Social media in de gezondheidszorg Motieven, barrières en verwachtingen van zorgverleners in de gynaecologie
Auteur
Judith Ravenstein
Begeleiders
Dr. Kiek Tates Dr. Marjolijn Antheunis
Tilburg University, september 2012
Social media in de gezondheidszorg Motieven, barrières en verwachtingen van zorgverleners in de gynaecologie
Auteur:
Judith Ravenstein
ANR:
785737
Universiteit:
Universiteit van Tilburg
Faculteit:
Geesteswetenschappen
Masteropleiding:
Communicatie- en Informatiewetenschappen
Specialisatie:
Communicatie Design
Begeleiders:
Dr. H. Tates Dr. M.L. Antheunis
September 2012
Voorwoord
Het heeft flink wat hoofdbrekens en frustraties gekost, maar de moeite heeft zich geloond. Mijn masterthesis is af. Hiermee sluit ik een periode van twee jaar in Tilburg af waarin ik mezelf op persoonlijk en intellectueel gebied enorm heb ontwikkeld. Na lang denken heb ik de stap gezet om toch weer te gaan studeren en voor de master te gaan die ik eigenlijk al sinds het afronden van mijn HBO opleiding wilde gaan doen. Deze scriptie had ik niet kunnen schrijven zonder mijn twee begeleidsters op wie ik steeds terug kon vallen op het moment dat ik het niet meer zag zitten. Ik ben ze enorm dankbaar voor alles wat ik van ze geleerd heb. Dr. Kiek Tates en Dr. Marjolijn Antheunis bedankt! Dit onderzoek kwam mede tot stand op initiatief van de Twitterkliniek. Zij hebben als doelstelling ziekenhuizen, medici en medisch personeel te helpen wegwijs te worden in de wereld van social media. Het leukste onderdeel van dit onderzoek vond ik dat het om een vraag uit de praktijk ging. Dr. Bertho Nieboer is een van de enthousiaste kartrekkers van social media in de zorg. Het was inspirerend om te zien wat er al allemaal gedaan wordt op dit gebied. Ook was Dr. Nieboer de persoon die het contact heeft gelegd met de zorgverleners. Bij deze wil ik Dr. Bertho Nieboer dus ook van harte bedanken voor zijn bijdrage. Daarnaast is het heel fijn als je in het schrijf- en denkproces van gedachten kunt wisselen met iemand die weet waar je over praat en die met je mee wil denken op het moment dat je het even niet meer weet. Daarom wil ik Bas, Dewi en Femke hier ook graag noemen. Zonder jullie steun had ik het waarschijnlijk op bepaalde momenten niet meer zien zitten. Ook mijn scriptiemaatje Irene Krommendijk wil ik nog graag bedanken. Ik ben er van overtuigd dat de afgelopen twee jaar niet zo’n succes geweest zouden zijn zonder mijn vriendinnen Silke, Kirsten en Sanne. Ik heb een onvergetelijke tijd gehad in Tilburg en ik mis jullie nu al! Als laatste wil ik mijn ouders en mijn zusje bedanken voor hun steun de afgelopen jaren. Ik weet dat ik de afgelopen maanden niet de gezelligste persoon ben geweest om mee samen te leven, bedankt dat jullie mijn humeur en rommel hebben doorstaan. Het is klaar nu.
Judith Ravenstein September 2012
Samenvatting Social media hebben de potentie om grote voordelen te bieden in de gezondheidszorg op het gebied van communicatie met patiënten en collega’s, efficiency, kennis vergroten en marketing. Er bestaan echter ook enkele barrières ten opzichte van het gebruik van social media. Zo kan de interesse om deze media werkgerelateerd te gebruiken ontbreken, wordt er een investering van tijd en geld vereist en kan privacy van de gebruiker niet altijd gewaarborgd worden. In deze studie worden de motieven, barrières en verwachtingen ten opzichte van het werkgerelateerde gebruik van Facebook, Hyves, YouTube, LinkedIn en Twitter van gynaecologen en gynaecologen in opleiding onderzocht. Daarnaast is onderzocht welke onderwerpen de respondenten geschikt achtten voor social media. De vragenlijst is verspreid onder alle bij de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) aangesloten gynaecologen en gynaecologen in opleiding en werd door 153 personen geretourneerd. In totaal maakten 43 personen werkgerelateerd gebruik van social media. De belangrijkste motieven voor de respondenten om gebruik te maken van social media zijn marketing en communicatie met collega’s. Twitter werd hier het liefst voor gebruikt. De belangrijkste barrière om social media werkgerelateerd te gebruiken voor zowel gebruikers als niet-gebruikers was interesse. De respondenten verwachten wanneer zij gebruik gaan maken van social media dat hun privacy gewaarborgd wordt, dat zij hun eigen tijd in kunnen delen en dat de werkgever zorgt dat deze media toegankelijk zijn voor de zorgverlener. De onderwerpen die geschikt worden geacht voor communicatie via social media zijn achtergrondinformatie, informatie over medicijngebruik en tussentijdse adviezen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de respondenten van mening zijn dat social media dienen als een aanvulling op het face-to-face contact met de patiënt. De respondenten zijn van mening dat social media bij kunnen dragen aan patiëntgerichte zorg, doordat het een laagdrempelige manier van communiceren is voor patiënten. Om de belangrijkste barrières voor de zorgverleners te slechten in het belangrijk dat de voordelen van social media in kaart gebracht worden. Ook moet geëvalueerd worden op welke manier de privacy en de integriteit van de zorgverlener en de patiënt beschermd kunnen worden.
Inhoud 1. Inleiding ................................................................................................................................. 7 2. Theoretisch kader ................................................................................................................... 9 2.1 Communicatie tussen arts en patiënt ................................................................................ 9 2.2 De toepassing van het internet ........................................................................................ 11 2.2.1 eHealth ..................................................................................................................... 11 2.3.1 Social media ............................................................................................................. 13 2.3.2 Uses and Gratifications Theory ............................................................................... 15 2.4 Social media en gezondheidszorg................................................................................... 16 2.4.1 Motieven voor het gebruik van social media in de gezondheidszorg ...................... 16 2.4.2 Barrières voor het gebruik van social media in de gezondheidszorg ....................... 18 2.4.3 Verwachtingen voor het gebruik van social media in de gezondheidszorg ............. 19 2.5 Onderzoeksvragen .......................................................................................................... 20 3. Methode ................................................................................................................................ 23 3.1 Materiaal ......................................................................................................................... 23 3.2 Procedure ........................................................................................................................ 25 3.3 Proefpersonen ................................................................................................................. 26 3.4 Statistische analyse ......................................................................................................... 26 4. Resultaten ............................................................................................................................. 28 4.1 Sociaal media gebruik algemeen .................................................................................... 28 4.2 Motieven gebruikers ....................................................................................................... 29 4.3 Barrières.......................................................................................................................... 30 4.3.1 Barrières gebruikers ................................................................................................. 31 4.3.2 Barrières niet-gebruikers .......................................................................................... 32 4.4 Verwachtingen over het gebruik van social media alle respondenten ............................ 34 4.5 Onderwerpen geschikt voor social media en patiëntgerichte zorg ................................. 35
5. Conclusie en discussie .......................................................................................................... 38 5.1 Discussie onderzoeksresultaten ...................................................................................... 38 5.2 Beperkingen van het onderzoek ..................................................................................... 43 5.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek .......................................................................... 44 5.4 Implicaties voor de praktijk ............................................................................................ 45 5.5 Conclusie ........................................................................................................................ 45 Literatuurlijst ............................................................................................................................ 47 Bijlagen ....................................................................................................................................... I
1. Inleiding
Door de komst van het internet is er veel veranderd in het dagelijkse leven van veel Nederlanders. De bankzaken kunnen online geregeld worden en ook de belastingaangifte kan gedaan worden via de computer. De papieren telefoongids wordt nauwelijks nog gebruikt en zelfs winkelen vanachter de computer is voor veel mensen nu heel gewoon. Ook voor vragen over hun gezondheid vertrouwen mensen steeds vaker op het internet (Vance, Howe & Dellavalle, 2009), informatie met betrekking tot gezondheid is momenteel zelfs een van de meest gezochte onderwerpen op het internet (McMullan, 2006). Door de ontwikkeling die het internet doorgemaakt heeft, is het mogelijk om informatie, kennis en ervaringen te delen. Gebruikers kunnen online op een interactieve manier met elkaar omgaan en informeren elkaar voortdurend via sociale media als Facebook, Hyves, YouTube, LinkedIn en Twitter (Lanting, 2010). Deze fase van het internet, waarbij het delen van informatie en interactiviteit voorop staan, wordt ook wel Web 2.0 genoemd (Engelen, 2010). Dat social media als een nieuwe manier van communiceren gebruikt worden, blijkt ook uit cijfers van Oosterveer (2012). Facebook heeft 6,5 miljoen actieve leden in Nederland, waarvan 66% dagelijks inlogt. Hyves heeft 4,4 miljoen actieve leden, waarvan 20% dagelijks inlogt en Twitter heeft 1,3 miljoen actieve leden waarvan de helft dagelijks inlogt. Door het internet en social media in te zetten als hulpmiddel kan het gezondheidszorgsysteem sterker worden en kan gezondheidszorg van hoge kwaliteit in de toekomst bereikbaar en betaalbaar blijven (Nijland, 2011). De totale kosten in de gezondheidszorg gaan de komende jaren namelijk flink stijgen. Momenteel wordt per jaar ongeveer 67 miljard euro aan zorg betaald en als de kosten blijven stijgen op de manier waarop ze dat nu doen dan betaalt in 2040 een gemiddeld gezin bijna de helft van het inkomen aan zorg. Door deze hoge kosten zal de financierbaarheid van de gezondheidszorg onder druk komen te staan (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), 2012). In de plannen van het Nederlandse ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2012) staat dan ook beschreven dat er een focus moet gaan plaatsvinden op het gebied van eHealth, zorgketens en zelfmanagement van mensen met een chronische ziekte. Onderzoek wijst uit dat patiënten de mogelijkheid om vragen te stellen aan hun zorgverlener via email, hoog waarderen (Car & Sheikh, 2004). Via email worden voornamelijk vragen gesteld over medicijngebruik, tussentijdse adviezen (Sittigh, 2003; Patt, 2003), informatie over symptomen (Sittigh, 2003) en advies over symptomen (Shuyler & 7
Knight, 2003). Social media zijn net als email op internet gebaseerde media en zouden ingezet kunnen worden als communicatiekanaal tussen artsen en patiënten, maar hebben ook de potentie om als communicatiemiddel tussen zorgverleners en patiënten onderling gebruikt te worden (Vance et al., 2009). Er is nog weinig bekend over de motieven van patiënten en zorgverleners voor het gebruik van Facebook, Hyves, LinkedIn, Twitter en YouTube. Vermeer (2011) heeft een onderzoek uitgevoerd onder patiënten en zorgverleners uit verschillende disciplines van de geneeskunde. Uit dit onderzoek bleek onder andere dat zorgverleners en patiënten social media in de toekomst willen gaan gebruiken om met elkaar in contact te komen, maar dat nu nog niet doen. De hoofdvragen voor het huidige onderzoek zijn:
-
Wat zijn de motieven, barrières en verwachtingen van gynaecologen en gynaecologen in opleiding voor het werkgerelateerd gebruik van social media?
-
Over welke onderwerpen zijn zorgverleners bereid informatie te delen via social media?
Parallel aan dit onderzoek loopt een onderzoek waarin de motieven, barrières en verwachtingen van gynaecologiepatiënten ten opzichte van gezondheidsgerelateerd gebruik van social media gemeten worden. Door de onderzoeksresultaten van deze twee onderzoeken met elkaar te vergelijken kan een beeld worden geschetst van de houding ten opzichte van social media van patiënten en zorgverleners binnen een afgebakende doelgroep. Er is gekozen voor de richting gynaecologie omdat in deze specialisatie momenteel veel onderzoek gedaan wordt naar de toepassingsmogelijkheden van eHealth (o.a. Kremer, 2007; Tuil, 2009). Het huidige onderzoek sluit goed aan bij het onderzoek op het gebied van internet in de zorg.
8
2. Theoretisch kader
Onderstaand volgt een beschrijving van de relevante literatuur met betrekking tot dit onderzoek. Het gebruik van social media kan gezien worden als een nieuwe communicatiemethode tussen de zorgverlener en de patiënt. De communicatie tussen deze twee partijen is de basis van dit onderzoek, daarom wordt dit theoretisch kader gestart met een bespreking van de bestaande literatuur over arts-patiënt communicatie. Vervolgens worden de onderwerpen eHealth, social media en user generated content toegelicht. Daarna worden de toepassingsmogelijkheden van social media in de gezondheidszorg besproken. In de laatste alinea worden de onderzoeksvragen voor dit onderzoek geformuleerd.
2.1 Communicatie tussen arts en patiënt Een van de belangrijkste onderdelen in de medische relatie tussen de zorgverlener en de patiënt is de onderlinge communicatie. Zonder goede communicatie is het bijna onmogelijk een diagnose of een behandelplan op te stellen (Graugaard & Finset, 2000; De Haes & Bensing, 2009). Ook is het belangrijk dat de relatie tussen zorgverleners en patiënten gebaseerd is op onderling respect en vertrouwen (Brennan & Safran, 2007; De Haes en Bensing, 2009; Heldal & Tjora, 2009) en dat zorgverleners persoonlijk, vaardig en geïnteresseerd zijn (Boucher, 2010). Bij het bespreken van de klachten en ervaringen van een patiënt heeft de zorgverlener een infomatie-ontvangende rol. Het is belangrijk dat de klachten en ervaringen van de patiënt helder zijn voor de zorgverlener want op basis van deze informatie wordt het behandelplan opgesteld (De Haes & Bensing, 2009). Een actieve rol van de patiënt in de keuze van het behandelproces draagt bij aan de zelfstandigheid van de patiënt en stelt hem in staat rationele beslissingen te nemen over zijn eigen gezondheid (Laine & Davidoff, 1996). Dit kan resulteren in meer therapietrouw en een betere gezondheid (Heldal & Tjora, 2009; Smets, Van Zwieten, & Michie, 2007). Ook het aanmoedigen van gezondheidsbevorderend gedrag, zoals meer rust nemen of stoppen met roken is een onderdeel van de communicatie tussen de arts en de patiënt (Boucher, 2010). Ziekte en de behandeling daarvan maken patiënten vaak kwetsbaar, daarom is het belangrijk dat zorgverleners op een juiste manier reageren op de emoties van de patiënt (De Haes & Bensing, 2009). Een actieve, betrokken patiënt vergt een andere manier van werken van de zorgverleners, een manier van werken waarbij de patiënt centraal staat (McMullan, 2006). 9
Hoewel een goede gezondheid en het welzijn van de patiënt altijd de einddoelen geweest zijn in de gezondheidszorg, was de benadering door zorgverleners lange tijd volgens het doctorcentered model (Laine & Davidoff, 1996). Dit model focust zich op de manier waarop de zorgverlener de klachten van de patiënt interpreteert (Sweeney, MacAuley, Pereira & Gray, 1998). Bij het doctor-centered model stelt de zorgverlener voornamelijk gesloten vragen aan de patiënt, waarbij de nadruk ligt op de ervaring en de lichamelijke klachten (Graugaard & Finset, 2000). Er trad een paradigmaverschuiving op waarbij niet zozeer de klachten van de patiënt, maar de individuele behoeftes, kennis en ervaringen van elke patiënt centraal staan. Dit wordt ook wel de patiëntgerichte benadering genoemd (Bensing, 2000; De Haes, 2006). Er zijn verschillende theorieën geformuleerd waarin de onderdelen van patiëntgerichte benadering beschreven worden (Bird & Cohen-Cole, 1990; Epstein, Van Zwieten, & Michie, 2007). Mead, Bower en Hann (2002) hebben de onderdelen uit deze theorieën samengevat. Zij onderscheiden vier hoofdelementen in patiëntgerichte benadering: (1) aandacht voor zowel de psychosociale als de fysieke behoeften van de patiënt, (2) aandacht voor de zorgen van de patiënt, (3) de patiënt het gevoel geven dat hij een partner is, (4) de patiënt actief meenemen in de beslissingen. De patiëntgerichte benadering spreekt echter niet alle patiënten aan. Patiënten met een lager opleidingsniveau, een slechte prognose en patiënten die bang zijn, blijken vaak liever niet op deze manier geïnformeerd en behandeld te worden (De Haes, 2006). Om alle patiënten te informeren en te behandelen op de manier waar zij zich het prettigst bij voelen, is het belangrijk dat de benadering afgestemd wordt op de individuele patiënt (Boucher, 2010; De Haes, 2006). Dit houdt in dat de zorgverlener per patiënt een afweging maakt over de achtergrondinformatie of behandelingsmethoden die hij bespreekt. De afweging die de zorgverlener per patiënt maakt, wordt ook wel het tailoren van informatie genoemd (Cline & Haynes, 2001; Kreuter, 2000). Bij het tailoren van gezondheidsinformatie kunnen zorgverleners gebruik maken van het internet (Woolf & Doherty, 2000). Het gebruik van internet in een gezondheidsgerelateerde setting wordt ook wel eHealth genoemd (Hardiker & Grant, 2011). De mogelijkheid om in te spelen op de wensen en behoeften van de individuele patiënt kan een motivatie zijn voor zorgverleners om het internet werkgerelateerd te gebruiken (Van de Belt, Berben, Samsom, Engelen, & Schoonhoven, 2012; Brennan & Safran, 2007). Verwacht wordt dat zorgverleners van mening zijn dat de mogelijkheid voor patiënten om te communiceren met de zorgverlener via social media bijdraagt aan patiëntgerichte zorg.
