Société Scientifique de Médecine Générale
Partnergeweld Deontologisch en juridisch kader Aspecten met betrekking tot het medisch dossier en het certificaat Auteurs Michel Vanhalewyn, huisarts Anne-Marie Offermans, socioloog gespecialiseerd in de preventie van intrafamiliaal geweld Onderzoeksteam Domus Medica
Leo Pas, Kristof Hillemans, Lutgart De Deken, Klara Ampe, Sarai Nietvelt, Ester Cornelis Supervisie Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu Caroline Bossuyt, Claude Meert Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu DG Basisgezondheidszorg en Crisisbeheer
2 Dit synthesedocument werd opgesteld op basis van teksten uit de gids “Violences intrafamiliales : violences chez les partenaires” (Federaal ministerie van Sociale Zaken, van Volksgezondheid en van Leefmilieu, 2003), teksten die via opeenvolgende herlezingen het voorwerp uitmaakten van een consensus tussen de verschillende gecontacteerde experts. Het omvat eveneens de voorstellen en opmerkingen geformuleerd in het kader van de juridische workshops onder supervisie van CEBAM die in 2007 gewijd werd aan partnergeweld – onderzoek gesubsidieerd door de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. De geraadpleegde experts zijn: - Mme Ardemagni, Inspecteur-generaal, Politie Eigenbrakel - Mme Beckers, Substituut bij de Politie Antwerpen, Referentiemagistraat Intrafamiliaal geweld - Dr Bronselaer, Spoedzorgendienst UZ Leuven - Mme Collignon, Substituut van de Procureur des Konings Referentiemagistraat , Parket Luik - Dr Coppine, Vertegenwoordiger van de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren - Mme Coulon, Politie van Luik, Politiedienst voor Slachtofferhulp - Mme Demars, Referentiemagistraat, Parket van Brussel - Mr Dulieu, 1ste Substituut van de Procureur des Konings, Parket van Luik - Mr Gazan, Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, FOD Justitie - Professeur Hutsebaut, Strafrecht, Katholieke Universiteit van Leuven (KUL) - Mme Jaspis, magistraat te Brussel - Mme Lambrigts, Substituut van de Procureur des Konings, Referentiemagistraat, parket te Nijvel - Mme Latinne, Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, FOD Justitie - Mr Longneaux, Dokter in de filosofie, FUNDP, Ethisch adviseur van de Federatie van de Ziekenhuisinstellingen Wallonië (FIH-W) - Mr Nouwynck, Advocaat-generaal bij het hof van beroep te Brussel - Dr Ravache-Quiriny, Forensisch Instituut, Luik - Mr Warlet, Vrederechter, Seneffe - Mr Van Gulik, Politie Dendermonde - Mr Van Den Eeden, Vrederechter, Kontich - Dr Van Parijs, Forensisch Instituut, Luik - Dr. Olga Van de Vloed, huisarts - Pascale Franck, Provinciale coördinator geweld, Antwerpen Het document is in juni 2008 ter goedkeuring inzake rechtsgeldigheid voorgelegd aan de Nationale Raad van de Orde der geneesheren. De onderzoeksploegen die meegewerkt hebben aan dit project zijn: - voor « la Société Scientifique de Médecine Générale » (SSMG), Michel Vanhalewyn, Anne-Marie Offermans et Philippe D’Hauwe. - voor Domus Medica, Leo Pas, Kristof Hillemans, Lutgart De Deken en Ester Cornelis.
3
Inhoud 1. HET JURIDISCH EN DEONTOLOGISCH KADER ...................................................................................4 1.1. Algemene beschouwingen........................................................................................................4 1.1.1. Het normatieve referentiekader ........................................................................................5 1.1.2. De verkregen informatie ....................................................................................................7 1.1.3. Sociale waarden en het medisch geheim ...........................................................................7 1.2. Speciale vraag: het gedeeld beroepsgeheim .............................................................................8 2. HET MEDISCH DOSSIER ...................................................................................................................9 3. HET MEDISCH CERTIFICAAT ........................................................................................................... 10 NOTA 1 : HET BEROEPSGEHEIM ........................................................................................................ 13 NOTA 2 : DE NOODTOESTAND........................................................................................................... 13
4
1. HET JURIDISCH EN DEONTOLOGISCH KADER Het strafrecht vermeldt uitdrukkelijk het verbod op geweld tussen partners 1. Buiten de wet van 28 januari 2003 betreffende de slachtoffers van partnergeweld, is er echter niet werkelijk een specifieke wetgeving die de bescherming van de partners in een koppel als zodanig regelt. Ongetwijfeld zullen enkele informatieve gegevens en reflecties de basis kunnen vormen van een gepast gedrag in geval van moeilijkheden. Afgezien daarvan bestaat er geen enkel mirakelrecept; alles is een kwestie van informatie, vorming, gevoeligheid, ethiek, … goed begrepen verantwoordelijkheid.
