorgen voor een solide stelsel van kwaliteitswaarborgen.
‘Ik zie het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs als een gezamenlijke opdracht waarin eenieder vanuit zijn eigen rol een verantwoordelijkheid heeft. Daarbij is gelijkwaardigheid het uitgangspunt’
De kwaliteit van het onderwijs en de diploma’s in het hoger onderwijs moeten boven alle twijfel verheven zijn. Daarom acht ik het versterken van het stelsel van kwaliteitswaarborgen en de inspanningen van de hogescholen om de kwaliteit van het onderwijs en de kwaliteitszorg te verbeteren van essentieel belang. De afgelopen jaren is al een aantal maatregelen getroffen en de instellingen nemen zichtbaar grotere verantwoordelijkheid. Hierdoor is de kans afgenomen dat problemen, zoals die aan het licht kwamen door het onderzoek naar alternatieve afstudeertrajecten, zich nog eens (zullen) voordoen. Betrokken hogescholen hebben krachtige stappen gezet tot kwaliteitsverbetering. Neem bijvoorbeeld de inspanningen die Hogeschool Inholland de afgelopen twee jaar heeft gepleegd om het tij te keren. Deze hogeschool heeft stevig geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs, de docent weer verantwoordelijk gemaakt voor het primaire onderwijsproces en ervoor gezorgd dat procedures op orde zijn. Ik hecht veel waarde aan de autonomie, het eigenaarschap en de verantwoordelijkheid van instellingen in het hoger onderwijs. Een kritische kwaliteitscultuur, de juiste checks and balances en een helder moreel kompas dragen bij aan de kwaliteit van het onderwijs. Daarop mogen studenten en werkgevers rekenen.”
In dit kader is het ook interessant wat de Commissie Bruijn een jaar geleden in haar rapport Vreemde ogen dwingen opmerkte. In haar visie moet het politiek debat over kwaliteitszorg in het onderwijs gaan over het stelsel en niet over instellingen. Dat laatste zou immers te zeer kunnen leiden tot sturing op incidenten en tot overdimensionering van toezicht en kwaliteitszorg. Wat is uw zienswijze daarop? “Ik ben het hier helemaal mee eens: het debat moet inderdaad gaan over het versterken van kwaliteitswaarborgen in het hoger onderwijsstelsel en niet over incidenten. Overigens vind ik dat het debat dat nu gevoerd wordt, zich daar ook op concentreert.”
2 november 2013.
De kracht van kennis.
9
Ik wil naar een stelsel waar verdiend vertrouwen zich nog meer uitbetaalt in proportioneel toezicht en beperktere accreditatie. Naast het gesprek met betrokkenen wil ik ook over de grenzen heen kijken naar hoe in andere landen verdiend vertrouwen wordt beloond. Daarbij zal ik in ieder geval lessen trekken uit de ervaringen die in Vlaanderen en Duitsland zijn opgedaan met betrekking tot verdiend vertrouwen meer belonen.”
Hoe ziet u in dit opzicht de positie van bekostigd onderwijs ten opzichte van commerciële aanbieders? Is er één norm voor de kwaliteit van opleidingen? Zoals bekend heeft de NRTO3 ruimte gevraagd voor een op (werkende) volwassenen toegesneden onderwijsconcept met dito kwaliteitsmaatstaven. Is het denkbaar dat op dit punt in de toekomst onderscheid wordt gemaakt in het toezicht en de accreditatiebeoordelingen?
In het verlengde van de vorige vraag: in deze Special geven meerdere geïnterviewden aan dat voor echte kwaliteits verbetering ruimte en vertrouwen nodig is, óók politiek en maatschappelijk. Die is er in hun visie nu te weinig. Daardoor voelen zij zich in een ongelijke positie in het debat met Inspectie, NVAO en politiek over wat kwaliteit van opleidingen is. Hebben zij daarin een punt? “Het is jammer dat de geïnterviewden te weinig ruimte en vertrouwen ervaren voor echte kwaliteitsverbetering. Ik hoop dat zij deze signalen met mij willen delen zodat ik weet waar dit op gebaseerd is en daarin voor zover mogelijk verandering kan aanbrengen. Van de signalen die ik eerder kreeg heb ik werk gemaakt om tot verbetering te komen. Zo heb ik de NVAO, de Inspectie en de Reviewcommissie naar aanleiding van de signalen gevraagd om beter samen te werken en beter met elkaar af te stemmen. Ik zie het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs namelijk als een gezamenlijke opdracht waarin eenieder vanuit zijn eigen rol een verantwoordelijkheid heeft. Daarbij is een gelijkwaardige positie het uitgangspunt. De instelling is primair verantwoordelijk voor de kwaliteit en verbetering daarvan en ik heb als stelselverantwoordelijke een taak. In de toekomst wil ik nog meer toe naar een stelsel waarin verdiend vertrouwen wordt beloond. Daar is een begin mee gemaakt bij de invoering van het nieuwe stelsel, maar ik wil samen met betrokkenen de vormgeving van het stelsel in dit licht meer fundamenteel bezien.
‘Ik roep instellingen op docenten uitdrukkelijk te betrekken bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs’
10
De kracht van kennis.
“Studenten moeten erop kunnen vertrouwen dat de kwaliteit van hun opleiding en daarmee de kwaliteit van een diploma gewaarborgd is, bij een bekostigde en bij een niet-bekostigde opleiding. Daarom zie ik geen aanleiding voor een onderscheid in het toezicht en de accreditatiebeoordelingen tussen bekostigde en niet-bekostigde opleidingen. Dezelfde maatstaf van kwaliteit wordt gehanteerd. Dat neemt niet weg dat bij de beoordeling van de niet-bekostigde opleidingen rekening moet worden gehouden met de aard van het niet-bekostigde hoger onderwijs dat – zoals de vraag al aangeeft – veelal op de volwassen beroepsbevolking is gericht.”
Onder meer in de recente evaluatie van het accreditatiestelsel hoger onderwijs wordt gewezen op een toegenomen druk op het stelsel, onder andere door een toegenomen scherpte in de beoordelingen. Hoe kijkt u hier tegen aan, mede in het licht van het hiervoor genoemde pleidooi voor ruimte en vertrouwen? “Waar het gaat om scherpte in de beoordeling zie ik dit als een teken dat het nieuwe accreditatiestelsel werkt. Door invoering van de herstelperiode oordelen panels kritischer, wat ten goede komt aan het verbeterpotentieel van het stelsel. De lasten die instellingen ervaren zijn echter te hoog en voor mij aanleiding om op zowel korte als lange termijn actie te ondernemen. Op korte termijn gaat de NVAO samen met de evaluatiebureaus kritisch kijken naar hoe de (administratieve) lasten kunnen worden beperkt. Daarnaast moet zeer terughoudend worden omgegaan met maatregelen die extra administratieve lasten met zich meebrengen. Daar zal lastenvermindering elders tegenover moeten staan. Zoals ik eerder aangaf, wil ik voor de toekomst nog meer toe naar een stelsel waarin verdiend vertrouwen wordt beloond.”
3 De Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) is de overkoepelende brancheorganisatie voor particuliere trainingsen opleidingsbureaus in Nederland.
Jet Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap De kracht van kennis.
11
’Instellingen ervaren de administratieve lasten als te hoog. Dat is voor mij aanleiding om op zowel korte als lange termijn actie te ondernemen’
is goed onderwijs en de verbetering daarvan namelijk niet mogelijk. Ik roep de instellingen op om hiervoor zorg te dragen en docenten uitdrukkelijk te betrekken bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. Om die reden zitten er ook docenten in de examencommissie. Ik zou het overigens een kwalijke zaak vinden als onderwijsinstellingen geen gebruik maken van de kennis en expertise van docenten bij kwaliteitsverbetering van het onderwijs. Ook docenten zelf hebben een verantwoordelijkheid: zij moeten, indien zij niet betrokken worden, dit aan de kaak stellen binnen hun instelling. Dit dient bespreekbaar te zijn zodat het lastige gesprek waar de Commissie Halsema4 over spreekt, gevoerd kan worden.”
Om diverse redenen (kenniseconomie, talentontwikkeling) moet de kwaliteit van het onderwijs nog verder omhoog. Anderzijds wilt u de administratieve last van de kwaliteitszorg beheersbaar houden. Is dit een dilemma of een schijntegenstelling? Vrijwel elke geïnterviewde in deze Special benadrukt dat de kwaliteit in het onderwijs uiteindelijk toch vooral wordt bepaald door de docent. Tegelijkertijd signaleren we in onze eigen praktijk dat veel docenten los staan van de inspanningen van de instellingen om de kwaliteit te verbeteren. ‘Ik ben meer bezig met vastleggen en verantwoorden dan met onderwijs’, is een voorbeeld van een uitspraak die we nogal eens tegenkomen. Wat is uw analyse daarvan? Hoe kunnen we dit met elkaar verbeteren? “De kwaliteit van het onderwijs wordt bepaald in het klaslokaal, in de collegezaal. Daar gebeurt het. In de relatie tussen de student en de docent. Onze studenten verdienen het beste onderwijs. Dat vraagt om voortdurende ontwikkeling, want docenten moeten continu inspelen op een veranderende wereld. Zodat studenten goed toegerust die wereld, met steeds nieuwe kansen, tegemoet kunnen treden en hun dromen kunnen verwezenlijken. Dat is waar docenten het voor doen. En dat is ook waar ik het voor doe. Daar is heel veel ruimte voor en daar wil ik docenten ook alle ruimte voor geven. De hoofdtaak van een docent is en blijft lesgeven, andere (administratieve) zaken moeten zich beperken tot een minimum. Ik ga met het veld en dus ook met docenten kritisch naar de (administratieve) lasten kijken die instellingen ervaren door weten regelgeving, dit heb ik ook aan de Tweede Kamer toegezegd. Maar dat alleen is niet voldoende. De instelling zelf heeft hier minstens zo’n grote verantwoordelijkheid in als ik als minister van OCW. De Inspectie van het Onderwijs geeft in haar rapport over het accreditatiestelsel aan dat zij een opleiding heeft aangetroffen waarbij de onderwijs- en examenregeling (OER) uit 320 pagina’s bestaat, en waarvan intern het beeld bestaat dat dit allemaal van de Inspectie moet. Dergelijke situaties hoop ik niet meer aan te treffen. Ik vraag daarom aan de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs om onnodige lasten te monitoren en deze ‘bad practices’ met instellingen te delen. Daarbij is van belang dat die monitoring niet leidt tot een lastentoename voor instellingen. De docent hoort vanuit de instelling ruimte te krijgen om daadwerkelijk betrokken te worden bij het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Zonder de betrokkenheid van docenten
12
De kracht van kennis.
“Ik geloof dat het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs goed kan samen gaan met beperking van de administratieve lasten van de kwaliteitszorg. Dat is namelijk de richting die ik op wil: verdiend vertrouwen nog meer belonen om zo de verantwoordelijkheid nog meer te leggen daar waar die hoort en de lasten voor instellingen te beperken. Als een instelling haar kwaliteitszorg op orde heeft, moet dat zich uitbetalen in minder lasten. Overigens geldt over het algemeen dat de kwaliteit van het onderwijs goed gewaarborgd is bij instellingen met een goed functionerend kwaliteitswaarborgsysteem.”
Wat is volgens u de belangrijkste uitdaging voor instellingen op het gebied van kwaliteit en kwaliteitszorg? “Een evenwichtige balans vinden tussen aan de ene kant een cultuur, die kwaliteitsverbetering stimuleert en daartoe aanzet, en aan de andere kant de ervaren lasten die hierbij komen kijken.”
4 In opdracht van de minister van Economische Zaken, schreef de Commissie Behoorlijk Bestuur (Commissie Maatschappelijk verantwoord bestuur en toezicht in de semipublieke sector) onder voorzitterschap van Femke Halsema in september 2013 haar rapport Een lastig gesprek. De commissie wijst daarin oorzaken aan voor de grote incidenten die de laatste jaren schade hebben aangericht in het onderwijs, de zorg en de volkshuisvesting.
Interview met Ron Bormans
‘Onderwijsinstellingen moeten zelf het voortouw nemen’ Door Ursula Wopereis
Ron Bormans is bestuursvoorzitter van de Hogeschool Rotterdam en bestuurslid van de Vereniging Hogescholen (voorheen HBO-raad). Met bijna 33.000 studenten en ruim 3.000 medewerkers behoort de Hogeschool Rotterdam tot de grote spelers in het veld. Hoe organiseert zo’n grote instelling de kwaliteitszorg? Welke accenten legt Bormans?
Ron Bormans, bestuursvoorzitter van de Hogeschool Rotterdam, heeft zich gedurende zijn hele loopbaan bezig gehouden met de kwaliteit van het hoger onderwijs, vanuit wisselend perspectief. “Als jonge ambtenaar heb ik de voorloper van de voorloper van het huidige stelsel mee mogen ontwikkelen. Destijds zat ik vooral aan de kant van het conditioneren van kwaliteit, het regelen en zichtbaar maken van kwaliteit. Ook in mijn huidige functie ben ik dominant bezig met structuren en het conditioneren van kwaliteit, maar ik realiseer me elke dag dat het draait om die docent die met het juiste kwaliteitsbesef en de juiste gedrevenheid in zijn eigen professionele ruimte de goede dingen doet.”
Ron Bormans, voorzitter college van bestuur Hogeschool Rotterdam
De kracht van kennis.
13
Wat is kwaliteit? Aan de vraag hoe je de docent aan het kwaliteitssysteem krijgt gaat volgens Bormans een complex vraagstuk vooraf: wat is kwaliteit? “Daar leven verschillende opvattingen over, ook onder docenten, en daar komt vaak het ongerief van bestuurders, politici en managers vandaan. Een organisatie is het krachtigst als er een gedeeld kwaliteitsbesef is, een fundament op basis waarvan de professionals zeggen: zo doen we dat hier en wel hierom.”
Big 5
Professionele autonomie Een goede kwaliteitssystematiek schept helderheid en faciliteert de docent in het uitoefenen van zijn vak. Maar er zijn grenzen, vindt Bormans. “Uiteindelijk komt dat kwaliteitszorgsysteem aan een deur en die deur is de professionele autonomie van de docent. Dat kunnen we strak aansnijden of ruim, maar daar kom je niet binnen. Dat is onvermijdelijk en goed. De relatie tussen docent en student vormt de kern van het onderwijs, dat noem ik de nucleus. Ik heb altijd sterk het gevoel gehad dat er een zekere balans moet zijn tussen structuur en autonomie, maar momenteel komt de buitenwereld te diep binnen in dat kamertje. Dat tast de autonomie van het hoger onderwijs en daarmee ook de autonomie van de docent aan. Ik heb die professional heel hoog in het vaandel. Verantwoordingsmechanismen zijn belangrijk, maar ken je plek. Professionals laten zich moeilijk dicteren - je kunt ze wel conditioneren en inspireren.”
In het discours met zijn eigen docenten houdt Bormans het graag simpel. “Onderwijsinstellingen worden betaald met belastinggeld en hebben een maatschappelijke opdracht. Ik heb die opdracht vertaald naar vijf concrete en heel hanteerbare criteria, die onderling bovendien een sterke relatie hebben: als je een opleiding hebt waar zowel studenten als docenten zich thuis voelen, die voldoende studenten aflevert (rendement), waar het afnemende veld tevreden over is, waarbij een club van deskundigen langskomt die zegt: ‘het heeft niveau’ (accreditatie), dan heb je een goede opleiding.”
‘Als je zelf de goede keuzes maakt in je kwaliteitsnormering verandert de rol van de controlerende overheid’
The BIG 5 van Ron Bormans
• • • • •
14
Een opleiding doet het fantastisch als: het niveau op orde is de studenten tevreden zijn docenten tevreden zijn de samenleving tevreden is we voldoende studenten met niveau aan de samenleving afleveren
De kracht van kennis.
