Artikel
Sociale ongelijkheden in gezondheid in Vlaanderen Eva Lefèvre
De band tussen armoede en gezondheid is een wederkerend thema in de sociaal-wetenschappelijke literatuur. Dat heeft zo zijn redenen: tot op de dag van vandaag worden zelfs in rijke, geïndustrialiseerde Westerse landen en regio’s grote ongelijkheden in gezondheid vastgesteld tussen mensen met verschillende sociale achtergrond. Ook België, en Vlaanderen, vormen daarop geen uitzondering. In dit artikel geven we een bondig overzicht van de problematiek, met een focus op Vlaanderen. We starten met een verduidelijking van twee centrale begrippen in de tekst, met name ‘socio-economische status’ en gezondheid. Nadat we de situatie in Vlaanderen geschetst hebben, gaan we in de sociaal-wetenschappelijke literatuur op zoek naar verklaringen. Tenslotte bekijken we kort wat het beleid in Vlaanderen en België doet en gedaan heeft om deze ongelijkheden te verminderen.
1. Socio-economische status en gezondheid: verduidelijking van de begrippen Wanneer men het heeft over sociale ongelijkheden in gezondheid, verwijst men naar ongelijkheden tussen mensen met verschillende ‘socio-economische status’ of sociaal-
6
economische achtergrond. Hiermee bedoelt men de positie van individuen (of groepen) op de maatschappelijke ladder. Deze kan op verschillende manieren gemeten worden. De meest gebruikte maatstaven zijn opleidingsniveau, inkomen en arbeidsmarktpositie. Een laag opleidingsniveau, een laag inkomen of een minder gunstige positie op de arbeidsmarkt (zoals werkloosheid) komen overeen met een lagere socio-economische status. Ook de gezondheid van mensen kan op meerdere manieren gemeten worden. Een vaak gehanteerd onderscheid daarbij is het onderscheid tussen ‘subjectieve’ en ‘objectieve’ metingen. Een subjectieve meting van gezondheid meet hoe goed, of hoe slecht, mensen zelf hun gezondheid inschatten. Objectieve metingen kijken naar objectieve gezondheidsmaten als bloeddruk of gewicht. Duidelijke voorbeelden van objectieve metingen zijn levensverwachting en sterfte. De aanwezigheid van bepaalde ziekten, langdurige beperkingen of chronische aandoeningen kan op een subjectieve of een objectieve manier gemeten worden. Men kan naar gezondheid kijken in enge zin, namelijk in strikt biologisch-medische zin. Veel auteurs en organisaties pleiten echter voor een bredere kijk op gezondheid. Dat is
Sociale ongelijkheden in gezondheid in Vlaanderen
Sociale ongelijkheden in gezondheid in Vlaanderen
ondermeer het geval voor één van de belangrijkste actoren op wereldvlak, de Wereldgezondheidsorganisatie, die al in 1948 gezondheid definieerde als “een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijk gebreken”. Hoewel het binnen het korte bestek van dit artikel niet mogelijk is om op al de aspecten van gezondheid in te gaan, zullen we toch proberen een voldoende ruime kijk op gezondheid naar voren te schuiven, en bijvoorbeeld ook ingaan op mentale gezondheid.
Kijken we eerst naar de subjectieve gezondheid van individuen. Tabel 1 geeft de relatie weer tussen de subjectieve gezondheid van individuen en hun opleidingsniveau in Vlaanderen. De subjectieve gezondheid wordt bekomen door aan individuen te vragen hoe ze hun algemene gezondheidstoestand inschatten op een schaal van 5 (van “zeer goed” tot “zeer slecht”). De socio-economische gradiënt tekent zich duidelijk af: hoe hoger de opleiding, hoe beter individuen hun gezondheid inschatten. De verschillen zijn bovendien erg groot: waar in 2004 bijvoorbeeld 87 % van de mensen
2. De situatie in Vlaanderen In deze paragraaf illustreren we kort enkele markante vaststellingen over de socioeconomische ongelijkheden in gezondheid voor het Vlaamse gewest.
met een diploma hoger onderwijs hun gezondheid als goed of zeer goed inschatten, is dat bij mensen met hoogstens een diploma lager onderwijs maar 57.2 %. Gelijkaardige resultaten vinden we voor het verband tussen subjectieve gezondheid en inkomen1.