1.1. Algemene beschouwingen Wanneer er mishandeling2 ontdekt of vermoed wordt, kan het aan te nemen gedrag opgebouwd worden rond drie grote lijnen: de normatieve referentie kaders de verkregen informatie de waardeschaal binnen de maatschappij
1
Wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan, B.S. 6 februari 1998, p. 3353. Het begrip koppel werd breed geïnterpreteerd. Het betreft de echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft of samengeleefd heeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft of gehad heeft. 2
Deze algemene term dekt de verschillende, soms gecumuleerde, aspecten: fysieke, psychologische, financiële, …
5
1.1.1. Het normatieve referentiekader De kennis door de arts van de wettelijke en deontologische normen die de uitoefening van zijn beroep regelen is voor hem een beroepsplicht en niets laat hem dus toe deze normen en de draagwijdte ervan niet te kennen. Wij citeren: Artikel 458 van het Strafwetboek betreffende het beroepsgeheim: Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd frank tot vijfhonderd frank. Ook artikel 458bis van het Strafwetboek dat het heeft over de mishandeling van minderjarigen en kwetsbare personen is bijzonder interessant. Bepaalde beschikkingen van de Code van geneeskundige plichtenleer3 inzake het beroepsgeheim: Art. 55 Het beroepsgeheim dat de geneesheer moet bewaren, is van openbare orde. De door patiënten geraadpleegde of om zorgen of raad verzochte practici zijn in alle omstandigheden door het beroepsgeheim gebonden. Art. 56 Het beroepsgeheim van de geneesheer omvat zowel al wat de patiënt hem heeft gezegd of toevertrouwd, als wat de geneesheer weet of heeft ontdekt ten gevolge van onderzoekingen of van door hem gedane of aangevraagde navorsingen. Art. 57 Het beroepsgeheim omvat alles wat de geneesheer heeft gezien, gehoord, vernomen, vastgesteld, ontdekt of opgevangen tijdens of bij gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep. En ook, meer bepaald ten opzichte van de minderjarigen: Art. 61 (Gewijzigd op 16 november 20024) §2. Als een geneesheer vermoedt dat een door ziekte, handicap of leeftijd weerloze patiënt wordt mishandeld, misbruikt of ernstig wordt verwaarloosd zal hij, indien de verstandelijke mogelijkheden van de patiënt dit toelaten, zijn bevindingen met de patiënt bespreken. De geneesheer zal de patiënt ertoe aansporen zelf de nodige initiatieven te nemen, zoals onder meer het informeren van zijn naaste verwanten. Indien deze bespreking met de patiënt niet mogelijk is, kan de behandelende geneesheer met een terzake bevoegde collega overleggen aangaande diagnostiek en benadering van de problematiek.
3
4
Code van geneeskundige plichtenleer, Nationale Raad van de Orde van geneesheren, 2002, 51 p.
Hierover zie bijgevoegd de uittreksels uit NOUWYNCK “La position des différents intervenants psycho-médico-sociaux face au secret professionnel dans le travail avec les justiciables”, april 2007, p.14.
6 Indien de patiënt in ernstig gevaar verkeert en er geen andere middelen zijn om hem te beschermen, kan de geneesheer de procureur des Konings in kennis stellen van zijn bevindingen. De geneesheer zal de naaste verwanten in kennis stellen van zijn bevindingen en de initiatieven die hij wenst te nemen om de patiënt te beschermen indien dit de belangen van deze laatste niet schaadt. Artikel 422bis van het Strafwetboek betreffende het schuldig verzuim van hulp aan personen in gevaar: Met gevangenisstraf van acht dagen tot (een jaar) en met geldboete van vijftig frank tot vijfhonderd frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen aan iemand die in groot gevaar verkeert, hetzij hij zelf diens toestand heeft vastgesteld, hetzij die toestand hem is beschreven door degenen die zijn hulp inroepen. Voor het misdrijf is vereist dat de verzuimer kon helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen. Heeft de verzuimer niet persoonlijk het gevaar vastgesteld waarin de hulpbehoevende verkeerde, dan kan hij niet worden gestraft, indien hij op grond van de omstandigheden waarin hij werd verzocht te helpen, kon geloven dat het verzoek niet ernstig was of dat er gevaar aan verbonden was. En nog altijd de Code van geneeskundige plichtenleer: Art. 31 De geneesheer, of hij nu vrij door de patiënt werd gekozen of aan de patiënt door een wet, een bestuurlijke verordening of bepaalde omstandigheden werd opgelegd, moet altijd correct zijn en begrip tonen; behalve in gevallen met een duidelijke therapeutische weerslag zal hij zich van inmenging in familiale aangelegenheden onthouden; hij zal er op bedacht zijn geen filosofische, godsdienstige of politieke overtuiging te kwetsen. Tot slot de wet van 22.08.2002 betreffende de rechten van de patiënt in zijn geheel, maar waarvan we ondermeer het volgende onthouden, met de gevolgen die dit kan hebben bij mishandeling: Art. 7 § 2. ... Op schriftelijk verzoek van de patiënt kan de informatie worden meegedeeld aan een door hem aangewezen vertrouwenspersoon5… Art. 14 § 1. Bij een meerderjarige patiënt …, worden de rechten zoals vastgesteld in deze wet uitgeoefend door een persoon die door de patiënt voorafgaandelijk is aangewezen om in zijn plaats op te treden, indien en zolang als de patiënt niet in staat is deze rechten zelf uit te oefenen. Art. 15 § 2. In het belang van de patiënt en teneinde een bedreiging van diens leven of een ernstige aantasting van diens gezondheid af te wenden, wijkt de betrokken beroepsbeoefenaar, … af van de beslissing genomen door de … bedoelde persoon.
