Emine Özen
Sociologie: een hedendaagse inleiding Editie 2012
EMINE ÖZEN (2013 – 2014) 1
Hoofdstuk 1 Sociologie: een eerste kennismaking 1.1 Inleiding: niet iedereen leeft even lang Grafieken: Levensverwachting uitgezet volgens geslacht en diploma o Vrouwen hebben een hogere levensverwachting dan mannen o Mannen & vrouwen die een diploma hoger onderwijs hebben, hebben een hogere levensverwachting dan zij met een lager onderwijsniveau De verklaring … Relaties tussen mensen o Idee: opleidingsverschillen leiden tot sociale ongelijkheid (verschillen in levenskansen) o Een hoge opleiding: Het vermogen om ingewikkelde problemen in te schatten De lange scholingstijd heeft impact op de vorming van de persoonlijkheid Planmatig kunnen werken en met uitdagingen overweg kunnen
o
Een diploma leidt naar een job. Hoe hoger het diploma, hoe groter de kans dat een goede job gevonden wordt (+ hogere loon) => een betere gezondheid Meer variatie in het werk & arbeidsomstandigheden zijn meer gezonder De kans op een hogere arbeidstevredenheid neemt toe met naar gelang het opleidingsniveau
Een hogere opleiding leidt tot materiële voordelen en bepaalt ook de persoonlijke vorming (het eigen leven beter in de hand hebben) => een hogere levensverwachting Een typisch sociologische redenering: Centraal staat de idee dat de wijze waarop mensen samen iets doen een invloed uitoefent op het leven van die mensen De sociale omgeving heeft een grote invloed op wat mensen in hun leven meemaken Sociologen erkennen het belang van de biologische en psychologische component van een individu, maar voegen eraan toe dat de sociale omgeving een cruciale factor is
1.2 De sociologische verbeelding De sociologische verbeelding: o Een specifieke wijze van kijken naar wat met mensen in hun leven gebeurt o Individuele gebeurtenissen plaatsen en verklaren vanuit het geheel van sociale relaties die zelf een specifieke historische oorsprong hebben Alles wat mensen ervaren, maakt deel uit van hun levensloop / biografie (= individuele keuzes en gebeurtenissen) Bv de studiekeuze sinologie
Gebeurtenissen die het leven van mensen typeren moet gezien worden vanuit het ruimere geheel waarbinnen mensen met elkaar samenleven, sociale omgeving Onze biografie ondergaat de invloed van het geheel van de sociale relaties waarvan we deel uitmaken => onze samenleving Bv In een gezin van herkomst is verder studeren de norm
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 2
Het historische verloop bepaalt het uitzicht van een specifieke samenleving, historische ontwikkeling Bv Industrialisatie, verstedelijking, democratisering
o
Sociale relaties bepalen de biografieën van mensen; die sociale relaties zijn echter zelf het resultaat van een historisch proces De samenleving beïnvloedt de aspiraties van jongeren om universitair onderwijs te volgen (de vraag van bedrijven naar hooggeschoolde werknemers) Werkloosheid van 50-plussers: 50-plussers studeerden af met een diploma middelbaar onderwijs. De kansen op de arbeidsmarkt waren toen redelijk goed. Maar wanneer de scholingseisen verhoogd werden (diploma hoger secundair onderwijs) konden de 50-plussers nog moeilijk aan de bak. De samenleving is in die periode zo sterk veranderd, dat de keuzes van toen nu geen goede keuzes meer zijn
o
Grijze kader:abortus en jeugdcriminaliteit (is er een verband?) In de USA was een sterke daling van de jeugdcriminaliteit gedurende de jaren negentig van de vorige eeuw Toenemende tewerkstelling ? / Een meer restrictieve wapenwetgeving ? / Legalisatie van abortus? De toename van abortus (vooral bij arme vrouwen) leidde tot een afname van ongewenste kinderen
1.3 Van gedrag tot samenleving De bouwstenen van de biografie en de maatschappelijke omgeving: o Beroep doen op de begrippen gedrag, sociaal handelen, interactie, context, structuur en cultuur o
De zienswijze van de sociologen: de vrije wil bestaat, maar de samenleving leidt de vrije wil in banen Omgeving
Sociale interactie
Gedrag
1.3.1 Gedrag Gedrag: o Elke actie of reactie van een individu, een objectief waarneembare en een subjectief waarneembare dimensie o
Objectieve of externe component: Aspecten die door ten minste twee individuen (ego en alter) kunnen worden waargenomen Bv het gesproken woord, gebaren en lichamelijke bewegingen in het algemeen
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 3
o
Subjectieve of interne component: Aspecten die door één waarnemer (ego) waarneembaar zijn Een belangrijk onderdeel van de subjectieve dimensie is de motivationele component De ultieme drijfveren van het handelen die aanzetten, motiveren tot gedrag Bv winstmaximalisatie, seksuele lust
Naast de motivationele component is er ook een emotionele component (innerlijke gevoelens van angst en onrust, schaamte of schuld) Cognitieve componenten (beelden die we vormen van de werkelijkheid) Reflexieve componenten (het beeld dat je van jezelf vormt)
1.3.2 Sociaal handelen Handelen: o Een gerichtheid op een object o Als finaliteit altijd de realisatie van een doel, met een nadrukkelijke doelgerichtheid Bv Wanneer we kijken naar waar de uitgang van een lokaal zich bevindt, zijn we het verlaten van dat lokaal al aan voorbeiden ‘Kijken’ is dus een handeling met een bepaald doel => te weten komen hoe we de zaal kunnen verlaten o
Door de doelgerichtheid krijgt het handelen een betekenis
Sociaal handelen (Max Weber): o Wanneer we ons handelen richten op het vroegere, het huidige of het toekomstige handelen van anderen o Handelen is sociaal wanneer de actor bij het plannen van haar/zijn handelen rekening houdt met wat anderen deden, doen of kunnen doen Bv de aula verlaten via de deur waar het minste volk staat o o
Er is een subjectieve betekenis aanwezig die in verband staat met een tweede actor Onderscheid: Instrumenteel rationeel handelen Waarde rationeel handelen Affefctief handelen Traditioneel handelen
Instrumenteel rationeel handelen: o Actoren willen een bepaald doel bereiken binnen een specifieke handelingssituatie (andere mensen en/of objecten) o Condities kunnen niet vrij gemanipuleerd worden Elke handelingssituatie waarin actoren doelen wensen te realiseren, bevat volgens Weber dus zowel condities als middelen o
Actoren wegen af welke middelen het best geschikt zijn om een bepaald doel te bereiken (optimalisatie van de efficiëntie) Bv koffie met korting bon kopen Handelingssituatie: niet te wijzigen elementen => condities te wijzigen elementen => middelen
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 4
Waarde rationeel handelen: o Een bewust geloof in de waardevolheid van de handeling (ethisch, esthetisch, religieus,…), bindende waarden o De handeling is op zichzelf waardevol (en niet het realiseren van een doel) o Mensen volgen een religieuze roeping (laten zich leiden door een inherent plichtsgevoel of streven schoonheid of persoonlijke loyaliteit na) Bv krantenartikel ‘Die man krenkte mijn trots’ Bv fairtrade koffie kopen o
Onderscheid waarde rationeel en instrumenteel handelen is een analytisch onderscheid Bv het handelen van vrijheidsstrijders en religieuze leiders (Ché Guevarra, Dalai Lama) Bv de marsen die protestanten houden in Noord-Ierland (waarde rationeel én traditioneel)
Affectief handelen: o Gedreven door het navolgen van gevoelens o Kan bestaan uit een ongecontroleerde reactie op een bepaalde stimulus o Meestal wel gerationaliseerd worden (handelen gedreven door gevoelens kan van een betekenis voorzien worden) Bv passionele moord, Starbuckskoffie met opschrift kopen Traditioneel handelen: o Gewoontehandelen (niet de individuele dimensie) o Traditie leidt tot herhaling van eenzelfde handeling en wordt gekenmerkt door een verplicht karakter o Onbewust o Verleden is bepalend voor het vormgeven van de toekomst Bv Traditie van het kerkelijk huwelijk Kerkelijk huwelijk: expliciet en in volle bewustzijn, beschouwen als de goede en juiste manier van handelen ? => waarde rationeel handelen
Bv de marsen die protestanten houden in Noord-Ierland (traditioneel én waarde rationeel) Bv steeds op dezelfde plaats kwaliteitskoffie kopen
Reflexief handelen: o Is disruptief en breekt de continue lijn van verleden naar heden o Stoppen, denken en kiezen o Niet meer voortgestuwd worden door de kracht van het verleden o Men moet nadenken over de richting die men wenst uit te gaan o Alternatieven overwegen => kiezen o Gaat samen met onzekerheid Bv in plaats van koffie te kopen, koopt men thee
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 5
1.3.3 Interactie Interactie: o Handelingen van een persoon én de reactie daarop door een ander persoon Wanneer twee of meer mensen een gedeelde of op zijn minst complementaire betekenis aan elkaars handelen geven o o
o
Niet chaotisch, wel een zekere herkenbaarheid en voorspelbaarheid Handelen is betekenisvol. Gebaseerd op principes die voor medemensen als ‘zinvol’ ervaren worden: het realiseren van externe doelen, het beleven van waarden en het volgen van affecten en tradities Kunnen reageren op het handelen van anderen en anticiperen op de gevolgen van het eigen handelen => hierdoor sociale interactie mogelijk
‘Opdat’ motieven en ‘omdat’ motieven: o Men handelt opdat iets zou gebeuren Een doel bereiken Een waarde realiseren Een traditie volgen Een emotie uiten o
Het is duidelijk dat een handeling van een persoon vanuit een ‘opdat’ motief, voor de andere persoon een ‘omdat motief wordt Bv Alter en Ego ontmoeten elkaar. Wanneer Alter zijn hand uitsteekt, dan doet hij dit ‘opdat’ Ego dit als een teken tot groet zou beschouwen. Wanneer Ego op de gepaste manier reageert en het gebaar als groet interpreteert, dan reikt hij de hand ‘omdat’ Alter tot het begroeten overging Bv Alter en Ego bevinden zich op een receptie. Alter wil in contact komen met Ego (bedrijfsleider), want dit contact is belangrijk als eerste aanzet voor het aanknopen van handelsrelaties. Ego mag niet de indruk krijgen dat het contact op kunstmatige gelegd werd. Alter zal de situatie nauwkeurig inschatten => mentale voorbereiding is gericht op het ‘opdat’ motief te realiseren
o
Een geslaagde onderlinge afstelling van ‘opdat’ en ‘omdat motieven leidt tot interactie
1.3.4 Vormen van interactie Vormen van conformiteit, samenwerking of coöptatie, conflict en ruil Conforme interactie / conformiteit: o Interactie verloopt volgens de betekenis die beide partijen aan de interactie geven Enerzijds is er een wederzijds akkoord over wat in de interactiesituatie zal gebeuren Bv kennisoverdracht bij interactie tussen leraar en leerlingen
o
Anderzijds is er een akkoord over hoe die overdracht zal gebeuren Bv de leraar geef uitleg aan de zwijgende leerlingen
Het tegengestelde van conformiteit is deviantie of afwijking: Minstens een van de interactiepartijen houdt zich niet aan de al dan niet expliciet afgesproken regels Bv leerlingen die praten tijdens de uitleg
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 6
Samenwerking / coöptatie: o Sociale eenheden proberen samen een doel te realiseren o Er moet een akkoord (stilzwijgend of afgesproken) zijn om samen een bepaald doel te verwezenlijken Wederzijdse bereidheid tot samen handelen Minimum aan conformiteit met betrekking tot het navolgen van de afspraken o
Geordend samenleven: Interacties gebaseerd op samenwerking en conformiteit
Conflict: o Tegengestelde van samenwerking o Ten minste twee partijen gaan niet akkoord met hoe een interactie moet verlopen, waarbij ze een poging doen om de interactie te laten verlopen volgens de eigen zienswijze. Bv We willen ‘overleven’ in een consumptiesamenleving, dus moeten we geld verdienen en in competentie gaan met anderen voor jobs die geld opleveren o
Voorwerp van het conflict: Verdeling van schaarse middelen Waarden Aanzien Macht Bv Ouders kunnen als waarde hebben dat kinderen er alles moeten doen om te slagen in hun educatief project. Kinderen hebben wel behoefte aan ontspanning. Het gevolg hiervan kan een conflict zijn, waarbij ouders dreigen met straffen en kinderen proberen aan de leerdruk van hun ouders te ontkomen
o
Kunnen een positieve bijdrage vormen tot de opbouw en later tot de versterking van de samenleving Het conflict fungeert als een stimulus voor de ontwikkeling van nieuwe regels Bv nieuwe wetgeving
o
Groepen worden onder invloed van een conflict met een externe vijand een zeer onverdraagzaam worden met betrekking tot interne dissidentie Conflict zorgt ook voor groepscohesie: Een gemeenschappelijke vijand brengt de mensen dichter bij elkaar
o
Ruil: o
Niet alleen economisch, want ook sociale ruil mogelijk Uitwisseling van goederen én immateriële zaken
o
(Blau): De baten of beloningen die individuen in sociale verbonden ontvangen, betekenen meestal kosten voor de anderen Bv Kind krijgt eten van zijn moeder (beloning) maar betekent wel een tijdsinvestering voor de moeder (kosten). Het kind moet het eten opeten en dankbaarheid betonen
o
Mensen zien interacties vaal als ruil en menen dat de kosten en baten evenredig moeten worden verdeeld over de in de interactie betrokken actoren Principe van wederkerigheid (bv Music for life)
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 7
1.3.5 De stolling van interactie in cultuur en structuur Uit interacties groeien cultuur en structuur Cultuur: o Allerlei ideeën die ontstaan over wat goed en wat slecht is o De gedeelde betekenis die mensen aan het handelden en de objecten uit hun omgeving toekennen, en die geformaliseerd wordt in waarden, normen, overtuigingen, wetten Structuur: o Het geheel van posities van actoren en de vorm van de interacties en relaties tussen die actoren Bv arbeidsspecialisatie, centralisatie, conflict, samenleving, statusverschillen tussen mensen Cultuur en structuur ontstaan en bestaan alleen maar omdat er onderliggende interacties zijn o Bv Universiteit (structuur: een geheel van hiërarchische posities bv rector, proffen en studenten) en verbanden tussen posities (bv faculteiten). Universiteiten hebben ook specifieke culturen (bv de nadruk op kwaliteit bij het ontwikkelen en doorgeven van kennis, …) Sociale orde en stabiliteit vs sociale verandering en dynamiek: o Het stollen en weer vloeibaar worden van structuur en cultuur via sociale interacties
1.3.6 De context Demografische factoren: o Primaire demografische kenmerken Bv gebeurtenissen als geboortes, huwelijken, migraties en sterfte o
Secundaire demografische kenmerken die voortvloeien uit de werking van de primaire demografische componenten Bv de leeftijdsstructuur, de bevolkingsdichtheid, de gemiddelde gezinsgrootte
Ecologische factoren: o De natuurlijke omgeving Bv de topografie, het klimaat, de bodemgesteldheid of het milieu waarbinnen zich maatschappelijke leven afspeelt Bv herders in bergstreken hebben vaak een (semi)nomadische leefstijl Bv siësta in warmere landen Materiële en technologische factoren: o De elementen die worden aangewend ter beheersing van de omgeving en die dienen om de behoeften van de mens zo adequaat mogelijk te bevredigen Bv technologische ontwikkelingen, de organisatie van de economie, huisvestingsnormen, de organisatie van het transport en communicatie Bv de ontwikkeling van de nieuwe informatie –en communicatietechnologie
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 8
1.4 De sociologie en haar aanverwante disciplines Sociologen leveren geen enkelvoudige verklaringen, maar concentreren ze zich op algemene wetmatigheden Sociologie verschilt met geschiedbeschrijving of culturele antropologie: o Concrete verbondenheid in tijd en ruimte o Focus op het specifieke en het unieke Een historicus: verwijzen naar het belang van factoren (in het verleden dan), gaat op zoek naar indirecte bronnen van informatie Een soort van detectives die op basis van nauwgezet en kritisch bronnenonderzoek een complex fenomeen uit het verleden proberen te begrijpen en te verklaren o Een andere invalshoek en analysemethode Sociologen verklaren gedrag, handelingen en/of interacties door de invloed van de sociale omgeving (verwijzen naar andere sociale handelingen en/of interacties) o Microsociologie: De klemtoon ligt op de studie van (kleine) groepen en de interactie tussen individuen Bv de kans dat een individu een diefstal pleegt door te verwijzen naar de al of niet aanwezigheid van criminelen in zijn vriendengroep o
Macrosociologie: Het handelende individu wordt overstegen en ligt de focus op kenmerken van grotere sociale eenheden (organisaties, regio’s, landen en groepen van landen) Bv de verschillende mate van sociale ongelijkheid in westerse landen door te verwijzen naar verschillen in sociaal beleid tussen die landen
Biologie: o Nagaan hoe variaties in fysiologische eigenschappen, hormonale processen en biogenetische factoren gepaard gaan met variaties in gedrag Psychologie: o Het gedrag benaderen via de studie van interne mechanismen (intra-individuele benadering) o Gedrag wordt gezien als een soort weerspiegeling van cognitieve en emotionele processen die ‘van binnen uit’ het gedrag bepalen o
<> sociologen nemen niet het individu, wel de sociale omgeving en de sociale relaties van de individuen als referentiekader bij de verklaring van gedrag Bv leerprestaties zijn afhankelijk van biologische, psychologische en sociologische kenmerken
Verschillende disciplines kunnen niet strikt van elkaar worden gescheiden ! o Op het grensvlak van de sociologe en de psychologie bevindt zich het domein van de sociale psychologie De studie van attitudevorming en attitudeverandering (=de houding die men tegenover anderen aanneemt), een interindividuele benadering Bv etnocentrisme: volgens de sociale contacttheorie leiden interetnische contacten tot een vermindering van etnische vooroordelen (interactie => houding) Interactie (= inter – individueel) kan een houding (= intra – individueel) veranderen
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 9
o
Op het grensvlak van biologie en de sociologie bevindt zich de sociobiologische en de biosociale benadering Sociobiologische: Een evolutionair tijdsperspectief Bv Het afwijzen van incestueus gedrag
Biosociale verklaring: De wisselwerking tussen het biologische en het sociale in het algemeen nagaan Niet verwarren met de sociobiologie (hier geen focus op de evolutieleer) Biologische processen liggen aan de basis van de interactie Grijze kader: voorbeeld van een biosociale benadering van sociaal handelen (een verhoogde tewerkstelling van vrouwen levert vrouwen eigen financiële middelen, waardoor ze zich onafhankelijker kunnen opstellen tegenover hun man. Huwelijk, echtscheidingen en mannelijk testosteron)
1.5 Basisregels bij de uitvoering van sociologisch onderzoek 1.5.1 Objectiviteit De sociologie is een objectieve benadering van de sociale werkelijkheid (geen subjectieve) o Verklaringen en inzichten moeten geldig zijn voor meer dan één wetenschapper o De bevinding is dus niet afhankelijk van de onderzoeken en replicatie door andere onderzoekers is mogelijk Bv wanneer socioloog A beweert dat er meer kans is dat ongehuwde depressief worden, dan mag die uitspraak, om wetenschappelijk geldig te zijn, niet enkel gebonden zijn aan de analyse en het onderzoek van socioloog A
1.5.2 Concepten Een aantal typische sociologische begrippen of concepten (bepaalde aspecten van de werkelijkheid vatten) o De mentale vangnetten (elementen uit de werkelijkheid lichten en voor studie toegankelijk maken) o Mensen gebruiken dagelijks taalgebruik om een beschrijving van de werkelijkheid te geven Bv cultureel kapitaal, economisch kapitaal, sociaal kapitaal
1.5.3 Generalisatie Algemene regels ter verklaring van het sociale leven o Een verklaring die op basis van een aantal beperkte stellingen meerdere situaties verklaart die feitelijk van elkaar verschillen, maar een identieke onderliggende dynamiek hebben o Theories of the middle range: Er is geen allesomvattende eengemaakte theorie die het sociale leven kan verklaren Bv de sociale contacttheorie
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 10
1.5.4 Empirisch materiaal Elke wetenschappelijk uitspraak moet worden ondersteund door empirisch materiaal (er moet empirisch onderzoek uitgevoerd worden) o Op basis van dat onderzoek moeten andere sociologen de resultaten kunnen verifiëren o Niet enkel cijfermateriaal (kwantitatieve gegevens) maar ook kwalitatieve gegevens (dagboeken, brieven of biografieën) Primaire data-inzameling: o Wetenschapper gaat uit van nieuw, oorspronkelijk onderzoek o De socioloog bepaalt zelf op welke manier zij/hij aan gegevens komt en wat de kenmerken van die gegevens moeten zijn Meerdere technieken kunnen gebruikt worden (schriftelijke enquête, ondervraging van mensen obv steekproef, interview, observatie (kijken naar wat mensen doen) en participerende observatie (de socioloog neemt gedurende een tijd deel aan het sociale leven van een groep, door die participatie leert de socioloog dan heel wat bij over de werking van die groep)) Moeilijk om experimenten te organiseren waarbij alle randomstandigheden gecontroleerd worden (geen laboratoriumomstandigheden) Secundaire gegevens: o Gegevens die niet door de onderzoeker zelf verzameld worden maar die door haar/hem gebruikt worden om tot inzichten te komen in bepaalde sociale fenomenen. o Zijn van andere onderzoekers afkomstig (wetenschappelijke databanken) of kunnen het resultaat zijn van administratieve procedures (bv gegevens uit volkstellingen of andere bevolkingsstatistieken)
1.5.5 Cumulativiteit De socioloog moet dus een studie maken van de bestaande wetenschappelijke literatuur o Dit literatuuronderzoek is belangrijk, niet alleen om overbodig onderzoek te vermijden, maar ook om de onderzoeksvraag te verscherpen
1.5.6 Verifieerbare rapportering De resultaten van sociologisch onderzoek moeten verifieerbaar of controleerbaar zijn o Berichten over het onderzoek via een wetenschappelijk artikel Literatuuroverzicht en probleemstelling: De beschikbare onderzoeksliteratuur kunnen vinden, kritisch lezen en synthetisch samenvatten Een adequate bronvermelding niet vergeten Probleemstelling is een bondige omschrijving van het eigenlijke onderwerp van de studie die tegelijkertijd het onderwerp in het geheel van de kennis plaats
Overzicht van gebruikte methode en technieken: Een beschrijving van de manier waarop zij/hij de studie uitvoerde