10
2.2 De toepassing van het internet 2.2.1 eHealth De term eHealth refereert aan alle soorten informatie- en communicatietechnologie die gebruikt worden voor het ondersteunen van de gezondheidszorg en de promotie van een gevoel van welzijn (Nijland, 2011). Er bestaat geen algemeen aangenomen definitie, maar de meest gangbare definitie van eHealth is van Eysenbach (2001):
eHealth is een opkomend gebied op het kruispunt van medische informatica, publieke gezondheid en handel. Gezondheidszorg en gezondheidsinformatie geleverd of verkregen door het internet en daaraan gerelateerde technologieën staan daarin centraal. eHealth karakteriseert niet alleen een technologische ontwikkeling, maar ook een visie om gezondheidszorg lokaal, regionaal en wereldwijd te verbeteren door gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie. (P.1)
De term technologie in deze definitie is een breed begrip, hiermee worden onder andere informele websites, interactieve gezondheidscommunicatie-applicaties (o.a.: e-consultatie, online communities, getailorde opleidingsprogramma’s), online portals en het elektronisch patiëntendossier bedoeld. Ook mobiele applicaties en andere geavanceerde technologieën behoren hiertoe (Nijland, 2011). Door de opkomst van eHealth is een grote hoeveelheid gezondheidsinformatie toegankelijk via het internet (Hardiker & Grant, 2011), dit brengt voor zorgverleners zowel voor- als nadelen met zich mee. Veel patiënten maken gebruik van eHealth om hun kennis over specifieke gezondheidsonderwerpen te vergoten (Cline & Haynes, 2001), om meer betrokken te raken in hun gezondheidsbeslissingen (Lorig, Laurenth, Deyo, Marnell, Minor, & Ritter, 2002), om informatie te zoeken over symptomen voor het bezoek aan een arts (Van de Belt et al., 2012) of als aanvulling op de informatie die artsen in een consult gegeven hebben (Fox & Rainie, 2002). Het is belangrijk dat artsen de zoektocht van patiënten naar gezondheidsinformatie erkennen en dat zij patiënten kunnen verwijzen naar juiste informatie op het internet. Ook moeten artsen patiënten ondersteunen bij de evaluatie van de op het internet gevonden informatie (Diaz, Griffith, Reinert, Friedmann, & Moulton, 2002; McMullan, 2006). Een van de voordelen van een goed geïnformeerde patiënt is dat het voor hem sneller duidelijk is wat de oorzaak van de klacht is. De vraag naar een second opinion kan hierdoor afnemen (Cline & Haynes, 2001; De Haes & Bensing, 2002). Het grote aanbod 11
van gezondheidsinformatie op het internet heeft echter ook een aantal nadelen, zo is de informatie vaak niet georganiseerd en zit er zowel goede als slechte informatie tussen (Chiu, Ande, Coward, & Woywodt, 2009; Cline & Haynes, 2001). Ook is het vaak niet te controleren op welke sites informatie gedeeld wordt, op welke manier de informatie geïnterpreteerd wordt en er wordt zelden gebruik gemaakt van peer-reviews (Steinberg, Wason, Stern, Deters, Kowal & Seigne, 2010). Daarnaast kan de authenticiteit van een auteur niet gecontroleerd worden, waardoor iedereen zich op het internet kan voordoen als een medisch professional (Chiu et al., 2009). Niet alle patiënten beschikken over de vaardigheid om de gevonden informatie op de juiste manier te beoordelen, waardoor de mogelijkheid bestaat dat de informatie onjuist geïnterpreteerd wordt (Chiu et al., 2009; Cline & Haynes, 2001). De evaluatie van de onjuiste informatie met de patiënt kost artsen veel tijd (Dedding, van Doorn, Winkler & Reis, 2011). Daarnaast is het voor zorgverleners een extra verantwoordelijkheid om kennis te hebben van de beschikbare informatie op het internet (Cline & Haynes, 2001). De tijdsinvestering die hiervoor nodig is, kan ervaren worden als een frustratie daar zorgverleners vaak over een zeer druk tijdsschema beschikken en er geen vergoeding voor deze investering gegeven wordt (Chiu et al., 2009). Naast de voordelen die een goed voorgelichte patiënt met zich meebrengt, heeft eHealth nog een aantal andere voordelen. Artsen kunnen het internet gebruiken om hun eigen kennis te vergroten. Bijvoorbeeld als zij specifieke informatie nodig hebben over klachten of aandoeningen (California Healthcare Foundation, 2000). Ook wanneer de oorzaak van een klacht niet direct duidelijk is, kan ter ondersteuning gebruik gemaakt worden van het internet (Tang, 2006). Een ander belangrijk voordeel van het internet is dat het 24 uur per dag beschikbaar is (McMullan, 2006). Hierdoor kunnen zowel zorgverleners als patiënten op zoek gaan naar informatie en reageren op verzoeken op het moment dat dit hen het beste uitkomt (Dedding et al., 2011; Patt, 2003). Ook is het internet relatief gemakkelijk toegankelijk voor alle lagen van de bevolking (Cline & Haynes, 2001), daardoor kan een grote groep mensen bereikt worden. De groep patiënten die bereikt kan worden door het internet is groter dan de groep patiënten die een enkele zorgverlener in hetzelfde tijdsbestek kan bereiken (Kreuter et al., 1999). Hierdoor kunnen voordelen op het gebied van efficiency bereikt worden door een besparing van zowel tijd als geld (Cline & Haynes, 2001; Dedding et al., 2011). Een voorbeeld van de toepassing van eHealth is de toegang van patiënten tot de persoonlijke medische gegevens. Patiënten kunnen consulten daardoor beter voorbereiden waardoor deze effectiever ingevuld kunnen worden (Tuil, Ten Hoopen, Braat, De Vries Robbé & Kremer, 2006). Een ander voorbeeld is een voorlichtingsvideo met uitleg over het zetten van 12
hormonenspuiten tijdens een IVF-behandeling. Een dergelijke toepassing bespaart tijd voor zowel de patiënt en de zorgverlener. De patiënt wordt hierdoor zelfstandiger en zelfzorg wordt ondersteund (Hawn, 2009) De belangrijkste uitdaging voor eHealth is echter om patiëntgerichte zorg te ondersteunen. Dat wil zeggen dat er zorg geboden moet worden waarbij de individuele voorkeuren, behoeften en waarden van de patiënt centraal staan in alle klinische beslissingen. Het gebruik van ICT in de gezondheidszorg heeft er onder andere voor gezorgd dat patiënten mee kunnen beslissen over hun eigen behandeling (Nijland, 2011). 2.3.1 Social media Door de komst van Web 2.0 is het mogelijk dat mensen in sociale netwerken verbonden zijn. Social media maken het mogelijk dat de leden van deze sociale netwerken met elkaar kunnen communiceren (Lanting, 2010). Facebook, Twitter, LinkedIn, YouTube en Hyves hebben miljoenen leden verzameld sinds het moment dat ze opgericht zijn. Veel van deze leden maken dagelijks gebruik van deze sites (Ellison & Boyd, 2008). Kaplan en Haenlein (2010) definiëren social media als “een groep van op internet gebaseerde applicaties die gebouwd zijn op de ideologische en technologische gronden van Web 2.0, die de creatie en uitwisseling van User Generated Content toestaan” (p.60). De officiële definitie van User Generated Content (UGC) is: “er wordt een creatieve bijdrage geleverd aan een sociale netwerk site of op een website waar iedereen op kan delen. Deze bijdrage moet geleverd worden vanuit en niet-professionele omgeving” (OECD, 2007). Het laatste deel van deze definitie wordt genuanceerd door Van Dijck (2009), hij beweert dat UGC onmogelijk alleen vanuit een nietprofessionele omgeving ontwikkeld kan worden, er is altijd sprake van een mix van professionele en niet-professionele partijen. Social media kunnen om verschillende redenen gebruikt worden (Ellison & Boyd, 2008; Kaplan & Haenlein, 2010). De meeste social mediasites ondersteunen het onderhoud van bestaande offline sociale netwerken, terwijl andere gericht zijn op gedeelde interesses en religies. Ook bestaat er een verschil tussen de mogelijkheden die de sites hebben. Sommige sites zijn gebaseerd op het delen van kleine hoeveelheden informatie, anderen op grotere hoeveelheden informatie of het delen van foto’s of video’s (Ellison & Boyd, 2008). Kaplan en Haenlein (2010) onderscheiden zes verschillende soorten social media (Figuur 1). Deze indeling is gebaseerd op theorieën over media-onderzoek (sociale aanwezigheid en rijkheid van het medium) en sociale processen (zelfpresentatie en zelfonthulling). Sociale aanwezigheid beschrijft de mate waarin visueel, akoestisch en fysiek contact tussen communicatiepartners kan worden bereikt. Hoe hoger de sociale aanwezigheid hoe groter de 13
invloed is die de communicatiepartners op elkaar hebben. Zelfonthulling beschrijft de bewuste of onbewuste openbaring van persoonlijke informatie die in overeenstemming is met het beeld dat men over zichzelf wil geven. Dit kan zowel tussen vreemden als bekenden plaatsvinden. In Figuur 1 is de classificatie in de sociale media van Kaplan en Haenlein (2010) te zien.
Sociale aanwezigheid/ rijkheid van het medium Laag
Medium
Hoog
(Micro) Blogs
Sociale netwerk
Virtuele sociale
(bv. Twitter)
sites (bv.
werelden (bv.
Zelfpresentatie/
Facebook, Hyves
Second Life)
zelfonthulling
en LinkedIn)
Hoog
Laag
Samenwerking
Conten
Virtuele spel
(bv. Wikipedia)
communities (bv.
werelden (bv.
YouTube)
World of Warcraft)
Figuur 1: Classificatie social media Kaplan en Haenlein (2010)
In dit onderzoek zal de focus liggen op Twitter, Facebook, Hyves, LinkedIn en YouTube. Twitter is een voorbeeld van microblogging, gebruikers kunnen korte berichten (maximaal 160 tekens) versturen. Hieraan kunnen video’s en foto’s worden toegevoegd (Vance et al., 2009). De inhoud van de berichten kan variëren van persoonlijke teksten waarin het leven van de auteur beschreven wordt, tot samenvattingen van alle relevante informatie over specifieke onderwerpen. Een Twitter account wordt meestal beheerd door één persoon, maar biedt de mogelijkheid tot interactie met anderen (Kaplan & Haenlein, 2010). YouTube is een content community waarop videofragmenten bekeken en gedeeld kunnen worden (Hanson & Haridakis, 2008; Kaplan & Haenlein, 2010; Vance et al., 2009). Naast het delen van videofragmenten kan een persoonlijke pagina aangemaakt worden waarbij connecties met andere gebruikers gemaakt kunnen worden (Lange, 2008). Twitter en YouTube zijn er voornamelijk op gericht om informatie te delen met anderen. Zorgverleners kunnen deze media bijvoorbeeld gebruiken om de uitkomsten van onderzoeken te delen of beeldmateriaal te delen over behandelmethoden. Verwacht wordt dat zorgverleners een voorkeur hebben voor deze media om hun kennis te vergroten.
14
Facebook, Hyves en LinkedIn zijn social networking sites. Met behulp van deze sites kunnen leden zich verbinden met anderen (Kaplan & Haenlein, 2010). Elke gebruiker heeft een persoonlijk profiel waarop verschillende soorten informatie zoals foto’s, video- en audiobestanden en blogs gedeeld kunnen worden (Raacke & Bonds-Raacke, 2008; Kaplan & Haenlein, 2010). LinkedIn is voornamelijk gericht op de uitwisseling van professionele informatie en het maken van professionele contacten. Ook is het mogelijk groepen te formeren waarin bijvoorbeeld werknemers van een bedrijf of mensen met dezelfde professionele interesses (Skeels & Grudin, 2009). Dit netwerk wordt gebruikt om contacten te onderhouden en om naar contacten in het netwerk te verwijzen (Papacharissi, 2009). Facebook en Hyves geven gebruikers onder andere de mogelijkheid informatie en foto’s plaatsen op hun eigen profiel en dat van anderen, informatie over aankomende evenementen te delen en spellen te spelen (Raacke & Bonds-Raacke, 2008). Ook deze sociale netwerk sites geven hun gebruikers de mogelijkheid groepen te creëren waarin informatie en ervaringen uitgewisseld kunnen worden over een onderwerp (Van de Belt et al., 2012). Mensen spenderen steeds meer tijd aan social media (Van de Belt et al., 2012). Een theorie waarmee verklaard kan worden waarom mensen tijd besteden aan social media is de Uses and Gratifications Theory (Raacke & Bonds-Raacke, 2008). 2.3.2 Uses and Gratifications Theory De Uses and Gratifications Theory is een theorie die suggereert dat de communicatie tussen mensen gebaseerd is op hun wensen en behoeftes (Katz, Blumler, & Gurevitch, 1973). Mensen communiceren en gebruiken media om die wensen en behoeftes te bevredigen. De Uses and Gratifications Theory richt zich op de functies die media vervullen voor mensen (Hanson & Haridakis, 2008). De rol van het individu wordt in deze theorie benadrukt (Raacke & Bonds-Raacke, 2008). Door de Uses and Gratifications Theory toe te passen, kan inzicht verkregen worden in de manier waarop mensen media gebruiken om hun wensen en behoeften te bevredigen. Daarnaast kan verklaard worden wat hun gedrag motiveert en laat de theorie zien welke consequenties dit heeft op hun mediagebruik (Bryant & Zillmann, 2002). Er zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd waarin de Uses and Gratifications Theory toegepast werd op social media (o.a. Bumgarner, 2007; Chen, 2010; Raacke en Bonds-Raacke, 2008). Uit deze onderzoeken blijkt dat mensen gebruik maken van social media als sociale activiteit (Bumgarner, 2007; Raacke & Bonds-Raacke, 2008), om via deze sites contacten te onderhouden (Raacke & Bonds-Raacke, 2008), om in contact te komen met anderen (Chen, 2010), als entertainment (Hanson & Haridakis, 2008; Park, Kee & 15
Valenzuela, 2009) of als bron van informatie (Hanson & Hardidakis, 2008; Park, Kee & Valenzuela, 2009; Raacke & Bonds-Raacke, 2008). Voor dit onderzoek zijn vooral het in contact komen met anderen en de informatievoorziening belangrijk. Daar kunnen nog een aantal motieven aan toegevoegd worden die specifiek gelden voor het werkgerelateerde gebruik van social media in de context van de gezondheidszorg. 2.4 Social media en gezondheidszorg De toepassing van eHealth in de gezondheidszorg kent een aantal voor- en nadelen. Door deze voor- en nadelen te koppelen aan de kenmerken van social media kunnen een aantal motieven en barrières geformuleerd worden voor de toepassing van social media door zorgverleners in de gezondheidszorg. 2.4.1 Motieven voor het gebruik van social media in de gezondheidszorg In paragraaf 2.3.1 zijn enkele voordelen van eHealth besproken. Deze voordelen kunnen worden vertaald naar motieven voor zorgverleners om werkgerelateerd gebruik te maken van social media. Door social media in te zetten als communicatiemiddel kunnen voordelen worden behaald op het gebied van efficiency (Van Os-Medendorp et al., 2010; Dedding et al., 2011). Hiernaast kan ook het verbeteren van patiëntgerichte zorg een motief zijn om gebruik te maken van social media (Vermeer, 2011). Social media geven patiënten namelijk de mogelijkheid actief deel te nemen aan hun gezondheidsproces (Hawn, 2009). Zorgverleners kunnen hun patiënten met behulp van social media ondersteuning bieden in dit proces (McNab, 2009). Er zijn verschillende onderzoeken waaruit blijkt dat communicatie via email tussen patiënten en zorgverleners door beide groepen hoog gewaardeerd worden (Patt, 2003; Sittigh, 2003; Umefjord, Hamberg, Malker, & Petersson, 2006). Social media bieden een hogere mate van interactiviteit dan email en kunnen daardoor een dialoog faciliteren tussen twee partijen die niet gemakkelijk verkregen kan worden met email en de traditionele communicatievormen (Brennan & Safran, 2007; Kaplan & Haenlein, 2010; McMullan 2006). Actief gebruik van email, internet en social media kan de toegankelijkheid van de zorg verbeteren, de kennis van de patiënt vergroten en de therapietrouw laten toenemen, zeker als de relatie tussen de zorgverlener en de patiënt goed is (Boucher, 2010). Social media kunnen bijdragen aan de relatie tussen de arts en de patiënt. Er zijn voorbeelden van patiënten die Twitter gebruiken om mensen op de hoogte te houden van hun ziekteproces (Boucher, 2010). Zorgverleners kunnen de verhalen volgen die hun patiënten op social media delen. Dit zou patiënten ook het gevoel kunnen geven dat de arts betrokken is bij het ziekteproces van de patiënt. Facebook en 16
Hyves zijn sites waarbij de gebruikers zich verbinden met anderen en ook Twitter biedt haar leden de mogelijkheid te reageren op de berichten die geplaatst worden (Kaplan & Haenlein, 2010). Verwacht wordt dat deze sites gebruikt worden door zorgverleners en patiënten om met elkaar te communiceren. Zorginstellingen kunnen social media ook inschakelen als wervingsmiddel en om hun bekendheid te vergroten (Van Dorresteijn, 2011). Marketing wordt voor veel zorginstellingen een steeds belangrijker bedrijfsonderdeel (Chiu et al., 2009). Zoals eerder genoemd maken patiënten gebruik van hun persoonlijke netwerk door met social media hun ervaringen met gezondheidszorg en zorgverleners te delen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om ervaringen te delen op websites waar zorginstellingen en zorgverleners beoordeeld worden (Rothberg, Morsi, Benjamin, Pekow & Lindenauer, 2008). Deze berichten worden snel opgepikt door online zoekmachines zoals Google (Van de Belt et al., 2012). Wanneer patiënten voorafgaand aan een consult op het internet op zoek gaan naar informatie over hun symptomen, kunnen zij de ervaringen zien die andere patiënten gedeeld hebben op het internet (Van de Belt et al., 2012). Het is voor de status van een ziekenhuis dus belangrijk dat op deze media op een positieve manier over het ziekenhuis gesproken wordt (Evans, 2010). Om deze redenen is het voor ziekenhuizen belangrijk aandacht te besteden aan social media in hun marketingplan (Magnold & Faulds, 2009; Van de Belt et al., 2012). Door online actief te communiceren, wordt een zorginstelling als meer transparant beoordeeld door de patiënt (Van Dorresteijn, 2011). Organisaties moeten social media gaan zien als communicatiemiddelen die verschillende vormen aan kunnen nemen. Via YouTube, Twitter en de sociale netwerk sites kunnen met één of meerdere personen tegelijk worden gecommuniceerd (Van Dorresteijn, 2011; Evans, 2010). Door actief en respectvol te communiceren en te reageren op patiënten zullen de instellingen respect, vertrouwen en een zekere mate van autoriteit verkrijgen (Evans, 2010). Een ander motief voor ziekenhuizen om actief te zijn op het gebied van social media is om bij te blijven met de concurrentie, ongeveer de helft van de Nederlandse ziekenhuizen maakt al gebruik van social media (Van de Belt et al., 2012). Een laatste motief voor zorgverleners om gebruik te maken van social media is het uitbreiden van hun netwerk (Skeels & Grundin, 2007). LinkedIn is een social mediasite die zich specifiek richt op de zakelijke markt (Caers & Castelijns, 2010). Deze social mediasite kan gebruikt worden om via bekende connecties nieuwe connecties te krijgen (Skeels & Grundin, 2007) of om informatie over de eigen werkzaamheden van de zorgverlener te delen (Kaplan & Haenlein 2010; Vance et al., 2009).