5
Waarvan de wet verder geen definitie geeft
7 1.1.2. De verkregen informatie De arts heeft een inspanningsverbintenis. Behalve aandacht hebben voor de wetenschappelijke principes eigen aan zijn beroep, moet de arts niet alleen luisteren, maar ook de theoretische en praktische informatie inzamelen die hem toelaten de moeilijkheden waarmee hij op elk moment geconfronteerd kan worden in het specifieke domein van de mishandeling goed te begrijpen. Ondanks zijn veronderstelde kennis ter zake en de veronderstelde en aangeleerde referentienormen samenhangend met de uitoefening van zijn beroep, moet hij toch de patiënt soms doorverwijzen naar gespecialiseerde diensten.
De arts moet voldoen aan een verplichting van middelen. Behalve aandacht hebben voor de wetenschappelijke principes eigen aan zijn beroep, betaamt het de arts niet alleen te luisteren, maar ook de theoretische en praktische informatie in te zamelen die hem toelaat de moeilijkheden waarmee hij op elk moment geconfronteerd kan worden in het specifieke domein van de mishandeling goed te begrijpen. Naast de, hypothetisch gesproken, verworven en beheerste kennis van de normatieve referenties die de uitoefening van het beroep afbakenen, moet de huisarts in staat zijn patiënten naar de gepaste betrokken diensten door te verwijzen. Ondanks zijn veronderstelde kennis ter zake en de veronderstelde en aangeleerde referentienormen samenhangend met de uitoefening van zijn beroep, moet hij toch de patiënt soms doorverwijzen naar gespecialiseerde diensten. 1.1.3. Sociale waarden en het medisch geheim 6 De inhoud van de normen en vooral hun combinatie onderling brengt bij hun toepassing een aantal praktische moeilijkheden en soms zelfs tegenstellingen mee. Zo kan zich de vraag stellen of de verplichting het beroepsgeheim te eerbiedigen voorrang heeft op een ernstig en dreigend gevaar. Hoe kan dit laatste gedefinieerd worden? Temeer daar alles een kwestie is van zienswijze, soms van persoonlijke ervaring. Wat belangrijk is voor de ene kan onbeduidend zijn voor de andere. De huisarts kan zeker niet achterwege laten na te denken over wat de waarden zijn (en wellicht niet wat ze zouden moeten zijn) van een maatschappij of van de maatschappij waarin de patiënt leeft7. De rechtspraak houdt anderzijds vast aan het principe dat van het medisch beroepsgeheim uitgesloten zijn (zie nota 1), alle gevallen waarbij de opheffing van het geheim een belangrijke en onherstelbare schade kan vermijden (zie nota 2). Indien de volksgezondheid op het spel staat of wanneer er gevaar bestaat voor dood of zwaar gewonden, bestaat de noodzaak om gevaar aan te kaarten. Elke onthulling moet geval per geval bekeken worden. Uiteindelijk is het de rechter (JUGE DE FOND: in het Nederlands bestaat hiervoor geen vertaling), die over de zaak moet oordelen, die oordeelt of het verantwoord was het beroepsgeheim op te heffen Van deze evaluatie hangt de noodzaak af of de geneesheer al dan niet vervolgd wordt voor het niet respecteren van het beroepsgeheim. Het is daarbij duidelijk dat de grootste voorzichtigheid aan de dag gelegd moet worden.
6
Zie hierover bijgevoegd de uittreksels uit NOUWYNCK “La position des différents intervenants psycho-médico-sociaux face au secret professionnel dans le travail avec les justiciables”, april 2007, p. 9-10. 7
De rechter heeft de taak na te gaan of het weigeren een geheim kenbaar te maken gerechtvaardigd is, rekening houdend met de aanleiding in functie van het maatschappelijk belang waarop dit gebaseerd is (z. Cass. 29.10.91, Pas.1992, I, 162); z. ook: Cass. 19.01.01, JT 2002,9.