Bespreking van de resultaten: Wordt heel nauwkeurig uitgeschreven zodat de lezers van de studie kunnen achterhalen hoe de onderzoeker uiteindelijk tot conclusies kwam
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 11
o
Conclusie en/of discussiegedeelte: Welke gevolgtrekkingen uit de gegevens kunnen worden afgeleid Ook aantonen op welke manier haar/zijn onderzoeksresultaten verenigbaar zijn met wat al geweten was
Studies ingediend voor publicatie moeten eraf gecontroleerd en beoordeeld worden Een comité van meestal drie lezers wordt aangeduid (peer review). Dit zijn andere wetenschappers die door hun eigen werk al bewezen hebben dat ze specialisten zijn in een bepaald vakgebied De drie personen beoordelen de ingediende studie op anonieme manier 3 beslissingen mogelijk: De studie wordt verworpen De studie moet worden herwerkt De studie kan gepubliceerd worden
1.6 Kwantitatief of kwalitatie? 1.6.1 De kwantitatieve benadering: het positivisme Vier principes: o Kennis kan enkel gebaseerd zijn op ervaring (observatie) o Er wordt gestreefd naar causale verklaringen door generalisatie o Er is een eenheid van wetenschappelijke methode in de wetenschappen o Er moet een strikte scheiding zijn tussen feiten en waarden (wetenschappelijke inzichten hebben dus geen sociaal normerende status) Grijze kader: o Verklaringsmodellen variëren qua complexiteit o Twee soorten causale invloeden zijn mogelijk: directe en indirecte invloed o Covariantie: Nagaan of de in het model veronderstelde samenhangen tussen kenmerken ook kunnen worden vastgesteld in de sociale werkelijkheid Een theoretisch model; variabelen zijn meetbare grootheden (via het operationaliseren (het aanbrengen van meetbare indicatoren voor de variabelen) een kwantificeerbare grootte krijgen); de variabelen worden causaal geordend; de causale relaties worden geacht algemene wetmatigheden te zijn; wordt ondersteund door de statische analyse o Bv Zijn allochtone jongeren crimineler? Etniciteit >criminaliteit (directe effect) Etniciteit >armoede>criminaliteit (indirect effect / schijneffect) CONCEPT
OPERATIONALISEREN
VARIABELE
Etniciteit
Geboorteland grootouders Inkomen ouders
Allochtoon / Autochtoon
Geregistreerde inbreuken op de strafwet
Wel strafblad / Geen strafblad
Armoede Criminaliteit
Arm / Rijk
Causaal ordenen: onafhankelijke / verklarende variabelen (etniciteit en armoede) Uitkomst: afhankelijke / te verklaren variabele (criminaliteit)
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 12
1.6.2 De kwalitatieve benadering: nadruk op betekenis Verstehende sociologie: o Interpretatieve of kwalitatieve sociologie o De betekenis van het menselijke handelen Bv motieven, argumenten Het kwalitatief onderzoek biedt een interessante en noodzakelijke aanvullingvoor het positivistisch onderzoek: o Het deductief denken (het afleiden van hypotheses op basis van theorie) is in zeker mate conservatief, bestaande inzichten bevestigen o
De wereld is complex: studie-objecten worden niet gereduceerd tot variabelen maar worden bestudeerd in hun volledigheid en hun complexiteiten
o
De reflexiviteit van de onderzoekers
1.7 De plaats van de socioloog in de maatschappij Bestudeert niet alleen de sociale werkelijkheid, ook deel uitmaken van die sociale werkelijkheid Het sociologische onderzoek moet waarderingsvrij zijn: o Onderzoeksresultaten mogen niet beïnvloed worden door de waarden die socioloog als mens aanhangt o De persoonlijke voorkeur van de socioloog mag geen impact hebben op de onderzoeksresultaten Frankfurter Schule: o Een wetenschappelijk gemotiveerde kritische maatschappijvisie Geen scheiding tussen theorie en praktijk Maatschappelijk engagement Theorie van de revolutie Radical sociology: o De socioloog kan nooit een vrijblijvende houding aannemen o Neutraal ten dienste van het status quo Fundamenteel onderzoek: o Sociologische problemen Bv Waarom is de Kerk vandaag minder aantrekkelijk? Toegepast onderzoek: o Sociale problemen Bv armoede Klinische sociologie: o Gericht op concrete interventie in individuele cases, een praktijkgeoriënteerde sociologie Bv echtscheiding en kinderen
1.8 Slotbeschouwing De zienswijze van de sociologe o Gedragingen, sociale handelingen en/of interacties verklaren =>invloed sociale omgeving o Werkwijze: objectiviteit, verificatie, cumulativiteit, generalisatie en theorie & empirie
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 13
ZELFTOETS: HOOFDSTUK 1 (pagina 37) 1. Een handeling is volgens Max Weber ‘sociaal’ wanneer: a. Ze voorafgaat aan een handeling van een of meerdere individuen b. Wanneer de actor sociale waarden nastreeft c. Wanneer de actor bij het plannen van het handelen rekening houdt met wat anderen gaan of kunnen doen d. Wanneer er een handeling van een of meerdere individuen op volgt
2. Korneel laat –uit respect, zo zegt hij – hij het binnengaan altijd zijn gezelschap voorgaan. Jacob doet dit enkel wanneer dat gezelschap toevallig die knappe blondine is waar hij een oogje op heeft: kwestie van een goede indruk te maken, Dit is een voorbeeld van: a. Waarde rationeel handelen voor Korneel en instrumenteel rationeel handelen voor Jacob b. Waarde rationeel handelen voor Korneel en waarde rationeel handelen voor Jacob c. Traditioneel handelen voor Korneel en instrumenteel rationeel voor Jacob d. Traditioneel handelen voor Korneel waarde rationeel handelen voor Jacob
3. Welke van de volgende scripties, ingediend tot het verkrijgen van de graad van master in de sociologie, kadert wellicht NIET binnen de positivistische strekking? a. De invloed van levensomstandigheden op het mentale welzijn van ouderen in Vlaanderen b. Op zoek naar een verklaringsmodel voor het gebruik van medische voorzieningen c. Seksbeleving bij ouderen: bejaarden aan het woord d. Een statische analyse van cultuurparticipatie bij jongeren. Een crossnationaal onderzoek
4. Welke eigenschap is niet kenmerkend voor het positivisme? a. Het gebruik van statische technieken is van centraal belang b. Er is een sterke scheiding tussen feiten en waarden c. Kennis kan worden ontwikkeld los van ervaring, d.i. via de ontwikkeling van ideaaltypes d. Er is eenheid in de wetenschappelijke methode
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 14
Hoofdstuk 2 Cultuur 2.1 Inhoud van het georganiseerd samenleven: cultuur 2.1.1 Inleiding Cultuur: de inhoud van het georganiseerde samenleven Tylor: o Een omschrijvende definitie van cultuur (een opsomming van elementen die onderdeel vormen van een cultuur) “Het complexe geheel van kennis, geloofsovertuigingen, kunst, wetgeving, waarden en normen, tradities en alle andere capaciteiten en gewoonten die door de mens als lid van een samenleving verworden werden” o
Een aantal gelijkvormigheden mbt het georganiseerde samenleven is een resultaat van wetmatigheden Het sociale is onderhevig aan wetmatigheden Geen vrije wil! Door te verwijzen naar de ‘vrije wil’ van de mens beweert men eigenlijk dat mensen handelingen stellen die geen ‘oorzaak’ hebben
Kroeber: o De sfeer van het culturele wordt gekenmerkt door accumulatie en NIET door evolutie Evolutie: Oude kenmerken worden ‘ingeruild’ voor nieuwe Een betere aanpassing van de soort Doorgeven: erfelijk
Accumulatie: Kenmerk van cultuur Geen inruilen van kenmerken Mensen passen mee hun omgeving aan Doorgeven: aanleren (een leerproces)
Taal als het cruciale verschil tussen mens en dier o De overdracht ervan is niet erfelijk, maar gebeurt via leerprocessen Leslie White: o Fundamenteel verschil tussen mens en dier: Mensen gebruiken symbolen en dieren niet, de mens is een symbolisch wezen Men moet een onderscheid maken tussen de betekenis van het symbool en de fysische drager ervan Bv Een symbool (vredesduif) heeft een betekenis (vrede) die niet voortvloeit uit de fysische kenmerken van de drager (duif) van het symbool De betekenis van een symbool wordt door de mens aan een specifieke drager toegekend Symbolisch handelen: Reactie op de fysische drager / stimulus (bv een vlag) Niet door fysieke eigenschappen, wel door betekenis
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 15
Alfred Schütz: o Duidt de materiële wereld waarin we leven aan als de dominante realiteit (paramount reality) Wordt doordrongen door andere realiteiten (bv wereld van dromen, de fantasie, de wetenschap, de religie) Die realiteiten doordringen de materiële werkelijkheid en zorgen ervoor dat de dimensie van het zuivere materialisme versmelt met niet-materiële elementen o
De realiteit van de dromen, de fantasie,…duidt Schütz aan als eindige zingevingdomeinen (finite provinces of meaning) Die overstijgen de materiële wereld waarin het hier en nu centraal staat
o
De communicatie tussen de materiële wereld en die zingevingdomeinen via symbolen Symbolen maken de verbinding Noodzakelijkheid: de betekenis van een symbool niet afleiden uit de fysische kenmerken van de symbooldrager
Kluckholm: o Cultuur is afhankelijk van: Biologische kenmerken eigen aan de menselijke soort én De omgeving waarin mensen leven o o
Cultuur is een antwoord op de eisen die de fysische omgeving stelt om te overleven Onderscheid tussen open en gesloten instincten: Gesloten instincten: Leiden tot handelingspatronen die genetisch bepaald zijn in elk detail
Open instincten: De soort beschikt over zeker algemene neigingen die enkel werken binnen een context waarin algemene directieven aanwezig zijn De belangrijkste uitrusting van de hogere diersoorten Bij mensen overwegen de open instincten op de gesloten instincten
Cultuur: o Organiseert het lichamelijke functioneren van de mens o Geeft vorm aan het menselijke handelen o Antwoord op de overlevingseisen die fysische omgevingen stellen aan menselijke samenlevingen o Wordt overgedragen via leerprocessen o Centraal staat het gebruik van symbolen en taal o Wordt gekenmerkt door accumulatie
2.1.2 Is cultuur een specifiek menselijke eigenschap? Antwoord is hoofdzakelijk een kwestie van definitie o Ja, antropologische en exclusieve omschrijving Per definitie een kenmerk van samenlevingen Gebruik van taal, communicatie, symbolen (uniek menselijk) o Nee, ethologische en inclusieve omschrijving Cultuur is een overdracht van gedragingen via sociale leerprocessen Bv langdurige observatie bij dieren
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 16
2.1.3. Symbolen, tekens en taal Symbolen: o Er bestaat geen verband tussen de betekenis en de drager Tekens: o Er bestaat wel een intrinsiek verband tussen het teken zelf en waar het voor staat o Drager en betekenis behoren tot dezelfde culturele context of hetzelfde zingevingdomein Taal: o o
Een geheel van symbolen en tekens die op een oneindige manier met elkaar verbonden kunnen worden Verbale en non – verbale communicatie Bv lichaam gebruiken om met anderen te communiceren, gebruik van gebaren (gestures)
o
Non – verbale communicatie is NIET universeel, maar gebonden aan een specifieke omgeving Gebaren die uiterlijk hetzelfde lijken, kunnen een totaal andere betekenis hebben
o
Het belangrijkste communicatiekanaal is verbaal: Symbolen op en een oneindige manier met elkaar verbinden 1. Taal maakt mogelijk om menselijke ervaringen over te dragen, zodat die cumulatief bewaard kunnen worden
o
2. Taal geeft mensen een sociaal en gedeeld verleden Zonder taal ook herinneringen, maar die zouden individueel blijven Gebeurtenissen coderen wordt mogelijk
3. Taal geeft mensen een sociale en gedeelde toekomst Afspraken maken over tijden, data en plaatsen Activiteiten plannen
4. Taal maakt het mogelijk om standpunten te delen Via een gedeeld verleden en een gedeelde toekomst kunnen mensen een zienswijze delen
5. Taal maakt complex, gedeeld en doelgericht handelen mogelijk Niet alleen plannen en zo een toekomst creëren, maar ook individuele activiteiten in een ruimer geheel inschakelen
Grijze kader: Sapir-Whorf-hypothse: Hopi Indianen hadden geen woord om een onderscheid te maken tussen heden, verleden en toekomst Hypothese: denken en waarnemen worden niet alleen uitgedrukt via taal, maar ook door de taal gevormd Een taal leren betekent net enkel dat mensen woorden en grammatica moeten leren, maar ook dat mensen zich via de taal een specifieke manier van denken en waarnemen eigen maken De Hopi Indianen hebben wel tijden in hun taalsysteem
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 17
2.1.4 Ontstaan van cultuur Cultuur ontstaat niet toevallig o Cultuur helpt de mens zich aan te passen aan haar / zijn fysische omgeving o Elke handeling die een mens stelt kan gezien worden als het antwoord op een bepaald probleem Cultuurvorming: Er wordt een nieuw gedragspatroon (of denkpatroon) ontwikkeld, of een bestaan wordt aangepast, in antwoord op een concreet probleem Gedrags- of denkpatroon verspreidt zich over de verschillende sociale eenheden van de populatie Cultuurvorming op verschillende niveaus, niet beperkt tot het samenlevingsniveau (macroniveau). Ook op het niveau van organisaties (meso-niveau bv bedrijfscultuur, schoolcultuur) Zodra samenlevingen groter en complexer worden, ontstaat er meer ruimte voor variaties in de cultuur o Dominante cultuur: Levert centrale waarden o
Subculturen: Groepen in de samenleving die overtuigingen, waarden en leefstijlen hebben die verschillen van die van de dominante cultuur Stellen centrale waarden NIET in vraag
o
Tegenculturen / countercultures: Verwerping van de centrale waarden van de dominante cultuur Bv Hippies
2.1.5 Cultuur als lens Houding tegenover andere culturen o Etnocentrisme (~ universialisme): Beoordeelt en evalueert vreemde culturen met de eigen cultuur als maatstaf o
Cultureel relativisme: Culturen zijn niet meer- of minderwaardig, omdat elke cultuur een eigen specifieke aanpassingswijze is aan de eisen die de omgeving stelt
Houding
Voorbeeld
Etnocentrisme
“Het bedekken van een deel van het hoofd is achterlijk, onze vrouwen doen dat toch ook niet”
Relativisme
“Hoofddoek is een uiting van identiteit, op zich niet verschillend van een das”
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 18
2.1.6 De componenten van cultuur De materiële cultuur: o Omvat alles wat in stoffelijke vorm kan vastgelegd worden (bv boekdrukkunst, haarstijlen) De immateriële cultuur: o Omvat de manier waarop groepen mensen denken, hun waarden en normen 3 componenten van cultuur in dalende graad van abstractie: o Gedeelde denkbeelden: De essentie van cultuur Voor de hand liggende gedeelde zienswijzen waar groepsleden zich niet altijd bewust van zijn Empirische kennis (ervaring, wetenschap) Existentiële kennis (religie, filosofie) o
Waarden en normen: Waarden: Groepsopvattingen over wenselijk is, meest gewenste doelen en manieren om die te bereiken Normen: Regels die het gedrag van de leden van de gemeenschap bepalen en algemeen aanvaard zijn Bv Waarde = gelijkheid man en vrouw, norm = geen genderdiscriminatie
o
Materiële cultuur: De meest zichtbare en meest concrete component van cultuur Vormt een zichtbare uitdrukking van de dieper liggende gedeelde overtuigingen
2.1.7 Kenmerken die culturen van elkaar onderscheiden Tijdsperspectief: o Verleden (geschiedenis, verhalen en tradities) o Heden (de zintuiglijke waarneming) o Toekomst (het plannen en het inwisselen van onmiddellijke voor toekomstige beloningen) Relatie met de fysische werkelijkheid: o Overheersing (als meester van de natuurlijke omgeving) o Harmonie (een harmonische relatie met de natuur) o Onderschikking (zichzelf zien als de speelbal van de natuurlijke wereld) De relatie met het Bestaan: o Zijn (heden) o Doen (verleden) o Worden (toekomst) De relatie van mensen onder elkaar: o Hiërarchie (hogere of lagere graden van status en macht, gehoorzaamheid)=> dictatuur o Individualisme (verantwoordelijk voor zichzelf) => de Amerikaanse samenleving o Collectief (doeleinden van de groep) => de Japanse samenleving The American Dream: Toekomst – Overheersing – Worden – Individualisme
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 19
ZELFTOETS: HOOFDSTUK 2 (pagina 54) 1. Ricardo is hevige fan van hardcore muziek. (…) Hij vindt het gebruik van dierlijke producten als vlees, vis, eieren enz uit den boze, alsook de verwerking van leder in schoenen, cosmetica die getest worden op dieren. Ricardo zet zich echter niet af tegen de heersende waarden en normen van zijn samenleving, maar wil dmv zijn muzikale expressie een alternatieve leefstijl bieden. Dit is een voorbeeld van: a) Collectivisme b) Een tegencultuur c) Gesloten instinct d) Een subcultuur => Wijkt af van de dominante cultuur, maar verwerpt niet noodzakelijk de dominante cultuur
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 20
Hoofdstuk 3 Sociale structuur 3.1 De vorm van het georganiseerde samenleven: de sociale structuur 3.1.1 Sociale groepen Simmel: o Dyade: De kleinst mogelijke sociologische eenheid die bestaat uit twee personen De groep is verbonden met elk van de twee participerende individuen De groepsleden kunnen een sterke controle uitoefenen op de groep 2 personen, 1 relatie Persoon A weet wat persoon B doet Bv Huwelijk o
Triade: De dyade wordt uitgebreid met een derde persoon Onmogelijk voor een individueel lid om de hele groep te controleren 3 personen, 3 relaties Persoon A weet niet wat B en C samen doen De onzekerheid neemt toe Wat als de groep verder uitbreidt? Een toename van het aantal groepsleden zorgt voor een toename van het aantal mogelijke relaties in een groep Bij N personen ontstaat er N (N-1) / 2 mogelijke relaties 2 groepsleden => 1 relatie 3 groepsleden => 3 relaties 4 groepsleden => 6 relaties 5 groepsleden => 10 relaties
o
Figuratie: Wie precies met wie samenwerkt Personen die samenwerken binnen een groep (het geheel van figuraties is een structuur => Elias N. Hoe meer leden, hoe complexer de groep wordt Er is directe kennis (A en B) en indirecte kennis (A en C) Indirecte kennis heeft betrekking op wat er zal gebeuren tussen twee andere actoren, iets wat A niet op directe manier kan weten (een taakverdeling mogelijk) Toename van het aantal actoren betekent een toenemend overwicht van indirecte kennis tov directe kennis Bv de staat is een sociale structuur met een set van algemene regels die onder meer de posities van de inwoners van een land en de gezagsdragers bepalen
De vrijheid en de macht van het individu zijn beperkt Ontstaat door de interdependentie (onderlinge afhankelijkheid) en dat hun macht om anderen iets te dwingen niet absoluut is
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 21
De oncontroleerbaarheid en onvrijheid die het kenmerk zijn van figuraties => interacties ontstaan vanuit doelgericht handelen van actoren heeft onbedoelde gevolgen
Samengevat: o Doelrealisatie is afhankelijk van samenwerking o Samenwerking leidt tot onderlinge afhankelijkheid of interdependentie o Interdependentie leidt tot onvrijheid van het individu en onvoorspelbaarheid van het handelingsverloop o Actoren die samenwerken, vormen een figuratie o Alle figuraties samen vormen een structuur
3.1.2. Basiskenmerken van groepen Een groep is iets anders dan een aggregaat of een sociale categorie o Aggregaat: Een aantal mensen die zich toevallig op dezelfde plaats bevinden o
Sociale categorie: Een aantal mensen die een of meerdere gemeenschappelijke kenmerken hebben
o
We onderscheiden een groep van een aggregaat of een sociale categorie obv: 1. Leden van een groep hebben gemeenschappelijke belangen Een gemeenschappelijk doel Bv gezinleden hebben gemeenschappelijke belangen (economische, affectieve, …) Bv een postzegelclub is ook een groep, de leden ervan hebben ook gemeenschappelijke belangen: het samen bestuderen, ruilen en eventueel (ver)kopen van postzegels
2. Leden van een groep interageren Interactie niet het resultaat van toeval, wel om een doel te realiseren Bv belastingbetalers die een sociale categorie vormen, staan niet in interactie met elkaar, tenzij ze een actiegroep opzetten om het belastingsregime te beïnvloeden
3. Leden van een groep delen de rechten en plichten verbonden met het ‘lidmaatschap’ Elke groep heeft eigen regels Bv in sommige groepen, zoals religieuze gemeenschappen, zijn er regels mbt de kledij
4. Groepsleden hebben een gedeelde identiteit en een groepsgevoel Leden zien zichzelf als mensen die tot dezelfde groep behoren Mensen kunnen tot een sociale categorie behoren zonder het te weten
3.1.3 Groepscultuur en groepsstructuur Groepscultuur: o Betekenissen die mensen aan hun interacties in groep geven o Ook de waarden en normen die het handelen van de groepsleden vormgeven van belang
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 22
o
De capaciteit van de groep om samen te blijven, is de groepscohesie Hoe groter de groepscohesie, hoe meer de leden van de groep het belang van de groep voorrang geven op het eigen belang
Primaire groepen
Secundaire groepen
Klein: leden kennen elkaar persoonlijk
Variërende grootte: kan klein of groot zijn
Blijvend: langdurig bestaan
Wisselende permanentie: ledenwisseling brengt de groep niet in gevaar
Groepsrelaties zijn diffuus: omvatten de persoon Op emoties gebaseerd en niet – instrumenteel
Groepsrelaties zijn gespecialiseerd en gesegmenteerd Groepsrelaties zijn formeel en instrumenteel
3.1.4 Formele organisaties Formele organisatie: o Een groep waarvan de organisatie gericht is op het bereiken van een specifiek doel door een gecoördineerde, collectieve inspanning Vooral secundaire groepen (bv scholen, ziekenhuizen, bedrijven) liggen aan de basis van een formele organisatie Een ‘beheersingsstructuur’ nodig die de figuraties op elkaar kan afstellen Bureaucratie: o Max Weber: De efficiëntie bij het bereiken van gestelde doelen bevorderen Historisch gegroeid door macht – autoriteit Macht: De mogelijkheid of de capaciteit om andere mensen iets te laten doen in overeenstemming met bepaalde regels of dictaten Autoriteit draait om de legitimering van die macht door de ondergeschikten 3 types autoriteit: Traditionele autoriteit: Machtsuitoefening wordt als legitiem beschouwd omdat ze verankerd ligt in het geloof van de onaantastbaarheid van tradities
Charismatische autoriteit: Een intense verering van personen Een persoon die door zijn/haar volgelingen beschouwd wordt als de bezitter van uitzonderlijke, heilige en/of heroïsche kenmerken
