N°207 - 28 / 11 / 2014
sociaal-economische nieuwsbrieF
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NUMMER 207 - November 2014
energie Inleiding
3
Factor van het Europese concurrentievermogen
4
Naar een nieuw Belgisch landschap
8
Efficiëntie als uitdaging
13
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
18
• Stuurgroep: Andy Assez, Emmanuel de Bethune, Kris Degroote, Luc Denayer, Tasso Fachantidis, Michèle Pans, Michael Rusinek, Siska Vandecandelaere • Redactie: Arnaud Joskin, Tania Zgajewski • Redactiesecretariaat: Alain Cabaux • Vertaling: Bernadette Hamende • Opmaak: Lut Van Nuffel • Afterpress: José Marquez Y Sanchez • Website: www.ccecrb.fgov.be • Verantwoordelijke uitgever: Kris Degroote, Blijde Inkomstlaan 17-21, 1040 Brussel
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 3 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Inleiding
De energieproblematiek vormt een enorme economische en sociale uitdaging voor het welzijn van de burgers en voor het vermogen van de Belgische economie om toegevoegde waarde en werkgelegenheid te creëren. De verbanden tussen die problematiek en het concurrentievermogen, de loonvorming en de werkgelegenheid van het land – drie dossiers die tot de kerntaken van de CRB behoren – worden steeds sterker. De sociale gesprekspartners besteden dan ook bijzondere aandacht aan deze problematiek en wijden er een alsmaar groter deel van hun werkzaamheden aan. De kostenfactor van energie heeft immers een invloed op het concurrentievermogen van onze ondernemingen ten opzichte van onze Europese buren, maar ook van de rest van de wereld. Dat geldt meer bepaald voor België, dat om geografische en historische redenen gespecialiseerd is in energieintensieve industrietakken (waaronder de chemische en de metaalverwerkende industrie) in vergelijking met de buurlanden. Voorts beïnvloeden de energieprijzen rechtstreeks het niveau van de prijzen in de economie (i.e. de inflatie) en, via het mechanisme van automatische indexering, het niveau van de lonen in België. Een stijging van de energieprijzen zal immers tot gevolg hebben dat de productiekosten toenemen, en dat bijgevolg de prijzen van de consumptiegoederen en diensten de hoogte ingaan. Een stijging van de energieprijzen zal gepaard gaan met een stijging van de lonen. Deze uitgave van de Sociaal-Economische Nieuwsbrief wordt in drie afzonderlijke artikels volledig aan dit belangrijke thema gewijd. Het eerste artikel handelt over de verbanden die bestaan tussen het concurrentievermogen van de Belgische en Europese ondernemingen, enerzijds en de energiekosten (gas en elektriciteit) en energie-efficiëntie, anderzijds. In het tweede artikel wordt een stand van zaken gegeven van de uitdagingen die België wachten in het licht van de ontwikkeling van zijn energielandschap in de komende jaren. Ten slotte wordt in een derde artikel gefocust op een van de belangrijke middelen met het oog op de ontwikkeling van het Belgische en Europese energielandschap, t.w. de energieefficiëntie.
pagina 4 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Factor van het Europese concurrentievermogen
De uitgave 2014 van het verslag over het Europese concurrentievermogen, met als titel “Helping Firms Grow”1, is verschenen. Dat verslag focust op de groei van de ondernemingen, en meer in het bijzonder op de factoren die de concurrentiekracht van de ondernemingen van de Europese Unie beïnvloeden. Tot die factoren behoren ook de energiekosten en de energie-efficiëntie. Het verslag stelt dan ook een evaluatie voor van het belang van de energiekosten t.o.v. andere kosten, voor de industrie in het algemeen alsook voor de zeer energie-intensieve industrietakken. Wat de energiekosten en de energie-efficiëntie betreft, luiden de belangrijkste conclusies als volgt: - De afgelopen jaren zijn de gas- en elektriciteitsprijzen in de EU sterker gestegen dan in een aantal andere economieën, wat voornamelijk te wijten is aan de heffingen van de overheid en aan de netwerkkosten (hierover werd al gedetailleerde uitleg gegeven in de Commissiedocumenten betreffende de strategie 2030). - De gasprijzen voor de eindverbruiker en de elektriciteitsprijzen voor de industrie verschillen aanzienlijk van land tot land. Wat aardgas betreft, is dit een weerspiegeling van de regionale versnippering van de groothandelsmarkten, de verschillen in de tariefformules van de groothandelsprijs van gas en de min of meer sterke regulering van de prijzen die aan de eindverbruikers worden aangerekend. In de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, hangen de industriële gasprijzen in hoge mate af van de oliemarkten en vertonen ze de tendens heel wat lager te zijn (mede dankzij de doorbraak van schaliegas). Bij benadering komen ze overeen met een vierde van het gemiddelde van de Oeso-Europa-zone. In China verschillen de gasprijzen voor de industrie sterk van de ene tot de andere regio, maar gemiddeld en in hun geheel genomen zijn ze gelijkwaardig aan de Europese prijzen. In Japan behoren de gasprijzen voor de industrie momenteel tot de hoogste ter wereld, niet alleen wegens de hoge prijzen stroomopwaarts, maar ook als gevolg van een gekruiste subsidiëring van de huishoudens door de industrie. Nete price (non-EU)
Total tax (non-EU)
Total tax (EU)
Net price (EU)
80 70 60 50
40 30 20 10 0
CH
JP EL (2011)
KR
SI SE PT SK
FR
DE LU
CZ CN HU OECD FI EE IE
ES PL
TR
NL UK
BE OECD NZ
RU
US CA
Bron : IEA, national statistics 1
Helping firms grow – European competitiveness report 2014 – SWD(2014) 6319. http://ec.europa.eu/enterprise/policies/ industrial-competitiveness/competitiveness-analysis/european-competitiveness-report/index_en.htm
End-user gas price for industry and its components in 2012 by country, in USD/MWh
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 5 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Factor van het Europese concurrentievermogen
In de EU vertonen de elektriciteitsprijzen als gevolg van de heffingen en vrijstellingen niet alleen verschillen tussen de groothandels- en de kleinhandelsprijzen, maar ook tussen de verschillende sectoren en de lidstaten. Gemiddeld zijn ze op dit moment dubbel zo hoog als in de Verenigde Staten. In Europa hebben de netwerkkosten, de elektriciteitsbelasting en de heffingen in hoge mate bijgedragen aan de sterke stijging van de elektriciteitsprijzen. De energiekosten zijn in sommige lidstaten echter gedaald dankzij de uitbreiding van de productie van hernieuwbare energie, want de variabele kosten van hernieuwbare elektriciteit zijn zo goed als nihil. Er zijn ook verschillen van de ene tot de andere lidstaat, wat duidt op de verschillen in de energieproductiekorf, in de belastingen en in de verdeling van de kosten voor de ondersteuning van hernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van de vrijstellingen van dergelijke kosten voor tal van industrietakken.