17
2.4.2 Barrières voor het gebruik van social media in de gezondheidszorg In alinea 2.3.1 werd aangegeven dat twee belangrijke nadelen van gezondheidsinformatie op het internet zijn de variatie in kwaliteit van informatie (Chiu et al., 2009; Cline & Haynes, 2001; Steinber et al., 2010) en de vereiste investering van tijd en geld door zorgverleners (Dedding et al., 2011; Chiu et al., 2010). Dit kunnen barrières zijn voor zorgverleners voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen. Verwacht wordt dat de variatie in de kwaliteit van de informatie en de zorg de belangrijkste barrière is voor zorgverleners om werkgerelateerd gebruik te maken van social media. Zorgverleners moeten de onjuiste informatie op het internet recht kunnen zetten en zij kunnen via social media niet de zorg bieden die zij wel kunnen bieden als patiënten op een fysiek consult komen (Chiu et al., 2009, Mead et al., 2002). Communicatie via social media tussen zorgverleners en patiënten kunnen juridische en ethische vragen oproepen (Cline & Haynes, 2001; Brooks & Menachemi, 2006). Onjuist gebruik van social media kan schadelijk zijn voor zowel de patiënt als de betrokken zorgverlener of zorginstelling. Zo kan er sprake zijn van inbreuk op privacy, belastering van collega’s en schending van de arts-patiënt grenzen (Mansfield et al., 2011). Ook het feit dat patiënten en collega’s toegang hebben tot de persoonlijke gegevens van de zorgverlener als zij verbonden zijn via social media kan door zorgverleners als ongewenst worden ervaren (MacDonald, Sohn & Ellis, 2010). Hiernaast is het niet mogelijk de patiënt fysiek te observeren en onderzoeken, waardoor belangrijke informatie die nodig is voor een juist advies gemist kan worden (Dedding et al., 2011). Verwacht wordt dat het gebrek aan privacy de belangrijkste barrière is om werkgerelateerd gebruik te maken van Facebook, Hyves en LinkedIn. Een gebrek in interesse in nieuwe media of het niet op de hoogte zijn van het bestaan van social media kan ook een barrière voor zorgverleners zijn om communicatie via social media aan te bieden (Vermeer, 2011). Veel zorgverleners zijn zich niet bewust van de openheid en permanentie van informatie op social media (Mansfield et al., 2011). Wanneer er iets geplaatst wordt op het internet kan niet worden gecontroleerd wat er met het bericht gebeurt en in welke mate het wordt geaccepteerd (Van Dorresteijn, 2011). Als je niet gewend bent te werken met het internet kunnen sites moeilijk zijn in het gebruik doordat sites verschillen in ontwerp en de verschillende lagen die erin zijn aangebracht (Pennbridge, Moya, & Rodrigues, 1999). Hierdoor kunnen zorgverleners die niet gewend zijn te werken met social media zich geïntimideerd voelen door de mogelijkheden die ze te bieden hebben (Gallagher, 1999). Zorgverleners worden niet getraind in het gebruiken van het internet als 18
communicatiemiddel (Dedding et al., 2011). Het gebrek aan vaardigheden kan als een barrière worden ervaren om internet en social media te gebruiken als communicatiemiddel (Kaplan & Haenlein, 2010; Vance et al., 2009). 2.4.3 Verwachtingen voor het gebruik van social media in de gezondheidszorg Hoewel het internet veel voordelen te bieden heeft (Cline & Haynes, 2001; McMullan, 2006), maken momenteel nog niet veel zorgverleners gebruik van het internet om met hun patiënten en collega’s te communiceren (Brooks & Menachemi, 2006). In de literatuur worden verschillende verwachtingen van zorgverleners besproken voor communicatie via het internet. Deze verwachtingen zijn verdeeld in drie categorieën, namelijk ‘toegankelijkheid’, ‘tijdsindeling’ en ‘privacy’. Vanwege de onbekendheid met de media, is het belangrijk dat zorgverleners zich bewust zijn van de beperkingen en mogelijke gevaren van social media in de gezondheidszorg (Brooks & Menachemi, 2006). Deze bewustwording blijkt namelijk nog niet optimaal te zijn (Patt, 2003; Orsini, 2009). Om zorgverleners hierin te ondersteunen, bestaan momenteel verschillende richtlijnen voor het gebruik van internet om met patiënten te communiceren (Mansfield et al., 2011). Een voordeel van communicatie via social media kan zijn dat de patiënt de tijd kan nemen om de informatie nog eens na te lezen (Umefjord et al., 2006), een voorwaarde om berichten via het internet te versturen is wel dat de zorgverlener de uitleg
in
zijn
eigen
woorden
kan
geven
en
eventueel
kan
verwijzen
naar
achtergrondinformatie. De zorgverlener kan de patiënt op deze manier leiden naar juiste en betrouwbare informatie (McMullan, 2006). Een laatste belangrijk onderdeel op het gebied van toegankelijkheid is dat het dossier van de patiënten uitgebreid kan worden met de communicatie die heeft plaatsgevonden via social media (Patt, 2003). Naast de toegankelijkheid van social media, spreken veel zorgverleners de verwachting uit hun eigen tijdsindeling aan te kunnen houden als zij gebruik maken van het internet als communicatiemiddel (Sittigh, 2003). Patiënten kunnen gebruik maken van social media om bijvoorbeeld vragen te stellen die zij tijdens het consult vergeten zijn (Patt, 2003). Uit onderzoek blijkt echter dat zij een zeer spoedige reactie verwachten, een week wordt vaak te lang bevonden (Umefjord et al., 2006). Om social media als communicatiemiddel te gaan gebruiken moeten de verwachtingen met betrekking tot de reactietijd, de onderwerpen die gepast zijn te bespreken in deze setting, en hoe er met vragen omgegaan wordt gedurende afwezigheid van zorgverlener, voor patiënten en zorgverleners gelijk zijn. Op deze manier kan communicatie via het internet gezien worden als een extra service die meer flexibiliteit biedt, in plaats van een last waar rekening mee gehouden moet worden (Patt, 2003). 19
Ten slotte is zowel de privacy van de patiënt als die van de zorgverlener een belangrijke voorwaarde voor veel zorgverleners om werkgerelateerd gebruik te gaan maken van social media (Nijland, 2011). Bij communicatie via social media bestaat de mogelijkheid dat persoonlijke informatie over patiënten tegen hun wil, lekt naar openbare social media sites (Orsini, 2009). Voor patiënten bieden social media een mogelijkheid om persoonlijke vragen die zij niet tijdens een consult durven te stellen, te stellen in een anonieme setting (McMullan, 2006). Het is belangrijk dat zij er dan op kunnen vertrouwen dat hun vragen in dergelijke situaties worden behandeld door hun eigen zorgverlener of de arts aan wie zij de vraag stellen (Patt, 2003). Op basis van deze literatuur en de in paragraaf 2.4.2 beschreven barrières wordt verwacht dat de belangrijkste verwachting
van zorgverleners ten opzichte van
werkgerelateerd gebruik van social media, privacy is.
2.5 Onderzoeksvragen Social media hebben de potentie om als communicatiemiddel gebruikt te worden binnen de gezondheidszorg, maar worden momenteel echter nog weinig gebruikt in deze setting (Vance et al., 2009). Op basis van de literatuur kunnen motieven en barrières voor het gebruik van social media in de gezondheidszorg geformuleerd worden. Er is echter nog weinig bekend over de mening van artsen ten opzichte van het gebruik van social media in de gezondheidszorg en over de onderwerpen die zij geschikt vinden om via social media te bespreken. In dit onderzoek worden gynaecologen en gynaecologen in opleiding gevraagd wat hun motieven, barrières en verwachtingen zijn voor het gebruik van social media in hun werk.
Motieven Op basis van de literatuur zijn de volgende hypotheses opgesteld over de motieven van gynaecologen en gynaecologen in opleiding om werkgerelateerd gebruik te maken van social media.
H1.
Gynaecologen en gynaecologen in opleiding maken gebruik van YouTube en Twitter om hun kennis over specifieke werkgerelateerde onderwerpen te vergroten.
H2.
Gynaecologen en gynaecologen in opleiding maken gebruik van Facebook, Twitter en Hyves om met patiënten te communiceren en hen te informeren.
20
H3.
Gynaecologen en gynaecologen in opleiding gebruiken LinkedIn om te communiceren met hun collega’s.
Barrières Op basis van de literatuur zijn de volgende hypotheses opgesteld over de barrières van gynaecologen en gynaecologen in opleiding om werkgerelateerd gebruik te maken van social media. Om inzicht te krijgen in de motieven van gynaecologen die geen gebruik maken om in de toekomst wel gebruik te gaan maken van social media om werkgerelateerde redenen is onderzoeksvraag 1 opgesteld.
H4a. De belangrijkste barrière voor gynaecologen en gynaecologen in opleiding die werkgerelateerd gebruik maken van social media is de kwaliteit van de informatie en de zorg via deze media. H4b. De belangrijkste barrière voor gynaecologen en gynaecologen in opleiding die geen gebruik maken van andere social media sites om werkgerelateerde redenen is de kwaliteit van de informatie en de zorg van deze media. H5.
De belangrijkste barrière voor gynaecologen en gynaecologen in opleiding om gebruik te maken van Facebook, Hyves, en LinkedIn om werkgerelateerde redenen is privacy.
OV1. Wat is de belangrijkste motivatie voor niet-gebruikers om social media in de toekomst wel te gaan gebruiken om werkgerelateerde redenen?
Verwachtingen Op basis van de literatuur is de volgende hypothese opgesteld ten aanzien van de verwachtingen van het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen van gynaecologen en gynaecologen in opleiding.
H6.
De belangrijkste verwachting van gynaecologen en gynaecologen in opleiding ten opzichte van het werkgerelateerd gebruik van social media is privacy.
Patiëntgerichte zorg Social media bieden een hoge mate van interactiviteit ten opzichte van andere op internet gebaseerde communicatiemiddelen (Brennan & Safran, 2007; Kaplan & Haenlein, 2010; McMullan 2006). Hierdoor zijn zorgverleners beter in staat in te spelen om te specifieke
21
vragen en behoeftes de spelen bij de patiënt. Derhalve wordt verwacht dat zorgverleners vinden dat social media bijdragen aan patiëntgerichte zorg.
H7.
Gynaecologen en gynaecologen in opleiding vinden dat het aanbieden van communicatie via social media bijdraagt aan patiëntgerichte zorg.
Geschikte onderwerpen Uit onderzoek blijkt dat patiënten en zorgverleners per email het vaakst communiceren over informatie over medicijngebruik en achtergrondinformatie (Patt, 2003; Shuyler & Knight, 2003; Sittigh, 2003). Zover bekend, zijn er nog geen onderzoeken over de onderwerpen die besproken worden via social media uitgevoerd. Aangezien social media en email beiden media zijn waarbij het internet noodzakelijk is, wordt verwacht dat zorgverleners ook dezelfde onderwerpen geschikt vinden om via deze media te bespreken.
H8.
Gynaecologen en gynaecologen in opleiding vinden social media het meest geschikt
voor het geven van achtergrondinformatie en informatie over medicijnen.
22
3. Methode
De onderzoeksvragen die voor dit onderzoek zijn opgesteld, zijn onderzocht met behulp van een online vragenlijst. De participanten werd gevraagd naar hun mening over social media voor werkgerelateerd gebruik. De vragenlijst werd opgedeeld in vijf delen: social mediagebruik, motieven, barrières, verwachtingen en overige vragen. 3.1 Materiaal In de vragenlijst werden de motieven, barrières en verwachtingen van zorgverleners ten opzichte van het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen gemeten. Op basis van de bestaande literatuur zijn vooraf verschillende subcategorieën gevormd bij de drie hoofdcategorieën. Vervolgens zijn interviews gehouden met twee gynaecologen. Deze interviews vonden plaats in de ziekenhuizen waar de gynaecologen werkzaam waren. Het doel van de interviews was om te onderzoeken of er onderwerpen waren die wel in de praktijk speelden, maar nog niet eerder onderzocht waren of die nog niet opgenomen waren in de vragenlijst. Beide gynaecologen bevestigden dat de informatie waarop de vragenlijst gebaseerd was, overeen kwam met de onderwerpen die in de praktijk speelden. Daarnaast werd op basis van deze interviews de categorie marketing toegevoegd als motief om werkgerelateerd gebruik te maken van social media. De categorie vaardigheden werd toegevoegd aan de barrières. De verwachting was dat vooral de oudere generatie die niet gewend is te werken met het internet de stap om werkgerelateerd gebruik te maken van social media waarschijnlijk te groot zou vinden. Op basis van deze interviews konden de vragenlijsten vervolgens worden aangevuld met deze vragen. In de onderstaande paragrafen wordt de vragenlijst besproken. De gehele vragenlijst is terug te vinden in Bijlage A.
Social mediagebruik In het eerste deel van de vragenlijst werd gevraagd of de respondenten een account hadden op Facebook, Hyves, LinkedIn, Twitter of YouTube. Als dit het geval was werd hen vervolgens gevraagd of zij deze sites gebruikten om werkgerelateerde redenen. Op basis van de antwoorden bij deze twee vragen werd een onderscheid gemaakt tussen gebruikers (respondenten die social media gebruiken om werkgerelateerde redenen) en niet-gebruikers (respondenten die social media niet gebruiken om werkgerelateerde redenen).
23
Motieven Alleen de gebruikers werd gevraagd naar de motieven die zij hadden om de social mediasites die zij bij de tweede vraag genoemd hadden werkgerelateerd te gebruiken. Op basis van de literatuur werden vijf subcategorieën opgesteld om de motieven te meten. Deze subcategorieën waren: kennis vergroten, efficiency, arts- patiëntcommunicatie, marketing en communicatie met collega’s. Hiernaast werden op basis van de literatuur verschillende stellingen opgesteld, deze werden verdeeld over de verschillende categorieën. De respondenten die aangaven dat zij gebruik maken van social media om werkgerelateerde redenen (gebruikers), konden door vakken achter de stelling aan te vinken aangeven welke social media site zij hiervoor gebruiken. De stellingen sloten allemaal aan op de startzin “Ik maak gebruik van deze social media om …”. Enkele voorbeelden van deze stellingen zijn: “Te voorkomen dat patiënten onnodig op het spreekuur komen”, “Het ziekteproces van mijn patiënten te volgen”, en “Mijn werkplek optimaal te presenteren aan de buitenwereld”.