The big 5 niveau docenten
tevreden werkveld
studenten rendement
Schaalgrootte en identiteit De schaalgrootte van een onderwijsinstelling kan een probleem zijn, maar heeft in de kern niets met Bormans’ Big 5 van doen. “Sterker nog, die schaal biedt mij de mogelijkheid om met 3300 professionals tegelijk het gesprek te voeren. Daar gaat overigens wel iets aan vooraf. Je moet als organisatie wel kleinschaligheid organiseren, anders voelen docenten en studenten zich niet thuis en herkent het afnemende veld zich niet in de organisatie.” En hoe verhouden die Big 5 zich tot identiteit? “Die vijf parameters zeggen niets over identiteit. Dat is iets wat iedereen op zijn eigen manier mag invullen. Identiteit is mede bepalend voor de tevredenheid van studenten en docenten, maar dat kan per opleiding verschillen. Iedere docent kan dus zijn eigen identiteit aannemen, zolang iedereen hetzelfde gemeenschappelijke doel voor ogen houdt. Iedere docent moet kunnen verwoorden wat wij hier met elkaar doen.”
Maatschappelijke verantwoording
Pro- en interactief
Vanuit hun maatschappelijk taak vindt Bormans het vanzelfsprekend dat scholen zich moeten verantwoorden. Dat de overheid de verantwoordingslijn aanhaalt als er misstanden zijn is ook begrijpelijk. “Dat doe ik ook als een opleiding het minder goed doet. Ik vind veel geklaag over kwaliteitszorgsystemen onterecht. Maar ben ik blij met wat er nu gaande is? Dan zeg ik volmondig nee. En dan gaat het me niet eens zozeer om dat toezicht. Ik vind het heel legitiem om achteraf verantwoording af te leggen, maar de politiek is doorgeschoten in de reflex van strenger toezicht. Die enorme verantwoordingsdrift kost veel tijd en energie en leidt bij de professional tot contrair gedrag. Het hele circus speelt zich bovendien af in een maatschappelijke context van wantrouwen, geïmpregneerd door mediawetmatigheden. Het is een idee-fixe te denken dat de politiek door middel van een kwaliteitszorgsysteem sturing geeft aan het proces om de kwaliteit te verbeteren.”
Vertrouwen en verantwoording is tegenwoordig veel meer een vorm van interactie, een continu proces, vervolgt Bormans. “Onderwijsinstellingen moeten niet wachten tot de Inspectie langskomt, maar zelf proactief zijn en initiatief nemen, een harde kop hebben én kwaliteitsbesef. Dat betekent dat je elke dag communiceert waar je mee bezig bent en wat de resultaten zijn, trots uitstraalt op wat je doet, je fouten durft toe te geven en vooral heel hard werken. Mijn boodschap is heel basaal. Als mijn werk waar ik verantwoordelijk voor ben voor negentig procent door anderen wordt bepaald sta ik voor de keuze: ik kan zeuren over die negentig procent óf ik kan aan de slag gaan om van mijn eigen tien procent het beste te maken. Is mijn tien procent op orde, dan heb ik namelijk recht van spreken om tegen die negentig procent te zeggen: zo, en nu ben jij aan de beurt.”
Uit balans Het huidige systeem is uit balans. Maar dat is wat anders dan dat het er niet moet zijn, benadrukt Bormans. “Ik zie het als een van mijn rollen om die balans te zoeken, als tussenschakel tussen het systeem in Den Haag en het klaslokaal in Rotterdam. Je kunt het gevoel hebben dat je platgedrukt wordt door de externe kwaliteitseisen. Dat kun je alleen tegengaan door je interne kwaliteitszorgsysteem op te pompen en zelf proactief en volstrekt transparant te zijn over wat je als hogeschool doet. Als je zelf de goede keuzes maakt in je kwaliteitsnormering verandert de rol van de controlerende overheid.”
‘Iedere docent moet kunnen verwoorden wat wij hier met elkaar doen’
Vertrouwen Het basale vertrouwen van pakweg tien jaar geleden komt overigens nooit meer terug, denkt Bormans. “Een aantal maatschappelijke instituties, waaronder hogescholen, maar ook woningcorporaties en ziekenhuizen, is de laatste jaren een deel van hun vanzelfsprekende bestaansrecht kwijtgeraakt. Door de schaalvergroting, door een gebrek aan maatschappelijke ontvankelijkheid, door incidenten in het verleden, doordat grotendeels terechte kritiek hier en daar genegeerd is. Maatschappelijk vertrouwen is een instabiele entiteit geworden met een kortcyclisch karakter. Daar zul je elke dag weer opnieuw aan moeten werken.”
De kracht van kennis.
15
Interview met Diane Keizer-Mastenbroek
‘Stimuleer het professionele debat’ Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
Diane Keizer-Mastenbroek heeft haar sporen verdiend als bestuurder in het hbo. Ze was plaatsvervangend secretaris generaal bij het ministerie van OCW en gemeentesecretaris in Groningen. Van 2006 tot 2013 was ze vicevoorzitter van de NHL Hogeschool in Leeuwarden. Sinds juli 2013 is Keizer lid van het college van bestuur van Hogeschool Van Hall Larenstein (VHL). Na een roerige periode van fusie en defusie stimuleert het bestuur medewerkers op alle niveaus om mee te denken over de toekomst en over de kwaliteit van het onderwijs.
Wat is in jouw optiek essentieel voor de kwaliteitsborging binnen een hogeschool? “Kwaliteitsborging in het hbo betekent voor mij dat je continu in gesprek bent met mensen binnen de organisatie. Op alle niveaus, in alle rollen en over alle onderwijskundige zaken die spelen. Dat is de basis voor de keuzes die het bestuur maakt, dat leg je vast, het geeft richting aan de organisatie en daar stuur je langdurig op. Je kunt als bestuur wel keuzes maken en die vastleggen, maar wat betekent dat voor de mensen die daar in de praktijk met studenten in moeten acteren? Dat is de essentie.”
Wat is de rol van de docent in dit verhaal? “Voor de kwaliteitbeleving van de student is de interactie met de docent van doorslaggevend belang. De laatste jaren is de rol van de examencommissie als eindverantwoordelijke voor het niveau veel duidelijker neergezet. De Commissie Bruijn adviseerde in Vreemde ogen dwingen om managers geen lid meer te laten zijn en externen zitting te laten nemen in examencommissies. De rol van de docent is daardoor veranderd: soms is hij beoordelaar van collega’s, maar hij wordt ook zelf beoordeeld, terwijl de eindverantwoordelijkheid bij de manager ligt. Juist omdat het onderwijs altijd een hoog non-interventiegehalte heeft gehad moet je die nieuwe rolverdeling heel zorgvuldig met alle betrokkenen bespreken.”
Peer reviews kunnen het professionele debat en die cultuur van non-interventie openbreken. Binnen universiteiten is dat overigens gebruikelijk, wetenschappers verantwoorden zich horizontaal en internationaal over hun kwaliteit. “In Nederland is sprake van een open onderzoekscultuur binnen universiteiten versus een meer gesloten onderwijscultuur in hbo-land. Onderzoekers stellen altijd hun eigen conclusies ter discussie; in het hbo proberen docenten vooral over te dragen
16
De kracht van kennis.
wat zij weten. Je hebt zakelijke kritiek nodig om jezelf tot niveau te brengen. Ik vind peer reviews een heel goed middel om de non-interventiecultuur in het hbo te doorbreken, net als het docentenregister. De komst van lectoren heeft ook geleid tot meer onderling contact tussen hogescholen. Dat komt de kwaliteit ten goede.”
En politici, mogen zij zich ook uitspreken over de kwaliteit van het onderwijs? “Persoonlijk ben ik meer geïnteresseerd in de mening van het afnemende werkveld of het bedrijfsleven, maar als je er vanuit gaat dat de overheid een groot deel van de onderwijsinstellingen financiert heeft de politiek inderdaad een structurele verantwoordelijkheid voor het stelsel. Ik denk dat de politiek de laatste jaren ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs te veel uitspraken doet die niet overeenkomen met de feiten. Politiek is emotie. Je moet erg moet oppassen voor incidentenbeleid.”
Eigenlijk concludeert de politiek dat het hbo te weinig kwaliteit heeft. Hoe kan dat worden doorbroken? “Het helpt in ieder geval als je een minister hebt met een onderwijskundige achtergrond en de nodige ervaring. De kritiek op het onderwijs is overigens niet exclusief voor onze sector, en zelfs niet voor de publieke sector. We leven momenteel in een tijdperk van veel maatschappelijk wantrouwen, veel controlmechanismen. Het toegenomen gebruik van sociale media speelt daarin ook een rol. Dat verander je niet zomaar. Ik denk dat we als onderwijs instellingen gestructureerd en continu de positieve boodschap moeten uitdragen en ook kritischer over het eigen functioneren moeten durven zijn.”
‘Je kunt als bestuur wel keuzes maken en die vastleggen, maar wat betekent dat voor de mensen die daar in de praktijk met studenten in moeten acteren? Dat is de essentie’
Diane Keizer-Mastenbroek, lid college van bestuur Hogeschool Van Hall Larenstein, Velp
De kracht van kennis.
17
‘Peer reviews doorbreken de non-interventiecultuur in het hbo’
18
De kracht van kennis.
Hoe verhouden kwaliteit, kwaliteitszorg en kwaliteitssystemen zich tot elkaar?
Hoe belangrijk is die identiteit? En hoe verhoudt die identiteit zich tot kwaliteit?
“Een kwaliteitssysteem maakt het makkelijker om kwaliteit structureel te borgen, maar ISO-systemen spelen zich af op papier en gaan met name over processen. Ik denk dat de hard en soft controls in balans moeten zijn. Ik vind het professionele debat een belangrijk onderdeel van een kwaliteitssysteem. Een organisatie die systematisch aan kwaliteit werkt heeft minder werk als de visitatiecommissie langskomt. Dat is in wezen wat je wilt bereiken. Zover zijn we nog niet, ook omdat de vragen en eisen van de overheid steeds veranderen. Studiekeuze 123 , de Dienst Uitvoering Onderwijs en de NVAO hanteren bijvoorbeeld drie verschillende definities van rendement, dat maakt het er niet eenvoudiger op. Ik denk dat de politiek zich niet realiseert dat met prestatieafspraken over rendement uitsluitend studenten worden bedoeld die in één keer hun studie doorlopen. Studenten die van studie switchen tellen niet mee in de kengetallen waarop het ministerie van OCW de hogescholen stuurt. Dat is te zot voor woorden. Voor de hogescholen en met name voor de docenten gaat het natuurlijk om alle studenten. Mijn advies aan de overheid? Maak eenduidige afspraken met elkaar en stroomlijn de procedures.”
“Identiteit geeft een gemeenschappelijke lading aan een organisatie, het is een bindende factor en dus heel belangrijk voor de kwaliteit. Waar staan we voor, wat willen we bereiken, waar gaan we voor? VHL heeft 4.000 studenten en 500 medewerkers. Die hebben niet één identiteit, elke opleiding heeft zijn eigen subcultuur. Dat is ook geen punt. Een beetje onderlinge competitie binnen de organisatie is uitstekend. Maar je moet wel een gemeenschappelijk doel voor ogen hebben.”
De kwaliteitsystemen die hogescholen hanteren worden steeds beter. Wat betekent dat voor de rolverdeling tussen het extern toezicht en de instelling met zijn interne kwaliteitsborging?
‘Mijn advies aan de overheid? Maak eenduidige afspraken en stroomlijn de procedures’
“Sinds de eerste visitaties is het Nederlandse stelsel echt gigantisch volwassen geworden. Daar kunnen we trots op zijn. Ik kan me voorstellen dat voor instellingen die op alle niveaus over langere tijd goed presteren een ander stelsel wordt toepast. Ik pleit voor minder systemen en meer proportioneel toezicht, met meer aandacht voor peer reviews. Dat zie je langzamerhand ook ontstaan.”
Wat is de belangrijkste stap die instellingen moeten zetten op het gebied van kwaliteitszorg? “Als de opleidingsaccreditaties op orde zijn kun je het accent verleggen naar de toegevoegde waarde van het geheel. We zijn nog niet toe aan instellingsaccreditatie, maar daar moeten we wel heen willen. Daarnaast moeten professionals zelf hun kwaliteit meten, bijvoorbeeld door peer reviews. Het docentenregister kan hierin ook een rol spelen. Wat VHL betreft: de school heeft roerige tijden achter zich met een periode van fusie en defusie. Deze zomer is een nieuw bestuur aangetreden. We stonden aan de vooravond van een instellingsaccreditatie, maar dat was onder de huidige omstandigheden niet wenselijk en is teruggedraaid. Onze prioriteit ligt bij het maken van een instellingsplan. Zonder dat is de school een samenraapsel zonder kleur of identiteit. Op basis van gesprekken op alle niveaus willen we inhoudelijke keuzes maken waar we op de langere termijn op gaan sturen. Vervolgens willen we daar ook de kwaliteitszorgsystemen op afstemmen zodat die kleur ook zichtbaar wordt.”
De kracht van kennis.
19
‘Zet het kwaliteitsvraagstuk op de agenda en ga met elkaar in gesprek’
Kitty Kwakman, lid college van bestuur Zuyd Hogeschool, Heerlen
20
De kracht van kennis.
INTERVIEW MET Kitty Kwakman
‘Het gaat om de werkelijkheid achter de getallen’ Door Willem van Raaijen en Ursula Wopereis
Gebrek aan vertrouwen, een stapeling van systemen en eisen, beperkte ruimte voor differentiatie - het zijn maar een paar punten van kritiek op het Nederlandse stelsel. Maar hogescholen zijn er zelf bij, relativeert Kitty Kwakman, lid van het college van bestuur van Zuyd Hogeschool. Na de overgang naar een nieuwe organisatiestructuur bood de instellingstoets Zuyd Hogeschool de mogelijkheid om alle systemen aan elkaar te knopen.
Perverse prikkel Neem de prestatieafspraken over de contacturen, oorspronkelijk ingesteld om de contactintensiteit te verhogen. “Hoe kan dat, als een hoorcollege met 500 studenten even zwaar telt als een éénop-één uur in het conservatorium? Wat gebeurt er: hogescholen zetten in hun pr contacturen in als onderscheidende kwaliteit en benchmarken daarop. Die maatregel geeft een perverse prikkel. Tegelijkertijd zeg ik: we zijn er zelf bij om te zorgen dat het niet gebeurt.” Dat geldt ook voor de toegenomen administratieve druk, vervolgt Kwakman. “Elk systeem heeft de neiging om het systeem zelf op de voorgrond te zetten. Kwaliteitszorg is een stapeling van systemen. De opleidings- en instellingsaccreditatie, de reviewcommissie, de afspraken over de prestatie-indicatoren – elk systeem eist een stukje van de pudding. Hogescholen balanceren continu tussen voldoen aan de eisen die het systeem stelt en een eigen, onafhankelijke visie op kwaliteit.”
Een generiek systeem, twee maten Voor echte kwaliteitsverbetering is vertrouwen nodig, ook politiek en maatschappelijk. “Vertrouwen? We kunnen bijna objectief vaststellen dat dat er niet is,” stelt Kitty Kwakman, lid van het cvb van Zuyd Hogeschool nuchter vast. “Dat zie je in het hele stelsel en het feit dat maatregel op maatregel wordt gestapeld. In de evaluatie van het accreditatiestelsel (september 2013) geeft de Inspectie van het Onderwijs een aanzet tot meekijken in de klas. Ik betwijfel of inspectietoezicht op individueel niveau bij het hbo past.” Kwakman twijfelt niet aan de goede bedoelingen achter de kwaliteitsmaatregelen die van hogerhand worden opgelegd, maar de vertaalslag naar de werkvloer is soms lastig. “Al die maatregelen gaan over kwaliteit, maar wel steeds op een andere manier en vanuit een andere opvatting. Dat is moeilijk te begrijpen.”