Rationeel – legale autoriteit: Het geloof in die geldigheid van het recht De wettelijkheid van regels en de autoriteit van gezagsdragers staan hier centraal
Elke type van autoriteit heeft een eigen type van administratie / beheersing
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 23
o
Kenmerken van de bureaucratie: Functionele posities, onafhankelijk van persoon die ze bezet Regels bepalen hoe de functie wordt uitgevoerd Regels zijn neergeschreven De taken in de organisatie worden op gespecialiseerde wijze uitgevoerd
o
Nadelen van de bureaucratie: Onpersoonlijkheid (mensen zijn cases) Ritualisme (geen ruimte voor uitzonderingen) Inertia (probeert zichzelf in stand te houden Goal displacement (organisaties ontbinden niet na een doelverwezenlijking, maar gaan zich heroriënteren op een nieuw doel) Concentratie van de macht aan de top (oligarchie)
3.2 Het individu binnen de sociale structuur Sociale relaties verbinden individuen binnen een groep o Verband tussen twee of meer actoren gekenmerkt door de kans dat er interactie plaatsvindt Voor de interactie zijn er minimaal twee actoren nodig Bekleden een sociale status positie waaraan een specifieke sociale rol gebonden is Rollen zijn uiteindelijk gebaseerd op rechten en plichten
3.2.1 De sociale structuur en de verdeling van het initiatiefrecht en de volgplicht Aan interactie zijn een aantal regels verbonden o Er is een begin en een einde o Het initiatiefrecht en de volgplicht duiden erop dat in elke interactie dominantie / overheersing inherent aanwezig zijn Dominantie betekent niet dat men de andere wil elimineren o
Volgens Simmel wordt elke relatie waarbinnen interactie plaatsvindt, gekenmerkt door een zekere graad van onderschikking en bovenschikking
3.2.2 Sociale status In een sociale relatie of verhouding nemen de actoren een plaats in o Sociale status (gebaseerd op sociale rangorde) Linton: o Onderscheid tussen een toegeschreven en een verworden status Toegeschreven status: Een positie die een individu ontleent aan bv zijn/haar afkomst, geslacht, etniciteit maw factoren waar het individu zelf geen vat op heeft en die binnen een samenleving als relevant worden beschouwd o Bv De koning
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 24
Verworven status: Een positie die door een persoon zelf obv prestaties (met variërende inspanning) wordt verworven o Bv het behalen van een diploma
Kan verloren worden Onzekerheid over het behoud van een verworven status kan soms tot statusangst leiden Statusangst leidt vaak tot het beklemtonen van uiterlijkheden die de statuspositie van een persoon aantonen (statussymbolen) Grijze kader: het ontstaan van etiquette door statusangst
Statusindicatoren: o Statussen zijn gebaseerd op sociale rangorde en worden weerspiegeld in statusindicatoren o Meten de status (materiële en immateriële voordelen en rechten => inkomen, opleiding, politieke rechten Worden beschouwd als de verticale dimensie van status Weerspiegelen de sociale rangorde Statusinconsistentie: o De plaats binnen de hiërarchie is variabel Bv hoge opleiding, laag inkomen Statuskristallisatie: o Men heeft dezelfde plaats binnen alle hiërarchieën Grijze kader: toename van het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt en de universiteit, maar ze krijgen niet hetzelfde loon als mannen voor gelijk werk Statusconflict: o De inconsistentie tussen statusindicatoren die wordt ervaren door de interactiepartner van het subject Als persoon A een hoge sociale statuspositie heeft in één context en een lage sociale statuspositie in een andere dan weet zijn interactiepartner niet noodzakelijk hoe hij / zij zich tov A moet gedragen o
Het conflict van een verworven en toegeschreven status Bv Men verwachte in de VS dat een arts zowel blank, mannelijk als protestant moest zijn Bv Immigranten kunnen opklimmen tot politieagent of veiligheidsagent, maar oefenen hun job uit in een omgeving die bijna exclusief uit andere immigranten bestaat Bv Vrouwen worden geen eerste minister, maar minister van emancipatiezaken
Hughes: o Marginale mens: De persoon die een hogere status verwerft, maar inferieur blijft obv een andere status Door de mobiliteit verlaat men de eigen sociale groep, maar komt men terecht in een nieuwe groep waar men niet volledig aanvaard wordt
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 25
3.2.3 Macht Bierstedt: o Noodzakelijk het concept macht nauwkeurig af te bakenen o
Macht =/= invloed Macht is dwingend &sociaal Invloed is overtuigend & persoonlijk
o
Macht =/= dominantie Macht is sociologisch & berust op een structurele basis Dominantie is psychologisch & volgt uit de persoonlijkheid van mensen
o
Macht =/= recht Recht is een voorrecht van iemand
o
Macht =/= dwang Dwang bestaat uit het toepassen van sancties / het elimineren van bepaalde alternatieven
Max Weber: o “Macht berust op de waarschijnlijkheid dat een actor binnen een sociale relatie in staat is haar / zijn wil op te leggen niettegenstaande weerstand van de medeactor” Iemand kan bepalen wat en/of hoe iemand anders iets in een interactie zal doen, beschikt dus over macht Onderscheid tussen de machtsbronnen (volgens Bierstedt): geld, prestige, eigendom, competentie, schoonheid o
Macht vormt de basis voor gezag of autoriteit Gebaseerd op een sociaal aanvaarde verdeling van initiatiefrecht en volgplicht Autoriteit is altijd gebonden aan potentiële machtsuitoefening in de context van een sociale groep
3.2.4 Sociale rol Linton: o Sociale rol: Status duidt de plaats en rangorde aan die men inneemt in een interactiepatroon Een vrij statisch concept De rol vertegenwoordigt het dynamische aspect van de statuspositie Het gedragspatroon dat geassocieerd is met de rechten en plichten of de verwachtingen gekoppeld aan de positie o
Rolverwachtingen: Leden zijn aangepast aan de rollen en statussen die ze bekleden => het sociale leven verloopt geordend & voorspelbaar Essentieel voor het bestaan van een sociale structuur Verwacht rolgedrag is verbonden met een bepaalde statuspositie Bijna elke samenleving verwacht van mannen én vrouwen een specifiek gedrag en attitudes die passen met hun ongelijke statuspositie in de betreffende samenleving
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 26
Merton: o Rollenset / role set: Een enkelvoudige statuspositie gaat samen met meerdere aspecten van een rol Het geheel van rolrelaties waarbij personen betrokken zijn op grond van een specifieke sociale status Bv een professor (rol 1 lesgeven, rol 2 examens maken) o Rolspanning: Aangezien de groepen waarmee een statusbekleder in contact komt, verschillende belangen nastreven, is het mogelijk dat er tegengestelde aanspraken gemaakt worden binnen één rollenset Bv de rollenset van een professor (rol 1 is onderzoek en rol 2 les geven; wanneer men meer les geeft, doet men minder onderzoek)
Oplossing: de rollenset beheersbaar houden met verschillende mechanismen Prioriteiten stellen Macht medeactoren Zichtbaarheid van het handelen Zichtbaar maken van de spanning Bondgenootschappen
o
Rollenconflict: Tussen sociale rollen kan een onverenigbaarheid / een conflict ontstaat Bv Er zijn meerdere sociale posities, waardoor er conflicterende rolverwachtingen zijn; een vrouw wil tegelijkertijd een carrièrevrouw en een huisvrouw zijn Gaat over rolverwachtingen die voortvloeien uit meerdere sociale rollen
o
Rolverwarring / rolconfusie: Wanneer iemand niet meer weet hoe zij/hij zich in een situatie moet gedragen omdat zij/hij niet kan kiezen uit het passende rolgedrag Niet weten hoe zich te gedragen in een bepaalde situatie
o
Roldistantiëring: Iemand is in staat om binnen het invullen van de rolverwachtingen voldoende individualiteit aan te brengen
o
Rolsegregatie: Rollen passen in bepaalde sociale situaties; verwachtingen die in één situatie passen, passen daarom niet in een andere
3.3 Structurele effecten Er bestaan verschillende vormen van structurele effecten: o Kenmerken van groepen beïnvloeden andere kenmerken van groepen Bv het aantal mannelijke werklozen in een Belgisch arrondissement bepaalt het aantal mannelijke zelfdodingen per 100.000 inwoners o
Kenmerken van groepen beïnvloeden kenmerken van individuen Bv de gemiddelde intelligentie van de leerlingen van een klas in het laatste jaar secundair onderwijs bepaalt de studiekeuze van individuele leerlingen
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 27
o
Kenmerken van groepen en individuele kenmerken beïnvloeden samen individuele kenmerken Bv in de Quillianstudie oefent de economische situatie van een land in combinatie met de eigen economische situatie een invloed uit op het niveau van vooroordelen
De ecologische fout (ecological fallacy): o Uitspraken gedaan op aggregaatniveau geldig op individuele niveau Bv Het is niet omdat er een samenhang is tussen bepaalde vormen van criminaliteit en het percentage migranten binnen steden, dat daarmee ook bewezen is dat het migranten zijn die tot criminaliteit overgaan. De samenhang op groepsniveau is dus niet zomaar over te brengen naar het individuele niveau. Men moet er zich dus voor hoeden om besluiten te trekken over individuen obv sociaal structureel onderzoek
3.4 Slotbeschouwing De complexiteit van structuren wordt vooral bepaald door het aantal interactiepartners o Toename in interactiepartners leidt tot interdependentie & nood aan een beheersingssysteem Individu via de concepten status en rol => plaats vinden in die sociale structuur (gaat gepaard met spanningen en conflicten) De groep is meer dan de som van de groepsleden o De relaties tussen de groepsleden hebben een eigen dynamiek en beïnvloeden het handelen van de groepsleden
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 28
ZELFTOETS: HOOFDSTUK 3(pagina 77) 1. Kadir, een ‘nieuwe Belg’ van Turkse afkomst, is pas afgestudeerd als regisseur. Hij solliciteert bij een Vlaamse tv-zender. Op dat moment loopt er net een subsidieprogramma van de overheid om de achterstand van allochtonen in de mediasector weg te werken. Bedrijven die allochtonen tewerkstellen kunnen rekenen op belastingvermindering. Kadir wordt aangeworven: de eerste allochtoon op de nieuwsredactie. De maanden die daarop volgen zijn echter een bittere teleurstelling voor hem: hij wordt alleen maar ingeschakeld om documentaires en reportages over en voor migranten te maken, terwijl hem dat weinig of niet interesseert. Zijn voorstellen voor het maken van reportages over politieke of culturele evenementen worden steevast afgewezen. Of nog erger, zijn baas feliciteert hem voor zijn idee, maar geeft aan een collega, niet aan hem, de opdracht om het te realiseren. Kadir is hier een voorbeeld/slachtoffer van … a) statuskristallisatie b) de marginale mens => de marginale mens is degene die door een toegeschreven statuskenmerk (etnische herkomst) enerzijds sociaal klimt, maar terzelfder tijd afgezonderd wordt c) isolatie volgens Seeman d) gedwongen rolsegregatie
2. Welke van de volgende is een sociale groep? a) de inwoners van Oudenaarde b) de fans van Elvis c) de muzikanten van fanfare ‘Voor Vorst, Volk en Vaderland’ => een groep kenmerkt zich door een gemeenschappelijk te realiseren doel. Dit is niet aanwezig bij de andere mogelijkheden d) alle mensen die een bestaansminimum ontvangen
3. Professor Marco doet onderzoek naar het effect van vertrouwen in wetenschappelijke instituties op de aanvaarding van nieuwe technologieën. (…) Zijn hypothese luidt immers dat het effect van vertrouwen op aanvaarding een mindere rol zal spelen indien men woont in een land met een sterk ontwikkelde democratische cultuur waarbij de burgers veel inspraak hebben in beslissingen. Indien de hypothese van professor Marco klopt, dan hebben we te maken met? a) een structureel effect => relatie op het individuele niveau tussen vertrouwen en de aanvaarding van technologieën is afhankelijk van de ruimere context b) een rationeel – legale autoriteit c) een ecologische fout d) geen van deze
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 29
Hoofdstuk 4 Institutionalisatie en socialisatie 4.1 Institutionalisatie 4.1.1 Omschrijving Institutie / instelling: o Een samenstelling van rollen (een structuur), die het gedrag van de leden van de gemeenschap – of van bepaalde deelgroepen daarvan – reguleert op grond van waarden (cultuur) van die gemeenschap en dit met de bedoeling aan bepaalde behoeften te voldoen Bv het gezin: rollen die reproductieve en opvoedkundige behoeften vervullen (volgens bepaalde waarden) o
Zijn door de samenleving ontworpen en opgelegde handelingspatronen Ze vullen essentiële functies van het georganiseerde samenleven in
Gehlen: o De filosofische antropologie o Verenigt de kennis over de mens uit de sociale en de biologische wetenschappen in een globaal beeld Een aantal biologische kenmerken van mensen o Wereldopenheid: De mens is als soort niet gebonden aan een specifieke habitat, maar kan overleven in verschillende klimatische en geografische omstandigheden Afwezigheid van voorgeprogrammeerd gedrag Gedrag is bij mensen niet bepaald door instincten De mens beschikt over open instincten => een gedrags- en handelingsplasticiteit
o
Niet alleen een voordeel, maar ook een moeilijke opgave Overstroomd worden met zintuiglijke prikkels en informatie Om de aangeboden informatie te kunnen selecteren moet er ergens een ‘ontlastingsmechanisme’ in werking treden => ontstaat door institutionalisme
Instituties zorgen voor en regelen een aantal universele aspecten van het menselijke samenleven: Voortplanting => nakomelingen Zorg voor kinderen => voeding, kleding en bescherming Socialisatie => cultureel aanvaarde levenswijze Opvoeding => overdracht van kennis Zingeving => antwoord op vragen naar de zin van het leven Verdeling van macht => de besluitvorming Sociale controle => sociale orde & bestraffen
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 30
4.1.2 Ontstaan van instituties Op een bepaald ogenblik & een wisselende continuïteit o Historische constructies o Verschillen naar ontstaanscontext o Het zijn menselijke constructies o Alle eisen samen => het ontstaan van primaire en secundaire instituties Primaire instituties: Door Malinowski uitgewerkt De basisbehoeften die op het individuele niveau bevredigd moeten worden Bv behoeften gericht op het voeden, het reproduceren, het realiseren van het lichamelijke comfort, het scheppen van veiligheid ,… Elke samenleving moet een aantal voorzieningen / instituties ontwikkelen om die behoeften te bevredigen Bv het gezin is een primaire institutie Het huwelijk, verdediging en bescherming, training en opleiding zijn directe antwoorden op de behoeften van het individu
Secundaire instituties: De instituties die tot de integratie van de primaire instituties leiden Bv training en opleiding zijn niet mogelijk zonder het uitoefenen van macht over het individu Bv het parlement
Primaire instituties (= directe antwoorden op basisbehoeften individu)
Secundaire instituties (= stelsel van sociale controle)
- Voortplanting, intimiteit (kerngezin, huwelijk)
- Integratie en instandhouding van primaire instituties
- Zorg voor kinderen (gezin, onderwijs)
Bv. eindtermen onderwijs: politiek
- Zingeving (kerk, religie)
Bv. echtscheiding regelen: rechtssysteem
- Materieel levensonderhoud (voedselproductie en – verdeling)
Bv. minimum levensstandaard verzekeren: overheid
Institutionalisering omvat twee deelprocessen: o Complementair en gelijktijdig De ontwikkeling van waarden en normen / de cultuurvorming De ontwikkeling van een rollenpatroon / de structuurvorming Kenmerken instituties: o Bepalen de doelen en de wijze waarop die kunnen worden gerealiseerd o Bepalen wie wat doet en hoe de onderlinge verhoudingen tussen actoren zijn o Er ontstaan netwerken tussen mensen die de kern van een groep uitmaken o Wie afwijkt van de regels, wordt gesanctioneerd o Instituties scheppen verwachtingen
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 31
Behoefte: KENNISVERWING
o
- Wat en HOE
- Kennis via diploma via examens
- Taakverdeling
- Studenten, assistenten, proffen, decaan
- Netwerken
- Vriendengroepen
- Rolverwachtingen
- Regulering relatie prof – student
- Sancties
- Schorsing, ontslag
- Ontstaan organisatie
- Vakgroepen, faculteiten, studentenverenigingen
De bovenstaande kenmerken (p. 31) leiden ertoe dat Instituties op hun beurt aan de basis liggen van het ontstaan van organisaties met elk hun eigen structuur (gehelen van sociale relaties) en Cultuur (gehelen van betekenissen) Bv onderwijs => scholen Het ‘klassieke’ gezin? = KEUZE samenleving Geslacht partner
Heteronormatief, zelfde geslacht
Aantal
Monogamie, polyandrie*, polygynie*
Criterium
Liefde, instrumenteel
Resistentie
Neolokaal, matrilokaal, patrilokaal
Afstamming
Bilateraal*, patrilineair, matrilineair
Autoriteit
Patriarchaat, matriarchaat, egalitair
* Polyandrie: één vrouw heeft meerdere mannen * Plygynie: één man heeft meerdere vrouwen * Bilateraal: familieleden van vader en moeder behoren tot de familie van het kind
4.1.3 De voortzetting in de tijd van instituties Berger & Luckmann: o Zij vertrekken van een door en door sociologische premisse: Elke vorm van menselijk samen handelen is een menselijk product De manier waarop voortplanting, sociale controle of rechtspraak ontstonden, is gebaseerd op menselijke inbreng o
Instituties zijn gebaseerd op een externalisatie van menselijke praxis: Idee is gedeeltelijk geïnspireerd op Marx De mens moet, om te overleven, ingrijpen in de natuur Bv de domesticatie van wilde dieren / het ontstaan van huisdieren
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 32
o
Objectivatie: Het ontstaan van iets wordt niet verbonden aan de vorige generaties die ze ontwikkeld hebben
o
Ingrijpen in de natuur noemt men praxis Het ingrijpen in de natuur / het vermenselijken van de natuur => invloed op de wijze waarop mensen met elkaar samenleven
De handelingsvormen worden een objectieve realiteit (ontdoen van alle subjectiviteit) Een transcendentaal karakter geven aan instituties (oorsprong buiten de wereld plaatsen) Leidt tot de legitimatie (als wettig en als wenselijk laten ervaren van instituties) Traditionele (= er is kennis over de manier waarop dingen gewoonlijk gedaan worden) Geheel van volkswijsheid (= er zijn uitspraken en gezegden) Legitimatietheorieën (= er zijn expliciete verantwoordingen per instituties) Symbolische universa (= er ontstaan wereldbeschouwingen en ideologieën)
Internalisatie: De handelingsvormen worden een wenselijke realiteit (door opvoeding en training van de maatschappelijke orde) Aangeleerd door het socialisatieproces
Die vier niveaus dragen bij tot het creëren van het objectieve karakter van instituties o Een objectieve en gelegitimeerde sociale realiteit: groei nieuwe generatie o Voorbeeld van legitimatie: de Vlaming en zijn huis Traditionele informatie: Elk gezin streeft ernaar om zijn eigen stek te verwerven. Een plaats te vinden waar ze thuis kunnen zijn
Theoretische proposities en gezegden: ‘Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.’
Expliciete legitimatietheorieën: Wettelijke bescherming van de gezinswoning
Symbolische universa: Ideologieën waarbij de rechten van het individu centraal staan
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 33
4.2 Socialisatie 4.2.1 Omschrijving Socialisatie: o Het proces waarbij een persoon de gewoonten, waarden en normen, kennis en bedrevenheden van een gegeven groep of maatschappij aanleert, om in die groep of gemeenschap te kunnen functioneren Het socialisatieproces bereidt dus voor op het maatschappelijk leven Socialisering: o De continuïteit van de maatschappelijke organisatie van een gemeenschap o Een persoon opgenomen in een gemeenschap en verwerft het vermogen om rollen aan te leren Individu kan zich aanpassen aan de nieuwe sociale omgeving o
Begrip wordt gebruikt mbt de kinderjaren Continu proces, maar de primaire socialisering (in de kinderjaren) staat centraal
4.2.2 De belangrijkste socialisatietheorieën De studie van de ontwikkeling van de mens als sociaal wezen o De centrale vraag is hoe kinderen een identiteit ontwikkelen in relatie tot hun sociale omgeving Die ontwikkeling verloopt als een sociaal leerproces Moet worden gezien met het oog op de sociale interactie tussen het kind en zijn / haar omgeving Socialisatie wordt ook getypeerd als het proces waardoor mensen sociaal gewaarde persoonlijkheidskenmerken verwerven
4.2.2.1 George Herbert Mead George Herbet Mead: o Gaf antwoord op een aantal kernproblemen die uit de evolutietheorie voortvloeiden o Mensen = rationeel handelen: Het bereiken van een doel De middelen juist uitkiezen Optimaal doel proberen bereiken o
Het behaviorisme is een psychologische school die beweert dat introspectie niet de basis kan zijn voor het verwerven van kennis over de mens Introspectie: Een methode die bestaat uit het beschouwen van de eigen gedachten, gevoelens en zintuiglijke percepties om zo – via zelfonderzoek – tot kennis te komen
Enkel de studie van waarneembare, observeerbare handelingen kan kennis opleveren De experimenten van Pavlow maakten klassieke conditionering bekend Een belangrijk aspect in het behaviorisme is conditionering
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 34
o
Wanneer honden voedsel in hun mond hebben, scheiden ze speeksel af. ‘Voedsel in de mond hebben’ wordt aangeduid als een niet – geconditioneerde stimulus. ‘Speeksel afscheiden’ is een niet – geconditioneerde respons Wanneer het aanbieden van voedsel iedere keer aan het luiden van een bel gekoppeld wordt, dan zal de hond na een tijd bij het horen van de bel speeksel afscheiden ‘De bel’ is de geconditioneerde stimulus, ‘het speeksel afscheiden’ wordt de geconditioneerde respons Klassieke conditionering
Operante conditionering: Houdt verband met de min of meer permanente gedragsveranderingen die met de gevolgen van een bepaald gedrag samenhangen Positieve gevolgen / negatieve gevolgen Gedrag met een positief gevolg => zal versterkt worden Gedrag met een negatief gevolg => zal meestal niet herhaald worden Bv wanneer iemand zich op een bepaalde manier gedraagt, bv het gras afrijdt, en hiervoor door haar / zijn ouders beloond wordt, dan versterkt de beloning de handeling.
