RIGO Research en Advies BV De bewoonde omgeving www.rigo.nl
EINDRAPPORTAGE
Sociale index Leeuwarden
Binding wijk/dorp
Opleiding Gezondheid
Binding stad Taal Binding mensen
Binding
Capaciteiten Inkomen Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd
Fysiek Vrijwillige inzet
School en werk
Vervuiling en overlast
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij RIGO Research en Advies. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldiging en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van RIGO Research en Advies. RIGO Research en Advies aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
RIGO Research en Advies BV De bewoonde omgeving www.rigo.nl
EINDRAPPORTAGE
Sociale index Leeuwarden
Opdrachtgever
Gemeente Leeuwarden
Auteurs
Johan van Iersel Henriette Rombouts Esther Cozijnsen
Uitgave
mei 2011
Rapportnummer
15990
RIGO Research en Advies BV ∙ De Ruyterkade 139 ∙ 1011 AC Amsterdam Telefoon 020 522 11 11 ∙ Fax 020 627 68 40 ∙ E -mail
[email protected] ∙ www.rigo.nl
Inhoudsopgave Samenvatting
Sociale index Leeuwarden
i
I
Hoe gaat het met Leeuwarden: Waarom een Sociale Index?
i
II
Wat is de Sociale Index en hoe werkt het
i
III
Resultaten: Sociale Index Leeuwarden 2011
Hoofdstuk 1
Inleiding
1
1.1
Ontwikkeling van de sociale index
1
1.2
Leeswijzer
2
Hoofdstuk 2
Het conceptueel kader
3
Hoofdstuk 3
De Leeuwarder index
6
3.1
Inleiding
6
3.2
Visie in het kort
6
3.3
(Inter)persoonlijke competenties
6
3.4
De leefomgeving
8
3.5
Participatie
9
3.6
Binding
11
3.7
Resumerend: Leeuwardens’ Sociale Index
12
Hoofdstuk 4
Resultaten
13
4.1
Enkele dilemma’s
13
4.2
Resultaten per gebied
16
4.3
De cijfers achter de wijkschijven
25
Hoofdstuk 5
Theoretisch kader sociale index
29
5.1
Sociaal domein en sociale kwaliteit
30
5.2
Sociaal kapitaal
31
5.3
Competenties
40
5.4
Participatie
45
5.5
Stedelijke Infrastructuur
48
5.6
De context van de wijk
50
Wijkindeling Leeuwarden 2010
iv
Inhoudsopgave
6
Hoofdstuk 6
Technische operationalisatie
54
6.1
Indicatoren
54
6.2
Rapportcijfers
55
6.3
Weging
55
Hoofdstuk 7
De werkwijze
56
7.1
Inleiding
56
7.2
Stap voor stap richting de sociale index
56
Hoofdstuk 8
Literatuur
59
Bijlagen Wijkindeling Leeuwarden 2010
63
Vragenlijst
65
Normtabellen
81
i
Samenvatting Sociale index Leeuwarden I
Hoe gaat het met Leeuwarden: Waarom een Sociale Index? De gemeente Leeuwarden hecht groot belang aan het goed in de gaten houden hoe het met haar burgers in de wijken gaat. Een veilige, duurzame en ongedeelde gemeente waar respectvol met elkaar omgegaan wordt. De sociale pijler neemt een belangrijke plaats in het beleid van het College. Waar en waarin geïnvesteerd moet worden in het sociaal domein is een centrale vraag wanneer het gaat om het verdelen van (schaarse) middelen. Daarom is het van belang dat de vinger aan de pols gehouden kan worden, de pols van de wijken en de bewoners in die wijken. Sinds 1991 hanteert de gemeente Leeuwarden daarvoor het zogenaamde wijksignal eringssysteem (WSS), vooral gericht op (ook sociale) effecten van stedelijke vernieuwing. Dit instrument heeft jaren goede dienst gedaan, echter, om de ontwikkelingen in het sociaal d omein in de wijken nog beter te herkennen is een geavanceerder instrument nodig. Dit ins trument is de Sociale Index. Een instrument dat zijn waarde al bewezen heeft in Rotterdam en dat nu op maat ontwikkeld is voor Leeuwarden. Dit instrument geeft de gemeente, haar partners en de burgers de mogelijkheid om in één oogopslag te zien hoe het ervoor staat in de wijken en hoe de wijken zich ontwikkelen. Daarmee is het een instrument dat ondersteunt bij het nemen van investeringsbeslissingen en het monitoren of beleidsinterventies inderdaad ook het gewenste effect sorteren in de wijken en voor de burgers. De sociale index:
II
1.
Biedt inzicht in de ontwikkelingen op beleidsmatig genoemde inhoudelijke thema’s
2.
Geeft verschillen weer tussen wijken
3.
Laat ontwikkelingen in de tijd zien
4.
Biedt aanknopingspunten voor interventies
Wat is de Sociale Index en hoe werkt het De Sociale Index is zoals gezegd als eerste ontwikkeld in Rotterdam en daarna ook voor de gemeenten Assen en Heusden. Tijdens de ontwikkelingsfase heeft een wetenschappelijke raad toegezien op de wetenschappelijke verantwoording van het i nstrument. De belangrijkste dimensies die tezamen een afgewogen en gedegen beeld geven van de sociale kwaliteiten van wijken en mensen zijn in nauwe samenspraak met de wetenschappelijke adviesraad tot stand gekomen. In de figuur is schematisch de opbouw van het sociaal domein geschetst en het denkmodel dat erachter ligt. In hoofdstukken 2 en 5 wordt hier uitgebreid op in gegaan.
Samenvatting
ii
(Deels) beïnvloedbare voorwaarden
Participatie/ uitsluiting
Binding/ polarisatie
(inter)persoonlijk:
Sociaal-economisch
Opleiding Inkomen Gezondheid taalbeheersing
Maatschappelijk
Omgeving: Geen discriminatie Geen vervuiling en overlast Passende huisvesting Adequate voorzieningen
Sociaal-cultureel
Familiariteit
Normatieve integratie Vertrouwen
Binding met buurt Sociale contacten
Niet (direct) beïnvloedbare voorwaarden (context) Demografie (leeftijd, samenstelling huishoudens), etniciteit, economie (conjuncturele ontwikkelingen), migratie, historie, ‘vaste’ buurtkenmerken zoals ligging t.o.v. centrum e.d.
Leeuwarden is Rotterdam niet, en ook geen Assen, de lokale situatie is vanzelfsprekend altijd een factor van belang voor een goede sociale index. Daarom is naast dit wetenschappelijk g efundeerde denkkader en de daaruit voortvloeiende dimensies, juist maatwerk bij het bepalen van de indicatoren waarop gemeten wordt nodig. In nauwe denk - en samenspraak met de gemeente heeft RIGO de indicatoren bepaald. De vier dimensies die tezamen de sociale index vormen zijn ‘(inter-)persoonlijke competenties/capaciteiten van burgers’, ‘leefomgeving’, ‘meedoen’ en ‘binding’. Voor Leeuwarden zijn de volgende indicatoren aan deze dimensies gekoppeld: Dimensies Sociale Index
Indicatoren Sociale Index
(inter)persoonlijke competenties (capaciteiten)
opleiding, inkomen, gezondheid, taalbeheersing
Leefomgeving
fysiek (woonomgeving, voorzieningen) sociaal (omgang tussen bewoners, overlast en veiligheid)
Participatie (meedoen)
sociaaleconomisch (school, werk) maatschappelijk (vrijwillige inzet: vrijwilligerswerk, mantelzorg, inzet voor de wijk) sociaal-cultureel (vrije tijd: sport, recreatie, cultuur) sociale contacten (familie, vrienden, eenzaamheid)
Binding
familiariteit (binding mensen: thuis voelen, elkaar kennen, prettige omgang buren) binding aan de wijk en stad (verhuizingen, mutatie, vertrouwen in de stad, woonduur)
Sociale index Leeuwarden
iii
In hoofdstuk 3 worden alle indicatoren per dimensie beschreven. De indicatoren zijn vervolgens onderzocht: bronnen zijn zowel feitelijke e/o objectieve onderzoeksgegevens als enquêteresultaten. In elke wijk van Leeuwarden zijn enquêtes uitgezet bij de burgers. De volgende stap in het maken van een goede sociale index want recht doend aan de realiteit, is het wegen en waarderen van de resultaten. De sociale index werkt namelijk met een schaal van 1 tot 10, waarbij per indicator bepaald moet worden hoe de Leeuwardense score gewaardeerd moet worden. Wegen en waarderen kan slechts gedeeltelijk door benchmarking met andere gemee nten, de zogenaamde referenties. Minstens even belangrijk en voor een aantal indicatoren ook de enige mogelijkheid (bv omdat er geen geëigende referentiegegevens zijn) is de inbreng van ‘praktijkdeskundigen’ van de gemeente zelf, mensen die de wijken en burgers in Leeuwarden heel goed kennen. Vanuit de gemeente heeft een projectgroep waarin alle relevante disciplines vertegenwoordigd zijn aan de berekende uitkomsten (veelal percentages) een waardeoordeel gegeven door middel van een rapportcijfer. Op basis daarvan is een schaal per indicator on twikkeld. In hoofdstuk 4 kunt u deze schalen terugvinden, en ook de visueel we ergegeven index per wijk, waarover in de volgende paragraaf meer. In hoofdstuk 7 wordt nader op d e gevolgde werkwijze ingegaan. Om ontwikkelingen zichtbaar te maken zal de meting met regelmaat herhaald moeten worden. De gemeente Leeuwarden is van plan om dit iedere twee jaar te doen. Dat is lang genoeg om eventuele ontwikkelingen te kunnen zien, en tegelijkertijd kort genoeg om echt de vinger aan de pols te kunnen houden.
Samenvatting
iv
III
Resultaten: Sociale Index Leeuwarden 2011 Hoofdstuk 4 is waarschijnlijk het meest interessante hoofdstuk van deze rapportage: het bevat de resultaten op gemeenteniveau en op wijkniveau. Deze resultaten zijn visueel weergegeven, in één oogopslag kan gezien worden hoe een wijk ervoor staat en welke zaken meer of juist minder (beleids)aandacht behoeven. Bij de volgende meting over twee jaar is de ontwikkeling op dimensies en indicatoren zichtbaar. Voor de resultaten per wijk verwijzen we u naar hoofdstuk 4, hier alvast wel de Sociale Index voor geheel Leeuwarden, we laten het beeld voor zich spreken en de duiding ervan aan de lezer en (andere) professionals en bestuurders. Behalve in rapport vorm is de Sociale Index ook op internet beschikbaar, wat de toeganke lijkheid en de bruikbaarheid van het instrument vergroot.
Leeuwarden Binding wijk/dorp
Opleiding Gezondheid
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Capaciteiten Inkomen Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd Vrijwillige inzet
Sociale index Leeuwarden
Fysiek School en werk
Vervuiling en overlast
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
v
Samenvatting
INLEIDING 1
Hoofdstuk 1 Inleiding Doorpakken in nieuwe tijden! Deze daadkrachtige titel is van het collegepr ogramma van de gemeente Leeuwarden en geeft de ambitie weer die B&W in de periode 2010 – 2014 wil realiseren. “Ljouwert neemt haar verantwoordelijkheid als hoofdstad van Fryslân.” Werken aan een veilige, duurzame en ongedeelde gemeente waarin respectvol met elkaar omgegaan wordt, staat centraal. Ieder die het nodig heeft kan op de gemeente vertrouwen. De soc iale pijler neemt dan ook een belangrijke plaats in. Binnen die sociale pijler wordt door het college de nadruk gelegd op activeren (meedoen), sociale stijging en zelfredzaamheid. De mensen, kinderen en jongeren voorop, staan centraal en de aanpak is gebieds- en vindplaats-gebonden. De gemeente Leeuwarden wil een sociale wijkindex gaan hanteren die in één oogopslag een beeld geeft van een wijk, in brede zin. Met behulp van de wijkindex kunnen onderbouwde keuzes worden gemaakt over beleidsmaatr egelen, prioriteiten gesteld worden over de inzet van middelen.
1.1
Ontwikkeling van de sociale index De gemeente Leeuwarden hanteert sinds 1991 een wijksignaleringssysteem. Dit instrument is oorspronkelijk opgezet vanuit behoefte aan informatie voor de stedelijke vernieuwing. Het heeft jarenlang goede dienst gedaan en h eeft een schat aan data opgeleverd waarmee ook trends goed zichtbaar zijn g emaakt. De gemeente heeft echter inmiddels behoefte aan een vernieuwing van dit instrument en heeft besloten om een sociale wijkindex – naar het voorbeeld van de sociale index in Rotterdam – te ontwikkelen. Centrale uitgangspunten voor de wijkindex - die in sterke mate hebben bepaald hoe de sociale index er in Leeuwarden uit ziet – zijn:
De wijkindex is een passende opvolger van het wijksignaleringssysteem waarbij het streven is dat de basis-set indicatoren van het wijksignaleringssysteem ook in de toekomst gewaarborgd wordt ;
De wijkindex is een aanvulling op de methodiek ‘tellen en vertellen’, waarvan het gebruik voor het maken van analyses in prestatieafspraken met de corporaties is vastgelegd;
De wijkindex is op internet te raadplegen;
De wijkindex is met het nadrukkelijke beeld van een G27 stad ontwikkeld .
RIGO Research en Advies heeft in 2007 voor de gemeente Rotterdam een sociale index ontwikkeld. Een wetenschappelijke adviesraad heeft daarbij als klankbord gefungeerd en bewaakt dat wetenschappelijke inzichten en ui tgangspunten voldoende geborgd werden. De centrale doelstelling van de sociale index is inzicht bieden in meedoen en binden.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
2 INLEIDING
RIGO heeft samen met een gemeentelijke projectgroep een sociale index voor Leeuwarden ontwikkeld. De basis daarvoor is gelegd door het Rotte rdamse model en vervolgens op maat gemaakt voor Leeuwarden zodat de Leeuwarder index aansluit bij de lokale situatie en het beleid en de wen sen van de gemeente Leeuwarden. De sociale index voor Leeuwarden is voor alle geïnteresseerden te raadplegen op internet.
1.2
Leeswijzer Bij de ontwikkeling van de sociale index wordt gebruik gemaakt van de kennis en uitwerking van de sociale index voor de gemeente Rotterdam. Ten behoeve van de index voor Leeuwarden is bekeken of er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn. Dit is slechts in beperkte mate het geval. Wel verschilt de sociale problematiek in een stad als Leeuwarden natuurlijk flink van die in Ro tterdam. Maar dan gaat het dus vooral om de aard en omvang, niet zozeer om het conceptueel raamwerk. Onderhavige rapportage bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt het conceptueel kader op hoofdlijnen besproken (hoofdstuk 2) en vervolgens worden de gerelateerde indicatoren geïdentificeerd (hoofdstuk 3). Behalve ‘sociale-index-indicatoren’ van algemene(re) aard, is er binnen de sociale index methodiek ook ruimte om specifieke indicatoren voor Leeuwarden te benoemen. In hoofdstuk 4 worden de gegevens uit de verschillende onderzoeksbronnen gekoppeld aan de indicatoren van de sociale index. Tot slot zijn de resultaten grafisch weergegeven voor Leeuwarden als geheel en voor de afzonderlijke wijken. In het tweede deel van het rapport worden de achtergronden van de index weergegeven. In hoofdstuk 5 wordt de wetenschappelijke achtergrond van de index nader verduidelijkt. Dit hoofdstuk sluit af met een checklist die is g ebruikt bij het bepalen van de inhoud van de Leeuwarder index. In hoofdstuk 6 wordt de technische operationalisatie van de indicatoren in Leeuwarden besproken, inclusief de wijze waarop de indicatoren zijn genormeerd. In hoofdstuk 7 wordt de aanpak van de enquête die is gebruik bij het vullen van de index toegelicht.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
HET CONCEPTUEEL KADER 3
Hoofdstuk 2 Het conceptueel kader Afbakening en uitgangspunten Er zijn vier centrale uitgangspunten die in sterke mate bepalen hoe de sociale index eruit ziet. De index moet:
Inzicht bieden in de ontwikkelingen op beleidsmatig genoemde i nhoudelijke thema’s (competenties van burgers betreffende taal, o pleiding en inkomen; participatie van burgers, zowel arbeidsparticip atie als maatschappelijke participatie, binding van burgers met de straat en de wijk; gezondheid, gevoelsindex).
Verschillen tussen wijken kunnen weergeven
Ontwikkelingen in de tijd laten zien
Aanknopingspunten bieden voor interventies
Hoofdthema’s en onderlinge verbondenheid Het conceptuele kader dat voor de sociale index wordt gebruikt, is weerg egeven in figuur 2.1. Het gaat uit van drie thema’s of zo men wil dimensies: 1.
Voorwaarden op het vlak van competenties van burgers en de kwal iteit van de leefomgeving;
2.
Participatie (meedoen) versus uitsluiting;
3.
Binding versus polarisatie.
In het conceptuele kader wordt ook rekening gehouden met (4) de context. Hiertoe worden die aspecten gerekend (zoals de leeftijdsopbouw van de bevolking) die op zichzelf geen onderdeel uitmaken van de index omdat ze als weinig beïnvloedbaar worden beschouwd, maar wel van invloed zijn op elementen die in de index zitten (zoals gezondheid samenhangt met leeftijd). D e context wordt gebruikt om de elementen van de index nader te specificeren en betekenisvol te maken. De thema’s zijn onderling verbonden. De voorwaarden bepalen in welke m ate mensen kunnen participeren in de samenleving en participatie draagt bij aan binding. Daarnaast zijn er ook terugkoppelingen en zichzelf versterkende mechanismen te onderkennen. Bijvoorbeeld: hoe meer mensen zich verbo nden voelen met hun wijk hoe meer zij geneigd zullen zijn zich in te zetten voor die wijk en hoe meer zij zich verbonden kunnen gaan voelen. En nog een andere: hoe meer mensen met taalproblemen participeren in de same nleving (gaan sporten, in contact komen met Nederlanders) hoe sneller zij het
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
4 HET CONCEPTUEEL KADER
Nederlands machtig zullen worden en hoe makkelijker ze vervolgens weer zullen deelnemen in de samenleving. De termen die bij ‘binding’ zijn benoemd zijn onderling niet uitsluitend. Het zijn zaken die op grond van de literatuur alle op enige wijze van belang wo rden geacht. Hoe zij zich onderling verhouden is niet geheel duidelijk ma ar dat ze op enige wijze een plek zouden moeten krijgen in de index is dat wel.
Figuur 2-1
C o n c e p t u e e l k a d e r s o c ia le in d e x
(Deels) beïnvloedbare voorwaarden
Participatie/ uitsluiting
Binding/ polarisatie
(inter)persoonlijk:
Sociaal-economisch
Opleiding Inkomen Gezondheid taalbeheersing
Familiariteit
Normatieve integratie
Maatschappelijk
Omgeving: Geen discriminatie Geen vervuiling en overlast Passende huisvesting Adequate voorzieningen
Vertrouwen
Sociaal-cultureel
Binding met buurt Sociale contacten
Niet (direct) beïnvloedbare voorwaarden (context) Demografie (leeftijd, samenstelling huishoudens), etniciteit, economie (conjuncturele ontwikkelingen), migratie, historie, ‘vaste’ buurtkenmerken zoals ligging t.o.v. centrum e.d.
Voorwaarden Binnen de beïnvloedbare voorwaarden wordt een onderscheid gemaakt tu ssen enerzijds de (interpersoonlijke) competenties van mensen en anderzijds de kwaliteiten die in de fysieke en sociale leefomgeving kunnen worden onderkend. De competenties willen we beperken tot de dimensies die in de literatuur ook als de meest essentiële worden beschouwd: opleiding, inkomen, gezondheid en taalbeheersing. De aspecten van de leefomgeving die van belang worden geacht zijn de voorzieningen (die participatie mogelijk maken), de afwezigheid van discriminatie en sociale onveiligheid, de afw ezigheid van vervuiling en overlast en een passende huisvestingssituatie. Participatie Binnen de hoofddimensie ‘participatie’ onderscheiden we vier verschillende vormen waarop mensen kunnen meedoen in de samenleving: sociaalecono-
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
HET CONCEPTUEEL KADER 5
misch (werk en opleiding), maatschappelijk (vrijwilligerswerk, mantelzorg), sociaal- cultureel (sport, cultuur, recreatie en ontspanning) en via niet doelgerichte – maar daarmee niet zonder betekenis zijnde - contacten in de wijk en met vrienden en familie. De verschillende vormen waarop mensen kunnen meedoen in de samenleving zijn ‘nominaal’; de ene vorm is niet beter of slechter dan de andere. Wel kan mogelijk als uitgangspunt worden gehanteerd dat meer participatie (of beter: een breder georiënteerde) participatie als beter wordt gekwalificeerd dan een eendimensionale participatie (bi jvoorbeeld alleen heel veel werken). Binding Binnen de hoofddimensie ‘binding/polarisatie’ komen die aspecten terug die sterk gerelateerd zijn aan wat met een ‘gevoelsindex’ zou kunnen worden nagestreefd: de mate waarin er vertrouwen is, mensen elkaar kennen, d ezelfde normen en waarden hebben, elkaar respecteren , zich verbonden voelen met de wijk. Het is wellicht mogelijk om in deze aspecten een ordinale verhouding te zien, waarbij de binding als het ware wordt opgebouwd via meer laagdrempelige aspecten als familiariteit, vertrouwen en onderling respect en culmineert in iets als identificatie.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
6 DE LEEUWARDER INDEX
Hoofdstuk 3 De Leeuwarder index 3.1
Inleiding In hoofdstuk 5 is een uitbreide theoretische onderbouwing terug te vinden die als basis heeft gediend voor het kader uit het voorgaande hoofdstuk. Hoofdstuk 5 mondt uit in een lijst met indicatoren die als checklist is gebruikt bij de Leeuwarder index. In dit hoofdstuk bespreken we de indicatoren die in Leeuwarden zijn gekozen als input voor de sociale index. Per hoofddimensie en per aspect wordt een beschrijving gegeven van de visie, ontwikkelingen en aandachtspunten zoals die door de gemeente Leeuwarden zijn beschreven in het collegeprogramma (2010 -2014). Op basis daarvan wordt een selectie van indicatoren gemaakt, die relevant zijn bij het invullen van de sociale index voor Leeuwarden.
3.2
Visie in het kort De gemeente Leeuwarden hecht veel waarde aan sociale cohesie, maatschappelijke zelfredzaamheid en participatie. De gemeente zet zich in voor een veilige, duurzame en ongedeelde leefomgeving, waarin mensen respectvol met elkaar omgaan. Samenwerking, ondernemerschap, burgerschap en vertrouwen staan daarbij hoog in het vaandel. Uitgangspunt van de gemeente is: ‘van generiek naar specifiek’, waarmee de gemeente aangeeft minder in te willen zetten op algemeen beleid en meer plaats te willen maken voor maatwerk. In de praktijk komt dat op het volgende neer: “Wie hulp nodig heeft, kan dat krijgen. Wie het zelf kan, wordt gestimuleerd het zelf te doen”. Geïntensiveerde beleidsinterventies (wijkaanpak, stedelijke vernieuwing) vinden plaats in de 10 bekende aandacht swijken van Leeuwarden.