In principe zijn het accreditatiestelsel, de instellingstoets en de prestatieafspraken voor universiteiten en hogescholen gelijk, terwijl beide een eigen historie en opdracht hebben. “Kijk je naar waar het misgaat bij de accreditaties, dan gaat het bij de hogescholen vaak om het afstudeerniveau en bij de universiteiten om het systeem van toetsing daarvan. Dat knelt, want voor het afstudeerniveau in het hbo wordt het eindwerkstuk als maat genomen, terwijl het eindniveau door meer factoren wordt bepaald. Het systeem biedt hogescholen weinig credits om breder te toetsen. Er is wel een omslag gaande, maar het systeem reageert traag. Misschien is er van tevoren niet goed genoeg over nagedacht. Ik mis een discussie over het generieke karakter hiervan. Het hbo leidt op voor een beroep en helpt studenten zich te ontwikkelen tot professionals die kunnen participeren in kennisintensieve en dynamische beroepspraktijken. Dat is waar wij als hogeschool voor staan.”
De kracht van kennis.
21
Nieuwe organisatiestructuur
‘Primair zien mensen vooral het extra werk, dat van bovenaf wordt opgelegd’
In 2012 heeft Zuyd Hogeschool de organisatiestructuur heringericht. Binnen de faculteiten spelen docententeams een centrale rol. Dat bracht een nieuwe dynamiek teweeg, die een jaar later nog volop in ontwikkeling is. “Mensen komen vanuit verschillende aanvliegroutes met een visie op kwaliteit, daar moet je dus wat mee,” vertelt Kwakman. “Een onderdeel van de instellingstoets is de inrichting van de planning- en controlcyclus met kwalitatieve indicatoren, daar komen alle verschillende systemen in terug. Bij ons is de instellingstoets, die we nog niet gehaald hebben, echt een instrument om alle verschillende systemen bij elkaar te brengen.”
Open communicatie Docenten reageren ook terughoudend. Begrijpelijk, vindt Kwakman. “Primair zien mensen vooral het extra werk, dat van bovenaf wordt opgelegd. Een aantal docenten was bang om de autonomie te verliezen en dacht dat alles strakker en centraler gestuurd zou worden. Maar een instellingstoets kan het werk ook makkelijker maken. Mensen moeten de meerwaarde inzien. Dat lukt alleen als je er samen mee aan de slag gaat, veel communiceert en draagvlak weet te creëren. De kunst is om over dergelijke belangrijke zaken in de hele organisatie met elkaar te communiceren.”
Gedeelde ervaring Veel hogescholen worstelen met het kwaliteitsvraagstuk. Er wordt in hbo-land heel wat afvergaderd. Toch gaat het zelden over onderwijs, onderzoek of kernprocessen, constateert Kwakman. “Ik zou willen dat het kwaliteitsvraagstuk vaker op de agenda werd gezet en dat hogescholen onderling meer openheid met elkaar betrachten.” Dat ligt gevoelig, merkt Kwakman. “Terwijl je heel veel van elkaar kunt leren als je die kwaliteitsissues met elkaar deelt. Mijn advies? Zet het op de agenda, durf de informatie eens op tafel te leggen en ga met elkaar in gesprek.”
Pleidooi voor gezond verstand Die verdieping probeert Kwakman ook in de interne organisatie te bewerkstelligen. “Je kunt de cijfers gebruiken om de kwaliteit alleen te monitoren. Je kunt ze ook gebruiken als aangrijpingspunt om dieper met opleidingen, docenten en studenten in gesprek te gaan. Dat levert vaak meer informatie op dan droge cijfers. Analyseer de indicatoren en je hebt een top 3 aan gespreksonderwerpen op tafel. Op grond daarvan kun je in onderling overleg prioriteiten stellen en afspraken maken.” Die slag van monitoren naar verbeteren vraagt scherpte en analyse. Daar ontbreekt het vaak aan in het hbo. Daar helpt het systeem overigens niet bij, concludeert Kwakman. “Integendeel, het systeem leidt je eigenlijk precies de andere kant op. Maar de cijfers zijn niet leidend, het gaat om de werkelijkheid achter die getallen. Waar het uiteindelijk om gaat is dat je het binnen de organisatie met elkaar eens bent over wat je belangrijk vindt, daar afspraken over maakt en die ook nakomt.” Dat is tegelijk ook het advies van Kwakman aan collega’s. “We moeten laten zien dat onze kwaliteit buiten kijf staat. Je moet niet blijven praten over wat je moet doen, je moet het doen. Wees meer pragmatisch.”
22
De kracht van kennis.
‘We moeten laten zien dat onze kwaliteit buiten kijf staat. Je moet niet blijven praten over wat je moet doen, je moet het doen. Wees meer pragmatisch’
De kracht van kennis.
23
Interview met Theo Douma
‘Van kwaliteitsbeheersing naar kwaliteitsverbetering’ Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
Sinds de introductie van het accreditatiestelsel organiseert het hoger onderwijs de kwaliteitsontwikkeling en kwaliteitsborging vooral op instellingsniveau. De BVE-sector organiseert kwaliteitssystemen traditiegetrouw decentraal, rondom de onderwijsteams. In 2010 startte een tiental enthousiaste ROC-bestuurders het Kwaliteitsnetwerk mbo. Het netwerk ontwikkelt auditsystematiek en stimuleert de borging van de onderwijskwaliteit in het mbo op instellingsniveau. Hobéons Wienke Blomen sprak met Theo Douma, lid van het college van bestuur van ROC Nijmegen en voorzitter van het Kwaliteitsnetwerk mbo.
24
De kracht van kennis.
Je bent werkzaam geweest in het hoger onderwijs en was betrokken bij de invoering van de bachelor/master en het accreditatiestelsel. Sinds vier jaar werk je in de BVE-sector. Wat zijn volgens jou de belangrijkste overeenkomsten en verschillen op het gebied van kwaliteitszorg en kwaliteitscultuur? “De ontwikkeling van het ROC dateert van latere datum dan de vorming van hbo-instellingen. Dat heeft gevolgen voor de fase van de kwaliteitsontwikkeling en de kwaliteitsborging waarin beide sectoren verkeren. Hbo-instellingen organiseren hun kwaliteitssystemen veelal op instellingsniveau. ROC’s zijn per definitie sterk decentraal georganiseerd, rondom de onderwijsteams. Dat heeft te maken met de historie. Het toezicht op de BVE-sector is doorgetrokken vanuit het primair en voortgezet onderwijs en ondergebracht bij de Inspectie van het Onderwijs. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO), toezichthouder voor het hoger onderwijs, heeft een totaal andere historie en een andere, meer internationale focus. Toen ik vier jaar geleden in Nijmegen begon was ik verbaasd over de verschillen. In het hoger onderwijs was sprake van proportioneel vertrouwen, van instellingsaudits op een hoger aggregatieniveau en toezicht op afstand. De instellingstoets omvat vijf criteria. Vervolgens worden alle opleidingen beoordeeld, in cycli van zes jaar. De BVE-sector kent sinds 2012 de Staat van de Instelling, met een cyclus van drie jaar. Het stelsel is gebaseerd op het meten van de basiskwaliteit. Er wordt wel gesproken over proportioneel vertrouwen, maar een toezichtkader met 58 beoordelingscriteria impliceert toch een scherpere controle op details en low trust. De toezichtlast voor ROC’s is weliswaar enorm afgenomen, maar nog altijd vele malen hoger dan die voor het hoger onderwijs. Het focuspunt is anders. Mijn sympathie ligt meer bij wat ik zie in het hoger onderwijs.”
Wie of wat bepaalt volgens jou de kwaliteit in het onderwijs? “Voor het realiseren van een basisniveau heb je goede docenten en onderwijsteams nodig. Daarnaast heb je kwaliteitssystemen nodig. Die brengen de kwaliteit in kaart, waarborgen de continuïteit en houden mensen scherp. Maar daarmee ben je er nog niet. Wil een onderwijsinstelling echt kwaliteit leveren, dan zul je jezelf moeten verbeteren en je niveau blijven verhogen, door professionalisering van je docenten. De organisatie moet het proces faciliteren, maar kwaliteit begint en eindigt met de mensen die het uitvoeren. De BVE-sector heeft in dit opzicht de afgelopen vijf jaar enorme sprongen gemaakt. In de breedte van de sector is de kwaliteit van de teams en het kwaliteitsbesef sterk verbeterd. Het feit dat de overheid zwaar heeft ingezet op professionalisering van docenten heeft daarin ook een rol gespeeld.”
‘Intrinsieke motivatie is de motor voor kwaliteitsverbetering’
Theo Douma, lid college van bestuur ROC Nijmegen, voorzitter Kwaliteitsnetwerk mbo
Twee jaar geleden heb je het initiatief genomen voor het Kwaliteitsnetwerk mbo. Wat staat jullie voor ogen? “Ik heb een eenvoudige visie: wil je écht kwaliteit realiseren, dan moet dat vanuit een intrinsieke motivatie komen. De samenleving mag van ons vragen dat we ons verantwoorden, maar als de toezichthouder inhoudelijke zaken tot in detail gaat uitwerken verschuift het eigenaarschap van de kwaliteit van de instellingen naar de overheid. Dat belemmert innovatie en ontwikkeling. Je kunt als onderwijsinstelling ook het initiatief in eigen hand nemen en zelf aantonen dat je kwaliteit levert. Niet omdat de toezichthouder dat wil, maar omdat je vanuit je eigen doelstellingen een hogere kwaliteit wilt
De kracht van kennis.
25
realiseren. De deelnemende scholen en docententeams binnen het Kwaliteitsnetwerk hebben zelf audits ontwikkeld om verbeterpunten te signaleren. Het is een vorm van horizontale verantwoording, de instellingen nemen elkaar de maat. We kijken naar elkaars kwaliteitszorgsystemen, benchmarken, stimuleren een open debat en geven feedback. Past wat je doet bij je ambities op het gebied van kwaliteit en gebeurt ook werkelijk wat je denkt dat je doet? Meer is het niet. Het is een groeimodel, gericht op het ontwikkelen van een hogere vorm van kwaliteit en het uitwisselen van kennis en ervaringen. Inmiddels hebben we 31 deelnemers, overwegend ROC’s en een enkele AOC. Het mooie van het Kwaliteitsnetwerk is dat het zich sec richt op het verbeteren van kwaliteit. We vormen dus geen bedreiging op andere gebieden, zoals bijvoorbeeld beleid maken.”
Heeft een audit door het Kwaliteitsnetwerk effect op de toetsing door de Inspectie? Is sprake van een wisselwerking, een proefonderzoek of een risicoanalyse waarbij het een doorwerkt op het ander? “Elke instelling ordent de managementinformatie voor de toetsing door het Kwaliteitsnetwerk. Je hebt dus een stap voor in de voorbereiding van een Staat van de Instelling. In Nijmegen hebben we de audit aangegrepen om een bestuurlijke reactie te schrijven. Beide documenten hebben we vervolgens naar de Inspectie gestuurd, als start van de Staat van de Instelling. Dat is ook een stukje profilering. Je toont aan waar je op instellingsniveau mee bezig bent, hoe je de plan-do-check-act cyclus neerzet en waar je als instelling op afgerekend wilt worden.”
Hoe reageerde de Inspectie van het Onderwijs? “Heel positief! We hebben de afgelopen jaren intensief samengewerkt. Kwaliteitsbevordering en toezicht houden zijn twee verschillende rollen. We proberen elkaar daarin te ondersteunen. De verticale verantwoording richting de overheid kan complementair zijn aan de horizontale verantwoording die het Kwaliteitsnetwerk voor ogen staat.”
‘Als de toezichthouder inhoudelijke zaken tot in detail uitwerkt verschuift het eigenaarschap van de kwaliteit van de instellingen naar de overheid’
en structureel stakeholders ingebouwd die meekijken en ons scherp houden. In elke examencommissie zit bijvoorbeeld een extern lid. Waarom? Een externe heeft een frisse blik en stelt kritische vragen. En daarbij: vreemde ogen dwingen. In de examencommissies van het hoger onderwijs mogen geen voorzitters met belangen zitting hebben. Die eis is nog niet aan de BVE-sector gesteld. Wij doen dat nadrukkelijk wel. Een slager kan niet zijn eigen vlees keuren.”
Door verschillende incidenten heeft zowel de BVE-sector als het hoger onderwijs de laatste jaren flinke imagoschade opgelopen. Onder druk van de publieke opinie nam de roep om strenger toezicht toe. Inmiddels lijkt de rust enigszins weergekeerd. Betekent dit dat de kwaliteit ook daadwerkelijk is verbeterd? “Zowel het hoger onderwijs als de BVE-sector heeft flinke slagen gemaakt, de kwaliteitsborging is de laatste jaren verstevigd. Ondanks de maatschappelijke en politieke druk heeft minister Bussemaker besloten om de Inspectie geen grotere rol te laten spelen in het hoger onderwijs. Dat was een fundamentele en moedige beslissing, waarmee ze de vicieuze cirkel heeft doorbroken. Daar heb ik veel respect voor. Chapeau!”
En in de BVE-sector? Bij die horizontale verantwoording kun je ook denken aan regionale overheden, aan het afnemende bedrijfsleven of het voortgezet onderwijs in de regio. Spelen die een rol in de kwaliteitsbeoordeling van ROC-opleidingen? “Ik ben een groot voorstander van organische kwaliteitszorg. Daarmee bedoel ik dat je binnen de systemen van de instellingen mechanismen inbouwt die je scherp houden. In Nijmegen maken we gebruik van het stakeholdermodel: we hebben het werkveld heel nadrukkelijk aan het beginpunt van de beleidscyclus gezet
“Bij ons wordt inmiddels onderscheid gemaakt tussen toezicht op de basiskwaliteit en het realiseren van beleidsdoelstellingen door het maken van prestatieafspraken. Dat vind ik een positieve ontwikkeling. Het is namelijk een illusie te denken dat je met beoordelingskaders en gedetailleerd en frequente controle een hogere onderwijskwaliteit kunt realiseren. Dat levert alleen maar bureaucratie op, kost instellingen heel veel geld – dat ze maar een keer kunnen besteden - en het ergste is dat de docent geen flauw idee heeft waar de toezichthouder mee bezig is. Voor doorgroeien is intrinsieke motivatie nodig – van de docent. Wil je de docent aan de verbetercyclus hebben dan moet je investeren in de docent en niet in de toezichthouder.”
Wat is de belangrijkste stap die instellingen nu moeten zetten op het gebied van kwaliteitszorg? “Zowel het hoger onderwijs als de BVE-sector heeft gigantische stappen gezet op het gebied van kwaliteitszorg. Ik denk dat we niet in kwaliteitsbeheersing moeten blijven hangen, maar over moeten gaan tot kwaliteitsverbetering. De vraag is daarbij niet: wat kan een instelling, de minister of de directeur doen? De cultuur zou moeten zijn: wat kan ik persoonlijk doen om de kwaliteit van mijn onderwijs te verbeteren. Die ik-boodschap, daar gaat het om.”
26
De kracht van kennis.
De kracht van kennis.
27
INTERVIEW MET Heim Meijerink
‘Het gaat om de kleine kwaliteit in de klas’ Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
De loopbaan van Heim Meijerink voerde hem via het voortgezet naar het hoger onderwijs en het ministerie van OCW, waar hij zes jaar hoofdinspecteur voortgezet onderwijs was. Als voorzitter van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen legde hij in 2008 de diverse vaardigheidsniveaus vast. Met de Commissie Kennisbasis Pabo initieerde hij bovendien in 2012 verbetering van het basisniveau op de pabo. Inmiddels is Meijerink gepensioneerd, maar nog steeds actief als voorzitter van de resonansgroep van het Kwaliteitsnetwerk mbo. De resonansgroep geeft gevraagd en ongevraagd advies en beoordeelt de rapportages van de instellingsaudits van het Kwaliteitsnetwerk. Kwaliteit, kwaliteitszorg, kwaliteitsverbetering: wat werkt, wat niet? Heim Meijerink, voorzitter resonansgroep Kwaliteitsnetwerk mbo
28
De kracht van kennis.