Barrières Zowel de gebruikers als de niet-gebruikers werd gevraagd naar de barrières die zij ervaren ten opzichte van het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen. Voor de gebruikers werden de barrières specifiek gemeten per social media site die zij niet om werkgerelateerde redenen gebruikten. De niet-gebruikers werden gevraagd naar de barrières voor social media gebruik in het algemeen. Om de barrières ten opzichte van het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen te meten, werden vijf subcategorieën opgesteld. Deze waren: privacy, interesse, efficiency, kwaliteit en vaardigheden. De gebruikers konden door vakken achter de stelling aan te vinken aangeven welke social media site zij om de genoemde reden niet gebruiken. De niet-gebruikers konden op een vijfpuntsschaal met de waarden “helemaal eens”, “eens”, “neutraal”, “oneens” of “helemaal oneens” hun mening over de stellig geven. De stellingen sloten allemaal aan op de startzin “Ik maak geen gebruik van (deze) social media omdat ik …”. Bij de gebruikers werd het woord “deze” toegevoegd. Enkele voorbeelden van de stellingen zijn: “Vrees dat er misbruik van mijn gegevens kan worden gemaakt”, “Niet op deze manier contact wil hebben met collega’s”, en “Bang ben dat patiënten hun zorgverlener niet meer raadplegen”. Het onderdeel barrières werd voor de niet-gebruikers afgesloten met vier stellingen waarmee gemeten werd om welke reden zij in de toekomst wel gebruik zouden gaan maken van social media om werkgerelateerde redenen. Deze stellingen konden beantwoord worden met “ja” en “nee”. 24
Verwachtingen Alle respondenten kregen vervolgens dezelfde items voorgelegd om de verwachtingen ten opzichte van werkgerelateerd gebruik van social media te meten. Op basis van de literatuur werden drie subcategorieën opgesteld. Deze waren: toegankelijkheid, tijdsindeling en privacy. De respondenten konden door de vakken “ja” of “nee” aan te vinken hun mening over de stelling geven. De stellingen sloten allemaal aan op de startzin “Ik verwacht…” Enkele voorbeelden van deze stellingen zijn: “Dat ik kan verwijzen naar achtergrondinformatie”, “Dat de privacy van mijn patiënt altijd gegarandeerd is”, en “Dat ik zelf kan bepalen wanneer ik gebruik maak van de online communicatiemiddelen”.
Overige vragen Vervolgens werden alle respondenten gevraagd aan te geven voor welke onderwerpen zij vonden dat social media gebruikt kunnen worden. De antwoordmogelijkheden waren “diagnose”,
“prognose”,
“achtergrondinformatie”,
“medicijngebruik”,
“tussentijdse
adviezen”, “geen” en “anders, namelijk…”. Daarna werd gevraagd of de respondenten van mening waren dat de mogelijkheid om contact te hebben met de zorgverlener via social media bijdraagt aan patiëntgerichte zorg, hierbij werd ook gevraagd om een motivatie van het antwoord. Ten slotte werden er enkele algemene vragen gesteld (geslacht, leeftijd, culturele afkomst en functie). 3.2 Procedure Voor de verzameling van de data is gebruik gemaakt van de online software van Qualtrics. Door het gebruik van een online survey kon de doelgroep in één keer bereikt worden en konden de respondenten de vragenlijst invullen op een voor hun geschikt moment. De respondenten, de leden van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVGO), werden door bemiddeling van dr. Bertho Nieboer, gynaecoloog bij het Radboud ziekenhuis in Nijmegen benaderd. Zij ontvingen een email met de vraag of zij mee wilden doen aan het onderzoek, gevolgd door een link naar de online vragenlijst. In het eerste scherm werd uitleg gegeven over het onderwerp van het onderzoek en werden de respondenten alvast bedankt voor hun deelname. Vervolgens werd gestart met het onderzoek. Er was geen tijdslimiet verbonden aan het invullen van de vragenlijst. De respondent kon in de tijdsbalk onderaan elke pagina zien welk percentage van de vragenlijst reeds volbracht was. Alle deelnemers werd dezelfde vragenlijst voorgelegd. De verzameling van de data duurde in totaal drie weken. 25
3.3 Proefpersonen De vragenlijst werd aan 1.400 personen verstuurd. In totaal openden 197 zorgverleners de email, van wie 153 zorgverleners de vragenlijst volledig ingevuld hebben. De resultaten van 44 respondenten werden verwijderd omdat zij de vragenlijst niet volledig hadden ingevuld. De 153 valide vragenlijsten werden ingevuld door 56 mannen (36,6%) en 97 vrouwen (63,4%). De leeftijd van de respondenten varieerde van 25 tot 66 jaar. De gemiddelde leeftijd was 44,22 jaar (SD= 11,65). De afkomst van de respondenten was overwegend Nederlands (96,1%). De overige landen waren Italië, Amerika, België, Irak, Zuid-Afrika en een persoon heeft niet aangegeven waar zij vandaan kwam. De functie van de respondenten verschilde: 82,4% (126 personen) was gynaecoloog, 11% (11 personen) gynaecoloog in opleiding (AIOS), 2,6% (4 personen) gynaecoloog niet in opleiding (ANIOS) van de personen die aangaven een andere functie te hebben waren 8 (5,3%) personen arts onderzoeker en 4 (2,6%) personen hadden een andere functie. 3.4 Statistische analyse Met behulp van het statistische programma SPSS (versie 17) zijn verschillende statistische analyses uitgevoerd. Door middel van een principiële componenten factoranalyse (varimax rotatie) werd per hoofdcategorie onderzocht of er sprake was van samenhang tussen de verschillende items. Op basis hiervan werden de subcategorieën gebaseerd op de literatuur gecontroleerd. De richtlijn was een lading van minimaal .30 per factor, daarnaast werd met de Cronbach’s alpha per factor gemeten of de items ook daadwerkelijk hetzelfde maten. Twee items konden niet meegenomen worden in de analyses omdat geen enkele respondent deze geselecteerd had. Dertien items laadden hoog op een factor, maar verschilden inhoudelijk te veel van de andere items en werden daarom uit het onderzoek gehaald. Alle factoren werden gelabeld op basis van de eerder vastgestelde subcategorieën. De verschillende factoren met de daarbij horende Cronbach’s alpha zijn weergegeven in Tabel 1, 2, 3 en 4. Een overzicht van alle factoren en de items die onder deze factoren vallen, kan terug gevonden worden in Bijlage B, C, D en E. Vervolgens werden tabellen voor de motieven, barrières en verwachtingen van zowel gebruikers als niet-gebruikers gemaakt. Deze tabellen bestonden uit de factoren en de gemiddelden per social media site. Ook werden tabellen gemaakt voor de populairste items in de factoren van de motieven, barrières en verwachtingen. De items werden afgezet tegen de gemiddelden per social media site. Voor de laatste hypotheses werd een vergelijking gemaakt
26
van de frequenties. De resultaten van deze analyses worden gepresenteerd in de resultatensectie.
Tabel 1.
Factoranalyse motieven gebruikers
Factoren
Aantal items
α
1. Kennis delen
3
.68
2. Efficiency
3
.67
3. Arts- patiënt communicatie
8
.88
4. Marketing
3
.81
5. Communicatie met collega’s
4
.80
Factoren
Aantal items
α
1. Privacy
5
.73
2. Interesse
4
.86
3. Efficiency
2
.52
4. Kwaliteit
4
.64
5. Vaardigheden
2
.66
Factoren
Aantal items
α
1. Privacy
5
.76
2. Interesse
4
.77
3. Efficiency
2
.49
4. Kwaliteit
3
.77
5. Vaardigheden
2
.69
Factoren
Aantal items
α
1. Toegankelijkheid
2
79
2. Tijdsindeling
4
.68
3. Privacy
3
.82
Tabel 2.
Tabel 3.
Tabel 4.
Factoranalyse barrières gebruikers
Factoranalyse barrières niet-gebruikers
Factoranalyse verwachtingen alle respondenten
27
4. Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van dit onderzoek weergegeven. Allereerst zal een algemeen overzicht gegeven worden van het social media gebruik. Vervolgens worden de motieven en barrières weergegeven van de respondenten die aangegeven hebben dat zij gebruik maken van social media om werkgerelateerde redenen. Hierna worden de barrières weergegeven van de respondenten die geen gebruik maken van social media om werkgerelateerde redenen. Daarna worden de verwachtingen besproken ten opzichte van het gebruik van social media voor alle respondenten en ten slotte worden de resultaten weergegeven van de overige vragen. 4.1 Sociaal media gebruik algemeen Om een beeld te krijgen van het social media gebruik van de respondenten is eerst gevraagd of zij een account hebben op Facebook, Hyves, YouTube, LinkedIn en/ of Twitter. In totaal gaven 47 (30,7%) van de 153 respondenten aan helemaal geen gebruik te maken van social media. Van de 106 respondenten die aangaven dat zij een account hebben van één of meer social media sites, maken 41 personen (28,8%) werkgerelateerd gebruik van hun social media account. De overige 65 personen (42,5%) maken geen werkgerelateerd gebruik van social media. In Tabel 5 is een overzicht te zien van de social media sites waar de respondenten actief op zijn en welke sites zij werkgerelateerd gebruiken. Hieruit kan afgelezen worden dat de respondenten het meest actief zijn op Facebook, YouTube en LinkedIn, maar dat LinkedIn en Twitter het vaakst gebruikt worden om werkgerelateerde redenen. Hyves is het minst populaire medium en wordt zelfs helemaal niet gebruikt om werkgerelateerde redenen.
Tabel 5.
Overzicht aantal accounts en aantal werkgerelateerd actieve respondenten per social media site
Sociaal medium
Actief
Werkgerelateerd actief
Freq.(%)
Freq.(%)
N= 153
N= 153
Facebook
66 (43,1%)
8 (5,2%)
Hyves
17 (11,1%)
0 (0,0%)
YouTube
59 (38,6%)
9 (5,9%)
LinkedIn
55 (22,9%)
28 (19,0%)
Twitter
35 (22,9%)
21 (13,7%)
28
4.2 Motieven gebruikers Voorafgaand aan het onderzoek was de verwachting dat de respondenten het vaakst gebruik maken van YouTube en Twitter om hun kennis over specifieke onderwerpen te vergroten (H1). Daarnaast werd voorspeld dat Facebook, Hyves en Twitter gebruikt worden om te communiceren met patiënten (H2) en dat LinkedIn het favoriete medium is om te communiceren met collega’s (H3). Aan de 41 respondenten die aangaven werkgerelateerd gebruik te maken van social media werd gevraagd naar de specifieke motieven per social medium. Geen enkele zorgverlener maakt werkgerelateerd gebruik van Hyves, deze site is derhalve niet meegenomen in deze analyses. In Tabel 6 wordt een overzicht gegeven van gemiddelden en standaardafwijkingen per factor en per social mediasite. Hierbij worden per social medium gemiddelden gegeven voor het aantal personen dat aangegeven heeft werkgerelateerd gebruik te maken van de social mediasite, de N verschilt dus per social medium (zie Tabel 5).
Tabel 6.
Motieven voor de door gebruikers geselecteerde social mediasites op factorniveau
Factor
Facebook
YouTube
LinkedIn
Twitter
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
N= 8
N= 9
N= 28
N= 21
1. Kennis vergroten
0.00 (0.00)
0.30 (0.31)
0.01 (0.06)
0.08 (0.18)
2. Efficiency
0.08 (0.23)
0.00 (0.00)
0.05 (0.12)
0.14 (0.29)
3. Arts- patiënt communicatie
0.14 (0.25)
0.16 (0.05)
0.02 (0.08)
0.28 (0.34)
4. Marketing
0.20 (0.40)
0.15 (0.34)
0.40 (0.37)
0.59 (0.39)
5. Communicatie met collega’s
0.22 (0.16)
0.06 (0.17)
0.54 (0.27)
0.64 (0.38)
Antwoordmogelijkheden: 0 “nee”, 1 “ja”
Uit Tabel 6 kan afgeleid worden dat de factoren “marketing” en “communicatie met collega’s” het vaakst genoemd worden als motief om social media om werkgerelateerde redenen te gebruiken. De factoren “kennis vergroten”, “efficiency” en “arts-patiënt communicatie” zijn minder vaak genoemd als motief om social media te gebruiken om werkgerelateerde redenen. Wanneer gekeken wordt naar scores op de factoren per social mediasite, blijkt dat de hoogste gemiddelde score voor Facebook behaald wordt in de factor “communicatie met collega’s” (M= 0.22, SD= 0.16), voor YouTube heeft de factor “kennis vergroten” de hoogst gemiddelde score (M= 0.30, SD= 0.31). LinkedIn scoort het hoogst op de factor “communicatie met collega’s” (M= 0.54, SD= 0.27) en Twitter scoort het hoogst op 29
de factor “communicatie met collega’s” (M= 0.64, SD= 0.38), ook de factor “marketing” scoort hoog voor Twitter (M= 0.59, SD= 0.39). In Bijlage B worden de factoren met bijbehorende gemiddelden per item en de lading volgens de factoranalyse per social mediasite weergegeven, de opvallendste resultaten uit deze tabellen worden besproken. Het enige motief voor het werkgerelateerd gebruik van Facebook dat op itemniveau een hogere gemiddelde score heeft dan 0.25 (SD= 0.46) is “mijn netwerk met collega’s vergroten” (M= 0.50, SD= 0.54) ( Tabel 17). Ook voor YouTube worden niet veel motieven genoemd om het medium werkgerelateerd te gebruiken. Het enige motief dat een hogere gemiddelde score heeft dan 0.22 (SD= 0.44), is “informatie te zoeken over behandelingen” (M= 0.67, SD= 0.50) (Tabel 13). Alle respondenten die LinkedIn om werkgerelateerde redenen gebruiken, gebruiken dit medium om hun netwerk met collega’s te vergroten (M= 0.97, SD= 0.19) (Tabel 17). Het item “collega’s op de hoogte te brengen van mijn werkzaamheden” heeft een gemiddelde score van 0.69 (SD= 0.47) (Tabel 17). De items uit de factor “communicatie met collega’s” scoren ook het hoogst bij Twitter: “informatie te delen over medische congressen” (M= 0.62, SD= 0.50), “collega’s op de hoogte te brengen van mijn werkzaamheden”(M= 0.71, SD= 0.46) en “mijn netwerk met collega’s te vergroten”(M= 0.76, SD= 0.44) (Tabel 17). Uit deze resultaten kan opgemaakt worden dat de respondenten vaker gebruik maken van YouTube en Twitter om hun kennis over specifieke werkgerelateerde onderwerpen te vergroten, dit geeft een bevestiging van hypothese 1. Echter, de gemiddelden voor alle social media sites zijn zeer laag voor de factor “kennis vergroten”, hier kan uit afgeleid worden dat zorgverleners nauwelijks gebruik maken van social media om hun kennis te vergroten. Ook de gemiddelde scores op de factor “arts- patiënt communicatie” zijn laag. Twitter en YouTube scoren hoger dan Facebook Op basis hiervan moet hypothese 2 deels verworpen worden. Zorgverleners geven aan het meest gebruik te maken van Twitter om te communiceren met collega’s, LinkedIn scoort op deze factor echter ook hoog. Hypothese 3 wordt hierdoor deels bevestigd.
4.3 Barrières Voorafgaand aan dit onderzoek is voorspeld dat de factor “kwaliteit” voor zowel gebruikers als niet-gebruikers de belangrijkste barrière is om gebruik te maken van social media om werkgerelateerde redenen (H4a+b). Ook werd voorspeld dat de belangrijkste barrière voor gebruikers om sociale netwerk sites te gebruiken privacy is (H5). De resultaten worden 30
afzonderlijk gepresenteerd voor zowel de gebruikers als de niet-gebruikers. Ten slotte worden in paragraaf 4.3.2 de resultaten op de vraag om welke redenen niet-gebruikers in de toekomst wel gebruik zouden gaan maken van social media om werkgerelateerde redenen (OV1). 4.3.1 Barrières gebruikers In Tabel 7 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelden en standaardafwijkingen per factor en per social mediasite. Hierbij worden per social medium de gemiddelden gegeven van de niet geselecteerde social mediasites door de personen die wel werkgerelateerd gebruik maken van social media (de gebruikers). De N verschilt dus per social mediasite.
Tabel 7.
Barrières voor de door gebruikers niet-geselecteerde social mediasites op factorniveau
Factor
Facebook
Hyves
YouTube
LinkedIn
Twitter
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
N= 33
N= 41
N= 32
N= 12
N= 20
1. Privacy
0.40 (0.32)
0.30 (0.33)
0.25 (0.33)
0.32 (0.39)
0.29 (0.33)
2. Interesse
0.64 (0.39)
0.60 (0.43)
0.44 (0.42)
0.46 (0.37)
0.56 (0.44)
3. Efficiency
0.33 (0.37)
0.24 (0.34)
0.23 (0.34)
0.25 (0.34)
0.28 (0.43)
4. Kwaliteit
0.31 (0.30)
0.30 (0.31)
0.23 (0.28)
0.29 (0.33)
0.35 (0.32)
5. Vaardigheden
0.08 (0.22)
0.09 (0.25)
0.11 (0.25)
0.17 (0.33)
0.15 (0.33)
Antwoordmogelijkheden: 0 “nee”, 1 “ja”
De factor “interesse” scoorde de hoogste gemiddelden bij alle social mediasites. De gemiddelde scores op de factoren “efficiency”, “kwaliteit” en “privacy” zijn ongeveer gelijk en de factor “vaardigheden” scoort duidelijk lager dan de overige factoren. In Bijlage C worden de verschillende factoren met de bijbehorende gemiddelden per item en de lading volgens de factoranalyse weergegeven, de opvallendste resultaten uit deze tabellen worden besproken. Hieruit blijkt dat de items “omdat ik hier geen behoefte aan heb”, “omdat ik niet op deze manier contact wil hebben met patiënten” en “omdat ik denk dat het geen voordelen voor mij oplevert” voor alle social mediasites gemiddeld hoog scoren (Tabel 19). De laagste gemiddelden werden gemeten op de items “omdat ik bang ben dat patiënten hun zorgverlener niet raadplegen” (Tabel 21), “omdat ik niet voldoende vaardigheden bezig voor het gebruik van social media” (Tabel 22) en “omdat er geen vergoeding is voor de zorg die ik via social media verleen” (Tabel 20). Wanneer er gekeken wordt naar de andere barrières voor de specifieke social media sites, blijkt dat een belangrijke barrière voor het 31
werkgerelateerd gebruik van Facebook de vrees dat er misbruik gemaakt kan worden van de gegevens is (M= 0.70, SD= 0.47). Hiernaast heeft het item “niet wil dat anderen iets te weten komen over mijn werkzaamheden via Facebook” gemiddeld een hoge score (M= 0.55, SD= 0.51) (Tabel 18). Specifiek voor LinkedIn hebben de items “niet wil dat anderen iets te weten komen over mijn werkzaamheden via LinkedIn” (M= 0.50, SD= 0.52) (Tabel 18) en “niet weet welke informatie ik kan vertrouwen” (M= 0.50, SD= 0.52) (Tabel 21) hoge gemiddelde scores. Het laatstgenoemde item had eveneens een hoge gemiddelde score voor Twitter (M= 0.60, SD= 0.50). Daarnaast is ook de vrees dat de reacties een eigen leven gaan leiden op Twitter een belangrijke barrière (M=0.50, SD=0.51) (Tabel 21). Op basis van deze informatie moet hypothese 4a verworpen worden. De belangrijkste barrière voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen is niet de kwaliteit van de informatie, maar de interesse in het gebruik ervan. Wanneer er specifiek naar Facebook, Hyves en LinkedIn gekeken wordt, blijkt ook hier de belangrijkste barrière de interesse in het gebruik ervan te zijn en niet het gebrek aan privacy. Op basis van deze informatie moet ook hypothese 5 verworpen worden. 4.3.2 Barrières niet-gebruikers Op basis van de literatuur wordt verwacht dat voor niet-gebruikers de belangrijkste barrière om werkgerelateerd gebruik te maken van social media de kwaliteit van de informatie is (H4b). In Tabel 8 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde score per factor en de standaarddeviatie. De waardes in de antwoordkolommen varieerden van 1 tot 5, waarbij de waarde “1” werd toegekend als de respondent het “helemaal eens” was met de stelling en de waarde “5” als de respondent het “helemaal oneens” was met de stelling.