3.3
(Inter)persoonlijke competenties Opleiding De school wordt door de gemeente Leeuwarden gezien als een belangrijke (en natuurlijke) vindplaats en werkplaats voor jongeren die problemen he bben. Aandachtspunt met betrekking tot het onderwijs is het stapelen van onderwijs, wat betekent dat men jongeren wil stimuleren om door te str omen van bijvoorbeeld vmbo, via mbo, tot hbo. H et streven is om met behulp van kruisbestuiving tussen onderwijs en arbeidsmarkt, de kwaliteit van het onderwijs en de doorstroming te verbeteren.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
DE LEEUWARDER INDEX 7
In Leeuwarden behaalt 80 tot 85 procent van de jongeren op eigen kracht een startkwalificatie. De overige 15 tot 20 procent lukt dat niet en dat leidt vaak tot schoolverzuim en schooluitval. Relevante indicatoren: aandeel VoortijdigSchoolVerlaters, aandeel jongeren met startkwalificatie, aandeel bewoners zonder startkwalificatie Inkomen De gemeente Leeuwarden voert een armoedebeleid, waarbij gezinnen met kinderen centraal staan. Kenmerkend voor de situatie in Leeuwarden is dat de armoede vaak langdurig aanwezig is, er niet of nauwelijks verbetering in komt en dat vooral het aantal kinderen dat in armoede leeft toeneemt. Een ander aandachtspunt is de sterke stijging van het aantal bijstandsgerechti gden in 2010. De gemeente is voornemens de langdurigheidstoeslag en de norm van 120% voor het armoedebeleid te handhaven. Relevante indicatoren: aandeel met inkomen onder sociaal (120%), aandeel bijstandsgerechtigden, aandeel dat moeilijk kan rondkomen Gezondheid De gemeente heeft een gezonde bevolking hoog in het vaandel staan. Met onder meer het programma ‘een leven lang bewegen’ en extra inzet op de gezondheid van kinderen en jongeren in aandachtswijken geeft de gemeente hier invulling aan. Gezondheid is moeilijk te meten. De indicator voor gezondheid kan dan ook op verschillende manieren worden samengesteld. Hierbij wordt zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de reguliere gezondheidsenquête van de GGD. Relevante indicatoren: aandeel dat zich gezond voelt (tot 65), aandeel dat zich gezond voelt (65+), aandeel dat moeite heeft met alledaagse lichamelijke activiteiten Taalbeheersing Participatie in de samenleving is in de visie van de gemeente eerst en vooral de eigen verantwoordelijkheid van burgers. Goed de Nederlandse taal spreken helpt, is voorwaarde, voor participatie. Als het gaat om de beheersing van de Nederlandse taal, zijn er in Leeuwarden twee aandachtgroepen te onderscheiden; de allochtone bevolking die de Nederlandse taal niet goed beheerst en autochtonen die laaggeletterd zijn. relevante indicatoren: : aandeel van de bevolking dat naar eigen zeggen de taal niet goed beheerst
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
8 DE LEEUWARDER INDEX
3.4
De leefomgeving
3.4.1 De fysieke leefomgeving Onder de fysieke woonomgeving valt zowel de aantrekkelijkheid van de woonomgeving als de (fysieke) voorzieningen die in de omgeving aanwezig zijn. De gemeente streeft naar een onderhoudsniveau dat voldoende bi jdraagt aan de veiligheid en leefbaarheid. Groen in de wijken is speerpunt van beleid. Tevredenheid met de woonomgeving Bij de aantrekkelijkheid van de woonomgeving gaat het om de mate waarin de woningen, de straten en het straatmeubilair onderhouden en schoongehouden worden. Relevante Indicatoren: Tevredenheid met onderhoud/kwaliteit van de woonomgeving, rommel op straat, vuil naast containers, wijkschouw Fysieke voorzieningen De fysieke voorzieningen bestaan uit voorzieningen voor kinderen, jongeren en ouderen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen en algemene voorzi eningen. In de sociale index is het wenselijk de meningen van bewoners over deze voorzieningen op te nemen. Relevante indicatoren: Mening bewoners groen, - speel- en algemene voorzieningen
3.4.2 De sociale leefomgeving De omgang tussen bewoners De gemeente Leeuwarden hecht er veel waarde aan dat haar bewoners op een respectvolle manier met elkaar omgaan. Hierbij gaat het onder meer om de omgang tussen autochtonen en allochtonen, en tussen verschillende leeftijdsgroepen. De mate waarin mensen zich gediscrimineerd voelen door buurtbewoners geeft ook een indicatie van het respect dat mensen voor elkaar hebben. Relevante indicatoren: Beleefde discriminatie, omgang tussen leeftijdsgroepen Overlast en veiligheid Om overlast te verminderen en de veiligheid te vergroten pakt de gemeente Leeuwarden onmaatschappelijk gedrag van mensen die zich niet aan de r egels houden aan. Daarnaast vindt de gemeente dat het weer gewoon moet worden dat mensen elkaar aanspreken op elkaars gedrag. In de integrale veiligheidsmonitor (2008) wordt veiligheid zowel op objecti eve als op subjectieve wijze gemeten. De objectieve veiligheid wordt in kaart
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
DE LEEUWARDER INDEX 9
gebracht met behulp van registratiegegevens over de mate waarin burgers slachtoffer zijn geweest van verschillende vormen van criminaliteit. De subjectieve kant van veiligheid wordt gemeten met enquêtegegevens over onve iligheidsgevoelens en de mate waarin volgens de bewoners bepaalde openb are orde- en veiligheidsproblemen voorkomen in hun woonomgeving. Daaronder vallen echter ook allerlei vormen van overlast, die we in de sociale index als apart aspect ‘overlast’ opnemen. Veiligheid Voor het invullen van de sociale index zullen we zo veel mogelijk g ebruik maken van registratiegegevens. Daarnaast is echter ook de beleving en het veiligheidsgevoel van de bewoners van belang. Objectieve en subjectieve gegevens hoeven immers niet met elkaar overeen te komen. De veiligheidsindicatoren laten we zo veel mogelijk aansluiten bij de integrale veiligheidsindex (2008). In dat kader zijn de benodigde gegevens voor veiligheid: registraties en enquêtegegevens m.b.t. diefstal en criminaliteit en het veiligheidsgevo el. Overlast De indicator verkeersoverlast bestaat in de integrale veiligheidsindex uit de vragen naar: agressief verkeersgedrag, geluidsoverlast door ve rkeer, te hard rijden en aanrijdingen. Voor het aspect ernstige overlast is een selectie gemaakt uit de vragen naar buurtproblemen die als ‘ernstig’ worden aangemerkt. De benodigde indicatoren zijn: dronken mensen op straat, mensen die op straat worden lastiggevallen, drugsoverlast en overlast van groepen jongeren. Relevante indicatoren: Overlast van diefstal en criminaliteit, het veiligheidsgevoel; verkeersoverlast; dronken mensen op straat, overlast van personen, drugsoverlast In de wijkschijven wordt de sociale leefomgeving aangeduid met de beschri jving ‘sociaal en veilig’.
3.5
Participatie Leeuwarden heeft een duidelijke integratievisie en voert (wijkgericht) beleid dat gericht is op het verbinden van integratie aan participatie en emancip atie. De gemeente probeert de participatie in de Leeuwarder samenleving te bevorderen door het vergroten van de betrokkenheid, ontmoeting en meedoen.
3.5.1 Sociaaleconomische participatie In de ogen van de gemeente zijn er nog te veel mensen in Leeuwarden die aan de onderkant van de arbeidsmarkt en van de samenleving staan. De g emeente is daarom van plan met het Participatiebudget met name in te ze tten op een geïntegreerd aanbod en maatwerk dat gericht is op j ongeren, gezinnen met kinderen en alleenstaande ouders.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
10 DE LEEUWARDER INDEX
Schoolparticipatie Met schoolparticipatie wordt gedoeld op het aandeel jongeren zonder startkwalificatie dat nog naar school gaat. Verschil met het aandeel VSV’ers is dat daarbij het aandeel ten opzichte van alle jongeren genomen wordt, dus inclusief de jongeren die al een startkwalificatie hebben. Arbeidsparticipatie Arbeidsparticipatie kan op twee manieren uitgedrukt worden; netto en bruto. Met de netto arbeidsparticipatie wordt het aandeel van de b eroepsbevolking bedoeld dat daadwerkelijk werkt, terwijl de bruto a rbeidsparticipatie het gedeelte van de beroepsbevolking omvat dat in principe zou kunnen werken. Mensen die tot deze laatste groep beh oren worden ook wel de niet-werkende werkzoekenden genoemd. Relevante indicatoren: aandeel schoolgaande jongeren, aandeel niet-werkende werkzoekenden In de wijkschijven wordt de sociaaleconomische participatie aangeduid met de beschrijving ‘school en werk’.
3.5.2 Maatschappelijke participatie In Leeuwarden heeft in de afgelopen jaren de nadruk gelegen op een sluite nde aanpak op het terrein van re-integratie. Voor sommige mensen zijn de reintegratie instrumenten echter niet of minder effectief. Hen wordt onder andere de mogelijkheid geboden om vrijwilligerswerk te d oen met behoud van de uitkering. Doel van de gemeente is om de sociale steunstructuur te versterken, waarbij mantelzorgers en vrijwilligers ondersteuning wordt geboden. Relevante indicatoren: De mate waarin vrijwilligerswerk wordt gedaan en mantelzorg wordt verleend, de mate waarin men bereid is om mantelzorg te verlenen, aandeel dat zich verantwoordelijk voelt en zich inzet voor de wijk (of daartoe bereid is) In de wijkschijven wordt de dimensie maatschappelijke participatie aang eduid met de beschrijving ‘vrijwillige inzet’.
3.5.3 Sociaal-culturele participatie (sport, ontspanning, recreatie en cultuur) De gemeente Leeuwarden vindt het belangrijk dat haar bewoners (ook de mensen die een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt) de mogelijkheid hebben om ook op andere manieren deel te nemen aan de maatschappij. In welke mate dat gebeurt kan in kaart gebracht worden met verschillende ind icatoren. Relevante indicatoren: Aandeel dat regelmatig aan sport doet, aandeel dat regelmatig horeca b ezoekt, aandeel dat op andere wijze regelmatig onder de mensen is (religieuze bijeenkomsten, museumbezoek, theaterbezoek, hobby’s met anderen)
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
DE LEEUWARDER INDEX 11
In de wijkschijven is de sociaal-culturele participatie terug te vinden onder het kopje ‘vrije tijd’.
3.5.4 Sociale contacten Het is lastig te beoordelen of het goed of juist niet goed is dat iemand veel of juist weinig sociale contacten heeft. De behoefte aan sociale contacten kan tussen verschillende mensen immers sterk variëren. Daarnaast is er een ve rschil in intensiteit van sociale contacten, een korte conversatie met de buu rman in de achtertuin is anders dan een etentje bij diezelfde buurman thuis. Het is daarom van belang een indicator op te nemen die aangeeft in welke mate de bewoners zelf vinden dat zij voldoende sociale contacten he bben buiten hun werk, school en gezinsleven. Relevante indicatoren: Aandeel dat regelmatig contact heeft met vrienden of familie, mate waarin men zich eenzaam voelt, aandeel waarin men contact heeft met wijkgenoten
3.6
Binding
3.6.1 Familiariteit Familiariteit is een verzamelbegrip dat aangeeft in welke mate: - …men zich thuis voelt in de wijk - …mensen elkaar kennen - …mensen de wijk gezellig vinden en saamhorigheid ervaren - …de mensen op een prettige manier met elkaar omgaan Relevante indicatoren: Aandeel dat zich thuis voelt, gevoel dat mensen elkaar kennen, prettige omgang tussen bewoners In de wijkschijven is de familiariteit terug te vinden onder het kopje ‘binding mensen’.
3.6.2 Binding De mate waarin mensen zich verbonden voelen met een wijk kan in kaart gebracht worden door naar verhuisbewegingen, verhuiswensen, vertrouwen en woonduur te kijken. Relevante indicatoren: Aandeel verhuizingen binnen/buiten de wijk, mutatiegraad, vertrouwen, verhuisgeneigdheid, woonduur De gemeente Leeuwarden hecht ook waarde aan de mate waarin de bewoners zich verbonden voelen aan de stad. Relevante indicatoren:
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
12 DE LEEUWARDER INDEX
Aandeel verhuizingen binnen de gemeente, vertrouwen in de stad, Leeuwa rder-gevoel
3.7
Resumerend: Leeuwardens’ Sociale Index In het onderstaande overzicht zijn alle indicatoren weergegeven die voor de sociale index van Leeuwarden van belang geacht worden, samen met de bronnen waaruit de indicatoren (indien beschikbaar) afkomstig zijn.
Persoonlijke competenties
Thema Aspect
Gewenste indicatoren algemeen Aandeel voortijdig schoolverlaters Opleiding Aandeel jongeren met startkwalificatie Aandeel bewoners zonder startkwalificatie Gezond voelen Gezondheid Moeite met alledaagse lichamelijke activiteiten
Bron Gemeente Enquête Enquête Enquête Enquête
Taal
Taalbeheersing
Enquête
Inkomen onder sociaal minimum
Gemeente
Aandeel bijstandsgerechtigden
Gemeente
Aandeel dat in aanmerking komt voor 120%regeling Aandeel bijstandsgerechtigden
Moeite met rondkomen
Enquête
Gezinnen met kinderen onder sociaal minimum
Gemeente
Mate waarin mensen zich gediscrimineerd voelen door buurtbewoners
Enquête
Bekendheid met financiële gemeentelijke regelingen
Enquête
Omgang tussen verschillende leeftijdsgroepen
Enquête
Inkomen
Sociaal
Veiligheidsindex Veiligheids- Registraties/ politiecijfers m.b.t. diefstal en index criminaliteit
Veiligheidsgevoel
Leefomgeving
Overlast van diefstal en criminaliteit Tevredenheid met: - speelvoorzieningen - groenvoorzieningen - algemene voorzieningen Tevredenheid met de woonomgeving
Fysiek
Bron
Gemeente Gemeente
Veiligheidsindex
Enquête Enquête Objectieve gegevens (resultaten wijkschouw) Veiligheidsindex
Rommel op straat, vuil naast containers Verkeersoverlast: agressief verkeersgedrag, geluidsoverlast door verkeer, te hard rijden en aanrijdingen
Vervuiling en overlast
Gewenste indicatoren Leeuwarden
Gemeente
Veiligheidsindex
Participatie (meedoen)
Overig: dronken mensen op straat, mensen die op Veiligheidsstraat worden lastiggevallen, drugsoverlast en index overlast van groepen jongeren Schoolparticipatie (aandeel jongeren dat naar Sociaalschool gaat) economisch Arbeidsparticipatie (aandeel niet-werkende werkzoekenden) Aandeel dat mantelzorg verricht (of daartoe bereid is) MaatAandeel dat vrijwilligerswerk doet (of daartoe schappelijk bereid is) Aandeel dat zich inzet voor de buurt (of daartoe bereid is) Aandeel dat regelmatig aan sport doet (min. 1 uur per week)
Sociaalcultureel
Familiariteit
Enquête
Verantwoordelijkheidsgevoel
Enquête
Enquête
Enquête Enquête Enquête
Aandeel jongeren/kinderen dat aan sport doet
Enquête
Aandeel dat regelmatig andere (creatieve) hobby's Enquête uitvoert in gezelschap van andere mensen
Aandeel dat regelmatig theatervoorstellingen, concerten, culturele festivals of musea bezoekt
Enquête Enquête Enquête Enquête Enquête Enquête
Aandeel dat vindt dat hij/zij woont in een gezellige Niet buurt met veel saamhorigheid beschikbaar Aandeel dat zich thuis voelt in de wijk
Binding
Gemeente
Aandeel dat regelmatig café's, restaurants of discotheken bezoekt
Aandeel dat regelmatig horeca bezoekt Aandeel dat regelmatig een kerk, moskee of godsdienstige bijeenkomsten bezoekt Aandeel dat regelmatig contact heeft met familie of vrienden Aandeel dat zich eenzaam voelt Aandeel dat vindt dat buren op een prettige manier met elkaar omgaan
Sociale contacten
Gemeente
Enquête
aandeel dat vindt dat buurtgenoten elkaar kennen Enquête Vertrouwen in de toekomst van de stad Binding met Leeuwarder-gevoel de stad Verhuizingen binnen de gemeente Verhuisgeneigdheid Binding met Verhuizingen binnen de wijk de wijk Woonduur Mutatiegraad
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
Enquête Enquête Gemeente Enquête Gemeente Enquête Gemeente
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
RESULTATEN 13
Hoofdstuk 4 Resultaten 4.1
Enkele dilemma’s De sociale index is een relatief eenvoudig te hanteren applicatie om in korte tijd een goed beeld te vormen van de sociale problematiek in de wijken van Leeuwarden. De relatieve eenvoud maakt dat hij een breed bereik heeft en hopelijk door veel partijen zal worden gebruikt. Voor een goede interpretatie en toepassing zijn er nog wel wat ingewikkelde thema’s die de aandacht vragen.
4.1.1 Voorkomen stigmatisering Aan de Rotterdamse versie van de sociale index ging een veiligheidsindex vooraf. Essentieel verschil tussen de veiligheids- en de sociale index is dat het op een thema als veiligheid vrij eenvoudig is deze te norme ren. Hier geldt simpelweg: hoe veiliger, hoe beter. Bij de sociale index is het veel last iger te normeren. Bijvoorbeeld: Is een wijk met veel lage inkomens ‘socialer’ dan een wijk met hoge inkomens? Vandaar dat de sociale index vooral moet worden gezien als analyse-instrument en niet als een normatief instrument om de meest sociale wijk te identificeren. In de uitwerking is ervoor gekozen alle dimensies te scoren in rapportcijfers en weer te geven met stoplichtkleuren. Hierdoor kleuren sommige wijken donkerrood en andere donkergroen. Deze presentatiewijze maakt de ve rschillen tussen wijken goed duidelijk, maar tegelijkertijd kan de presentati ewijze stigmatiserend werken. Om dit voorkomen moet goed nagedacht worden over de communicatie rondom de index en wellicht kan waar wenselijk de kleurschakering nog wat worden aangepast.
4.1.2 Betrouwbaarheid versus bruikbaarheid In een aantal wijken was de respons onvoldoende om op basis van het e nquêtebestand betrouwbare uitspraken te doen. Overwogen is om sommige wijken samen te voegen om zo voor een weliswaar grovere geografische i ndeling wel een betrouwbaar beeld te krijgen. Echter, het gebruiksnut zou daarmee afnemen, omdat de wijken de eenheden zijn waarop bele id wordt geformuleerd en waarbinnen partijen samenwerken. Door samenvoeging in de index zou ongewenste verwarring kunnen worden gecreëerd. Om deze reden is ervoor gekozen toch voor de individuele wijken een sociale index op te stellen. De dimensies waarop het niet mogelijk was een betrouwbare score te berekenen, zijn hier met andere kleurschakering geduid. Zo
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
14 RESULTATEN
wordt aan de gebruiker duidelijk gemaakt dat het om een indicatieve score gaat met grote onzekerheidsmarges. Bij herhalingsmetingen is het van groot belang hier oog voor te blijven houden. Als in deze wijken een indicator van kleur verschiet – van oranje naar groen bijvoorbeeld – dan weten we niet zeker of er ook in werkelijkheid iets is veranderd. In andere woorden: de ontwikkeling in deze wijken is o p deze indicatoren moeilijk te meten. Voor samengevoegde wijken is het wel mogelijk ontwikkelingen weer te g even. Vandaar dat besloten is deze samenvoeging voor onderzoeksmatige doeleinden wel op te stellen.
4.1.3 Sociale stijging Het creëren van sociale stijging – op de “ladders” wonen, vrije tijd, werk en opleiding - is in Leeuwarden een belangrijke beleidsdoelstelling. De sociale index levert veel informatie om de voortgang op dit front te monitoren. Wel geldt hierbij een belangrijke kanttekening. Het zijn va ak geen wijken die een sociale stijging doormaken, maar individuen. Als individuen deze stijging doormaken kan deze samengaan met een verhuizing uit de wijk. Wonen is immers terecht aangeduid als een van de “ladders” waarop men kan stijgen. Voor een belangrijk deel gaat het bij beleid gericht op sociale stijging in de kern om doelgroepgericht beleid dat gebiedsgericht wordt uitgewerkt. Het succes moet in dergelijke gevallen vooral dan ook aan de hand van de successen per doelgroep worden gemeten. Een project gericht op het bevorderen van de arbeidsparticipatie in een wijk kan uitermate succesvol zijn, zonder dat het leidt tot een wezenlijke afname van de werkloosheid in de wijk.
4.1.4 Taalbeheersing Taalbeheersing is ongetwijfeld een van de belangrijkste voorwaa rden om te participeren. De indruk bestaat dat de problemen op dit terrein in Leeuwa rden relatief groot zijn. Het grote probleem bij taalbeheersing is echter dat deze zeer lastig te meten is. Bij jongeren kan soms nog worden teruggevallen op de schoolprestaties, maar bij volwassenen blijft het erg lastig. In de voorliggende sociale index is gebruik gemaakt van de antwoorden op vragen ten aanzien van ervaren problemen met het lezen, spreken en schri jven in de Nederlandse taal. Deze werkwijze levert een inzic ht in de verschillen tussen wijken en als de meetwijze constant blijft kunnen er relevante trends worden gesignaleerd. Echter: de mensen met echt grote taalprobl emen, doen niet mee aan een onderzoek als dit, juist omdat ze de essentiële taalvaardigheid missen die nodig is voor het kunnen invullen van een enqu ête. De kwantitatieve omvang van de groep met taalproblemen kan dus niet worden bepaald. Om een scherp beeld te vormen van de problemen op het gebied van taalb eheersing is nader onderzoek noodzakelijk.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
RESULTATEN 15
4.1.5 Sociaal isolement Eenzaamheid en sociaal isolement zijn belangrijke thema’s, ook voor de to ekomst. De thema’s komen in de sociale index terug onder ‘sociale contacten’. Bij deze dimensie is gekeken naar het aantal contacten dat bewoners hebben met familie en vrienden en hun gevoelens van eenzaamheid. De uitkomsten zijn in de index gepresenteerd op wijkniveau. Het databestand van de enqu ête kan echter ook worden benut om groepen te identificeren die te maken hebben met sociaal isolement en eenzaamheid. Een dergelijke aanvullende analyse kan worden benut om specifiek voor Leeuwarden het probleem nader te duiden. Vervolgens kan worden bezien of nader onderzoek noodzakelijk is.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
16 RESULTATEN
4.2
Resultaten per gebied Dan nu de resultaten van de eerste meting. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de uitkomsten op hoofdlijnen. Eerst voor Leeuwarden in totaal en daarna per wijk. Voor alle wijken zijn de wijkschijven gemaakt, zoals ze ook op internet te vinden zullen zijn. Niet voor alle wijken zijn de resultaten geheel betrouwbaar. Deze indicatoren zijn slechts indicatief en worden in blauwtinten weergegeven. Hoewel Heechterp en Schieringen twee afzonderlijke wijken zijn, vormen zij gezamenlijk één werkgebied. Voor deze wijken is daarom alleen een gezamenlijke wijkschijf opgesteld. Voor Vogelwijk/Muziekwijk en Tranvaalwijk/Rengerspark en voor Wielenpôlle en Sch epenbuurt zijn voor onderzoeksmatige doeleinden ook gezamenlijke wijkschi jven opgesteld. In paragraaf 4.3 wordt de achterliggende informatie weergegeven.
Gemeente Leeuwarden Binding wijk/dorp
Opleiding Gezondheid
Binding stad
Taal Binding
Capaciteiten
Binding mensen
Inkomen Sociale Index
Sociale contacten
Sociaal & Veilig Meedoen
Leefomgeving
Vrije tijd Fysiek Vrijwillige inzet School en werk
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
Vervuiling en overlast
e
n
A
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
d
v
i
e
s
B
V
17
Wijk 21 Bilgaard & Havankpark e.o.
Wijk 10 Binnenstad
Binding wijk/dorp
Binding wijk/dorp
Opleiding
Opleiding Gezondheid
Gezondheid Binding stad
Binding stad
Taal
Taal Binding
Binding mensen
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Inkomen Sociale Index
Sociale Index Sociale contacten Meedoen
Capaciteiten
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd
Vrije tijd Fysiek
Vrijwillige inzet
School en werk
Vervuiling en overlast
School en werk
Vervuiling en overlast
Wijk 23 Lekkum en omgeving
Wijk 22 Vrijheidswijk
Binding wijk/dorp
Fysiek
Vrijwillige inzet
Binding wijk/dorp
Opleiding
Opleiding Gezondheid
Gezondheid Binding stad
Binding stad
Taal
Taal Binding
Binding mensen
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Inkomen Sociale Index
Sociale Index Sociale contacten Meedoen
Capaciteiten
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd
Vrije tijd Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
Indicatief
I
G
O
R
e
s
School en werk
Vervuiling en overlast
e
B
Betrouwbaar
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
R
Fysiek
e
a
r
c
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
h
e
n
A
d
v
i
s
V
18
Muziekwijk,Transvaalwijk & Vogelwijk
Binding wijk/dorp
Opleiding Gezondheid
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Capaciteiten Inkomen Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Vervuiling en overlast
Wijk 20 Transvaalwijk & Rengerspark
Wijk 62 Vogelwijk & Muziekwijk
Binding wijk/dorp
Binding wijk/dorp
Opleiding
Opleiding
Gezondheid
Gezondheid
Binding stad
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Taal
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Inkomen
Sociale Index
Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Capaciteiten
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Vrije tijd
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd
Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
Indicatief
I
G
O
R
e
s
e
School en werk
Vervuiling en overlast
Betrouwbaar
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
R
Fysiek
a
r
c
h
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
19
Wijk 30 Oldegalileën & Bloemenbuurt
Wijk 24 Blitsaerd
Binding wijk/dorp
Binding wijk/dorp
Opleiding
Opleiding
Gezondheid
Gezondheid
Binding stad
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Taal
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Capaciteiten Inkomen
Sociale Index
Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Vrije tijd
Leefomgeving
Vrije tijd
Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
Binding wijk/dorp
Fysiek School en werk
Vervuiling en overlast
Wijk 32 't Vliet
Wijk 31 Tjerk Hiddes & Cambuursterhoek
Binding wijk/dorp
Opleiding
Opleiding
Gezondheid
Gezondheid
Binding stad
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Taal
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Meedoen
Capaciteiten Inkomen
Sociale Index
Sociale Index
Sociale contacten
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Vrije tijd
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd
Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
Indicatief
I
G
O
R
e
s
e
a
Fysiek School en werk
Vervuiling en overlast
Betrouwbaar
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
R
Sociaal & Veilig
r
c
h
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
20
Wijk 36 Camminghaburen
Wijk 33 Oranjewijk & Tulpenburg
Binding wijk/dorp
Binding wijk/dorp
Opleiding Gezondheid
Opleiding Gezondheid
Binding stad
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Taal
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Inkomen
Sociale Index
Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Capaciteiten
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Vrije tijd
Vrije tijd
Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
Binding wijk/dorp
Fysiek Vervuiling en overlast
School en werk
Wijk 40 Achter de Hoven
Heechterp & Schieringen
Binding wijk/dorp
Opleiding
Opleiding Gezondheid
Gezondheid
Binding stad
Binding stad
Taal
Taal Binding
Binding mensen
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd
Vrije tijd Vrijwillige inzet
Fysiek
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
School en werk
Indicatief
G
O
R
e
s
e
a
Fysiek Vervuiling en overlast
School en werk
Betrouwbaar
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
I
Capaciteiten Inkomen
Sociale Index
R
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
r
c
h
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
21
Schepenbuurt & Wielenpôlle
Binding wijk/dorp
Opleiding Gezondheid
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Capaciteiten Inkomen Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Vervuiling en overlast
Wijk 42 Wielenpôlle
Wijk 41 Schepenbuurt
Binding wijk/dorp
Binding wijk/dorp
Opleiding
Opleiding Gezondheid
Gezondheid Binding stad
Binding stad
Taal
Taal Binding
Binding mensen
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Inkomen Sociale Index
Sociale Index Sociale contacten Meedoen
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
Indicatief
G
O
R
e
s
e
a
r
Fysiek Vervuiling en overlast
School en werk
Betrouwbaar
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
I
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd
Vrije tijd
R
Capaciteiten
c
h
e
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
n
A
d
v
i
e
s
B
V
22
Wijk 43 Huizum-Oost
Binding wijk/dorp
Wijk 44 Huizum-West
Binding wijk/dorp
Opleiding
Opleiding
Gezondheid
Gezondheid
Binding stad
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Taal
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Inkomen
Sociale Index
Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Capaciteiten
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Vrije tijd
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd
Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Fysiek
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
Wijk 45 Aldlân
Binding wijk/dorp
Vervuiling en overlast
School en werk
Wijk 46 Nijlân
Binding wijk/dorp
Opleiding
Opleiding
Gezondheid
Gezondheid
Binding stad
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Taal
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Inkomen
Sociale Index
Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Vrije tijd Fysiek
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
School en werk
Indicatief
G
O
R
e
s
e
a
Fysiek Vervuiling en overlast
School en werk
Betrouwbaar
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
I
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd
Vrijwillige inzet
R
Capaciteiten
r
c
h
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
23
Wijk 51 Wirdum & Swichum
Wijk 50 Zuiderburen e.o.