8 Kennisgave van geweld kan slechts gebeuren binnen de limieten van het strikt noodzakelijke, voor een redelijke onderlinge verhouding tussen het voordeel van de bescherming en het schenden van het geheim. In dit precieze geval dient de arts rechtstreeks de substituut van de Procureur des Konings 8 te contacteren en de informatie door te geven die hij zelf nodig acht en op de manier die hij zelf bepaalt. Het is belangrijk hier te herinneren dat in alle omstandigheden waarin de arts twijfelt, hij altijd de raad kan vragen aan de voorzitter van de Orde of aan collega’s zonder echter de identiteit van zijn patiënt te vermelden. Tenslotte, in geval van ondervraging door juridische instanties, is het van belang enkel op vragen van een onderzoeksrechter (of de Procureur des Konings bij noodtoestand of heterdaad), een burgerlijke rechter of een strafrechter (nooit van officieren van de politie) in eer en geweten te antwoorden. In het kader van deze “getuigen in rechte” moet men ook uiterst behoedzaam zijn voor het belang van de patiënt (cf. advies van de Nationale Raad van 16 maart 1991)9.
1.2. Speciale vraag: het gedeeld beroepsgeheim Heel vaak en in het bijzonder binnen instellingen kan goede zorg slechts verstrekt worden dankzij teamwerk; deze teams kunnen zeer verscheidene vormen aannemen. Als toegelaten uitzondering op het beroepsgeheim kan bepaalde vertrouwelijke informatie die tot dan in het bezit was van de afzonderlijke teamleden, in het belang van de patiënt, aan de anderen meegedeeld worden in dit kader. Deze communicatie heeft echter grenzen die duidelijk gedefinieerd zijn door wat strikt noodzakelijk en zelfs nuttig is. Verder gaan betekent schade berokkenen aan de patiënt. Het is goed hierbij te verwijzen naar de bepalingen van artikel 61 van de Code van geneeskundige plichtenleer en naar artikels 14 en 15 van de wet van 22.08.2002 betreffende de rechten van de patiënt. Volgende richtlijnen dienen dus ook gevolgd te worden en kunnen de kwaliteit van deze uitwisseling garanderen: indien mogelijk, informeer de patiënt over de intentie de informatie te delen met andere teamleden. Bespreek de objectieven, de voordelen en de beperkingen en probeer zijn toestemming te verkrijgen. deel de vertrouwelijke informatie slechts met andere tussenkomende personen die door hun situatie of hun beroep ook gebonden zijn door het beroepsgeheim10 en die dezelfde taak hebben ten opzichte van die patiënt. geef enkel die informatie door die noodzakelijk is voor de zorg die aan de patiënt moet verstrekt worden. herdefinieer gezamenlijk regelmatig wat men beschouwt als goede praktijkvoering in functie van de specifieke kenmerken van het werkkader.
8
In het weekend moet men bellen naar de dienst 101 om in contact gesteld te worden met de substituut met wachtdienst.
9
OPSTELLEN VAN EEN GIDS BESTEMD VOOR DE EERSTELIJNWERKERS INZAKE INTRAFAMILIAAL GEWELD – Onderzoek aangevraagd door het federale ministerie Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu –Zorgverstrekking, tussentijds verslag – Onderhoud met de Nationale Raad van de Orde van geneesheren vertegenwoordigd door dhr. Holsters, voorzitter, dr. Joset, Franstalige ondervoorzitter, dr. Uyttendaele, Nederlandstalige ondervoorzitter, Marie-Noëlle Verhaegen, juridisch adviseur bij de studiedienst – juni 2003. 10
Ter informatie, een dienst slachtofferhulp groepeert verschillende beroepsbeoefenaars zoals psychologen, maatschappelijke assistenten maar ook politiemensen. We herinneren dat deze laatste verplicht zijn de misdaden en wanbedrijven waarvan ze kennis krijgen aan te geven (artikel 29 Sv).
9
2. HET MEDISCH DOSSIER Over de inhoud is er geen consensus op legaal en administratief gebied. Vanuit uitsluitend klinisch standpunt kan men zich inspireren door de aanbevelingen die gelden voor elk consult (SOEP-systeem): anamnese: begin van het geweld, frequentie, soort geweld, geweld ten opzichte van andere familieleden, psychologische impact, … Het is belangrijk de versie van de patiënt zelf te vermelden. klinisch onderzoek: exhaustieve lijst van de letsels en nawerkingen, met nauwkeurige beschrijving (plaats, aspect, grootte, richting, leeftijd, …). Er dient aan het slachtoffer uitgelegd te worden waarom dit onderzoek zo gedetailleerd is: volledigheid van het dossier, mogelijkheid later een certificaat op te stellen indien de vraag momenteel niet gesteld wordt. Hij moet ook ingelicht worden dat er later nieuwe letsels kunnen optreden en dat hij ze ook moet laten vaststellen. Schema’s en foto’s (genomen met de toestemming van de patiënt) kunnen zeer nuttig blijken op het medisch-legaal vlak of bij het opstellen van een certificaat op een later tijdstip. diagnostische hypotheses zorgplan onderzoeken en resultaten. Het moet natuurlijk de elementen bevatten die op het medisch certificaat voorkomen. Er wordt aan de arts aangeraden zijn persoonlijke initiatieven te vermelden (raadplegen van een confrater voor advies, raadgevingen aan de patiënten) en ook de eventuele afwezigheid van reactie vanwege de patiënt om de situatie te doen evolueren naar een verbetering: “Ik stel vast dat …, sedert enkele weken raad ik hem aan …., en dhr/mevr. weigert te….”. Wat betreft zijn twijfels en hypotheses, beslist elke arts ze te noteren: in het dossier te raadplegen door de patiënt, of onder de vorm van persoonlijke notities, niet raadpleegbaar door de patiënt zelf maar wel door een andere arts die de patiënt bijstaat of door hem aangewezen om zijn dossier te raadplegen. In geen geval mag het medisch dossier, deels of in zijn geheel, doorgegeven worden door de arts aan om het even welke gerechtelijke of politieoverheid. Indien het slachtoffer elementen van zijn medisch dossier wenst over te leggen kan hij kopie vragen aan de arts op grond van de wet betreffende de rechten van de patiënt en kan hij de kopie aan zijn gerechtelijk dossier toevoegen. Indien het slachtoffer bewijselementen moet leveren van de letsels die hij opliep, bestaan er andere middelen, in het bijzonder het medisch certificaat.