Electricity price developments in the EU countries, 2008-2012, cumulative % change
Austria Belgium Bulgaria Cyprus1 Czech Republic Denmark Estonia Finland Germany Greece2 Hungary Ireland2 Italy Latvia Lithuania1 Luxembourg3 Malta Netherlands Poland Portugal Romania Slovakia Slovenia Estonia Sweden UK
Energy and supply -8,4 -13,2 16,2 38,7 -14,6 -40,7 32,3 3,9 -10,4 20,9 -17,8 11,5 1,7 12,7 6,5 2,0 15,3 -15,3 29,9 17,5 -15,6 -18,9 -19,7 -2,6 -11,7 9,5
Network costs 28,7 33,0 42,8 0,9 39,5 81,7 5,0 24,2 3,4 -7,3 -7,9 -5,1 18,4 60,8 15,4 2,3 0,0 32,2 -1,2 46,7 -17,1 22,6 -6,4 85,8 34,0 42,5
Taxes and levies 48,1 9,4 100,0 1,3 -8,3 3,0 174,5 169,2 204,2 157,4 158,3 540,0 143,0 0,0 -91,3 -2,3 0,0 18,4 -15,8 30,3 0,0 528,6 102,9 24,6 20,0 17,8
Total Price 8,4 4,2 23,8 30,0 8,3 -2,5 30,9 16,1 17,2 26,2 -11,1 8,0 26,6 32,0 7,3 1,9 13,4 -1,7 12,9 27,6 13,4 2,0 -12,0 23,9 3,8 17,1
Note: Consumption band IB: MWh < Consumption < 500 MWh. 1 2010-2010 - 2 2009-2012 - 3 2007-2011. Source: Eurostat
pagina 6 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Factor van het Europese concurrentievermogen
- De afgelopen twee decennia werd een algemene daling van de niveaus van energie-intensiteit waargenomen. De verschillen in de energieprijzen tussen landen moeten bij voorkeur worden gecompenseerd door een verbetering van de energie-intensiteit2. Anders kan dit aanzienlijke gevolgen hebben voor de productiekosten, en aldus voor het concurrentievermogen van de industrie in haar geheel. In Europa zijn de lidstaten er de afgelopen twee decennia in geslaagd hun energie-intensiteit te verminderen, maar die positieve ontwikkeling is mettertijd afgezwakt. Ze kon met name tot stand komen dankzij de technologie, maar een structurele verschuiving in de richting van hoogtechnologische industrietakken heeft ook een rol gespeeld, meer bepaald in de EU-12. In de EU-15, daarentegen, heeft de groei van de chemische sectoren de vermindering van de energie-intensiteit afgeremd.
EU-27 EU-15 EU-12 China Japan US
Total economy 1995 2009 10,4 7,8 9,8 7,6 15,8 9,7 20,4 13,6 9,5 8,3 13,1 9,0
Manufacturing 1995 2009 31,1 24,6 30,1 25,9 39,1 18,7 38,3 20,4 25,0 22,9 46,7 34,6
Manufacturing* 1995 2009 12,2 9,1 11,0 9,4 23,4 7,8 26,4 13,3 11,2 9,9 16,4 11,1
Note: * not including NACE Rev. 1 23 coke, refined petroleum and nuclear fuel. Source : WIOD ; wiiw calculations
- De verbeteringen van de energie-efficiëntie, die wordt gemeten aan de hand van de schommelingen van de energie-intensiteit, kunnen de negatieve impact van de stijging van de energieprijzen niet volledig compenseren. Bijgevolg wordt het aandeel van energie in de totale productiekosten groter. Die situatie treft in het bijzonder de zeer energie-intensieve industrietakken – met name verschillende takken van de verwerkende industrie (er zijn tussen die industrietakken immers grote verschillen waarneembaar wat het niveau van de energiekosten betreft). Nochtans hebben die industrietakken op het vlak van de vermindering van hun energie-intensiteit betere resultaten bereikt dan hun internationale concurrenten. - Op lange termijn ziet het ernaar uit dat de industrieën van de EU, ondanks de vooruitgang die regelmatig werd geboekt, het alsmaar moeilijker krijgen om aan de stijgingen van de energieprijzen het hoofd te bieden door hun energie-efficiëntie te verbeteren, zelfs al hebben ze op dat vlak beter gepresteerd dan hun belangrijkste concurrenten van derde landen. De impact van zo’n situatie is sterker voor bepaalde specifieke, zeer energie-intensieve industrietakken, en tast hun concurrentievermogen bij de export aan. Bijgevolg zal de hamvraag de komende jaren zijn of de opwaartse tendens van de energieprijzen van de afgelopen jaren al dan niet behouden zal blijven. 2
De energie-intensiteit is de hoeveelheid energie die nodig is om een geproduceerde eenheid voort te brengen.
Energy intensities (TJ per million USD of value added in PPPs 2005), 1995 and 2009
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 7 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Factor van het Europese concurrentievermogen
- Er moet bijgevolg voorzichtig worden omgegaan met de invoering van beleidsmaatregelen die een nieuwe stijging van de energieprijzen in de hand werken, want dat zou een bijkomende last kunnen veroorzaken die sommige Europese ondernemingen niet volledig kunnen compenseren. Er moet niettemin ook rekening worden gehouden met de noodzaak om prijssignalen uit te sturen naar de consumenten, teneinde de uitstoot van broeikasgassen op termijn terug te dringen en de investeringen in energie-efficiëntie te verhogen. De situatie is dus verre van eenvoudig.