Binding wijk/dorp
Binding wijk/dorp
Opleiding
Opleiding
Gezondheid
Gezondheid
Binding stad
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Taal
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Inkomen
Sociale Index
Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Capaciteiten
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Vrije tijd
Vrije tijd
Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
Binding wijk/dorp
Fysiek School en werk
Vervuiling en overlast
Wijk 53 Goutum & De Zuidlanden (54)
Wijk 52 Wytgaard en omgeving
Binding wijk/dorp
Opleiding
Opleiding
Gezondheid
Gezondheid
Binding stad
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Taal
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Meedoen
Sociale Index Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Vrije tijd
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd
Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
Indicatief
G
O
R
e
s
e
a
r
Fysiek School en werk
Vervuiling en overlast
Betrouwbaar
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
I
Capaciteiten Inkomen
Sociale Index Sociale contacten
R
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
c
h
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
24
Wijk 61 Vossepark & Helicon
Binding wijk/dorp
Wijk 63 Valeriuskwartier & Magere Weide
Binding wijk/dorp
Opleiding Gezondheid
Opleiding Gezondheid
Binding stad
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Taal
Capaciteiten
Binding
Binding mensen
Inkomen
Inkomen
Sociale Index
Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Capaciteiten
Sociale contacten
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Meedoen
Vrije tijd
Leefomgeving
Vrije tijd Fysiek
Vrijwillige inzet
School en werk
Vrijwillige inzet
Vervuiling en overlast
Fysiek School en werk
Vervuiling en overlast
Wijk 64 Westeinde
Binding wijk/dorp
Opleiding Gezondheid
Binding stad Taal Binding
Binding mensen
Capaciteiten Inkomen Sociale Index
Sociale contacten Meedoen
Sociaal & Veilig
Leefomgeving
Vrije tijd Vrijwillige inzet
Fysiek School en werk
Vervuiling en overlast
Indicatief
Betrouwbaar
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
R
I
Sociaal & Veilig
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
I
G
O
R
e
s
e
Aandeel voortijdig schoolverlaters 8,6 6,3 6,7 6,4 10,0 10,0 7,1 7,3 7,6 9,0 5,9 8,1 5,2 3,0 6,5 7,3 4,3 6,5 6,3 10,0 10,0 10,0 9,3 9,0 5,3 6,9 7,1 6,0 4,7 7,9
Aandeel jongeren (18-27) met startkwalificatie 6,9 6,4 5,8 6,3 6,1 7,5 5,9 6,0 6,7 7,6 5,1 7,1 5,6 4,1 5,6 5,8 5,3 5,5 6,0 5,3 6,7 6,0 7,9 6,3 5,0 6,3 6,0 4,8 5,3 6,3
Aandeel bewoners zonder startkwalificatie 7,7 6,3 4,2 3,6 6,5 7,1 6,2 5,7 7,0 7,5 5,4 6,0 3,1 1,9 6,0 6,3 5,0 4,9 7,9 5,1 7,2 7,5 7,5 7,6 6,9 6,4 6,0 4,6 2,6 7,0
Gezond voelen (tot 65) 7,0 6,9 6,1 5,5 8,3 8,9 6,9 6,9 6,7 7,9 6,8 7,4 8,2 6,0 8,0 7,8 8,2 7,5 8,6 7,7 8,5 8,8 7,8 8,1 7,9 8,8 7,1 5,8 7,3 7,6
Gezond voelen (65+) 7,2 5,9 5,8 6,4 9,2 10,0 4,0 6,6 7,8 7,6 6,6 8,4 3,6 3,0 4,7 7,4 6,6 5,6 7,0 7,1 8,7 8,1 7,7 5,9 8,3 6,3 6,5 7,0 3,5 5,9
Moeite met alledaagse lichamelijke activiteiten 7,2 4,6 4,0 5,0 7,9 10,0 4,8 6,0 6,3 7,7 5,9 7,5 3,5 4,8 5,4 7,6 4,5 4,7 8,3 6,8 8,4 6,4 6,6 7,8 7,2 6,1 6,0 5,0 3,9 6,4
Taal
5,5 8,7 2,0 2,0 9,5 10,0 3,9 2,9 8,1 8,3 6,7 4,5 1,9 1,9 2,3 6,6 8,4 7,7 9,4 8,6 9,3 9,6 9,7 7,2 6,6 6,2 4,7 1,9 1,9 8,1
Taal
Inkomen onder sociaal minimum (120%) 3,2 5,4 2,8 2,8 8,6 10,0 2,9 4,8 4,0 7,4 7,8 4,4 2,6 2,7 7,8 5,8 7,8 4,4 9,4 8,2 6,6 9,2 8,6 6,6 2,8 7,8 5,0 2,7 2,6 6,1
Inkomen
2,9 6,1 2,0 2,0 8,2 10,0 2,0 4,7 3,3 5,9 7,4 3,5 2,0 2,0 7,0 5,6 7,5 3,9 9,7 8,3 8,1 9,7 8,6 7,3 2,5 8,5 4,8 1,9 2,0 6,8
Aandeel bijstandsgerechtigden
R
Wijk 10 Binnenstad Wijk 20 Transvaalwijk & Rengerspark Wijk 21 Bilgaard & Havankpark e.o. Wijk 22 Vrijheidswijk Wijk 23 Lekkum en omgeving Wijk 24 Blitsaerd Wijk 30 Oldegalileën & Bloemenbuurt Wijk 31 Tjerk Hiddes & Cambuursterhoek Wijk 32 't Vliet Wijk 33 Oranjewijk & Tulpenburg Wijk 36 Camminghaburen Wijk 40 Achter de Hoven Wijk 41 Schepenbuurt Wijk 42 Wielenpôlle Wijk 43 Huizum-Oost Wijk 44 Huizum-West Wijk 45 Aldlân Wijk 46 Nijlân Wijk 50 Zuiderburen en omgeving Wijk 51 Wirdum & Swichum Wijk 52 Wytgaard en omgeving Wijk 53 Goutum & De Zuidlanden (54) Wijk 61 Vossepark & Helicon Wijk 62 Vogelwijk & Muziekwijk Wijk 63 Valeriuskwartier & Magere Weide Wijk 64 Westeinde Gemeente Leeuwarden Heechterp/Schieringen Schepenbuurt/Wielenpôlle Muziekwijk/Transvaalwijk/Vogelwijk
Capaciteiten
Gezondheid
4,9 5,7 3,0 2,6 5,1 10,0 3,8 3,7 4,9 8,4 6,1 4,9 1,9 2,3 8,0 5,8 7,1 5,3 8,3 7,1 8,6 8,8 8,4 7,9 6,4 6,9 5,0 2,9 2,0 6,9
Moeite met rondkomen
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0 Onbekend Betrouwbaar >7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0 Onbekend
Indicatief
4.3
Opleiding
25
De cijfers achter de wijkschijven
s
B
V
I
G
O
R
e
s
e
a
r
Mate waarin mensen zich gediscrimineerd voelen door buurtbewoners 7,3 10,0 6,1 6,0 3,0 10,0 8,6 9,0 8,8 10,0 8,3 8,6 5,7 6,6 9,6 8,9 6,0 8,7 8,8 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 8,8 10,0 8,0 8,3 6,0 10,0
Omgang tussen verschillende leeftijdsgroepen 7,3 9,2 5,2 2,7 9,9 9,1 6,8 3,2 5,5 8,7 5,0 7,2 4,9 7,2 8,9 7,9 4,6 8,1 8,8 8,5 9,4 9,8 9,1 9,2 7,6 7,4 6,8 3,5 5,7 9,2
Gevoel van onveiligheid 3,6 6,1 8,0 5,1 9,5 10,0 7,2 8,7 5,7 8,0 7,8 8,5 3,8 6,9 8,6 7,4 7,7 8,1 9,4 9,9 10,0 9,4 9,9 9,0 9,4 9,2 7,6 2,7 5,0 7,8
Overlast van diefstal en criminaliteit 4,1 8,1 7,7 8,4 7,0 7,8 6,9 6,5 7,4 7,7 7,1 8,9 6,6 8,0 8,4 8,2 8,8 9,2 9,0 8,1 9,2 9,0 8,5 9,1 7,8 6,4 8,1 8,6
Tevredenheid met speelvoorzieningen 4,1 5,4 5,0 6,3 5,9 4,9 4,7 6,5 5,1 7,6 5,3 6,4 6,1 4,4 6,4 6,4 4,9 5,8 6,4 5,9 7,1 5,3 6,7 6,4 6,5 5,6 5,7 5,8 5,1 5,8
Tevredenheid met groenvoorzieningen 6,4 7,4 7,8 6,9 7,6 7,3 6,1 6,9 5,9 6,0 7,2 6,8 7,0 6,0 7,2 6,9 7,2 7,4 7,4 6,5 7,0 6,4 7,7 7,1 6,7 7,2 7,0 7,0 6,6 7,2
5,4 7,1 6,0 4,8 9,1 9,0 4,5 5,2 2,9 7,9 6,3 4,2 4,6 2,0 7,5 6,9 5,5 6,9 8,2 6,8 7,3 8,4 8,9 7,5 4,6 6,8 6,0 3,4 3,7 7,3
7,2 6,6 6,6 6,6 7,7 6,7 6,8 6,4 6,4 7,2 5,8 6,7 7,8 6,6 6,7 6,4 7,6 7,8 8,3 7,8 7,3 7,6 7,7 6,4 8,1 7,1 7,3 7,1 7,2
4,7 9,0 3,3 2,8 9,1 10,0 4,0 3,0 2,4 5,7 5,1 4,1 4,2 1,8 6,2 4,7 4,8 4,9 8,5 8,2 9,6 9,0 8,7 5,7 5,2 8,8 5,7 2,5 2,5 7,1
4,3 4,9 4,9 4,6 6,9 10,0 4,8 4,4 3,9 6,1 5,8 4,1 6,3 4,3 4,2 5,8 5,9 4,7 6,8 7,3 5,6 6,8 6,8 6,0 5,1 5,9 5,3 5,5 5,4 5,5
Tevredenheid met algemene voorzieningen (% tevreden over alle voorzieningen) 6,1 6,1 8,3 5,9 5,5 6,0 5,9 6,5 6,1 6,2 6,9 7,3 5,2 4,2 7,5 6,1 5,3 6,3 7,0 6,0 6,5 6,1 6,7 6,7 5,8 7,0 6,5 6,1 4,9 6,5
Vervuiling en overlast
Tevredenheid met de woonomgeving
Fysiek
Wijkschouwresultaten
Verkeersoverlast: agressief verkeersgedrag, geluidsoverlast door verkeer,te hard rijden en aanrijdingen 2,9 6,8 6,6 4,1 7,8 10,0 5,8 6,3 5,3 5,9 6,9 6,3 6,3 3,9 6,7 7,3 7,3 7,2 8,3 9,2 10,0 8,0 7,5 7,7 6,7 7,5 6,5 5,6 5,3 7,3
Overig: overlast van personen, drugsoverlast Rommel op straat, vuil naast containers
R
Wijk 10 Binnenstad Wijk 20 Transvaalwijk & Rengerspark Wijk 21 Bilgaard & Havankpark e.o. Wijk 22 Vrijheidswijk Wijk 23 Lekkum en omgeving Wijk 24 Blitsaerd Wijk 30 Oldegalileën & Bloemenbuurt Wijk 31 Tjerk Hiddes & Cambuursterhoek Wijk 32 't Vliet Wijk 33 Oranjewijk & Tulpenburg Wijk 36 Camminghaburen Wijk 40 Achter de Hoven Wijk 41 Schepenbuurt Wijk 42 Wielenpôlle Wijk 43 Huizum-Oost Wijk 44 Huizum-West Wijk 45 Aldlân Wijk 46 Nijlân Wijk 50 Zuiderburen en omgeving Wijk 51 Wirdum & Swichum Wijk 52 Wytgaard en omgeving Wijk 53 Goutum & De Zuidlanden (54) Wijk 61 Vossepark & Helicon Wijk 62 Vogelwijk & Muziekwijk Wijk 63 Valeriuskwartier & Magere Weide Wijk 64 Westeinde Gemeente Leeuwarden Heechterp/Schieringen Schepenbuurt/Wielenpôlle Muziekwijk/Transvaalwijk/Vogelwijk
Leefomgeving
Sociaal
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0 Onbekend Betrouwbaar >7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0 Onbekend
Indicatief
26
B
V
I
G
O
R
e
s
e
a
Schoolparticipatie (aandeel jongeren dat naat school gaat) 7,3 4,8 5,8 5,1 10,0 10,0 6,1 6,2 6,1 7,5 5,6 6,3 4,4 2,5 5,8 6,5 3,3 5,8 5,3 10,0 10,0 10,0 8,1 8,3 5,3 5,7 6,0 5,9 4,0 6,6
Arbeidsparticipatie (aandeel nietwerkende werkzoekenden) 6,1 7,8 4,0 4,0 7,6 9,1 5,5 6,6 6,1 6,0 7,1 5,6 4,2 3,3 7,3 6,5 7,5 5,7 8,8 7,5 7,8 8,8 7,9 7,5 4,8 8,1 6,4 3,4 3,8 7,6
Aandeel dat mantelzorg verricht (of daartoe bereid is) 7,1 8,2 7,6 7,5 9,0 9,0 8,8 8,8 7,3 5,9 8,2 8,2 6,2 8,1 8,4 7,0 9,1 8,2 4,2 9,1 4,1 8,3 8,2 5,7 7,5 9,0 8,1 6,4 6,9 7,0
Maatschappelijk
Aandeel dat vrijwilligerswerk doet 4,7 6,3 2,9 2,8 7,9 7,5 5,0 5,2 4,5 5,9 5,4 3,9 2,4 5,7 5,4 5,8 5,0 5,4 7,5 7,6 8,7 6,3 5,8 7,6 5,1 7,6 5,3 4,0 2,9 7,2
Aandeel dat zich inzet voor de buurt (of daartoe bereid is) 5,0 4,2 5,7 5,2 8,2 5,5 6,3 3,9 5,8 5,3 4,9 3,9 2,0 6,9 6,9 6,7 6,4 3,8 7,7 8,7 8,8 7,6 5,1 4,8 2,6 4,5 5,6 3,5 3,0 4,6
Aandeel dat regelmatig aan sport doet (min. 1 x per week) 6,0 7,4 6,2 5,0 9,0 8,3 7,9 7,0 7,9 9,2 7,9 2,6 2,0 2,2 5,2 5,2 6,2 4,6 7,0 6,4 6,4 8,8 6,4 6,7 7,7 8,0 6,5 7,5 7,5 7,3
Sociaal cultureel
Aandeel dat regelmatig café's, restaurants of discotheken bezoekt 8,8 8,0 3,5 4,9 7,9 8,5 6,5 5,6 7,9 8,5 4,4 5,5 8,0 2,6 4,2 7,0 4,8 5,2 7,9 5,1 3,7 8,1 8,1 7,5 8,3 4,4 6,5 6,2 6,3 7,7
Aandeel dat regelmatig sociaalculturele activiteiten doet/ hobby's uitoefent 6,6 8,6 6,1 4,7 6,0 6,9 6,3 6,6 6,0 6,2 5,7 6,2 6,4 3,6 6,1 5,3 6,4 6,6 5,5 6,3 5,4 5,5 7,2 6,6 6,9 6,5 6,3 5,0 6,0 7,6
Aandeel dat regelmatig contact heeft met familie of vrienden 6,7 8,9 5,7 5,3 6,4 5,9 5,6 7,4 6,5 6,8 6,3 6,4 4,8 3,9 5,3 6,6 5,9 6,9 8,3 7,1 6,9 8,7 7,3 8,7 8,4 6,6 6,5 5,9 4,5 8,8
4,5 5,4 3,6 2,4 7,2 9,6 5,0 6,3 5,1 6,8 6,0 4,8 1,6 5,5 6,7 5,7 6,0 6,4 8,5 8,4 7,6 8,3 7,8 7,5 4,9 6,3 5,6 3,5 1,8 6,6
Aandeel dat zich (soms) eenzaam voelt
Sociale contacten
3,7 6,8 6,5 4,6 9,1 4,3 4,8 4,7 4,7 5,8 7,2 4,8 4,0 7,4 7,2 7,6 8,6 6,0 9,2 9,3 9,6 9,5 8,8 6,8 4,1 8,4 6,3 3,6 4,6 6,8
Aandeel dat regelmatig contact heeft met wijkgenoten
R
Wijk 10 Binnenstad Wijk 20 Transvaalwijk & Rengerspark Wijk 21 Bilgaard & Havankpark e.o. Wijk 22 Vrijheidswijk Wijk 23 Lekkum en omgeving Wijk 24 Blitsaerd Wijk 30 Oldegalileën & Bloemenbuurt Wijk 31 Tjerk Hiddes & Cambuursterhoek Wijk 32 't Vliet Wijk 33 Oranjewijk & Tulpenburg Wijk 36 Camminghaburen Wijk 40 Achter de Hoven Wijk 41 Schepenbuurt Wijk 42 Wielenpôlle Wijk 43 Huizum-Oost Wijk 44 Huizum-West Wijk 45 Aldlân Wijk 46 Nijlân Wijk 50 Zuiderburen en omgeving Wijk 51 Wirdum & Swichum Wijk 52 Wytgaard en omgeving Wijk 53 Goutum & De Zuidlanden (54) Wijk 61 Vossepark & Helicon Wijk 62 Vogelwijk & Muziekwijk Wijk 63 Valeriuskwartier & Magere Weide Wijk 64 Westeinde Gemeente Leeuwarden Heechterp/Schieringen Schepenbuurt/Wielenpôlle Muziekwijk/Transvaalwijk/Vogelwijk
Participatie
Sociaaleconomisch
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0 Onbekend Betrouwbaar >7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0 Onbekend
Indicatief
27
s
B
V
I
G
O
R
e
s
e
a
Prettige omgang 6,2 7,0 6,2 5,7 7,4 7,5 6,2 6,1 6,4 6,9 6,6 6,3 6,5 5,4 7,2 6,9 6,7 6,6 7,2 7,2 7,5 7,7 7,3 6,9 6,1 6,8 6,6 5,8 6,1 7,0
Thuis voelen 6,6 8,5 6,1 5,5 8,3 8,9 6,8 6,4 5,3 8,7 7,2 5,7 5,8 6,6 8,6 8,0 7,0 8,9 8,7 9,0 9,8 9,2 9,4 8,4 3,6 7,5 7,1 4,0 6,0 8,4
Elkaar kennen 4,2 6,2 6,1 3,8 8,2 6,3 5,0 5,0 5,3 6,1 5,5 5,9 2,6 6,7 6,7 6,2 6,1 4,4 6,5 7,3 9,5 7,8 7,4 6,1 3,6 6,3 5,9 3,7 4,8 6,1
Vertrouwen in de toekomst van Leeuwarden 6,2 8,3 8,2 5,6 5,7 6,6 7,3 5,8 6,9 7,8 5,7 7,6 8,7 2,1 7,9 6,7 5,8 7,8 6,1 4,5 6,5 6,7 7,5 7,0 7,4 6,1 6,8 6,8 7,3 7,7
Binding met de stad
Verhuizingen binnen de gemeente (t.o.v. totale aantal verhuizingen) 6,3 6,7 8,2 7,0 8,4 4,6 6,4 7,5 6,6 5,6 7,2 6,4 7,1 3,2 6,3 6,6 6,9 6,8 6,6 5,8 5,3 6,4 6,3 7,7 4,7 8,2 6,8 6,7 5,6 7,2
Aandeel dat zich Leeuwarder voelt 6,3 7,2 8,4 6,8 5,3 7,4 7,5 7,8 6,5 7,0 7,2 6,0 8,9 8,2 6,5 7,1 7,7 7,8 5,2 1,7 1,5 6,2 5,4 6,5 6,9 8,1 7,1 7,5 8,7 6,8
Aandeel dat liever ergens anders zou wonen 6,6 8,5 7,0 6,3 8,0 10,0 6,5 6,8 4,5 8,2 5,9 5,7 6,8 7,7 6,7 7,6 8,0 6,7 7,8 6,3 7,8 8,8 6,5 7,8 6,4 8,4 6,8 5,6 7,1 8,1
Verhuizingen binnen de wijk (t.o.v. verhuizingen binnen gemeente) 8,5 6,4 8,4 7,7 8,4 1,0 4,5 4,8 6,4 3,0 7,9 4,9 7,2 3,3 5,7 6,3 7,2 4,9 8,3 9,2 8,9 2,7 6,4 4,1 5,3 8,3 7,1 5,8 6,4 6,0
6,2 6,4 5,2 3,0 6,0 6,0 6,0 4,5 7,4 5,8 2,0 3,7 6,2 5,4 6,2 5,8 4,3 6,2 2,2 7,8 5,0 2,9 6,8 5,8 3,9 3,1 6,0
Aandeel van de verhuisgeneigden dat bij voorkeur de wijk binnen 2 jaar verlaat
Binding met de wijk
2,6 7,0 8,3 6,3 8,5 1,0 8,1 6,4 3,7 5,0 8,8 3,3 4,8 8,3 4,8 8,1 8,8 8,1 2,4 9,2 8,6 8,3 8,3 6,0 4,1 8,9 7,3 5,1 6,0 6,4
Woonduur (%langer dan 10 jaar)
R
Wijk 10 Binnenstad Wijk 20 Transvaalwijk & Rengerspark Wijk 21 Bilgaard & Havankpark e.o. Wijk 22 Vrijheidswijk Wijk 23 Lekkum en omgeving Wijk 24 Blitsaerd Wijk 30 Oldegalileën & Bloemenbuurt Wijk 31 Tjerk Hiddes & Cambuursterhoek Wijk 32 't Vliet Wijk 33 Oranjewijk & Tulpenburg Wijk 36 Camminghaburen Wijk 40 Achter de Hoven Wijk 41 Schepenbuurt Wijk 42 Wielenpôlle Wijk 43 Huizum-Oost Wijk 44 Huizum-West Wijk 45 Aldlân Wijk 46 Nijlân Wijk 50 Zuiderburen en omgeving Wijk 51 Wirdum & Swichum Wijk 52 Wytgaard en omgeving Wijk 53 Goutum & De Zuidlanden (54) Wijk 61 Vossepark & Helicon Wijk 62 Vogelwijk & Muziekwijk Wijk 63 Valeriuskwartier & Magere Weide Wijk 64 Westeinde Gemeente Leeuwarden Heechterp/Schieringen Schepenbuurt/Wielenpôlle Muziekwijk/Transvaalwijk/Vogelwijk
Binding
Familiariteit
Mutatiegraad 4,0 7,1 5,0 4,9 8,4 9,0 4,9 5,4 4,7 4,4 8,0 4,8 5,3 3,2 5,5 6,6 8,0 7,6 7,7 7,8 8,7 9,1 7,0 7,0 4,4 8,2 5,8 4,6 4,8 7,0
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
>7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0 Onbekend Betrouwbaar >7 6,0 - 7,0 5,5 - 6,0 5,0 - 5,5 < 5,0 Onbekend
Indicatief
28
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 29
Hoofdstuk 5 Theoretisch kader sociale index In dit hoofdstuk worden de achtergronden van de totstandkoming van de sociale index toegelicht: welke theorieën vormen de basis voor het model? Welke keuzes zijn gemaakt en wat is de wetenschappelijke motivatie daarvoor? Wat zijn de conclusies ten aanzien van de uitwerking in een conceptueel kader? Eerste stap is een ve rkenning en afbakening van de begrippen sociaal domein en sociale kwaliteit.