Tabel 8.
Barrières op factorniveau voor werkgerelateerd gebruik van social media voor niet-gebruikers
Factor
M
SD
1. Privacy
2.46
0.74
2. Interesse
2.02
0.78
3. Efficiency
3.49
0.82
4. Kwaliteit
2.25
0.78
5. Vaardigheden
3.11
1.00
Antwoordmogelijkheden: van 1 “helemaal mee eens” tot 5 “helemaal niet mee eens”
32
De factoren “interesse” en “kwaliteit” hebben de laagste gemiddelde score. Deze factoren worden dus als de belangrijkste barrières voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen voor mensen die social media (nog) niet gebruiken in hun werk. De factor “efficiency” heeft de hoogste gemiddelde score. De items in deze factor worden door de respondenten niet gezien als belangrijke barrières voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen. Op basis van deze informatie moet hypothese 4b verworpen worden. De belangrijkste barrière om gebruik te maken van social media voor niet-gebruikers is, net als voor de gebruikers, niet ‘kwaliteit” maar “interesse”. In Bijlage D worden de verschillende factoren met de bijbehorende frequenties per item en de lading volgens de factoranalyse weergegeven, de opvallendste resultaten uit deze tabellen worden besproken. Op itemniveau scoorden de items “omdat ik hier geen behoefte aan heb” (M= 1.63, SD= 0.85) en “omdat ik niet op deze manier contact wil hebben met patiënten” (M=1.75, SD= 0.97) (Tabel 24) de laagste gemiddelde scores bij de barrières voor de niet-gebruikers. De respondenten waren het gemiddeld dus het meest eens met deze stellingen. De stelling met de laagste gemiddelde score was: “omdat ik denk dat er hoge kosten aan zijn verbonden” (M=3.99, SD= 0.80) (Tabel 25). De zorgverleners die nu geen gebruik maken van social media om werkgerelateerde redenen is gevraagd om welke reden zij dit in de toekomst eventueel wel zouden gaan doen. Iets minder dan de helft (46,4%) van de zorgverleners gaf aan dat zij wel gebruik zouden gaan maken van social media als hun patiënten hierom vragen, 54,5% zou social media gaan gebruiken om werkgerelateerde redenen als het een duidelijke besparing van geld oplevert. Voor 69,6% van de respondenten zou een duidelijke besparing van tijd een reden zijn om in de toekomst gebruik te gaan maken van social media in hun werk en 39,3% is bereid social media te gaan gebruiken als hun collega’s daarom vragen (Tabel 9). Wanneer het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen een belangrijke besparing van tijd oplevert, zouden veel zorgverleners die nu nog geen gebruik maken van social media om werkgerelateerde redenen overwegen om dat in de toekomst wel te gaan doen. Hiermee is onderzoeksvraag 1 beantwoord.
33
Tabel 9.
Redenen om werkgerelateerd gebruik te gaan maken van social media (N=112) Ja
Nee
Vraag patiënt
52 (46,4%)
60 (53,6%)
Besparing geld
61 (54,5%)
51 (45,5%)
Besparing tijd
78 (69,6%)
34 (30,4%)
Vraag collega’s
44 (39,3%)
68 (60,7%)
4.4 Verwachtingen over het gebruik van social media alle respondenten Om een beeld te krijgen van de verwachtingen van de respondenten werden hen enkele stellingen voorgelegd. Op basis van de literatuur werd voorspeld dat de waarborging van privacy de belangrijkste verwachting zou zijn ten opzichte van het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen (H6). In Tabel 10 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde score per factor en de standaarddeviatie.
Tabel 10.
Verwachtingen van alle gebruikers over werkgerelateerd gebruik van social media op factorniveau
Factor
M
SD
N=153
N= 153
1. Toegankelijkheid
0,64
0,43
2. Tijdsindeling
0,66
0,32
3. Privacy
0,61
0,41
Antwoordmogelijkheden: 0 “nee”, 1 “ja”
De gemiddelde waarde voor alle factoren in Tabel 10 is 0,6, dit houdt in dat voor alle factoren geldt dat meer respondenten het eens waren met de stellingen dan oneens. De factoren worden allemaal min of meer gelijk gewaardeerd. Op basis van deze informatie moet hypothese 6 verworpen worden, de factor privacy scoort even hoog als de andere factoren. In Bijlage E worden de verschillende factoren met de bijbehorende frequenties per item en de lading volgens de factoranalyse weergegeven, de opvallendste resultaten uit deze tabellen worden besproken. Het item “dat ik zelf kan bepalen wanneer ik gebruik maak van de online communicatie middelen” had de hoogste gemiddelde score (M= 0.86, SD= 0.35) (Tabel 29). De items “dat ik van te voren voldoende wordt ingelicht over de beperkingen en mogelijke gevaren van social media in de gezondheidszorg” en “dat ik kan verwijzen naar achtergrondinformatie” hadden eveneens een hoge gemiddelde score (beiden M= 0.71, SD= 34
0.46) (Tabel 28 en 29). De items “Dat ik de online gegevens kan toevoegen aan het medisch dossier van de patiënten” (M= 0.46, SD= 0.50) (Tabel 29), “Dat ik alleen de vragen van mijn eigen patiënten hoef te beantwoorden” (M= 0.47, SD= 0.50) (Tabel 30) en “Dat ik uitleg zal krijgen over het gebruik van social media voor communicatie met betrekking tot de gezondheid van mijn patiënten” (M= 0.57, SD= 0.50) (Tabel 28) hadden de laagste gemiddelde score. 4.5 Onderwerpen geschikt voor social media en patiëntgerichte zorg Naast de stellingen over de motieven, barrières en verwachtingen ten opzichte van het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen, werden de respondenten enkele vragen gesteld met betrekking tot de onderwerpen die zij geschikt achtten om te bespreken met behulp van social media. Ook werd gevraagd of zij vonden dat communicatie via social media bijdraagt aan patiëntgerichte zorg. De resultaten van deze vragen worden in deze alinea besproken. De verwachting was dat zorgverleners social media het meest geschikt zouden vinden voor het geven van achtergrondinformatie (H7). Deze hypothese kan op basis van de resultaten bevestigd worden: 72,5% van de respondenten achtten social media geschikt voor het geven van achtergrondinformatie. Social media zouden ook gebruikt kunnen worden voor het geven van tussentijdse adviezen (49,7%) en het geven van informatie over medicijngebruik (36,6%). Social media worden niet geschikt geacht voor het geven van een diagnose (7,2%) en het geven van een prognose (7,8%). De groepen gebruikers en nietgebruikers hebben nagenoeg de zelfde percentages bij de verschillende onderwerpen. Het grootste verschil tussen de twee groepen zit op het gebied van geven van informatie over medicijngebruik via social media (Tabel 11). De volgende niet genoemde onderwerpen, werden aangedragen door zorgverleners bij ‘anders’: voorlichting, lotgenotencontact, korte vragen en intercollegiaal overleg.
35
Tabel 11.
Onderwerpen waarvoor social media gebruikt zouden kunnen worden Alle respondenten
Gebruikers
Niet-gebruikers
(N=153)
(N= 41)
(N= 112)
Diagnose
11 (7,2%)
5 (12,2%)
6 (5,4%)
Prognose
12 (7,8%)
6 (14,6%)
6 (5,4%)
Achtergrondinformatie
111 (72,5%)
32 (78%)
79 (70,5%)
Medicijngebruik
56 (36,6%)
19 (46,3%)
37 (33%)
Tussentijdse adviezen
76 (49,7%)
24 (58,5%)
52 (46,4%)
Geen
29 (19%)
3 (7,3%)
26 (23,2%)
Anders
13 (8,5%)
5 (12,2%)
8 (7,1%)
Ook werd gevraagd of zorgverleners vonden dat het aanbieden van communicatie via social media bijdraagt aan de verbetering van patiëntgerichte zorg, de verwachting was dat de respondenten het hiermee eens zouden zijn (H8). De antwoordmogelijkheden waren 1, ja, en 2, nee. Het grootste deel van de respondenten (52,9%) was van mening dat social media kunnen bijdragen aan patiëntgerichte zorg (M=1,68, SD= 0.47), 47,1% van de respondenten was van mening dat ze niet kunnen bijdragen aan patiëntgerichte zorg (M=1,79, SD= 0,41). De gemiddelden verschilden significant t(151)= 1.59, p= <.005, ω2= .13). Hypothese 8 wordt op basis van deze gegevens bevestigd. Van de gebruikers was 63,4% van mening dat social media bijdragen aan patiëntgerichte zorg. Bij de niet-gebruikers lag dit percentage iets lager, 49,1% van de gebruikers in deze groep was van mening dat social media bijdragen aan patiëntgerichte zorg (Tabel 12). De respondenten werd ook gevraagd waarom zij het eens of oneens waren met de stelling. De meest genoemde redenen waarom social media bij kunnen dragen aan patiëntgerichte zorg zijn: besparing van tijd, namelijk toegankelijk op het moment dat de vraag speelt en antwoorden kunnen gegeven worden op het moment dat het uitkomt, laagdrempelig, klantvriendelijk, het is een nieuwe manier van communiceren, geschikt voor het geven van achtergrondinformatie. De meest genoemde redenen waarom communicatie via social media niet bijdraagt aan patiëntgerichte zorg zijn: social media bieden geen mogelijkheid tot persoonlijke/ emotionele interactie, privacy kan worden geschonden, het kost te veel tijd en de reacties zijn oncontroleerbaar.
36
Tabel 12.
Bijdrage social media aan patiëntgerichte zorg Alle respondenten
Gebruikers
Niet-gebruikers
Ja
81 (52,9%)
26 (63,4%)
55 (49,1%)
Nee
72 (47,1%)
15 (36,6%)
57 (50,9%)
37
5. Conclusie en discussie
In dit hoofdstuk worden de resultaten uit dit onderzoek besproken. Getracht wordt om de onderzoeksresultaten te verklaren. Tevens worden aanbevelingen gedaan voor het toepassen van de resultaten van dit onderzoek in de praktijk. De basis voor dit onderzoek was het onderzoek van Vermeer (2011) waarin de motieven en barrières voor het gebruik van social media van patiënten en zorgverleners werden onderzocht. Uit haar onderzoek bleek onder andere dat het voorkeursmedium voor zorgverleners Twitter is, en dat patiënten en zorgverleners geen gebruik maken van social media om met elkaar in contact te komen. In dit onderzoek is gekeken naar de mening van zorgverleners binnen een afgebakende groep. Ook werd naar hun mening ten opzichte van alle social media specifiek gekeken in plaats van alleen het voorkeursmedium. Hierdoor is een beeld verkregen ten opzichte van alle social mediasites van gynaecologen en gynaecologen in opleiding. Daarnaast is in dit onderzoek de verwachting van de respondenten ten opzichte van het toekomstige gebruik van social media onderzocht. 5.1 Discussie onderzoeksresultaten Het werkgerelateerd gebruik van social media kan zowel voor de patiënt als voor de zorgverlener veel voordelen bieden. Veel respondenten lijken nog niet overtuigd van deze voordelen, of zijn er niet van op de hoogte want slechts een kwart van de respondenten maakt gebruik van social media om werkgerelateerde redenen. Met behulp van de hoofdvragen van dit onderzoek worden de motieven en barrières voor het werkgerelateerde gebruik van social media van zorgverleners in de gynaecologie besproken.
De hoofdvragen voor dit onderzoek waren:
-
Wat zijn de motieven, barrières en verwachtingen van gynaecologen en gynaecologen in opleiding voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen?
-
Over welke onderwerpen zijn zorgverleners bereid informatie te delen via social media?
38
Op basis van deze onderzoeksvragen werden hypotheses opgesteld voor zowel gebruikers van social media om werkgerelateerde redenen als niet-gebruikers. Aan de hand van de resultaten kan de vooraf geformuleerde onderzoeksvraag als volgt beantwoord worden:
De belangrijkste motieven voor gynaecologen en gynaecologen in opleiding om gebruik te maken van social media om werkgerelateerde redenen zijn marketing en communicatie met collega’s. Het vergroten van kennis, efficiencyvoordelen en artspatiëntcommunicatie werden minder vaak als motief genoemd;
Zorgverleners hebben een voorkeur voor communicatie via Twitter, dit medium scoort op alle onderdelen de hoogste gemiddelden. Specifiek om hun kennis te vergroten maken zorgverleners naast Twitter ook gebruik van YouTube en om met collega’s te communiceren is naast Twitter ook LinkedIn populair;
De belangrijkste barrière voor zowel gebruikers als niet-gebruikers is het gebrek aan interesse in social media. Van de niet-gebruikers geeft het grootste deel aan dat een besparing van tijd een motief zou zijn om in de toekomst wel gebruik te gaan maken van social media;
Gynaecologen en gynaecologen in opleiding verwachten dat hun privacy gewaarborgd wordt, dat zij hun eigen tijdsindeling aan kunnen houden en dat zij voorgelicht worden over de beperkingen en mogelijke gevaren van werkgerelateerd gebruik van social media;
Gynaecologen en gynaecologen in opleiding achten social media het meest geschikt om achtergrondinformatie te geven. Hiernaast scoren de onderwerpen medicijngebruik en tussentijdse adviezen hoog.
Motieven Een verklaring voor de uitkomst dat maar weinig zorgverleners social media gebruiken om hun kennis te vergroten kan de grote hoeveelheid aan niet relevante informatie op deze media zijn, zoals links tussen verschillende onderwerpen en kwaliteitsbeoordelingen van andere leden van de community (Agichstein, Castillo, Donato, Gionis, & Mishne, 2008). Een andere oorzaak kan zijn dat zorgverleners de voorkeur hebben voor een ander soort bron dan social media. Verschillende onderzoeken tonen aan dat informatie verkrijgbaar op het internet meerwaarde kan bieden in de arts-patiënt communicatie en kan functioneren als informatiebron voor zorgverleners (Westbrook, Gosling, & Coiera, 2004; Westbrook, Gosling, & Coiera, 2005). Voordelen op het gebied van efficiency blijken ook geen motief te
39
zijn voor zorgverleners om social media werkgerelateerd te gebruiken. Opvallend is echter dat dit onderdeel als barrière ook relatief laag scoort. Hieruit kan worden afgeleid dat de zorgverleners die social media werkgerelateerd gebruiken de voordelen die ze op het gebied van efficiency op kunnen leveren niet de belangrijkste reden vinden om social media te gebruiken en dat er voor de niet-gebruikers belangrijkere barrières zijn dan die op het gebied van efficiency. Op alle onderdelen hadden de zorgverleners een voorkeur voor Twitter, dit onderschrijft het resultaat van Vermeer (2010). Deze voorkeur kan verklaard worden door de wens om de mensen die de zorgverleners volgen via dit medium up-to-date te houden met gynaecologie gerelateerd nieuws (Thackeray et al., 2012). Daarnaast zijn de berichten die verzonden worden via Twitter kort (maximaal 160 tekens), waardoor kan via dit medium snel een update gedaan worden (Kaplan & Haenlein, 2010). Ook blijkt uit cijfers van Oosterveer (2012) dat 50% van de leden van Twitter dagelijks inlogt. Als je vaker inlogt op een site is het een logisch gevolg dat je dat medium ook sneller gebruikt om informatie te delen.