‘Een bottleneck bij kwaliteitsbeoordeling is de afstand tussen het systeem en de door de leraren gedraaide lessen’
Terugkijkend op zijn carrière komt Heim Meijerink met een heel persoonlijke kijk op kwaliteit. “In de jaren tachtig was ik rector van een fusiescholengemeenschap in Groningen. Kwaliteitszorg en de formaliteiten daaromheen speelden destijds nog geen enkele rol, toch hadden we het altijd over kwaliteit. Dat had ook met schaal te maken, ik kende iedereen. Kleinschaligheid is een geweldig voordeel. De formalisering van de kwaliteitszorg is echt iets van de laatste twintig, dertig jaar. In de jaren negentig werkte ik bij de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden en kreeg ik te maken met de eerste visitaties en rapportages. De vraag is: helpt het? Toen ik er middenin zat vond ik van niet. Dat had er ondermeer mee te maken dat kwaliteitszorg van bovenaf werd opgelegd en dat de docenten er ook niet veel in zagen. Ze vonden dat alleen de top van de hogeschool werd opgetuigd, met een nieuwe afdeling en dure mensen. Het had weinig te maken met het proces in de klas. Terwijl het daar uiteindelijk allemaal om draait.”
Kleine kwaliteit in de klas In 1996 maakte Meijerink de overstap naar de Inspectie van het Onderwijs, waar hij tot 2002 hoofdinspecteur voortgezet onderwijs was. “Het verwonderde me dat de Inspectie zich destijds niet uitsprak over de kwaliteit in de klas.” Onder leiding van Meijerink werd een evaluatie uitgevoerd van de basisvorming in het voortgezet onderwijs waarbij 7000 lessen werden geobserveerd. “Een gigantische klus, maar erg effectief, omdat je daardoor veel meer te weten komt over de kwaliteit van een school dan wanneer je een sigaar rookt met de directeur.” Sindsdien maakt de ‘kleine’ kwaliteit in de klas deel uit van de toezichtsystematiek in het voortgezet onderwijs.
Bottleneck Het toezicht op het mbo is geënt op het systematiek in het voortgezet onderwijs. Met de introductie van de Staat van de Instelling in 2011 zette de Inspectie van het Onderwijs een stap richting integraal toezicht, meer op afstand. Het pedagogischdidactisch handelen is een centraal element gebleven. Bij stages wordt bijvoorbeeld niet alleen naar de organisatie vanuit de school gekeken, maar ook ingezoomd op de leerpraktijk. Daarin verschilt de Staat van de Instelling wezenlijk van de onderzoeken naar kwaliteitssystematiek die instellingen zelf laten uitvoeren, benadrukt Meijerink. “Daarbij blijft de lespraktijk voornamelijk buiten beeld. Een bottleneck bij kwaliteitsbeoordeling, of dat nu verticaal of horizontaal is, is de afstand tussen het systeem en de door de leraren gedraaide lessen.”
Intervisie, motor voor kwaliteitsontwikkeling Inspectie op systeemniveau maakt het volgens Meijerink moeilijk om gedegen en valide uitspraken te doen over die ‘kleine’ kwaliteit in de klas, en alle bijkomende pedagogisch-didactische aspecten. Anno 2013 is de discussie over toezicht in de klas weer opgelaaid. De vraag is of de hoogste toezichthouder de aangewezen instantie is om de lespraktijk in de klas te beoordelen. Docenten kunnen tenslotte ook bij elkaar in de les kijken of intercollegiaal consult plegen. “Intervisie is vaak een motor voor kwaliteitsontwikkeling in de school,” weet Meijerink uit ervaring. “Als dat systematisch en volgens heldere criteria
wordt gedaan kan de toezichthouder zich beperken tot controle of dat systeem daadwerkelijk werkt en af en toe een steekproef nemen. Dat systeem kan worden uitgebreid door externen erbij te betrekken.”
Grootste gemene deler Doorpratend over kwaliteit in de klas komen we op de student. Hoe daag je die uit en hoe krijg je hem aan het werk zodat hij ook daadwerkelijk iets opsteekt? De kwaliteit van de docent is de sleutel tot succes. Nederlandse docenten zijn volgens Meijerink over het algemeen sterk gemotiveerd en pedagogisch in orde. Uit inspectierapporten blijkt dat het vooral mis gaat op het gebied van didactiek en differentiatie. “Het Nederlands onderwijs richt zich te veel op de grootste gemene deler. Dat begint al bij groep 3 in het basisonderwijs, maar geldt voor alle niveaus. Een kwalitatief goed onderwijsaanbod is een gevarieerd onderwijsaanbod dat tegemoet komt aan verschillende leerstijlen.”
Selectie Om het rendement van opleidingen te verhogen neemt een aantal instellingen in het hoger onderwijs hun toevlucht tot decentrale selectie en numerus fixus. Het risico is dat mbo’ers en allochtonen daardoor massaal worden uitgeselecteerd. Dat staat haaks op de maatschappelijke taak van onderwijsinstellingen om onderwijs toegankelijk te maken voor alle maatschappelijke doelgroepen. Meijerink beperkt zich tot zijn eigen ervaring wanneer hij het belang van selectie aan de poort nuanceert. In 2008 deed hij als voorzitter van de Expertgroep Taal en Rekenen voorstellen voor verbetering van de kennisniveaus tijdens de gehele leerloopbaan van de leerlingen. Tegenwoordig maakt een taal- en rekentoets deel uit van de leerweg in het primair en voortgezet onderwijs en speelt deze een belangrijke rol bij de selectieprocedure voor de pabo. “Voor deze opleiding ben ik voorstander van selectie aan de poort. Waarom? Kennis en vaardigheden zijn cruciaal voor de onderwijskwaliteit in het basisonderwijs. Toets je daar niet op, dan komt de kwaliteit van het basisonderwijs onder druk te staan. Dat werkt jarenlang door, in de hele kolom.”
De kracht van kennis.
29
Integrale kwaliteit
Inhoudelijke keuze
Meijerink is voorzitter van de resonansgroep van het Kwaliteitsnetwerk mbo. Bij de instellingstoetsen, die onder meer vanuit Hobéon voor het Kwaliteitsnetwerk mbo worden uitgevoerd, spreken auditoren uitgebreid met bestuur, management, studenten en docenten. Moet een bezoek aan de klas volgens Meijerink deel uitmaken van de toets? En wat betekent dat voor de rolverdeling tussen toezichthouder en onderwijsinstelling? “De huidige systematiek gaat uit van een check op het systeem, maar blijft een beetje hangen boven de werkvloer. Daar is nog een verbeterslag mogelijk. Ik denk dat het mbo in de huidige fase wel ruimte biedt voor een andere combinatie van toezicht, gebaseerd op een afgestemde communicatie tussen de externe toezichthouder en de interne systematiek.”
Een verschuiving in het toezicht vraagt volgens Meijerink ook om een inhoudelijke keuze. “Het Kwaliteitsnetwerk mbo richt zich op de hoe-vraag, in opdracht en op verzoek van de instelling zelf. De overheid zou zich als toezichthouder meer met de wat-vraag kunnen bemoeien en duidelijke richtlijnen kunnen opstellen voor de toetsing. Wat moeten leerlingen op welk niveau beheersen? Dat kan de kwaliteit verbeteren.” Voor onderwijsinstellingen zelf blijft een gevarieerd aanbod en de ‘kleine’ kwaliteit het allerbelangrijkste, besluit Meijerink. “Zet de mensen die zich nu bezighouden met hoogdravende kwaliteitsrapportages in voor gesprekken op de werkvloer, intervisie en andere intercollegiale activiteiten. Dat helpt écht. Dicht bij de werkvloer.”
Kwal i teit
‘Gesprekken op de werkvloer, intervisie en andere intercollegiale activiteiten. Dat helpt écht’
30
De kracht van kennis.
Interview met Leendert Klaassen
‘Verbind de externe met de interne kwaliteitscultuur’ Door Ruud van der Herberg en Ursula Wopereis
Leendert Klaassen was van 2005 tot 2011 bestuurslid van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Kort na de start van het nieuwe accreditatiestelsel trad hij aan als bestuursvoorzitter van Stenden Hogeschool in Leeuwarden. De switch van beoordelende naar beoordeelde instantie heeft zijn inzicht in het accreditatiestelsel verder verdiept.
Je hebt een interessante transfer gemaakt. De NVAO beoordeelt, borgt en bevordert het kwaliteitsniveau van het hoger onderwijs. Nu maak je als bestuurder van Stenden Hogeschool kennis met de uitwerking in de praktijk van het beleid dat je zelf mede hebt vormgegeven. “Bij de NVAO was ik meer op afstand met kwaliteitsstandaarden bezig, binnen een relatief abstract stelsel. In mijn huidige functie moet ik de kwaliteitsverbetering inhoudelijk vormgeven, dat is veel concreter. Ik zit bijna letterlijk aan de andere kant van de tafel, in de rol van degene die beoordeeld wordt. Daardoor is het systeem voor mij meer gaan leven. Overall ben ik positief over deze fase van het stelsel, maar in de praktijk pakt een aantal zaken anders uit dan voorzien. De administratieve last van de Instellingstoets Kwaliteitszorg (ITK) voor de instellingen is bijvoorbeeld veel omvangrijker en ingrijpender dan de NVAO zich destijds heeft voorgesteld. De opleidingsbeoordeling zou worden beperkt en meer focussen op de inhoud, wat een lastenbesparing van 25 procent moest opleveren. Dat is nog niet gerealiseerd.”
Gaat dat nog wel gebeuren? “Dat kan als de instellingen en de opleidingen, maar ook de panels en de NVAO meer ontspannen met de beoordeling omgaan. Iedereen gaat erg verkrampt om met de beoordeling van de afstudeerwerken en beoogde en gerealiseerde eindkwalificaties. Dat is ook een kwestie van wennen aan het systeem en dat kost tijd. Instellingen moeten zelfbewuster worden, meer laten zien wat ze doen en het minder zoeken in de papierwinkel. Extern moet bij de overheid, de politiek en misschien wel de samenleving in de volle breedte het beeld ontstaan dat de sector zelf verantwoordelijkheid neemt en daar ook vorderingen in boekt. Die vertrouwensbasis is essentieel.”
Hoe zijn jullie intern die kramp te lijf gegaan? “We hebben flink gekapt in het beleidsbos. Wil je meer ontspannen met alle formaliteiten rond zo’n toets kunnen omgaan dan moet je duidelijke afspraken maken en elkaar echt kunnen aanspreken op verantwoordelijkheden. Voor ons is het toetsingsproces een aanleiding geweest om de interne kwaliteitscultuur nog verder vorm en inhoud te geven. We hebben in de voorbereiding van de instellingstoets een extern adviseur gevraagd als klankbord. Hij heeft gereflecteerd op onze kritische zelfreflectie, het management bijgepraat en proefvisitaties gehouden. Daarnaast hebben we op alle niveaus binnen de organisatie bijeenkomsten belegd en via intranet voortgangsberichten geplaatst. Uiteindelijk hebben alle medewerkers ons zelfevaluatie document gekregen. Sinds afgelopen zomer hebben we bovendien als cvb twaalf groepen van telkens twintig medewerkers uit verschillende schools uitgenodigd voor een instellingsontbijt. Die ontbijtsessies maakten veel los, de ene keer ging het heel inhoudelijk over wat onderwijskwaliteit is, de andere keer over praktische dingen. Daar steek je heel veel van op en daar gaan we ook zeker mee door.”
Wat is de toegevoegde waarde van de instellingstoets? “De ITK gaat over zaken die niet eerder expliciet ter sprake kwamen, ook niet in de uitgebreide opleidingsbeoordeling. In die zin is de samenhang tussen opleidingsbeoordelingen en de ITK niet altijd concreet. De toets zet iedereen in de hele instelling weer op scherp en geeft het kwaliteitsbesef en de kwaliteitscultuur een enorme boost. Dat vind ik heel heilzaam en zou ik niet willen missen – op het administratieve werk dat er aan verbonden is na dan. De intrinsieke waarde zit hem niet zozeer in die bureaucratische processen en het formele besluit
De kracht van kennis.
31
dat daar uit voort komt, maar in wat de toets los maakt in je organisatie en de cultuurontwikkeling die daar het gevolg van is. Naarmate die bijvangst groter wordt, worden de formaliteiten rond de ITK steeds meer de moeite waard. Instellingen moeten zich niet blindstaren op die formaliteiten. Ze zijn soms lastig, maar kunnen ook gebruikt worden om de meerwaarde te bereiken die je zelf voor ogen hebt. Dan maak je de verbinding tussen de externe en de interne kwaliteitscultuur, en daar moeten we het van hebben. Voor instellingen is het de kunst om die verhoogde waakzaamheid vast te houden en door te ontwikkelen. Ik betwijfel overigens of de ITK weet door te dringen tot de kern van de onderwijskwaliteit.”
Want wie of wat bepaalt volgens jou de kwaliteit van het onderwijs? “We meten de kwaliteit aan de hand van indicatoren om het proces heen, maar dat is vooral de buitenkant. De kwaliteit in het onderwijs wordt bepaald door datgene wat de docent met de student doet in de context van - in ons geval – probleem gestuurd onderwijs als didactisch concept. Dus in de PGO-groepen1 of tijdens de hoorcolleges. Dat blijft bij de ITK buiten beschouwing.”
Accreditatie wordt - ook door docenten - vaak gezien als een aangelegenheid voor het management. Hoe krijg je de docent zover dat hij, als onderwijsprofessional, ook het eigenaarschap van de accreditatie op zich neemt? “Wij proberen die verantwoordelijkheid nadrukkelijk lager in de organisatie te leggen. Toen ik hier kwam werden alle accreditaties min of meer georganiseerd door het cvb. Wij stelden de zelfevaluaties vast en voerden gesprekken met de panels. Daar zijn we mee gestopt. Binnen de organisatiestructuur hebben de Heads of Schools budget- en inhoudelijke verantwoordelijkheid, zij sturen het proces aan en stellen de zelfevaluatie vast. Het cvb volgt de ontwikkelingen, houdt meetings voorafgaand aan en na afloop van accreditaties en doet de midterm reviews. Het gaat erom dat je bij docenten tussen de oren krijgt dat onderwijs geven en verantwoording afleggen bij elkaar horen. Een aantal pakt dat heel goed op, anderen minder.”
‘Instellingen moeten zich niet blindstaren op de formaliteiten, maar ze gebruiken om de meerwaarde te bereiken die hen voor ogen staat’
1 PGO Probleem gestuurd onderwijs.
32
De kracht van kennis.
PVV Kamerlid Pieter Duisenberg pleit voor het Finse model en wil alleen universitaire docenten voor de klas. Daarmee snijdt hij ook de discussie over hbo en wo masters aan. Hoe kijk jij daar tegenaan? “We bieden een aantal masterprogramma’s, deels in samenwerking met buitenlandse instellingen. Met de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) ontwikkelen we momenteel een wo master op het gebied van toerisme, leisure en hospitality. Daarin speelt de inbreng vanuit het beroepenveld een heel belangrijke rol. Persoonlijk vind ik de grens tussen wo en hbo master betrekkelijk. Het gaat niet om hoger, zwaarder of beter, het is een andere oriëntatie, zoals de NVAO ook zegt. Laat dat het uitgangspunt zijn. De discussie over minimaal master voor de klas? Die hebben we hier ook. Wij willen binnen Stenden inzetten op tachtig procent masterdocenten omdat we expliciet de praktijk- en beroepscomponent bij het onderwijs willen blijven betrekken. Het gaat om een verantwoorde mix.”