De wisselwerking tussen organisme en omgeving erg belangrijk Operant: verwijst naar handelen dat inwerkt op de omgeving met de bedoeling een bepaald resultaat te verkrijgen Bv met mensen praten, problemen oplossen of voorwerpen manipuleren
Twee grote verschillen het sociaal behaviorisme van Mead en het klassieke behaviorisme: Mead: Handeling in haar natuurlijke context Delen die niet voor externe observatie zichtbaar zijn worden wel in de analyse betrokken
Klassiek: Laboratoriumsituatie Delen die niet voor externe observatie zichtbaar zijn worden niet in de analyse betrokken
o
Mead verzet zich dus tegen een behaviorisme dat met het innerlijke van de mens geen rekening houdt
o
Zelfbewustzijn ontstaat door sociale interarctie De centrale vraag bij Mead is dus de vraag naar het ontstaan van het bewustzijn of mind Element bewustzijn: De mogelijkheid tot denken of redeneren, het bestaan van intelligentie Het menselijk bewustzijn mag niet beschouwd worden als een voorwaarde voor interactie, maar is het gevolg van de interactie
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 35
A. De conversation of gestures o Gestures: De fysieke gebaren en/of vocale uitingen, die aankondigen wat zal volgen Geen sprake van communicatie (want geen betekenis) Hebben wel een sociaal karakter want het lokt de aangepaste reactie uit
De lichamelijke bewegingen Symbolen zonder betekenis
B. Significant gestures o Significant gestures: De betekenis van de gesture interpreteren => symbolen met betekenis Symbolen met betekenis en deze kunnen interpreteren (communicatie) Betekenis ontstaan doorheen de interactie De mens heeft geleerd om te antwoorden met een passende respons Bv Handdruk: een teken van begroeting, de reactie van de ander kan geanticipeerd worden
Belang van taal
C. Role – taking o Men moet de significant gestures van anderen interpreteren via de uitgestelde respons <> reflex, men heeft daarvoor een korte overstap nodig naar het gezichtspunt van de andere Zo kan men het symbool van de andere interpreteren en er gepast op reageren o
In de mate dat het kind door interactie met de sociale omgeving en door middel van de taal een denkvermogen heeft ontwikkeld en tegelijkertijd in staat is tegenover zichzelf te reageren vanuit een extern standpunt Zal het zich langzamerhand een beeld vormen van zichzelf (zelfbewustzijn)
o
De totstandkoming van het zelfbewustzijn is een sociaal proces (leidt uiteindelijk tot de volwassenheid)
o
De ontwikkeling van het zelfbewustzijn gebeurt in 3 fases Imitatie: 0 tot 3 jaar Puur nabootsen, zonder te begrijpen wat het kind doet Bereidt het kind voor op role taking Aanloop tot het eigenlijke playstadium
Play stage: 3 tot 6 jaar Het gedragspatroon van anderen overnemen in het spel Bv Een kind met een pop “moedertje” speelt
Door de rol van iemand anders (de significante andere) te vervullen (role taking) leert het kind zichzelf te zien vanuit een extern standpunt en leert het zichzelf tot object van zichzelf te nemen Onderscheid tussen zichzelf en de rol die het kind speelt => het zelfbewustzijn ontwikkelen
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 36
Game stage: Vanaf 7 jaar Impliceert al meer georganiseerde sociale activiteiten Het kind leert rekening te houden met meerdere anderen tegelijkertijd en dan meer bepaald met de attitudes en rollen van alle anderen die bij een bepaalde georganiseerde activiteit betrokken zijn Bv bij voetbal zijn er meerdere rolverwachtingen (spelers, scheidsrechters en supporters), maar er zijn ook algemene waarden en normen (fair – play en samenwerking)
Role taking “Taking the rol of the other” generalized other Generalized other: De andere – in – het – algemeen De rollen van de leden van allerlei georganiseerde groepen (bv het gezin, de jeugdbeweging, de school) Opdeling van het zelfbewustzijn: SELF = ME + I
ME:
Het gesocialiseerde aspect van de persoonlijkheid De afspiegeling van de maatschappij (de houding die de maatschappij als norm oplegt) Voelt aan als logisch, normaal
I:
Autonome gedeelte (persoon niet altijd berekenbaar) Het strikt individuele, niet gesocialiseerde element van de persoonlijkheid Impulsieve, creatieve, volledig spontane en autonome gedeelte Weinig constant, vluchtig Reageert op het ME
Samenvattend: o Het socialiseringsproces als een sociaal leerproces o
Menselijk gedrag = hoofdzakelijk aangeleerd gedrag
o
Mead erkent het biologische aspect van de identiteit (I), maar voegt eraan toe dat het de ME is die de impulsen van de I opvangt
o
ME beheerst het menselijke gedrag
o
Zelfbewustzijn is een dynamisch, geen statisch gegeven
o
Kinderen hebben interactie nodig voor de ontwikkeling van hun intelligentie Kinderen die geen stimuli krijgen via sociale contacten hebben meestal een mentale achterstand
o
Nood aan een harmonische context <> indien omgeving te chaotisch, is er geen ontwikkeling van de SELF (structurele ambivalentie: tegenstrijdige eisen die gesteld worden aan personen)
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 37
4.2.2.2 Jean Piaget Een theorie over de ontwikkeling van het denken bij kinderen o Volgens hem is zijn theorie universeel De ontwikkeling van het denken zou in alle culturen identiek verlopen o
‘Operationeel’ betekent: De capaciteit tot redeneren en / of abstract denken
De ontwikkeling van het denken bij kinderen gebeurt in 4 fases: o Het sensorimotorische stadium: 0 tot 2 jaar Begrijpen is in dit stadium beperkt tot een direct contact met de omgeving Gebaseerd op primaire contactvormen (zuigen, aanraken, luisteren)
Objectpermanentie bestaat nog niet De realiteit bestaat voor hen enkel uit die ze permanent zien
Egocentrisch (zien de wereld vanuit hun eigen positie) Geen andere wereld Geen sociale relaties Geen andere gezichtspunten Geen abstract denken
o
Het preoperationele stadium: 2 tot 7 jaar Men gebruikt symbolen, maar men begrijpt ze nog niet echt Bv Als het water uit een lange smalle vaas overgegoten wordt in een vaas met een identiek volume, maar een bredere basis, dan zal het kind zeggen dat er minder water is. Het begrip volume kan men nog niet begrijpen Nog geen role taking Bv Kinderen in groep kunnen niet beschrijven hoe een voorwerp eruitziet vanuit de ogen van een kind dat een tegenovergestelde plaats inneemt
o
Het concreet – operationele stadium: 7 tot 12 jaar Een toename van de redenaarcapaciteit Symbolen en typificaties (begrip van aantal, oorzaak – gevolg, snelheid) Role taking (verschillende gezichtspunten, deelnemen aan ploegsporten)
o
Blijft toegepast, context gebonden Geen abstracte begrippen (waarheid, eerlijkheid, rechtvaardigheid)
Het abstract of formeel operationele stadium: Vanaf 12 jaar Het toepassen van abstracte principes Tot een besluit komen op basis van algemene principes Een abstract probleem oplossen Oordelen over goed en kwaad (verontwaardiging)
Niet elke volwassene bereikt deze laatste fase
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 38
4.2.2.3 Sigmund Freud Basis van de ontwikkeling van de psychoanalyse = Freud o Doel: Inzicht krijgen in het emotionele leven van mensen door hen vrij te laten praten over emoties o
Centraal staat de werking van het onbewuste: Mensen worden volgens hem gedreven door onbewuste driften van plezier en dood die echter niet onmiddellijk in de sociale wereld verwerkelijkt kunnen worden Een deel van die driften wordt verdrongen Kan tot psychische stoornissen leiden
o
Mensen worden geboren als wezens op zoek naar een onmiddellijke bevrediging van hun driften Centraal staan de erotische driften Bij jonge kinderen is dit meer de warmte van andere voelen Kinderen worden gedwongen om zich aan de realiteit aan te passen Ze worden gedisciplineerd (want niet iedere behoefte kan onmiddellijk vervuld worden)
Drie centrale concepten: o ES: De onbewuste driften De op onmiddellijke bevrediging gerichcte behoeften weerspiegelen de werking van het onbewuste o
ÜBER – ICH: De maatschappelijke disciplinering, het intomen, de regels
o
ICH:
Het aan het realiteitsprincipe aangepaste organisme Verloopt niet zonder spanningen Ontstaat uit de confrontatie tussen het ES en het UBER – ICH
Het oedipuscomplex: o Het kind moet zich loswerken van de ouders waar het lichamelijk heel dicht bij staat Vooral de tegengeslachtelijke ouder speelt hierin een grote rol Het mannelijke kind moet worden losgemaakt van de hang naar het lichaam van de moeder Het ervaart ook een sterk antagonisme tegenover zijn vader, concurrent voor de lichaamswarmte van de moeder o
Het kind verdrukt zijn erotische verlangen naar de moeder en zijn antagonisme tegenover de vader
De theorie van Freud: o Sterk op mannen gericht o Het vrouwelijke subject wordt als een soort spiegelproces gezien Veel minder ontwikkeld
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 39
4.2.2.4 Margaret Mead Behoort tot de culture – and – personality school: o De culturele organisatie van een samenleving heeft een geel specifieke invloed op de ontwikkeling van de persoonlijkheid o
De focus op gelachtsroldifferentiatie: Het onderscheid tussen jongens en meises MANNELIJK
VROUWELIJK
Actief
Passief
Agressief
Huiselijk
Doelgericht
Sociaal
Onafhankelijk
Afhankelijk
Ondernemend
Afwachtend
Ongevoelig
Gevoelig
Nagegaan of de problemen die in onze samenleving zo intens met puberteit & adolescentie verbonden zijn o Levensgebeurtenissen zoals geboorte, huwelijk, ziekte en dood die in het Westen als ingrijpende levensgebeurtenissen worden beschouwd Worden door de Samoans als normale feiten van het leven, zonder emotionele betrokkenheid, ervaren Samenvattend: o De menselijke persoonlijkheid is uitermate plastisch o Verschillen tussen individuen binnen eenzelfde cultuur zijn het resultaat van verschillen in socialisatie Actua: Heimelijke geslachtsrolsocialisatie (p. 97) o Tinky Winky met handtasje wel geschikt ?
4.2.3 Identiteit en zelfbeeld
Door socialisatietheorieën maken het dieper in te gaan op wat de menselijke identiteit is o Door de internalisatie van de veralgemeende andere kan het kind zichzelf als ‘ik’ aanduiden o Hierdoor wordt het mogelijk om de vragen “Wie ben ik?”, “Hoe ben ik?” te stellen Het antwoord op die vragen bepaalt de identiteit van het kind
Het is duidelijk dat de generalized other vooral normatieve elementen bevat die verbonden zijn met het gedrag dat van kinderen of volwassenen verwacht wordt o Dus identiteit is het verwijzen naar de sociale relaties
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 40
De identiteit: o Gaat ook samen met bepaalde gevoelens Die gevoelens zijn het resultaat van onze inschatting van de wijze waarop anderen ons evalueren Het is niet enkel een mentale constructie, maar ook een gevoel o
Zelfwaardering en identiteit zijn het resultaat van interacties die we met anderen hebben
Cooley: o Theorie over de wijze waarop mensen zichzelf evalueren o Beschrijft niet echt de manier waarop het zelfbewustzijn ontstaat Maar beklemtoont de functie ervan Het bewustzijn bestaat uit de unieke menselijke kwaliteit om zichzelf te zien van ‘buiten uit’ o Omschrijft het verloop van de interactieprocessen Het zelfbeeld van personen wordt gevormd met het concept ‘looking – glass – self’ Bevat drie elementen: 1. We stellen ons de wijze voor waarop we denken dat anderen ons zien, waarnemen en evalueren. Idee van hoe we overkomen bij anderen Bv Wij kunnen denken dat anderen ons als groot en mager of kort en dik zien
2. We interpreteren de reacties die de anderen hebben Besluiten over de wijze waarop anderen ons evalueren We vormen ons een idee van hun oordeel Bv Wat vinden de anderen ervan dat we groot of klein zijn, dik of slank? 3. We ontwikkelen een zelfbeeld of een zelfconcept obs de evaluaties van de anderen De gevoelens en de ideeën over onszelf zijn afgeleid van de manier waarop we denken dat de anderen ons zien of evalueren Bv De idee dat anderen ons mooi vinden, kan leiden tot gevoelens van trots en een positief zelfbeeld
Niet noodzakelijk een accurate evaluatie (een continu, levenslang proces)
Vergelijking met Mead: Mead: Zelfbewustzijn ME + I = zichzelf vanuit een externe positie bekijken = gebaseerd op maatschappelijke verwachtingen Cooley: Zelfwaarde Spiegelbeeld - Anderen = spiegel - Perceptiereacties van anderen - Leren onszelf kennen Verdere studies - Status en zelfbeeld - Lage status, weinig invloed op hoge status - Belang van de actor in constructie van zelfbeeld manipulatie van impressies
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 41
Actua: Zelfbeeld en anorexia nervosa (mensen met anorexia hebben een vertekend zelfbeeld) Actua: Het zelfbeeld van de Vlaamse jeugd 4.2.4 Emoties Zelfbewustzijn is sociaal o Mensen zien zichzelf door de ogen van anderen o De sociale vormgeving van de menselijke persoon gaat echter ook gepaard met het vormen van emoties Emoties treden op als gedragsregulatoren Bv Angst en schuldbesef hebben als doel sociaal ongewenst gedrag te verhinderen Bv Een gevoel van welbehagen en hoge zelfwaardering door een compliment heeft als doel sociaal gewenst gedrag te bevorderen Onderzoekers stelden vast dat de ontwikkeling van menselijke emoties parallel loopt met de groei van het operationele denken o Grijze kader: Ontwikkeling van emotie (p. 101) 0 tot 3 maanden: plezier, opwinding verrassing (niet – aangeleerde emoties) 4 tot 10 maanden: angst en boosheid 11 tot 24 maanden: droefheid (nog geen zelfbewustzijn) 4 jaar: schuld en schaamte (zelfbewustzijn, besef beoordeling door anderen) 5 jaar: trots, na-ijver, jaloersheid (toename zelfbewustzijn) 6 tot 7 jaar: aantrekkelijkheid, moedig, eerlijkheid (self in vergelijking met anderen) Wanneer kinderen de leeftijd van puber bereiken, beschikken ze over emoties die aanduiden dat ze in staat zijn abstract te denken Vanaf die leeftijd kunnen kinderen gevoelens ontwikkelen over personen of gebeurtenissen die niet concreet waarneembaar zijn Emoties: nature of nurture? o Heel wat wetenschappelijke discussie over de vraag of emoties aangeboren of aangeleerd zijn Angst is aangeboren (heel functioneel belet risico’s) Angst is ook aangeleerd (kinderen worden bang gemaakt)
4.2.5 Kinderculturen: ‘peergroups’ en socialisatie Er is altijd al aandacht geweest voor de invloed van leeftijdsgenoten o Peergroups / leeftijdsgenoten De autonome invloed van de leefwereld van de kinderen (kindercultuur) o Kinderen vormen een sociale categorie, identificeren zich met andere kinderen, differentiëren zich van volwassen o Ze leren via participatie aan collectieve activiteiten van kindergemeenschap bepaalde gedragsstrategieën aan o Ze maken ook deel uit van de gemeenschap van de volwassen (duale positie) Ook het geslacht kan een belangrijke invloed hebben o Vanaf 3 jaar houden kinderen rekening mee met geslacht o Er is een doorgedreven geslachtssegregatie binnen de kindergemeenschap Vermijden van dyadische contacten met het ander geslacht
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 42
o
Geslachtdifferentiële sociale leerprocessen Ontstaan van de meisjes- en jongenscultuur
Jongens: activiteiten weg van de ouderlijke controle - Nemen eerder initiatief - Ontwikkelen eigen regels - Eigen status en machtsrangorde - Ruimte voor conflict en competentie Meisjes: omgeving van volwassenen - Leren meer coöperatieve manier van beïnvloeden - Strategieën gericht op harmonie - Geen competitie tussen personen, maar vaste standaarden - moeilijker in beslechten van conflicten
Gevolgen: - Jongens leren beter te functioneren in hiërarchisch gestructureerde organisaties en competitieve settings - Meisjes beter in samenwerking in kleine groepen - Conflicthantering binnen romantische relaties: geslachtsspecifieke strategieën
4.2.6 Rolsocialisatie Socialisering blijft ook bij volwassenen verder gaan Het verloop van de rolsocialisatie bij adolescenten, buiten de gezins- en schoolcontext, en bij volwassenen kan worden gezien in termen van afzonderlijke stadie die moeten doorlopen worden o Elk stadium wordt daarbij beschouwd als een fase van toenemende bewustwording van de impliciete en expliciete rolverwachtingen o Elk stadium omvat een wisselwerking tussen de rolaspirant en de rolverwachtingen vanuit de omgeving Stadia: o Anticiperende fase: De rolaspirant neemt de nieuwe positie nog niet in, maar koestert wel al een aantal gestereotypeerde en geïdealiseerde verwachtingen mbt de rolvervulling Mentale voorbereiding o
Formeel stadium: De neofiet neemt de sociale positie in en leert de officiële en formele verwachtingen, die samengaan met de nieuwe rol, vanbuiten Een bijzonder kenmerk bij dit stadium is sterk conform gedrag
o
Informeel stadium: Omvat het leren van het inofficiële en informele gedrag
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 43
o
Persoonlijke invulling van de rol: De rolbekleders zijn in staat de eigen verwachtingen en opvattingen aan de rol op te dringen
Actua: Politieke rolsocialisatie (Mickey Mouse roept op tot terrorisme) (p.106) Een van de meest centrale rolsocialisatie in elke samenleving o De geslachtsrolsocialisatie o Vrouwen en mannen => het ‘passende’ gedragspatroon Grijze kader: Geslachtsverschillen in spelgedrag van éénjarigen o Conclusie: Moeders belonen meisjes, op onbewuste manier, om passief en afhankelijk te zijn. Terwijl jongens beloond worden wanneer ze actief en onafhankelijk zijn Ook de massamedia versterken bepaalde opvattingen over hoe meisjes en jongens zich moeten gedragen en wat hun plaats is in de samenleving
4.2.7 Socialisatie en structuren 4.2.7.1 De structuur van het gezin Gezin: o De belangrijkste instelling waarbinnen de eerste fasen van het socialiseringsproces plaatsgrijpen Alle eigenschappen van een primaire groep Een vertegenwoordiger van de maatschappij Opvoedingstaak zo goed mogelijk vervullen
o
Een cultuurfilter De vertaler van relevante waarden en normen
Structurele kenmerken (gemiddelde leeftijd binnen het gezien, geslachtsratio, aantal kinderen) van het gezin oefenen een belangrijke invloed uit op de intellectuele ontwikkeling van het kind Intelligentie is afhankelijk van: De grootte van het gezin Een klein gezin zou beter zijn
De geboorterang van het gezin De eerstgeborenen scoren meestal hoger op intelligentiematen De hoeveelheid middelen is ook belangrijk
Resource dilution: hoe meer kinderen, hoe meer de aanwezige middelen binnen het gezin verspreid moet worden
De eerstgeborene wordt bijna uitsluitend met volwassenen geconfronteerd
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 44
De geboorteafstand van het gezin De intervalperiodes tussen de geboorten De eerstgeboren: Dominante positie: sterker, groter, slimmer Verantwoordelijk voor broers en zussen
De later geboren kinderen: Streven naar onderscheiding en verandering Verwerpen autoriteit
! Primogeniture: de eerstgeborene is ook de voornaamste of enigste erfgenaam
4.2.7.2 Het gezin binnen de sociale structuur Sociale klasse: o Het al dan niet bezitten van eigendom en controle over de productiemiddelen Melvin Kohn: o De aard en de eisen van het beroepsleven van de vader Verschillende waarden worden belangrijk gevonden bij de opvoeding van kinderen o
Arbeidersklasse: Arbeiderskinderen moeten gehoorzaam zijn, netjes de regels volgen en ervoor zorgen dat ze niet in de problemen komen Regelgebonden, uiterlijke conformiteit (meer lichamelijke bestraffing), externe controle (bestraffing)
o
Middenklasse: Besteden veel aandacht aan het stimuleren van de nieuwsgierigheid van hun kinderen Meer aandacht aan het motiveren van hun kinderen en passen minder fysieke bestraffing toe Het leren motiveren van beslissingen (argumentatie)
o
Waarom zijn tussen deze 2 klassen verschillen? Arbeidsomstandigheden: occupational self – direction Veel of weinig supervisie Veel of weinig initiatief
o
Kohn’s vraag: Heeft de sociale klasse invloed op psychisch functioneren? JA Vergelijkend onderzoek: Polen, Japan en USA: dus structureel en geen cultureel effect
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 45
4.2.7.3 Referentiegroeptheorie MEAD: o Enkel die groepen waartoe men daadwerkelijk behoort kunnen een invloed uitoefenen op het gedrag o Referentiegroepen: Normatieve referentiegroepen: Een bron van waarden en normen waarop een persoon zijn gedrag afstemt
Comparatieve referentiegroepen: Fungeert als een vergelijkingsbasis Door een individu aangewend om haar / zijn eigen situatie te beoordelen
o
Welke groep is referentiegroep? Status / prestige van de groep Anticipatory socialization: Een persoon neemt de normen, waarden en attitudes over van een groep, nog voor zij / hij tot die groep behoort (een groep waartoe ze wensen te behoren) Bv Iemand die succesvol is in zijn / haar beroep, neemt de gedragingen, waarden en normen van een hogere beroepsklasse over, nog voor hij / zij zelf tot die beroepsklasse behoort
o