T. Zgajewski Egmont Institute
pagina 8 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Naar een nieuw Belgisch landschap
Het staat als een paal boven water dat onze energiemix de komende jaren duidelijk zal evolueren naar meer elektriciteit en hernieuwbare energiebronnen, meer bepaald onder impuls van het Energie/ klimaat2030-pakket waarover de lidstaten van de Europese Unie (EU) zopas een akkoord hebben bereikt. Volgens de studie “Het Belgische energiesysteem in 2050: Waar naartoe?” (oktober 2014) van het Federaal Planbureau (FPB) zouden de olie- en gasproducten tegen 2050 nog altijd het grootste aandeel in het eindverbruik van energie hebben (zowat 30% elk in absolute cijfers). Uit de studie blijkt voorts dat het aandeel van de verschillende sectoren in dat eindverbruik tegen dan vrij stabiel zal blijven: ongeveer 30% voor de industrie en voor de transportsector, 25% voor de residentiële sector en zowat 15% voor de tertiaire sector. 2010
2020
2030
2040
2050
Gemiddeld rendement van thermische productie (%)
44,9
45,6
50,4
54,0
53,0
Gemiddelde gebruiksratio van capaciteit (%)
60,4
42,4
30,5
30,0
27,4
Aandeel van netto-invoer van elektriciteit (%)
0,6
3,4
22,0
18,1
17,8
Elektriciteit op basis van warmtekrachtkoppeling (%)
16,0
17,3
23,4
16,7
23,0
Elektriciteit op basis van hernieuwbare energiebronnen (%)
8,6
25,6
46,3
46,4
54,3
Geïnstalleerde capaciteit (GW)
17,0
24,0
27,2
32,5
39,5
Piekvraag (GW)
14,3
14,6
14,8
16,5
18,2
Koolstofintensiteit (tCO2/GWh)
197,0
129,0
176,0
160,0
131,0
Bron: Federaal Planbureau
De ontwikkeling van de energiemix impliceert noodgedwongen grote investeringen, zowel op het niveau van de nationale elektriciteitsproductiecapaciteit als inzake infrastructuur (transport, distributie en interconnecties). Deze investeringen zullen pieken bij de sluiting van de kerncentrales, die vandaag meer dan 50% van onze elektriciteit produceren. In dat kader geeft de studie van het FPB aan dat de elektriciteitsproductiecapaciteit meer dan dubbel zo groot zou zijn in 2050 (zie tabel 1)1. Logischerwijze is het zo dat, hoe groter de energievraag (en dus de economische groei) zal zijn, hoe meer zal moeten worden geïnvesteerd. De ontwikkeling van de energiemix zal ook de invoer van elektriciteit uit de buurlanden en bijgevolg onze elektriciteitsafhankelijkheid aanzienlijk vergroten. ENERGIEMIX EN ONBEKENDE KLIMAATFACTOREN Een verhoging van het aandeel van elektriciteit en hernieuwbare energiebronnen in de energiemix impliceert de facto een grotere afhankelijkheid van sommige klimaatelementen, zoals de wind, de zon 1
Op 31 december 2013 bedroeg de productiecapaciteit die was aangesloten op het Elia-net iets meer dan 15 GW (bron: Creg).
Indicatoren voor de productie van elektriciteit in België
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 9 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Energie Naar een nieuw Belgisch landschap
of de temperatuur. Het beheer van het elektriciteitspark zal dan ook complexer en onzekerder worden, met name omdat meer gebruik zal worden gemaakt van kansberekeningen (wat bv. het aantal uren zonlicht betreft). Doordat de energiemix zal evolueren naar een groter elektriciteitsgebruik, zal immers moeten worden gegarandeerd dat de vraag naar elektriciteit tijdens de hoge verbruikspieken – vooral bij lage temperaturen in de winter – wordt gedekt. Het onderliggende vraagstuk is hier het aanleggen van voldoende elektriciteitsreserves (een systeem dat al bestaat in België) of het instellen van elk ander mechanisme met de bedoeling over een voldoende grote capaciteit te beschikken om permanent aan de elektriciteitsvraag te voldoen. Frankrijk bv. heeft een capaciteitsverplichting voor de leveranciers (in functie van hun klantenbestand) en een capaciteitsmarkt ingevoerd. Dit capaciteitsmechanisme treedt in werking in de winter van 2016-2017. Bovendien zal de toename van de elektriciteit uit zogenoemde intermitterende hernieuwbare energiebronnen (on- en offshorewindmolens, en zonnepanelen) voldoende aanvullende productiecapaciteit (back-ups) vereisen om eventuele perioden zonder wind of zon te kunnen opvangen, temeer omdat wordt verwacht dat de gemiddelde bezettingsgraad van de capaciteit in de toekomst sterk zal dalen (zie tabel 1). Die daling zal vragen doen rijzen over de rentabiliteit van die back-ups en in fine over het bestaan van een gunstig investeringsklimaat voor de installatie van nieuwe en de instandhouding van de bestaande back-ups in het Belgische elektriciteitsproductiepark. Die rentabiliteit van de back-ups is nu al een discussiepunt. In de loop van 2013 is de opgestelde productiecapaciteit (die is aangesloten op het Elia-net) met circa 1000 MW gedaald tegenover 2012 (Creg), wat hoofdzakelijk te wijten was aan de sluiting van niet-rendabele back-upgascentrales doordat met name de prijs van ingevoerde elektriciteit vrij laag lag. Bij de toekomstige ontwikkeling van de intermitterende energiebronnen – waaronder de offshorewindmolenparken in opbouw – zal dus parallel moeten worden gezorgd voor voldoende back-ups en interconnecties met andere landen om het evenwicht tussen het aanbod van en de vraag naar elektriciteit te waarborgen. In dat kader zijn twee projecten aan de gang: een interconnectie met Engeland (Nemo Link®) en met Duitsland (ALEGrO). Deze nieuwe interconnecties zullen goed zijn voor in totaal zowat 2000 MW en zouden operationeel zijn tegen de winter van 2018-2019. Voldoende back-ups voor de intermitterende energiebronnen (afhankelijk van de wind en de zon) en de dekking van de verbruikspieken (afhankelijk van de temperatuur) tegen een zo aanvaardbaar mogelijke maatschappelijke kostprijs zijn daarom belangrijke uitdagingen geworden voor de totstandbrenging van het toekomstige elektriciteitslandschap in België. ENERGIEPRIJZEN ZIJN BELANGRIJKE UITDAGING De energieprijs verschilt aanzienlijk volgens de bron en de regio. Hieronder maken we een onderscheid tussen de olie- en gasproducten – waarvoor België volledig afhankelijk is van de rest van de wereld – en elektriciteit (waarvan een groeiend aandeel afkomstig is van hernieuwbare bronnen), die voor het grootste deel op het Belgische grondgebied wordt geproduceerd. - Olie- en gasproducten De prijs van olie- en gasproducten verschilt op wereldschaal sterk van de ene regio tot de andere. De producerende landen hebben logischerwijze lagere prijzen. Dit geldt bv. voor de Verenigde Staten, die over grote olie- en gasbronnen beschikken dankzij met name de vrij recente winning van schaliegas