De sociale index heeft betrekking op mensen en de wijze waarop zij: 1) …participeren in de samenleving (betaald werk verrichten, een studie volgen, vrijwilligerswerk doen, mantelzorger zijn, sporten, lid zijn van verenigingen, zich inzetten voor de buurt, enzovoort), 2) …onderlinge relaties onderhouden (feitelijke contacten versus aspiratie van contacten, familiariteit, vreedzame cohabitatie) 3) … zich gebonden voelen aan straat, buurt en stad (thuis voelen, gevoelsindex, buitengesloten versus onderdeel van een gemeenschap). en biedt inzicht in de mate waarin is voorzien in de voorwaarden die daa rvoor gelden: A) Op het (inter)persoonlijke vlak: i)
een goede gezondheid,
ii) een voldoende taalbeheersing, iii) een adequate opleiding, iv) de afwezigheid van armoede, B) En (eventueel) voor wat betreft de omgeving: i)
voldoende aanwezigheid/toegankelijkheid van voorzieningen (zoals verenigingen, scholen, ontmoetingsplekken, ruimte voor ondern emerschap)
ii) de afwezigheid van (sociale) onveiligheid, discriminatie en intimidatie iii) de afwezigheid van vervuiling (i.v.m. gezondheid), hinder en ove rlast. iv) beschikbaarheid van goede, passende huisvesting De centrale doelstelling van de sociale index is inzicht bieden in meedoen en binding.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
30 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
5.1
Sociaal domein en sociale kwaliteit Sociaal beleid betreft een veelheid aan soms zeer specifieke aandachtsgebi eden: zorg, welzijn, onderwijs, gezondheid, maatschappelij ke hulpverlening, uitkeringen, schuldhulpverlening, sport en recreatie, enzovoort. Op al deze terreinen kunnen en worden op lokaal niveau grote en kleine interventies gepleegd. Het sociale beleid, waarvan de contouren zijn weergegeven door de beleidsmatige uitgangspunten, is dan ook breed geformuleerd. Daardoor is het lastig om het domein af te bakenen. Is dat gelijk aan het beleidsveld? Zijn er ook andere aspecten die ermee zijn verbonden en waar rekening mee moet worden gehouden? Worden er zaken bij betrokken die eigenlijk in een ander domein thuishoren? Er is voor zover bekend ook geen allesomvattende theorie die de benoemde dimensies in onderlinge samenhang beschouwt en die behulpzaam kan zijn bij de afbakening van het sociaal domein. Er is op de verschillende dimensies wel sprake van theorievorming, maar het niveau van uitwerking en conse nsus hierbij verschilt sterk van de ene tot de andere (sub)dimensie. Ook in internationaal verband wordt belang gehecht aan afbakening en def iniëring van de reikwijdte van het sociaal domein, en de invulling van de kwaliteit van dat domein (sociale kwaliteit). De Europese Commissie legt sterk de nadruk op de gefundeerde theoretische onderbouwing van het concept soc iale kwaliteit en de brede overeenstemming die er onder d eskundigen bestaat over de gebruikte indicatoren. Het lijkt dan ook van belang om bij de uitwe rking van de Sociale Index op relevante onderdelen zoveel mogelijk aanslu iting te zoeken bij de door de Commissie gehanteerde indicatoren. Het gaat daarbij zeker ook over de stedelijke infrastructuur, omgevingscondities en competenties. De Europese Commissie onderscheidt vier pijlers die conditionele factoren voor sociale kwaliteit zijn (Beck, Maesen, Thomése en Walker, 2001):
de mate van sociaaleconomische zekerheid;
de mate van sociale insluiting (i.p.v. uitsluiting);
de mate van sociale cohesie en
de mate van autonomie en zelfredzaamheid (empowerment).
Om enige richting te geven aan het sociaal domein zijn constituerende el ementen benoemd. Deze zogenaamde bouwstenen voor het sociaal domein zijn: sociaal kapitaal, participatie, de wijkcontext, en de stedelijke infrastru ctuur. De bouwstenen hangen onderling samen en zijn allen gerelateerd aan competenties van burgers. In de hierna volgende paragrafen worden deze bouwstenen achtereenvolgens verkend.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 31
Figuur 5.1 Schema Bouwstenen Sociaal Domein (BSD)
stedelijke infrastructuur (5.5)
Sociaal kapitaal (5.2)
competenties van burgers (5.6)
wijkcontext (5.4)
5.2
participatie (5.3)
Sociaal kapitaal Onder sociaal kapitaal worden de volgende aspecten gevangen: sociale samenhang, aard netwerk (binnen en buiten buurt), profijt van netwerk, vertrouwen in buurt en stad, onderlinge tegenstellingen. Deze ‘dimensie’ raakt dan ook sterk aan de centrale doelstelling van de sociale index: inzicht bi eden in meedoen en binding. Ook de ‘gevoelsindex’ – als indicator van onderling respect, wederzijds vertrouwen en verbondenheid tussen burgers – kan binnen dit kader worden geplaatst. Over sociaal kapitaal is het nodige te doen in de literatuur. Er zijn verschi llende definities die ook aanleiding geven tot verschillende manier en waarop het begrip zou kunnen worden geoperationaliseerd. We gaan eerst in op de specifieke discussies die te maken hebben met het begrip ‘sociaal kapitaal’ en gaan vervolgens in op gerelateerde concepten als (sociaal) vertrouwen, polarisatie, uitsluiting en sociale cohesie.
5.2.1 Kapitaal van mensen of van de buurt? Dé twee benaderingen van het begrip sociaal kapitaal zijn geformuleerd door i Bourdieu en Putnam . Belangrijke verschil tussen beiden (DeFilippis, 2001) is onder meer dat waar in Bourdieu’s interpretatie sociaal kapitaal een kenmerk is van netwerken en een instrument van individuen om doelen te bereiken, wordt het in Putnam’s interpretatie verbonden aan een gemeenschap (of een wijk). Bourdieu legde ook de nadruk op verschillen tussen netwerken: het ene netwerk levert meer op dan het andere en tussen de mogelijkheid van uitsluiting. Niet iedereen heeft zomaar toegang tot een netwerk en niet i edereen weet er hetzelfde voordeel uit te realiseren. In deze lijn definieert Van den Berg (2005) sociaal kapitaal dan ook als “het geheel van sociale netwerken en de mogelijkheden van individuen om daaruit hulpbronnen te m obiliseren (naar Portes, 1998)”.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
32 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
In Putnam’s benadering is sociaal kapitaal echter iets dat een individu of een gemeenschap hééft en dat inherent goed is. Het onderscheid tussen verschillende kwaliteiten van netwerken doet er in dat verband niet of nauwelijks toe doordat de connectie met de opbrengsten (het economische kapitaal) wordt losgelaten. In deze benadering spelen vrijwilligersorganisaties en verenigingen (aangeduid als de ‘civil society’) een belangrijke rol. Volgens Pu tnam zijn deze organisaties van belang omdat ze mensen in staat stellen om voor hun gedeelde belangen op te komen op grond van onderling vertrouwen en gedeelde normen en waarden. Het is opmerkelijk dat hierbij de macht sfactor en tegenstellingen tussen groepen uit het oog lijken te worden verl oren. Elk netwerk is dan even goed. Om het wat badinerend uit te drukken: een bowlingclub is van eenzelfde waarde als een vakbond of een werkgeversorganisatie (DeFillipis, 2000, p. 787). Een belangrijk onderscheid dat in de benadering van Putnam wordt gemaakt – en dat grote navolging heeft gekregen in de beleidspraktijk - is dat tussen ‘bonding’ (bindend) en ‘bridging’ (overbruggend) capi tal. ‘Bonding capital’ heeft betrekking op de netwerken binnen een homogene groep. ‘Bridging capital’ gaat over de banden tussen verschillende groepen en overstijgt de traditionele scheidslijnen van etniciteit, inkomen enzovoort. Door anderen (Woolcock, 2000) is ook nog een derde vorm van sociaal kapitaal voorgesteld: linking capital, dat gaat over de relatie tussen burgers en overheid of instanties (Boutelier en anderen, 2007). Vanuit de optiek van Putnam en zijn navolgers kan sociaal (overbruggend) kapitaal worden toegevoegd aan een wijk door de wijk meer te mengen en stedelijk gezien meer te spreiden naar etniciteit, inkomen, opleiding of door een ‘creatieve klasse’ (Florida, 2002) in te brengen. De gedachte is dan dat de mensen in een achterstandsituatie haast als vanzelf door hun contact met andere groepen (in de wijk) worden verrijkt. Waar bij die gedachte echter aan voorbij wordt gegaan is dat de processen van uitsluiting gewoon kunnen blijven bestaan. Het is zelfs mogelijk dat de sociale tegenstellingen worden verscherpt door verschillende groepen bij elkaar te brengen zoals de sociale psychologie ons al in de jaren ’60 van de vorige eeuw heeft laten zien in aansprekende experimenten van Sherif (1961). Verder geldt dat de sociale netwerken die kapitaa l kunnen opleveren nog steeds buiten het bereik kunnen blijven van de mensen met een achte rstand – ook als men naast elkaar woont (van den Berg, 2006). Het eenvo udigweg bevorderen van gemengde wijken leidt dan ook niet vanzelf tot minder achterstand en meer integratie (zie bijvoorbeeld Blokland, 2004). Een diffuus begrip Door de verschillende invalshoeken die aan het thema ‘sociaal kapitaal’ zijn verbonden, lijkt het een begrip geworden dat weliswaar als kapstok kan di enen, maar dat op zichzelf lastig eenduidig te operationaliseren is. Dat is ook scherp uitgewerkt door Durlauf: “the empirical social capital literature seems to be particularly plagued by vague definition of concepts, poorly measured
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 33
data, absence of appropriate exchangeability conditions, and lack of information necessary to make identification claims plausible. These problems are especially important for social capital contexts as social capital arguments depend on underlying psychological and sociological relations that are diff icult to quantify, let alone measure.” (Durlauf, 2002, p.22). Durlauf wijst erop dat in de verschillende concepties van soci aal kapitaal een aantal zaken door elkaar heen loopt. Zo vormen zowel functionele elementen (normen en waarden die samenwerking faciliteren) als causale elementen (coöperatief gedrag van anderen dat ‘eigen’ coöperatief gedrag rationeel maakt) onderdeel van de definitie. In conceptuele zin is de incorporatie van causale elementen in de definitie van een concept ook onwenselijk omdat daarmee als het ware een tautologisch concept wordt geïntroduceerd. Daa rmee onttrekt het begrip zich aan empirische toetsing. In het bijzonder de stelling dat sociaal kapitaal per definitie ‘goed’ is zorgt hierbij voor probl emen (DeFillipis, 2000). Het wordt dan immers on mogelijk om de effecten van sociaal kapitaal te toetsen: als het geen positief effect heeft, is er geen soc iaal kapitaal. Ook blijft een aantal zaken ‘hangen’ mede door de diversiteit in de geha nteerde definities. Zo is niet geheel scherp of met het conce pt van sociaal kapitaal nu wel of niet het idee van de homo economicus – vanuit het perspectief van de speltheorie - wordt ondersteund. Ook daarin groeien mensen immers toe naar coöperatief gedrag naarmate de wederzijdse afhankelijkheid dat ‘rationeel’ maakt (Durlauf 2002). Tussenconclusie: niet het concept sociaal kapitaal als zodanig maar de concrete elementen gebruiken voor de sociale index Vooralsnog lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat we er niet naar moeten streven om een concept als ‘sociaal kapitaal’ als zodanig te willen meten. Enerzijds leidt dat tot problemen rond de definiëring en daarmee samenha ngend de operationalisering. Anderzijds blijft het concept ook te algemeen om aanknopingspunten te kunnen bieden voor innovaties. Om die redenen ric hten we ons op de meer concrete elementen die met sociaal kapitaal worden verbonden. Die worden als afzonderlijke dimensies of subdimensies bij de index betrokken. De elementen die daarvoor in aanmerking komen zijn vertrouwen, en sociale cohesie en worden hierna besproken.
5.2.2 Vertrouwen Sociaal kapitaal wordt in (een deel van) de wetenschappelijke literatuur vrij ii expliciet verbonden met ‘vertrouwen’ , Engbersen en anderen (2005, p. 10) benoemen het begrip als volgt: “Sociaal kapitaal heeft enerzijds betrekking op de hulpbronnen (contacten, informatie, geld, steun) die mensen weten te destilleren uit de sociale verbanden waar zij deel van uitmaken en heeft a nderzijds betrekking op het bestaan van onderling vertrouwen waardoor me nsen in staat zijn zich te organiseren en samen te werken.” De tweeledigheid van het begrip sociaal kapitaal is in het bijzonder van belang in relatie tot de ‘gevoelsindex’ die uitdrukking moet geven aan de mate
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
34 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
waarin er sprake is van onderling respect, wederzijds vertrouwen en verbo ndenheid tussen burgers. Zaken als onderling respect, wederzijds vertrouwen en vertrouwen in de buurt of stad lijken te refereren aan verschillende ‘soorten’ vertrouwen. Het is waarschijnlijk dat die ook op een andere manier doorwerken in de sociale kwaliteit. In de literatuur komen we het onderscheid tegen tussen horizo ntaal vertrouwen (burgers onderling) en verticaal (burgers en overheid) ve rtrouwen of relationeel (burgers onderling) en institutioneel vertrouwen (Boutelier en anderen, 2007). De beïnvloeding ervan lijkt ook via andere mechanismen te verlopen, getuige de conclusie van het WRR -rapport ‘Vertrouwen in de wijk’ (WRR, 2005) dat de toename van het sociaal vertrouwen (door bijvoorbeeld buurtgericht beleid) niet één -op-één doorwerkt in een groter politiek vertrouwen. De WRR beschouwt beide vormen van vertrouwen dan ook feitelijk als onafhankelijke dimensies, hoewel de hoop blijft gloren dat sociaal vertrouwen uiteindelijk wel doorwerkt in institutioneel vertrouwen. Mensen kunnen echter, zo blijkt uit onde rzoek, in sterke mate vertrouwen op elkaar en sterke onderlinge banden hebben zonder dat dit iii leidt tot een vertrouwen in de overheid of de politiek .We gaan nu wat verder in op de verschillende vormen van vertrouwen. Relationeel of communitair vertrouwen De basis van het relationele of communitaire vertrouwen schuilt volgens Boutelier e.a (2007) in de sociale verbanden van personen die elkaar weten te vinden in gemeenschappelijke activiteiten en dagelijkse praktijken. Het gaat om het gevoel ‘erbij te horen’ en de bereidheid om relaties met (mensen uit) andere groepen aan te gaan. Boutelier e.a. (2007) definiëren deze vorm van vertrouwen (in een grootstedelijke context) als: Het vanzelfsprekende gevoel erbij te horen, overeenkomstig de behoeften van de betrok kenen (binding), met begrip voor de diversiteit in de omgeving (bridging) en met oog voor het belang van onderlinge relaties (linking) tussen groepen. De relatie tussen de sociaal kapitaalbenadering van Putnam (binding capital) en deze vorm van vertrouwen is evident. Een grote mate van bindend kapitaal of vertrouwen zal de betrokkenen een goed gevoel opleveren ten aa nzien van hun buurt. Tenminste als dit vertrouwen ook betrekking heeft op de mensen in de buurt waar zij wonen. Het is in dat geval niet meer dan logisch (haast tautologisch) dat zij zich dan ook meer thuis voelen in hun buurt. D ivers onderzoek heeft aangetoond dat dit vervolgens ook sterk samenhangt met hoe leefbaar de mensen hun buurt vinden (VROM, 2004; ). Wat deze vorm van vertouwen niet automatisch tot gevolg heeft, is het tweede deel van de definitie van Boutelier (het begrip voor de diversiteit in de omgeving). Zoals in de voorgaande paragraaf ook al is aangeduid kan juist een sterk (bindend) groepsgevoel leiden tot een gebrek aan acceptat ie van mensen in andere groepen. Bindend vertrouwen is dan ook geen voorwaarde voor overbruggend vertrouwen.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 35
Polarisatie In dat licht is het ook interessant dat Boutelier e.a (2007) ‘vertrouwen’ plaa tsen aan een kant van een continuüm waarvan ‘polarisatie’ het andere uiteinde vormt. Polarisatie wordt daarbij omschreven als ‘het proces van versche rping van tegenstellingen tussen verschillende groepen burgers’. In polarisatie worden verschillende factoren onderkend zoals intolerantie, (gepercipie erde) culturele tegenstellingen en wederzijdse haat, onveiligheidsgevoelens en reële conflicten. Er wordt in de literatuur en vanuit diverse perspectieven (psychologie, sociologie, pedagogiek, biologie) een groot aantal factoren onderkend die risicofactoren vormen voor polarisatie. Deze lijken in essentie te kunnen worden onderscheiden in:
Een gebrek aan eigenwaarde en zelfvertrouwen, onzekerheid, onthee mding en onbehagen;
Achterstanden in termen van inkomen en leefomstandigheden;
De perceptie van uitsluiting, een gebrek aan rechtvaardigheid, discriminatie, overlast, intimidatie en bedreiging door andere groepen;
Een groep waarmee die gevoelens worden gedeeld;
De afwezigheid van positieve contacten met (individuen in) andere gro epen.
In een empirische analyse wordt door Boutelier e.a. (2007) bevestiging gevonden voor de veronderstelling dat vertrouwen en polarisatie (ook) op een continuüm kunnen worden geplaatst. Tevens wordt aangetoond dat een aa ntal specifieke risicofactoren samenhangen met vertrouwen/pol arisatie. Welke risicofactoren en de mate waarin die risicofactoren samenhangen met ve rtrouwen/polarisatie verschilt per wijk. De indruk die daaruit naar voren komt is dat de risicofactoren geen noodzakelijke voorwaarden vormen voor het ontstaan van vertrouwen/polarisatie maar daarin wel een nog nader te du iden rol spelen. Vertrouwen in de buurt Wie meent dat wijk en buurt niet meer belangrijk zijn, gaat voorbij aan de realiteit dat voor heel veel mensen de keuze waar zij gaan wonen een heel fundamentele is (Engbersen, Snel en Weltevrede, 2005). Ook al speelt het dagelijks leven zich voor een belangrijk deel af buiten de buurt en strekt het sociale netwerk van vrienden, kennissen en familie zich over veel grotere gebieden uit, het gevoel ‘thuis te zijn’ in een buurt is voor veel mensen een belangrijke voorwaarde om ergens prettig te wonen. Vanuit die optiek is het dan ook haast vanzelfsprekend dat ‘vertrouwen in de buurt’ iets belangrijks is. Toch is niet heel erg scherp wat daar dan mee wordt bedoeld in de d iverse publicaties die hierover zijn verschenen. De WRR (2005, p. 11) plaatst vertrouwen in de buurt expliciet in de context van verschillende vormen van vertrouwen: “Bewoners die elkaar en hun overheid en politiek kunnen en willen vertrouwen. Bestuurders die hen – de buurt – durven te vertrouwen.” Het doel dat daarbij vooral wordt nagestreefd is dat burgers meer het heft in handen nemen en zelf vorm geven aan de
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
36 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
versterking van de leefbaarheid in hun buurt. Het is aannemelijk – zo betoogt de WRR - dat zij dit eerder zullen doen wanneer zij daar vertrouwen in hebben dan wanneer ze dat niet hebben. Er zijn verschillende ‘blijken’ van vertrouwen in een buurt denkbaar. De meest voor de hand liggende is wellicht wel de binding die mensen met een buurt aangaan door er zich te vestigen of – nog sterker – er een huis te kopen. En hoewel er soms nogal genuanceerd over wordt gedacht (VROM -raad, 2004), is het algemene beeld dat woningbezit niet alleen een blijk is van vertrouwen maar ook bijdraagt aan een grotere buu rtbetrokkenheid. Daar is ook empirische ondersteuning voor. Zo blijkt bijvoorbeeld dat bij eenzelfde woonduur, eigenaar-bewoners in veel sterkere mate dan huurders gehecht zijn aan hun buurt. Ook hebben ze meer contact met de buren en buurtgen oten. Vooral in wijken met een hogere dichtheid resulteert dat in een relatief sterke sociale gerichtheid van eigenwoningbezitters op hun buurt (VROM, 2004; Leidelmeijer, 2005). In gebieden met een lage dichtheid - zoals op het platteland - zijn er geen verschillen in de sociale gerichtheid van huurders en eigenaar-bewoners. Een ander ‘blijk van vertrouwen’ in de buurt is de mate waarin mensen g eneigd zijn zich actief in te zetten voor hun buurt, ook dit is een aspect dat van belang is voor het duiden van ‘participatie’. Het is vooral ook dit ‘blijk van vertrouwen’ waarop door de WRR wordt ingezet en waarom vertrouwen ook zo centraal wordt gesteld. Hierbij moet overigens wel worden opgemerkt dat dit een blijk van vertrouwen is dat vooral van belang is in buurten en wijken waar ook ‘iets aan de hand’ is. Inzet voor de buurt is iets dat wenselijk is in buurten waar wat te verbeteren valt. Interessant is dat de causale relatie tussen ‘vertrouwen in de buurt’ en ‘inzet voor de buurt’ – zoals bij veel sociale fenomenen – minder vanzelfsprekend is dan hij in eerste instantie lijkt. Het vertrouwen in de buurt is niet iets dat er is of niet. Het kan ook worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door mensen a ctief te betrekken bij acties gericht op verbetering van de openbare ruimte. Dit is dan ook een van de doelstellingen die kan worden onderkend bij de zogenaamde ‘opzoomeracties’. Door met elkaar de straat schoon te maken, ontstaan contacten tussen bewoners die weer ingezet kunnen worden voor het beheer van de woonomgeving (Duyvendak en van der Graaf, 2001). We gaan op de aard en mate van sociale contacten die mensen onderhouden hierna nog verder in. Uitsluiting en inclusie Bij de bespreking van het fenomeen polarisatie kwam al aan de orde dat belangrijke bepalende factoren daarvoor zijn:
Achterstanden in termen van inkomen en leefomstandigheden;
De perceptie van uitsluiting, een gebrek aan rechtvaardigheid, di scriminatie, overlast, intimidatie en bedreiging door andere gro epen;
De feitelijke achterstelling en het gevoel achtergesteld te zijn en er niet bij te horen leidt tot polarisatie, zo is de gedachte. Daarmee is het een fenomeen
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 37
dat we van groot belang achten voor de sociale index. Het is ook een terrein waar veel onderzoek zich op richt, ook in internationaal verband ( Commission of the European Communities, 2006). Sociale inclusie is in de EUbenadering één van de vier pijlers die de sociale kwaliteit bepalen zoals bu rgers die ervaren. De indicatoren voor sociale in- of uitsluiting hebben betrekking op burgerrechten, arbeidsmarkt, (toegang tot) voorzieningen en sociale netwerken. Subjectieve indicatoren die daarbij gebruikt worden zijn bijvoo rbeeld het aandeel mensen dat discriminatie ervaart (in relatie tot burge rrechten) en het aandeel mensen dat aangeeft regelmatig contacten te he bben met buren, vrienden en familie (in relatie tot sociale netwerken). Tussenconclusie: voor de sociale index is het wenselijk om de verschillende vormen van vertrouwen ook afzonderlijk te meten Voor de sociale index lijkt het mogelijk (en wenselijk) om d e verschillende vormen van vertrouwen die relevant worden geacht ook afzonderlijk te m eten. We maken dan onderscheid in:
bindend vertrouwen (binnen de eigen groep)
communautair vertrouwen (overbruggend vertrouwen)
vertrouwen in de buurt
vertrouwen in de overheid
Uitsluiting en inclusie
5.2.3 Sociale Cohesie Sociale cohesie is door Schnabel (2000, p.22) gedefinieerd als “de mate waa rin mensen in gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in hun persoonlijk leven, al s burger in de maatschappij en als lid van de samenleving”. Deze definitie geeft goed de rei kwijdte van het begrip weer. Sociale cohesie:
Verwijst naar de interne samenhang van een sociaal systeem (een groep, een organisatie, een samenleving)
Heeft een functionele of instrumentele component waar het gaat om de samenwerking tussen de actoren binnen een sociaal systeem en de coördinatie van hun handelen, onder invloed van de voor - en nadelen die daarmee verbonden zijn en de aan - of afwezigheid van alternatieven.
Daarnaast is er een normatieve component, in de zin van de identif icatie en gevoelens van solidariteit met anderen die als moreel ve rplichtend worden ervaren (De Hart, 2002).