10
3. HET MEDISCH CERTIFICAAT Een medisch certificaat wordt niet per se gevraagd tijdens de raadpleging van vaststelling of bij het vragen van verzorging en het opstellen ervan moet niet noodzakelijk samengaan met het noteren van de vaststellingen in het medisch dossier. Dit certificaat wordt opgemaakt naar aanleiding van een contact met de patiënt en op zijn aanvraag. Nog altijd op zijn aanvraag kan het aan hem, en alleen aan hem, overhandigd worden, en dit altijd in eigen handen. Er moet hem aangeraden worden een kopie ervan te maken. Het certificaat kan in het dossier blijven totdat het slachtoffer vraagt het te krijgen. Indien hij het niet direct denkt te gebruiken en het thuis bijhoudt, dan is het belangrijk tijdens de raadpleging de risico’s te bekijken die het slachtoffer loopt indien de vaststelling (het certificaat) ontdekt wordt door de pleger van het geweld. De arts mag het certificaat bijgevolg niet doorgeven aan de gerechtelijke of politieoverheid. De inhoud van het certificaat is één van de elementen die de opportuniteit van vervolging bepaalt en later, de grootte van de eventuele straffen. Het certificaat mag de volgende elementen niet bevatten: identiteit van de pleger van het geweld, zelfs als deze gepreciseerd wordt door het slachtoffer vermelding van de verantwoordelijkheden van om het even wie in de verwondingen. De verklaringen van het slachtoffer betreffende derden. Hieronder geven we als geheugensteun de rubrieken die het medisch certificaat moet bevatten. De arts kan beslissen welke vorm hij het uiteindelijk zal geven.
11 Medisch certificaat bij intrafamiliaal geweld
Ik ondertekende, Dr[1]………………………….…………….......................................................................... te………………………………………. RIZIVnr……………...……………….….…………..…...... verklaar onderzocht te hebben op[2] te…………….om………………………….…uur………..…........ Naam………………………………………………..Voornaam…………………………………..…..… geboortedatum…………………..…………………………………………..…………………….……… Wonende te……………………………………….…………….……..Postcodel……………........ Straat………………………………………………………..………………………..nr………….…..… Deze patiënt verklaart……………………..……………………………..…………………….……….... …………………………………………………………………………………………………...…..…… De actuele klachten zijn[3]………………………..……………………………………………….......….. ……………………………………………………………………………………………………...…….. Lichamelijk onderzoek[4] [5]…………………….………………………………………………….…… ………………………………………………………………………………………………...…...….….. Psychische toestand op moment van vaststelling…………………………….………………….……….... ………………………………………………………………………………………..………....………... Bijgevoegde foto’s en schema’s[6] :………………...……………………….…………………...………… Bijkomende onderzoeken die uitgevoerd dienen te worden : ………………………………...………....… ………………………………………………………………………………………………...................… Kunnen de letsels overeenkomen met de verklaringen van de patiënt ?................................................................ Verwijzing[7] :……………………………………………………………..………………….………….. ……………………………………………………………………………………………...………..…… Voorgestelde behandeling: ……………………………………………………………………………..... ………………………………………………………………………………………..……………...…… Als gevolg van het trauma werd een volledige voorlopige werkonbekwaamheid[8] voorgesteld van…../…../….. tot…..../….../…. ………….…….……... Deze vaststelling werd op zijn vraag meegegeven aan de betrokkene of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger. Dit certificaat wordt opgesteld onder voorbehoud van verwikkelingen en evolutie of advies van deskundigen[9]. Voor echt verklaard de……………..te……………………………………….……….……….………... Handtekening [1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9]
Stempel
Identificatie van de arts : naam, voornaam, plaats Datum, plaats en uur van het onderzoek. Beschrijving door de patiënt met datum en uur van de van de feiten . Precieze beschrijving van de symptomen, pijn en andere klachten. exhaustieve lijst van de vastgestelde letsels: aard (schrammen, ecchymoses, hematomen, wonden, andere…), aspect (vorm, grootte, kleur en evolutieduur), lokalisatie. Elk aan het getuigschrift toegevoegd document moet genummerd, gedateerd, getekend en in verband met het getuigschrift gebracht worden. Bijvoorbeeld, naar een dienst voor slachtofferhulp... Volledige werkonbekwaamheid. Rekeninghoudend met het vermogen van de patiënt om zijn dagelijkse activiteiten uit te voeren en de impact van het geweld op het persoonlijk functioneren van de patiënt Deze evaluatie zal worden uitgevoerd, zelfs als de patiënt professioneel niet actief is. Psychiater, gynaecoloog, pediater…
12
Het is mogelijk (en sterk aangeraden inzake seksueel geweld) de patiënt te verwijzen naar een confrater die bekwaamheid heeft terzake en het certificaat van deze laatste in het medisch dossier te bewaren. Zelfs al kent deze confrater de procedures, toch zal de echte arts “deskundige” deze zijn die door de rechter aangewezen wordt, want alleen de vaststellingen van deze laatste zullen een objectieve en, zo nodig, contradictoire waarde hebben.