pagina 10 10 >> Sociaal Economische Nieuwsbrief pagina CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Energie Naar een nieuw Belgisch landschap
en schalieolie. Uit cijfergegevens van het Internationaal Energieagentschap (IEA) in zijn “World Energy Outlook 2013” blijkt in globo dat de Europese (en dus ook de Belgische) industrie haar olie en gas duurder betaalt dan de andere wereldregio’s, met uitzondering van Japan (zie grafiek 1). Dit prijsverschil zal bovendien blijven bestaan: het IEA verwacht bv. dat de Europese gasprijs in 2035 dubbel zo hoog zal liggen als in de Verenigde Staten (zie artikel in de Nieuwsbrief van de CRB van mei jl.) 2500
Japan European Union Brazil China India United States Middle East
Dollars per toe (2012)
2000 1500 1000
Energieprijs voor de industrie naar energiebron en regio – 2012
Elektriciteitsprijs voor de industrie naar regio en bestanddeel
500
Electricity
High sulphur fuel oil
Natural gas
Steam coal
Note : toe = tonne of oil equivalent Bron: IEA
Als we België vergelijken met zijn buurlanden, zien we dat ons land gemiddeld lagere consumptieprijzen voor gas hanteert. Dit komt deels omdat in Zeebrugge een grote gasterminal aanwezig is.
dollars per MWh (2012)
- Elektriciteit 210
Tax
180
Renewables subsidy
160
Network, retail and other
120
CO2, Price Wholesale excluding CO2, price
90 60 30 2012 2020 2035 European Union
2012 2020 2035 Japan
2012 2020 2035 China
2012 2020 2035 United States
Notes: Network, retail and other costs are regulated and, in the case of China, reflect a cross-subsidy to households that raises the cost to industria customers. While the United States and China renewable subsidy schemes, they are partly or fully borne by tax payers rather than reflected in the eletricity tariffs. Bron: IEA
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 11 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Energie Naar een nieuw Belgisch landschap
Ook voor elektriciteit bestaan grote prijsverschillen op wereldvlak. Gegevens van het IEA brengen aan het licht dat de elektriciteit in Europa duurder is dan in China of de Verenigde Staten (zie grafiek 2). De belastingen op elektriciteit liggen in Europa gemiddeld hoger, maar ook zonder die taksen is de elektriciteitsprijs nog altijd hoger in Europa, wat deels is toe te schrijven aan het feit dat een deel van de elektriciteit wordt geproduceerd met gas of steenkool, waarvoor Europa meer betaalt (zie grafiek 1). Nog altijd volgens het IEA zou het prijsverschil tussen Europa en de rest van de wereld de komende jaren nog groter worden. Als we nu België vergelijken met zijn buurlanden, dan blijkt dat een Belg zijn elektriciteit gemiddeld duurder betaalt. Dit geldt zowel voor de huishoudens, de kmo’s als de grote ondernemingen, ook al hebben deze laatste zeer heterogene contracten met de elektriciteitsleveranciers (zie artikel in de Nieuwsbrief van de CRB van februari jl.). De verklaring ligt hoofdzakelijk in het hogere belastingpeil in België. Ondanks een aantal maatregelen (verlaging van de federale bijdrage en afschaffing van het dubbele plafond ervan, herziening van de mechanismen voor de groenestroomcertifcaten enz.) om bepaalde heffingen tussen 2012 en 2014 te beperken, blijven de elektriciteitsprijzen (incl. taksen) gemiddeld hoger in België. Van 2011 tot begin 2014 benaderde de elektriciteitsprijs in België gemiddeld die in de buurlanden, maar door de (tijdelijke) sluiting van kernreactoren ligt de prijs op de groothandelsmarkt op lange termijn (1 jaar) fors hoger in ons land (zie grafiek 3). In het algemeen blijft de ontwikkeling van de interconnecties met de omliggende markten een sleutelfactor om de elektriciteitsprijzen te doen convergeren (zie artikel in de Nieuwsbrief van de CRB van februari jl.). 65 60 55 50
45 40
BE Y+1 NL Y+1 DE Y+1 FR Y+1
35 30 3/01/2011 3/02/2011 3/03/2011 3/04/2011 3/05/2011 3/06/2011 3/07/2011 3/08/2011 3/09/2011 3/10/2011 3/11/2011 3/12/2011 3/01/2012 3/02/2012 3/03/2012 3/04/2012 3/05/2012 3/06/2012 3/07/2012 3/08/2012 3/09/2012 3/10/2012 3/11/2012 3/12/2012 3/01/2013 3/02/2013 3/03/2013 3/04/2013 3/05/2013 3/06/2013 3/07/2013 3/08/2013 3/09/2013 3/10/2013 3/11/2013 3/12/2014 3/01/2014 3/02/2014 3/03/2014 3/04/2014 3/05/2014 3/06/2014 3/07/2014 3/08/2014 3/09/2014
Ontwikkeling van de elektriciteitsprijs op de groothandelsmarkt op lange termijn (year ahead) - €/MWh
Bron: Creg
- Sociaal-economische impact van de energieprijzen
De beheersing van de energieprijzen is een enorme economische en sociale uitdaging voor het welzijn van de burgers en voor het vermogen van de Belgische economie om toegevoegde waarde en werkgelegenheid te creëren. Voor de ondernemingen heeft de energiekostenfactor een rechtstreekse invloed op de prijs van de op de markt gebrachte goederen en diensten en op het concurrentievermogen t.a.v. onze Europese buren, maar ook t.a.v. de rest van de wereld, temeer omdat België gespecialiseerd is in energie-intensievere industrieën in vergelijking met de buurlanden: volgens Eurostat bedraagt het aandeel van de Belgische industrie in het totale gas- en elektriciteitsverbruik resp. 45% en 47% en van het totale Belgische gas- en elektriciteitsverbruik van de industrie komt resp. bijna 75% en 60% voor rekening van de petrochemie, de siderurgie en de voedingslandbouw, tegenover gemiddeld 50 en 40% in de Europese Unie (EU15).