Sociale cohesie is een begrip dat sterk in de mode is. Er zijn dan ook ve le definities van, waardoor de scherpte er enigszins aan ontbreekt en het een soort containerbegrip is geworden. Het kan mede daardoor soms ook lastig worden onderscheiden van bijvoorbeeld ‘sociaal kapitaal’ (Bolt en Torrance, 2005). Met name in de beleidsliteratuur wordt sociale cohesie nagenoeg
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
38 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
gelijk gesteld met sociaal kapitaal (in de zin van bindend kapitaal zoals door Putnam gebruikt). De achterliggende gedachte die daarbij voortdurend t erugkomt is dat sociale cohesie een succesvolle buurt onderscheid t van een minder succesvolle buurt. Sociale cohesie is dan iets dat intrinsiek ‘goed’ is en dient te worden nagestreefd. Een van de meer uitgesproken benaderingen waarin sociale cohesie een b elangrijke (positieve) rol speelt is de sociale desintegratiethe orie van Shaw en McKay (1942/1969). Daarin worden materiële kenmerken van een buurt aan sociale cohesie gekoppeld. Een hoge residentiële mobiliteit, een hoge etn ische heterogeniteit en een lage sociaal-economische status van een buurt worden daarin beschouwd als oorzaken van een ontwrichte sociale organisatie van en een gebrek aan sociale cohesie binnen een gemeenschap. Het gebrek aan sociale cohesie leidt tot sociale desintegratie en criminaliteit. De reden daarvoor is dan dat mechanismen van formele en in formele sociale controle die de criminaliteit in een buurt kunnen tegengaan, in een buurt zonder sociale cohesie niet werken. In de meeste beschouwingen over sociale cohesie wordt overigens de kee rzijde ervan – vergelijkbaar met de keerzijde van bindend sociaal kapitaal, namelijk de uitsluiting van andere groepen – onderkend. Dat geldt ook in het beleid dat er soms ook op gericht kan zijn de sociale cohesie juist te vermi nderen. Zo constateren De Kam en Needham (2003) dat kan worden onderkend dat vormen van sociale cohesie niet goed kunnen zijn voor een buurt. Bijvoorbeeld als er sprake is van een sterke sociale cohesie binnen groepen jongeren of binnen gesloten deelgemeenschappen van autochtonen of a llochtonen. In die gevallen kunnen fysieke ingrepen (differentiatie van het woningaanbod) ook worden gemotiveerd met de wens om de sociale cohesie binnen deelgroepen te verminderen. Hoewel er overlap is met het begrip sociaal kapitaal, waaronder het nu (we llicht ten onrechte omdat de geschiedenis van het begrip ‘sociale cohesie’ verder teruggaat) wordt besproken, kan sociale cohesie daar wel van worden onderscheiden. Zoals wel vaker in het sociale domein is het een kwestie van definitie. Een nuttige definitie is de definitie die door Bolt en Torrance (2005) wordt gebruikt en die sociale cohesie uiteenlegt in drie componenten:
De mate van sociale participatie via sociale interactie en formele participatie (gedragscomponent)
De mate waarin er gelijkgerichte opvattingen bestaan over de (o ngeschreven) regels in de buurt (normen en waardencomponent)
De identificatie met de buurt (belevingscomponent).
Zoals de auteurs ook opmerken, is er veelal sprake van een samenhang tu ssen deze componenten. Voor een deel kunnen ze echter ook onafhankelijk van elkaar bestaan. Een aardig voorbeeld in dit kader komt naar voren in een studie van Adriaanse (2006) naar de betrekkelijk probleemloze wijk Buite nveldert in Amsterdam. Deze wijk is stedenbouwkundig sterk vergelijkbaar met wijken die wel tot de huidige probleemwijken behoren. De so ciale cohesie – in de klassieke zin van sterke onderlinge banden – is er ook beperkt. Er
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 39
worden weinig hechte lokale netwerken aangetroffen. Er lijkt vooral sprake te zijn van een vreedzame coëxistentie van de verschillende bevolkingsgro epen die z’n basis vindt in de hiervoor als tweede benoemde component van sociale cohesie: “Om de noodzakelijke contacten met buren te reguleren zo nder dat men elkaar daarvoor per se moet kennen, nemen de bewoners in Buitenveldert specifieke ‘ongeschreven’ regels in acht en vertrouwen ze er tegelijkertijd op dat hun buren hetzelfde doen omdat men elkaars privacy en recht op woongenot respecteert..” Er bestaat grote consensus over ‘hoe het hoort’. Nieuwe bewoners worden ermee bekend gemaakt en overtreders worden gecorrigeerd. Adriaanse constateert dat er twee voorwaarden zijn waar aan moet zijn vo ldaan wil een gemeenschap op een dergelijke manier kunnen functioneren. De eerste is dat er sprake moet zijn van zogenaamde publieke familiariteit, die alleen kan ontstaan in de herhaalde interacties tussen mensen die in dezelfde wijk wonen. Bij gebrek aan publieke familiariteit krijgen mensen het gevoel dat ze anderen niet meer sociaal kunnen plaatsen, dat ze daarom geen greep meer hebben op hun straat, buurt of stad, en dat zij die d aarom niet langer als ‘van mij’ kunnen beschouwen (Blokland -Potters, 2006). En een tweede voorwaarde is dat er een zekere stabiliteit in de sociale orde moet zijn. Bij snelle veranderingen in de bevolkingssamenstelling verdwijnt de kritische massa die nodig is om vanzelfsprekende omgangsvormen te kunnen handhaven. Sociale interacties Wat we kunnen leren uit het voorbeeld van Buitenveldert (en andere studies waarin het belang van publieke familiariteit wordt benadrukt) is dat conta cten tussen buurtbewoners ertoe doen. Maar zeker niet alleen in de vorm van de hechte sociale netwerken die we meestal met sociale cohesie associëren. Ook de korte – alledaagse – contacten doen er toe. Welke contacten er in een buurt zijn en hoe die doorwerken in de manier waarop m en met elkaar omgaat, lijkt daarmee een centraal vraagstuk te vormen voor inzicht in ‘de sociale kwaliteit’. Om de aard en vorm van sociale contacten meer handen en voeten te geven is door het Verwey Jonker Instituut een instrument ontwikkeld – de contactladder – dat op verschillende dimensies van contact aangeeft hoe buurtgen oten de contacten tussen elkaar beleven. Belangrijke uitgangspunten zijn:
R
dat er zowel negatieve als positieve contacten kunnen zijn (meer is dus niet altijd beter);
dat er verschillende vormen van contact kunnen zijn die elkaar ook niet uitsluiten (geen strikt hiërarchische ordening)
dat er een verschil kan zijn tussen de aard en het niveau van de feit elijke contacten en de aspiraties van de bewoners.
De aard van de sociale contacten die worden onderscheiden zijn:
Negatieve contacten (onverschilligheid of ergernis),
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
40 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
Latente contacten (waarop indien nodig een beroep kan worden g edaan),
Buurtverbondenheid (sociaal-emotionele binding),
Contacten gericht op het samenleven in de buurt (oogje in het zeil houden, afspraken maken).
De mate van contact is uiteengelegd in twee dimensies:
Incidentele contacten die meer toevallig van aard zijn
Structurele contacten die plaatsvinden op basis van bewuste intera cties.
Het instrument is nadrukkelijk bedoeld om een diagnose te stellen van de aard van de contacten in een buurt en de discrepanties die er kunnen b estaan tussen de feitelijke contacten en de gewenste contacten. Daaraan ku nnen ook aangrijpingspunten voor interventies worden ontleend . Het instrument is niet bedoeld om buurten te waarderen omdat meer niet altijd beter is en de ene contactvorm ook niet beter is dan de andere. Wat er natuurlijk wel toe doet is in hoeverre de feitelijke contacten verschi llen van het aspiratieniveau. De mate waarin de contacten overeen komen met de wensen van bewoners kan dan wel een indicatie vormen voor de m ate waarin het goed gaat in een buurt of juist niet. Deze benadering van de aard en het belang van sociale contacten sluit voor een groot deel aan bij wetenschappelijke definities omtrent eenzaamheid en sociaal isolement. Daarin verwijst de term sociaal isolement naar het obje ctief, feitelijk geïsoleerd zijn, wat niet per definitie betekent dat mensen zich ook eenzaam voelen. Vaak gaat dat echter wel samen. De term eenzaamheid verwijst naar de subjectieve beleving van het ontbreken van persoonlijke contacten: de ervaring van een gemis aan bepaalde contacten of een tekor tschieten van bepaalde contacten. Veelal wordt een onderscheid gemaakt tussen emotionele eenzaamheid (een gebrek aan intieme contacten) en soc iale eenzaamheid (een klein sociaal netwerk hebben). Tussenconclusie: voor de sociale index is het van belang om in het bijzonder de aard van de contacten in relatie tot de aspiraties van bewoners op te nemen, dus zowel indicatoren voor emotionele- en sociale eenzaamheid als een indicator voor sociaal isolement.
5.3
Competenties Competenties worden in hedendaagse discussies vooral in verband gebracht met het onderwijssysteem. We vatten competenties in relatie tot de sociale index echter breder maar vooral ook iets anders op. Het gaat meer in alg emene zin om de ‘instrumenten’ die mensen ter beschikking staan om op een zinvolle wijze te kunnen participeren in de samenleving (meedoen en binding). De instrumenten ofwel de mate waarin is voorzien in de voorwaarden om op het (inter)persoonlijke vlak te kunnen participeren in de samenleving, relaties te onderhouden en zich gebonden voelen aan straat en buurt:
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 41
een goede gezondheid,
een voldoende taalbeheersing,
een adequate opleiding,
de afwezigheid van armoede.
Dit is een inperking van het gehele scala aan competenties dat nuttig kan worden geacht in het dagelijks functioneren. Dit betreft een keuze voor die competenties die min of meer als noodzakelijk kunnen worden gezien voor ‘normaal’ functioneren. Om die reden noemen we ze ook voorwaarden. Zo nder goede gezondheid, zonder beheersing van de Nederlandse taal, zonder een adequate opleiding en in armoede zal ‘meedoen’ en ‘binding’ niet va nzelfsprekend zijn. Er is hierdoor een duidelijke connectie tussen enerzijds de dimensies ‘soc iaal-economische zekerheid’ en ‘sociale inclusie’ zoals in de EU -systematiek gehanteerd en de voorwaarden die hiervoor zijn benoemd. De EU -dimensies hanteren evenwel de maatschappelijke invalshoek – de mate waarin zekerheid wordt geboden of sociale netwerken aanwezig zijn. De kant van de co mpetentie zet meer in op de burger zelf: de uitrusting die hij bezit om kansen te benutten en te participeren in de maatschappij. Deze benadering sluit aan bij de beïnvloedbare risicofactoren die door het SCP (2004) worden benoemd in relatie tot sociale uitsluiting:
redzaamheid: lichamelijke/psychische belemmeringen voor zel fstandig functioneren, onvoldoende ict-vaardigheden, analfabetisme, onvoldoende competenties voor sociaal burgerschap (waa ronder onvoldoende ‘bureaucratische vaardigheden’);
gezondheid: slechte gezondheid, chronisch ziek/gehandicapt, psychosociale/psychische problematiek, verslaving;
opleiding: niet voltooid, laag opleidingsniveau, geringe arbeidsmarktgerichtheid;
arbeidsmarktpositie: langdurige werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, laag gekwalificeerde arbeid;
inkomen: laag huishoudinkomen, inkomen (langdurig) onder a rmoedegrens, schulden;
fysieke en sociale leefomgeving: dakloosheid, verblijf in (zorg)instelling, achterstandswijk, geen/weinig voorzieningen in woonbuurt (buurthuis, speelterrein e.d.), aanwezigheid sociaal netwerk.
Het bezit van die competenties komt voor een belangrijk deel tot stand in interactie met ‘de maatschappij’. Gezondheid wordt deels bepaald door de leefomstandigheden, een adequate opleiding deels door het aanbod, de kw aliteit en de bereikbaarheid van scholen, taalbeheersing door de eigen sociale omgeving maar ook door het aanbod van taa lcursussen en een minimaal inkomensniveau door vangnetten in de samenleving. Het is dan ook goed om de neerslag van competenties te beschouwen in relatie tot de omstandigh eden waarin ze worden verworven. Voor een belangrijk deel zijn de in beginsel
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
42 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
relevante indicatoren uit de EU-monitor – die die omstandigheden in beeld brengen - niet onderscheidend binnen een land, laat staan binnen een stad (van Veelen, van Geest en Vijver, 2005). Er is dan ook een selectie gemaakt op deze kenmerken, met als leidraad het potentieel onderscheidend vermogen van de indicatoren.
5.3.1 Gezondheid De indicator gezondheid kan op verschillende manieren worden ingevuld , maar is lastig te meten. De mate waarin mensen zich gezond voelen wordt als belangrijke indicator beschouwd, samen met de mate waarin men moeite heeft om dagelijkse lichamelijk activiteiten te verrichten.
5.3.2 Opleiding Een adequate opleiding is van belang voor het op een normale wijze partic iperen in de samenleving. De vraag wat een adequate opleiding is, is minder eenduidig te beantwoorden. Wat vooral van belang wordt geacht is het beh alen van de startkwalificatie. Voortijdig schoolverlaten leidt tot slechtere a rbeidsmarktperspectieven voor jongeren en kan tot hogere kosten leiden voor de samenleving, bijvoorbeeld in termen van hogere criminaliteit en sociale uitkeringen, zo stelt het CPB (2006). Daarbij tekent het CPB wel aan dat er geen empirische basis lijkt te zijn voor de veronderstelling dat het wel of niet behalen van startkwalificatie een harde scheidslijn met zich mee brengt. Er lijkt eerder sprake te zijn van een glijdende schaal: naarmate men meer o nderwijs volgt verbeteren de arbeidsmarktperspectieven. Dit geldt zowel b eneden het niveau van de startkwalificatie als daarboven. In het algemeen wordt gevonden dat het volgen van een jaar onderwijs gemiddeld leidt tot 5 tot 15 procent meer loon over de gehele beroepsloopbaan (Krueger en Li ndahl, 2001). Die opbrengsten verschillen overigens wel per land, opleiding sniveau en kenmerken van de leerlingen. Voortijdig schoolverlaten Voortijdig schoolverlaten (vsv) is in Nederland gedefinieerd als het niet halen van een startkwalificatie, dat is een diploma van havo, vwo of niveau 2 van het mbo. In het Nederlandse onderwijs- en arbeidsmarktbeleid wordt de startkwalificatie gezien als het minimale niveau dat nodig is om voldoende toegerust de arbeidsmarkt te betreden en om zich gedurende de beroep sloopbaan verder te kunnen ontwikkelen (OCW, 1993). Het beleid is er dan ook op gericht om zo veel mogelijk jongeren een startkwalifi catie te laten halen. Voortijdig schoolverlaten komt relatief vaak voor bij leerlingen die ouders hebben met een laag opleidingsniveau, bij leerlingen uit éénoudergezinnen, bij leerlingen die met een achterstand het voortgezet onderwijs betreden (lage CITO eindscores) en bij allochtone leerlingen, hoewel dit effect beperkt is als wordt gecontroleerd voor de andere factoren. Al deze factoren hebben een zelfstandige invloed op het voortijdig schoolverlaten en vooral als sprake is van een cumulatie van deze factoren neemt de kans op vsv sterk toe, zo
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 43
constateert het CPB op basis van een analyse van RMC -registraties voor het schooljaar 2003/2004. Het voortijdig schoolverlaten komt verder veel meer voor in het vmbo (en dan vooral op de laagste niveaus) dan in hav o en vwo. Hoewel het probleem en de gebruikte definities helder zijn, is er toch wel enige reden om dit onderwerp met de nodige voorzichtigheid te bezien. A llereerst zijn de registraties nog niet geheel sluitend. Daardoor is het moeilijk om zicht te krijgen op hoeveel scholieren nu daadwerkelijk de school verl aten zonder startkwalificatie te behalen. Zo kunnen ze de school verlaten om elders de opleiding voort te zetten – al dan niet na tussentijds nog te hebben gewerkt - of kunnen ze bij het beëindigen van een studie reeds in het bezit zijn van een startkwalificatie (uit een vorige opleiding). Tijdreeksen – die een toename van vsv laten zien - zijn vooralsnog onbetrouwbaar doordat er sprake is van een verbetering van de registraties. Er is dus (waarschijnl ijk) geen echte toename maar simpelweg een toename van het aantal registraties. Een tweede, meer inhoudelijke reden om de startkwalificaties en de vsv’s te nuanceren is dat de grens van opleidingen die een relatief goede start bieden op de arbeidsmarkt verschilt per opleidingssector. De Raad voor Werk en Inkomen (RWI, 2005) heeft in dit verband het begrip sectorstartniveau geï ntroduceerd. Het sectorstartniveau wordt gedefinieerd als het opleidingsn iveau dat nodig is om een specifiek beroep uit te kunnen oe fenen. Sectoren waar het sectorstartniveau lager ligt dan mbo2 (het startkwalificatieniveau) zijn bijvoorbeeld de bouw, beveiliging en schoonmaak. Effecten De realisatie van een laag opleidingsniveau resulteert ook gemiddeld gen omen in mindere arbeidsmarktperspectieven. De grootste (significante) verbeteringen in arbeidsmarktperspectieven vinden plaats bij de overgang van vbo naar mbo1 en bij de overgang van mbo 2 naar mbo3. Daarbij blijken lager opgeleiden ook kwetsbaarder voor conjunctuur. In tijden van economische recessie is er een hoger opleidingsniveau nodig om aan het werk te komen dan in tijden van een hoogconjunctuur. Vooral jongeren zonder enig diploma hebben dan slechte arbeidsmarktperspectieven. Voorts wordt in de literatuur gespeculeerd over de relatie tussen opleiding en criminaliteit. Diverse studies in binnen - en buitenland constateren dat er een relatie is tussen tussen een laag opleidingsniveau en deelname aan cr iminele activiteiten. De causale relatie is hierbij echter moeilijk vast te ste llen, hoewel er wel theorieën over bestaan. Een verklaring is bijvoorbeeld dat de risico’s van deelname aan criminele activiteiten voor lager opgeleiden minder groot zijn doordat ze minder inkomstenderving ondervinden bij o psluiting. Onderzoek van Boutelier uit 2008 heeft aangetoond dat dezelfde factoren die ertoe bijdragen dat mensen moeilijk een opleiding afmaken, het waarschijnlijker maken dat iemand crimineel gedrag vertoont. Daarbij valt dan te denken aan motivatie- of gedragsproblemen, familieomstandigheden (een-oudergezin) en behoren tot risicogroepen . De oplossing ligt dan niet direct in het afdwingen van het behalen van de startkwalificatie.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
44 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
Tussenconclusie: opleiding en participatie zijn factor van belang voor de sociale index Hoewel er de nodige mitsen en maren zijn te plaatsen bij de relatie tussen opleiding en participatie, is de algemene teneur toch wel dat het een factor van belang is. Het behalen van de startkwalificatie is daarbij een voor de hand liggende indicator omdat die goed aansluit b ij het beleid. Op zichzelf is het echter niet noodzakelijk om die grens strikt te hanteren en bieden indic atoren als het sectorstartniveau of het gerealiseerde opleidingsniveau in een cohort ook goede aanknopingspunten.
5.3.3 Taalbeheersing Er lijkt weinig discussie over dat Nederlandse taalbeheersing een voorwaarde is voor zelfstandigheid en participatie in de Nederlandse samenleving. De inspanningen op het vlak van het versterken van de taalbeheersing richten zich in hoofdzaak op de allochtone vrouwen. Daar zijn meerdere redenen voor. Allereerst is de taalachterstand onder deze groep gemiddeld genomen het grootst. Dat geldt met name de groep (vooral Turkse) vrouwen die via gezinshereniging in het land is gekomen (SCP, 2006). Daarnaast wordt er een sneeuwbaleffect verwacht volgens het uitgangspunt ““if you educate a woman, you educate a family”. Hun taalbeheersing heeft immers ook effect op het beheersen en gebruiken van de Nederlandse taal door hun kinderen (Gijsberts en Merens, 2004). En de effecten gaan wellicht ook verder. Als een ouder normaal kan deelnemen in de samenleving mag ook worden verwacht dat die beter in staat is een goede basis te leggen voor het maatschappelijk succes van de volgende generatie (Frontoffice Inburgering, 2007). Taal speelt een rol bij het volgen van een opleiding, het zoeken van werk, het aangaan van contacten met Nederlanders en Nederlandse instanties. Er lijkt daarbij zelfs sprake van een vicieuze cirkel. Juist door deelname aan het maatschappelijke verkeer kan men de Nederlandse taal goed leren. Als men daar echter niet aan kan deelnemen doordat de taal onvoldoende wordt beheerst, blijft men aan de kant staan (de Gruyter, 2005). Een basaal niveau van taalbeheersing is dan ook van groot belang.
5.3.4 Armoede De relatie tussen armoede en het volwaardig kunnen participeren in de samenleving is haast een tautologische. Engbersen en Snel (1997) bijvoorbeeld verwijzen naar armoede als “het ontbreken van ‘materiële en/of immateriële bestaanscondities die volwaardig burgerschap mogelijk maken”. En ook in de Europese Unie, is wat aanvankelijk als het probleem van armoede was aa ngemerkt, verschoven in de richting van sociale uitsluiting – overigens zonder dat dit een noemenswaardige inhoudelijke verandering van het aandachtsg ebied tot gevolg had (SCP, 2004). Ook op dit vlak lijkt er dus sprake van een vervaging van grenzen tussen onderwerpen en aandachtsgebieden die op zichzelf goed van elkaar zouden kunnen worden onderscheiden. Het SCP (2004) doet dit ook en benoemt ‘armoede’ als een van de risicofactoren voor
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 45
sociale uitsluiting. Omdat armoede niet eenduidig en met brede publieke en wetenschappelijke instemming te definiëren is, maakt het CBS bij het b eschrijven van de kans op armoede gebruik van twee inkomensgrenzen; de lage-inkomensgrens en de beleidsmatige inkomensgrens. De eerstgenoemde grens vertegenwoordigt een vast koopkrachtbedrag, de laatstgenoemde wordt aangepast aan het sociaal minimum. De op deze wijze afgebakende groepen hoeven niet noodzakelijkerwijs werkelijk arm te zijn, maar het we rkelijke aandeel armen wordt hiermee wel in grote lijnen in kaart gebracht. Andere aspecten die van belang zijn bij de beoordeling van armoede zijn de omvang van het vermogen en de periode dat mensen van weinig inkomen moeten rondkomen.
5.4
Participatie Aan participatie worden de volgende aspecten onderkend: werk, vrijwilligerwerk en mantelzorg. In meer algemene zin kan participatie (meedoen) wo rden gezien als het tegendeel van uitgesloten zijn. En hoewel er hiervoor al het nodige is gezegd over inclusie - met name in relatie tot de EU-benadering van het begrip – en over de civil society (Putnam, 2000), is nog niet erg scherp gedefinieerd wat nu wordt bedoeld met ‘meedoen’. Om dit wat scherper te krijgen sluiten we aan bij de definiëring die door het SCP is geg even aan het begrip sociale uitsluiting (SCP, 2004). Het SCP benoemt twee dimensies waardoor sociale uitsluiting wordt geke nmerkt: een sociaal-culturele en een economisch-structurele dimensie. Die worden in onderstaand overzicht nader uitgewerkt.
sociaal-culturele uitsluiting onvoldoende sociale participatie onvoldoende deelname aan formele en informele sociale netwerken, incl usief vrijetijdsbesteding; onvoldoende sociale ondersteuning; sociaal isol ement; onvoldoende sociale betrokkenheid; voor allochtonen: ontbreken van contact met autochtonen; onvoldoende culturele/normatieve integratie onvoldoende naleving van centrale waarden en normen beh orend bij actief sociaal burgerschap: gering arbeidsethos, geringe opleidingsbereidheid, niet stemmen, misbruik sociale zekerheid, delinquent gedrag; afwijkende ped agogische opvattingen, afwijkende opvattingen over rechten en plichten van vrouwen/mannen; economisch-structurele uitsluiting materiële deprivatie tekort aan middelen voor elementaire levensbehoeften en materiële go ederen, ‘life style’ deprivatie, problematische schulden; betalingsachtersta nden (m.n. woonlasten); geen mogelijkheden om geld te len en onvoldoende toegang tot ‘social rights’ ((semi -)overheidsvoorzieningen)
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
46 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
wachtlijsten en/of (financiële) drempels voor gezondheidszorg, onderwijs (met name ten behoeve van kinderen), huisvesting, rechtsbijstand, maa tschappelijke dienstverlening, schuldhulpverlening, arbeidsbemiddeling, sociale zekerheid, maar ook zakelijke dienstverlening zoals banken en verzekeringsinstellingen; onvoldoende veiligheid en leefbaarheid woonomgeving.