13
NOTA 1: HET BEROEPSGEHEIM1 Het respect voor het beroepsgeheim, voor hen die eraan gebonden zijn, is een plicht. We hebben hier niet te maken met het recht tot zwijgen maar met een expliciet verbod tot spreken, m.a.w. met de zwijgplicht. Behalve in geval van de beschreven uitzonderingen, is de overtreding een strafbaar feit. Het is belangrijk dit principe voor ogen te houden want het heeft drie essentiële gevolgen: In de eerste plaats is de persoon die gebonden is door het beroepsgeheim niet vrij volgens zijn eigen criteria te beoordelen in welke gevallen hij het geheim bewaart of spreekt, behalve in de hieronder uiteengezette uitzonderingen. Het grondbeginsel is de plicht het geheim te bewaren. Vervolgens en omdat het gaat om een regel van openbare orde gebaseerd op de vrijwaring van het algemeen belang dat het individueel belang overstijgt, volstaat de toelating van de betrokkene niet om de houder van het geheim toe te staan het geheim te onthullen2. Hij kan dit slecht doen in de mate dat dit toegelaten wordt door zijn deontologische regels3 Tot slot is er ook een gevolg op het vlak van de strafvervolgingen: vervolgingen die enkel berusten op bewijselementen ingewonnen met schending van het beroepsgeheim zijn ongeldig4. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat indien informatie gedekt door het beroepsgeheim ter kennis gebracht wordt van het openbaar ministerie buiten de gevallen waarin ervan mag afgeweken worden, deze mededeling alleen tot gevolg heeft het openbaar ministerie ertoe te verplichten een geheim te delen waarop hij zich in geen geval zal mogen beroepen in strafvervolgingen5. Op dezelfde manier mag het openbaar ministerie in principe geen documenten die gedekt zijn door het beroepsgeheim en waarvan hij op volledig wettelijke wijze kennis genomen heeft, in een andere procedure en met andere doeleinden dan deze die gerechtvaardigd hebben dat ze hem meegedeeld werden, produceren6.
NOTA 2: DE NOODTOESTAND7 De noodtoestand is een rechtvaardigingsgrond bekrachtigd door de rechtsleer en de rechtspraak8. In een geval betreffende een arts, maar waarvan de elementen naar analogie van toepassing zijn op alle houders van een beroepsgeheim, heeft het Hof van Cassatie beschouwd dat op grond van die feitelijke toedracht van de zaak, […] gelet op de dreiging van een ernstig kwaad voor anderen, de arts redenen had om te oordelen dat hem, ter vrijwaring van een hoger belang[…], geen andere weg openstond dan het beroepsgeheim te schenden. Het Hof heeft gepreciseerd dat het aan de houder van het beroepsgeheim toekomt te oordelen welke houding hij dient aan te nemen “gelet op de respectieve waarde van de met elkaar in conflict verkerende plichten”9. De noodtoestand geeft een waardeconflict weer: de wet, de vertrouwensrelatie eerbiedigen, dus zwijgen, of ze schenden om een hoger belang te vrijwaren.