pagina 12 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Energie Naar een nieuw Belgisch landschap
Als de stijging van de energieprijzen in absolute en relatieve cijfers tegenover de rest van de wereld in de toekomst aanhoudt, dreigt de druk op de “energiegevoelige” bedrijven het Belgische economische weefsel te veranderen, met een hele reeks sociaal-economische effecten, in het bijzonder op de werkgelegenheid, tot gevolg. Zo geeft het IEA aan dat het marktaandeel van Europa voor goederen uit energieverslindende industriële activiteiten tegen 2035 met 10% zou dalen in het voordeel van Azië, het Midden-Oosten en de Verenigde Staten, m.a.w. van regio’s met de laagste energieprijzen. Wat de burgers betreft, hebben de energieprijzen een rechtstreekse en onrechtstreekse invloed op de koopkracht. Zo treft een stijging van de energieprijzen de huishoudens rechtstreeks via hun energieuitgaven, waardoor hun beschikbaar inkomen voor andere goederen en diensten daalt, en onrechtstreeks via een prijsstijging voor andere goederen en diensten. Een deel van die koopkrachtdaling wordt, in theorie, evenwel gecompenseerd door een stijging van de lonen via het systeem van automatische indexering dat in België bestaat. Een studie van de ULB2 uit 2013 brengt aan het licht dat een stijging van de energieprijzen met 5% de energiemoeilijkheidsgraad3 zou doen oplopen van 14,7% tot 16,3% voor de gezamenlijke huishoudens en van 28,2% tot 31,2% voor de kleine oudere huishoudens (zie artikel in de Nieuwsbrief van de CRB van februari jl.). CONCLUSIE Wat de toekomstige ontwikkeling van de Belgische energiemix betreft, ziet het ernaar uit dat ons land evolueert in de richting van een groter verbruik van elektriciteit en van hernieuwbare energiebronnen ten koste van fossiele brandstoffen. Deze ontwikkeling zal investeringen (in productiecapaciteit en interconnecties) op het Belgische grondgebied vereisen, wat onvermijdelijk de energieprijzen zal doen stijgen. Hoe hoger de energievraag (en dus de economische groei) zal liggen, hoe meer investeringen zullen moeten worden verricht. Een van de manieren om deze investeringen – en dus hun impact op de energieprijzen – te beperken, is de energie-efficiëntie te verhogen of nog de vraag naar en het aanbod van elektriciteit flexibeler te maken. Logischerwijze is het zo dat, hoe minder energie zal worden gevraagd, hoe minder zal moeten worden geïnvesteerd (en hoe lager de ermee verbonden kosten zullen liggen). Aangezien de energieprijzen momenteel hoger liggen in België en onze industrie zeer energiegevoelig is, zal het cruciaal zijn te kiezen voor de meest adequate investeringen uit milieu- en economisch oogpunt, waarbij de kosten optimaal worden verdeeld over de hele samenleving. Een goed beheer van de overschakeling op een nieuwe energiemix is des te belangrijker omdat ze voelbaar zal zijn voor de hele Belgische samenleving, zowel voor de burgers als voor de ondernemingen, met een mogelijke zware impact op de koopkracht, het Belgische industriële weefsel en de werkgelegenheid. Daarom is een diepgaande en intelligentie reflectie, in overleg met de betrokken actoren (incl. de sociale gesprekspartners) noodzakelijk om, met de ruimst mogelijke maatschappelijke steun, een stabiel, coherent en gecoördineerd energielandschap in België tot stand te brengen. Arnaud Joskin
[email protected] 2
May Xavier, Analyse de la facture énergétique des ménages et mesure des difficultés rencontrées par les personnes âgées, Institut de gestion de l’environnement et d’aménagement du territoire (IGEAT) – ULB – oktober 2013
3
Aandeel van de energie-uitgaven in het inkomen van een huishouden, rekening houdend met twee factoren: 1° Sommige huishoudens verbruiken te weinig en lijden kou, 2° De huishoudens die volle eigenaar zijn, hebben een hoger “effectief” inkomen.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 13 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Efficiëntie als uitdaging
Mirakels staan niet te gebeuren. De energieprijzen zullen op middellange termijn allicht sterk de hoogte ingaan. De recente studie van het Federaal Planbureau1 (FPB) ter zake liet niet na ons daaraan te herinneren. Wat elektriciteit betreft, zal de prijsstijging te wijten zijn aan de toekomstige investeringen op ons grondgebied, zowel wat het niveau van de productiecapaciteit als wat de infrastructuur voor transport en distributie of de interconnecties met de andere markten betreft. De huidige stopzetting van sommige kernreactoren in het Belgische elektriciteitpark zal, in combinatie met de in 2025 geplande sluiting van de kerncentrales, eveneens een kostprijs hebben. Wat aardgas en aardolie betreft, zullen de prijzen in nauw verband staan met de wereldwijde vraag naar die energiebronnen, meer in het bijzonder vanuit Azië en het Midden-Oosten. Indien de economie wereldwijd gaat opleven en de klimaatomstandigheden ongunstig zijn (bijvoorbeeld in geval van strenge winters), zullen de prijzen onvermijdelijk weer omhooggaan. In deze context lijkt het vanzelfsprekend dat energie-efficiëntie2 een belangrijk middel is om de omvang van de toekomstige investeringen op het vlak van energie en van de sociaal-economische impact van een stijging van de energieprijzen op de economische actoren te beperken (cf. artikel “Naar een nieuw Belgisch landschap” in deze Nieuwsbrief). In dat verband luidt het adagium: “de minst dure energie is energie die we niet verbruiken”. EUROPA EN ENERGIE-EFFICIENTIE Op 24 oktober 2014 hebben de lidstaten van de Europese Unie (EU) een compromis bereikt over het Energie- en