Tabel 1: Percentage van de bevolking (15 jaar en ouder) volgens subjectieve gezondheid, onderverdeling naar hoogst behaald opleidingsniveau – Vlaams Gewest, 2004 Subjectieve gezondheidstoestand Goed tot zeer goed (%)
Zeer slecht tot redelijk
Lager of geen diploma
57.2
42.8
Lager middelbaar
72.9
27.1
Hoger middelbaar
82.9
17.1
Hoger onderwijs
87.0
13.0
Totaal
79.2
20.8
Bron: Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2004, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, IPH/EPI REPORTS N°2006-035. 1
Voor de geïnteresseerde lezer: tabellen uit de Belgische gezondheidsenquêtes over socio-economische ongelijkheden in gezondheid en gezondheidsgedrag kunnen op een interactieve manier worden opgevraagd via http://www.iph.fgov.be/epidemio/hisia/index.htm.
Pastorale Perspectieven Nr. 144-145 - 2009/3-4
37 7
Ook wanneer we kijken naar objectieve metingen van de gezondheid, tekenen zich zeer grote verschillen af. Een duidelijk voorbeeld daarvan is het sterfterisico. Op basis van een combinatie van de gegevens van de volkstelling van 1991 en sterftecijfers tussen 1991 en 1995 berekende men voor een 25jarige man in Vlaanderen met ten hoogste een diploma lager onderwijs een levensverwachting van 44.9 jaar. Dat betekent dat deze man dus gemiddeld 69.9 jaar oud zal worden. Voor mannen met een diploma hoger onderwijs is de levensverwachting hoger, namelijk 46.5 jaar. Het verschil bedraagt 1.6 jaar. Dit relatief beperkte verschil wordt een stuk groter wanneer we kijken naar de gezonde levensverwachting: van de 46.48 jaar die Vlaamse mannen met een diploma hoger onderwijs nog mogen verwachten te leven, brengen zij 42.08 jaar (90.5 %) door in goede gezondheid. Van de 44.86 jaar die Vlaamse mannen met ten
hoogste een diploma lager onderwijs nog mogen verwachten te leven, brengen zij maar 30.16 jaar (67.2 %) door in goede gezondheid. Het verschil in gezonde levensverwachting tussen de hoogste en de laagste opleidingscategorie in Vlaanderen bedraagt dus bijna 12 jaar (Van Oyen et al., 2005). Niet alleen qua sterfte, maar ook wat het voorkomen van ziekten betreft, vinden we grote sociale verschillen. Tabel 2 geeft voor Vlaanderen het percentage mensen weer dat in 2004 aangaf beperkingen te ondervinden als gevolg van één of meerdere langdurige ziektes, langdurige aandoeningen of handicaps. Daarbij wordt een onderverdeling gemaakt volgens inkomensniveau. De sociale gradiënt is opnieuw duidelijk: waar in de laagste inkomenscategorie (equivalent netto gezinsinkomen van minder dan 750 eur per maand) 40.1 % van de mensen
Tabel 2: Percentage van de bevolking (15 jaar en ouder) met één of meerdere langdurige ziektes, langdurige aandoeningen of handicaps, onderverdeling naar inkomensniveau – Vlaams Gewest, 2004 Langdurige ziekte, aandoening of handicap Ja (%)
Nee (%)
< 750 eur
40.1
59.9
750-1000 eur
34.0
66.0
1001-1500 eur
31.9
68.1
1501-2500 eur
20.9
79.1
> 2500 eur
13.5
86.5
Totaal
21.8
78.2
Bron: Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2004.
8
Sociale ongelijkheden in gezondheid in Vlaanderen
Sociale ongelijkheden in gezondheid in Vlaanderen
aangeeft te lijden aan één of meerdere langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps, is dat in de hoogste inkomensklasse maar 13.5 %. Het bestaan van de sociale gradiënt werd verder aangetoond voor tal van andere ziekten en psychische aandoeningen, en dit op basis van objectieve en subjectieve maatstaven. We geven hier slechts enkele voorbeelden. Een studie bij kinderen op de leeftijd van 7 jaar in Gent toonde bij 36.7 % van de kinderen uit gezinnen met de laagste socioeconomische status zuigflescariës (tandbederf bij zuigelingen en peuters) aan, en slechts bij 7.8 % van de kinderen uit gezinnen met de hoogste socio-economische status (Willems et al., 2005). 11.1 % van de volwassen Vlamingen met een laag opleidingsniveau lijdt aan zwaarlijvigheid, tegenover 5.7 % van de Vlamingen met het hoogste opleidingsniveau (Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2004). Voor mannen is deze sociale gradiënt tussen 1997 en 2004 nog toegenomen (Rana et al., 2009). 14.1 % van de Vlaamse bevolking uit de laagste inkomensklasse lijdt aan een angststoornis, tegenover 3.7 % van de bevolking uit de hoogste inkomensklasse (Gezondheidsenquête door middel van Interview, België, 2004). Ook depressie komt vaker voor bij mensen met een laag opleidingsniveau (Ansseau et al, 2008, Levecque, 2006).