Wordt de onderwijskwaliteit in het wo anders beoordeeld dan in het hbo? “Het wo meet haar kwaliteit aan de hand van het onderzoek, het aantal publicaties, de internationale rankings en de derde geldstromen. Iedereen wil in de top 50 staan, dat kan alleen als het bestuur ook daadwerkelijk stuurt op die indicatoren. Het hbo is anders gebakken, het zijn twee heel verschillende sectoren in hetzelfde stelsel. De kwaliteit van hogescholen wordt vooral afgemeten aan het onderwijs dat ze leveren. Daar is niets mis mee. Ik vind de maatschappelijke relevantie van het hbo in bepaalde opzichten overigens groter dan de universitaire sector. Als je kijkt naar de impact op de regionale economie en de bedrijvigheid, dan is het hbo buitengewoon bepalend voor de vitaliteit en kwaliteit van de regionale economie. Dat geldt zeker hier in Friesland en Drenthe.”
Leeuwarden ligt 192 kilometer van Den Haag. Wat vind je vanuit jouw positie van de rol van minister Bussemaker? “Ze komt zelf uit de sector, dat is in dit geval een groot voordeel. In de beleidsstukken heeft ze het expliciet over het hersteld vertrouwen, over de verantwoordelijkheid die de sector genomen heeft en de verbetering van de kwaliteit in de afgelopen twee jaar. Minister Bussemaker zoekt en signaleert de lijn omhoog, laat dat de politiek weten en geeft daar ook gevolg aan. Ook in de rolverdeling tussen de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs heeft ze een duidelijke stap gezet. Van de prestatieafspraken ben ik minder gecharmeerd, maar dat is een nalatenschap van Halbe Zijlstra waar we het mee moeten doen. Het heeft iets van een perverse prikkel. Instellingen gaan voor zeker, omdat niemand het zich kan permitteren om zeven procent van de bekostiging kwijt te raken. Prestatieafspraken dragen niet direct bij aan daadwerkelijke kwaliteitsverbetering, maar kunnen gemakkelijk leiden tot risicomijdend gedrag. De Tweede Kamer heeft een aanloop genomen naar toetsing op instellingsniveau, met proportioneel toezicht. Dat kan een volgende stap zijn als deze fase van het stelsel zich goed doorontwikkelt, maar ik sluit niet uit dat het systeem na de eerste ronde toch weer herzien wordt. Daar sorteert de politiek nu al op voor. De relatieve waarde van zo’n stelsel bewijst zich pas als het een keer doorlopen is. Ik ben overigens van de school dat je ook naar onderwijskwaliteit op opleidingsniveau moet blijven kijken. Er zit zoveel verschil tussen opleidingen binnen één instelling, het hele beeld heb je niet in één keer te pakken.”
‘De administratieve last van de ITK is veel omvangrijker en ingrijpender dan de NVAO zich destijds heeft voorgesteld’
Leendert Klaassen, voorzitter college van bestuur Stenden Hogeschool, Leeuwarden
De kracht van kennis.
33
Interview met Maria Weymans, Marleen Bronders en Klara De Wilde
Twee zielen, één stelsel Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
Nederland en Vlaanderen zijn als twee kinderen van dezelfde ouders: nauw verwant en toch heel verschillend. In de externe kwaliteitszorg van het hoger onderwijs is de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) de bindende factor. Na de Bologna akkoorden van 2004 koos de Vlaamse overheid voor een bamastructuur met professionele bachelors en academische bachelors en masters. Wat zijn volgens Maria Weymans, Marleen Bronders en Klara De Wilde van de Cel Kwaliteitszorg van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR KZ) de belangrijkste kwaliteitsvraagstukken in het Vlaamse hoger onderwijs?
VLUHR De Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) is opgericht door de vijf universiteiten verenigd in de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), de 21 hogescholen verenigd in de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) en de vijf associaties. De VLUHR is als enige instelling in Vlaanderen bevoegd voor de externe kwaliteitsbeoordelingen van het door de Vlaamse overheid bekostigde hoger onderwijs. De Cel Kwaliteitszorg van de VLUHR organiseert de visitaties en treedt gedurende het visitatieproces op als procesbegeleider en –bewaker. Op basis van het visitatierapport kan een opleiding een accreditatie aanvragen bij de NVAO.
34
De kracht van kennis.
In onderwijsland kan Finland steevast rekenen op de hoogste inspiratiescore. Maar als het gaat om kwaliteitsvraagstukken in het hoger onderwijs kunnen we ons eigenlijk geen betere spiegel indenken dan onze zuiderburen. Wat kan Nederland van Vlaanderen leren?
Onderzoekscomponent Een van de eerste verschillen die in het oog springt is de inbedding van de onderzoekscomponent. “In Nederland is de onderzoekscomponent in het hbo ondergebracht bij lectoraten, in Vlaanderen verloopt de inbedding via de associaties. Een associatie is een samenwerkingsverband tussen één universiteit en één of meer hogescholen,” legt Maria Weymans, directeur Cel Kwaliteitszorg VLUHR KZ, uit. De associaties zijn opgericht bij de invoering van de bachelor/masterstructuur in 2004, met als doel een efficiëntere organisatie en afstemming van het opleidingsaanbod en onderwijsfaciliteiten en het begeleiden van de academisering van de academische opleidingen binnen de hogescholen. In tegenstelling tot Nederland kent Vlaanderen geen professionele masteropleiding, alle masters zijn academisch. De Vlaamse hogescholen hebben tien jaar de tijd gehad om een onderzoeksbasis op academisch niveau uit te bouwen. Sinds de start van het nieuwe studiejaar in september 2013 zijn deze academische opleidingen formeel geïntegreerd in de universiteiten en is de onderzoekscomponent ingebed in de universitaire onderzoeksomgeving, binnen de vijf associaties.
Actuele kwaliteitsvraagstukken Die structuur leidt tot specifieke kwaliteitsvraagstukken. “Momenteel speelt met name de integratie van personeel en studenten van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten en de borging van de kwaliteit van de opleidingen,” aldus Marleen Bronders. Bronders is verantwoordelijk voor de coördinatie van de visitaties van de academische opleidingen. “Deze integratie van grote aantallen studenten en docenten heeft geleid tot een tweede fusiebeweging: de hogescholen binnen een associatie proberen tot grotere entiteiten te komen. Een ander punt is de voorbereiding van de aanstaande instellingsreview en het nieuwe systeem met de opleidingsbeoordeling, dat van overheidswege en door de NVAO is geïnitieerd.” Net als in Nederland moet dit nieuwe systeem uiteindelijk leiden tot een financiële en bureaucratische lastenverlichting van 25 procent. VLUHR KZ is verantwoordelijk voor de realisatie van de
‘We hebben ervoor gevochten om de Nederlandse beslisregels niet op dezelfde manier te hoeven toepassen’
Van links naar rechts: Maria Weymans, Marleen Bronders en Klara De Wilde, respectievelijk directeur en coördinatoren bij VLUHR
De kracht van kennis.
35
Leerkrediet Elke student die zich inschrijft voor het Vlaams hoger onderwijs krijgt een virtuele rugzak met 140 studiepunten waarmee hij opleidingsonderdelen kan ‘kopen’. Wordt een onderdeel met succes afgerond, dan worden de studiepunten teruggestort, zo niet, dan wordt het aantal punten definitief van het saldo afgetrokken. Als een student geen leerkrediet meer heeft, mag de instelling de inschrijving weigeren of dubbel studiegeld vragen.
Secundair onderwijs Het secundair onderwijs (SO) in Vlaanderen duurt zes jaar en geeft toegang tot het hoger onderwijs. Binnen het SO onderscheidt men het algemeen vormend, het technisch, het beroeps en het kunstonderwijs. De drie laatste zijn vergelijkbaar met het vmbo en mbo in Nederland.
36
De kracht van kennis.
kostenbesparing op het niveau van de opleidingsbeoordelingen en voor de coördinatie en de goede kwaliteit van de visitaties. “We zien dit als een mooie uitdaging,” stelt Klara De Wilde, coördinator van de visitaties van de professioneel gerichte opleidingen. “We werken nu met kleinere visitatiecommissies en minder bezoekdagen en evalueren welk effect dit heeft op de kwaliteit van de visitaties.”
Volwassenonderwijs Hoe is het onderwijsaanbod in Vlaanderen geregeld voor volwassen werknemers die op lager niveau zijn opgeleid, werkervaring hebben opgedaan, en alsnog een bachelorgraad willen halen? In Nederland wordt het volwassenenonderwijs voor een deel door tientallen commerciële instellingen aangeboden. “Bij ons kunnen werkstudenten via afstandsonderwijs of met EVC of EVK een professioneel bachelordiploma aan een hogeschool behalen,” legt De Wilde uit. “Daarnaast bestaat ook – net als in Nederland - een associate degree. In Vlaanderen wordt dit Hoger beroepsonderwijs niveau 5 (HBO5) genoemd.” Deze opleidingen worden in de meeste gevallen aangeboden door de Centra voor Volwassenenonderwijs (CVO’s). “Om de kwaliteit te borgen, maar ook om deze opleidingen uit te breiden naar nieuwe doelgroepen, zoals generatiestudenten en switchers, gebeurt dit in samenwerking met de hogescholen. Nieuwe HBO5-opleidingen kunnen enkel worden georganiseerd op basis van samenwerking tussen hogescholen en CVO’s. Voor de bestaande nog om te vormen HBO5-opleidingen wordt de samenwerking de komende jaren uitgewerkt.”
‘In Nederland is men ondernemender en zakelijker ingesteld’
Nieuwe opleidingen Behalve een zeer divers palet aan onderwijsinstellingen kent Nederland een groeiend aantal nieuwe opleidingen. Tegelijkertijd is er een tendens om onrendabele opleidingen af te stoten of opleidingen samen te voegen in brede bachelors. Hoe is dat in Vlaanderen? Nieuwe opleidingen vallen buiten het takenpakket van de VLUHR KZ, benadrukt Bronders. “Net als in Nederland moet eerst de macrodoelmatigheid van een nieuwe opleiding worden aangetoond. De volgende stap is de toets nieuwe opleiding. Is die positief dan kunnen opleidingen een accreditatietraject doorlopen en komt de VLUHR KZ in beeld.” Zowel ten aanzien van het volwassenenonderwijs als ten aanzien van het ontwikkelen van nieuwe opleidingen signaleert Weymans een verschil in mentaliteit tussen Vlaanderen en Nederland. “In Nederland is men in mijn beleving ondernemender en zakelijker ingesteld. Men ziet
‘Het wantrouwen en de maatregelen die men in Nederland neemt dreigen over te waaien naar Vlaanderen’
“Wij hebben ook een hoog uitvalpercentage in het eerste jaar”, vult De Wilde aan. “Na de start zie je dat de rendementscijfers in de volgende jaren oplopen tot boven de tachtig en in het laatste jaar zelfs tot honderd procent. Je kunt niet verwachten dat alle studenten gelijk bij aanvang alle competenties en vaardigheden in huis hebben om het eerste studiejaar in één keer te doorlopen. En bovendien: je kunt jongeren weliswaar zo goed mogelijk voorbereiden op hun studiekeuze, maar je kunt studenten niet weigeren. Dat is de vrijheid van onderwijs.”
Steen in de vijver
sneller kansen voor nieuwe opleidingen. Anderzijds is men ook eerder geneigd de stekker eruit te trekken als een opleiding niet rendabel is. In Vlaanderen weegt de maatschappelijke opdracht van het onderwijs over het algemeen zwaarder dan in Nederland. Dat is overigens geen waardeoordeel.”
Brede bachelor Sinds de eerste ronde van het accreditatiestelsel is in Nederland de brede bachelor in opkomst. De overheid stimuleert instellingen om de krachten van noodlijdende of nauw verwante opleidingen te bundelen, nieuw opleidingsaanbod te ontwikkelen en het overvloedige aanbod terug te brengen tot een overzichtelijk aantal kernopleidingen. Binnen bepaalde grenzen kunnen instellingen vervolgens nieuwe afstudeervarianten opzetten, zonder dat daar elke keer een nieuwe macrodoelmatigheidstoets voor nodig is. Voorbeelden zijn de brede bachelors Engineering, Built environment en ICT. Die ontwikkeling ziet De Wilde ook in Vlaanderen, zij het meer bij de academische dan bij de professionele opleidingen.
Rendement Nederland heeft bij een deel van de opleidingen een uitvalpercentage van veertig tot vijftig procent in het eerste jaar. Een opleiding kan een numerus fixus aanvragen, bijvoorbeeld vanuit arbeidsmarktoverwegingen of omdat zich meer studenten aanmelden dan de opleiding aan kan. Om de uitval van studenten terug te dringen en daarmee het rendement te verhogen neemt een aantal opleidingen hun toevlucht tot decentrale selectie en intensieve studieloopbaanbegeleiding. In andere gevallen wordt het aantal studiepunten verhoogd dat de student in de propedeuse moet hebben behaald voor hij door mag gaan. Omdat de collegegelden stijgen en de studiefinanciering minder wordt hebben studenten overigens ook direct belang bij een zo groot mogelijke slagingskans.
Natuurlijke selectie Ook in Vlaanderen steekt de discussie over studierendement regelmatig de kop op. Toch is deze minder prominent aanwezig dan in Nederland. “Ik denk dat die discussie zijn oorsprong heeft in de ambities van Nederland ten aanzien van de kenniseconomie,” zegt Weymans. “Het kennisniveau moet omhoog. Om dat te bereiken stopt men in Nederland veel tijd en energie in de studiekeuze en start- en studieloopbaanbegeleiding, opdat studenten toch vooral die eindstreep halen. Je kunt je afvragen tot waar die inspanningen die je doet gerechtigd zijn.”
Na de Inhollandaffaire heeft de Nederlandse politiek controle op controle gestapeld. De Inspectie van het hoger onderwijs leek weer een volwaardige rol te krijgen, waarbij de NVAO eens in de zes jaar en de Inspectie van het Onderwijs midterm beoordelingen zou uitvoeren. De huidige minister heeft die controledrift tot staan gebracht, maar het wantrouwen echoot nog steeds na. Wat merkt Vlaanderen daarvan? “Wij hebben geen Inspectie en geen Inholland verhaal gehad,” vertelt Bronders. “Wat we wel voelen is dat het wantrouwen en de maatregelen die men in Nederland neemt, bijvoorbeeld met betrekking tot de regelgeving rond de eindwerken, via de NVAO dreigen over te waaien naar Vlaanderen. Vanuit politieke hoek zien we in Vlaanderen dezelfde stuiptrekkingen: de regelgeving wordt strenger. We proberen dat zoveel mogelijk buiten de deur te houden omdat we eigenlijk vinden dat de situatie in Nederland op zich staat. Eén incident betekent niet dat dat wantrouwen overal gerechtvaardigd is.” Dat Nederlandse wantrouwen en de neiging tot controle sijpelt overigens wel door in het contact tussen Nederlandse commissieleden en de Vlaamse opleidingen die ze moeten beoordelen. Bij de eerste signalen gaf Weymans direct tegengas door in gesprek te gaan met de NVAO en de - deels Nederlandse – panels. “We werken hier meer op basis van vertrouwen. Dat vinden we belangrijk en bespreken we ook met de commissieleden. Dat is soms moeilijk. Wat ik spijtig vind is dat al die controle de aandacht afleidt van waar het feitelijk om gaat: de borging van de kwaliteit van het onderwijs.”
Hersteloptie “We hebben met de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholen Raad (VLHORA) gevochten om de Nederlandse beslisregels niet op dezelfde manier te hoeven toepassen,” vult Bronders aan. “In de vorige ronde bestond bij ons al de mogelijkheid van herstel, dat was destijds in Nederland nog niet het geval. In Nederland betekent een onvoldoende voor standaard 3 (gerealiseerd eindniveau) per definitie een negatief accreditatie advies. In Vlaanderen daarentegen krijgen uitsluitend opleidingen die op alle punten onvoldoende scoren een negatief advies. Vroeger hadden opleidingen bij een negatief accreditatietraject twee keuzes: een hersteltraject of stoppen. Nu krijgen opleidingen met één of meer onvoldoendes een tijdelijke accreditatie voor ten hoogste drie jaar. In die periode komt VLUHR KZ nogmaals langs om te kijken of alles op orde is.” Die hersteloptie geldt inmiddels ook in Nederland. In het nieuwste wetsontwerp Kwaliteitsborgen, dat momenteel in het parlement wordt behandeld, wordt de hersteloptie uitgebreid van één naar twee jaar.