Klimaatpakket 2030. Daarin staan doelstellingen inzake o.a. de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Wat dat laatste aspect betreft, werd een niet-bindende doelstelling vastgelegd op (minstens) 27% tegen het jaar 2030, met een mogelijkheid om dat percentage in 2020 opnieuw te evalueren en het dan in voorkomend geval tot 30% op te trekken. Die doelstelling is minder hoog dan de doelstelling die in juli 2014 was voorgesteld door de Europese Commissie (+30% tegen 2030) en dan die welke het Europees Parlement in februari 2014 had geopperd (+40% tegen 2030) (cf. artikel in de Nieuwsbrief van de CRB van augustus). Parallel met het thans in de media veelbesproken Energie- en Klimaatpakket 2030 is ook de Europese richtlijn 2012/27/EU volledig gewijd aan energie-efficiëntie. Deze richtlijn legt een gemeenschappelijk kader vast voor maatregelen om de vastgelegde doelstellingen inzake energie-efficiëntie te bereiken en maakt een onderscheid tussen efficiëntie op het vlak van energiegebruik (bv. in de gebouwen, de consumptiegoederen enz.) en op het vlak van energiebevoorrading (via warmtekrachtkoppeling en transformatie, het transport en de distributie van energie). De richtlijn kwam tot stand met als doel maximaal gebruik te maken van het aanzienlijke potentieel dat de gebouwen, het vervoer, de producten en de productieprocedés bieden om meer energiebesparingen te realiseren. 1
Het Belgische energiesysteem in 2050: waar naartoe? Beschrijving van een referentiescenario voor België
2
Onder energie-efficiëntie verstaat men een efficiënter energiegebruik of energiebesparingen.
pagina 14 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Efficiëntie als uitdaging
Afgezien van de richtlijn inzake energie-efficiëntie en het Energie- en Klimaatpakket 2030 komt energieefficiëntie ook in tal van andere Europese documenten aan bod als prioriteit om met name de Europese economie te stimuleren. Aldus wordt energie-efficiëntie vermeld in de Europa 2020-strategie, alsook in verschillende routekaarten waaronder de “Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050” (COM(2011)112) of het “Energie-stappenplan 2050” (COM(2011) 885). Dat energie-efficiëntie in tal van Europese documenten aan bod komt, bewijst dat er zeker aandacht aan wordt besteed, maar zorgt tegelijk ook voor enige verwarring en dubbelzinnigheid wat de nagestreefde doelstellingen betreft. De facto wordt energie-efficiëntie vaak erkend als een middel om terzelfder tijd de drie pijlers van een energiebeleid te realiseren, namelijk: de strijd tegen de klimaatopwarming, het concurrentievermogen en de bevoorradingszekerheid. Bovenop die aspecten wordt de ontwikkeling van energie-efficiëntie ook verbonden aan de ontwikkeling van bepaalde markten (bv. isolatie in de bouw, elektrische huishoudtoestellen met een laag energieverbruik enz.) als bronnen van werkgelegenheid en van toegevoegde waarde binnen de EU. ENERGIE-EFFICIENTIE: MOEILIJK HOUDBARE DOELSTELLINGEN In het kader van het vorige Energie- en Klimaatpakket 2020 waarover in 2008 was onderhandeld, had de EU een niet-bindende doelstelling van 20% energie-efficiëntie tegen 2020 vooropgesteld. In 2011 bleek uit de cijfers van de Commissie dat dit doel niet zou worden bereikt, wat haar ertoe aanzette een nieuw plan voor energie-efficiëntie op te stellen (COM(2011) 109), dat een stel maatregelen zou bevatten met betrekking tot de integrale energieketen. Een studie uit 2014 die werd uitgevoerd op verzoek van de Europese Commissie3 bevestigt dit feit en raamt het percentage dat in 2020 allicht zal worden bereikt op om en bij de 17,7% op Europese schaal. De 20%-doelstelling inzake energie-efficiëntie heeft weliswaar betrekking op het Europese niveau, maar de richtlijn betreffende energie-efficiëntie legt aan de EU-lidstaten niettemin de verplichting op een nationale indicatieve doelstelling vast te leggen inzake finaal energieverbruik4 en primair energieverbruik5, en om de drie jaar met een nationaal energie-efficiëntie-actieplan (NEEAP) te komen. Zo heeft België zichzelf als doelstelling opgelegd zijn primair energieverbruik tegen 2020 met 18% terug te dringen. Opgemerkt moet worden dat er tot op heden blijkbaar nog altijd geen akkoord tussen de gewesten is over de verdeling van die doelstelling, wat in fine de concrete verwezenlijking van energiebesparingen afremt. De recente studie van het FPB (cf. supra) maakt het mogelijk een balans op te maken van de vooruitgang die België heeft geboekt in het licht van de door ons land vastgelegde doelstelling. Uit die studie blijkt dat de in België genomen maatregelen inzake energie-efficiëntie weliswaar de facto het energieverbruik indijken, maar dat de doelstelling niet in 2020, maar pas in 2025 zou worden bereikt. Het huidige beleid in België ter zake volstaat dus niet en er zijn over dit onderwerp weinig tastbare gegevens beschikbaar. Dat is des te meer zorgwekkend, daar men zich met recht en reden kan afvragen wat het resultaat zou zijn geweest mocht de economische groei geen vertraging hebben gekend. Die laatste heeft immers ongetwijfeld een daling van het primair energieverbruik in de hand gewerkt, te meer omdat de Belgische industrie relatief veel energie verbruikt in vergelijking met haar Europese buren. 3
Study evaluating the current energy efficiency policy framework in the EU and providing orientation on policy options for realising the cost-effective energy efficiency/ saving potential until 2020 and beyond – september 2014.
4
Het energieverbruik van de industrie, van de woningsector en de tertiaire sector en van het vervoer.