3. Sociale ongelijkheden in gezondheid: oorzaken Theorieën over het verband tussen socioeconomische positie en gezondheid kunnen grosso modo in twee groepen onderverdeeld
worden: de sociale selectie theorieën, en de sociale causatietheorieën (Townsend & Davidson, 1982). De eerste groep, de sociale selectietheorieën, stellen dat gezondheid de socio-economische positie van individuen bepaalt. Gezondheid, of determinanten ervan, zorg(t)(en) ervoor dat mensen stijgen of dalen op de sociale ladder. Theorieën die uitgaan van directe sociale selectie stellen dat gezondheid zelf de positie op de sociale ladder bepaalt. Theorieën die gebaseerd zijn op indirecte sociale selectie zeggen dat dit gebeurt via intermediaire factoren: determinanten van gezondheid, zoals coping stijlen, beïnvloeden in dat geval sociale mobiliteit (het op en neer gaan op de sociale ladder). De richting van het oorzakelijk verband gaat bij de selectietheorieën in elk geval van gezondheid naar socio-economische positie.
Het sociale causatieperspectief (‘arm maakt ziek’) wordt de laatste jaren naar voren geschoven als het belangrijkste perspectief voor de verklaring van sociale ongelijkheden in gezondheid.
De tweede groep, de sociale causatietheorieën, zeggen dat het verband in de andere richting gaat: de socio-economische positie van individuen bepaalt, via intermediaire factoren, hun gezondheid. Deze intermediaire factoren zijn van velerlei aard (zie oa Willems, 2005). Er zijn de materiële en structurele omstandigheden (inkomen, behuizing, fysische werkomgeving, ...) en
Pastorale Perspectieven Nr. 144-145 - 2009/3-4
37 9
psycho-sociale factoren (bepaalde stressoren, gebrek aan sociale steun, persoonlijkheidskarakteristieken, ...). Daarnaast spelen gedragingen (roken, voedings- en bewegingsgewoonten, ...) en biologische factoren (genetica) een rol. Ook het gebruik van gezondheidszorgvoorzieningen wordt beschouwd als een intermediaire factor in de relatie tussen socio-economische status en gezondheid. De vraag ‘maakt ziek arm’ (sociale selectie) of ‘maakt arm ziek’ (sociale causatie) blijft sociale wetenschappers bezighouden. In onderzoek werden en worden voor beide theorieën aanwijzingen gevonden. Toch wordt het sociale causatieperspectief (‘arm maakt ziek’) de laatste jaren naar voren geschoven als het belangrijkste perspectief voor de verklaring van sociale ongelijkheden in gezondheid (zie oa Mackenbach 2005, Willems, 2005, Benzeval & Judge, 2001, Marmot et al 1997). Het blijkt dat het mechanisme van sociale causatie de grootste verklaringskracht bezit. We kunnen uit het onderzoek rond sociale ongelijkheden in gezondheid een aantal belangrijke lessen trekken.
De vraag naar verantwoordelijkheid voor gezondheidsproblemen is zeer complex: in welke mate zijn mensen uit lagere sociale klassen zelf verantwoordelijk voor hun gezondheidsproblemen, en in welke mate gaat het om een sociale bepaaldheid?
10
Ten eerste zien we dat de relatie tussen sociaal-economische positie en gezondheid zeer complex is. Niet alleen bestaan er verschillende soorten intermediaire factoren, die op uiteenlopende manieren de relatie tussen sociaal-economische status en gezondheid beïnvloeden. Deze factoren zijn daarenboven sterk onderling verweven. Stress kan bijvoorbeeld voortkomen uit een gebrek aan inkomen, of rookgedrag kan een compensatie zijn voor andere problemen. Zo wordt meteen ook duidelijk dat de vraag naar verantwoordelijkheid voor gezondheidsproblemen zeer complex is: in welke mate zijn mensen uit lagere sociale klassen zelf verantwoordelijk voor hun gezondheidsproblemen, en in welke mate gaat het om een sociale bepaaldheid? Bij het uitwerken van een adequaat gezondheidsbeleid is het cruciaal om over deze, nochtans zeer complexe, vraag na te denken: waarvoor moet de staat immers verantwoordelijkheid opnemen, en waarvoor niet (voor een meer gedetailleerde uitwerking van deze vraag, zie oa Raes, 2008)?