14 De toepassing van dit principe, dat altijd met de grootste voorzichtigheid 10 moet gebeuren en indien mogelijk na overleg en evaluatie met andere beroepsbeoefenaars11, veronderstelt dat er rekening gehouden wordt met de volgende factoren: - de noodtoestand wordt geval per geval beoordeeld. We kunnen hem niet in regels vastleggen, noch algemene criteria bepalen. De houder van het geheim moet dus, naar geweten, elk geval inschatten rekening houdend met de bijzondere omstandigheden waarmee hij geconfronteerd wordt12. - de noodtoestand wordt beoordeeld rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel: de houder van het geheim mag het slechts schenden na de aanwezige waarden te hebben beoordeeld, onder dreiging van een ernstig gevaar. - de noodtoestand laat slechts toe het geheim te schenden als het gevaar waarvan de houder kennis heeft niet anders kan vermeden worden dan door het geheim te onthullen. Dit is een toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. Met andere woorden, de houder van het geheim moet iedere andere mogelijkheid om het gevaar in kwestie te vermijden, in overweging nemen, mogelijkheid waarover hij zelf beschikt of door de toevlucht, in het gedeelde geheim, tot andere psycho-medisch-sociale tussenkomende personen13. - de noodtoestand wordt beoordeeld ten opzichte van de toekomst, in aanwezigheid van een ernstig en dreigend gevaar. Vanuit dat standpunt is een vaststelling van of een vertrouwelijke mededeling over feiten die plaats hadden, zelfs in een recent verleden, enkel relevant als aanwijzing dat er een toekomstig gevaar zou bestaan, dat wil zeggen dat er zich nieuwe ernstige feiten zouden kunnen voordoen. Er is dus geen reden om het beroepsgeheim op te heffen indien de omstandigheden van dien aard zijn dat dit gevaar geweken is. Dit vormt het verschil tussen de uitzondering van de noodtoestand en de delatie of de verklikking. Het is nuttig te herinneren dat zowel in het kader van de toepassing van de rechtvaardigingsgrond van de noodtoestand zoals in het algemeen aangenomen door de rechtsleer en de rechtspraak, als in het bijzondere geval van mishandeling van minderjarigen bedoeld door artikel 458bis van het Strafwetboek, wanneer de voorwaarden die wij aanhaalden verenigd zijn, het gaat om een mogelijkheid de gerechtelijke overheid in te lichten en niet om een wettelijke verplichting. Wanneer de voorwaarden verenigd zijn en de houder van het geheim, in het licht van zijn plichtenleer en van zijn beroepspraktijk, de overtuiging verkrijgt dat hij moet spreken om een hoger belang te beschermen, dan zal hij zeker de morele en professionele plicht hebben dit te doen. Maar het is enkel in extreme gevallen, dit wil zeggen bij het bewuste, vrijwillig en ongerechtvaardigd verzuim van hulp te verlenen, dat het feit niet te spreken, als dit de enige manier is om het gevaar af te wijken, een vergrijp van niet verlenen van bijstand aan personen in gevaar zou vormen gestraft door artikel 422bis van het Strafwetboek 14. De persoon die zelf of door beroep te doen op derden, hulp verleende die hem aangepast leek, zelfs al blijkt die later ondoeltreffend of onvoldoende, heeft dit strafbaar feit niet gepleegd. Tot slot wijzen we erop dat de Code van geneeskundige plichtenleer op 16 november 2002 gewijzigd werd om de houding te verduidelijken die de arts moet aannemen wanneer hij geconfronteerd wordt met een geval van mishandeling of seksueel misbruik. De nieuwe deontologische regels liggen helemaal in de lijn van de filosofie van de subsidiariteit15
15
1
Uittreksel uit Nouwynck “La position des différents intervenants psycho-médico-sociaux face au secret professionnel dans le travail avec les justiciables”, april 2007, p. 9 et 10. 2 “De verklaring van een zieke waarbij hij de geneesheer van zijn zwijgplicht ontheft, volstaat niet om de geneesheer van zijn verplichting te ontslaan” (Code van geneeskundige plichtenleer, art. 64). “De plicht van het beroepsgeheim vervalt niet door de eenvoudige toestemming van de cliënt” (vert.) (Code de déontologie de l’Union des associations francophones d’assistants sociaux (Code van plichtenleer van de Unie van Franstalige verenigingen van maatschappelijke assistenten), ed. 1997, art. 3.4.). 3 A fortiori, de omstandigheid dat de patiënt, die aan de geneesheer een geheim toevertrouwt, deze van geheimhouding ontslaat, verplicht hem niet, zelfs in rechte, feiten bekend te maken die door het medisch geheim zijn gedekt (Cass., 30 oktober 1978, Pas., 1979, I, p. 248). 4 Cass., 14 juni 1965, Pas., 1965, I, p. 1102. 5 Cass., 29 mei 1986, Pas., I, 1986, p. 1194. 