5
Het bruto binnenlands energieverbruik minus de niet-energetische finale consumptie.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 15 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Efficiëntie als uitdaging
In het licht van de recente neerwaartse ontwikkeling van de olieprijzen en van het aanzienlijke gasaanbod in combinatie met een bescheiden vraag, ziet het ernaar uit dat de daling van het verbruik voor sommige vormen van primaire energie niet zo sterk zal zijn als werd verwacht. De energieprijzen spelen immers een belangrijke rol in het energieverbruik. Zo zal de stijging van de prijs van een vorm van energie de vraag naar diezelfde energiebron doen teruglopen, maar zal ze mogelijk ook de vraag naar andere energievormen doen toenemen. Daar waar een dergelijke substitutie niet mogelijk zal zijn, zullen allicht betere resultaten op het vlak van energie-efficiëntie moeten worden geboekt om de prijsstijging te compenseren, vooral in de industrie, waarvoor de impact van een prijsstijging op de energiekostprijs per geproduceerde eenheid relatief gezien hoger zal zijn dan elders in de economie. Volgens de projecties van het FPB zal het energieverbruik in de toekomst echter verminderen, voornamelijk dan in de tertiaire sector en in de vervoersector. De belangrijkste oorzaken van die vermindering zijn de maatregelen inzake energie-efficiëntie en de stijging van de energieprijzen. Die laatste stijging zal er tegelijk voor zorgen dat de productie van bepaalde energieverslindende goederen wordt verplaatst naar andere regio’s in de wereld, waaronder de Verenigde Staten en het MiddenOosten, waar de energieprijzen lager zullen zijn (cf. artikel “Naar een nieuw Belgisch landschap” in deze Nieuwsbrief). Dit effect zal er op zijn beurt voor zorgen dat het Belgische – bijzonder energie-intensieve – industriële weefsel wordt gewijzigd en dat bijgevolg het totale energieverbruik gaat teruglopen. Het is ook goed te noteren dat een daling van het energieverbruik als zijdelings effect zal hebben dat we minder afhankelijk worden van bepaalde regio’s in de wereld en dat ze een positieve invloed zal hebben op onze handelsbalans (i.e. een daling van de invoer). ENERGIE-EFFICIENTIEPOTENTIEEL HANGT OOK VAN ONS GEDRAG AF Gelet op de belangrijke impact van energie-efficiëntie op het energieverbruik en op ons klimaat, is het van cruciaal belang te bepalen waar zich het sterkste potentieel tot verbetering bevindt. Met name rekening houdend met de budgettaire randvoorwaarden waaraan de Europese landen, waaronder België, het hoofd moeten bieden, lijkt het des te essentiëler om in eerste instantie te focussen op het potentieel aan energie-efficiëntie dat realiseerbaar is tegen de laagste kostprijs. In haar energiestappenplan voor energie-efficiëntie uit 2011 (COM(2011) 109) somde de Europese Commissie een aantal maatregelen op die potentieel interessant kunnen zijn om de Europese energieefficiëntie tegen 2020 significant te verhogen (bv. de ontwikkeling van energieprestatiecontracten in de renovatie van gebouwen). Het document herinnert er tevens aan dat het grootste energiebesparingspotentieel aanwezig is in de gebouwen, hetzij aan de bouwschil ervan, hetzij aan de componenten/apparaten die daarin worden gebruikt. Het document onderstreept ook de voorbeeldfunctie die zou moeten worden vervuld door de overheid, die goed is voor 17% van het bbp en voor 12% van het Europese vastgoedpark (SEC(2011)277), met name door gebruik te maken van overheidsopdrachten om de energie-efficiëntie te ondersteunen. Na de gebouwen biedt het transport6 het op een na grootste potentieel. Daarna volgt tot slot de industrie. In België zijn weinig gegevens beschikbaar over het potentieel inzake energie-efficiëntie en, vooral, over de kosten ervan. In 2009 boog McKinsey&Company zich over deze kwestie in zijn studie getiteld “Pathways to World-Class Energy Efficiency in Belgium”. Deze studie focust op de drie hierboven vermelde groepen, t.w. de gebouwen, het vervoer en de industrie. Voor elke van die groepen hebben de auteurs van de studie getracht te meten vanaf welk niveau van de olieprijs elke investering in energie-efficiëntie rendabel wordt. Op basis van de toen beschikbare informatie bleek dat het energie-efficiëntiepotentieel 6
In dit verband heeft de Commissie in 2011 een Witboek gepubliceerd, getiteld “Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem”.
pagina 16 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Efficiëntie als uitdaging
in België 29% bedroeg tegen het jaar 2030, hetzij 48% in de gebouwen tegenover iets meer dan 20% in de industrie en in de vervoersector (zie grafiek 1). Die toename van de energie-efficiëntie vloeit voort uit veranderingen op technologisch en/of economisch vlak en uit gedragswijzigingen. Buildings Industry Road Transportation
break-even crude oil price $/bbl
140 120 100 80 60
40 20 0
5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 105 million boe1
Primary energy savings Boe Millions
Resulting reduction in GHG emissions: 42 mtco2e
Bron: McKinsey
Op basis van de bovenstaande grafiek wordt vastgesteld dat het potentieel van energiebesparingen tegen lage kostprijs in de eerste plaats in de gebouwen aanwezig is. De auteurs tonen aan dat dit sterke potentieel ten dele te wijten is aan het verouderde vastgoedpark in België in vergelijking met het vastgoedpark in de Europese buurlanden. Uit de gegevens die op het moment van de uitvoering van de studie beschikbaar waren, blijkt dat de return on investment voor de meeste energiebesparingen in de gebouwen binnen de acht jaar (gemiddeld) wordt gerealiseerd wanneer de olieprijs rond de 40 dollar per vat schommelt. Ter vergelijking: die return on investment bedraagt gemiddeld 4 jaar in de industrie, met een positieve netto contante waarde voor 99% van de investeringen voor een olieprijs rond 62 dollar per vat. De studie onderstreept dat de energiebesparingen voor een groot deel toe te schrijven zijn aan gedragswijzigingen van de energieconsumenten (die ter zake weinig of slecht geïnformeerd zijn) en aan investeringen die hoe dan ook zouden moeten worden gerealiseerd. Afgezien van de gebouwen en de inhoud ervan kunnen diezelfde conclusies ook worden uitgebreid naar het vervoer en de industrie. Vastgesteld wordt dat het grootste energiebesparingspotentieel dat verband houdt met gedragswijzigingen in de industrie aanwezig is. In 2015 zal het interessant zijn te analyseren in welke mate de recente media-aandacht voor het risico van een “black-out” in België en de voorlichtingscampagnes die ter zake werden gevoerd (bv. de “OFF ON- campagne”) daadwerkelijk zullen leiden tot een gedragswijziging op het vlak van het elektriciteitsverbruik (of zelfs het verbruik van andere energievormen). In dat verband merken we op dat de gas- en elektriciteitsleverancier LAMPIRIS een nationale test op 27 november heeft gelanceerd, om het elektriciteitsbesparingspotentieel bij zijn klantenportefeuille te meten.