In de ‘tekorten’ die in bovenstaand schema zijn gedefinieerd en die risi cofactoren inhouden, kunnen actieve (dat wat iemand te weinig doet) en passieve (dat wat iemand wordt onthouden) elementen worden onderscheiden. Als we de actieve elementen van sociale uitsluiting omdraaien en definiëren in termen van fronten waarop mensen ‘mee kunnen doen’ ontstaat de volgende opsomming:
Deelnemen aan formele sociale netwerken,
Deelnemen aan informele sociale netwerken, inclusief vrijetijdsbesteding,
Bieden van sociale ondersteuning,
Tonen van sociale betrokkenheid,
Contacten onderhouden met autochtonen,
Werken,
Opleiding volgen,
Stemmen,
geen misbruik maken van sociale zekerheid,
geen delinquent gedrag vertonen,
De activiteiten zoals in bovenstaande opsomming weergegeven zijn enerzijds betrekkelijk specifiek (geen delinquent gedrag vertonen) en anderzijds nogal algemeen van aard (zoals deelnemen aan informele netwerken). Als we de verschillende activiteiten meer op eenzelfde niveau brengen, kunnen de vo lgende ‘vormen’ van participatie worden onderscheiden:
sociaaleconomische participatie (werken en studeren)
maatschappelijke participatie (mantelzorg/vrijwilligerswerk)
sociaal-culturele participatie (sport, ontspanning, recreatie, cu ltuur)
Het onderscheid wordt dan vooral gemaakt langs de lijn van de primaire functionaliteit van de participatie. Sociaaleconomische participatie Sociaaleconomische participatie gaat over activiteiten die primair tot doel hebben de (zelf)redzaamheid te versterken en inkomen te verwerven. Het primaire nut betreft het (economisch) nut voor de persoon zelf. D at is in directe zin het geval bij arbeidsparticipatie, maar het volgen van een ople iding en/of studie kan ook in dat perspectief (maar dan op de langere termijn) worden bezien. Er is nog een reden waarom beide activiteiten zouden ku n-
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 47
nen worden samengenomen. Die reden is dat het voor een deel communicerende vaten betreft. Stel dat in een buurt wordt gevonden dat de arbeidspa rticipatie laag is maar de onderwijsparticipatie groot (bijvoorbeeld in een studentenwijk). Een deel van de verklaring van de lage arbe idsparticipatie ligt dan in het feit dat een groot deel van de mensen aan het studeren is (waardoor er minder tijd over blijft om te werken). Hoewel natuurlijk ook naast de studie kan worden gewerkt en naast het werk kan worden gest udeerd, is er een logische verbinding tussen beide vormen, waarbij er óf een accent wordt gelegd op werken óf op het volgen van een opleiding. Maatschappelijke participatie Maatschappelijke participatie betreft activiteiten die primair een maa tschappelijk nut hebben. Ook hierbij geldt dat het nut in afgeleide zin ook best de persoon zelf kan betreffen omdat die ook voordeel kan hebben bij deze activiteiten (bijvoorbeeld doordat de participatie ingang geeft tot ne twerken die hem in staat stellen sociaal kapitaal te realiseren). De activiteit op zich heeft echter een maatschappelijke functie. Mensen zetten zich (ko steloos) in voor het welzijn van anderen door het bieden van informele hulp (zoals mantelzorg) of van de gemeenschap als geheel. Hierbinnen zien we dan ook activiteiten die behoren tot de deelname in de civil society. Ook participatie in het democratisch proces en de politiek (stemmen, inspraak, enzovoort) lijkt hier onder te kunnen worden geschaard. Sociaal-culturele participatie Sociaal-culturele participatie heeft als primaire doelen: ‘ontmoeting’, ‘ontspanning’ en ‘ontwikkeling’. Hoewel dit een terrein is dat wellicht wat minder scherp op het netvlies staat als het gaat over urgente sociale problemen, is het wel degelijk van belang als we ‘meedoen’ centraal stellen. Teke nend is in dat kader ook dat de sociaal-culturele participatie onder laag opgeleiden en lage inkomensgroepen beduidend minder is dan bij hoog opgeleide mensen. Het is enigszins twijfelachtig of we ook de ‘normale’ sociale interacties in de zin van buurtcontacten en latente, toevallige contacten hieronder zouden moeten plaatsen. Gezien eerdere bevindingen is het een relevant onderwerp, bijvoorbeeld in relatie tot familiariteit, vertrouwen en binding. De aansluiting met de benoemde sociaal-culturele vorm van participatie is de overeenkomst met het ‘doel’: ontmoeting. Waar het ervan verschilt is de doelgerichtheid van de contacten. Waar de hiervoor benoemde vormen van participatie wo rden onderscheiden op basis van een criterium van functionaliteit en een daarmee verbonden doelgerichtheid, kan dat voor de meer ‘toevallige’ soci ale contacten en buurtcontacten op en rond ‘de speeltuin’ (of meer formeel: de (semi-) openbare ruimte), niet worden gezegd. De functionaliteit van de contacten is er wel, maar de doelgerichtheid ontbreekt. We stellen dan ook voor om naast de ‘functionele’ vormen van participatie een aparte (sub)dimensie ‘sociale contacten’ te benoemen. Daarbij kan dan worden ingegaan op het verschil tussen de feitelijke contacten en het aspiratieniveau van die contacten.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
48 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
Tussenconclusie: participatie in de samenleving is een van de centrale dimensies in de sociale index, daarnaast wordt er een seperate dimensie ‘sociale contacten’ gehanteerd We beschouwen de mate waarin mensen participeren in de samenleving (betaald werk verrichten, een studie volgen, vrijwilligerswerk doen, mantelzorger zijn, sporten, lid zijn van verenigingen, zich inzetten voor de buurt, enzovoort), als een van de centrale dimensies in de sociale index. De partic ipatie van mensen in de samenleving kan worden onderscheiden op basis van de primaire (maar niet uitsluitende) functionele doelen die ermee worden nagestreefd: Sociaaleconomisch (opleiding, werk), Maatschappelijk (vrijwilligerswerk, mantelzorg, inzet voor de buurt) en Sociaal cultureel (sport, ontspanning, cultuur en recreatie). Aanvullend stellen we voor een separate dimensie ‘sociale contacten’ te gaan hanteren waarin het verschil tussen feitelijke, min of meer toevallige en latente buurtcontacten en het a spiratieniveau van die contacten aan de orde komt.
5.5
Stedelijke Infrastructuur Onder de noemer ‘stedelijke infrastructuur’ vallen een aantal aspecten van voorzieningen: bestaan, gebruik, profijt, en waardering van voorzieningen. Eén van de voorwaarden op het vlak van de leefomgeving voor participatie en binding is het aspect ‘voorzieningen’ benoemd, maar dan naast omgevingsfactoren als de afwezigheid van discriminatie, de afwezigheid van (s ociale) onveiligheid, vervuiling (i.v.m. gezondheid) en overlast en de beschikbaarheid van goede, passende huisvesting. Voor al die zaken geldt dat het (sub)dimensies betreft die aanwezig kunnen zijn in de sociale en fysieke lee fomgeving van mensen en die – als er niet aan is voldaan – risicofactoren vormen voor de mate waarin mensen kunnen en willen participeren in de samenleving. De opsomming van de sub)dimensies die we van belang achten als voo rwaarden vanuit de (stedelijke) leefomgeving is verder ook niet willekeurig. Allereerst heeft er een selectie plaatsgevonden op basis van het onderscheid tussen elementen die niet direct door beleid beïnvloedbaar zijn en eleme nten die (potentieel) wel door beleid beïnvloedbaar zijn. Omgevingsfactoren die niet (direct) beïnvloedbaar zijn Voorbeelden van omgevingsfactoren die niet (direct) door beleid beïnvloedbaar zijn, zijn demografie, conjunctuur, migratie, etniciteit, huishoudens amenstelling, enzovoort. Voor zover die aspecten van belang zijn in relatie tot de wel beïnvloedbare voorwaarden of in relatie tot participatie en binding worden ze meegenomen in de ‘contextvariabelen’ waar in de volgende paragraaf wordt ingegaan. Omgevingsfactoren die wel kunnen worden beïnvloed Voorwaarden in de leefomgeving die (potentieel) wel door beleid ku nnen worden beïnvloed – ook al zal dat niet altijd even eenvoudig zijn – ontlenen
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 49
we voor een deel aan de (beïnvloedbare) risicofactoren die ook door het SCP (2004) zijn benoemd in de sociale en fysieke leefomgeving : dakloosheid, verblijf in (zorg)instelling, achterstandswijk, geen/weinig voorzieningen in woonbuurt (buurthuis, speelterrein e.d.), aanwezigheid sociaal netwerk. Voor een ander deel zijn het aspecten die samenhangen met indicatoren die zijn opgenomen onder het domein ‘housing and environment’ b innen de dimensie ‘socio-economic security’ in de EU-benadering van sociale kwaliteit (Maesen en Walker, 2005): Domain
Sub-domains
Indicators
Housing and environment
Housing security
Proportion of people who have certainty of keeping their home Proportion of hidden families (i.e. several families within same household
Housing conditions
Number of square meters per household member Proportion of population living in houses with lack of functioning basic amenities (water, sanitation and energy)
Environmental conditions (social and natural)
People affected by criminal offences per 10,000 inhabitants
Proportion living in households that are situated in neighbourhoods with above average pollution rate (water, air and noise)
Tot slot is aansluiting gezocht bij de risicofactoren die door Boutelier e.a. (2007) zijn benoemd in relatie tot polarisatie en die hun oorsprong in de (sociale) leefomgeving vinden: de perceptie van uitsluiting, een gebrek aan rechtvaardigheid, discriminatie, overlast, intimidatie en bedreiging door andere groepen. Deze aspecten zijn met name ook van belang in relatie tot de ‘gevoelsindex’ waarin zaken als onderling respect aan de orde komen. Voor wat betreft de voorzieningen is het logisch lijn om voor de sociale index aansluiting te zoeken bij de verschillende vormen van participatie die hie rvoor zijn onderscheiden. Voor sociaaleconomische participatie gaat het dan om scholen, bedrijfsruimte en arbeidsplaatsen. Voor maatschappelijke part icipatie gaat het om verenigingen, vrijwilligersorganisaties en dergelijke en voor sociaal-culturele participatie om sportverenigingen, musea, buurthuis, horeca en dergelijke. Voor de dimensie ‘toevallige’ ontmoetingen gaat het om speeltuinen, pleinen, een park en andere voorzienin gen waar de (semi)openbare ruimte daar gelegenheid voor kan bieden. Voor veel voorzieningen die zijn gerelateerd aan de verschillende vormen van participatie (wellicht met uitzondering van de ‘toevallige’ contacten) geldt dat de schaal waarop ze van belang zijn veelal buurt overstijgend is (VROM, 2004). Omgekeerd betekent dat dan ook dat de afwezigheid van voorzieni ngen in ruimtelijk gedefinieerde buurten niet hoeft te betekenen dat dit een
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
50 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
probleem is voor de bewoners. Men gaat dan eenvoudigweg iets verder weg naar school, naar het werk, de sportvereniging, de kroeg of het museum. Waar het vooral om gaat is de perceptie van de bewoners met betrekking tot de toegankelijkheid en bereikbaarheid van dergelijke voorzieningen. Of meer algemeen: de tevredenheid met het voorzieningenniveau. Van een beperkt aantal voorzieningen kan worden betoogd dat die van specifiek belang zo uden kunnen worden geacht voor de sociale kwaliteit in een buurt of wijk (VROM-raad, 2006). Voor dat type voorzieningen kan het zinnig zijn om ook de fysieke manifestatie in de index op te nemen. Tussenconclusie: De stedelijke infrastructuur schept voorwaarden voor de participatie van burgers in de stad. We onderscheiden daarbij zowel sociale als fysieke aspecten van de stedelijke leefomgeving:
5.6
Voldoende niveau van voorzieningen (gerelateerd aan de onde rscheiden vormen van participatie)
Adequate huisvesting
Afwezigheid van discriminatie, sociale onveiligheid en intimidatie
Afwezigheid van vervuiling, hinder en overlast.
De context van de wijk De aspecten die in het schema van het SPR worden benoemd in het blok ‘wijkcontext’ zijn zaken die veelal als de ‘normale’ kengetallen van wijken worden gehanteerd: de samenstelling van de woningvoorraad, de bevolking en een aantal zaken die ook enige overlap hebben met de andere dimensies zoals schoolprestaties, veiligheid en werkgelegenheid. Het is op voorhand niet geheel ondubbelzinnig welke aspecten tot de context moeten worden gerekend en op welke wijze de wijkcontext in een index zou moeten worden verdisconteerd. Hierbij spelen zowel inhoudelijke als methodologische ove rwegingen een rol. Als onderdeel van een sociale index Inhoudelijk gezien is er een sterke relatie tussen enerzijds contextindicatoren als werkgelegenheid en onderwijsprestaties aan de ene kant en opleidingsn iveau, voortijdig schoolverlaten en arbeidsparticipatie aan de andere kant. Het is echter zeker niet zo dat de aanwezigheid van werkgelegenheid in de wijk ook noodzakelijk bijdraagt aan de arbeidsparticipatie van de bewoners in diezelfde wijk. Werk is niet iets dat exclusief gebonden is aan de wijk waar iemand woont. Het feit dat de werkgelegenheid in een wijk (in termen van bijvoorbeeld het aantal arbeidsplaatsen op het aantal inwoners) gering is, i s dan ook van weinig belang voor de verklaring van een geringe arbeidspartic ipatie. Om andere redenen, zoals bijvoorbeeld verwoord in het VROM -raad Advies over sociale stijging (VROM-raad, 2006) kan functiemenging in wijken (met name kleine bedrijfjes) wel van belang zijn. Dat ligt dan echter meer in het perspectief van het bieden van (goedkope) ruimte aan startende onde rnemers. Daarmee kan dan ook een effectieve sociale stijgingsroute worden
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 51
aangeboden. Het is echter niet noodzakelijk dat die ondernemers o ok uit de wijk zelf afkomstig zijn. Voor de kwaliteit van het onderwijs is iets soortgelijks aan de hand, al zijn de relaties hier wat minder ‘los’. Ook onderwijs biedt immers kansen voor soci ale stijging. Goede onderwijsvoorzieningen zijn cruciaal voor d e ontwikkelingskansen van mensen. En hoewel die scholing niet per se in de eigen buurt hoeft te worden gevolgd, is de afstand – in fysieke maar vooral ook in psychologische zin – wel een factor die meespeelt bij de bereikbaarheid van scholen. De symbolische werking wordt aldus de VROM-raad nogal eens onderschat (VROM-raad, 2006). “Een vertrek van een havo/vwo-school beperkt de stijgingskansen in die wijk: ‘Ben je ambitieus, wil je hogerop in het o nderwijs, dan moet je hier niet zijn.’”, In de ‘outline’ van de sociale index worden deze factoren geplaatst bij de voorwaarden in de omgeving. De voorkeur gaat er dan ook naar uit om deze elementen onderdeel te laten zijn van de sociale index, samen met andere relevante ‘omgevingsvoorwaarden’ zoals huisvesting en (sociale) veiligheid. Als controlevariabelen Van andere aspecten die als ‘wijkcontext kunnen worden geduid ligt het meer voor de hand om ze als ‘controle’ of ‘voorwaardelijke’ variabelen mee 1 te nemen. Het gebruik van (controlerende) contextvariabelen in een index moet met de nodige zorgvuldigheid worden gedaan. Er zijn verschillende mogelijkheden:
De context bepaalt de bandbreedte van mogelijke scores (en daarmee de betekenis en interpretatie van een gegeven score).
De context maakt het vóórkomen van andere aspecten meer of minder waarschijnlijk; er is een samenhang tussen context en ind icator(en) van een dimensie.
De context beïnvloedt de betekenis van een score (en daarmee de interpretatie van een gegeven score).
Limiterend Een voorbeeld van de eerste interpretatie is de ook eerder aangehaalde relatie tussen de samenstelling van de bevolking en arbeidsparticipatie. De ve rdeling van de bevolking naar leeftijden bepaalt de mogelijke verdeling van werkenden en niet-werkenden. Als er veel ouderen in een wijk wonen, is per definitie het aandeel werkenden lager. Dat lage percentage is in dat geval ook geen probleem – althans niet in de zin dat het een probleem zou kunnen zijn in een wijk waar vooral mensen in de leeftijd 18 -65 jaar wonen. De betekenis van een gegeven percentage werkenden in een wijk is dus afhankelijk
1
In dit licht is het overigens ook van belang om te bezien op welke manier hier bij de veiligheidsindex mee is omgegaan. We hebben de indruk dat een aantal vrij ‘kengetalachtige’ aspecten direct in de index zijn opgenomen, zonder dat hierbij duidelijk is op welke wijze die in conceptuele zin zouden moeten samenhangen met veili gheid.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
52 THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX
van het aandeel bewoners in de ‘werkzame’ leeftijd. Dit type contextvariab elen moet in de regel zodanig worden verwerkt dat de indicator alsnog o ndubbelzinnig is. In dit voorbeeld moet dan dus nie t de indicator % werkenden worden gebruikt, maar het % werkenden van de (potentiële) beroepsbevo lking in een wijk. Probabilistisch De tweede interpretatie van contextvariabelen is wat minder deterministisch dan de eerste en daarmee ook minder ‘vanzelfsprekend’ te corrigeren. Een eenvoudig voorbeeld is de relatie tussen het aandeel sociale huurwoningen in een wijk en het inkomensniveau. De kans dat ergens meer lage inkomens wonen is groter als er meer sociale huurwoningen zijn. Beide aspecten a fzonderlijk in een index opnemen leidt dan al snel tot een ‘dubbeltelling’; er wordt immers voor een deel twee keer hetzelfde gemeten. De een voor de ander controleren (aandeel lage inkomens als percentage van het aandeel sociale huurwoningen) is echter ook niet zonder meer mogelijk, omdat het geen deterministische relatie betreft. Er kunnen immers ook andere omsta ndigheden zijn die het vóórkomen van veel lage inkomens waarschijnlijk m aken. Oplossingen hiervoor moeten voor een deel in de statistiek (oplossen van multicollineariteit, factor analyse) en voor een deel in de theorie worden gezocht (wat zijn de aspecten waar we echt in zijn geïnteresseerd, en doet het er in dat licht wat toe wat de score is op andere kenmerken). Intermediërend De derde interpretatie is inhoudelijk gezien de lastigste hoewel de verwerking ervan in een index betrekkelijk eenvoudig is. Het type relaties waar we hier op doelen zijn op te vatten als zogenaamde ‘interacties’. Een score op een variabele heeft een andere betekenis gegeven een score op een andere (context) variabele. Een voorbeeld hiervan is de relatie tussen de sociale interacties tussen buurtbewoners en opleidingsniveau. De mate waarin buurtbewoners onderling contact hebben is in de regel minder groot in wi jken waar veel hoog opgeleiden wonen dan in wijken waar veel laag opgeleiden wonen. Dat heeft te maken met de verschillende manieren waarop men het sociale leven vormgeeft (van Marissing, Bolt en van Kempen, 2004) . Het sociale netwerk van veel hoog opgeleiden speelt zich slechts voo r een klein deel af binnen de buurt, terwijl dit voor lager opgeleiden een belangrijker deel van de contacten lijkt in te nemen. Het duidelijkste voorbeeld hiervan kan worden gevonden in de zogenaamde autochtone volkswijken. De betek enis van eenzelfde lage score op ‘sociale interacties’, betekent in een autochtone volkswijk dan ook iets anders dan in een studentenwijk. In het eerste geval kan het een probleem zijn, in het tweede geval is het dat naar alle waarschijnlijkheid niet – althans niet voor de mensen die er wonen. Er zijn twee mogelijkheden om dit soort effecten mee te nemen in een index: als intermediërend effect en door ‘nieuwe’ scores te ontwikkelen die de t egenstelling wegnemen. Als we de context (in dit geval het opleidingsniveau) beschouwen als een intermediërende invloed op de betekenis van sociale interactie, dan kan die worden verwerkt in de index door bijvoorbeeld het
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
THEORETISCH KADER SOCIALE INDEX 53
gewicht van de indicator te variëren of door een gecombineerde indicator te maken, waarbij de sociale interactie bijvoorbeeld alleen wordt geteld, gegeven een bepaalde samenstelling van de wijk naar opleidingsniveau. Een goed voorbeeld van een ‘nieuwe’ score kan bijvoorbeeld worden ontleend aan de al eerder genoemde ‘contactladder’ van het Verwey Jonker Instituut (van der Graaf, Boonstra en Bos, 2006) waarbij naast de feitelijke contacten ook het aspiratieniveau wordt gemeten en het ‘probleem’ uniform (dus met eenzel fde betekenis in alle soorten wijken) kan worden beschouwd als het verschil tussen de feitelijke situatie en de gewenste situatie. De laatste benadering heeft onze voorkeur omdat daarmee preciezer wordt gemeten wat wordt beoogd en er geen interpretatieverschillen kunnen ontstaan.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
54 TECHNISCHE OPERATIONALISATIE
Hoofdstuk 6 Technische operationalisatie Bij de operationalisering van de index gaat het erom de in het conceptuele kader benoemde elementen te vertalen in (kwantitatieve) indicatoren. De overwegingen die daarbij zijn betrokken staan in dit hoofdstuk uitgebreid besproken, tezamen met de normering en de weging.
6.1
Indicatoren In het overzicht in paragraaf 3.7 zijn de dimensies van de index (zoals ‘capaciteiten’), de daarbinnen onderscheiden thema’s (zoals ‘voldoende opleiding’) en de daarbij horende indicatoren (zoals het aandeel voortijdig schoolverlaters) opgesomd. Hierbij is ook aangegeven of die indicatoren worden on tleend aan bestaande gegevens of aan de enquête die voor dit doel is ontwi kkeld. Deze enquête is integraal opgenomen in het bijlagenrapport. Belangrijke overwegingen die bij de selectie en operationalisering van de indicatoren zijn meegenomen, waren: 1.
De gegevens moeten beschikbaar zijn of kunnen worden gemaakt op het niveau van buurten en wijken.
2.
De gegevens moeten jaarlijks kunnen worden geactualiseerd.
3.
De indicatoren moeten op betrekkelijk korte termijn beïnvloedbaar kunnen zijn door beleid (dit markeert bijvoorbeeld de keuze om wél het aandeel voortijdig schoolverlaters op te nemen en niet het opleidingsn iveau van de bevolking).
4.
De indicatoren moeten kunnen worden gecontroleerd voor eventuele verstorende sociaal-demografische factoren.
5.
Per thema zijn meerdere indicatoren gewenst om de invloed van ‘toeva lligheden’ te beperken in de score per thema.
6.
Als een indicator wordt ontleend aan enquêtegegevens, moet de indic ator bij voorkeur worden opgebouwd uit meerdere antwoorden (schaa lscores) – eveneens om de invloed van ‘toevalligheden’ te beperken.
7.
Per thema is het wenselijk om zowel objectieve gegevens (registraties) als subjectieve gegevens (uitkomsten van de bewonersenq uête) te betrekken.
Voor de dimensie ‘binding’ is op grond van de theorie (zie ook hoofdstuk 5) niet helemaal duidelijk welke thema’s van belang zouden kunnen zijn. Om daar een indruk van te krijgen, zijn in de eerste enquête die gehouden is ten behoeve van de (ontwikkeling van de) sociale index vragen gesteld aan b ewoners waarmee is nagegaan hoe – in de beleving van de bewoners - de in
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
TECHNISCHE OPERATIONALISATIE 55
het conceptuele kader benoemde aspecten met elkaar samenhangen. Daaruit kwam naar voren dat er vanuit het perspectief van bewoners vier verschillende zaken moesten worden onderscheiden: de sociale omgang binnen de wijk (familiariteit), de identificatie met de stad, de inzet voor de wijk en het vertrouwen in de politiek/het bestuur. De familiariteit en de inzet voor de wijk bleken verder te kunnen worden gecombineerd tot een dimensie ‘bi nding met de buurt’. Het stadsgevoel en vertrouwen in het bestuur bleken te kunnen worden gecombineerd tot een dimensie ‘binding met de stad’. De scores op de beide ‘bindingen’ (met de buurt en met de stad) bleken sterk van elkaar te verschillen waardoor ervoor is gekozen om deze niet verder te combineren tot een overkoepelende dimensie ‘binding’.
6.2
Rapportcijfers Er zijn verschillende manieren om de ‘appels en peren’ van de thema’s en bijbehorende indicatoren te combineren in een samenvatttende index. In de sociale index is ervoor gekozen dit te doen door elke indicatorscore te waa rderen als een rapportcijfer. Er zijn verschillende redenen waarom is besloten rapportcijfers te hanteren: De belangrijkste reden is de hoge attentiewaarde van een rapportcijfer; bij een rapportcijfer ‘4’ is voor iedereen helder wat het betekent: een flinke onvoldoende waar wat aan moet worden gedaan. Rapportcijfers voor verschillende indicatoren kunnen onderling worden vergeleken; daarmee bieden ze niet alleen een basis voor prioritering van g ebieden (waar zijn de problemen het grootst?) maar ook voor de prioritering van inhoudelijke thema’s (op welk beleidsveld zijn de problemen het grootst?). Rapportcijfers zijn normatief. Dat wil zeggen, er wordt betekenis gegeven aan de uitkomst op een indicator door er een meetlat naast te leggen. Die mee tlat geeft aan of een score onder de norm (onvoldoende) is of erboven, maar ook hoeveel erboven of eronder. Voor een deel is dit arbitrair en voor een deel kan de meetlat aan externe referenties worden ontleend. Bij de ontwi kkeling van de Sociale Index is voor elke afzonderlijke indicator een dergelijke meetlat ontwikkeld zodat tot op het laagste niveau kan worden teruggezocht hoe een score op de index tot stand is gekomen. In de bijlage zijn die meetlatten (normtabellen) opgenomen.
6.3
Weging De rapportcijfers op indicatoren kunnen worden gecombineerd tot ‘gemi ddelde’ rapportcijfers op thema’s, dimensies en op het niveau van de index als totaal. Bij die samenvoeging kunnen ook verschillende gewichten worden gehanteerd voor de verschillende indicatoren. De belangrijkste leidraad daarvoor is het (inhoudelijke) belang dat aan een indicator wordt gegeven ten opzichte van de andere indicator(en) waarmee hij wordt samengenomen. In de sociale index voor Leeuwarden is deze weging niet toegepast.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
56 DE WERKWIJZE
Hoofdstuk 7 De werkwijze 7.1
Inleiding Om tot een sociale index te komen zijn verschillende stappen doorlopen, waaronder het bepalen van de gewenste indicatoren voor Leeuwarden, het opstellen van de vragenlijst, dataverzameling, analyse en normering. Hoe deze fasen zijn doorlopen wordt in dit hoofdstuk beschreven .