Ten tweede blijkt duidelijk dat gezondheid een veel ruimer probleem is dan een probleem van een goed werkende gezondheidszorg. Gezondheidszorg draagt weliswaar bij tot een betere gezondheid, maar een goede huisvesting of een gezonde werkomgeving zijn ook belangrijk, en in bepaalde gevallen misschien zelfs belangrijker. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien een voor de hand liggende vaststelling. Echter: wanneer we kijken naar het Belgisch en Vlaams gezondheidsbeleid, zien we dat zorg voor gezondheid toch nog zeer vaak wordt
Sociale ongelijkheden in gezondheid in Vlaanderen
Sociale ongelijkheden in gezondheid in Vlaanderen
gereduceerd tot voorstellen om de gezondheidszorg te verbeteren.
Gentse wijkgezondheidscentra in samenwerking met buurtbewoners, Kind en Gezin, lokale gezondheidsmedewerkers en beleids-
Ten derde spelen de intermediaire factoren die gezondheid bepalen op verschillende niveaus: er is het macroniveau (het niveau van de samenleving), het mesoniveau (de werking van de instellingen) en het microniveau (het niveau van het individu en de onmiddellijke omgeving). Interventies gericht op het verminderen van socio-economische ongelijkheden in gezondheid kunnen dan ook op verschillende niveaus plaatsvinden.
mensen, en bedoeld om de grote ongelijkheden in tandhygiëne van kinderen in en rond Gent aan te pakken. In overleg met alle betrokken partijen, dus ook de bewoners, werd voor dit project onderzocht welke factoren aan de basis van deze ongelijkheden lagen. Eén van de resultaten van het project is de opname van preventieve tandzorg in de routinecontroles van Kind en Gezin. Ook werden projecten rond gezonde tanden opgezet in de lokale scholen. Een
Een interessante indeling is die van Whitehead (2007). Zij onderscheidt vier types interventies. Ten eerste zijn er interventies gericht op het versterken van individuen. Deze interventies gaan er van uit dat een persoonlijk ‘deficit’ (gebrek aan informatie, aan coping strategieën, aan zelfvertrouwen, aan praktische vaardigheden) aan de basis ligt van de verschillen in gezondheid. Voorbeelden van interventies zijn informatiecampagnes, individuele psychologische ondersteuning of cursussen rond gezonde voeding. Ten tweede zijn er interventies die proberen banden binnen gemeenschappen (sociale cohesie) te versterken en zo gezondheidsproblemen aan te pakken. Bij deze interventies gaat men er van uit dat sociale uitsluiting2 een belangrijke oorzaak is van ongelijkheden in gezondheid. Een voorbeeld van een interventie op het niveau van een (wijk) gemeenschap is het project ‘Niets aan de tand?’, in 2004 ontwikkeld door de
derde vorm van interventies zijn deze die gericht zijn op het verbeteren van leef- en werkomstandigheden. Deze worden gekoppeld aan een betere toegang tot essentiële goederen en diensten, zoals voedsel, onderwijs en gezondheidszorg. Een voorbeeld van deze interventies zijn initiatieven om de veiligheid op het werk te verbeteren. Ook initiatieven om de toegankelijkheid van de gezondheidszorg te verbeteren, horen in deze categorie. Een vierde en laatste groep interventies zijn degene die tot doel hebben een gezond macrobeleid te creëren. De oorzaken van ongelijkheden in gezondheid worden daarbij gezocht in overkoepelende macro-economische, culturele en omgevingsfactoren, die een invloed hebben op bijvoorbeeld inkomensongelijkheid en werkgelegenheid. Activeringmaatregelen ten aanzien van werklozen of de uitbouw van het leefloonstelsel horen hierbij.
2 We spreken van sociale uitsluiting ‘wanneer er niet enkel sprake is van een hiërarchische verhouding tussen individuen of groepen (sociale ongelijkheid), maar wanneer er tussen hen ook duidelijke breuklijnen optreden. Die breuklijnen kunnen de vorm aannemen van een kloof, maar ook van een muur of een hoge drempel.’ (Vranken et al., 1997).