De kracht van kennis.
37
INTERVIEW MET Robert van Zanten, NCOI:
‘Differentieer naar doelgroep’ Door Fred de Bruijn en Ursula Wopereis
Met een gevarieerd aanbod van ruim duizend trainingen en opleidingen op mbo-, hbo- en masterniveau is NCOI uitgegroeid tot de grootste, particuliere praktijkopleider van werkend Nederland. Wat zijn volgens directeur Robert van Zanten de belangrijkste overeenkomsten en verschillen met het bekostigd onderwijs ten aanzien van de kwaliteit?
Het grootste verschil met het bekostigd onderwijs? De doelgroep, antwoordt Robert van Zanten beslist. “NCOI richt zich expliciet op werkenden, dat is een heel specifieke doelgroep. Onze klanten hebben al een onderwijsverleden, willen verticaal omhoog of een andere richting op. Studeren is voor hen een gerichte keus, ze zijn bijzonder gemotiveerd en weten goed wat ze willen. Wij spelen daar op in met een flexibel opleidingsaanbod dat goed is te combineren met werk. Die werkplek speelt ook een belangrijke rol in de kennis- en competentieontwikkeling van de student.”
Convenience NCOI heeft kwaliteit en klanttevredenheid hoog in het vaandel. Wat is daarbij van doorslaggevend belang? “Wij ontwikkelen ons programma volgens wettelijke eisen en normen, mensen krijgen een erkend diploma. Bij ons draait alles om convenience, juist omdat het al zo’n uitdaging is om naast je werk te studeren. Maar uiteindelijk denk ik dat de kwaliteit die onze studenten ervaren met name wordt bepaald door de docent en de interactie met de student.”
Flexibiliteit
‘De kwaliteit die onze studenten ervaren met name wordt bepaald door de docent en de interactie met de student’
38
De kracht van kennis.
NCOI besteedt veel aandacht aan de selectie en ontwikkeling van de docenten. Het merendeel werkt op flexibele basis en is behalve docent ook actief in de praktijk. Elke docent wordt iedere module minimaal twee keer door studenten geëvalueerd. Daarnaast hanteert NCOI een intern kwaliteitssysteem om te beoordelen of een docent aan onze criteria voldoet. Dit businessmodel biedt flexibiliteit om goede docenten aan de organisatie te binden en afscheid te nemen van mensen die onvoldoende presteren. “Wij hebben echt de ambitie om een topinstituut te zijn,” verduidelijkt Van Zanten. “Als commerciële aanbieder moeten wij het hebben van kwaliteit en klanttevredenheid, met een kritische doelgroep. Ze hebben een hoog verwachtingspatroon, het programma moet vanaf dag één meerwaarde hebben. Wij doen alles wat nodig is voor de klant, dat zit in ons DNA. Dat zie je minder binnen het reguliere onderwijs.”
‘De verhouding tussen de NVAO en de onderwijsinstellingen moet meer gelijkwaardig worden’
Robert van Zanten, algemeen directeur NCOI Opleidingsgroep, Hilversum
De kracht van kennis.
39
Vliegwiel voor kwaliteitsverbetering Van Zanten hoort regelmatig negatieve reacties op accreditaties, NVAO en Inspectie. “Met dergelijke instellingen heb je altijd een uitdagende relatie. Ik ben vooral positief. De kritische houding van de overheid heeft geleid tot scherpte binnen opleidingsorganisaties en integrale kwaliteitsverbetering. Vóór de invoering van het accreditatiestelsel was het vrij eenvoudig om als particuliere aanbieder erkend onderwijs te verzorgen, dat is nu echt anders. Mede door het toezicht en het accreditatiestelsel heeft onze organisatie enorme slagen gemaakt en nieuwe initiatieven ontwikkeld. Qua processen en systemen denk ik dat we geavanceerd werken. We meten continu de resultaten en doen daar ook echt iets mee. De programma’s worden ieder jaar aangepast en verbeterd, docenten worden continu onder de loep genomen, we investeren veel in onderzoek, in publicaties. Vorig jaar zijn we gestart met het NCOI Onderzoeksinstituut waarin hoogleraren en lectoren actief participeren. Er zijn prachtige onderzoekslijnen uitgezet, ondersteund door complete websites. Daar komen veel bedrijven op af die onderzoek door ons willen laten uitvoeren.”
Differentiatie Toch plaatst Van Zanten ook kritische kanttekeningen. “Het accreditatiemodel en het hele kader van kwaliteitszorg, accreditaties, controles en urennormen is sterk ontwikkeld vanuit het reguliere voltijd onderwijs. Maar er bestaat een hemelsbreed verschil tussen een 17-jarige havist die begint met studeren en een duale student die al jaren actief is in het werkveld.” In november 2012 publiceerde de Inspectie van het Onderwijs de rapportage Goed verkort over verkorte en versnelde opleidingen in het hoger onderwijs. “Een van onze conclusies is dat het onderscheid naar doelgroep in de wetgeving zou moeten worden vastgelegd en in de praktijk moet worden vertaald naar een goed toetsingskader en heldere normen per doelgroep. Want daar ontbreekt het aan,” reageert Van Zanten.
‘Het accreditatiemodel en het hele kader van kwaliteitszorg, accreditaties, controles en urennormen is sterk ontwikkeld vanuit het reguliere voltijd onderwijs’
Beeld afkomstig van de reclamecampagne van NCOI: 'Hoe hoog leg jij de lat?'
40
De kracht van kennis.
Heldere normering Wat is bachelorniveau? Wat onderscheidt bachelor- en masterniveau van elkaar? Wat is het verschil tussen een hbo en een academische master en wat betekent dat voor belangrijke thema’s als internationalisering en onderzoek? “Ik mis een open debat. Het punt is dat panels hierover verschillende opvattingen hebben, waardoor de uitkomst van een audit op voorhand weinig voorspelbaar is. Dat gaat ten koste van de eenduidigheid. De wet kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden, waardoor de uitkomst van een toetsing per panel kan verschillen. Ik zie een zekere willekeur in het hanteren van de criteria. Dat zou niet moeten kunnen.” Dat wil niet zeggen dat Van Zanten zit te wachten op nog meer procedures. Integendeel. “We moeten er voor waken dat de overheid in toenemende mate controleert op basis van allerlei lijstjes en inputvariabelen. Ik pleit ervoor dat de toezichthouder juist toetst op een hoger abstractieniveau, op output, op de eindkwaliteit van afgestudeerden. Maar dan wel op basis van een scherpere norm.”
Gelijkwaardigheid op basis van vertrouwen “Wil je daadwerkelijk verbetering in het onderwijs realiseren dan moet de verhouding tussen de NVAO en de onderwijsinstellingen meer gelijkwaardig worden,” concludeert Van Zanten. “Ik krijg soms het gevoel dat ik een stoute leerling ben die door de meester op zijn vingers wordt getikt. NCOI is een volwassen speler met de ambitie om een topinstituut te zijn. We zijn in control en trots op de kwaliteit die we bieden en de ontwikkeling die we hebben doorgemaakt.” Van Zanten heeft een levendige herinnering aan de eerste ISO-audit. “Destijds waren we bezig met het behalen van dat certificaat. Maar als je echt met kwaliteitszorg bezig bent dan heb je een systeem dat leidt tot goede kwaliteit, ben je permanent in control en is het verkrijgen van een certificaat ook geen doel op zich meer. Wij hebben nu dan ook geen extra werk meer aan een ISO-audit, het is geen bijzonder issue meer. Die ambitie heb ik ook ten aanzien van accreditaties. Ik wil met de NVAO op een open en constructieve manier praten over waar we mee bezig zijn en hoe we dat onderwijs gezamenlijk naar een hoger niveau kunnen tillen. De Belastingdienst streeft naar horizontaal toezicht op bedrijven op basis van vertrouwen. Daar zouden we in het onderwijs ook naar toe moeten.”
Beeld afkomstig van de reclamecampagne van NCOI: 'Hoe hoog leg jij de lat?'
De kracht van kennis.
41
42
De kracht van kennis.
Interview met Jacob Schaap, Gereformeerde Hogeschool:
‘Hoger beroepsonderwijs is hart, hoofd en handen’ Door Ruud van der Herberg en Ursula Wopereis
De Gereformeerde Hogeschool in Zwolle is met zes opleidingen op het gebied van onderwijs, verpleegkunde, maatschappelijk werk en geestelijke verzorging een van de kleinere hogescholen in Nederland. Bestuursvoorzitter Jacob Schaap vindt de kwaliteitszorg in Nederland te instrumenteel en prestatiegericht en pleit voor meer aandacht voor de vormende taak van het onderwijs.
De essentie van de kwaliteit van het hoger onderwijs? Die is voor Jacob Schaap onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van de student. “Onderwijsinstellingen begeleiden jongvolwassenen in een belangrijke fase in hun leven. Als ze binnenkomen zijn ze de puberteit soms nog nauwelijks ontgroeid. Als ze de school verlaten verwachten we dat ze startbekwaam zijn en met veel plezier aan een baan beginnen of verder studeren. Dan praat je over een heel ander kwaliteitsniveau. De graadmeter voor kwaliteit is dat uiteindelijk zowel de student, de onderwijsinstelling en het werkveld tevreden zijn. Maar de essentiële schakel is de student zelf. Die moet gemotiveerd zijn, met elan studeren en zich een beroep eigen maken.”
Integrale benadering De Gereformeerde Hogeschool (GH) leidt op voor beroepen in de sfeer van onderwijs, maatschappelijke hulpverlening en (geestelijke) verzorging. Studenten werken met kwetsbare mensen. Maar met de overdracht van kennis, professionele vaardigheden en de reflectie op theorie en praktijk ben je er nog niet, vindt Schaap. “Wij werken vanuit een eigen mens- en maatschappijvisie. Vanuit onze christelijke identiteit hechten wij aan persoonlijke begeleiding van de student en attitudeontwikkeling op basis van een brede maatschappijoriëntatie. Wij staan uitgebreid stil bij zingevingvragen. Je kunt alleen een goede beroepbeoefenaar worden als je weet waar je zelf staat en een inschatting kunt maken van de (zorg-)behoefte van de patiënt of cliënt. Als een professional aandacht heeft voor levensvragen voelen cliënten en patiënten zich beter gedragen. Wij zijn van de overtuiging dat dat het herstelproces bevordert. Dat laatste onderzoeken wij ook. Het lectoraat Zorg en spiritualiteit doet bijvoorbeeld onderzoek naar de effectiviteit en efficiëntie van het zorgmodel dat wij hanteren.” De GH onderhoudt warme contacten met internationale partners die vergelijkbare ideeën hebben over de doorwerking van de identiteit in de organisatie en de beoogde kwaliteit. “Afgelopen zomer hadden we hier in Nederland een Global Summit van vijftien presidents van reformed-christelijke colleges uit de hele wereld,” vertelt Schaap enthousiast. “Het is heel inspirerend om cross cultureel te praten over wat je identiteit doet met de onderwijskwaliteit.”
‘De toename in regelgeving ervaar ik als een gebrek aan vertrouwen in het hoger onderwijs’
De kracht van kennis.
43
‘Ik pleit voor meer aandacht voor de Bildungskant van het onderwijs’
Eigenaarschap De GH scoort goed in de rankings en krijgt veel positieve respons uit het werkveld. Schaap: “Ik denk dat het geheim van deze school ondermeer schuilt in de kleinschaligheid en de persoonlijke betrokkenheid van onze docenten.” Die docent is voor Schaap het belangrijkste kapitaal. Impliceert dit dat docenten van de GH zich ook eigenaar voelen van de onderwijskwaliteit en zich daarover willen verantwoorden? Of is dat meer een managementaangelegenheid? “Docenten beseffen tegenwoordig beter dat onderwijs geld kost en dat onderwijsinstellingen zich maatschappelijk moeten verantwoorden over de besteding van tijd en geld. Wij proberen te sturen op het begrip ‘nieuwe professional’, en daar hoort wat ons betreft ook eigenaarschap bij.”
Verantwoording
Jacob Schaap, voorzitter college van bestuur Gereformeerde Hogeschool Zwolle
Schaap deed in de jaren tachtig zijn eerste ervaringen op met visitaties in het onderwijs. Wat vindt hij in retrospectief van de ontwikkeling van de kwaliteitszorg in Nederland? “Ik denk dat het toetsingskader enorm heeft geholpen om de onderwijskwaliteit te verbeteren. Maar de verantwoording is zo’n complex regelsysteem geworden dat het de levendigheid in de weg staat. Dat is verstikkend voor de kwaliteit en maakt het onderwijs onnodig duurder. Incidenten uit het verleden hebben geleid tot structureel meer regelgeving, maar dat wil niet zeggen dat daardoor de kwaliteit van het onderwijs ook verbeterd is. Al die bureaucratie leidt tot vervreemding. Ik ervaar die toename in regelgeving als een gebrek aan vertrouwen in het hoger onderwijs. Er is niets mis met verantwoording, maar beperk het tot de hoofdzaken, tot wat studenten, docenten en het werkveld vinden,” adviseert Schaap.
Instellingstoets Schaap is met name kritisch over de Instellingstoets Kwaliteitszorg (ITK). “In de ITK staat niet zozeer de kwaliteit van het onderwijs centraal, als wel de procedures binnen de organisatie. Het is een omvangrijk traject en wij zijn met zes opleidingen een kleine onderwijsinstelling. Ik zou de tijd en het geld die we kwijt zijn aan verantwoording liever willen besteden aan de jongelui waar het hier werkelijk om gaat.” Na zorgvuldige overweging en overleg met de NVAO besloot de GH geen instellingsaudit te doen. “Dat betekent wel dat er op de beperkte accrediteringen die we hebben gehad aanvullingen moeten komen. Daarvoor hebben we een jaar de tijd. Is de aanvullende accreditering goed dan is daarmee de totale accreditering voor zes jaar gegarandeerd. Het ligt niet voor de hand dat de overheid de ITK nu loslaat, dat zou te veel impact hebben. Maar ik pleit er wel voor om dit in heroverweging te nemen.”
Benchmarken Wat kwaliteitverbetering betreft ziet Schaap meer heil in onderlinge vergelijking en peergroups. “Benchmarken kan diep ingrijpen in leerprocessen van docententeams en veel kwaliteit genereren. Mensen die eigenaarschap vertonen en staan voor hun zaak willen graag ervaringen uitwisselen en feedback ontvangen van vakgenoten. Dat kan een mooie aanzet zijn om op microniveau het gesprek over kwaliteitsverbetering op gang te brengen.”
44
De kracht van kennis.
De GH nam samen met vijf andere hogescholen het initiatief voor het Centre for Expertise ‘Persoonlijk Meesterschap’.1 De zes betrokken pabo’s willen vanuit een levensbeschouwelijke achtergrond het evenwicht herstellen tussen de prestatie- c.q. opbrengstgerichtheid en de vormende taak van het onderwijs. Schaap: “We zijn van mening dat het onderwijs ingebed moet zijn in een geheel van waarden en normen en vragen meer aandacht voor de Bildungskant van het onderwijs. We willen daar ook onderzoek naar doen omdat we denken te kunnen aantonen dat die aandacht bijdraagt aan de opbrengstgerichtheid.”
Engagement Voor Schaap houdt geëngageerd onderwijs in dat een hogeschool zich sterk maakt om studenten breed te vormen. “Je kunt als onderwijsinstelling meer meegeven dan de technieken die vanuit het instrumentalisme nodig zijn voor een goede beroepsuitoefening. Het hoger beroepsonderwijs is hart, hoofd en handen. Dat hart wordt vaak vergeten, maar hoort er echt bij. Je moet een beetje holistisch werken. Dat is overigens niet exclusief voor scholen met een specifieke denominatie. Ik zou alle scholen willen aanraden om daar werk van te maken.”