7.2
Stap voor stap richting de sociale index Naast de algemene indicatoren waren voor de gemeente Leeuwarden ook een aantal indicatoren gewenst die specifiek zijn voor deze gemeente. Aan de hand van het collegeprogramma zijn door RIGO diverse indicatoren voo rgesteld, waaruit de gemeente de belangrijkste heeft geselecteerd. Waar mogelijk zijn deze onderwerpen verwerkt in de vragenlijst. De vragenlijst die in het verleden voor het wijksignaleringssysteem werd gebruikt, diende als basis voor de nieuwe vragenlijst. Om tot een compleet gevulde sociale index te komen zijn in de WSS-vragenlijst enkele wijzigingen aangebracht. Er zijn een aantal vragen toegevoegd en sommige vragen zijn geschrapt of anders geformuleerd. De uiteindelijke vragenlijst is opgenomen in de bijlage. In totaal zijn in 28 wijken in Leeuwarden enquêtes uitgezet. De bewoners die een enquête hebben ontvangen zijn geselecteerd middels een aselecte steekproef, zodat alle bewoners evenveel kans maakten om in de steekproef terecht te komen. Niet in alle wijken zijn uiteindelijk voldoende vra genlijsten ingevuld en teruggestuurd om tot betrouwbare resultaten te komen. Dat is het geval voor de volgende wijken: Wielenpôlle, Blitsaerd, Schepenbuurt, Wytgaard e.e. en Lekkum/Snakkerburen. Omdat de resultaten voor deze wijken minder betrouwbaar zijn, is ook een wijkschijf opgenomen voor Wielenpôlle en Schepenbuurt tezamen. Omdat Heechterp en Schieringen gezamenlijk één werkgebied vormen is ervoor gekozen om ook daarvoor een gezamenlijke wijkschijf op te stellen. Voor Muziek-, Transvaal- en Vogelwijk is om onderzoeksmatige redenen ook zowel een afzonderlijke als een gezamenlijke wijkschijf ontwikkeld. Voor een aantal indicatoren zijn registratiegegevens gebruikt. Sommige gegevens zijn aangeleverd door de gemeente, andere zijn afkomstig uit de veiligheidsindex(zie overzicht in paragraaf 3.7). Nadat alle vragenlijsten verwerkt waren tot een databestand, heeft RIGO de analyses uitgevoerd om tot de gewenste indicatoren te komen. De meeste
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
DE WERKWIJZE 57
indicatoren bestaan uit percentages (aandeel vsv’ers, aandeel met een laag inkomen, etc.). Deze percentages zijn voorgelegd aan een projectgroep, waarin vanuit de gemeente (vrijwel) alle relevante disciplines vertegenwoo rdigd waren. De betrokkenheid van deze projectgroep is van belang voor het creëren van draagvlak voor het product, en voor de weging en waardering van de uitkomsten. De projectgroep is gevraagd aan de berekende percentages een waardeoordeel te geven door middel van een rapportcijfer. In totaal hebben vier bijeenkomsten plaatsgevonden, waarin de resultaten en de normeringen besproken zijn. Tijdens de eerste bijeenkomst is de algem ene opzet doorgenomen en zijn de door de gemeente gewenste indi catoren doorgenomen. De tweede bijeenkomst stond in het teken van de normeringen van de ui tkomsten op alle indicatoren. Daar waar mogelijk zijn tevens referentiecijfers aangereikt (andere G27 gemeenten, vergelijkbare steden, Nederlandse normen, EU-normen). In deze normeringsbijeenkomst zijn de uitkomsten voor de gemeente Leeuwarden in totaal gepresenteerd en gewaardeerd door de werkgroep. Daar waar de projectgroep leden het niet eens waren of over onvoldoende kennis beschikten, zijn experts op de betreffende gebieden geraadpleegd. Met behulp van de normeringen voor de gemeente in totaal heeft RIGO normtabellen opgesteld en toegepast op alle wijken. Tijdens de derde bijeenkomst zijn de resultaten per wijk doorgenomen en bediscussieerd. Voor sommige indicatoren wilden de leden van de projectgroep graag twee verschillende normtabellen zien, om beter zicht te krijgen op de invloed van de normering. Daar waar twee schalen of deelindicatoren uitgewerkt zijn, heeft de projectgroep een keuze gemaakt. De resultaten zijn door RIGO verwerkt tot de gekleurde ‘ wijkschijven’ die in hoofdstuk vier van dit rapport zijn opgenomen.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
59
Hoofdstuk 8 Literatuur Adriaanse, C. (2006), Publieke familiariteit bindt in Buitenveldert, City Journal, Wetenschappelijk tijdschrift voor de steden, nr. 6, pp. 14-19. Beck, W., L.J.G. Maesen, F. Thomése & A. Walker (2001), Social Quality: A vision for Europe, Kluwer Law International. Berg, M. van den (2005), Steun of stuwing? Sociaal kapitaal van Marokkaanse en Antilliaanse vrouwen in genderperspectief, Erasmus Universiteit Rotterdam. Berg, M. van den (2006), Uitgesloten van de sociale li ft, City Journal, Wetenschappelijk tijdschrift voor de steden, nr. 2, pp. 18-23. Blokland-Potters, T.V. (2004), Buren als bruggen? De betekenis van burenrelaties voor sociaal kapitaal in een Rotterdamse gemengde wijk. Sociale Wetenschappen, vol. 47, no. 2. pp. 31-48. Blokland-Potters, T.V. (2006), Het sociaal weefsel van de stad; Cohesie, netwerken en korte contacten. Rede Uitgesproken op 12 januari 2006, Erasmus Universiteit Rotterdam. Bolt, G. en M.I. Torrance (2005), Stedelijke herstructurering en sociale cohesie, DGW/NETHUR, Utrecht. Bourdieu, P. (1986), The Forms of Capital, in John G. Richardson (edt), Handbook of Theory and Research in the Sociology of Education, New York, Greenwald Press . Boutelier, H., R. van Wonderen, S. Tan, I. de Groot en S. Nieborg (2007), Polarisatie en sociaal vertrouwen in Oud-Zuid; literatuurverkenning en ontwikkeling van een meetinstrument, Ve rwey-Jonker Instituut (concept). Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) (2003), De G4 in de peiling, uitkomsten van een enquête in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, Rotterdam. Commission of the European Communities (2006), Technical annex to the joint report on social protection and social inclusion, Brussels. CPB (2006), Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid en resultaten, CPB document No 107, Den Haag. DeFilippis, J. (2001), The Myth of Social Capital in community development, Housing Policy Debate, Vol12, 4, pp. 781-806. Den Breejen, F., A. van Grinsven en J. van der Schaar ( 2004), Evaluatie herstructureringsproces Barten-Noord. Amsterdam: RIGO Research en Advies. Diener, E. and Suh, E. (1997), Measuring quality of life: Economic, social and subjective indic ators. Social Indicators Research 40. 1(2): pp. 189-216. Durlauf, S.N. (2002), On The Empirics of Social Capital, Department of Economics, University of Wisconsin. Duys, K. (2007), Motie Gevoelsindex, Raadsstuk 2007, nr. 537, CDA Rotterdam. Duyvendak, J.W. en P. van der Graaf (2001), Opzoomeren, stille kracht?; een onderzoek na ar de kwaliteiten van het Opzoomeren in Rotterdam, Verwey -Jonker Instituut, Utrecht. Engbersen, G., E. Snel en A Weltevrede (2005), Sociale herovering in Amsterdam en Rotterdam; één verhaal over twee wijken, WRR/Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam
Literatuur
60 LITERATUUR
Florida, R. (2002), The rise of the creative class, and how it is transforming work, leisure, community, and everyday life. Basic Books, New York. Frontoffice Inburgering (2007), Routeplanner Inburgering en Participatie Allochtone vrouwen ; Instrument voor visie en beleidsontwikkeling in gemeenten, Ministerie van Justitie, Den Haag. Fukuyama, F. (1999), Social Capital and Civil Society, paper prepared for the IMF Conference on Second Generation Reforms, The Institute of Public Policy, George Mason University. Gemeente Rotterdam Bestuursdienst (2007), Definitieboek Collegeresultaten 2006 -2010, Rotterdam. Gemeente Rotterdam (2006), Het Collegeprogramma 2006/2010; de stad van aanpakken, voor een Rotterdams resultaat, Rotterdam. Gemeente Rotterdam (2007), Nota Stadsburgerschap; het motto is meedoen, Rotterdam. Gemeente Rotterdam (2006), Veiligheidsindex 2006; meting van de veiligheid in Rotterdam. Rapportage bevolkingsenqûete januari 2006 en feitelijke criminaliteitsgegevens en contextg egevens 2005, Rotterdam,. Graaf, P. van der, N. Boonstra en R. Bos (2006), Buurtcontact in Leiden Zuidwest; de contactla dder© als diagnose-instrument, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht. Gruyter, M. de (2005), Kansen en belemmeringen bij maatschappelijke particpatie van hoger opgeleide vrouwelijke vluchtelingen; vooronderzoek voor het project barrière of carrière?, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht. Gijsberts, M. en A. Merens (2004), Emancipatie in estafette, De positie van vrouwen uit etn ische minderheden, SCP en ISEO, Den Haag. Hart, J. de (2002), Theoretische uitgangspunten, conceptualisering en doelstellingen. In. J. de Hart (red.) Zekere banden – sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. Hartman, C en P. Tops (2005(, Frontlijnsturing; uitvoering op de publieke werkvloer van de stad, Kenniscentrum Grote Steden, Den Haag. Kam, G. de, en B. Needham (2003), Een hele opgave; Over sociale cohesie als motief bij stedelijke herstructurering, NETHUR, Utrecht. Krueger, A.B., en M. Lindahl (2001), Education for growth: why and for whom?, Journal of Economic Literature, vol. 29, nr. 4, pag. 1101–1136. Leeuw, A.C.J. de (1990), Organisaties, management, analyse, ontwerp en verandering , Van Gorcum & Comp, Assen. Leidelmeijer, K. (2005), Eigenwoningbezit en leefbaarheid; een positieve impuls, RIGO Research en Advies i.o.v. VROM/DG Wonen, Amsterdam Leidelmeijer, K., G. Marlet, J. van Iersel en C. van Woerkens (2007), De Wijkmonitor; instr umentontwikkeling en nulmeting, RIGO Research en Advi es BV en Stichting Atlas voor gemeenten i.o.v. VROM/WWenI, (concept) Maessen L. J.G. van der, A.C. Walker (2005), Indicators of Social Quality: Outcomes of the European Scientific Network, European Journal Of Social Quality Volume 5 Issue 1/2, pp.8-24. Marissing, E. van, G. Bolt en R. van Kempen (2004), Stedelijk Beleid en Sociale Cohesie in twee herstructureringswijken: Nieuw-Hoograven (Utrecht) en Bouwlust (Den Haag), Universiteit Utrecht. Ministerie van VROM (2004), Leefbaarheid van wijken, RIGO Research en Advies BV i.o.v. VROM/DG Wonen, Den Haag.
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
61
Neuborg, C.R.J.D, & P. Steffens (2005), Social Quality, The Dutch National Report, European Foundation on Social Quality. Portes, A. (1998), Social capital: its origins and applications in modern sociology. Ann ual Review of Sociology, 24, 1-24. Putnam, R. (2000), Bowling alone, the collapse and revival of American community, New York: Simon and Schuster. Schnabel, P. (2000), Vergroting van de maatschappelijke cohesie door versterking van de sociale infrastructuur. Probleemverkenning en aanzet tot beleid. In: R.P. Hortulanus en J.E.M. Machielse (red.). In de marge. Het sociaal debat, deel 1 (21-34). Den Haag: Elsevier bedrijfsinformatie. Shaw, C. R. en H. D. McKay (1942/1969). Juvenile delinquency and urban areas. Chicago, University of Chicago Press. Sherif, M., Harvey, O., White, B., Hood, W. and Sherif, C. (1961), Intergroup Conflict and Cooperation: The Robbers Cave Experiment. Norman: Institute of Group Relations, University of Oklahoma, reprinted by Wesleyan University Press, 1988. Slob, A. (2006), Herstructurering, herhuisvesting en het waterbedeffect, City Journal, Wete nschappelijk tijdschrift voor de steden, nr. 2, pp. 14 -17, 2006. Slob, A., G. Bolt en R. van Kempen (2005), Waterbedeffecten van stedelijk be leid; deel 1 theoretische achtergronden, i.o.v. KCGS en NWO, Utrecht. Sociaal en Cultureel Planbureau (2003), De sociale staat van Nederland 2003, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sociaal en Cultureel Planbureau (2004), Sociale uitsluiting in Ned erland, Den Haag. Sociaal en Cultureel Planbureau (2006), De balans opgemaakt; De slotbeschouwing van de Sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden, Den Haag. Veelen, M. van, D. van Geest en J. Vijver (2005), Sociale Kwaliteit in Rotterdam, naar ee n meeting op buurtniveau, Deloitte i.o.v. gemeente Rotterdam. VROM-raad (2006), Stad en Stijging; Sociale stijging als leidraad voor stedelijke vernieuwing, Advies 054, VROM-raad, Den Haag. Woolcock, M. (2000), Social Capital in theory and practice: where do we stand? (paper prest pared for the 21 annual conference on economic issues. Vermont: Department of economics, Middlebury college. WRR (2005), Vertrouwen in de buurt, Amsterdam University Press, Amsterdam. Zijderveld, A.C. (1998), A Theory of Urbanity: the economic and civic culture of cities. New Brunswick: Transaction.
Literatuur
62 LITERATUUR
Bijlagen
R
I
-
Wijkindeling Leeuwarden 2010
-
Vragenlijst
-
Normtabellen
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
63
Wijkindeling Leeuwarden 2010
Literatuur
64 LITERATUUR
De gemeente Leeuwarden is opgedeeld in 6 gebiedsdelen, welke zijn onderverdeeld in 32 wi jken. Gebiedsdeel 1: Binnenstad Wijk 10 - Binnenstad Gebiedsdeel 2: Noord Wijk 20 - Transvaalwijk & Rengerspark Wijk 21 – Bilgaard & Havankpark e.o: Wijk 22 - Vrijheidswijk Wijk 23 – Lekkum e.o. Wijk 24 – Blitsaerd. Gebiedsdeel 3: Oost Wijk 30 – Oldegalileën & Bloemenbuurt Wijk 31 – Tjerk Hiddes & Cambuursterhoek Wijk 32 – ‘t Vliet Wijk 33 – Oranjewijk & Tulpenburg Wijk 34 – Heechterp Wijk 35 – Schieringen & De Centrale Wijk 36 – Camminghaburen Wijk 37 – Grote Wielen & Kleine Wielen (niet opgenomen in Index) Wijk 38 – Bedrijventerrein Oost (niet opgenomen in Index) Gebiedsdeel 4: Zuid Wijk 40 – Achter de Hoven Wijk 41 – Schepenbuurt Wijk 42 – Wielenpôlle Wijk 43 – Huizum-Oost Wijk 44 – Huizum-West Wijk 45 – Aldlân Wijk 46 – Nijlân Gebiedsdeel 5: Nieuw Zuid Wijk 50 – Zuiderburen & Hempens/Teerns Wijk 51 – Wirdum & Swichum e.o. Wijk 52 – Wytgaard e.o. Wijk 53 – Goutum & “De Zuidlanden” Gebiedsdeel 6: West Wijk 60 –bedrijventerrein-West (niet opgenomen in Index) Wijk 61 – Vossepark & Helicon Wijk 62 – Vogelwijk & Muziekwijk Wijk 63 – Valeriuskwartier & Magere Weide Wijk 64 – Westeinde Wijk 65 – Buitengebied Noordwest: (niet opgenomen in Index)
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
65
Vragenlijst
Vragenlijst Wijkenquête Leeuwarden 2010
Wilt de vragenlijst invullen? Het invullen kost u ongeveer 30 minuten. Het is van belang dat u meedoet, omdat de gemeente Leeuwarden dan beter rekening kan houden met de wensen van de inwoners.
Wij verzoeken u vriendelijk bij iedere vraag één vakje aan te kruisen bij het antwoord dat voor u het meest van toepassing is. Als u meer dan één antwoord kunt geven, dan wordt dit duidelijk vermeld met de opmerking ‘Meerdere antwoorden mogelijk’.
Heeft u zich vergist? U kunt een antwoord verbeteren door het foute vakje helemaal zwart te maken en vervolgens in het vakje voor het goede antwoord een kruisje zetten. Bijvoorbeeld: Vindt u dat uw wijk of dorp er op vooruit is gegaan? ja
Dit is de goede wijze van invullen
nee
Zo kunt u een fout herstellen
Als u een antwoord aankruist waar achter staat: ‘Ga naar vraag ..’ dan mag u de tussenliggende vragen overslaan.
Er zitten ook zogenaamde open vragen in de enquête. Bij deze vragen vindt u een tekstkader waarin u uw antwoord kunt invullen. Aangezien de enquêtes bij terugkomst automatisch door de computer zullen worden verwerkt, is het van belang dat u met BLOKLETTERS schrijft en binnen de lijnen van het tekstkader.
Verder vragen wij u de vragenlijst met zwarte of blauwe pen in te vullen en de hokjes duidelijk aan te kruisen, anders worden de antwoorden niet door de computer 'gelezen'.
Literatuur
66 LITERATUUR A
Algemene vragen over uw gezinssituatie
Om na te kunnen gaan of er binnen de verschillende groepen en wijken in Leeuwarden andere voorkeuren of wensen bestaan, wordt hier aan u een aantal persoonlijke kenmerken gevraagd.
1
Wat is uw postcode?
2
Bent u een man of een vrouw?
3
Man Vrouw
Tot welke bevolkingsgroep rekent u zich?
______________
Nederlands/Fries Surinaams Antilliaans/ Arubaans Turks Marokkaans Weet niet Anders, namelijk: 4
Wat is de samenstelling van uw huishouden?
5
ga door naar vraag 6
Alleenwonend Eén volwassene met kind(eren) Twee volwassenen
Twee volwassenen met kind(eren) Anders, namelijk:
Uit hoeveel personen bestaat uw huishouden, uzelf meegerekend? personen
6
R
Wat is de leeftijd van uzelf en uw eventuele huisgenoten en/of inwonende kinderen?
I
Leeftijd uzelf
Leeftijd huisgenoot/kind
Leeftijd partner
Leeftijd huisgenoot/kind
Leeftijd huisgenoot/kind
Leeftijd huisgenoot/kind
Leeftijd huisgenoot/kind
Leeftijd huisgenoot/kind
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
67
7
Wat is uw hoogst voltooide opleiding?
8
9
Lager beroepsonderwijs en algemeen voortgezet onderwijs (vmbo, vglo, lbo, lavo, mavo, mulo) Hoger algemeen voortgezet onderwijs en vwo (havo, vwo, ath., gymn., hbs, mms) Middelbaar beroepsonderwijs Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs
Ik heb geen partner Geen Lager of basisonderwijs Lager beroepsonderwijs en algemeen voortgezet onderwijs (vmbo, vglo, lbo, lavo, mavo, mulo) Hoger algemeen voortgezet onderwijs en vwo (havo, vwo, ath., gymn., hbs, mms) Middelbaar beroepsonderwijs Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs
Buurt en gemeente
Vindt u dat uw wijk of dorp er de afgelopen jaren op vooruit of achteruit is gegaan?
10
Lager of basisonderwijs
Wat is de hoogst voltooide opleiding van uw partner?
B
Geen
Vooruit gegaan Gelijk gebleven Achteruit gegaan
In hoeverre voelt u zich verbonden met bijvoorbeeld uw wijk of dorp of met Leeuwarden? Ik voel me verbonden met …… Helemaal Niet Beetje Zeer Verbon niet Verbon verbon verbon den verbonden den den den Mijn straat
Mijn wijk/dorp Leeuwarden
11
Wat vindt u van de manier waarop de mensen in de buurt waarin u woont met elkaar omgaan? Kruis uw cijfer aan, 1 = zeer slecht, 10 = zeer goed. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Literatuur
68 LITERATUUR 12
Hieronder staan een aantal uitspraken over de wijk of het dorp waarin u woont. Kunt u voor elke uitspraak aangeven in hoeverre u het met deze uitspraak eens of oneens bent? Hele Helemaal Geen Eens Oneens maal eens mening oneens Ik voel me thuis bij de mensen die in deze wijk wonen De bewoners in mijn wijk hebben dezelfde opvattingen over wat wel en niet kan in de wijk Jongeren en volwassenen gaan goed met elkaar om in mijn wijk Ik heb wel eens problemen met bepaalde wijkgenoten De mensen in mijn wijk kennen elkaar nauwelijks Ik zou graag meer contact hebben met mijn buren en wijkgenoten
13
Voelt u zich verantwoordelijk voor de leefbaarheid en veiligheid in uw eigen wijk/dorp? Ja, heel erg
14
15
Niet Helemaal niet Weet niet / geen mening
Ja Nee Weet niet/geen mening
Ja Nee, maar ik weet dat zij er zijn Nee, ik weet/wist ook niet dat ze bestaan ga door naar vraag 17 Geen mening
Wat vindt u op dit moment van het functioneren van het wijk- of dorpspanel bij u in de wijk/het dorp?
17
Een beetje
Weet u wat de taak van wijk- of dorpspanels is?
16
Ja
Heeft u de afgelopen twee jaar wel eens contact gehad met een wijk- of dorpspanel?
Zeer goed Goed Neutraal Slecht Zeer slecht Weet niet/geen mening
Er wordt u een aantal uitspraken over Leeuwarden voorgelegd. Kunt u voor elke uitspraak aangeven in hoeverre u het met deze uitspraak eens of oneens bent? Hele Helemaal Geen Eens Oneens maal Eens mening oneens Leeuwarden is een stad met nationale uitstraling
Ik zou liever ergens anders wonen (in een andere stad of gemeente) Leeuwarden is een stad met veel culturele mogelijkheden Ik heb veel vertrouwen in de toekomst van Leeuwarden Ik voel me Leeuwarder Ik voel me Fries
18
1
I
Vindt u dat u invloed kunt uitoefenen op het gemeentelijk beleid? Kruis uw antwoord aan, 1 = geen enkele invloed , 10 = veel invloed 2
3
4
5
6
7
8
9
10
R
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
69
C
Sociale contacten en (wijk- en dorps-) activiteiten
Deze vragen gaan over uw sociale contacten in de wijk / het dorp en (verenigings-)activiteiten die u onderneemt.
19
Heeft u contact met uw directe buren?
20
Vaak (meer dan één maal per week) Regelmatig (meer dan één maal per maand) Nauwelijks (minder dan één maal per maand) Nooit
Ja Nee
Minstens één keer per week Twee keer per maand Eén keer per maand Minder dan één keer per maand Zelden of nooit
Hoe vaak heeft u contact met uw vrienden? Minstens één keer per week
24
Nooit
Hoe vaak heeft u contact met één of meerdere familieleden?
23
Nauwelijks (minder dan één maal per maand)
Heeft u wel eens contact met bewoners uit andere culturen?
22
Regelmatig (meer dan één maal per maand)
Heeft u contact met andere wijk-/dorpsbewoners?
21
Vaak (meer dan één maal per week)
Twee keer per maand Eén keer per maand Minder dan één keer per maand Zelden of nooit
Voelt u zich wel eens eenzaam? Altijd
Meestal Vaak Soms Zelden Nooit
Literatuur
70 LITERATUUR 25
Vindt u dat u genoeg contact heeft met andere mensen? Ja
26
Ja, maar ik zou wel wat meer contacten willen Nee, ik vind dat ik te weinig contacten heb
Neemt u deel aan de huidige activiteiten van de wijk- of dorpsvereniging?
27
Vaak (meer dan één maal per week) Regelmatig (meer dan één maal per maand) Nauwelijks (minder dan één maal per maand) Nooit
Wilt u zich actief inzetten voor uw eigen wijk/dorp?
28
Ja Misschien / als dat nodig is Nee Weet niet
Hebt u zich in de afgelopen 12 maanden actief ingezet voor uw eigen wijk/dorp? En zo ja, op welke manier heeft u zich actief ingezet voor uw eigen wijk/dorp?
29
Ja, vrijwilligerswerk (ouderen/zieken, op school, sportverenigingen, ed.) Ja, door een actieve bijdrage in mijn eigen straat/wijk (schouwen, bewonersvereniging) Ja, een actieve bijdrage aan politiek, beleid en bestuur (debatten, politieke partij, inspraak) Ja, op andere manier, namelijk__________________________ Nee
Bent u in één of meerdere organisaties actief als vrijwilliger? Ja, in één organisatie
Ja, in meerdere organisaties Nee
Heeft u moeite met …………………………. ?
30
Veel moeite
Het lezen van Nederlands bij het lezen van kranten,brieven, folders? Het spreken van Nederlands? Het schrijven van Nederlands?
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
Beetje moeite
i
e
Geen moeite
s
B
V
71
D Werk en Vrijetijdsbesteding 31
Het gaat nu over activiteiten en tijdbesteding. Wat is uw hoofdbezigheid overdag? Ik werk
32
Ik volg een studie / opleiding Ik doe het huishouden en/of zorg voor de kinderen Ik ben werkloos / arbeidsongeschikt Ik ben met pensioen / VUT Anders, namelijk____________________________________________________________________
Wat is de hoofdbezigheid van uw partner overdag?