Pastorale Perspectieven Nr. 144-145 - 2009/3-4
3711
4. De aanpak van sociale ongelijkheden in gezondheid in België en Vlaanderen In een recent rapport van de Koning Boudewijnstichting (Willems et al., 2007) wordt een overzicht gegeven van Belgische en Vlaamse initiatieven om de socio-economische ongelijkheden in gezondheid te verbeteren. In ons artikel is het vanzelfsprekend niet de bedoeling een even uitgebreide analyse uit te voeren. Wel willen we enkele aandachtspunten
Ten tweede valt binnen deze aandacht voor de gezondheidszorg de nadruk op curatieve gezondheid op. Preventieve maatregelen krijgen zeer weinig aandacht, al moet gezegd worden dat de aandacht ervoor de laatste jaren gestaag toeneemt (denk aan de ‘Fit in je hoofd’ campagne van de Vlaamse overheid, de activiteiten van VIGeZ - het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie – en recent de expliciete vermelding van preventieve gezondheidszorg en gezondheidsbevordering in het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014).
naar voren halen uit dit en andere rapporten. We concentreren ons daarbij op initiatieven genomen door de overheid.
Ten eerste zien we dat het beleid in België en Vlaanderen voor de aanpak van gezondheidsproblemen zeer sterk focust op de gezondheidszorg. Nochtans spelen, zoals we hiervoor aantoonden, zeer veel andere factoren een rol. De complexe oorzaken van de ongelijkheden vragen om een intersectorale aanpak, waarbij niet alleen de gezondheidszorg belangrijk is, maar ook – ondermeer – het huisvestingsbeleid, het werkgelegenheidsbeleid, het milieubeleid en het juridisch beleid. Dit houdt meteen ook in dat overleg nodig is tussen de verschillende beleidsniveaus (federaal, regionaal, lokaal), omdat de bevoegdheden voor de respectievelijke beleidsdomeinen bij verschillende actoren liggen. Het houdt ook in dat verschillende disciplines (niet alleen artsen, maar ook psychologen, kinesitherapeuten, diëtisten, milieudeskunidgen,
juristen,
...)
hun
krachten moeten bundelen, binnen en buiten de gezondheidszorg.
12
Ten derde zien we dat veel van de beleidsaandacht naar de toegankelijkheid van de gezondheidszorg gaat, en dan vooral naar de financiële toegankelijkheid. Andere aspecten van toegankelijkheid, zoals bereikbaarheid, infrastructuur en de complexiteit van administratieve procedures, moeten het met veel minder belangstelling doen. Initiatieven om de financiële toegankelijkheid te verbeteren zijn bijvoorbeeld de invoering van de maximumfactuur, of de uitbreiding van de verhoogde tegemoetkoming via het omniostatuut. De bedoeling van de maximumfactuur is om de jaarlijkse medische kosten voor elk gezin te beperken tot een bepaald plafond, afhankelijk van het gezinsinkomen. Uit onderzoek blijkt dat de zwakkere socio-economische groepen hiermee relatief goed bereikt worden. Toch blijven er specifieke probleemgroepen bestaan, zoals chronisch zieken en psychiatrische patiënten. Voor hen lopen de kosten van hun ziekte nog zeer hoog op. Deze groepen hebben het financieel dan ook vaak zeer zwaar (Schokkaert et al., 2008). Mensen die recht hebben
Sociale ongelijkheden in gezondheid in Vlaanderen
Sociale ongelijkheden in gezondheid in Vlaanderen
op een verhoogde tegemoetkoming betalen een beperktere persoonlijke bijdrage bij hospitalisatie, voor bepaalde medicatie, en voor consultatie van arts, tandarts of kinesitherapeut. Tot in 2006 gold deze verhoogde tegemoetkoming enkel voor specifieke groepen in de samenleving (zoals langdurig werklozen of leefloongerechtigden). Sinds 1 januari 2007 is het toepassingsgebied echter verruimd tot alle gezinnen met een laag inkomen, door de invoering van het omniostatuut. Hoewel dit een positief signaal is, is de drempel om hiervan gebruik te kunnen maken hoog: deze mensen moeten zelf een aanvraag indienen, en hieraan is een inkomensonderzoek verbonden.