Barrières Uit het onderzoek blijkt dat zowel voor social media in het algemeen als ook specifiek voor Facebook, Hyves en LinkedIn geldt dat een gebrek aan interesse in deze sites de belangrijkste barrière is om ze werkgerelateerd te gaan gebruiken. Het kost tijd om de functionaliteiten, beperkingen en mogelijke gevaren eigen te maken. Omdat zorgverleners vaak over een vol tijdsschema beschikken (Chiu et al., 2009), kan het zijn dat zij de tijd niet willen vrijmaken om zich in deze media te verdiepen. Zorgverleners zijn echter wel van mening dat zij over voldoende vaardigheden beschikken voor het gebruik van social media. Zij voelen zich dus niet geïntimideerd door de mogelijkheden die social media te bieden hebben. De belangrijkste reden voor niet-gebruikers om in de toekomst wel social media om werkgerelateerde redenen te gaan gebruiken, is dan ook wanneer het een duidelijke besparing van tijd oplevert. De onderwerpen privacy, kwaliteit en ook efficiency zijn voor sommige zorgverleners redenen om social media niet werkgerelateerd te gebruiken. Op het gebied van de kwaliteit van de informatie, blijkt vooral de zorg dat berichten een eigen leven gaan leiden op het internet een belangrijke factor. Door duidelijke richtlijnen op te stellen over het werkgerelateerd gebruik van social media kan een beroepsgroep inspelen op deze angst. Verder is het van belang dat zorgverleners zich bewust zijn van de implicaties die ondoordacht publiceren op deze media kunnen hebben (Mansfield et al., 2011). Ook kan een beroepsgroep of zorginstelling de reacties op berichten van zorgverleners monitoren en reageren op berichten wanneer deze 40
onjuist worden geïnterpreteerd. Hierdoor zouden zorgverleners op een bewuste manier gebruik kunnen maken van social media waarbij de zorginstellingen kunnen profiteren van de voordelen die social media te bieden hebben. Deze methode wordt zowel door de overheid als door commerciële bedrijven toegepast en geeft een goed inzicht in wat er over een onderwerp geschreven wordt op social media (Tijdschrift Ambtenaar 2.0). Facebook blijkt het hoogste aantal leden onder de respondenten te hebben, maar van de media die werkgerelateerd gebruikt worden, is het het minst populaire medium. Een gebrek aan interesse om Facebook werkgerelateerd te gebruiken, blijkt hier een belangrijke reden voor te zijn. Een mogelijke verklaring voor het gebrek aan interesse in social media is het gebrek aan privacy dat deze media bieden, enkele privacygerelateerde items werden ook vaak genoemd als barrière. Deze resultaten onderschrijven het resultaat van Van der Poel (2011). Volgens dit onderzoek wordt Facebook door zorgverleners vooral gebruikt voor privédoeleinden. Er zijn zorgverleners die dit probleem oplossen door een profiel te openen dat alleen professioneel gebruikt wordt (Mansfield et al., 2010). Het resultaat dat Twitter vaker gebruikt wordt dan LinkedIn om te communiceren met collega’s, kan verklaard worden door het feit dat Twitter meer gezien wordt als een massa-medium, waarbij een groot publiek bereikt wordt wanneer een bericht geretweet wordt (Kwak, Lee, Park, & Moon, 2010), terwijl LinkedIn meer wordt gebruikt om een netwerk te bouwen en naar elkaar te verwijzen (Papacharissi, 2009).
Verwachtingen Zorgverleners verwachten naast de waarborging van privacy dat er rekening gehouden wordt met de toegankelijkheid en de tijdsindeling voor het gebruik van social media. Zorgverleners vinden het belangrijk dat zij bewust gemaakt worden van de kansen en de mogelijkheden, maar ook de beperkingen en mogelijke gevaren van social media door voorlichting te krijgen en door richtlijnen vanuit de werkgever of beroepsvereniging te krijgen. Als een zorginstelling de richtlijnen openbaar communiceert, is het ook voor patiënten duidelijk wat zij op het gebied van social media kunnen verwachten van een zorginstelling. Ook de mogelijkheid om de online gegevens van de patiënten toe te kunnen voegen aan het medisch dossier blijkt een belangrijke verwachting ten opzichte van het werkgerelateerd gebruik van social media. Dit houdt in dat zorginstellingen zorg moeten dragen voor een ICT omgeving waarbij dit mogelijk is. Ook verwachten de zorgverleners dat zij alleen de vragen van de eigen patiënten hoeven te beantwoorden. Dit houdt in dat zorginstellingen vragen op een algemeen profiel door moeten sturen naar de behandelend arts en dat er bij implementatie van 41
social media in een zorginstelling voldoende draagvlak onder de zorgverleners gecreëerd moet worden om vragen van niet-patiënten te beantwoorden indien een collega afwezig is.
Onderwerpen Zorgverleners
vinden
social
media
het
meest
geschikt
voor
het
geven
van
achtergrondinformatie. Daarnaast vonden de respondenten ook de onderwerpen tussentijdse adviezen en medicijngebruik geschikt om via social media met patiënten te bespreken. Vragen over deze onderwerpen worden momenteel vaak telefonisch of per email gesteld (Boucher, 2010). Het geven van achtergrondinformatie, tussentijdse adviezen en informatie over medicijnen kunnen een betere zelfzorg voor patiënten faciliteren. Opvallend is dat maar weinig zorgverleners YouTube werkgerelateerd gebruiken, terwijl dit medium veel voordelen kan bieden, ook met betrekking tot voorlichting over medicijngebruik en tussentijdse adviezen (Keelan, Pavri-Garcia, Tomlinson, & Wilson, 2007). Voor patiënten is het vaak niet duidelijk welke informatie zij kunnen vertrouwen. Wanneer een zorginstelling of een zorgverlener informatie verspreidt, weet een patiënt dat deze informatie te vertrouwen is (Glass, Molter, & Hwang, 1998). Door deze informatie via social media te verspreiden, kan deze sneller opgemerkt worden door patiënten. Via Twitter kunnen bijvoorbeeld korte nieuwsberichten verspreid worden, via YouTube kan uitleg met beeld gegeven worden en via Facebook kunnen langere nieuwsberichten verspreid worden.
Patiëntgerichte zorg Ongeveer een kwart van de respondenten maakt momenteel gebruik van social media om werkgerelateerde redenen. Een groot deel van de zorgverleners die dit niet doen, is zich echter bewust van de nog steeds groeiende populariteit van social media onder patiënten. De meeste respondenten geven aan dat het aanbieden van een communicatiemogelijkheid via social media bijdraagt aan patiëntgerichte zorg. Hawn (2009) beschrijft in haar artikel dat belangrijke voordelen voor de patiënt zijn dat zij online afspraken kunnen maken, herhalingsrecepten kunnen opvragen, direct met hun zorgverlener kunnen communiceren en hun testresultaten kunnen inzien zodra ze beschikbaar zijn. Deze tools faciliteren zelfmanagement van de patiënt. eHealth speelt hier een grote rol in omdat internet deze faciliteiten mogelijk maakt en vrijwel alle huishoudens in Nederland toegang hebben tot het internet. Omdat vrijwel iedereen in Nederland toegang heeft tot het internet, kan de zorg via dit medium en social media op een laagdrempelige manier toegankelijk worden gemaakt voor een groot deel van de bevolking (Cline & Haynes, 2001). Ook heeft het gebruik van ICT in de 42
gezondheidszorg er onder andere voor gezorgd dat patiënten mee kunnen beslissen over hun eigen behandeling (Nijland, 2011). Uit dit onderzoek blijkt dat gynaecologen en gynaecologen in opleiding social media voornamelijk gebruiken om te communiceren met collega’s en om marketinggerelateerde redenen. Communicatie met patiënten wordt niet vaak genoemd als een motief om gebruik te maken van social media, veel respondenten zien echter wel de voordelen van social media op het gebied van patiëntgerichte zorg. Deze respondenten zijn mogelijk sneller bereid om in de toekomst te gaan communiceren via social media met patiënten wanneer zij zich meer bewust worden van de voordelen die dit kan bieden. 5.2 Beperkingen van het onderzoek Dit onderzoek is een van de eerste onderzoeken waarin specifiek naar de mening ten opzichte van social media van zorgverleners in een afgebakende groep gekeken wordt. De gehele populatie is benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Dit onderzoek geeft inzicht in de motieven, barrières en verwachtingen van gynaecologen en gynaecologen in opleiding ten opzichte van werkgerelateerd gebruik van social media. Op basis van de resultaten van dit onderzoek
kunnen
vervolgonderzoeken
opgezet
worden
waarin
de
bevindingen
gekwantificeerd worden. Dit onderzoek maakt bijvoorbeeld duidelijk dat een duidelijke besparing van tijd een reden zou zijn voor veel zorgverleners om social media in de toekomst werkgerelateerd te gaan gebruiken. Het is echter nog niet duidelijk hoeveel tijd er bespaard zou moeten worden voordat de respondent bereid is social media te gaan gebruiken. Een andere beperking van dit onderzoek is ook dat er een keuze gemaakt is in de ondervraagde social media sites. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de social media sites die op dit moment het populairst zijn (Oosterveer, 2012). Een generalisatie kan gemaakt worden op basis van de classificatie van Kaplan en Haenlein (2010). Echter samenwerkingsprojecten, virtuele sociale werelden en virtuele spelwerelden zijn niet meegenomen in dit onderzoek. Ook is het onderzoek uitgevoerd binnen een setting waarin al veel onderzoek is gedaan naar eHealth en waarin zorgverleners al gewend zijn aan de toepassing van het internet. Dit zou invloed kunnen hebben op de waardering van de toepassing van social media in de gezondheidszorg. In dit onderzoek is geen rekening gehouden met de mate waarin zorgverleners gebruik maken van het internet. Een vergelijkbaar vervolgonderzoek in een setting waarin eHealth nog niet vaak gebruikt wordt, moet aantonen of de resultaten generaliseerbaar zijn voor de gehele gezondheidszorg. Ten slotte is het huidige onderzoek een verkennend onderzoek op het gebied van het gebruik van social media in de gezondheidszorg. De vragenlijst is ontworpen op een manier waarop de 43
motieven, barrières en verwachtingen van de zorgverleners voor alle social media achterhaald konden worden. Hierdoor is een compleet inzicht verkregen in de evaluatie van de respondenten ten opzichte van alle social media. Een nadeel van het ontwerp was dat het niet mogelijk verdere statistische analyses uit te voeren. Een tekortkoming van het ontwerp is dat er gebruik is gemaakt van verschillende antwoordschalen bij de barrières werkgerelateerd gebruik te maken van social media. 5.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Om de resultaten van dit onderzoek te kunnen generaliseren is het belangrijk dat vergelijkbaar onderzoek wordt uitgevoerd op andere gebieden van de gezondheidszorg. Ook moet gekeken worden naar de toepasbaarheid van de samenwerkingsprojecten uit de classificatie van Kaplan en Haenlein (2010) Samenwerkingsprojecten zoals Wikipedia worden door veel mensen geraadpleegd op het moment dat zij op zoek zijn naar gezondheidsgerelateerde informatie (Tauscik, Faasse, Pennebaker, & Petrie, 2012). De informatie op dit soort websites wordt gecontroleerd door de andere gebruikers, waardoor het mogelijk is dat er onjuiste informatie gedeeld wordt. Een toepassing vanuit een gezondheidsinstelling, waarbij de informatie gecontroleerd wordt op juistheid, zou waardevol kunnen zijn. Virtuele sociale werelden en virtuele spelwerelden zijn simulaties van de echte wereld, het belangrijkste doel van deze websites is vermaak. De verwachting is dat deze typen social media niet toepasbaar zijn als communicatiemiddel of informatievoorzienend medium voor artsen en patiënten. Daarnaast is het belangrijk om te weten van welke social mediasites patiënten gebruik maken om gezondheidsgerelateerde redenen. Parallel aan dit onderzoek is een onderzoek uitgevoerd naar de motieven, barrières en verwachtingen van gynaecologiepatiënten voor het gebruik van social media om gezondheidsgerelateerde redenen. De resultaten van het huidige onderzoek en het onderzoek onder de gynaecologiepatiënten moeten vergeleken worden om te kunnen beoordelen of patiënten en zorgverleners dezelfde media gebruiken om in contact te komen met hun zorgverleners. Op basis van deze resultaten kunnen vervolgonderzoeken opgezet worden. Veel zorgverleners geven aan dat zij bang zijn dat de berichten op social media een eigen leven gaan leiden en dat zij social media niet gebruiken in verband met privacygerelateerde redenen. Er zijn applicaties ontwikkeld die de kenmerken hebben van social media, maar waarin getracht is de privacy en de veiligheid van de gebruikers, zowel zorgverleners als patiënten, te beschermen. Een voorbeeld hiervan is mijnzorgnet.nl. Dit is een gesloten omgeving waarin patiënten en zorgverleners, maar ook patiënten onderling de 44
mogelijkheid hebben om met elkaar in contact te treden. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de evaluatie van dergelijke sites. 5.4 Implicaties voor de praktijk Het aantal gebruikers van social media groeit (Oosterveer, 2012). Veel mensen, zowel zorgverleners als patiënten, maken er gebruik van. Momenteel gebruiken zorgverleners social media voornamelijk om in contact te komen met collega’s en om marketinggerelateerde redenen. Zij zien echter ook kansen om via social media informatie te verstrekken aan patiënten. Het is belangrijk dat de social mediastrategie past in de communicatiestrategie van de instelling. Daarnaast is het belangrijk dat er een beeld gevormd wordt van het publiek dat bereikt moet worden, hoe dat publiek social media gebruikt, welke social media het best passen bij de strategie en dat er gereageerd wordt op berichten die via social media verspreid worden (Thackeray, Neiger, Smith, & Van Wagenen, 2012). Als zorgverleners zich bewust worden van de manier waarop zij informatie het beste kunnen delen, kan er tijd en geld bespaard worden door de instelling. Om zorgverleners inzicht te bieden in de besparingen die verkregen kunnen worden door het gebruik van social media is het voor zorginstellingen en zorgverzekeraars belangrijk om de besparingen die het gebruik van social media in de praktijk op kunnen leveren te kwantificeren. Ook moet er gekeken worden naar een beloningsmodel voor de zorg die via social media geleverd wordt. Een voorbeeld hiervan is dat zorginstellingen zorgverleners tijd in laten plannen voor het gebruik van social media, hierdoor wordt een barrière ten opzichte van het werkgerelateerd gebruik van social media geslecht en wordt tevens aan de verwachting met betrekking tot de tijdsindeling van de zorgverleners voldaan. Daarnaast moet de zorginstelling zorgen dat de privacy van zowel de zorgverlener als de patiënt gewaarborgd wordt, hierbij kunnen ook gesloten media als mijnzorgnet.nl overwogen worden. Het belangrijkste doel is dus de bewustwording van de voordelen van het werkgerelateerd gebruik van social media te vergroten, door overtuigende argumenten met betrekking tot besparingen, zelfmanagement van patiënten en de marketing van de instelling, te overleggen. 5.5 Conclusie Momenteel gebruiken nog niet veel zorgverleners social media om werkgerelateerde redenen, zij zien echter wel de voordelen van deze media op het gebied van patiëntgerichte zorg. Als social media op de juiste manier worden toegepast hebben ze de potentie om de manier waarop zorgverleners communiceren en samenwerken met patiënten te verbeteren. Om 45
zorgverleners bereid te krijgen social media in de toekomst werkgerelateerd te gaan gebruiken, is het belangrijk dat duidelijk is welke voordelen communicatie via deze kanalen kan brengen. Hiermee kan de belangrijkste barrière, het gebrek aan interesse geslecht worden. Ook de zorgen met betrekking tot de privacy en de integriteit van de zorgverleners moeten serieus genomen worden. Wanneer de barrières weggenomen kunnen worden voor de zorgverlener hebben social media een grote kans van slagen als communicatiemiddel in de gezondheidszorg.
46
Literatuurlijst
Agichstein, E., Castillo, C., Donato, D., Gionis, A., & Mishne, G. (2008). Finding highquality content in social media. WSDM, 183-194.
Bensing, J. (2000). Bridging the gap. The separate worlds of evidence-based medicine and patient-centered medicine. Patient Education and Counseling, 39, 17-25.
Bird, J., & Cohen- Cole, S.A. (1990). The three function model of the medical interview. Psychosomatic Medicine, 20, 65-88.
Boucher, J.L. (2010). Technology and Patient-Provider Interactions: Improving Quality of Care, But Is It Improving Communication and Collaboration? Diabetes Spectrum, 23.
Brennan, P.F., & Safran, C. (2005). Empowered Consumers. Consumer Health Informatics, 8-21.
Brooks, R.G., & Menachemi, N. (2006). Physicians’ Use of Email With Patients: Factors Influencing Electronic Communication and Adherence to Best Practices. Journal of Medical Internet Research, 8.
Bryant, J., & Zillmann, D. (2002). Media effects: Advances in theory and research. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.
Bumgarner, B.A. (2007). You have been poked: Exploring the uses and gratifications of Facebook among emerging adults. First Monday, 12.
Caers, R., & Castelijns, V. (2010). LinkedIn and Facebook in Belgium: The Influences and Biases of Social Network Sites in Recruitment and Selection Procedures. Social Science Computer Review, 29, 437.
Car, J., & Sheikh, A. (2004). Email consultations in health care: 2- acceptability and safe application. British Medical Journnal, 329. 47
Chen, G.M. (2010). Tweet this: A uses and gratifications perspective on how active Twitteruse gratifies a need to connect with others. Computers in Human Behavior, 27, 755-762. Chiu, D., Ande, P., Coward, R.A., & Woywodt, A. (2009). The times they are a changin’— the Internet and how it affects daily practice in nephrology. NDT Plus, 2, 273-277.
Cline, R.J.W., & Haynes, K.M. (2001). Consumer health information seeking on the Internet: the state of the art. Health Education Research, 16, 671-692.
De Haes, H. (2006). Dilemmas in patient-centeredness and shared decision making: A case for vulnerability. Patient Education and Counseling, 62, 291-298.
De Haes, H., & Bensing, J. (2002). Endpoints in medical communication research, proposing a framework of functions and outcomes. Patient Education and Counseling, 74, 287294.