33
Ik heb geen partner Hij / zij werkt Hij / zij volgt een studie / opleiding Hij / zij doet het huishouden en/of zorg voor de kinderen Hij / zij is werkloos / arbeidsongeschikt Hij / zij is met pensioen / VUT Anders, namelijk____________________________________________________________________
Indien u en/of uw eventuele partner betaald werk verricht(en), voor hoeveel uur per week is dat? u zelf
uw partner uur
34
uur
We willen ook graag weten wat de voornaamste dagelijkse bezigheid is van de eventuele thuiswonende kinderen van 16 jaar of ouder. e e e 1 kind 2 kind 3 kind Gaat naar school Combinatie van werk en school Werkt Werkt niet en gaat niet naar school
35
Hoe vaak sport(-en) u en uw gezinsleden? U zelf Meerdere keren per week Eén keer per week Twee keer per maand Eén keer per maand Minder dan één keer per maand
36
e
e
Partner 1 kind 2 kind
e
3 kind
Hoe vaak gaat u naar het café, een restaurant of discotheek ed.? Minstens één keer per week
Twee keer per maand Eén keer per maand Minder dan één keer per maand Zelden of nooit
Literatuur
72 LITERATUUR 37
Hoe vaak gaat u naar het theater, de film, een festival of een museum e.d.? Minstens één keer per week
38
Twee keer per maand Eén keer per maand Minder dan één keer per maand Zelden of nooit
Welke festivals/evenementen in de Binnenstad van Leeuwarden heeft u in 2010 bezocht? En welk rapportcijfer geeft u aan dat festival/evenement (van 1 = heel slecht, tot 10 = heel goed)? Bezocht in 2010 Weet Ja Nee niet
Bevrijdingsfestival Fries Straatfestival Noordelijk Filmfestival Concerten Prinsentuin Bloemetjesmarkt Hemelvaartsdag Koninginnedag 39
1 2
3
4
5
6
7
8
9
10
Hoe vaak besteedt u samen met anderen tijd aan het maken van muziek, schilderen of andere creatieve hobby’s? Minstens één keer per week
40
Twee keer per maand Eén keer per maand Minder dan één keer per maand Zelden of nooit
Hoe vaak bezoekt u een godsdienstige bijeenkomst (bijvoorbeeld in kerk, moskee ed.)? Minstens één keer per week
E
Twee keer per maand Eén keer per maand Minder dan één keer per maand Zelden of nooit
Mantelzorg en uw gezondheid
41
Heeft u de afgelopen 12 maanden wel eens iemand geholpen die voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is? Het gaat hierbij om hulp/zorg voor een periode van tenminste 3 maanden (niet beroepsmatige zorg). Ja
R
Rapportcijfer
I
G
ga door naar vraag 45
Nee
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
73
42
Gaat (ging) het hierbij om … ? Een lid van uw huishouden (partner, kinderen of inwonende ouders)
43
Een vriend of bekende Een buurman / buurvrouw Iemand anders, namelijk _____________________________________________________________
Geeft u deze hulp op dit moment nog steeds? Ja
44
Een familielid
Nee
Hoeveel uur besteedde of besteedt u gemiddeld per week aan deze hulp? ……. uur per week
45
Hoe zou u over het algemeen uw gezondheid noemen?
46
Uitstekend Zeer goed Goed Redelijk Matig Slecht
Heeft u door gezondheidsproblemen of lichamelijke beperkingen moeite met alledaagse handelingen als traplopen, lichamelijke verzorging en/of huishoudelijke activiteiten zoals schoonmaken of boodschappen doen?
Nee Ja, soms Ja, geregeld Ja, veel moeite Ja, erg veel moeite
Literatuur
74 LITERATUUR
F
Discriminatie
47 Heeft u zich in de afgelopen 12 maanden gediscrimineerd gevoeld?
48
Vaak Regelmatig Soms Een enkele keer Nooit
Op grond waarvan heeft u zich in de afgelopen 12 maanden gediscrimineerd gevoeld? (meerdere antwoorden mogelijk)
49
Geslacht Leeftijd Culturele herkomst / huidskleur Seksuele gerichtheid / seksuele identiteit Geloofs- of levensovertuiging Ziekte of handicap Anders, namelijk ____________________________________________________________________
Voelt u zich gediscrimineerd in de wijk waarin u woont? Ja
50
Nee
Weet u dat u bij discriminatie een klacht kan indienen bij de politie of het Anti-discriminatiebureau Tûmba? Ja
G
Nee
Wonen
Hoe lang woont u in uw huidige woning?
51
2 jaar of korter Langer dan 2 jaar, korter dan 5 jaar 5 jaar of langer, maar korter dan 10 jaar 10 jaar of langer
Hoe lang woont u in uw huidige wijk of dorp?
52
53
2 jaar of korter Langer dan 2 jaar, korter dan 5 jaar 5 jaar of langer, maar korter dan 10 jaar 10 jaar of langer
In wat voor soort woning woont u?
R
(ga verder met vraag 50)
I
G
Rijtjeswoning Twee-onder-één-kap-woning Vrijstaande woning Bovenwoning Onderwoning Appartement/flat met lift Appartement/flat zonder lift Kamer (met of zonder eigen voorzieningen) Anders, namelijk:
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
75
54
Bent u de (mede)eigenaar van de woning of huurt u de woning?
De (mede)eigenaar
Ik of mijn ouders huren een woning van of via:
55
Elkien (voorheen Nieuw Wonen Friesland) WoonFriesland (voorheen Corporatieholding Friesland) Makelaar Andere verhuurder
Wat is het percentage van uw netto (gezamenlijk) huishoudinkomen (excl. kinderbijslag) dat u besteedt aan maandelijkse woonlasten? De maandelijkse woonlasten zijn bij een huurwoning: huur + gas, water, licht en eventueel servicekosten min huursubsidie. Bij een koopwoning: hypotheek + gas, water, licht en eventuele servicekosten na aftrek van belastingvoordeel.
Minder dan 20% 20 tot 30% 30 tot 40% 40 tot 50% 50 tot 60% Meer dan 60%
Als u een huurwoning heeft, kunt u doorgaan naar vraag 57
56
Hoe hoog ligt de door u geschatte verkoopprijs van uw woning?
57
ga door naar vraag 58
€ 100.000 tot € 150.000
ga door naar vraag 58
€ 150.000 tot € 200.000
ga door naar vraag 58
€ 200.000 tot € 250.000
ga door naar vraag 58
€ 250.000 tot € 300.000
ga door naar vraag 58
€ 300.000 tot € 350.000
ga door naar vraag 58
Meer dan € 350.000
ga door naar vraag 58
Indien u een huurwoning of een kamer bewoont, hoe hoog ligt de door u betaalde kale huur (zonder servicekosten en huursubsidie)?
58
Minder dan € 100.000
Minder dan € 350 Tussen € 350 en € 500 Tussen € 500 en € 650 Meer dan € 650
Hoe tevredenheid bent u over uw woning en uw woonomgeving? Zeer NeuTevreden tevreden traal Bent u tevreden met uw huidige woning? Bent u tevreden over uw huidige woonomgeving?
Ontevreden
Zeer ontevreden
Literatuur
76 LITERATUUR H
Verhuisplannen en woonvoorkeuren
Hieronder volgt een aantal vragen over verhuisplannen en woonvoorkeuren.
Heeft u concrete verhuisplannen binnen twee jaar?
59
60
Nee
Ja
ga door naar vraag 67
Waarom wilt u verhuizen? MEERDERE ANTWOORDEN MOGELIJK
Veranderingen in mijn huishouden (huwelijk of gaan samenwonen, scheiding, geboorte van kinderen, uit huis uit huis gaan van kinderen etc.) Door werk / studie Door gezondheid en/of behoefte aan zorg Verbetering van het inkomen van mijn huishouden Verslechtering van het inkomen van mijn huishouden De woning (meer kwaliteit, groter of kleiner wonen etc.) De woonomgeving (betere voorzieningen, meer rust, minder overlast etc.) Van huur- naar een koopwoning
61
Anders, namelijk _____________________________________________
Welke plaats of wijk zou uw voorkeur hebben om te wonen? MEERDERE ANTWOORDEN MOGELIJK
62
De eigen wijk of dorp Nieuwbouwwijken (Zuidlanden of Blitsaerd) in de gemeente Leeuwarden Bestaande wijk binnen de gemeente Leeuwarden Buiten de gemeente Leeuwarden
Welk woningtype heeft uw voorkeur?
63
Rijtjeswoning Twee-onder-één-kap-woning Vrijstaande woning Bovenwoning Onderwoning Appartement/flat met lift Appartement/flat zonder lift Kamer (met of zonder eigen voorzieningen) Verpleeg of verzorgingshuis Anders, namelijk:
Geeft u de voorkeur aan huren of kopen?
R
I
G
Huren
ga door naar vraag 66
Kopen Weet ik nog niet
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
77
64
In welke prijsklasse zou u een koopwoning zoeken?
65
Minder dan € 150.000 € 150.000 tot € 200.000 € 200.000 tot € 250.000 € 250.000 tot € 350.000 € 350.000 of meer
Geeft u de voorkeur aan bestaande of nieuwbouw?
Bestaande bouw Nieuwbouw van projectontwikkelaar Nieuwbouw op een vrije kavel Geen voorkeur/geen mening
Als u niet overweegt te gaan huren, dan kunt u doorgaan naar vraag 67
66
Hoeveel huur zou u maximaal willen betalen?
Minder dan € 350 Tussen € 350 en € 500 Tussen € 500 tot € 650 € 650 of meer
Literatuur
78 LITERATUUR I Aanwezige voorzieningen en afvalinzameling
67
Kunt u aangeven of u niet of juist wel gebruik maakt van de hieronder staande voorzieningen? Wilt u verder aangeven of deze naar uw mening voldoende of te weinig in uw woonomgeving aanwezig zijn en met welk rapportcijfer u de kwaliteit van deze voorziening beoordeelt?
Peuterspeelzaal / Kinderdagverblijf Buitenschoolse opvang Basisonderwijs Speelplekken voor jonge kinderen (4-12) Speelplekken v. oudere kinderen (13-15) Voorzieningen voor jongeren (16-18) Sportvelden Sporthallen / gymnastieklokalen Overdekt zwembad
68
Maak ik geen gebruik van
Rapport Geen cijfer mening kwaliteit
__ __ __ __ __ __ __ __ __
Kunt u aangeven of u niet of juist wel gebruik maakt van de hieronder staande voorzieningen? Wilt u verder aangeven of deze naar uw mening voldoende of te weinig in uw woonomgeving aanwezig zijn en met welk rapportcijfer u de kwaliteit van deze voorziening beoordeelt? Maak ik geen gebruik van
Trapveldjes / voetbalkooien Bibliotheek / bibliobus Internet in bibliotheek, buurthuis etc. Hondenpoepbakken, Losloopterreinen voor honden Horeca (café’s, restaurants, kroegen) Het groen in uw wijk/dorp (bomen, gras) Parkeermogelijkheden direct bij uw woning Stads- en streekbussen Winkels voor dagelijkse boodschappen Buurt- / multifunctioneel centrum Voorzieningen voor ouderen
69
Is Maak ik voldoenwel de gebruik aanwevan zig
Is te weinig aanwezig
Rapportcijfer kwaliteit
Geen mening
__ __ __ __ __ __ __ __ __ __ __ __
Er zijn in de twee vragen hiervoor verschillende voorzieningen genoemd. Hoe tevreden bent u over alle voorzieningen in uw woonomgeving tezamen?
R
Maak ik Is voldoenIs te wel de weinig gebruik aanwezig aanwezig van
I
G
Zeer tevreden Tevreden Neutraal Ontevreden Zeer ontevreden Weet niet / geen mening
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
79
70
Wat vindt u van de verlichting in uw woonomgeving? Te weinig aanwezig
Voldoende aanwezig
Te veel aanwezig
Wat is uw oordeel over Het aantal lantaarns De brandduur De verlichting in de wijk van Doorgaande wegen Woonstraten Fietspaden Wandelpaden Stegen (indien aanwezig) Parkeerterreinen
71
Kunt u aangeven of u niet of juist wel gebruik maakt van de hieronder staande voorzieningen die te maken hebben met afval(verwijdering)? Wilt u verder aangeven of deze naar uw mening voldoende of te weinig in uw woonomgeving aanwezig zijn? Maak ik geen gebruik van
Glasbakken Papierbakken Textielbakken Textielinzameling huis aan huis Verzamelcontainers voor groente- en tuinafval (groene container) Eigen rolcontainer voor groente- en tuinafval Eigen rolcontainer voor papier
72
Is voldoende Is te weinig aanwezig aanwezig
Welke afvalsoorten houdt u apart? Kunt u ook aangeven of u tevreden of ontevreden bent over de wijze waarop u dit afval kwijt kunt? Houd ik apart
Groente-, fruit- en tuinafval Klein chemisch afval Glas Papier Textiel Blik Afgedankte apparaten Grof afval
73
Maak ik wel gebruik van
Houd ik niet apart
Tevreden over kwijt kunnen
Ontevreden over kwijt kunnen
Wat vindt u van de manier waarop Omrin de afvalverzameling uitvoert? Kruis uw cijfer aan, 1 = zeer slecht, 10 = zeer goed. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Literatuur
80 LITERATUUR
J
Uw inkomen
74
Kunt u rondkomen met het inkomen van uw huishouden?
75
Heel moeilijk Moeilijk Redelijk Gemakkelijk Heel gemakkelijk Weet niet
In welke van de volgende inkomensklassen ligt het (gezamenlijk) netto-inkomen van u en uw eventuele partner? Het gaat dus om uw netto-inkomen per maand, zonder de eventuele kinderbijslag.
76
€ 0 tot € 950
€ 950 tot € 1.300 € 1.300 tot € 1.900 € 1.900 tot € 2.500
(ga door naar vraag 77)
€ 2.500 tot € 3.150
(ga door naar vraag 77)
€ 3.150 tot € 3.700
(ga door naar vraag 77)
Boven de € 3.700
(ga door naar vraag 77)
Er bestaan verschillende regelingen die er op gericht zijn om mensen financieel te ondersteunen. Bent u bekend met deze regelingen en (indien u ervoor in aanmerking komt) maakt u er ook gebruik van? ben ik mee bekend
ben ik niet mee bekend
maak ik gebruik van
maak ik geen gebruik van
Landelijke regelingen: Huurtoeslag Zorgtoeslag Kinderopvangtoeslag Tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven (TBU) Voorlopige teruggaaf (VT) Gemeentelijke regelingen: Kwijtschelding hondenbelasting Kwijtschelding afvalstoffenheffing Declaratieregeling minima Bijzondere bijstand Langdurigheidstoeslag Collectieve ziektekostenverzekering Schuldhulpverlening Zwemvangnetregeling Vergoeding aanschafkosten ID-bewijs
77 Wilt u mee doen aan het digitaal burgerpanel? De gemeente Leeuwarden maakt gebruik van een digitaal burgerpanel. Een groep Leeuwarders wordt een aantal keer per jaar per e-mail gevraagd zijn of haar oordeel te geven over beleidsvorming en plannen. Wilt u ook uw mening geven en meedoen aan het burgerpanel? Dit kan door een e-mail te sturen naar
[email protected]. Graag dan uw naam in de mail vermelden en als onderwerp aangeven: ‘aanmelden digitaal burgerpanel’.
Dit was de laatste vraag. U wordt hartelijk bedankt voor het invullen van deze vragenlijst. De uitkomsten van deze enquête zullen over ongeveer een half jaar op de gemeentelijke internet site te zien zijn: www.leeuwarden.nl
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
81
Normtabellen Opleiding % VSV 1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10
100% 30% 25% 20% 15% 12% 9% 6% 3%
-
30% 25% 20% 15% 12% 9% 6% 3% 0%
Gezondheid % voelt zich gezond (65+) 1-2 0% - 10% 2-3 10% - 20% 3-4 20% - 30% 4-5 30% - 40% 5-6 40% - 50% 6-7 50% - 60% 7-8 60% - 70% 8-9 70% - 80% 9-10 80% - 100%
% met startkwalificatie 0% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
-
20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
% voelt zich gezond (tot 65 jaar) 0% - 30% 30% - 40% 40% - 50% 50% - 60% 60% - 70% 70% - 80% 80% - 85% 85% - 95% 95% - 100%
% zonder startkwalificatie 100% - 60% 60% - 53% 53% - 45% 45% - 38% 38% - 30% 30% - 23% 23% - 15% 15% - 8% 8% - 0%
% moeite met dagelijkse activiteiten (totaal) 100% - 56% 56% - 49% 49% - 42% 42% - 35% 35% - 28% 28% - 21% 21% - 14% 14% - 7% 7% - 0%
Taal % VSV 1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10
100% 6% 5% 4% 4% 3% 3% 2% 1%
-
6% 5% 4% 4% 3% 3% 2% 1% 0%
Literatuur
82 LITERATUUR
Inkomen % inkomen < 120% van sociaal minimum 1-2 100% - 50% 2-3 50% - 25% 3-4 25% - 20% 4-5 20% - 15% 5-6 15% - 13% 6-7 13% - 10% 7-8 10% - 8% 8-9 8% - 5% 9-10 5% - 0%
% moeite met rondkomen 100% - 50% 50% - 25% 25% - 20% 20% - 15% 15% - 12% 12% - 9% 9% - 6% 6% - 3% 3% - 0%
% bijstandsgerechtigden 100% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1%
-
8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0%
Sociaal
1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10
% gediscrimineerd door buurtbewoners 100% - 62% 62% - 56% 56% - 48% 48% - 40% 40% - 32% 32% - 24% 24% - 16% 16% - 8% 8% - 0%
% tevreden omgang leeftijdsgroepen 0% - 40% 40% - 50% 50% - 60% 60% - 65% 65% - 70% 70% - 75% 75% - 80% 80% - 90% 90% - 100%
tevredenheid met voorzieningen 0% - 20% 20% - 30% 30% - 40% 40% - 50% 50% - 60% 60% - 70% 70% - 80% 80% - 90% 90% - 100%
Tevredenheid met woonomgeving 0% - 36% 36% - 44% 44% - 52% 52% - 60% 60% - 68% 68% - 76% 76% - 84% 84% - 92% 92% - 100%
% gevoel van onveiligheid 100% - 25% 25% - 21% 21% - 18% 18% - 15% 15% - 12% 12% - 9% 9% - 6% 6% - 3% 3% - 0%
Fysiek
1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10
R
I
G
O
R
e
s
e
a
r
c
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
83
Vervuiling en overlast % vaak rommel op straat 1-2 100% - 50% 2-3 50% - 45% 3-4 45% - 40% 4-5 40% - 35% 5-6 35% - 30% 6-7 30% - 25% 7-8 25% - 20% 8-9 20% - 15% 9-10 15% - 0%
Sociaaleconomisch % niet werkende werkzoekenden 1-2 100% - 20% 2-3 20% - 15% 3-4 15% - 12% 4-5 12% - 10% 5-6 10% - 8% 6-7 8% - 6% 7-8 6% - 4% 8-9 4% - 2% 9-10 2% - 0%
% verkeersoverlast 100% 75% 50% 30% 23% 18% 14% 10% 5%
-
75% 50% 30% 23% 18% 14% 10% 5% 0%
% overige overlast 100% 50% 30% 20% 16% 12% 8% 4% 2%
-
50% 30% 20% 16% 12% 8% 4% 2% 0%
% schoolparticipatie 0% 55% 60% 65% 70% 78% 85% 90% 95%
-
55% 60% 65% 70% 78% 85% 90% 95% 100%
Maatschappelijk % verleent mantelzorg 1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10
0% 4% 6% 8% 10% 12% 15% 18% 25%
-
4% 6% 8% 10% 12% 15% 18% 25% 100%
% doet vrijwilligerswerk 0% 10% 20% 25% 30% 35% 40% 50% 75%
-
10% 20% 25% 30% 35% 40% 50% 75% 100%
% actief in wijk 0% 10% 16% 20% 24% 28% 32% 50% 75%
-
10% 16% 20% 24% 28% 32% 50% 75% 100%
Literatuur
84 LITERATUUR
Sociaal-cultureel % bezoekt regelmatig horeca 0% - 10% 10% - 15% 15% - 25% 25% - 33% 33% - 38% 38% - 43% 43% - 50% 50% - 75% 75% - 100%
% sport regelmatig 1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10
0% 35% 40% 45% 50% 55% 60% 65% 75%
-
35% 40% 45% 50% 55% 60% 65% 75% 100%
1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10
% godsdienstige bijeenkomsten 0% - 3% 3% - 6% 6% - 9% 9% - 12% 12% - 15% 15% - 18% 18% - 21% 21% - 25% 25% - 100%
% hobby's met anderen 0% 10% 15% 20% 25% 28% 33% 40% 50%
Sociale contacten % regelmatig contact familie/vrienden 1-2 0% - 30% 2-3 30% - 50% 3-4 50% - 75% 4-5 75% - 85% 5-6 85% - 90% 6-7 90% - 94% 7-8 94% - 96% 8-9 96% - 98% 9-10 98% - 100%
R
I
G
O
R
e
s
e
a
% bezoekt culturele activiteiten 0% - 5% 5% - 10% 10% - 15% 15% - 20% 20% - 24% 24% - 28% 28% - 33% 33% - 50% 50% - 100%
r
-
10% 15% 20% 25% 28% 33% 40% 50% 100% % (regelmatig,vaak, altijd) eenzaam 100% - 25% 25% - 21% 21% - 18% 18% - 15% 15% - 12% 12% - 9% 9% - 6% 6% - 3% 3% - 0%
% (soms) eenzaam 100% 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15%
c
h
e
n
-
A
50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 0%
d
v
i
e
s
B
V
85
% contact met wijkgenoten 0% - 25% 25% - 35% 35% - 45% 45% - 55% 55% - 60% 60% - 65% 65% - 70% 70% - 75% 75% - 100%
1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10 Familiariteit
40% 48% 55% 63% 70% 78% 85% 93% 100%
% bewoners kennen elkaar 0% - 10% 10% - 20% 20% - 30% 30% - 40% 40% - 50% 50% - 75% 75% - 85% 85% - 95% 95% - 100%
% vertrouwen in Leeuwarden 0% - 50% 50% - 55% 55% - 60% 60% - 65% 65% - 70% 70% - 75% 75% - 80% 80% - 90% 90% - 100%
% verhuizingen binnen de wijk 0% - 6% 6% - 9% 9% - 12% 12% - 15% 15% - 18% 18% - 21% 21% - 25% 25% - 40% 40% - 100%
% voelt zich thuis 1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10
0% 40% 48% 55% 63% 70% 78% 85% 93%
-
Binding
1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10
% verhuizingen binnen de gemeente 0% - 37% 37% - 42% 42% - 47% 47% - 52% 52% - 57% 57% - 62% 62% - 67% 67% - 72% 72% - 100%
Literatuur
86 LITERATUUR
% verhuisgeneigd 1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10
100% 98% 95% 90% 85% 80% 60% 40% 20%
-
% woonduur > 10 jaar
98% 95% 90% 85% 80% 60% 40% 20% 0%
0% 25% 30% 35% 40% 45% 50% 55% 75%
R
I
G
O
0% 40% 45% 50% 55% 60% 67% 75% 85%
-
40% 45% 50% 55% 60% 67% 75% 85% 100%
R
s
e
e
a
r
c
25% 30% 35% 40% 45% 50% 55% 75% 100%
100% 80% 70% 60% 35% 30% 25% 20% 15%
% Woont liever ergens anders 100% - 40% 40% - 35% 35% - 30% 30% - 25% 25% - 20% 20% - 15% 15% - 10% 10% - 5% 5% - 0%
% Voelt zich Leeuwarder 1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10
-
Mutatiegraad
h
e
n
A
d
v
i
e
s
B
V
-
80% 70% 60% 35% 30% 25% 20% 15% 0%
87
i
Een relevante definitie van sociaal kapitaal – die de laatste jaren ook veel navolging heeft – is gegeven door Bourdieu (1986, vertaald in het engels): “Social capital is the aggregate of the actual or potential resources which are linked to possession of a durable network of more or less institutionalized relationships of mutual acquaintance and recognition -- or in other words, to membership in a group [--which provides each of its members with the backing of the collectivity-owned capital, a "credential" which entitles them to credit, in the various senses of the word.” Het begrip sociaal kapitaal zoals dat in de afgelopen jaren meestal is gebruikt, is echter ontleend aan de interpretatie die er door Putnam (2000) aan is gegeven: “the connections among individuals – social networks – and the norms of reciprocity and trustworthiness that arise from them (social capital is closely related to what some have called civic virtue)”. ii . Dat bleek al in de definitie van Putnam (2000). En ook de definitie die door Fukuyama (1999) aan sociaal kapitaal wordt gegeven is daar een goed voorbeeld van: “Social capital can be defined simply as an instantiated set of informal values or norms shared among members of a group that permits them to cooperate with one another. If members of the group come to expect that others will behave reliably and honestly, then they will come to trust one another. Trust acts like a lubricant that makes any group or organization run more efficiently” (p. 16). iii De WRR verbindt deze combinatie van attitudes aan de ‘burgerschapsstijl’ van de zogenaamde afzijdige burgers
Literatuur