Tenslotte willen we nog opmerken dat alles bij elkaar nog veel te weinig geweten is over de effectiviteit van verschillende maatregelen voor het verminderen van sociale ongelijkheden in gezondheid. Een systematische evaluatie van maatregelen die genomen worden, is dan ook wenselijk.
5. Conclusie De bedoeling van dit artikel was om een bondig overzicht te geven van de problematiek van sociale ongelijkheden in gezondheid in Vlaanderen, en van de sociaalwetenschappelijke literatuur hieromtrent. Zoals gebleken is, blijven deze ongelijkheden tot op de dag van vandaag zeer groot. Toch blijft in de beleidsdebatten over de gezondheidszorg de zorg om de betaalbaarheid overheersen. Nochtans gaat het om een belangrijk probleem, waarvoor een gecoördineerde aanpak (intersectoraal, op de
verschillende beleidsniveaus en multidisciplinair) nodig is.
Over de auteur Eva Lefevre is als post-doctoraal onderzoeker verbonden aan het departement sociologie van de Universiteit Antwerpen. Ze is lid van het Centrum voor Sociaal Beleid, dat al meer dan 30 jaar de sociale ongelijkheid en het verdelingsvraagstuk in de welvaartsstaat onderzoekt. E-mail:
[email protected]
Verder lezen? • RAES, K. 2008, ‘Macrosociale dimensies van keuzen in de zorg’, in M. Santens (ed), Een rechtvaardige gezondheidszorg, Tegenspraakcahier 27, Die Keure, Brugge, pp. 7-56. • SCHOKKAERT, E., GUILLAUME, J., LECLUYSE, A., AVALOSSE H., CORNELIS, K., DE GRAEVE, D., DEVRIESE, S., VANOVERLOOP J., VAN DE VOORDE C. 2008, ‘Evaluatie van de effecten van de maximumfactuur op de consumptie en financiële toegankelijkheid van de gezondheidszorg. KCE reports, 80:A, Federaal Kenniscentrum Gezondheidszorg, Brussel. • VRANKEN, J., GELDOF, D. & VAN MENXEL, G. 1997, ‘Sociale uitsluiting: deel van een kwartet’, in: Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 97, pp. 32, 303-316 • WILLEMS, S., ROLAND, M., DE MAESENEER, J., VAN DE GEUCHTE, I. & MAULET, N. 2007, ‘Belgische initiatieven om de ongelijkheid in gezondheid te verkleinen. 1995-2006’, Koning Boudewijnstichting, Brussel, downloadbaar via www.kbs-frb.be.
Pastorale Perspectieven Nr. 144-145 - 2009/3-4
3713
Herkenbare ervaring? Toen ik als verpleegkundige werkte is me sterk bijgebleven hoe mensen in armoede bekeken en beoordeeld worden. Ik kwam op een morgen in het ziekenhuis, terwijl ik naar mijn dienst ging passeerde ik het diensthoofd van een bepaalde afdeling. Deze sprak me aan: “ Er is deze nacht bij ons een verwaarloosde zeer vuile man uit W. binnen gebracht, gij zult die zeker kennen. Hij heeft niets bij. Wie gaat zorgen dat er kleren, pyama, handdoeken, washandjes, zeep enz. mee gebracht worden”. Ik stond perplex omdat ik niets ervan wist. Ik antwoordde het ook. Ik vroeg me af waarom dat diensthoofd mij daar zo over moest aanvallen, er is op elke afdeling toch gerief genoeg om mensen die niets hebben te helpen. Ik ging verder naar mijn werk en ik ontmoette de cardioloog die dezelfde man had onderzocht en ik kreeg opnieuw een vraag: “ is dat door u dat deze man naar hier is gekomen? Dat is nu eens een échte OCMW patient”. Ik moest weer zeggen dat ik er niets van wist. Ik dacht zijn alle patienten geen patienten? Waarom dat onderscheid? Mogen arme mensen niet in een christelijk privé ziekenhuis opgenomen worden? Waarom het klasse-verschil benoemen? Een andere keer toen ik dienst had. Een patient die werkte in de beschermde werkplaats in P. Het was een arm mens die weinig bezoek ontving. Tijdens onze koffiepauze (verpleegkundigen) kwamen er een paar mensen op bezoek en een collega zegde me “ kijk, daar, uw speciaal volk is er, gaat gij er maar naartoe”. Arme mensen worden bekeken en als speciaal bestempeld. Als medestander in de Vierde Wereldbeweging word je vaak bekeken evenals de arme mensen zelf.