Dedding, C., Doorn, R. van, Winkler, L., & Reis, R. (2011). How will e-health affect patient participation in the clinic? A review of e-health studies and the current evidence for changes in the relationship between medical professionals and patients. Social Science and Medicine, 72, 49-53.
Diaz, J.A., Griffith, R.A., Ng, J.J., Reinert, S.E., Friedmann, P.D., & Moulton, A.W. (2002). Patients’ Use of the Internet for Medical Information. Journal of General Internal Medicine, 17, 180-185.
Ellison, N.B., & Boyd, D.M. (2008). Social Network Sites : Definition, History and Scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication, 13, 210-230.
Engelen, L. (2010). Een heel klein boekje over zorg 2.0. Eburon: Delft: Nederland.
48
Epstein, R.M., van Zwieten, M., & Michie, S. (2007) Comparing genetic counseling with non genetic health care interactions: two of a kind? Patient Education and Counseling, 68, 225-234.
Evans, L. (2010). Social media marketing: strategies for engaging in Facebook, Twitter & other social media. U.S.A.: Que Publishing.
Eysenbach, G. (2001). What is e-health? Journal of Medical Internet Research, 3.
Fox S., & Rainie L. (2002). Vital decisions: how Internet users decide what information to trust when they or their loved ones are sick. The Pew Internet & American Life Project.
Gallagher, S.M. (1999). Rethinking access in an information age. Ostomy Wound Management, 45, 12-14.
Graugaard, P.K., & Finset, A. (2000). Trait Anxiety and Reactions to Patient-Centered and Doctor-Centered Styles of communication: An Experimental Study. Psychosomatic Medicine, 62, 33-39.
Hanson, G., & Harikadis, P. (2008). YouTube Users Watching and Sharing the News : A Uses and Gratifications Approach. The journal of electronic publishing, 11.
Hardiker, N.R., & Grant, M. (2011). Factors that influence public engagement with eHealth: a litarature review. International Journal of Medical Informatics, 80, 1-12.
Hawn, C. (2009). Take Two Aspirin And Tweet Me In The Morning: How Twitter, Facebook, And Other Social Media Are Reshaping Health Care. Health Affairs, 28, 361-368.
Heldal, F., & Tjora, A. (2009). Making sense of patient expertise. Social Theory & Health, 7, 1-19.
Kaplan, A.M., & Haenlein, M. (2010). Users of the world unite! The challenges and opportunities of social media. Business Horizons, 53, 59-68. 49
Katz, E.J., Blumler, G. & Gurevitch, M. (1973). Uses and Gratifications Research. Public Opinion Quarterly, 37, 509–523.
Keelan, J., Pavri-Garcia, V., Tomlinson, G., & Wilson, K. (2007). YouTube as a Source of Information Immunization: A Content Analysis. JAMA, 21.
Kremer, J.A.M. (2007). Patient power in vruchtbare netwerken. (Oratie, Radboud Universiteit Nijmegen, Nederland). Verkregen van: http://repository.ubn.ru.nl/bitstream/2066/32103/1/32103_patiinvrn.pdf
Kreuter, M.W. (2000). Tailoring: what’s in a name? Oxford University Press, 15, 1-4.
Kreuter, M.W., Stretcher, V.J.M., & Glassman, M.A.T. (1999). One size does not fit all: the case for tailoring print materials. Annals of Behavioral Medicine, 21, 276-283.
Kwak, H., Lee, C., Park, H., & Moon, S. (2010). What is Twitter, a social medium or a news media? WWW, 10, 591-600.
Laine, C., & Davidoff, F. (1996). Patient-Centered Medicine: a professional evolution. JAMA, 275, 152-156.
Lange, P.G. (2008). Publicly Private and Privately Public: Social Networking on YouTube. Journal of Computer Mediated Communication, 13, 361-380.
Lanting, M. (2010). Connect! De impact van sociale netwerken op organisaties en leiderschap. Amsterdam, Nederland: Business Contact.
Lorig K.R., Laurent, D.D., Deyo R.A., Marnell M.E., Minor M.A., & Ritter P.L. (2002) Can a Back Pain E-mail Discussion Group improve health status and lower health care costs?: A randomized study. Archives of Internal Medicine, 162, 792–796.
MacDonald, J., Sohn, S., & Ellis, P. (2010). Privacy, professionalism and Facebook: a dilemma for young doctors. Medical Education, 44, 805-813.
50
Magnold, W.G., & Faulds, J.F. (2009). Social media: the new hybrid element of the promotion mix. Business Horizons, 52, 357- 365.
Mansfield, S. J., Morrison, S. G., Stephens, H. O., Bonning, M. A., Wang, S-H., Withers, A. H. J., & Perry, A.W. (2011). Social media and the medical profession. The Medical Journal of Australia, 194, 642-644.
McMullan, M. (2006). Patients using the Internet to obtain health information: how this affects the patient- health professional relationship. Patient Education and Counseling, 63, 24-28.
McNab, C. (2009). What social media offers to health professionals and citizens. Bulletin of the World Health Organization, 87. Mead, N., Bower, P., & Hann, M. (2002) The impact of general practitioners’ patientcenteredness on patients’ post-consultation satisfaction and enablement. Social Science & Medicine, 55, 283–299.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2012). Rapport de zorg: hoeveel extra is het ons waard?. Verkregen van: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/rapporten/2012/06/12/rapport-de-zorg-hoeveel-extra-is-het-onswaard.html
Nijland, N. (2011). Grounding eHealth : towards a holistic framework for sustainable eHealth technologies (Proefschrift, Universiteit Twente, Nederland). Verkregen van: http://doc.utwente.nl/75576/1/thesis_N_Nijland.pdf
OECD. (2007). Participated web: User Generated Content. Verkregen van: http://www.oecd.org/dataoecd/57/14/38393115.pdf
Oosterveer, D. (2012). Social media in Nederland: de cijfers. Verkregen van: http://www.marketingfacts.nl/berichten/de-laatste-social-media-cijfers-van-nederland/
51
Orsini, M. (2009). Social media: How Home Health Care Agencies Can Join the Chorus of Empowered Voices. Home Health Care Management & Practice, 22, 213-217.
Papacharissi, Z. (2009). The virtual geographies of social networks: a comparative analysis of Facebook, LinkedIn and A SmallWorld. New Media Society, 11, 199.
Patt, M.R., Houston, T.K., Jenckes, M.W. Sands, D.Z., & Ford, D.E. (2003). Doctors who are using e-mail with their patients: a qualitative exploration. Journal of Medicine and Internet Research, 5, 9.
Park, N., Kee, K.F., & Valenzuela, S. (2008). Being Immersed in Social Networking Environment: Facebook Groups, Uses and Gratifications, and Social Outcomes. CyberPsychology and Behavior, 12.
Pennbridge J., Moya R., & Rodrigues L. (1999). Questionnaire survey of California consumers' use and rating of sources of health care information including the Internet. Western Journal of Medicine,171, 302-305.
Raacke, J., & Bonds-Raacke, J. (2008). MySpace and Facebook: Applying the Uses and Gratifications Theory to Exploring Friend-Networking Sites. CyberPsychology and Behavior, 11.
Rothberg, M.B., Morsi, E., Benjamin, E.M., Pekow, P.S., & Lindenauer, P.K. (2008). Choosing The Best Hospital: The Limitations Of Public Quality Reporting. Health Affairs, 27, 1680-1687.
Shuyler, K.S., & Knight, K. (2003). What are patients seeking when they turn to the internet? Qualitative content analysis of questions asked by visitors to an orthopedics website. Journal of Medical Internet Research, 5.
Sittigh, D.F. (2003). Results of a content analysis of electronic messages (email) sent between patients and their physicians. BMC Medical Informatics & Decision Making, 3.
52
Skeels, M.M., & Grundin, J. (2009). When social networks cross boundaries: a case study of workplace use of Facebook and LinkedIn. Group ‘09: Proceedings of the ACM 2009 international conference on Supporting group work. New York, USA: ACM.
Smets, E., Van Zwieten, M., & Michie, S. (2007). Comparing genetic counseling with nongenetic health care interactions: two of a kind? Patient Education Counseling, 68, 225-234.
Steinberg, P.L., Wason, S., Stern, J.M., Deters, L., Kowal, B., & Seigne, J. (2010). YouTube as Source of Prostate Cancer Information. Urology, 75, 619-622.
Sweeney, K.G., MacAuley, D., & Pereira- Gray, D. (1998). Personal significance: the third dimension. Lancet, 351, 134-136.
Tang, H., & Ng, J.H. (2006). Googling for a diagnosis- use of Google as a diagnostic aid: Internet based study. British Medical Journal, 333, 1143-1145.
Tauscik, Y., Faasse, K., Pennebaker, J.W., & Petrie, K.J. 2012. Public Anxiety and Information Seeking Following the H1N1 Outbreak: Blogs, Newspaper Articles, and Wikipedia Visits. Health Communication, 27, 179-185.
Thackerey, R., Neiger, B.L., Smith, A.K., & Van Wagenen, S.B. (2012). Adaption and use of social media among public health departments. BMC Public Health, 12.
Tijdschrift Ambtenaar 2.0. (2010, augustus). Het monitoren van sociale media. Verkregen van: https://www.pleio.nl/pages/view/222496/artikel-het-monitoren-van-sociale-media
Tuil, W.S., Ten Hoopen, A.J., Braat, D.D.M., De Vries Robbé, P.F., Kremer, J.A.M. (2006). Patient-centered care: using online personal medical records in IVF practice. Human Reproduction, 11, 2955-2959.
Tuil, W.S. (2009). Dynamics of internet usage during the stages of in vitro fertilization. Fertility and Sterility, 91.
53
Umefjord, G., Hamberg, K., Malker, H., & Petersson, G. (2006). The use of an Internet-based Ask the Doctor Service involving family physicians: evaluation by a web survey. Family Practice, 23,159-166.
Van de Belt, T.H., Berben, S.A.A., Samsom, M., Engelen, L.J.L.P.G., & Schoonhoven, L. (2012) Use of Social Media by Western European Hospitals: Longitudinal Study. Journal of Medical Internet Research, 14.
Van der Poel, P. (2011). Social media in primair proces gaat bestuurder te ver. Geraadpleegd via: http://www.skipr.nl/actueel/id7370-social-media-in-primair-proces-gaatbestuurder-te-ver.html
Van Dijck, J. (2009). Users like you? Theorizing agency in user-generated content. Media, Culture & Society, 31.
Van Dorresteijn, M. (2011). Zorginstellingen maken steeds beter gebruik van social media: weten en laten weten wat er speelt. Zorgvisie Magazine, 14-17.
Van Os-Medendorp, H., van Veelen, C., Hover, M., Eland-de Kok, P., Bruijnzeel-Koomen, C., Sonnevelt, G.J., Mensing, G. & Pasmans, S. (2010). The Digital Eczema Centre Utrecht. Journal of Telemedicine and Telecare, 16, 12-14.
Vance, K. Howe, W., & Dellavalle R.P. (2009). Social Internet Sites as a Source of Public Health Information. Dermatology Clinics, 27, 133-136.
Vermeer, N.A.H.M. (2011). Motieven van patiënten en zorgverleners voor het gebruik van social media (Master thesis, Tilburg University, Nederland).
Westbrook, J.I., Coiera, E.W., & Gosling, A.S. (2004). Do clinicians use online evidence to support patient care? A study of 55,000 clinicians. Journal of the American Medical Informatics Association, 11, 113-120.
54
Westbrook, J.I., Coiera, E.W., & Gosling, A.S. (2005). Do Online Information Retrieval Systems Help Experienced Clinicians Answer Clinical Questions? Journal of the American Medical Informatics Association, 12(3), 315-321.
Woolf, A.D., & Doherty, M. (2000). Education to improve the health of the nation: Who should we educate? Annals of the Rheumatic Diseases, 59, 401-403.
55
Bijlagen Bijlage A Bijlage B Bijlage C Bijlage D Bijlage E
Vragenlijst gebruikers en niet-gebruikers Motieven voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen Barrières voor gebruikers voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen Barrières voor niet-gebruikers voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen Verwachtingen alle respondenten ten opzichte van het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen
I
Bijlage A: vragenlijst Social media zoals Facebook, Hyves, LinkedIn, Twitter en YouTube zijn tegenwoordig voor veel mensen een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven. Ook binnen de gezondheidszorg is steeds meer aandacht voor het gebruik van social media. Voor onze masteropleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen doen wij onderzoek naar de motieven, verwachtingen en barrières voor het gebruik van social media door zowel patiënten als zorgverleners binnen de gynaecologie. Om dit in kaart te brengen, hebben wij een vragenlijst opgesteld voor beide doelgroepen. Dit is de vragenlijst voor de zorgverleners. Ook als u geen gebruik maakt van social media, zijn wij geïnteresseerd in uw motivatie hiervoor. Dit onderzoek staat onder leiding van Dr. Marjolijn Antheunis (Sociale aspecten van nieuwe media) en Dr. Kiek Tates (Gezondheidscommunicatie) van de Universiteit van Tilburg. Vanuit het UMC St. Radboud te Nijmegen is Bertho Nieboer (gynaecoloog) betrokken. Bij het invullen van de vragenlijst gaat het puur om uw eigen mening, er zijn dus geen goede of foute antwoorden. Al uw antwoorden worden anoniem opgeslagen en verwerkt. Het invullen van deze vragenlijst neemt ongeveer 10 minuten in beslag. Hartelijk dank voor uw medewerking!
Judith Ravenstein en Irene Krommendijk Universiteit van Tilburg
Heeft u op dit moment een account van de onderstaande social media sites? (vink de sites aan waarvan u een account heeft). 1. Facebook 2. Hyves 3. YouTube 4. LinkedIn 5. Twitter 6. Nee bij optie 6 door naar barrières geen gebruiker. Wij doen onderzoek naar het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen. Hiermee bedoelen wij bijvoorbeeld de communicatie met patiënten en collega’s, maar ook het vergroten van kennis en efficiency. II
Gebruikt u op dit moment een van deze social media sites om werkgerelateerde redenen? 1. Ja 2. Nee Bij ja Geef aan van welke social media u gebruik maakt om werkgerelateerde redenen en hoe vaak (dagelijks, wekelijks, maandelijks, enkele keren per jaar, nooit) door naar vragenlijst motieven. Bij nee
door naar barrières geen gebruiker.
Motieven (Alleen gebruiker) Wij willen graag inzicht krijgen in uw motieven voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen. Hieronder staan een aantal motieven genoemd. Geef per stelling aan welke social media site u hiervoor zou gebruiken. Het is ook mogelijk meerdere sites per stelling aan te geven. “Ik maak gebruik van deze social media om …”
1.
Informatie te zoeken over ziektes
2.
Informatie te zoeken over medicatie
3.
Informatie te zoeken over behandelingen
4.
Op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen in de gezondheidszorg
5.
Te voorkomen dat patiënten onnodig op het spreekuur komen
6.
Vragen van collega’s te beantwoorden op een moment dat het mij uitkomt
7.
Vragen van patiënten te beantwoorden op een moment dat het mij uitkomt
8.
Nieuwe communicatiemiddelen met patiënten toe te voegen
9.
Nieuwe communicatiemiddelen met collega’s toe te voegen
10. Gezondheidsadviezen te geven aan mijn patiënten 11. Gezondheidsadviezen te geven aan niet-patiënten 12. Patiënten het gevoel van betrokkenheid te geven 13. Het ziekteproces van mijn patiënten te volgen 14. Nieuwe patiënten te werven 15. De uitslag van een onderzoek te geven aan patiënten III
16. Patiënten een mogelijkheid te geven taboeonderwerpen in een anonieme setting te bespreken 17. Deel te nemen aan discussies over ziekte en gezondheid met patiënten 18. Mijn ziekenhuis te presenteren aan de buitenwereld 19. In de pas te blijven met mijn concurrenten die ook gebruik maken van dit medium 20. Mijn werk op een transparante manier te presenteren aan de buitenwereld 21. Omdat mijn patiënten dit van mij vragen 22. Andere zorgverleners te zoeken om meer over hen te weten te komen 23. Informatie te delen over medische congressen met andere zorgverleners 24. Mijn netwerk met collega’s te vergroten 25. Collega’s op de hoogte te brengen van mijn werkzaamheden 26. Mijn emoties met betrekking tot mijn werk te uiten ten opzichte van collega’s 27. Waardering te krijgen van collega’s voor mijn werk 28. Gezondheidsonderwerpen te bespreken met collega’s
Barrières (Alleen gebruiker) Wij willen graag inzicht krijgen in uw motieven om geen gebruik te maken van social media om werkgerelateerde redenen. Hieronder staan een aantal motieven genoemd. Geef aan of de stelling een motief voor u is om geen gebruik te maken van het medium om werkgerelateerde redenen. Het is ook mogelijk meerdere sites per stelling aan te geven. “Ik maak geen gebruik van deze social media omdat ik … ” 1.
Niet wil dat anderen iets te weten komen over mijn werkzaamheden via dit medium
2.
Graag wil zien met wie ik communiceer
3.
Vrees dat er misbruik van mijn gegevens kan worden gemaakt
4.
Er juridische regels zijn die het gebruik van social media door zorgverleners in de weg staan
5.
Vrees voor klachten van patiënten naar aanleiding van de adviezen die ik via social media geef
6.
Hier geen behoefte aan heb
7.
Niet op deze manier contact wil hebben met patiënten
8.
Niet op deze manier contact wil hebben met collega’s
9.