1 Het Centre of Expertise ‘Persoonlijk Meesterschap’ is een initiatief van Driestar Hogeschool, Gouda, Gereformeerde Hogeschool, Zwolle, Katholieke Pabo Zwolle, De Kempel, Helmond, Marnix Academie, Utrecht en Iselinge Hogeschool, Doetinchem.
De kracht van kennis.
45
Interview met Jos Leenhouts
'Bestuurders moeten van het onderwijs zijn' Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
Jos Leenhouts werkte jarenlang als docent aardrijkskunde en maatschappijleer, mentor, decaan en rector in het voortgezet onderwijs. In de jaren negentig was ze onder minister Jo Ritzen directeur Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie (BVE) bij het ministerie van OCW. Van 2002 tot 2013 was Leenhouts voorzitter van het college van bestuur van ROC Mondriaan in Den Haag. Hoe heeft dat wisselend perspectief haar beeld op het onderwijs gekleurd?
Afgelopen zomer nam Jos Leenhouts ontslag als bestuurs voorzitter van ROC Mondriaan. Sindsdien is ze zzp-er. Net terug van een reis door Zuid-Afrika heeft ze alle tijd om terug te kijken op het verleden en zich te bezinnen op de toekomst. “Mijn ouders waren allebei doof. Mijn vader was kleermaker en heeft met een aantal anderen de Nederlandse Christelijke Dovenbond opgericht en hard geknokt voor de emancipatie van de doven. Hij is de motor geweest om me mijn leven lang in te zetten voor goed onderwijs.” Dat brengt Leenhouts op een heikel punt. “Alle emancipatie van de afgelopen decennia ten spijt zie ik in het onderwijs steeds minder waardering voor de talenten en ontwikkelingsmogelijkheden van groepen, zoals doven. Dat baart me grote zorgen.”
Terugtrekkende beweging Die trend van terugtrekkende bewegingen signaleert Hobéon ook, met name in het hbo. Door een grote toeloop van studenten is een aantal instellingen overgegaan tot decentrale selectie. Het risico bestaat dat onderwijsinstellingen mbo’ers en studenten met een allochtone achtergrond uitfilteren, terwijl juist zij bij uitstek gebaat zouden zijn bij een opleiding op mbo- en hbo-niveau. Dat staat lijnrecht tegenover het emancipatie ideaal dat de laatste decennia als een rode draad door het Nederlands onderwijs liep. Zonde van al dat talent, vindt Leenhouts, die in de jaren tachtig als directeur van de Gemeentelijke MEAO van Amsterdam direct betrokken was bij de vorming van het ROC van Amsterdam.
Ministeriële verantwoordelijkheid Als directeur BVE bij het ministerie van OCW was Leenhouts ondermeer verantwoordelijk voor de implementatie en evaluatie van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de invoering van nieuwe bekostigingssystemen en de vorming van de ROC’s. “Daar realiseerde ik me dat ik niet alleen zelf met onderwijs bezig was, maar dat je als ambtenaar ook de verantwoordelijkheid hebt dat de minister het juiste beleid voert.” Voor bestuurders en beleidsmakers, of dat nu bij het ministerie of bij onderwijsinstellingen is, is goede kennis van het onderwijs onontbeerlijk. Maar dat is niet genoeg, vindt Leenhouts. “Het allerbelangrijkste is dat bestuurders ook echt van het onderwijs zijn, daar gevoel bij hebben en er niet alleen met collega’s, maar
46
De kracht van kennis.
ook met leerlingen, ouders en docenten over kunnen praten. Dat kreeg ik ook mijn afscheid van alle kanten terug: jij bent van ons en daardoor kunnen wij ons werk goed doen.”
Terug naar de basis In 2002 werd Leenhouts gepolst voor de functie van bestuursvoorzitter van ROC Mondriaan in Den Haag, dat in 2000 tegen wil en dank uit een fusie was ontstaan. De fuserende scholen verkeerden op voet van oorlog met elkaar. Leenhouts haalde de angel uit het conflict door het onderwijs te herstructureren in vier domeinen en eenduidig te sturen op onderwijsmanagers en directeuren. Twee jaar geleden gooide het cvb het roer rigoureus om. “Het systeem had zijn tijd gehad, ik vond dat we terug moesten naar de basis en de eigen identiteit van de scholen. Dat kon ook, omdat iedereen inmiddels een gemeenschappelijk gevoel had: Mondriaan is van ons. De onderlinge concurrentie was weggevallen en het accent was verschoven naar de vraag hoe we als ROC Mondriaan de stad en de regio het beste kunnen bedienen.”
Meten = weten Het bestuur besloot een aantal managementtaken en -verantwoordelijkheden weer onder te brengen bij de onderwijsteams. In theorie maakt het hele onderwijs deze ontwikkeling door. In de praktijk heeft het management vaak moeite met loslaten en staat de zelfstandigheid van de teams soms op gespannen voet met de controlerende functie, die er immers ook moet zijn. Waar liep Leenhouts tegenaan? “Het is keihard werken. Het meest cruciale is dat je het meten = weten onder controle krijgt.” ROC Mondriaan werkt met een totaaloverzicht van kwaliteiten dat het gesprek binnen de teams op gang brengt: wat doen we goed, waar kan het beter en waar moeten we echt in investeren? Zo geven de teams zelf richting aan de ontwikkeling van de onderwijskwaliteit. En ja, het ene team is verder dan het andere. Soit. Voor de bestuurder is het de grote kunst om pas op de plaats te maken, denkt Leenhouts. Alles draait om vertrouwen. “Ik hoef geen verslagen of bewijzen te hebben, maar de onderwijsmanager moet wel weten waar zijn docenten mee bezig zijn. Dat is enorm belangrijk en dat is de mooiste stap die we hebben gemaakt.”
‘De zelfstandigheid van onderwijsteams staat soms op gespannen voet met de controle’
Jos Leenhouts tot voor kort voorzitter college van bestuur ROC Mondriaan, Den Haag De kracht van kennis.
47
Interview met Prof. Dr. Jan Anthonie Bruijn
‘Verklaar Vreemde ogen dwingen ook van toepassing op het wo’ Door Ruud van der Herberg en Ursula Wopereis
Jan Anthonie Bruijn is hoogleraar immunopathologie aan de Universiteit Leiden, en ondermeer senator voor de VVD en lid van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs. Hij was voorzitter van de Commissie Externe validering examenkwaliteit hoger beroepsonderwijs die in mei 2012 het spraakmakende rapport Vreemde ogen dwingen uitbracht. De Commissie Bruijn deed daarin aanbevelingen voor betere externe validering van hbo-diploma’s en nuanceerde de roep om centralisering in het onderwijs.
In het voorjaar van 2012 leidden problemen met de kwaliteit van de diploma’s in het hbo tot de motie Beertema (PVV), waarin werd vastgelegd dat in het hbo centraal moest worden getoetst op kernvakken. De motie werd aangenomen door de Tweede Kamer. De HBO-raad, tegenwoordig Vereniging Hogescholen, vroeg de Commissie Bruijn een handreiking te doen.
rapporten adviseerde de Commissie Bruijn om niet centraal, maar in de instellingen te toetsen, de examinering van alle vakken te verbeteren – in plaats van alleen de kernvakken - en niet alleen op kennis, maar op het volledige competentieprofiel. De HBOraad bood het advies vervolgens aan aan de staatssecretaris. Met steun van de Tweede Kamer implementeert het hbo-veld nu de aanbevelingen, op allerlei manieren.
Examineren, de zwakste schakel “Als je centraal toetst op de kenniscomponent van kernvakken heb je het feitelijk over drie aspecten,” licht commissievoorzitter Jan Anthonie Bruijn toe. “Wij hebben de vraag gesteld hoe je die examinering extern kunt borgen en de kwaliteit van de examinering kunt valideren.” Het advies dat daaruit voortvloeide nuanceerde de roep om centralisatie. “Toetsing is vaak de zwakste schakel in de hele onderwijsketen. De Inspectie van het Onderwijs had in 2009 al een mooi onderzoeksrapport gepubliceerd over de garantie van het niveau van de examencommissie, Examencommissie, boekhouder of wakend oog. Daarin werd ervoor gepleit de expertise van de docenten in de instellingen te vergroten.” In 2011 adviseerde de commissie Dunnewijk voor het opstellen en extern borgen van een gezamenlijk afstudeerprotocol1. Voortbordurende op de lijn van deze
1 R apport van Bevindingen NVAO-Commissie Onderzoek Hogeschool Inholland, 26 april 2011.
48
De kracht van kennis.
Sterkere positie examencommissie Die ontwikkeling ziet Hobéon in de praktijk. Examencommissies zijn onafhankelijker en deskundiger en hebben hun rol gepakt. Er is meer overleg tussen opleidingen van verschillende hogescholen en er is veel meer aandacht voor het afstudeerwerk ontstaan. Pikant detail: de discussie ging uitsluitend over het hbo. Een interessant punt, vindt Bruijn, want ook in het wo is er ruimte voor verbetering, met name als het gaat om professionalisering van docenten, in het bijzonder met betrekking tot examinering. “Ik heb er bij de minister voor gepleit om Vreemde ogen dwingen volledig van toepassing te verklaren op het wo. De professionalisering in het wo is al van de grond gekomen met het traject Basiskwalificatie Onderwijs respectievelijk Seniorkwalificatie Onderwijs (BKO en SKO). Ik heb ook gepleit voor een Basiskwalificatie Examinering en een Seniorkwalificatie Examinering (BKE en SKE).”
‘Waar heeft de sociaal-culturele samenleving, de arbeidsmarkt, de economie behoefte aan? Als je dat in internationaal verband plaatst krijg je een heel andere benadering van die doelmatigheids- en bekostigingsdiscussie’
De kracht van kennis.
49
Fins model
MOOCs
Nederland is gecharmeerd van de kwaliteit van het Finse onderwijsmodel. In Finland heeft elke docent een master degree. De onderwijskwaliteit en de status van het vak van docent zijn hoog, al zijn de salarissen lager dan in Nederland. Inspectie is er nauwelijks. Het model inspireert, maar laat zich niet een op een vergelijken met de Nederlandse situatie. Al was het alleen al omdat het hbo hier een belangrijke maatschappelijke rol vervult als integratie- en emancipatiemotor in de multiculturele samenleving. “Het effect van het Finse model is ook niet wetenschappelijk aantoonbaar,” relativeert Bruijn. “Wat we in Nederland met name aan Finland hebben ontleend is het streven naar een hoger percentage academisch opgeleide docenten in het hele onderwijs. Dat wordt overigens nooit honderd procent, want in de hele beroepskolom heb je ook altijd mensen uit het bedrijfsleven nodig die les geven. Dat is ook een van de krachten van het hbo.”
Die discussie wordt helemaal relevant tegen het licht van de internationalisering van de onderwijsmarkt en de ontwikkeling van de massive open online courses (MOOCs), denkt Bruijn. “Bij een aantal Amerikaanse universiteiten kun je al gratis onderwijs volgen via internet. Pas op het moment dat studenten examen gaan doen gaan ze betalen.” Een aantal Nederlandse universiteiten zet hier al groot op in. “De Tweede Kamer weidde dit voorjaar een hoorzitting aan online studeren en de minister sprak bij de opening van het universitaire jaar expliciet over deze nieuwe vorm van onderwijs als het studeren van de toekomst. Deze ontwikkeling dwingt ons om na te denken over het hoger onderwijs. Op welke momenten in het curriculum is de fysieke aanwezigheid van een docent en student in eenzelfde ruimte noodzakelijk voor de kwaliteit van het onderwijs? Overal waar dat niet noodzakelijk is kun je naar een ander model toe. De prestigieuze Johns Hopkins University in Baltimore heeft bijvoorbeeld al dependances in Afrika voor contactmomenten. Denk je eens in wat dat betekent voor toegankelijkheid, emancipatie en welvaart, voor de kostprijs van het onderwijs, voor financiering, accreditatie, visitatie, kwaliteitszorg, de doelmatigheidsdiscussie, voor de selectie van studenten. Je kunt naar individuele curricula, naar meerdere instroommomenten, why not? Met de ontwikkeling van de nanotech wordt alles nog veel goedkoper, sneller en kleiner. We staan pas aan het begin, maar het lijkt me duidelijk dat degene die niet mee innoveert weg is.”
‘Op welke momenten in het curriculum is de fysieke aanwezigheid van een docent en student in eenzelfde ruimte noodzakelijk voor de kwaliteit van het onderwijs?’
Politieke nabijheid Een ander opmerkelijk verschil is de politieke bemoeienis met het onderwijs. Ook daar plaatst Bruijn een kanttekening: “Het feit dat de Nederlandse overheid zich intensief met het onderwijs bemoeit zegt niets over het effect. Dat kan ook positief zijn. Hier wordt tachtig procent van het onderwijs gefinancierd via de collectieve sector, net als de zorg, dus die bemoeienis kan ik ook wel begrijpen. De vraag is of die tachtig procent overheidsbijdrage wenselijk en noodzakelijk is en of die overheidsbemoeienis ook bijdraagt aan de kwaliteit. In 2008 presenteerde de parlementaire commissie Dijsselbloem het rapport Tijd voor onderwijs. Daarin werd gesteld dat de vergaande overheidsbemoeienis de kwaliteitsverbetering traineert. “De boodschap was: laat de overheid zich minder bemoeien met wat de docent doet, maar spreek wel expliciet af wat de eindtermen zijn in alle onderwijssectoren en handhaaf het, dus meet het, toets het. Daar ben ik het wel mee eens, puur vanuit mijn eigen ervaring. Geef docenten dat vertrouwen en verbeter ondertussen de professionalisering van het onderwijs. De achterliggende vraag is: hoe kunnen we het onderwijs anders organiseren, waardoor het beter wordt, zonder dat je de toegankelijkheid in gevaar brengt.”
50
De kracht van kennis.
Master Wettelijk kent Nederland één master. Qua oriëntatie zijn het er twee: de professionele en de universitaire master. Het hbo worstelt met die master en de verhoging van het niveau van docenten. Bruijn is lid van de commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs, die alle nieuwe aanvragen voor opleidingen uit het wo en het hbo die voor bekostiging in aanmerking willen komen voor de minister moet beoordelen op doelmatigheid. De NVAO beoordeelt de kwaliteit van de opleiding. “Doelmatigheid betekent dat er voldoende studenten zijn die de opleiding willen gaan doen en dat er voldoende arbeidsmarkt is als ze zijn afgestudeerd. Eigenlijk moet je het van de andere kant bekijken, vind ik. Waar heeft de sociaal-culturele samenleving, de arbeidsmarkt, de economie behoefte aan? Als je dat in internationaal verband plaatst krijg je een heel andere benadering van die doelmatigheids- en bekostigingsdiscussie.”
Derde onderzoeksvariant Een master in het hbo leidt overigens niet op tot toepassingsgericht onderzoeker, beklemtoont Bruijn. “Toepassingsgericht onderzoek op hbo-niveau is wezenlijk anders dan fundamenteel onderzoek aan de universiteit, al zijn er grote raakvlakken. Een wo masterstudent wordt overigens ook niet opgeleid voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. Daarvoor moet je een PhD-opleiding doen.” Nederland heeft geen behoefte aan meer wetenschappelijk onderzoekers, maar aan beroepsgerichte toppers die op masterniveau zijn opgeleid en verstand hebben van toepassingsgericht onderzoek, denkt Bruijn. “Roep een hbo onderzoeksopleiding in het leven voor toepassingsgericht onderzoek. Ik pleit er ook voor dat lectoren en kenniskringen zich, net als wetenschappelijk onderzoekers, existentieel afhankelijk weten van de mate waarin zij fondsen
weten te verwerven uit het toepassingsgericht maken en bewezen valideren van kennis. Dan denk ik bijvoorbeeld aan octrooien, patenten en de verkoop van concepten.”