Meer dan één referentiegroep is ook een mogelijkheid Doorkruisende referentieschema’s ‘Overseasnon combat men’ vergelijken zich met soldaten op het thuisfront (p. 114)
Samenvattend: o Begrip referentiegroep: Aangetoond dat waarden en normen van groepen waartoe men niet behoort, maar die men wel als referentiegroep beschouwt, kunnen het individu beïnvloeden o Grijze kader: ‘Kinderen worden tieners’ Het kind gaat geleidelijk activiteiten overnemen en voorwerpen integreren in zijn / haar leven die hem / haar losmaken van het kind zijn Kind – zijn is een toegeschreven status Tiener – zijn is een verworven status
4.3 Slotbeschouwing Intitutionaliseringsproces: o Universeel proces, impliceert de ontwikkeling van sociale controlemechanismen o Niet alleen het type samenleving, maar ook de locatie binnen de sociale structuur is bepalend o Om diverse redenen volgt niet iedereen het dominante waardepatroon bij het handelen In bepaalde situaties wijkt men expliciet af van die richtlijnen Studie deviantie / afwijkend gedrag
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 46
ZELFTOETS: HOOFDSTUK 4 (pagina 116) 1. Piet volgt een zware opleiding tot paracommando. Absolute gehoorzaamheid is voor de rekruten een vereiste. (…) Op een bepaald moment bezwijkt Jan, een van zijn mederekruten , onder de druk en hij barst in tranen uit. De officier scheldt hem uit voor ‘watje’: “Volledig terecht!”, denkt Piet, “Moet dit ooit een para worden?” Berger en Luckman zouden in de houding van Piet een voorbeeld zien van … a) De objectivatie van instructies b) De externalisaties van instructies c) De voortzetting van instituties in de tijd d) de internalisatie van instituties => de verwachtingen van het instituut leger, meer specifiek paracommando’s zijn door Piet geïntyernaliseerd e) De subjectivering van instituties
2. Welke uitspraak klopt niet: a) Mead verzet zich tegen de nadruk die het behaviorisme legt op observeerbare gedragsvormen en de verwaarlozing van het mentale b) Het I zorgt voor flexibiliteit in de reacties van mensen op stimuli c) ‘Conversation of gestures’ vereist ‘zelfbewustzijn’ => Gestures zijn quasi automatisch. Ze vereisen geen reflectie, dus ook geen zelfbewustzijn d) Zonder zelfbewustzijn is socialisatie onmogelijk
3. Een onderzoekster wil een onderzoek opzetten over motorische adaptatie en het gebruik van cirkelzagen vanuit het klassiek behaviorisme. Wat is de beste onderzoeksopzet vanuit haar onderzoekskader? a) Ze laat in haar labo mensen planken doorsnijden met een cirkelzaag => Het behaviorisme richt zich tot observeerbaar gedrag in labo – situaties b) In haar labo stelt ze vragen die peilen naar de betekenis die een cirkelzaag voor zijn gebruiker heeft c) Ze laat mensen thuis in hun garage planken doorsnijden met hun eigen cirkelzaag zoals ze het gewoon zijn d) Ze laat mensen thuis planken doorsnijden in hun tuinhuisje en stelt hen vragen over wat die cirkelzaag nu voor die mensen betekent
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 47
Hoofdstuk 5 Sociale controle en deviantie 5.1 Sociale controle Edward Ross: o Er zijn twee ordes, met elk hun controlemechanismen, die de individualiteit moeten) overstijgen De ethische of de morele: Neemt de vorm van de publieke opinie, persoonlijke idealen, religie, kunstvormen De politieke orde: Zit vervat in het recht, het leger, de politie o
Sociale gelijkheid gaat volgens hem samen met een ethische controleorde
5.1.1 De morele orde: het ontstaan en de internalisatie van normen en waarden William Sumner: o Een systematische analyse geven van normen o Baseerde zijn theorie op de veronderstelling dat het eerste en voornaamste doel van de mens erin bestaat te (over)leven Begonnen met handelen en pas daarna nadenken Geselecteerd via een proces van ‘trial and error’ o
Folkways: Doordat ze werden toegepast telkens wanneer de situatie het vereiste, zouden die handelwijzen zich dan ontwikkelen tot gebruiken / gewoonten Worden niet bewust door de mens gecreëerd Collectieve gewoonten, elementaire gezichtspunten of methodes die betrekking hebben op wat juist, effectief en/of goed is
o
Mores (normen): Indien die folkways zich ontwikkelen in doctrines dan worden ze mores genoemd De transformatie vindt plaats wanneer mensen bewust gaan reflecteren over die folkways, mores kunnen dus beschouwd worden als rationalisaties van gewoonten
Er is een nieuw element: de sanctie of het uitoefenen van sociale controle Niet mogelijk een duidelijke lijn te trekken tussen folkways en mores Naleven van de mores wordt door de gemeenschap als een essentiële voorwaarde gesteld voor het algemeen welzijn Vormen de basis van de instellingen die zich binnen de maatschappij ontwikkelen
o
Actua: Van folkways naar mores(p. 119) Boete voor spuwen op straat om chinezen manieren te leren
o
Grijze kader:Het gebruik van genotsmiddelen (p. 120) Alcohol en marihuana in de VS een voorbeeld van folkways die mores worden
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 48
Durkheim: o Stelt de vraag naar de oorsprong van morele regels Morele regels: Als fundamenteel kenmerk: niet alleen verplicht, maar ook gewenst Mensen willen inspanningen doen om morele regels te realiseren o
Twee soorten moraliteit: Objectieve moraliteit: De gemeenschappelijke en onpersoonlijke standaard die we gebruiken om menselijk handelen te evalueren
o
Subjectieve moraliteit: Elk individu drukt het morele bewustzijn op zijn / haar specifieke wijze uit
Hoe morele regels herkennen? Kijken naar het soort gevolg dat een overtreding van een morele regel heeft Analytisch gevolg: Volgt uit de handeling zelf, is een inherent gevolg van de handeling De sanctie is een direct, automatisch gevolg van de handeling Bv een kater
Synthetisch gevolg: Een sanctie volgt niet uit de handeling zelf, maar uit het gegeven dat de handeling een regel overtreedt De sanctie volgt uit overtreding van de regel Bv het intrekken van rijbewijs
Indien men de regels naleeft, ondervindt men een gevoel van welbehagen wat een resultaat is van het socialisatieproces o Hoe verloopt dit proces bij Mead en Piaget? Mead: De socialisatietheorie: De internalisering van waarden en normen Conceptuele onderscheid tussen het I en het ME Samen vormen het I en het ME een eenheid, een geheel Het I is het handelen van het individu in een bepaalde sociale situatie Hoe een individu handelt in een specifieke situatie, is niet op voorhand vastgelegd Het ME neemt de evaluaties in op zich
Piaget: De vaststelling dat er een relatie bestaat tussen de sociale verhoudingen en het rationele bewustzijn Coöperatieve wederkerige relaties: Liggen aan de basis van het bewustzijn van ideale en gewenste regels die men zonder dwang naleeft
Relaties die op autoriteit / dwang gebaseerd zijn
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 49
Een proces van toenemende differentiatie: Leidt niet naar een samenleving die steeds meer op dwang berust Resultaat is volgens hem een samenleving gebaseerd op samenwerking
Een zekere parallel tussen de ontwikkeling van het logische denken bij kinderen en de ontwikkeling van het morele bewustzijn Egocentrisme: Het kind staatcentraal Anderen bestaan nog niet Moraliteit niet mogelijk
Dwang: Volwassenen staan centraal Kind doet wat volwassenen zeggen Volledige identificatie van de volwassenen
Coöperatie: Kritiek en dialoog Regels: autonoom en internalisering Zonder deze 3de fase is er moreel realisme (= de moraal is afhankelijk van een concrete situatie)
Verschil tussen autoritaire relaties en coöperatieve wederkerige relaties; Autoritaire relaties hebben dwingende regels Coöperatieve wederkerige relaties hebben gewenste regels en worden nageleefd zonder dwang
Vormen van sociale controle: “Zacht”: morele regels nastreven / opleggen Ethische sociale controle Persoonlijke idealen, familie, vrienden, de publieke opinie “Hard”: met macht afdwingen van regels Politieke sociale controle Leger, politie, recht
5.1.2 De politieke orde Becker: o Het materiële object van de sociologie: De studie van collectief handelen o
Samenleving: Een netwerk van interacties, waarbij de houdingen en gedragingen van de interactiepartners steeds op elkaar afgestemd zijn
o
Crusading reformers: De regels komen tot stand door de beredeneerde actie van ‘crusading reformers’ Vertegenwoordigen een klasse of een maatschappelijke groep en baseren hun maatschappijvisie op een absolute ethiek die geen alternatieve visie mogelijk maakt
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 50
5.2 Sociologische verklaringen voor deviantie 5.2.1 Het relatieve en normale karakter van deviantie Deviantie / afwijkend gedrag: o Gedrag dat de normatieve regels van een gegeven groep of maatschappij overtreedt Relatief karakter: Afwijkend gedrag is een kwestie van sociale definitie op een gegeven plaats en tijdstip Houdt uiteraard niet alleen verband met het al dan niet behoren tot een bepaalde groep of gemeenschap maar ook met de rol die men vervult of de positie die men inneemt binnen de gemeenschap of groep Normaal karakter: Een sociaal gegeven is normaal voor een bepaalde samenleving, binnen een gegeven fase van haar ontwikkeling, wanneer dat gegeven zich voordoet in het gemiddelde van samenlevingen die zich in een overeenkomstige evolutiefase bevinden Samenleving zonder afwijking is absurd (perfecte totalitaire staat) 5.2.2 Ontregeling of anomie Anomie: o De samenleving slaagt er niet in individueel handelen vorm en richting te geven Mensen beschikken niet over regels die bepalen hoe ze in bepaalde situaties moeten handelen
5.2.2.1 Anomie volgens Durkheim Durkheim: o De behoeften die dieren hebben, worden beperkt door hun fysiologie Bij mensen is dit niet het geval Mensen moeten individuele aspiraties zelf in toom houden Regels die dit doen moeten van morele aard zijn of hun oorsprong sociaal zijn Enkel de samenleving heeft de morele kracht om aspiraties onder controle te krijgen De samenleving bepaalt een leefstijl overeenkomstig plaats in samenleving Bv een belangrijke functie wordt goed verloond
Bij sociale verandering valt de normering weg Als het economisch goed gaat: geen problemen, mechanismen doen hun werk, iedereen heeft een leefstijl toegewezen Plots gaat het economisch slecht: leefstijlen kloppen niet meer (wie het goed had moet nu plots ook besparen), niet meer aangepast aan samenleving Individu valt terug op zichzelf om driften in te perken
Dus anomie resulteert in een gebrek aan regeling van driften Mens wordt overgelaten aan zijn passies Gevolg: afwijkend gedrag (bv zelfdoding, criminaliteit
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 51
5.2.2.2 Anomie volgens Merton Merton: o In de sociale structuur zelf zijn er elementen die aan de basis liggen van afwijkend gedrag o Onderscheid tussen sociaal en cultureel systeem: De culturele doelstellingen (waarden): De behoeften en aspiraties die de mensen verwerven of opbouwen via het culturele systeem waartoe ze behoren
o
De normen: Die voorschrijven hoe de leden van een gegeven gemeenschap op legitieme wijze de doelstellingen kunnen bereiken Impliciteert een verdeling van faciliteiten (i. e. geïnstitutionaliseerde middelen), waarlangs die culturele doelstellingen verwezenlijkt kunnen worden
Sociaal en cultureel systeem zijn niet noodzakelijk op elkaar afgestemd: Innovatie: Doelen bereiken met illegitieme middelen
Ritualisme: Doeleinden realiseren met de middelen zonder enige motivatie
Rebellie: Waarden van de samenleving en handelingen om ze te realiseren verwerpen Bv Hippies in de ’60 / ‘70 Men stelt nieuwe waarden voorop en middelen om ze te bereiken
Terugtrekking: Stappen uit de wereld van dominante waarden Trekken zich terug in marge van de samenleving, komen zelfs niet in opstand Maatschappij heeft geen enkele zin Geen alternatieve waarden voorgesteld Bv psychotici, alcoholisten, drugsverslaafden Actua: voorbeeld van terugtrekking (p. 128) Dakloze overvalt bak om naar gevangenis te mogen
Deviantie van de lagere klasse (toepassing Merton) o Demoralisatie van de lagere klassen: Werk zoeken heeft toch geen zin o
Oorzaken: Lagere prestatiemotivatie: Presteren op zich wordt minder gewaardeerd dan in andere sociale klassen Lagere klasse heeft meer ervaring met niet kunnen realiseren van aspiraties
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 52
o
Beperkte middelen om aspiraties te realiseren: Middenklasse met specifieke levensstijl => vereist specifiek cultureel kapitaal Scholen worden georganiseerd volgens cultureel kapitaal en normen van de autochtone middenklasse Lagere sociale klasse kan hierom geweerd worden
Middenklasse: De middenklasse is het slachtoffer van ongegrensde aspiraties Lagere klasse heeft hier minder last van want ze staan er te ver af om te dromen dat ze ze tenvolle kunnen realiseren Er is onduidelijkheid over na te streven doel => realistisch? => anomie
5.2.2.3 Merton en Durkheim vergeleken Ander mensbeeld: o Durkheim: Mens dient te worden gecontroleerd Standensamenleving o
Merton: Mens wordt als sociaal wezen ‘gedwongen’ tot deviantie Klassenmaatschappij
Weerspiegeling van sociale context o Durkheim: Overgang Ancien – Regime kapitalisme en industrialisatie Overgang standen - naar klassensamenleving Sociale mobiliteit is nieuw en storend Mobiele personen kwamen in een sociale leegte geen normen meer o
Merton: Anomie wanneer er geen mobiliteit is, of niet – conforme mobiliteit Bv Amerikaanse samenleving stimuleert, nl. mobiliteit
5.2.3 Vervreemding Wat? o
Individu heeft geen zinvolle relatie met samenleving meer Anomie (ontregeling individuele aspiraties) leidt tot vervreemding Marx: Vervreemding in de economische sfeer Arbeid wordt niet meer als zinvol ervaren want het is gedwongen ipv een uiting van de eigen creatieve vermogens
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 53
Sociale leertheorie (Rotter): o Handelen van mensen wordt bepaald door de anticipatie van effecten o Wanneer mensen iets doen heeft dit een gevolg, waar ligt de oorzaak? Interne controle locus: Oorzaak ligt in het individu zelf
o
Externe controle locus: Oorzaak in de externe omgeving Bv Slechte punten? fout van de leerkracht
Opbouwen van interne / externe controle locus: Is het resultaat van feedback op het handelen van de individuen zelf Bepaalt de verwachtingen die men heeft tav de toekomst
Seeman: o Vijf verschillende dimensies 1. Normloosheid: De verwachtingen dat sociaal afwijkend gedrag noodzakelijk is om de gestelde doeleinden te bereiken Valt terug op baanbrekend werk van Merton (niet alle lagen van de samenleving kunnen de door de maatschappij vooropgestelde en te realiseren doelen bereiken want beperkte middelen Er is dus een kloof tussen doelstellingen en middelen Sociaal verwacht gedrag brengt geen succes
Impliciet gevolg: Wantrouwen en wegvluchten in nepoplossingen Bv doping; doelstelling om succes te hebben, maar de middelen niet aanwezig, dus men vertoont gedrag (doping) om het toch te bereiken
2. Machteloosheid: De onmogelijkheid om wat het sociale leven uitmaakt, zelf vorm te geven De verwachting geen impact te hebben op de uitkomst van gedrag ‘Wat ik doe maakt toch geen verschil’
3. Betekenisloosheid: De verwachting dat geen voorspellingen over toekomstige gevolgen van handelen kan gemaakt worden Functionele rationaliteit: Actoren ordenen middelen om doel te bereiken
Substantiële rationaliteit: Inzicht in logische gang van zaken, voorspelbaarheid Bv Ik begrijp het toch allemaal niet meer
4. Isolatie: Geen waarde toekennen aan sociaal gewaardeerde doeleinden Individuen delen de waarden van een samenleving niet Lage beloningswaarde aan doeleinde die als wenselijk beschouwd worden Bv Studeren niet belangrijk vinden
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 54
5. Zelfvervreemding: Toekomstige beloningen liggen buiten de activiteit zelf Menselijke activiteiten verrichten omwille van criteria buiten activiteit om Iets wordt niet langer gedaan omwille van intrinsieke beloning
Bv Mijn job betekent niet veel voor mij, ik werk enkel voor het geld
5.2.4 Differentiële associatie Vertrekpunten: o Situationele verklaring: Op het moment van het gebeuren (“de gelegenheid maakt de dief) o
Historische verklaring: Geven de antecedenten aan keuze van onderzoekers De verklaring moet een algemene verklaring zijn Verklaring voor crimineel en niet – crimineel gedrag Vertrekken vanuit alomvattende theorie: leertheorie
Sutherland & Cressey: o Regels: Crimineel gedrag is aangeleerd
Crimineel gedrag is aangeleerd via interacties (communicatieproces) Het leerproces vindt plaats in kleine persoonlijke groepen (niet via invloed van de media)
Het leren omvat de technieken om de misdaad te plegen en de specifieke motieven en rationalisaties, attitudes die de misdaad rechtvaardigen
De specifieke inrichting die motieven nemen, is afhankelijk van definities die legale codes als na te volgen of te overtreden voorstellen
Een persoon wordt delinquent wanneer er een overschot is aan definities die
regelovertreding favoriseren
o
Differentiële associaties variëren in frequentie, duur, prioriteit en intensiteit
Het proces van het leren van crimineel gedrag via associatie met criminele en niet – criminele patronen heeft betrekking op al die mechanismen die ook in andere leerprocessen aanwezig zijn
Hoewel crimineel gedrag de uitdrukking is van algemene noden en waarden, kan het niet herleid worden tot die algemene waarden en noden, want ook niet – crimineel gedrag wordt erdoor geleid
Wat bepaalt differentiële associatie? Sociaal structureel bepaald: plaats binnen sociale structuur Bepaalde buurten overwicht aan negatieve definities (kennen hoog misdaadcijfer)
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 55
5.2.5 De delinquente subcutuur Vertrekpunt: o Delinquent gedrag bestaat nu eenmaal Vraag: o Hoe ontstaan delinquent subgroepen? Antwoord: o Het is een combinatie van de inzichten van Meron en differentiële associatie Situatie en referentiekader: o Situatie: competentie, arbeidsmarkt, sociale afkomst o Referentiekader: American dream (succes), middenklasse waarden (zelfcontrole, ambitie, goede manieren) Oplossingen: o Situatie veranderen: Niet alleen hard studeren Heersende waarden aannemen assimilatie Geen garantie op acceptatie o
Referentiekader wijzigen: Heersende waarden verwerpen Delinquente subcultuur
5.2.6 De vraag op haar kop: waarom is iemand niet deviant? Hobbes: o Mens is wolf voor andere mensen Durkheim; o Anomie levert mens over aan zijn passies Hirschi: o Deviantie is natuurlijk, zonder sociale controle Samenvatting kan controleren indien er een sterke band is tussen individu en samenleving, anders streeft het individu enkel private belangen na Eerder een beschrijvende theorie ipv verklarende o
4 dimensies (individu / samenleving): Aanhankelijkheid (attachment): Gevoeligheid voor de opinie van anderen Aangezien samenleving sociaal wenselijk gedrag verwacht zal het aanhankelijk individu dit soort gedrag vertonen om positieve reacties te krijgen Vervangt de notie van het ‘geweten’
Toewijding (commitment): Angst te verliezen wat men gerealiseerd heeft Resultaat van een kosten /baten analyse (Brave huisvader geen overspel)
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 56
Betrokkenheid (involvement): Opslorping door het reguliere leven geen tijd voor deviant gedrag ‘Luiheid is het oorkussen van duivel’
Overtuiging (belief): Mate waarin men de collectieve waarden van een samenleving deelt Geloof in de geldigheid van morele regels Naarmate mensen vinden dat ze de regels van de samenleving moeten opvolgen Variabiliteit in geloof in morele validiteit van maatschappelijke voorschriften Bv Maagdelijkheidsgelofte
Voorbeeld: Iemand met een goede job: Aanhankelijk: vrees voor negatieve reacties collega’s Toegewijd: wil job niet verliezen Betrokken: te druk bezig met werken Overtuigd: geloof dat men goed bezig is
5.2.7 Het etiketteerperspectief Becker: o Probeert een subjectieve, geen objectieve definitie van afwijkend gedrag te geven o o o o
Ziet deviantie als een sociale constructie Ziet samenleving als een netwerk van interacties Houdingen en gedragen zijn op elkaar afgestemd Sommige handelingen worden als deviant beschouwd
o
Afwijkend gedrag is een collectieve handeling Ganse reeks interactiepartners met elk een bijdrage Interactiepartners kunnen ook groepen of collectiviteiten zijn
Ontstaan van regels: o Regels komen tot stand door de beredeneerde actie van crusading reformers: Vertegenwoordigen een klasse of een maatschappelijke groep Baseren maatschappijvisie op absolute ethiek, laat geen alternatieven toe o
Vooral gericht op het resultaat Gevolg: organisaties komen tot stand om regels te handhaven
Lemmert: o Primaire deviantie: Individu kan deviantie rationaliseren / het is een onderdeel van een sociale rol Het wordt dus aanvaard Deviantie die aan de oorsprong ligt van een maatschappelijke reactie o