Denk dat het geen voordelen voor mij oplevert
10. Er geen vergoeding is voor de zorg die ik via social media verleen IV
11. Denk dat er hoge kosten aan zijn verbonden 12. Het te veel tijd kost 13. Niet weet welke informatie ik kan vertrouwen 14. Vind dat je via social media geen goede zorg kunt bieden 15. Bang ben dat patiënten hun zorgverlener niet meer raadplegen 16. Vrees dat de reacties op dit medium een eigen leven gaan leiden 17. Niet goed ben met deze technologie 18. Er slechte ervaringen mee heb 19. Niet voldoende vaardigheden bezit voor het gebruik van social media
Barrières (Niet gebruiker) Wij willen graag inzicht krijgen in uw motieven om geen gebruik te maken van social media om werkgerelateerde redenen. Hieronder staan een aantal motieven genoemd. Geef aan of de stelling een motief voor u is om geen gebruik te maken van het medium om werkgerelateerde redenen. “Ik maak geen gebruik van social media om werkgerelateerde redenen omdat ik … ” 1.
Niet wil dat anderen iets te weten komen over mijn werkzaamheden via deze media
2.
Graag wil weten met wie ik communiceer
3.
Vrees dat er misbruik van mijn gegevens kan worden gemaakt
4.
Er juridische regels zijn die het gebruik van social media door zorgverleners in de weg staan
5.
Vrees voor klachten van patiënten naar aanleiding van de adviezen die ik via social media geef
6.
Hier geen behoefte aan heb
7.
Niet op deze manier contact wil hebben met patiënten
8.
Niet op deze manier contact wil hebben met collega’s
9.
Denk dat het geen voordelen voor mij oplevert
10. Er geen vergoeding is voor de zorg die ik via social media verleen 11. Denk dat er hoge kosten aan zijn verbonden 12. Het te veel tijd kost 13. Niet weet welke informatie ik kan vertrouwen 14. Vind dat je via social media geen goede zorg kunt bieden 15. Bang ben dat patiënten hun zorgverlener niet meer op andere manieren raadplegen V
16. Vrees dat de reacties op deze media een eigen leven gaan leiden 17. Niet goed ben met deze technologie 18. Er slechte ervaringen mee heb 19. Niet voldoende vaardigheden bezit voor het gebruik van social media Bent u bereid gebruik te gaan maken van social media als… Patiënten daarom vragen?
Ja/Nee
Het een duidelijke besparing van geld oplevert?
Ja/Nee
Het een duidelijke besparing van tijd oplevert?
Ja/Nee
Collega’s daarom vragen?
Ja/Nee
Verwachtingen (zowel gebruiker als niet gebruiker) Wij willen graag inzicht krijgen in uw verwachtingen ten aanzien van het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen. Hieronder staan een aantal verwachtingen genoemd. Geef aan of de stelling op u betrekking heeft. “Ik verwacht…” 1. Dat ik uitleg zal krijgen over het gebruik van social media voor communicatie met betrekking tot de gezondheid van mijn patiënten 2. Dat ik van te voren voldoende word ingelicht over de beperkingen en mogelijke gevaren van social media in de gezondheidszorg 3. Dat ik kan verwijzen naar achtergrondinformatie 4. Dat ik de online gegevens kan toevoegen aan het medisch dossier van de patiënten 5. Dat ik de mogelijkheid krijg om een spoedig antwoord te geven 6. Dat ik zelf kan bepalen wanneer ik gebruik maak van de online communicatie middelen 7. Dat mijn privacy altijd gegarandeerd is 8. Dat de privacy van mijn patiënt altijd gegarandeerd is 9. Dat ik alleen de vragen van mijn eigen patiënten hoef te beantwoorden
VI
Voor welke onderwerpen zouden social media naar uw mening gebruikt kunnen worden? o Diagnose o Prognose o Achtergrondinformatie o Medicijngebruik o Tussentijdse adviezen o Geen o Anders, namelijk…
Bent u van mening dat de mogelijkheid om contact te hebben met de zorgverlener via sociale media bijdraagt aan patiëntgerichte zorg? Ja/Nee Waarom? Ten slotte zouden wij nog graag enkele achtergrondgegevens van u willen weten.
Wat is uw geslacht? 1. Man 2. Vrouw
Wat is uw leeftijd?
Welke afkomst heeft u? 1. Nederlandse 2. Marokkaanse 3. Turkse 4. Surinaamse 5. Anders, namelijk…
Wat is uw functie? 1. ANIOS Gynaecologie 2. AIOS Gynaecologie 3. Gynaecoloog 4. Anders, namelijk… VII
Heeft u nog vragen en/ of opmerkingen? Wilt u een samenvatting van de resultaten ontvangen? Dit is het einde van de vragenlijst. Hartelijk bedankt voor uw medewerking. Judith Ravenstein en Irene Krommendijk
VIII
Bijlage B. Motieven voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen
Tabel 13.
Factor 1: Kennis vergroten (N=41)
Item
Facebook
YouTube
LinkedIn
Twitter
Lading
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
N= 8
N= 9
N= 29
N= 21
Informatie te zieken over ziektes
0.00 (0.00)
0.11 (0.33)
0.03 (0.19)
0.19 (0.40)
.680
Informatie te zoeken over
0.00 (0.00)
0.11 (0.33)
0.00 (0.00)
0.00 (0.00)
.909
0.00 (0.00)
0.67 (0.50)
0.00 (0.00)
0.05 (0.22)
.658
Facebook
YouTube
LinkedIn
Twitter
Lading
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
N= 8
N= 9
N= 29
N= 21
0.00 (0.00)
0.00 (0.00)
0.00 (0.00)
0.05 (0.22)
.752
0.13 (0.35)
0.00 (0.00)
0.14 (0.35)
0.19 (0.40)
.618
0.13 (0.35)
0.00 (0.00)
0.00 (0.00)
0.19 (0.40)
.514
medicatie Informatie te zoeken over behandelingen Noot: α = .68 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
Tabel 14.
Factor 2: Efficiency (N=41)
Item
Te voorkomen dat patiënten onnodig op het spreekuur komen Vragen van collega’s te beantwoorden op een moment dat het mij uitkomt Vragen van patiënten te beantwoorden op een moment dat het mij uitkomt Noot: α = .67 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
IX
Tabel 15. Item
Factor 3: Arts-patiënt communicatie (N=41) Facebook YouTube
LinkedIn
Twitter
Lading
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
N= 8
N= 9
N= 29
N= 21
0.13 (0.35)
0.00 (0.00)
0.00 (0.00)
0.19 (0.40)
.516
0.25 (0.46)
0.00 (0.00)
0.00 (0.00)
0.33 (0.48)
.805
0.25 (0.46)
0.00 (0.00)
0.00 (0.00)
0.29 (0.46)
.805
0.00 (0.00)
0.00 (0.00)
0.00 (0.00)
0.14 (0.36)
.622
Nieuwe patiënten te werven
0.25 (0.46)
0.11 (0.33)
0.07 (0.26)
0.38 (0.50)
.319
Patiënten een mogelijkheid te
0.00 (0.00)
0.00 (0.00)
0.03 (0.19)
0.19 (0.40)
.777
0.13 (0.35)
0.00 (0.00)
0.03 (0.19)
0.43 (0,51)
.518
Facebook
YouTube
LinkedIn
Twitter
Lading
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
N= 8
N= 9
N= 29
N= 21
0.25 (0.46)
0.11 (0.33)
0.45 (0.51)
0.71 (0.46)
.783
0.13 (0.35)
0.11 (0.33)
0.34 (0.48)
0.48 (0.51)
.580
0.25 (0.46)
0.22 (0.44)
0.41 (0.50)
0.57 (0.51)
.822
Gezondheidsadviezen te geven aan mijn patiënten Gezondheidsadviezen te geven aan mijn niet-patiënten Patiënten het gevoel van betrokkenheid te geven Het ziekteproces van mijn patiënten te volgen
geven taboeonderwerpen in een anonieme setting te bespreken Deel te nemen aan discussies over ziekte en gezondheid met patiënten Noot: α = .88 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
Tabel 16.
Factor 4: Marketing (N=41)
Item
Mijn ziekenhuis te presenteren aan de buitenwereld In de pas te blijven met mijn concurrenten die ook gebruik maken van dit medium Mijn werk op een transparante manier te presenteren aan de buitenwereld Noot: α = .81 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
X
Tabel 17.
Factor 5: Communicatie met collega’s (N=41)
Item
Informatie te delen over medische
Facebook
YouTube
LinkedIn
Twitter
Lading
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
N= 8
N= 9
N= 29
N= 21
0.00 (0.00)
0.00 (0.00)
0.28 (0.46)
0.62 (0.50)
.660
0.50 (0.54)
0.11 (0.33)
0.97 (0.19)
0.76 (0.44)
.506
0.25 (0.46)
0.11 (0.33)
0.69 (0.47)
0.71 (0.46)
.771
0.13 (0.35)
0.00 (0.00)
0.24 (0.44)
0.48 (0.51)
.676
congressen met andere zorgverleners Mijn netwerk met collega’s te vergroten Collega’s op de hoogte te brengen van mijn werkzaamheden Gezondheidsonderwerpen te bespreken met collega’s Noot: α = .80 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
XI
Bijlage C. Barrières voor gebruikers voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen Tabel 18.
Factor 1: Privacy (N=41)
Item
Niet wil dat anderen iets
Facebook
Hyves
YouTube
LinkedIn
Twitter
Lading
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
N= 33
N= 41
N= 32
N= 12
N= 20
0.55 (0.51)
0.46 (0.51)
0.38 (0.49)
0.50 (0.52)
0.40 (0.50)
.611
0.30 (0.47)
0.24 (0.44)
0.22 (0.42)
0.25 (0.45)
0.30 (0.47)
.386
0.70 (0.47)
0.44 (0.50)
0.34 (0.48)
0.33 (0.49)
0.35 (0.49)
.326
0.27 (0.45)
0.24 (0.44)
0.19 (0.40)
0.25 (0.45)
0.25 (0.44)
.368
0.18 (0.39)
0.12 (0.33)
0.13 (0.34)
0.25 (0.45)
0.15 (0.37)
.551
te weten komen over mijn werkzaamheden via dit medium Graag wil zien met wie ik communiceer Vrees dat er misbruik van mijn gegevens kan worden gemaakt Er juridische regels zijn die het gebruik van social media door zorgverleners in de weg staan Vrees voor klachten van patiënten naar aanleiding van de adviezen die ik via social media geef Noot: α = .73 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
Tabel 19.
Factor 2: Interesse (N=41)
Item
Facebook
Hyves
YouTube
LinkedIn
Twitter
Lading
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
N= 33
N= 41
N= 32
N= 12
N= 20
Hier geen behoefte aan heb
0.76 (0.44)
0.71 (0.46)
0.50 (0.51)
0.67 (0.49)
0.70 (0.47)
.827
Niet op deze manier contact
0.76 (0.44)
0.66 (0.48)
0.53 (0.51)
0.58 (0.51)
0.65 (0.49)
.839
0.48 (0.51)
0.46 (0.51)
0.28 (0.46)
0.17 (0.39)
0.45 (0.51)
.695
0.55 (0.51)
0.56 (0.50)
0.44 (0.50)
0.42 (0.52)
0.45 (0.51)
.773
wil hebben met patiënten Niet op deze manier contact wil hebben met collega’s Denk dat het geen voordelen voor mij oplevert Noot: α = .86 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
XII
Tabel 20.
Factor 3: Efficiency (N=41)
Item
Er geen vergoeding is voor
Facebook
Hyves
YouTube
LinkedIn
Twitter
Lading
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
N= 33
N= 41
N= 32
N= 12
N= 20
0.15 (0.36)
0.10 (0.30)
0.13 (0.34)
0.08 (0.29)
0.15 (0.37)
.115
0.52 (0.51)
0.39 (0.49)
0.34 (0.48)
0.42 (0.52)
0.40 (0.50)
.666
Facebook
Hyves
YouTube
LinkedIn
Twitter
Lading
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
0.42 (0.50)
0.41 (0.50)
0.34 (0.48)
0.50 (0.52)
0.60 (0.50)
.639
0.30 (0.17)
0.27 (0.45)
0.19 (0.40)
0.33 (0.49)
0.20 (0.41)
.502
0.03 (0.17)
0.05 (0.22)
0.03 (0.18)
0.00 (0.00)
0.10 (0.31)
.680
0.48 (0.51)
0.46 (0.51)
0.38 (0.49)
0.33 (0.49)
0.50 (0.51)
.589
Lading
de zorg die ik via social media verleen Het te veel tijd kost
Noot: α = .52 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
Tabel 21.
Factor 4: Kwaliteit (N=41)
Item
Niet weet welke informatie ik kan vertrouwen Vind dat je via social media geen goede zorg kunt bieden Bang ben dat patiënten hun zorgverlener niet meer raadplegen Vrees dat de reacties op dit medium een eigen leven gaan leiden
Noot: α = .64 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
Tabel 22.
Factor 5: Vaardigheden (N=41)
Item
Niet goed ben met deze
Facebook
Hyves
YouTube
LinkedIn
Twitter
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
M (SD)
N= 33
N= 41
N= 32
N= 12
N= 20
0.09 (0.29)
0.10 (0.30)
0.16 (0.37)
0.17 (0.39)
0.20 (0.41)
.858
0.06 (0.24)
0.07 (0.26)
0.06 (0.25)
0.17 (0.39)
0.10 (0.31)
.640
technologie Niet voldoende vaardigheden bezit voor het gebruik van social media Noot: α = .66 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
XIII
Bijlage D. Barrières voor niet-gebruikers voor het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen Tabel 23.
Factor 1: Privacy (N=112)
Item
M (SD)
Niet wil dat anderen iets te weten komen over
Lading
2,37 (1,16)
.557
Graag wil zien met wie ik communiceer
2,11 (0,95)
.540
Vrees dat er misbruik van mijn gegevens kan
2,04 (0,98)
.751
2,81 (0,96)
.686
2,96 (1,11)
.713
mijn werkzaamheden via dit medium
worden gemaakt Er juridische regels zijn die het gebruik van social media door zorgverleners in de weg staan Vrees voor klachten van patiënten naar aanleiding van de adviezen die ik via social media geef Noot: α = .76 Schaalgrootte: van 1 ‘helemaal eens’ tot 5 ‘helemaal oneens’
Tabel 24.
Factor 2: Interesse (N=112)
Item
M (SD)
Lading
Hier geen behoefte aan heb
1,63 (0,85)
.648
Niet op deze manier contact wil hebben met
1,75 (0,97)
.825
2,44 (1,21)
.777
2,27 (1,01)
.580
patiënten Niet op deze manier contact wil hebben met collega’s Denk dat het geen voordelen voor mij oplevert Noot: α = .77 Schaalgrootte: van 1 ‘helemaal eens’ tot 5 ‘helemaal oneens’
Tabel 25.
Factor 3: Efficiency (N=112)
Item Er geen vergoeding is voor de zorg die ik
M (SD)
Lading
2,98 (1,19)
.655
3,99 (0,80)
.657
via social media verleen Denk dat er hoge kosten aan zijn verbonden Noot: α = .49 Schaalgrootte: van 1 ‘helemaal eens’ tot 5 ‘helemaal oneens’
XIV
Tabel 26.
Factor 4: Kwaliteit (N=112)
Item
M (SD)
Niet weet welke informatie ik kan
Lading
2,19 (0,88)
.673
2,58 (1,08)
.320
1,98 (0,88)
.681
vertrouwen Vind dat je via social media geen goede zorg kunt bieden Vrees dat de reacties op dit medium een eigen leven gaan leiden Noot: α = .77 Schaalgrootte: van 1 ‘helemaal eens’ tot 5 ‘helemaal oneens’
Tabel 27.
Factor 5: Vaardigheden (N=112)
Item
M (SD)
Lading
Niet goed ben met deze technologie
2,87 (1,21)
.842
Niet voldoende vaardigheden bezit voor het
3,35 (1,07)
.799
gebruik van social media Noot: α = .69 Schaalgrootte: van 1 ‘helemaal eens’ tot 5 ‘helemaal oneens’
XV
Bijlage E. Verwachtingen alle respondenten ten opzichte van het gebruik van social media om werkgerelateerde redenen Tabel 28.
Factor 1: Toegankelijkheid (N=153)
Item
M (SD)
Dat ik uitleg zal krijgen over het gebruik van
Lading
0.57 (0.50)
.805
0.71 (0.46)
.783
social media voor communicatie met betrekking tot de gezondheid van mijn patiënten Dat ik van te voren voldoende word ingelicht over de beperkingen en mogelijke gevaren van social media in de gezondheidszorg Noot: α = .79 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
Tabel 29.
Factor 2: Tijdsindeling (N=153)
Item
M (SD)
Dat ik kan verwijzen naar
Lading
0.71 (0.46)
.700
0.46 (0.50)
.773
0.63 (0.48)
.766
0.86 (0.35)
.261
achtergrondinformatie Dat ik de online gegevens kan toevoegen aan het medisch dossier van de patiënten Dat ik de mogelijkheid krijg om een spoedig antwoord te geven Dat ik zelf kan bepalen wanneer ik gebruik maak van de online communicatiemiddelen Noot: α = .68 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
Tabel 30.
Factor 3: Privacy (N=153)
Item
M (SD)
Lading
Dat mijn privacy altijd gegarandeerd is
0.67 (0.47)
.889
Dat de privacy van mijn patiënt altijd
0.70 (0.46)
.881
0.47 (0.50)
.556
gegarandeerd Dat ik alleen de vragen van mijn eigen patiënten hoef te beantwoorden Noot: α = .82 Schaalgrootte: van 0 ‘nee’ tot 1 ‘ja’
XVI