‘Examineren is de zwakste schakel’
Docentenregister Bruijn is onder de indruk van het onderwijs in Nederland en vindt de docent een topper. “Maar voor functioneren op niveau moeten wel alle factoren top en goed in stelling gebracht zijn, als kralen aan een ketting,” nuanceert hij. Het docentenregister vindt hij een goede ontwikkeling. Vijf jaar geleden werd voor medisch specialisten een vergelijkbaar online register voor bijen nascholing geïntroduceerd. De invoering nam dertig jaar in beslag. “Niet vanwege logistieke of financiële problemen, maar vanwege mentale weerstand. Hoezo vreemde ogen dwingen? Nu hoor je er niemand meer over. Bij mij voegt het toe aan de beroepstrots, maar het allerbelangrijkste is dat het voor de patiënt en de samenleving een extra kwaliteitsborging geeft. Zo’n register stimuleert de discussie over wat goede bij- en nascholing is en in welke mate dat nodig is. Het register is eigendom van de sector en wordt beheerd door de beroepsgroep zelf, de medici dus. Zij bewaken de kwaliteit. Als eindgebruiker zie ik dat als een belangrijke succesfactor.”
Selectie aan de poort Voor studenten biedt ons gedifferentieerde onderwijsstelsel volop mogelijkheden voor maatwerk. De keerzijde van die pluriformiteit is het grote aantal koppelingen, waardoor het risico op lekkage toeneemt. Verbetering van de aansluiting tussen opleidingen kan de uitval van studenten drastisch verminderen, zo blijkt uit onderzoek van Louise Urlings in Rotterdam. Daarnaast pleit Bruijn voor meer aandacht voor een juiste plaatsing en studiematch. Selectie aan de poort kan mensen behoeden voor een verkeerde studiekeuze. Het concept van de university colleges en de uitgestelde studiekeuze vindt hij in dit opzicht interessant en een reële optie voor het hbo. Bruijn plaatst daarbij wel een kanttekening: “De brede bachelor is momenteel toegespitst op hoger scorende of meer getalenteerde studenten. Die komen er wel. Juist voor studenten die niet tot de top behoren kan uitstel van studiekeuze de kans op succes vergroten.”
‘De internationale ontwikkeling van massive open online courses (MOOCs) dwingt ons om na te denken over de kwaliteit van het hoger onderwijs’ Jan Anthonie Bruijn, hoogleraar immunopathologie aan de Universiteit Leiden / Leids Universitair Medisch Centrum en senator voor de VVD
De kracht van kennis.
51
-
S IJ D W N ER LA D ON
‘Nederland heeft het beste accreditatiestelsel van Europa’ 52
De kracht van kennis.
Interview met Karl Dittrich Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
Karl Dittrich zat als voorzitter van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) bovenop de kwaliteitszorg. Sinds eind 2012 is hij voorzitter van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). Wienke Blomen discussieert met hem over de haken en ogen van het accreditatiestelsel. Hoe verhouden universiteit en hogeschool zich tot elkaar en hoe staat het met de ontwikkeling van de university of applied sciences?
Wat zijn vanuit jouw perspectief de meest kenmerkende verschillen in kwaliteit tussen hbo en universiteit? En wie is bepalend voor die kwaliteit? “Een opvallend kenmerk van universiteiten is de omgekeerde piramidecultuur, er is sprake van horizontale verantwoording. De interne competitie en concurrentie tussen wetenschappers is groot, ze houden elkaar scherp. Het onderwijs is daarvan een afgeleide. Zijn er problemen dan wordt dat onder peers opgelost. De student wordt als junior peer uitgenodigd om mee te gaan in het begrip van de betekenis van onderzoek voor de universiteit en het onderwijs. Studenten worden gestimuleerd tot nieuwsgierigheid en het stellen van vragen om zo verder te komen. De medezeggenschap is bij universiteiten ook veel steviger dan bij hogescholen. In het hbo wordt het managerial beleid vaker top down uitgerold en is meer sprake van een manager/consument relatie. Bij problemen wordt ook eerder van hogerhand ingegrepen. De kwaliteitssystematiek is in het hbo overigens beter ontwikkeld. Voor elke vorm van onderwijs is de docent bepalend voor de kwaliteit. Het verschil zit hem met name in de manier, het moment en de intensiteit van de interactie tussen docent en student.”
Als je inzoomt op de ontwikkeling van het hbo naar university of applied sciences, waar moeten hogescholen dan versterken om bij dat einddoel te komen? “In 2005 had de helft van de docenten in het hbo een opleiding op bachelorniveau. Alle praktijkervaring ten spijt - een docent kan studenten alleen naar een hoger niveau tillen als zijn eigen opleidingsniveau toereikend is. Ik denk dat hogescholen ook te lang bezig zijn geweest met een negatieve missie. Hogescholen moeten zich niet profileren als anti-universiteit, maar kijken naar wat ze bereikt hebben. Het hbo staat voor een moeilijke opgave, met een heel diverse studentenpopulatie en enorme breedte aan domeinen. De arbeidsmarkt heeft grote behoefte aan hbo’ers en is daar ook tevreden over, de werkloosheid is kleiner dan in het wo. Universiteit en hbo staan niet tegenover elkaar, maar naast elkaar. Dat zie je ook terug in de onderzoeksfunctie. Een aantal hogescholen speelt met specifieke lectoraten in op de ontwikkelingen in de regio en werkt nauw samen met de universiteit. Bij Chemelot in Limburg en de Energy Academy in Groningen zie je dat die hogescholen een sterke, bijna vanzelfsprekende regionale rol opeisen. Daar moeten we heen.”
Docenten in het hbo hadden vroeger een grotere autonomie, maar geen grotere mate van professionaliteit. Zodra er problemen zijn met opleidingen steekt de neiging de kop op om top down verbeteringen en vernieuwingen af te kondigen terwijl dat eigenlijk contraproductief werkt. “Die ontwikkeling heeft denk ik te maken met de enorme toestroom van studenten. Een aantal hogescholen is mijns inziens ook te snel overgestapt op een verkeerde vorm van competentiegericht onderwijs. Op sommige plaatsen is heel sterk ingezet op de zelfstandigheid van de achttienjarige havist of mbo’er, met veel aandacht voor reflectie. De kenniscomponent raakte ondergesneeuwd. Een groot deel van de studenten is niet in staat om de discipline of structuur op te brengen om met betrekkelijk weinig contacturen zich op te werken tot het niveau van een hbo-bachelor. Daar ga je met je Bildung!”
Bij een aantal hbo-opleidingen heeft de enorme toeloop van studenten in de politiek en bij de besturen van enkele instellingen geleid tot de roep om numerus fixus en decentrale selectie. De toelatingscriteria zijn vervolgens aangescherpt. Daardoor dreigen allochtone studenten en mbo’ers buiten de boot te vallen. De aandacht verschuift richting vwo’ers, waarvoor driejarige trajecten worden ontwikkeld. De associate degree is op sommige plaatsen teruggedraaid. De maatschappelijke behoefte aan verhoging van het opleidingsniveau komt hierdoor onder spanning te staan. “Terwijl die emancipatoire functie juist een van de sterkste punten van de hogescholen is. Ik zou het jammer vinden als dat verdwijnt. De roep om verscherpt toezicht is een maatschappelijke reflex. Politici kruipen soms praktisch op de bestuurdersstoel, maar het ontbreekt aan een heldere visie op de toekomst van het onderwijs. Nederland is een land waar elk risico wordt uitgebannen, er mag nooit iets misgaan. Dat maakt besturen bijna onmogelijk. Een aantal bestuurders verzet zich daartegen, zoals Ron Bormans van Hogeschool Rotterdam. Rotterdam heeft een heel grote instroom van allochtone studenten. Dat betekent dat de hogeschool een heel sterke rol kan spelen in het weefsel van de samenleving. Dat krijgen universiteiten op dit terrein nog niet voor elkaar.”
De kracht van kennis.
53
Accreditatie is een kwestie van vertrouwen geven, vertrouwen in de organisatie en in het leiderschap van de organisatie. In onze praktijk zien we regelmatig dat op het moment dat een positief accreditatiebesluit wordt genomen het leiderschap weggaat of zich terugtrekt, waardoor de condities waaronder dat positieve oordeel tot stand is gekomen veranderen. Hoe kun je dat voorkomen? “Een bestuur moet zijn eigen kritische spiegel durven organiseren. Universiteiten doen dat al. Objectief gezien gaat het overigens prima, maar er hoeft maar dat te gebeuren in het hbo of het ontketent een pandemonium aan media-aandacht en de roep om maatregelen. Dat hangt samen met het politieke landschap, en dat vloeit weer voort uit de cultuur binnen een land. Dat risicomijdend gedrag zit me wel dwars. In beginsel hebben we het meest degelijke stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie in Europa. Maar aan dat solide fundament ontlenen we onvoldoende vertrouwen om het hoger onderwijs verder te verbeteren. Dat is de opgave van de toekomst: hoe kunnen we het systeem laten landen in een sfeer van vertrouwen?”
Er zijn reparaties uitgevoerd op trajecten waar het is misgegaan. Wat me het meest verbaast is dat men niet van elkaar leert en dat herhaaldelijk dezelfde fouten worden gemaakt. Met alle gevolgen van dien. Wat is het effect van controle op controle? “Voor het stelsel is het een ramp. De legitimiteit verdwijnt. 25 jaar geleden waren de visitaties van de opleiding. Tegenwoordig is sprake van een extern stelsel, terwijl het geïnternaliseerd zou moeten zijn. Ik had gehoopt dat het nieuwe stelsel het eigenaarschap terug zou brengen en verlichting zou brengen, maar de regelgeving neemt alleen maar toe. Terwijl we geen betere vragen kunnen stellen. Wat doe je, waarom en hoe? Maak je waar wat je belooft? Dat is toch de essentie. Het accreditatiestelsel heeft een enorme impuls gegeven aan de professionalisering van de hbo-docent. De kenniscomponent is teruggebracht in het onderwijs. Nederland is een van de weinige landen waar naar het gerealiseerde niveau wordt gekeken. Wij weten zo ontzettend veel van ons onderwijs. De gemiddelde kwaliteit van het Nederlands hoger onderwijs is bijzonder hoog. Daar kunnen we trots op zijn, al kan het altijd beter. De hogescholen en universiteiten springen allemaal door dezelfde hoepel. Ik denk dat we naar een zekere vorm van differentiatie toe moeten. En het eigenaarschap moet terug naar docenten en onderzoekers.”
‘De politiek gaat over het stelsel, niet over individuele casuïstiek’
54
De kracht van kennis.
‘Een bestuur moet zijn eigen kritische spiegel durven organiseren’
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stelt dat instellingen zichzelf rekenschap moeten geven van hun externe omgeving en op basis daarvan eventueel nieuw aanbod moeten ontwikkelen en onrendabele opleidingen moeten afstoten. Daarnaast zijn zij zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. In de praktijk zitten ondermeer de NVAO en de Commissie Doelmatigheid er bovenop. Dat laat de onderwijsinstellingen minder ruimte om zelfstandig beslissingen te nemen. De doelmatigheid vind ik een sprekend voorbeeld: de minister zegt standaard dat iets niet doelmatig is, tenzij het tegendeel blijkt. Dat staat lijnrecht tegenover het wettelijke beginsel. Hoe zit het met het inperken van de autonomie van de instellingen door de overheid? “Naarmate ik langer bij de NVAO zat heb ik me steeds meer verwonderd over de rol van Europa. De inhoud van de Bologna-akkoorden is op zich een groot goed, maar alles wat er omheen is opgetuigd heeft geleid tot bureaucratisering van het hoger onderwijs. Nationale overheden hebben de accreditatie aangegrepen om direct tot accountability te komen. Onbedoeld leidden al die externe ingrepen tot uniformering en reglementering en tot het wegnemen van een grote mate van creativiteit en inventiviteit. We moeten die overload en die angst wegnemen. Dat kan alleen als de politiek ons daartoe in staat stelt en accepteert dat er af en toe eens iets niet goed gaat. De minister moet duidelijk maken dat de politiek wel over het stelsel gaat, maar niet over individuele casuïstiek. Vermindering van bewijslast zou hoog op de bestuurlijke agenda moeten komen. Als de bureaucratie wordt afgewonden blijft er meer tijd over voor diegene waar het om gaat: de student.”
Karl Dittrich, voorzitter VSNU, Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten
'Wat doe je, waarom en hoe? Maak je waar wat je belooft? Dat is toch de essentie'
De kracht van kennis.
55
Hobéon. De kracht van kennis.
Colofon
Hobéon is een strategisch adviesbureau voor kennisintensieve organisaties, opgericht in 1992. We zijn met name gericht op de beantwoording van vraagstukken van strategie en kwaliteit van onderwijsinstellingen, vooral in het middelbaar en hoger onderwijs. Ook werken wij voor beroeps- en brancheorganisaties, bedrijven en instellingen op het gebied kunst, architectuur en monumentenzorg. Hobéon verleent haar diensten als evaluatiebureau in het hoger beroepsonderwijs en als beoordelende organisatie van EVC-aanbieders.
Hobéon Special Hobéon Special verschijnt eenmaal per jaar en wordt toegezonden aan onze relaties en aan geïnteresseerden. Voor meer informatie of extra exemplaren van de Special kunt u contact opnemen met het redactiesecretariaat.
De kernactiviteiten van Hobéon zijn (markt)onderzoek en ontwikkeling, advisering, training, doorlichtingen en accreditatie of certificatie. Hobéon telt 42 medewerkers. Hobéon is ISO 9001:2008 gecertificeerd, lid van de Raad van OrganisatieAdviesbureaus (ROA) en aangesloten bij de European Association for Quality in Higher Education (ENQA). Werken met Hobéon kenmerkt zich door een ontwikkelingsgerichte aanpak, vanuit betrokkenheid met de klant en het vraagstuk en op basis van grote kennis van het speelveld. Daarbij stellen we ons op als kritische vriend. We bieden inhoudelijk weerwoord, gaan op zoek naar duurzame oplossingen die u daadwerkelijk kunt gebruiken en kunt toepassen. Werken bij Onze medewerkers zijn professionals en zetten zich op alle niveaus in als kennispartner, van organisatie tot individu, van opleiding tot bestuur. Een groot aantal adviseurs van Hobéon is als lead auditor ingeschreven in het International Register of Certificated Auditors (IRCA).
www.hobeon.nl
Redactiesecretariaat Mirjam Dijkman, tel. (070) 3066800, e-mail:
[email protected] Vormgeving www.windkracht-10.nl, Rijpwetering Foto artikel Prof. Dr. Jan Anthonie Bruijn: Willem Jan Ritman Fotografie Illustraties: Larissa Kulik. Met medewerking van Ursula Wopereis, onafhankelijk communicatieadviseur en tekstschrijfster. Directie Wienke Blomen, Rob van der Hoorn Partners Fred de Bruijn, Ruud van der Herberg, Willem van Raaijen, Arjo van Trigt Adviseurs Henk Benckhuijsen, Hanneke Bleijs, Wienke Blomen, Pieternel Boer, Ger Broers, Inge Gies Broesterhuizen, Foka Brouwer, Fred de Bruijn, Paul van Embden, Jos de Gooijer, Frank Hendriks, Ruud van der Herberg, Inge van der Hoorn, Rob van der Hoorn, Jacoline Houtman, Remke Klapwijk, Daniëlle de Koning, Rob van der Made, Miranda Maring, Suzanne Oostrom, Conny Ouwerkerk, Willem van Raaijen, Robert Stapert, Hans Stoltenborg, Franklin Telwin, Arjo van Trigt, Rianne Versluis, Boudewijn Verstegen, Willem de Vries. Ondersteunende diensten Jacqueline Boere, Mirjam Dijkman, Corrie Herben, Jacoline Houtman, Sylvia Jansen, Marisca Karsdorp, Indra Khedoe, Walter Koek, Anneriek Mur, Bob Schakenbos, Francine Stapert-Louw en Leona Telwin.