Scundaire deviantie: Effectief deviant gedrag vertonen
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 57
Ontstaan van deviante identiteit: o Door bestempeld te worden als deviant, gaat men er zich naar gedrag Deviante – identiteit De deviante loopbaan genoemd Criminaliseringsproces: o Macro – economische dimensie: Aandacht op het ontstaan van regels of op het criminaleseringsproces
5.3 Slotbeschouwing Sociologische analyse richt zich niet enkel op het individu o De sociale structuur en cultuur van een samenleving in de studie betrekken
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 58
ZELFTOETS: HOOFDSTUK 5 (pagina 139) 1. ‘Vermout en Propsi’, een succesvol managementbureau, komt in opspraak voor belastingontduiking. Vermout lijkt de grote boosdoener te zijn en wordt een geldboete opgelegd. Zijn vrouw waarschuwt hem voor de gevolgen die verdere belastingsontduikingen kunnen betekenen voor hem en het gezin. Vermout volgt met tegenzin de wijze raad van zijn vrouw op. Dit is een voorbeeld van het samengaan van: a) Toegewijdheid en betrokkenheid b) Aanhankelijkheid en toegewijdheid => V. heeft oor voor de raad van zijn vrouw. Hij is met name gevoelig voor haar opinie (= aanhankelijkheid). De aandacht wordt gevestigd op de mogelijke gevolgen of verliezen ‘= toegewijdheid) c) betrokkenheid en aanhankelijkheid d) aanhankelijkheid en overtuiging
2. Eva droomde sinds ze klein was zelf een groot eigen huis te bouwen. (…) Ze besluit haar loon zelfstandig te verhogen door ervoor te zorgen dat het elektronische rekeningensysteem van 15000 rekeningen iedere maand 0.01% van het saldo op haar rekening plaats. Die strategie noemt Merton: a) Innovatie => succesdoel: geld nastreven (illegitieme middelen) b) Rebellie c) Ritueel Gedrag d) Terugtrekking
3. Op welke socioloog bouwt de sociale controlemethode verder? a) Weber b) Durkheim => Durkheim besteedde veel aandacht aan integratie en regulatie bij zijn anomietheorie. De sociale controle bouwt hierop verder. Wie veel persoonlijke contacten (integratie) heeft en gevoelig is voor die contacten (regulatie), volgt de sociale regels beter op c) Simmel d) Marx
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 59
Hoofdstuk 6 Sociale stratificatie 6.1 Het ontstaan van sociale stratificatie Sociale stratificatie: o Het opsplitsen van een samenleving in sociale strata Boven elkaar gestapelde sociale lagen die onderling verschillen in sociale status en andere indicatoren van ongelijkheid Bv inkomen, opleiding, levensverwachting
Meer dan louter het voorkomen van sociale ongelijkheid Verwijst specifieker naar geïnstitutionaliseerde sociale ongelijkheid
Sociale ongelijkheid: o De situatie waarbij mensen in verschillende mate toegang hebben tot gewaardeerde middelen, diensten en posities Jager – verzamelaars: o Hoofdstuk 8 ! o Een grote mate van gelijkheid o Voedsel kon niet worden opgeslagen geen zin om voedsel te accumuleren o Jacht verliep doorgaans collectief Sociale normen waren gericht op collectief delen Blumberg: o Eerste fase: Materiële ongelijkheid: Een ongelijke verdeling van de opbrengsten van de materiële productie Ongelijkheid ontstaat uit overvloed Oorzaak: meer vruchtbare omgeving Rijke omgeving brengt stabiliteit en betrouwbaarheid Noodzaak om continu rond te trekken verdwijnt Gevolg: toename sedentaire levenswijze Gaat samen met afname van het collectief delen van voedsel
Voedsel wordt enkel nog gedeeld binnen dezelfde familie (ipv tussen families) Families verschillen in arbeidskracht: Geslachtsratio: het aantal mannen tov het aantal vrouwen Afhankelijkheidsratio: het aantal productieve vs het aantal niet – productieve familieleden
Het ontstaan van klassen (sociale): Rudimentair: twee groepen tegenover elkaar mbt bezit productiemiddelen Vertrekpunt: Complexere en succesvollere productietechnologie
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 60
Toename sedentaire levenswijze gevolgen voor bevolkingsevolutie Bevolkingsdruk: grond wordt schaars Strijd om grond Coalitievorming tussen rijkste families Nemen grond in beslag Klassenstratificatie: Bezit van productiemiddelen en geen bezit Maatschappelijke groepen die op een stabiele basis productiemiddelen bezitten (grond) en groepen die deze niet bezitten
6.2. Stratificatie in landbouwsamenlevingen Kenmerken: o Toename economische productie o Toename sociale ongelijkheid o Sedentair bestaan o Complexer politiek systeem Kasten-, slaven-, en standensamenleving: o De voornaamste basis van sociale ongelijkheid
6.2.1 Slavernij Basis: o Kwam voor in bijna elke gekende landbouwsamenleving: Gevangenen van oorlog werden ingezet als slaaf Kenmerken: o De slaaf wordt beschouwd als eigendom van een andere persoon Eigendom is juridisch geregeld Niet zomaar gevangenneming en verplichte tewerkstelling o
Een onderdeel van een legale orde: In sommige samenlevingen werd de status van slaaf ook erfelijk
o
Actua: Seksslavernij anno 2003: sociologisch eerder uitbuiting dan slavernij (p. 144)
o
Slaven krijgen soms religieuze Untermensch status Natuurlijke en sociale minderwaardigheid Gekoppeld aan racisme (VS)
o
Sociale mobiliteit is mogelijk Grijze kader: Slavernij in het Romeinse Keizerrijk Slavenopstanden in Rome
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 61
6.2.2 Kasten Een uiterst geraffineerd systeem ter ontwikkeling en legitimatie van sociale stratificatie Uitgangspunt: o De ordening van mensen obv eer (prestige) Eer wordt bv toegekend obv de positieve maatschappelijke evaluatie van niet – economische kenmerken zoals religieuze status, etniciteit en ras Deze niet – economische kenmerken worden dan gekoppeld aan economische posities Mensen kunnen uitgesloten worden van bepaalde categorieën beroepen
Niet – economische kenmerken zijn doorgaans toegeschreven Het vergemakkelijken van de legitimatie van de bestaande economische ongelijkheid
Het kastensysteem is expliciet gebaseerd op een religieuze (of ideologische) verantwoording van sociale stratificatie Typisch: o Het verband tussen statuskenmerken Statuskenmerken zijn perfect gecorreleerd met ander o
De gemiddelde status van twee kasten verschillen Maar ook geen overlap mogelijk tussen de statussen van de leden van de kasten
o
Vaak zijn er ook geen integratiemogelijkheden tussen de groepen Geen contacten tussen leden van verschillende kasten Maar ook geen mogelijkheid om van kaste veranderen
Groepen kan men als een quasikaste aanduiden: o Wanneer tussen etnische groepen een belangrijk verschil is mbt indicatoren van ongelijkheid Bv grondbezit, inkomen en onderwijsniveau Zonder dat er een complete overlap is o
Tussen de quasikasten zijn er wel uitwisselingen en contacten mogelijk
Samengevat: o Kasten: Gemiddelde status verschilt in beide groepen Geen overlap tussen statussen van de leden van de groepen Geen integratiemogelijkheden (geen contacten en mobiliteit) tussen nominale groepen
n
A
B
C Status
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 62
o
Quasi – kasten: Belangrijk verschil tussen nominale groepen mbt graduele parameters Nominale groep scoort in dezelfde richten mbt graduele parameters Tussen de groepen contacten / uitwisselingen mogelijk
A
B
C
Voorbeelden van quasikasten: o In het ziuden van de USA, in de verhouding tussen zwarten en blanken o Ook het apartheidsregime van Z.-Afrika kan als een quasikastensysteem aangeduid worden Grijze kader: o Kasten in India (p. 147) o Hiërarchisch geordend o De sociale positie van individuen wordt in een dergelijk systeem bepaald door geboorte Huwelijksbanden buiten de eigen kaste zijn verboden
6.2.3 Standen Een hogere status gebaseerd op landbezit en politiek – militaire posities o De landheren vormden doorgaans een adellijke groepering Verwijzen naar kenmerken van superioriteit en door hun status erfelijk te maken o
Een categorie van geestelijke die ook als vrij beschouwd werd Vaak als grondbezitter of politiek – militaire macht optreden
o
Grote masse van mensen met een lage status
De opvolging van slavernij: o Groepen mensen worden gerangschikt obv bezit of militaire vaardigheden o Duidelijke bepalingen van rechten van elke groep Verschil met slavernij: o Geen brute verovering maar contractuele basis o Arbeid voor bescherming Verschil met kasten: o Ontbreken religieuze taboes en onzuiverheden Gebaseerd op gewoonte en traditie
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 63
6.3 Stratificatie in industriële samenlevingen: klasse Het bezit van productiefactoren belangrijk voor sociale differentiatie
6.3.1 Marx Samenlevingen bestaan uit onderbouw en een bovenbouw: o Onderbouw: Het economische systeem (= de manier waarop mensen in hun materiële levensonderhoud voorzien) Getypeerd door de productiewijze Bv de feodale, de kapitalistische en de communistische productiewijze
Productiekrachten: productiemiddelen (grond, machines en arbeid)
o
Bovenbouw: Wordt bepaald door de onderbouw Bestaat uit sociale instituties Bv recht, religie, staat Bestendigen sociale verhoudingen door legitimatie en ondersteuning
o
Die visie is universeel toepasbaar Tegenstelling tussen arbeiders en bourgeoisie: Bourgeoisie bezit de kapitaalgoederen om te produceren Arbeiders moeten hun arbeidskracht aan de kapitalisten verkopen Hierbij koopt de kapitalist de arbeidscapaciteit in haar totaliteit Beide klassen hebben tegengestelde belangen
Het levensonderhoud komt niet op de eerste plaats: Het kapitalisme: De verzelfstandiging van het winst- of profijtstreven
Een economische handeling: Goed geld goed Goederen worden geruild voor geld, dat opnieuw gebruikt wordt om goederen aan te schaffen Geld goed geld Men produceert om te verkopen Productie gericht op ruil
Het belangrijkste is niet meer het levensonderhoud garanderen, maar winst maken De eindschakel is geld in toegenomen hoeveelheid
Kapitalisten zijn verwikkeld in een onderlinge competentie Productiekosten zo laag mogelijk houden om hun winst te maximaliseren Surplus ! Het verschil tussen de prijs van het product op de markt en de productiekosten Moeten de lonen zo laag mogelijk houden Competentie heeft steeds zwaardere gevolgen voor de arbeiders
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 64
Marx: o Wanneer families onder dezelfde economische omstandigheden leven Omstandigheden die hun leefwijze, hun belangen en hun cultuur bepalen Én hen in een vijandige positie plaatsen tegenover andere groepen ze vormen een klasse o
Om tot een klassenbewustzijn te komen: Moeten die groepen van mensen die een soortgelijke plaats in de productieverhoudingen innemen Met elkaar in contact komen en communiceren De overgang van een Klasse – an – sich naar een Klasse – für – sich
Samengevat: o Ultieme tegenstelling in een samenleving volgens Marx: De belangen van de bezitters van de productiemiddelen en de bezitlozen Die klassenstrijd als motor voor sociale verandering o
Een klassenloze samenleving: Productiemiddelen moeten het collectieve bezit zijn van dé gemeenschap
6.3.2 Weber Onderscheid tussen status, partij en klasse o Klassen behoren tot de economische sfeer o Statusgroepen behoren tot de sociale sfeer o Partij (en) behoren tot de politieke sfeer Klasse: o Ontstaan: 1. Een aantal mensen heeft vergelijkbare levenskansen 2. Die voortvloeien uit het bezit van goederen of van de mogelijkheid tot het verkrijgen van een inkomen 3. De waarde van die goederen of mogelijkheid tot verwerven van inkomen bepaald wordt door de werking van de goederen- of arbeidsmarkt o
Een groep van mensen met een gelijke positie op de goederen- arbeidsmarkt en dus met gelijke levenskansen Weber: Verwijst naar zowel het bezit van productiemiddelen én naar scholing of skill
o o
Mensen met vergelijkbare levenskansen Voortvloeiende uit: Bezit van goederen Mogelijkheid tot verkrijgen van inkomen (via de markt)
o
Klassenposities zijn intern gedifferentieerd naargelang soort goederen Bv informaticus vs poetsvrouw
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 65
Status: o Heeft betrekking op sociale eer o Kunnen gebaseerd zijn op etniciteit, religie, afstamming o Vormen meestal leefgemeenschappen en kennen een gemeenschappelijke leefstijl o Gebaseerd op het ‘geloof’ van mensen Erkenning van hogere kwaliteiten door de gemeenschap Handarbeid wordt (of werd) geassocieerd met vuil, makkelijk en minder hoogstaand werk Terwijl de eigenlijke scholingsgraad van handarbeid vaak even hoog ligt als die van hoofdarbeid Partij: o Macht gebaseerd op afspraken tussen mensen o Niet enkel een coalitie in het politieke veld, maar ook coalities binnen organisaties Kan ontstaan obv klasse of status, maar hoeft niet samen te vallen
6.3.3 Marx en Weber vergeleken Marx: o Een theorie over groepsvorming o Het al dan niet beschikken over eigendom leidt tot de ontwikkeling van gelijke denkbeelden en gemeenschappelijk handelen Niet automatisch Weber: o Niet beperkt tot bezit o Een gemeenschappelijke klassensituatie geeft niet onmiddellijk aanleiding tot organisatie o Verschillen in scholingsgraad en skill zorgen voor een sterke mate van differentiatie binnen de groep van de bezitlozen o Belang van statusgroepen en lidmaatschap
6.3.4 De uitbreiding van de marxistische en weberiaanse visie: Dahrendorf? Dahrendorf: o 100 jaar later dan Marx o De economische structuur heeft in die periode veranderingen ondergaan De opkomst van het anonieme kapitaal (naamloze vennootschappen) wijzigde de economische relaties grondig Hij vertrekt van rollendifferentiatie tussen de aandeelhouders en de executives Er is een groot aantal aandeelhouders, maar hun impact is flink verminderd Managers hebben nu een belangrijke positie Bezit is niet langer de belangrijkste basis voor de tegenstelling in de samenleving Dit is nu de uitoefening van gezag of autoriteit Dahrendorf werkt de 3de pijler van Weber verder uit Hiërarchie van autoriteit: o De vorm van een beroepshiërarchie Executives en bureaucraten De werkende klasse (bedienden en arbeiders) Intermediaire posities (autoriteit, maar tevens ook verantwoording)
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 66
o
Belangrijk is dat de posities waaraan autoriteit is verbonden in clusters samenvallen Dit zijn de klassen of conflictgroepen Hij noemt deze in eerste instantie quasigroepen omgevormd tot
o
manifeste belangen Men wordt politiek actief
De institutionalisering van het industriële conflict zorgde ervoor dat er geen echte polarisering meer was tussen de klassen
6.3.5 Bourdieu Naast economisch kapitaal ook cultureel kapitaal van belang o Een geheel van inzetbare machtsbronnen o Economisch kapitaal: Verwijst naar zaken als geld en eigendom o
Cultureel kapitaal: Verwijst naar geaccumuleerde kennis, vaardigheden en opleiding Verwijst ook naar minder tastbare maar zeer belangrijke attitudes en competenties die mensen toelaten optimaal te functioneren binnen onze samenleving
Net als bij Marx is ook bij Bourdieu strijd nooit ver weg mensen nemen obv de hoeveelheid economisch of cultureel kapitaal een plaats in het sociale veld in o Belangrijk verschil met Marx: Bourdieu heeft veel aandacht voor de culturele dimensie van die strijd Hij gebruikt hierbij het begrip distinctie Mensen ontwikkelen een specifieke, onderscheiden levensstijl waarmee ze hun plaats in het sociale veld aanduiden en daarmee ook de plaats van anderen op dit veld
o
Resultaat: Ongelijke verdeling van symbolisch macht Bij zowel Marx, Weber, Dahrendorf en Bourdieu keert telkens 1 element terug: sociale interactie / stratificatie Marx: wijst op de uitbuiting van de bezitlozen door de bezitters Weber: wijst op de concurrentie op de arbeids- en goederenmarkt (geschoolden <-> ongeschoolden) Dahrendorf: wijst op de hiërarchische relaties op de werkvloer Bourdieu: wijst op de classificatiestrijd in het sociale veld
6.4 Sociale mobiliteit Verwijst naar veranderingen van plaats binnen het stratificatiestelsel o Intragenerationele mobiliteit: Binnen beroepsloopbaan van de persoon o
Intergenerationele mobiliteit: Vergelijking tussen de positie die de ouders innemen en de positie die de zoon of dochter inneemt
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 67
Oorzaken van sociale mobiliteit: o Veranderingen in het aantal plaatsen in een bepaalde positie of klasse o Er is altijd enige mate van sociale mobiliteit in onze samenleving o Mensen kunnen een andere positie dan hun ouders innemen o Inzicht in het proces van ‘statusverwerving’ s daarom noodzakelijk Plaatsbepalende factoren? o In een zuiver democratisch en meritocratische samenleving zou enkel het eigen kunnen aan de basis mogen liggen van de plaats die men in de sociale stratificatie inneemt Is niet de werkelijkheid o
Sociaal – psychologische processen binnen families: De wijze waarop ouders hun kinderen aanmoedigen om te studeren is niet in alle sociale lagen dezelfde
o o o
Ook de beïnvloeding door leeftijdsgroepen Ook het geslacht van het kind Vrouwenemancipatie
6.5 Hoe worden economische klassen sociale klassen ? Sociale klassenformatie: o De omvorming van een klasse als categorie binnen het economische systeem tot een klasse als een groep van met elkaar interagerende mensen Sociale klasse: o Reeks klassensituaties waartussen een uitwisseling van mensen vaak voorkomt (Weber) Sociale sluiting: o Het proces waarbij groepen hun positie vrijwaren door de toegang tot hun machtsbronnen af te schermen voor outsiders (Weber) Oorzaak vorming sociale klassen (Giddens): o Structuratie: De reproductie of transformatie van de sociale structuur in het dagelijkse handelen Het resultaat van twee soorten structurerende mechanismen (mediate en proximate structuration) 1. Mobiliteitskansen (mediate) 2. Arbeidsverdeling en de autoriteitsstructuur (proximate) Mensen komen minder of anders in contact komen met andere klassen Oorzaak vorming sociale klassen (Bourdieu): o Habitus: Een sociaal geconstrueerd systeem van disposities, begrepen als min of meer onbewuste neigingen om de dingen op een bepaalde manier te doen (pre – reflexief)
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 68
6.6 Democratie, welvaart en elites In onze Westerse samenleving is onze klassenstrijd is op de achtergrond verdwenen o Moderne democratieën volgens algemeen enkelvoudig stemrecht o Welvaartsstaat o Grote mate van sociale ongelijkheid blijft (Politieke) elites in westerse democratieën: o Er zijn altijd elites die de samenleving leiden, vaak tegen de massa, en tegen elkaar, in
6.6.1 Vilfredo Pareto Pareto: o De leden van een elite zijn de besten, de superieuren o
Voorstander van een meritocratische maatschappij In deze maatschappij worden posities verworven obv eigen verdiensten In geval van staatsmacht, zouden de besten staatsmacht hebben Er is een vrije competitie om macht te verkrijgen (de beste zal toch winnen) Er is nood aan een circulatie van individuen in bevelsituaties (geen despotisme)
Mosca: o Hij spreekt van een politieke en een leidende elite Politieke elite: Georganiseerde kern van personen die participeren in de uitoefening van de politieke autoriteit Monopoliseert de staatsmacht en haalt daar haar voordeel uit Het is een minderheid Altijd bedreigd door bekwame personen Oplossing: Bekwame mensen inlijven in de elite
o
Leidende elite: De verschillende elites uit elke institutionele sector die zich samenklitten Er is een bewustzijn van de leidende positie Bv sector overschrijdende huwelijksbanden
De centrale stelling van Mosca: Er zal altijd een nieuwe elite aan de macht komen Elites zijn een selectie van de beste elementen uit de samenleving, ze zijn tevens makkelijker te organiseren en worden doorgaans niet met de massa als geheel geconfronteerd Elite kan haar positie gebruiken om die door de tijd heen te bestendigen
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 69
6.6.3 Charles Wright Mills Wie is nu de elite? o De economie o De politiek o Het militaire apparaat Uit deze 3 takken kunnen sterk vervlochten elites komen (= power elites) Die vervlechting is ‘sociaal’ Die mensen delen vaak eenzelfde sociale origine (ze zijn van elitaire afkomst), delen een identiteit en hebben tal van informele bindingen
6.7 Is sociale stratificatie noodzakelijk? Sociale ongelijkheid is functioneel Draagt bij tot stabiliteit van de samenleving: o Sommige posities zijn gebonden aan een aantal kerntaken in een samenleving o Een lange opleiding is hiervoor nodig er is hieraan een grote beloning gekoppeld als motivering Veel kritiek: Kritiek op de specifieke werking van de sociale stratificatie Een morele kanttekening mogelijk
6.8 Sociale ongelijkheid op basis van geslacht Geslachtsstratificatie: o Een speciale vorm van sociale ongelijkheid Biologische criteria bepalen welke kans iemand maakt in een dominante of ondergeschikte positie terecht te komen o
Nature vs nurture: Is het aangeboren of aangeleerd ?