6 Zie in dit verband L. Nouwynck, Le secret professionnel et ses implications sur l’utilisation de rapports d’expertise, d’enquêtes sociales, d’études sociales et de rapports de guidance sociale dans des procédures distinctes de celles dans lesquels ils ont été établis. Revue de droit pénal et de criminologie, juni 2002, pagina’s 625 tot 642. We doen hier, als voorbeeld, opmerken dat het Hof van Cassatie de mening geuit heeft dat de maatschappelijke en medisch-psychologische onderzoeken uitgevoerd in toepassing van artikel 50 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming niet aangewend mogen worden in het kader van de strafvervolgingen. (cass., 8 juni 1988, J.T., p. 662, Cass., 12 mei 1999, Pas., 1999, I, p. 280, en Cass., 19 oktober 2005, website van de FOD Justitie, rubriek Rechtspraak, nr. JC05AJ6, en conclusies van de advocaat-generaal D. Vandermeersch.) Dat neemt niet weg dat, wanneer een lid van het openbaar ministerie op rechtmatige wijze kennis neemt van een vertrouwelijk stuk dat misdrijven aan het licht brengt, het aan hem is de gevolgen te beoordelen die eruit moeten getrokken worden op het vlak van de strafvordering. Volgens het Hof van Cassatie kan men het openbaar ministerie, waaraan de wet de uitoefening van de gerechtelijke politie toevertrouwt, niet opleggen een misdrijf als onbestaande te beschouwen alleen maar omdat het, op regelmatige wijze, ervan kennis heeft gekregen door het lezen van een vertrouwelijk stuk. (voornoemd arrest van 19 oktober 2005). De vervolgingen moeten echter steunen op bewijselementen die op regelmatige wijze langs andere weg verkregen werden en geenszins op stukken van een dossier van de jeugdrechtbank betreffende de persoonlijkheid van de minderjarige of zijn milieu, met name de verslagen van de maatschappelijke en medisch-psychologische onderzoeken. 7 Uittreksel uit Nouwynck “La position des différents intervenants psycho-médico-sociaux face au secret professionnel dans le travail avec les justiciables”, avril 2007, p. 26 et 28. 8 De memorie van toelichting van het samenwerkingsakkoord inzake de begeleiding en behandeling van plegers van seksueel misbruik verwijst expliciet naar dit concept en naar deze rechtspraak in het commentaar op artikel 9, betreffende het signaleren van situaties met ernstig risico voor derden in de toezichtverslagen. Door exact dezelfde termen te gebruiken in de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, verwijst de wetgever hier impliciet naar (zie punt 2.3.1.). 9 Cass., 13 mei 1987, Revue de droit pénal et de criminologie, 1987, p. 856. 10
Men mag deze voorzichtigheid niet laten verslappen omdat het gaat om de bescherming van een kind in gevaar. “Dergelijke houding aannemen zou erop neerkomen uit het oog te verliezen dat het beroepsgeheim een bevoorrecht en noodzakelijk hulpmiddel is voor de tussenkomende partijen en voor de families om deze situaties te verhelpen, te meer daar een aangifte niet altijd toelaat ze diepgaand en op een passende manier te behandelen” (vert.) (F. TULKENS en Th. MOREAU, Droit de la Jeunesse, Brussel, Larcier, 2000, p. 953). 11
Zie de Code van geneeskundige plichtenleer, art. 61, § 2, al. 2 en Code d’éthique et de déontologie à l’usage des sexologues (Code voor ethiek en deontologie ten behoeve van de sexologen), punt I.3.: “In een moeilijke situatie is het wenselijk dat de sexoloog zich verlaat op een multidisciplinaire denkgroep (psycho-medisch-sociaal) die hem kan helpen bij het nemen van een beslissing” (vert.). Het samenwerkingsakkoord inzake de begeleiding en behandeling van plegers van seksueel misbruik van toepassing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest stelt in artikel 9 dat de verslagen meegedeeld worden via het steuncentrum aangehaald in artikels 5 en 6, wat dit centrum toelaat een schakelfunctie te spelen die waardevol kan zijn om de situaties met ernstig risico voor derden te evalueren. 12
De Code van geneeskundige plichtenleer (art. 61, § 2) behandelt het geval van de weerloze, mishandelde, misbruikte of ernstig verwaarloosde patiënt: «De arts zal de patiënt ertoe aansporen zelf de nodige initiatieven te nemen, […] Indien de patiënt in ernstig gevaar verkeert en er geen andere middelen zijn om hem te beschermen, kan de geneesheer de procureur des Konings in kennis stellen van zijn bevindingen ».
16
13
Het subsidiaire karakter van het meedelen van informatie aan de bevoegde overheid omwille van een noodtoestand wordt benadrukt in artikel 12, alinea 6, van de Code de déontologie de l’aide à la jeunesse de la Communauté Française (Code van plichtenleer van de Jeugdhulp van de Franstalige Gemeenschap). 14
Zie A. MARCHAL en J.-P. JASPAR, Droit Criminel, Larcier, Brussel, 1965, p. 458.
15
Artikel 61, § 1, nieuw, van de Code van geneeskundige plichtenleer stelt dat:
“Als een geneesheer vermoedt dat een kind wordt mishandeld, seksueel wordt misbruikt of ernstig wordt verwaarloosd dient hij te opteren voor een multidisciplinaire benadering zoals bijvoorbeeld de inschakeling van een voor die problematiek opgerichte specifieke voorziening. Indien een geneesheer vaststelt dat een kind in ernstig gevaar verkeert, dient hij onmiddellijk het nodige te doen om het kind te beschermen. Indien het gevaar dreigend is en er geen andere middelen zijn om het kind te beschermen, kan de geneesheer de procureur des Konings in kennis stellen van zijn bevindingen. De ouders of de voogd van het kind zullen door de geneesheer geïnformeerd worden over zijn bevindingen en de initiatieven die hij wenst te nemen tenzij dit de belangen van het kind kan schaden. Alvorens om het even welk initiatief te nemen, dient de geneesheer voorafgaandelijk met het kind te overleggen in de mate dat zijn onderscheidingsvermogen dit toelaat.