o
Grote loonkloof tussen mannen en vrouwen Vrouwen werken doorgaans minder (deeltijds) Nemen lagere posities in Werken in minder betaalde sectoren Krijgen soms een lager loon dan mannen voor hetzelfde werd Sommige van de factoren wijzen naar de eigen keuze van vrouwen Anderzijds zit hier ook een element van onmacht in Glazenplafond: Toegang van vrouwen tot bepaalde posities en sectoren is niet altijd evident
Collins: o Mannen hebben per definitie een zeker mate van dominantie tov vrouwen Mannen neigen tot het hebben van langdurige relaties met elkaar Binnen die relaties is er potentieel altijd een strijd aanwezig Mannen willen hun dominantie effectief langdurig maken
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 70
Blumberg: o De mate waarin vrouwen en mannen de toegang tot productiemiddelen en (betaalde) arbeid controleren een doorslaggevende factor is in alle samenlevingen Niet de deelname aan het productieproces is belangrijk, maar wel de mate waarin men zelf kan genieten van de vruchten van zijn arbeid o
Hoe groter de economische macht van vrouwen, hoe meer bewegingsvrijheid zij zullen hebben Om hun persoonlijk leven naar eigen goeddunken te leiden
o
Cruciale rol toegekend aan de controle over economische middelen De strategische onvervangbaarheid van vrouwenarbeid in een maatschappij Het vigerende familiestelsel De politieke, militaire juridische en ideologische macht waarover vrouwen beschikken
Onze samenleving eerder patriarchaal: o Een sociale organisatie die mannen mogelijk maakt te domineren o Negatieve gevolgen van de vrouwenbeweging: Meer echtscheidingen Meer eenpersoonsfamilies Meer eenoudergezinnen Economisch krijgen de vrouwen heel moeilijk
6.9 Slotbeschouwing Sociale stratificatie: o Een belangrijk maatschappelijk kenmerk Marx: o Het al dan niet bezitten van productiemiddelen Weber; o De plaats die individuen innemen binnen het marktmechanismen Dahrendorf & Bordieu: o De visies van de klassiekers verfijnd o Aangepast aan de veranderende samenleving Er is nog altijd een aanzienlijk e mate van sociale immobiliteit en armoede Ook zijn er andere vormen van sociale stratificatie bv geslachtsstratificatie
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 71
ZELFTOETS: HOOFDSTUK 6 (pagina 176) 1. Welke uitspraak klopt niet: a) Weber relativeert de idee van Marx dat een gemeenschappelijke klassensituatie aanleiding geeft tot de formele politieke organisatie van de klasse b) De basis van economische macht bij Marx ligt in het bezit van eigendom, de belangrijkste basis van economische macht bij Weber ligt in de positie die mensen innemen in een hiërarchische structuur => De basis van macht ligt bij Marx in het bezit van eigendom, maar bij Weber is de situatie complexer. De hiërarchische positie is van belang, maar daarnaast spelen bezit, scholingsgraad en status een belangrijke rol c) Marx, in tegenstelling tot Weber, ziet geen grote belangentegenstelling tussen de intelligentsia en de arbeiders d) Weber hecht meer belang aan de rol van cultuur dan Marx
2. Als Wim en Ann respectievelijk tot een lage en een hoge klasse behoren, dan betekent dit volgens de weberiaanse stratificatieanalyse dat: a) Ann meer levenskansen heeft dan Wim => klassen worden bij Weber gedefinieerd in termen van vergelijkbare levenskansen die verkregen worden via de werking van een marktstysteem b) Ann productiemiddelen bezit en Wim niet c) Anne en Wim een andere status hebben d) Wim en Ann deel uitmaken van andere quasigroepen
3. Yves wil onderzoek doen naar de eerste job van jonge mensen in een samenleving. Hij stelt vast dat er een zeer sterk verband is tussen het opleidingsniveau van jonge mennen en hun vaders. Ook stelt Yves vast dat er een sterk verband is tussen het inkomen van de jonge mannen en dat van hun vaders. Welke vorm van sociale (im) mobiliteit wordt hier beschreven en welke soort parameters wordt hier gebruikt? a) Intergenerationele (im-mobiliteit en nomiale parameters b) Intergenerationele (im)mobiliteit en graduele parameters => Het gaat om het vergelijken van posities tussen vader en zoon, dit is intergenerationele (im)mobiliteit, en om een inherent hiërarchische parameter (gradueel) c) Intragenerationele (im)mobiliteit en nominale parameters d) Intragenerationele (im)mobiliteit en graduele parameters
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 72
Hoofdstuk 7 Religie 7.1 Inleiding Godsdienstige gebruiken kennen een grote diversiteit Ook vandaag is religie een belangrijke maatschappelijke kracht Durkheim: o Studie over het totemisme Onderzoek naar de maatschappelijke oorsprong van het verschijnsel Weber; o Bestudeert op welke manier de reformatie en de opkomst van het calvinisme hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van het kapitalisme
7.2 Omschrijving Er is geen overeenstemming over de juiste omschrijving van het verschijnsel godsdienst o Religie is immers een complex gegeven en kent meerdere dimensies 7.2.1 Vroege pogingen tot afbakening 7.2.1.1 Het Animisme Tylor: o Het geloof in en het aanbidden van geesten o De menselijke zoektocht naar het verschil tussen het leven en de dood En de betekenis van dromen en visioenen o
De introductie van het begrip ziel Een geest die het lichaam tijdelijk verlaat bij dromen en visioenen en voorgoed bij de dood
o
Beschreef godsdienst als: ‘Het geloof in spirituele wezens’
o
De inherent menselijke behoefte naar kennis / de inherent menselijke nieuwsgierigheid Via het begrip ziel of geest kan de primitieve mens een min of meer rationele denkwereld opbouwen Bv de dood niet langer beschouwen als een probleem, maar als een overgang Bv voodootaferelen
o
Een evolutionaire benadering van het verschijnsel Een primitieve poging om de raadselachtigheden van de wereld te verklaren Volgens die theorie: Godsdienst zou volledig verdwijnen als zijn basisfunctie Het verklaren, wordt overgenomen door de wetenschap
o
Ziet godsdienst als iets zuiver geestelijks
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 73
o
Kritiek: Te sterk gefocust op het cognitieve geen plaats voor emoties Definitie beperkt tot het geloof in spirituele wezens, terwijl dit bij andere religies dan het animisme niet altijd het geval is Sociale aspecten zoals godsdienstige praktijken en rituelen worden miskend
7.2.1.2 Durkheims omschrijving van godsdienst Durkheim: o In alle godsdiensten staat het geloof in krachten centraal Sommige religies noemen die krachten goden, andere spreken over het noodlot / geesten o
Hij bestudeerde het totemisme De leden van de stam nam de naam aan van een dier of een plant uit hun omgeving waarvan ze beweerden af te stammen, en zekere riten vervulden voor die totem 1. Een geloof in een mysterieuze of heilige kracht die de totem bezielt 2. Sancties indien bepaalde regels of taboes werden overtreden 3. Een geheel van morele verantwoordelijkheden
Kracht komt niet voort uit de totem zelf, maar uit de symbolische betekenis die door de groep aan de totem wordt toegekend
o
Godsdienstige ervaringen zijn niet louter denkbeeldig, maar hebben betrekking op de sociale realiteit
o
Sacraal vs profaan: Sacrale aspecten: Objecten, gebeurtenissen, ideeën e.d. waarvan de leden van de groep een bijzondere betekenis geven en die een waarde of een macht vertegenwoordigen Bv Een totem, een heiligenbeeld, wijn & brood
Profane zaken: Aspecten die een utilitair karakter hebben, naar de dagdagelijkse bezigheden om aan de materiële behoeften te volden
o
Definitie godsdienst: Een systeem van onderling afhankelijke geloofsideeën & geloofspraktijken die verband houden met het sacrale en de aanhangers ervan verenigen in een gemeenschap
o
Een hoge graad van nationalisme of patriottisme een vorm van godsdienstbeoefening Durkheim stelt dan ook dat godsdienst altijd onder een of andere vorm zal blijven bestaan
o
De aard van de godsdienst is afhankelijk van de sociale structuur en de cultuur van de maatschappij
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 74
o
Verschil met Tylor: Nadruk op het sociale Religie is meer dan een verzameling van de geloofsideeën Godsdienst vervult bepaalde basisfunctie en zal daarom in alle samenlevingen voorkomen
7.2.2 Hedendaagse, functionalistische en substantiële definities van religie Functionalistische omschrijving: wat de godsdienst doet Substantiële omschrijving: wat de godsdienst is
7.2.2.1 Functionalistische omschrijvingen van godsdienst: Yinger Functionalistische omschrijvingen: o Yinger: Godsdienst is universeel aanwezig bepaalde functies voor de samenleving & leden Eén van de deeleenheden evenwicht maatschappij Ultieme problemen van het menselijk bestaan aanpakken Leven & dood Het leven in een gemeenschap
o
Vragen kunnen beantwoorden die logisch / empirisch moeilijk te beantwoorden zijn Draagt bij tot bestendigen van een samenleving Kritiek: Cirkelredenering Impliceert dat de samenleving zonder religie onmogelijk is
Berger: Geloofsideeën bieden gelovigen cruciale verklaringen en betekenissen die ze kunnen gebruiken om zin te geven aan hun leven Gelovigen beschermen tegen de vernietigende kracht van een chaotisch en doelloos bestaan
Godsdienst: Functioneel; komt tegemoet aan universele behoeften van individuen
7.2.2.2 Substantiële omschrijvingen; geloofsideeën, geloofspraktijken en geloofsgemeenschappen Wallis & Bruce: o Definitie godsdienst: De handelingen, geloofsovertuigingen en instellingen die gebaseerd zijn op de veronderstelling dat bovennatuurlijke wezens, onpersoonlijke krachten / processen behept met morele principes bestaan die over de capaciteit beschikken om te interveniëren in het menselijke bestaan
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 75
Substantiële definities: o Onderscheiden geloofsideeën van geloofspraktijken en van de opname in een gemeenschap van gelovigen Leggen de nadruk op één of meerdere van deze dimensies: Geloofsideeën: geloof in 1 almachtige persoonlijke godheid Geloofspraktijken: begrafenisrituelen Opname in een gemeenschap van gelovigen: deelname en betrokkenheid op religieuze activiteiten
MAGIE
RELIGIE
- Manipulatief, probeert goden of geesten te dwingen
- Aanbidt enkel goden en geesten
- Goden, geesten en krachten zijn onderdeel van de natuur (immamentie)
- Transcendentale visie, goden en geesten staan boven de natuur
SEKTE
KERK
Vrijwilligersorganisatie
Geen vrijwilligersorganisatie
Lidmaatschap door verdiensten of bekering
Geen specifieke kwalificaties of verdiensten
Exclusief - Beschouwt zichzelf als de enige verdediger van de waarheid
Inclusief - Grotere openheid voor verschillende wereldbeelden
In oppositie met de heersende kerkleer
Leer wordt in overeenstemming gebracht met de heersende cultuur
Geen professioneel geestelijk ambt
Professioneel geestelijk ambt, sterk geformaliseerd
Grote betrokkenheid van de leden
Deelname leden is beperkt tot bepaalde activiteiten - De betrokkenheid is niet hoog
Afgezonderd van de samenleving
Staan in de samenleving, niet erbuiten
Sancties of verbanning mogelijk
Verbanning is uitzonderlijk
Nadruk op bekering van de andere
Nadruk op religieuze socialisatie van jongeren
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 76
Wanneer kerken het bestaan van soortgelijke organisaties naast zich dulden een denominatie o Ze keert zich niet af van de wereld maakt ook geen aansprak op een al omvattende religieuze waarheid Cult: o
Sterk individualistisch & afhankelijk van persoonlijke ervaringen en interpretaties Een los georganiseerde groep Geen afgebakend & exclusief geloofssysteem Tolerant ten opzichte van andere opvattingen Kennen een kort leven
Externe beschouwing (relatie met machthebbers)
Interne beschouwing
Respectabel
Deviant
Uniek legitiem
Kerk
Sekte
Pluralistisch legitiem
Denominatie
Cult
7.3 Het secularisatiedebat Durkheim: o Van mening dat modernisatieprocessen zouden leiden tot een afname van het belang van godsdienst Omdat andere instellingen de functies van religie zouden overnemen Weber: o De rationalisatie van de leefwereld leidt tot een afname van de maatschappelijke relevantie van godsdienst Magisch denken & geloof in immanentie zullen plaatsmaken voor rationele Logisch consistente theologieën en het geloof zullen plaatsmaken in transcendentie De onttovering (entzauberung) Secularisatie: o Een sociaal proces waarbij godsdienst zijn relevantie voor de samenleving verliest Bv de afname van het aantal praktiserende rooms-katholieken Bv de ontkerkelijking in Brussel en Wallonië
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 77
7.3.1 De klassieke secularisatiethese De klassieke secularisatiethese: o Het maatschappelijke belang van godsdienst neemt af als gevolg van: 1. Sociale differentiatie: Vorming van gespecialiseerde rollen en instellingen om tegemoet te komen aan specifieke maatschappelijke behoeften of aan functies die vroeger door één instelling werden vervuld Een economische ontwikkeling
2. Vermaatschappelijking: Het maatschappelijke leven wordt minder lokaal en meer supralokaal georganiseerd Meerdere morele en geloofsystemen ontwikkelen zich naast elkaar en de nadruk komt te liggen op een meer persoonlijke, private individuele geloofsbeleving Religie is geen kwestie meer van noodzaak, maar verwordt tot een kwestie van persoonlijke voorkeur
3. Rationalisatie: Een transformatie van de cultuur De zoektocht naar technisch efficiënte middelen om wereldse doelstelling te bereiken
De Weber – Bergerthese: o Na de reformatie en de contrareformatie doorliep het secularisatieproces verschillende historische trajecten o Godsdienst: Een bron van conflict tussen seculariserende en antiseculariserende strekkingen gedurende industrialisatie Grijze kader: Verzuiling (p. 192) o Zuilen zijn organisatorische gehelen die dienstverlening verschaffen aan een segment van de populatie Dienstverlening is filosofisch / religieus onderbouwd Samenvatting: o Secularisatie: de afname van de maatschappelijke impact van religie Godsdienst een privéverschijnsel / sectair geloven Afgescheiden van de rest van de moderne wereld Kritiek: o Niet altijd akkoord met de these dat de afname van de christenen een voortzetting is van de trend sinds de middeleeuwen o Secularisatie is het gevolg van een proces van modernisatie, kan niet altijd hard worden gemaakt o Opkomst van het religieus fundamentalisme lijkt in tegenspraak te zijn met de secularisatiethese
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 78
7.3.2 Economische theorieën van religieuze betrokkenheid Godsdienstig pluralisme: o Wordt als een voorwaarde beschouwd voor de ontwikkeling van een sterke godsdienstigheid Rational choice – theorie: o Religieuze activiteiten vinden plaats binnen religieuze markten, waar producenten en consumenten elkaar ontmoeten
7.3.2.1 Religieuze economieën: vraaggestuurde verklaringen Godsdiensten bieden mensen compensatie aan voor sommige onbereikbare baten o Door bovennatuurlijke verklaringen te formuleren voor belangrijke levensgebeurtenissen o Beloningen beloven in een verre, ongedefinieerde toekomst Stark en Bainbridge: o Wanneer sommige baten zeer sterk gegeerd zijn, maar zeer moeilijk bereikbaar zijn, dan zijn mensen geneigd verklaringen te aanvaarden die niet verifieerbaar zijn Een markt voor bovennatuurlijke compensatoren Hoeven niet altijd religieuze verklaringen te zijn, ook magische verklaringen zijn mogelijk o
Nieuwe religieuze bewegingen spelen beter in op de behoeften van die sociale groepen die hun vragen niet adequaat beantwoord weten Een kerk – sektecyclus ontstaat
Bovennatuurlijke compensatoren: o Kunnen niet geverifieerd of gefalsifieerd worden
7.3.2.2 Religieuze economieën: aanbodgestuurde verklaringen Religie: o Elk systeem van geloofsideeën en geloofspraktijken begaan met ultieme betekenis, of begaan met zingeving dat het bestaan van een bovennatuurlijke werkelijkheid veronderstelt Kerken: o Religieuze bedrijven of maatschappelijke organisaties gericht op de schepping, het onderhoud en het aanbod van religie aan een specifieke groep van individuen Religieuze economie: o Het geheel van religieuze activiteiten van een samenleving, bevattende een markt van gebruikers en een set van producenten of bedrijven
Verschil tussen een vrije, gesegmenteerde en een, door de staat, gereguleerde markt: o Er is een grote verscheidenheid aan godsdienstige behoeften o Gevarieerd aanbod, betere afstamming op consument
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 79
Staatsreligie: o Monopolypositie van één grote religieuze producent Secularisatie =/= desacralisatie van de maatschappij o Sacralisatie: Het overdekken van allerlei primaire aspecten van het maatschappelijke leven met religieuze symbolen, rituelen en retoriek Het is een wederdienst van godsdienstige elites aan de staatselites voor de hulp bij het verzekeren van een religieuze monopoliepositie o
Desacralisatie: De overgang van een door de staat gereguleerde markt naar een vrije religieuze markt
Kritiek: o Geloof in het bovennatuurlijke is niet eigen aan alle godsdiensten o Men veronderstelt dat de behoefte aan godsdienst en religieuze verklaringen constant en universeel is, dit sluit secularisatie a priori uit o Verband tussen religieuze betrokkenheid en religieus pluralisme kan niet altijd en overal teruggevonden worden
7.4 Religieus fundamentalisme Van religie opnieuw de dominante hoeksteen van de samenleving maken Dominante kenmerken zijn van ideologische en organisatorische aard Kenmerken (inhoudelijk) van hun ideologie: o 1. Een reactie op de marginalisering van religie De verdediging van een religieuze traditie die onder druk van de moderniteit haar invloed verloren heeft o o
2. Selectief omdat een beperkte set van thema’s worden geselecteerd 3. De oude opsplitsing tussen goed en kwaad Zonder ruimte voor relativering
o
4. De heilige schriften worden als onaantastbaar beschouwd: Moeten letterlijk geïnterpreteerd worden De directe weerspiegeling van de woorden van God
o
5. Geloof in een concreet einde der tijden De geschiedenis zal eindigen wanneer de goeden gered en de slechten verdoemd worden
Kenmerken (organisatorisch): o 1. Uitverkoren lidmaatschap Voelen zich geroepen en uitverkozen om een zending uit te voeren o 2. Scherp begrensd Uitverkoren of niet o 3. Een autoritaire organisatie: Een charismatische leider o 4. Specifieke gedragsvoorschriften (bv kledij, seksualiteit, eten en drinken)
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 80
Kenmerken van de organisatie leunen heel dicht aan bij de kenmerken van de sekte o Niet altijd gemakkelijk om het onderscheid te maken tussen fundamentalisme en sektarisme Opkomst van fundamentalisme niet noodzakelijk in tegenspraak met de secularisatiethese
7.5 Algemeen besluit Religie: o Als maatschappelijke kracht nog niet uitgepeeld
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 81
ZELFTOETS: HOOFDSTUK 7 (pagina 201) 1. Britney en Tiffany zijn twee Amerikaanse tieners. Elke woensdag komen ze voor schooltijd samen met enkele klasgenoten om te bidden. Ze gaan in een kring rond het beeld van de heilige Nicolas zitten en beginnen te bidden. Maartje, de Vlaamse pennenvriendin van Britney, kan zich dat moeilijk voorstellen. Zij gaat nog maar zelden naar de kerk. In haar Chirogroep houden ze wel af en toe een bezinning met de plaatselijke pastoor. Welk van de onderstaande bewering is FOUT? a) De verzuiling in België spreekt de klassieke secularisatietheorie tegen b) Een meer gevarieerd aanbod van religieuze producten zorgt volgens Starke en Iannacconne voor een hogere religieuze participatie in de VS c) De religieuze participatie in België ligt lager. Volgens de klassie secularisatiethese is dit een gevolg van de modernisering d) Het heiligbeeld van Nicolas is een voorbeeld van een sacraal aspect volgens Durkheidm
2. Swanson (1962) testte de theorie van Durkheim over de relatie tussen godsdienst en maatschappij. Welke van de uitspraken over dit onderzoek is CORRECT? a) Swanson deelde cultuurgemeenschappen in naar gelang van de complexiteit van hun sociale organisatie, en de aan- of afwezigheid van een oppergod. Hieruit bleek dat monotheïsme vaker voorkwam bij gemeenschappen met een grotere complexiteit. Die resultaten spreken de theorie van Durkheim tegen b) Swanson ging uit van de veronderstelling dat het sacrale een weerspiegeling vormt van de maatschappij. Eenvoudige samenlevingen worden bijgevolg gekenmerkt door eenvoudige godsdiensten. De aanwezigheid van een oppergod in een religie is dus een weerspiegeling van de eenvoudige organisatie van een maatschappij c) Swanson deelde cultuurgemeenschappen in naar gelang van de complexiteit van hun sociale organisatie en de aan- of afwezigheid van een oppergod. Hieruit bleek dat monotheïsme vaker voorkwam bij gemeenschappen met een grotere complexiteit. Die resultaten bevestigen de theorie van Durkheim d) Geen van bovenstaande stellingen zijn correct
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 82
Hoofdstuk 8 Sociale verandering 8.1 De classificatie van samenlevingen: inleiding Verschillende indelingen van samenlevingen zijn mogelijk o Die classificaties onderscheiden zich van elkaar door De verscheidenheid van samenlevingen waarop ze betrekking hebben De criteria die gebruikt worden om die samenlevingen van elkaar te onderscheiden Sommige classificaties hebben betrekking op alle huidige maatschappijen o Onderscheid tussen: Pre – industriële Industriële Postindustriële samenlevingen 3 belangrijke transformaties: o Neolitische revolutie: De overgang van jagen en voedsel verzamelen naar landbouw als dominante economische productiewijze Ging samen met de overgang van horden naar stammen o
De opkomst van sociale stratificatie in de overgang van stammen naar chiefdoms
o
De opkomst van de staat
Samenvattend: o De indeling in horden, stammen, chiefdoms, staten en wereldrijken Een crossculturele en panhistorische classificatie van samenlevingen
8.2 Niveaus van maatschappelijke organisatie 8.2.1 Horde Horde: o Eerste 3 miljoen jaar van het bestaan van de mens o Bevatten ongeveer 20 tot 80 leden o Jager - verzamelaars Zijn voortdurend in beweging, op zoek naar voedsel De aanwezigheid van jagen en voedsel verzamelen als basiseconomie het voorkomen van horden o o
Geringe graad van sociale differentiatie Uitermate egalitaire karakter Bv Aboriginales in Australië
o
Relatieve afwezigheid van sociale differentiatie (verbonden met hun economie) Wijze van produceren maakt geen grote groepen mogelijk
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 83
o
Elke man is tegelijkertijd jager, vader van, zoon van, partner van, instrumentenbouwer, muzikant, … De enige arbeidsdeling die voorkomt, is die op basis van geslacht of leeftijd Afzonderlijke instituties bestaan niet
o o
Het politieke, economische en religieuze leven staan niet los van elkaar Egalitaire gemeenschappen Kennen geen sociale ongelijkheid Privé – eigendom komt niet voor (niemand kan een ander het recht op de toegang tot een gewaardeerd middel ontzeggen) Leden kunnen wel eigen bezittingen hebben Stelen komt bijna niet voor Geld ontbreekt en economische ruil is als dusdanig niet aanwezig Ruil: eerder ‘uitwisselen’ van giften of geschenken Schenken gebeurt ongedwongen
Het stimuleren van samenwerken en verdelen Bv jachtpartij verdelen
Enkel informele leiders: Een adviserende en begeleidende functie Beschikken niet over macht of over gezag
Neolitische revolutie: Mensen gingen sedentair leven in stamverband en onderhielden zichzelf door middel van een eenvoudige tuinbouw / horticultuur Tijdens die tijdsgewricht ontstond het onderscheid tussen landbouwvolkeren en herdersvolkeren (pastorale samenlevingen) De pastorale samenlevingen waren gebaseerd op een rudimentaire vorm van veeteelt Groepen volgden de kudde op zoek naar nieuw en beter graasland Trekken was seizoensgebonden
8.2.2 Stam Stam: o In vele opzichten gelijk aan horden, wel een beetje complexer o Groter in omvang dan horden (een associatie van familiegroepen) Bredere economische basis Komen voor in horticulturen of tuinbouwsamenleving Economische ruil afwezig De meeste goederen worden dmv wederzijdse ruil binnen verwantschapsrelaties doorgegeven
Sedentair leven in kleine dorpsgemeenschappen Banden tussen de verschillende autonome dorpen zijn vooral ceremonieel van aard en gebaseerd op verwantschap Overkoepelende politieke structuur afwezig Informele leiders zonder echte macht Beslissingen worden democratisch genomen, sociale stratificatie afwezig Wel een zekere rangorde volgens prestige
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 84
Grijze kader (p. 207): de neolithische revolutie o De overgang van horde naar stam De overgang van jagers – verzamelaars naar horticulturele en pastorale leefgroepen en zo naar de landbouwsamenleving o
Kenmerken neolithische revolutie: Een wereldwijd gebeuren (overal een identieke impact op de cultuur en de samenlevingen) De wereldwijde verspreiding van landbouw en veeteelt De overgang naar landwouw (eerder een gradueel en evolutionair proces) De jagers – verzamelaars hadden een uitgebreide kennis van planten en dieren opgebouwd
o
Drie methodes: Wisselbouw Horticultuur Meer intensieve landbouw gebaseerd op irrigatie en het gebruik van de ploeg
o
Eerste conclusie: Met de introductie van nieuwe technieken een groter aantal mensen kon op een bepaalde oppervlakte leven
o
Tweede conclusie: Met de introductie van nieuwe technieken de arbeidsintensiteit nam drastisch toe
o
Original affluent societies: Er was een voldoende aanbod aan voedingscalorieën Men werkte net genoeg om over de nodige voedselbronnen te beschikken Er werd veel minder ‘gewerkt’ dan in onze hedendaagse samenlevingen Zodra de basisbehoeften waren voldaan, werden geen extra inspanningen meer geleverd
o
Bevolkingsruk: Mag niet gedefinieerd worden als een te groot aantal mensen op een bepaald grondgebied WEL: een wanverhouding tussen de omvang van een bevolking, de keuze van voedselbronnen en de werkstandaard (dwingen tot harder te gaan werken) de uitputting van bepaalde bronnen als gevolg
Rank societies: o Een hoger prestige of leiderschap gaat niet samen met een geprivilegieerde toegang tot rijkdom Big manstytems: o Een systeem van hevige competitie tussen leiders om status en prestige
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 85
8.2.3 Stam met opperste gezag Chiefdoms: o Stammen met opperste gezag “Regionaal georganiseerde samenlevingen met een gecentraliseerd bestuur dat de activiteiten van verschillende dorpsgemeenschappen coördineert”
“Sociopolitieke organisaties met een gecentraliseerde overheid, erfelijk bepaalde, hiërarchische statusverhoudingen zonder een formeel, legaal repressieapparaat zonder de capaciteit om afscheiding te voorkomen
o
Groei en omvang en dichtheid wordt gedragen door de ontwikkeling van een nieuwe vorm produceren Bovendien leidt de bevolkingstoename tot nieuwe vormen van sociale differentiatie
o
Beschikken over een gespecialiseerde militaire / politieke beslissingsstructuur
o
De Chief of de koning beschikt niet over een monopolie op de uitoefening van geweld
o
Grenzen van chiefdoms zijn niet stabiel (voortdurend trachten regio’s zich militair af te scheiden
Afwezigheid van een productieoverschot en een complexe arbeidsverdeling: o Mensen worden onderverdeeld in heersers en onderdanen o En systeem van herverdeling o Het aantal beslissingen dat moet worden genomen op een zeker ogenblik overstijgt de persoonlijke capaciteit om beslissingen te nemen
8.2.4 Staat Staat: o Gekenmerkt door een alleenrecht op het gebruik van geweld (chiefdoms) elke rebellie tegen monopolie met succes de kop indrukken “Sociopolitieke organisatie met een monopolie over het gebruik van geweld binnen een welomschreven grondgebied”
o
Kennen een overheidsapparaat dat intern gedifferentieerd is Afwezigheid van een centrale regering De staat heeft een afzonderlijke macht obv wetten
Staten: Regionaal georganiseerde samenlevingen met gespecialiseerde regionale instellingen die controleren en beheren en die niet op verwantschap zijn gebaseerd
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 86
8.2.5 Wereldrijken Wereldrijken: o Meestal enkel obv kwantitatieve criteria van staten onderscheiden Controleren een groter grondgebied Een grotere bevolking o
“Een territoriaal expansieve en territoriaal omvattende staatsvorm gekenmerkt door relaties van controle van één staat over meerdere andere sociopolitieke entiteiten en gekenmerkt door imperialisme (als proces waarbij wereldrijken gecreëerd en onderhouden worden) Bv Akkadische rijk, het Britse Rijk tot in de 20ste eeuw
8.2.6 Besluit Wil een gemeenschap adequaat verder blijven functioneren o Dan zal de integratie doeltreffender moeten zijn naarmate die gemeenschap groter wordt en er leer differentiatie optreedt Twee mogelijkheden: o Ofwel gaat een gemeenschap zich opsplitsen in twee of meerdere sociale eenheden o Ofwel zullen er nieuwe integrerende mechanismen ontstaan
8.3 Sociale verandering 8.3.1 Inleiding Sociale verandering: o Die verandering, die objectief waarneembare gevolgen heeft voor de sociale structuur en de cultuur van een maatschappij Grondig zijn Betrekking hebben op verschillende sferen van het maatschappelijk leven Het vormen van een nieuwe regering geen sociale verandering Een wijziging in de familiale sfeer volstaat niet Grijze kader (p. 215): De Human Development Index o Het meten van recente sociale verandering kan cijfermatig worden uitgedrukt door gebruik te maken van statische gegevens HDI: Levensverwachting (bij de geboorte) Levensstandaard (het bruto nationaal product per capita) Kennis
Gender Empowerment Measure (GEM): De graad van geslachtsongelijkheid in de economie en de politiek van een land
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 87
8.3.2 Theorieën van sociale verandering Marx: o Sociale verandering is een gevolg van de competitie tussen belangengroepen in de maatschappij Drie criteria kunnen worden gebruikt om theorieën over sociale verandering van elkaar te onderscheiden o Worden culturele veranderingen of veranderingen in de materiële / technologische sfeer van de samenleving als oorzaken van sociale verandering? o Wordt nadruk gelegd op interne of externe oorzaken van sociale verandering? o Zijn die invloeden bovenindividuele sociale processen of kunnen individuen of groepen van individuen die transformaties sturen Ja= sociale bewegingen Neen= bovenindividuele processen
Bovenindividuele processen
Intern
Cultuur als motor van verandering
Cyclische theorie van Sorokin
Postmodernisatietheorie van Inglehart
Bovenindividuele processen
Extern
Materiële oorzaken: technologische vernieuwingen als motor van verandering
Industrialisatietheorie
Cultuur als moor van verandering
Diffusietheorieën
Materiële oorzaken: technologische vernieuwingen als motor van verandering
Wereldsysteemtheorieën
Actoren maken geschiedenis
(netwerksamenleving in het informatietijdperk)
(netwerksamenleving in het informatietijdperk)
Sociale hervormingsbewegingen
8.3.2.1 Materialistische verklaringen: technologische theorieën Culturele en sociaalstructurele veranderingen zijn afhankelijk van technologische evoluties Nieuwe uitvindingen worden gedaan obv al bestaande elementen o De materiële cultuur krijgt daarom een cumulatief karakter De creatie van nieuwe technologieën geeft enkel aanleiding tot sociale verandering als ze de andere sferen van de samenleving indirect beïnvloedt
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 88
SWOT – Analyse: o Een hulpmiddelen voor de analyse van de sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen van en voor de werking van een organisatie
8.3.2.1.1 Drie fases van maatschappelijke transformatie volgens Rose Rose: o Technische innovaties hebben: Een effect op het economische stelsel van de maatschappij o
Veranderingen in de economische sfeer hebben: Een impact op de aard van de te verrichten taken en arbeidsverdeling
o
De maatschappelijke sferen die slechts indirect met de economische sfeer verbonden zijn Passen zich aan aan de veranderingen in de productie, distributie en consumptie
o
Zo leidde de industrialisatie tot een concentratie van fabrieken in en rondom de steden, een migratie van arbeiders naar die steden en bijgevolg een exponentiële aangroei van die steden
8.3.2.1.2 Technologische evolutie en ‘cultural lag’ Ogburn: o Cultural lag: Niet – materiële cultuur veranderd trager dan de materiële cultuur Eén van de belangrijkste oorzaken van de sociale problemen in de maatschappij omdat de aanpassing zo traag gebeurt o
<=> Structural lag: De nieuwe technologieën leidden tot wijziging in de levensloop die niet adequaat gevolgd worden door veranderingen in de maatschappelijke structuren Dit kan leiden tot roloverbelasting: taken en rollen in onze samenleving kennen een sterke leeftijdsdifferentiatie leidt tot sociale problemen (in een samenleving van mensen met een hoge levensverwachting)
8.3.2.1.3 Voorbeelden van technologische theorieën van sociale verandering A. De industrialisatiethese: o Technologische ontwikkelingen drijven de industrialisatie voort door verschillende stadia en moderne samenlevingen moeten zich voortduren aan veranderingen in die technologische realiteit aanpassen B. De opkomst van de postindustriële samenleving: o De klemtoon ligt niet meer op de productie van goederen, maar op de productie van diensten Mens – mensrelaties komen centraal te staan in plaats van mens – machinerelaties o Een nieuwe samenleving ontstaat, niet meer de toename van productiviteit, wel het verhogen van de levenskwaliteit
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 89
o
Kritiek: Tewerkstelling in de tertiaire sector is gestegen, maar die toename heeft het belang van de secundaire sector niet ondergraven Onze samenleving evolueert naar een maatschappij met een secundaire sector die meer en meer goederen produceert die het mensen mogelijk maakt zelf in hun behoeften te voorzien Zodat ze niet meer van de diensten van anderen afhankelijk zijn
Er vindt niet zozeer een vervanging van de secundaire door de tertiaire sector van de economie plaats, maar wel een technologische transformatie in beide sectoren tegelijkertijd Die transformatie heeft betrekking op de opkomst van de netwerkorganisaties en de informatie – en communicatietechnologie
C. De netwerksamenleving in het informatietijdperk o Castells: Transformatie wordt gekenmerkt door: Een nieuw technologisch paradigma Het gebruik van informatietechnologie om de productie van kennis en informatie te verbeteren, et een exponentiële groei van beide tot gevolg
Een nieuw economie Informationeel: investeringen in ICT Globaal: strategische activiteiten worden op een planetair schaap ontplooid Netwerkgeorganiseerd: de netwerkorganisatie staat centraal & het zakenproject is de eenheid productie in plaats van het bedrijf
Een nieuwe organisatie van arbeid en tewerkstelling Flexibel en geïndividualiseerd Self – programmable labour: zichzelf bijscholen om zich te kunnen aanpassen aan de steeds wijzigende eisen van een zich transformerende economie Generic labour: vervangbare arbeid en onderling verwisselbare taken
Transformaties in onze beleving van tijd en ruimte
8.3.2.2 Idealistische theorieën: cultuur als motor van sociale verandering Wijzen op het primordiale belang van wijzigingen in de cultuur van samenlevingen
8.3.2.2.1 De cyclische theorie van Pitirim Sorokin Elke gemeenschap wordt gekenmerkt door een bepaalde culturele geestesgesteldheid: de algemene visie van de werkelijkheid die in een bepaalde maatschappij overheerst
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 90
Die bijzondere types van dergelijke visie: o Sensate cultuur: Het materiële wordt als de realiteit beschouwd Voornaamste behoeften zijn van fysische aard Vooruitgang door de controle van het externe milieu Algemene karakter van de mens extravert Kennis gebaseerd op observatie en experimenteren en kunst gericht op entertainment Bv Westen 18de – 20ste eeuw o
Ideational cultuur: Realiteit uit het geestelijke Voornaamste behoeften van spirituele aard Vooruitgang door zelfbeheersing Algemene karakter van de mens introvert Kennis gebaseerd op intuïtie & geloof in innerlijke ervaringen en de kunst symboliseert de hogere waarden Muziek: niet de klanken wel betrachting om een bepaalde geestelijke toestand te symboliseren Bv Middeleeuws Europa
o
Idealistic cultuur: Harmonieus geheel van de belangrijke aspecten van beide extreme types Impliceert een meer rationele wereldbeschouwing Bv Renaissance, Barok
SENSATE
IDEATIONAL
REALITIET
Materieel, empirisch
Bewustzijn, transcendent
BEHOEFTEN
Zintuiglijk, fysiek
Spiritueel
VOORUITGANG
Beheersing omgeving
Zelfbeheersing
KUNST
Gericht op vermaak
BASISKARAKTER
Extravert
Symbolische voorstelling van hogere waarden Introvert
BRON VAN KENNIS
Observatie en experimenten
Intuïtie
8.3.2.2.2 De postmodernisatietheorie van Ronald Inglehart Inglehart: o Een evolutionair denkkader o
Schaarstehypothese: De doelstellingen of kernwaarden van personen vormen een weerspiegeling van de socio – economische situatie waarin ze vertoeven
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 91
o
Socialisatiehypothese: De basispersoonlijkheid wordt gevormd gedurende de primaire socialisatie
o
Beide hypothesen kunnen samen helpen verklaren waarom de relatie tussen de economische welvaart en het dominerende waardepatroon van een samenleving niet eenduidig is Bv Volwassenen die opgegroeid zijn tijdens en voor de WOII belang hechten aan veiligheid en economische zekerheid Bv Volwassenen die opgegroeid zijn tijdens de gouden jaren zestig nemen afstand van die materialistische waarden en leggen meer nadruk op een postmaterialistisch waardepatroon
Samenvattend: o Samenlevingen hebben de laatste eeuwen een culturele evolutie doorgemaakt die bestaat uittwee deelprocessen Modernisatie: Doet traditionele maatschappijen evolueren tot moderne samenlevingen Economische groei en industrialisatie zetten dit modernisatieproces in gang
Postmodernisatie: Levenskwaliteit en het subjectieve welbevinden zijn de voornaamste motoren van verandering
Grijze kader (p. 233): Waarden en waardeveranderingen internationaal bekeken o World Values Surveys: De verschillende waardepatronen van traditionele, moderne en postmoderne samenlevingen
8.3.3 Culturele diffusietheorieën Cultureel contact als dé bron van sociale veranderingen Diffusie: o “Een proces waarbij cultuurelementen of systemen van cultuurelementen zich verspreiden, waarbij ontdekkingen of uitvindingen of nieuwe instellingen, aangenomen in een bepaalde regio, door samenlevingen in nabijgelegen gebieden worden overgenomen, tot ze zich over de hele aardbol hebben verspreid” Gebaseerd op het idee van cultureel dominante centra van waaruit vernieuwing naar de omgeving uitstralen o
Diffusietheorieën: Wijzen op een aantal factoren die de overname van de culturele elementen vergemakkelijken
o
Voorbeeld van een klassieke diffusietheorie: De overgang van jagers –en verzamelaarsculturen naar landbouwsamenlevingen (neolitische revolutie)
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 92
o
Er zijn 2 soorten van diffusie mogelijk: Rechtstreekse diffusie: Wanneer bevolkingsgroepen migreren en hun gebruiken in nieuwe locaties voortzetten Of wanneer objecten en materialen zich verspreiden Bv landbouwers uit het Nabije Oosten migreren naar Noord – Afrika
Stimulusdiffusie: De verspreiding van ideeën
Grijze kader (p. 236): Culturele diffusie (de introductie van arbeiderscoöperatieven in N – Frankrijk) o Gezamenlijk consumptiegoederen aanschaffen of produceren
8.3.4 De wereldsysteemtheorie van I Wallerstein Convergentiehypothese: o Stelt dat alle samenlevingen onder invloed van de industrialisatie met dezelfde maatschappelijke problemen geconfronteerd worden dat ze daarvoor soortgelijke oplossingen vinden en bijgevolg op de lange duur meer en meer op elkaar zullen lijken Dependancia – of de afhankelijkheidstheorie o Die theorie wees de Zuid – Amerikaanse economische en culturele afhankelijkheid van NAmerika aan als de voornaamste oorzaak van de differentiële ontwikkeling van beide samenlevingen Het Zuiden verpauperde en raakte verstikt in autoritaire regimes vanwege de culturele en economische hegemonie van het Noorden Wallerstein: o De relatie van ongelijke ruil en afhankelijkheid is meer dan een verhouding tussen staten Relatie is onderdeel van de kapitalistische wereldeconomie die aan de basis ligt van een wereldsysteem van staten en een specifieke sociale organisatie heeft o
Wereldsysteem: Een multiculturele, territoriale arbeidsdeling met één systeem voor de productie en ruil van alle goederen en ruwe grondstoffen die noodzakelijk zijn voor het dagelijkse bestaan van zijn inwoners Verschillende soorten van wereldsystemen: Wereldimperia: Multicultureel (verschillende culturen of samenlevingen overspannen) Eén gemeenschappelijk politieksysteem / bestuur
Wereldeconomie: Multicultureel (verschillende culturen of samenlevingen overspannen) Politiek systeem is gefragmenteerd
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 93
o
o
Het politiek systeem van de huidige, kapitalistische wereldeconomie is het systeem van nationale staten Het heeft zich ontwikkeld gedurende de laatste 4 eeuwen en bestaat uit een kerk, een semiperiferie en een periferie Kern: Goed ontwikkelde steden Een kapitaalintensieve en gedifferentieerde economische productie Een technologisch sterk ontwikkelde landbouw Hoge arbeidslonen Een hoge arbeidsproductiviteit Kent een relatie van ongelijke ruil, afhankelijkheid en uitbuiting Bv Noord – Amerika, West – Europa, Japan
Periferie: Ontwikkelt de tegenovergestelde kenmerken Kent een relatie van ongelijke ruil, afhankelijkheid en uitbuiting Bv Grote delen van Azië, Afrika en Latijns – Amerika
Semiperiferie: Een schemerzone tussen de kern en de periferie
Niet vrij van kritiek !
8.3.5 Theorie van de sociale hervormingsbeweging A. Begripsomschrijving en studieveld o ‘Beweging’: abstractie, dekt een geheel van niet – geïnstutionaliseerde praktijken doel: sociale verandering teweeg brengen (mbt bepaalde deelaspecten van de samenleving) o Sociale bewegingen: Gebaseerd op praktijken en vertogen die niet algemeen gedeeld worden door alle groepen in de samenleving Moeten een sociale basis hebben (support base) Geheel van mensen dat geacht wordt de beweging te steunen Ontstaan binnen een specifiek geheel van historische, culturele en structurele voorwaarden Wanneer een beweging ontstaat, rijzen een aantal problemen wat participatie in die beweging betreft Elke sociale beweging is in zekere mate georganiseerd Door het enkele feit van bestaan hebben sociale bewegingen gevolgen B. Ontstaan van sociale bewegingen o In het verleden werden sociale bewegingen negatief benaderd o Blumer: Een aantal personen zal zich bewust worden van de noodzaak van sociale vernieuwing o
Positieve benadering: Sociale wetenschappers bestuderen de structurele kenmerken van een samenleving die aan de basis liggen van de opkomst van sociale bewegingen en het succes waarmee ze bepaalde groepen kunnen mobiliseren
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 94
o
Een voorbeeld van zo’n structureel kenmerk is de structurele distributie van politieke kansen: Dit maatschappelijk verschijnsel verwijst naar de ontvankelijkheid of kwetsbaarheid van het politieke systeem voor georganiseerd protest
o
Structurele factoren bieden geen volledige verklaring voor het ontstaan van sociale bewegingen
o
Het rational choice paradigma: Mensen participeren in sociale bewegingen omdat de winsten die ze verwachten groter zijn dan de investeringen die ze moeten doen
o
Bewegingsorganisaties: Gekenmerkt door de wijze waarop machtsuitoefening plaatsvindt
o
Gevolgen van een sociale beweging voor de samenleving Kunnen niet eenvoudig worden ingeschat Effecten kunnen pas na verloop van tijd tot uiting komen, zodat het moeilijk wordt ze te identificeren
C. Revoluties o Revolutie: Een geheel van sociale processen waarbij politieke conflicten én veranderingen in de verhoudingen tussen sociale klassen centraal staan Leiden tot snelle, fundamentele en gewelddadige veranderingen in het geheel van de dominante waarden en mythen van een samenleving Een totale maatschappelijke verandering Bv Franse Revolutie, de Russische, de Mexicaanse, de Chinese, de Cubaanse o
Rebellie: De opstand van ondergeschikte sociale klassen Bv boeren, handwerkers
Meestal gericht op een verbetering van de leefvoorwaarden, maar brengen geen totale maatschappelijke verandering teweeg Bv de opstand van de West – en Oost – Vlaamse boeren in 1323 – 1328
o
Staatsgreep: Vervangt het leiderschap van een staatsstructuur, maar wijzigt de maatschappelijke verhoudingen niet ingrijpend Een politieke revolutie wijzigt wel drastisch het politieke systeem Kenmerkend voor een sociale revolutie drastische wijzigingen in de politieke structuur en in de sociale structuur beïnvloeden elkaar
o
Verklaring: Sociaal – psychologische theorieën leggen de klemtoon van de verklaring op gemoedsgesteltenissen Hoe mensen die processen ervaren Staten met een slecht functionerende economie kwetsbaar voor militaire nederlagen Bv Rusland in 1917
o
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 95
o
Naast de externe factoren wordt ook de verspreiding van het kapitalisme als een belangrijke factor beschouwd
Goldstone: o Een samenvattende theorie over het ontstaan van revoluties Het in elkaar stuiken van staten: Fiscale spanning: De onmogelijkheid van de staat om de staatsambtenaren en meer specifiek de militairen te betalen
Een conflict tussen de heersende elites: De onmogelijkheid om adequaat te regeren
Een volksopstand: Die samengaat met de bovenvermelde processen en die tot de vernietiging van de staat leidt Maar ook het instellen van nieuwe machtscentra
Die drie componenten moeten aanwezig zijn voordat een volledige desintegratie van de staat mogelijk is
8.4 Slotbeschouwing Conflicten: o Als de drijvende kracht van het sociale gebeuren o Geen negatieve, maar een positieve connotatie o Verhindert de verstarring van een sociaal systeem Bevordert de vooruitgang van een samenleving
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 96
ZELFTOETS: HOOFDSTUK 8 (pagina 248) 1. Ondanks een goed uitgebouwd irrigatiesysteem, slagen de Benjee – indianen er niet in voldoende voedsel te produceren om aan de steeds toenemende vraag te voldoen. Ze besluiten daarom aan gebiedsuitbreiding te doen, iets wat niet evident is, aangezien er enkel vruchtbare gronden zijn aan de kuststreek en bovendien het hele vruchtbare gebied is verdeeld over verschillende indianenstammen. Grote – bereteen – het opperhoofd van de Benjee – indianen – besluit daarom gewapenderhand de omliggende gebieden te veroveren. Hij wet dat de andere stammen zich hard zullen verdedigen, aangezien ze niet kunnen vluchten naar andere vruchtbare gebieden. Welke theorie ter verklaring van de staat wordt door dit verhaal het best geüllustreerd? a) Economische theorie b) Marxistische theorie c) Irrigatietheorie d) Ingeslotenheidstheorie (circumscriptietheorie)
2. Het idee dat de stenen piramides van de Maya’s afgeleiden zouden zijn van de piramides uit het Egypte, dat in die tijd het centrum van de culturele ontwikkelingen was, is een voorbeeld van … a) permeabiliteit b) culturele diffusie c) de cyclische theorie d) de economische theorie
3. Welke stelling is JUIST ? a) De koning van een chiefdom beschikt niet over een monopolie op de uitoefening van geweld b) Stammen kennen geen sociale ongelijkheid omdat ze geen sociale differentiatie kennen c) In meer complexe stammen komt sociale stratificatie voor omdat leiderschap samengaat met een geprivilegieerde toegang tot rijkdom d) Chiefdoms onderscheiden zich van staten omdat ze een politieke beslissingsstructuur kennen die intern gedifferentieerd is
4. Welke stelling is FOUT ? a) In ‘rank societies’ is sociale stratificatie afwezig. Louter een vorm van rangordening volgens prestige b) In hordes is nog geen sprake van economische ruil (geen sociale ongelijkheid) c) In een chiefdom is het politieke leiderschap intern gedifferentieerd, net zoals in staten d) Een gemeenschap groeit continu op kwantitatieve wijze. Het bewerkstelligen van integratie is echter een discontinu proces dat van kwalitatieve aard is
Emine Özen – Sociologie (samenvatting boek) – (2013 – 2014)
Pagina 97