Theoretisch energiebesparingspotentieel voor België tegen het jaar 2030
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 17 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Efficiëntie als uitdaging
Tot besluit wijst de studie op het belang van de bewustmaking van de huishoudens, de ondernemingen en de staat omtrent het energiebesparingspotentieel als gevolg van een wijziging in bepaalde van onze gedragspatronen (bv. een autorijstijl aannemen waardoor de wagen minder verbruikt). Ze beklemtoont ook de noodzaak om een stabiel, duidelijk en coherent beleid inzake energie-efficiëntie te ontwikkelen. CONCLUSIE Energie-efficiëntie is alomtegenwoordig in de Europese debatten en teksten over zowel het klimaat als de energiebevoorradingszekerheid en het concurrentievermogen van de ondernemingen. Welnu, uit tal van studies (cf. supra) blijkt dat te weinig maatregelen worden genomen om het besparingspotentieel inzake energieverbruik concreet te verwezenlijken. Bijgevolg zullen de doelstellingen die in 2008 op Europees en op Belgisch niveau werden vastgesteld in 2020 niet worden gehaald. Dat is des te meer betreurenswaardig daar heel wat van die besparingen kennelijk tegen een lage kostprijs kunnen worden gerealiseerd dankzij een verandering van bepaalde gedragspatronen (zowel in de huishoudens als in de ondernemingen en door de staat) en via investeringen (zowel door de huishoudens als door de bedrijven en door de staat) die binnen een relatief korte termijn financieel interessant zijn. Op dit moment lijken die investeringen des te meer wenselijk daar de prijs per vat olie hoger ligt dan de bedragen die in het artikel worden vermeld – ook al vertoont de olieprijs thans een dalende tendens. Opdat die gedragswijzigingen er ook effectief komen en opdat de interessantste investeringen op het vlak van energie-efficiëntie worden geconcretiseerd, is het belangrijk deze actoren gepast te informeren en/of hen – onder meer financieel – aan te moedigen om keuzes te maken die voor hen (met name financieel) zowel individueel als collectief voordelig zullen zijn. De staat, en de overheidssector in het algemeen, zou daarbij in elk geval het goede voorbeeld moeten geven. Gelet op het potentieel dat in de gebouwen, in het vervoer en in de industrie aanwezig is, blijkt het belangrijk de maatregelen inzake energie-efficiëntie zo goed mogelijk in te passen in de vele domeinen die daarbuiten stricto sensu eveneens bij energie en klimaat betrokken zijn. Het gaat hierbij o.a. over de industrie, de mobiliteit, de fiscaliteit, of ook nog het onderwijs. Het is duidelijk dat de gedragsveranderingen en de verwezenlijking van investeringen ten gunste van energie-efficiëntie zullen toenemen naarmate de energieprijzen de hoogte ingaan, maar het is belangrijk dat het beleid de economische spelers ertoe aanzet de juiste keuzes te maken, en wel vanaf vandaag. In die zin vormen de recente daling van de brandstofprijzen, of ook de lage btw die thans van toepassing is op de Belgische elektriciteit (i.e. 6%) geen stimulans voor de verdere ontwikkeling van de energieefficiëntie.
Arnaud Joskin
[email protected]
pagina 18 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
OPVOLGING EUROPESE ACTUALITEIT Op 5 november heeft de heer Hilgers, directeur bij de NBB, tijdens een vergadering van de cel Opvolging Europese actualiteit de resultaten toegelicht van het onderzoek naar de activawaarden en van de bankenstresstests die de Europese Centrale Bank heeft uitgevoerd. INVESTERINGSAKKOORD De subcommissie Investeringsakkoord is op 12 november 2014 bijeengekomen. De heer Vangeel en mevrouw Vandersmissen van de fod Economie gaven een stand van zaken van de handelsbetrekkingen tussen België en de VS, het Europese mandaat m.b.t. de handels- en investeringsonderhandelingen tussen de EU en de VS en de punten die voor België gevoelig zijn. TECHNISCH VERSLAG LOONMARGE Tijdens de vergadering van 20 november 2014 van de subcommissie Technisch verslag loonmarge heeft het secretariaat een nota over het minimumloon in Duitsland en een eerste versie van het deel “Recente loonontwikkeling en context van de loononderhandelingen in de referentielanden” van het hoofdstuk “Loonvorming” van het Technisch verslag 2014 voorgesteld. SECTORALE VORMINGSINSPANNINGEN In het kader van hun reflectie over de herziening van het systeem voor de evaluatie van de inspanningen inzake voortgezette beroepsopleiding van de werknemers en over de ontwikkeling van nieuwe pistes ter ondersteuning van die inspanningen, hebben de leden van de gemengde CRB-NAR-subcommissie Vormingsinspanningen op 21 november een eerste vergadering bijgewoond tijdens welke de initiatieven van de sectorale opleidingsfondsen worden voorgesteld die erop gericht zijn investeringen ten gunste van opleiding op het terrein op te drijven en/of de participatie van de werknemers te versterken. Twee andere vergaderingen zullen op 2 en 9 december a.s. plaatsvinden. SAMENWERKING CRB-NMBS In uitvoering van het federaal regeerakkoord dd. 10 oktober 2014 moet de NMBS-groep gedurende de periode 2015-2019 2,1 miljard euro besparen en mogen deze besparingen geen afbreuk doen aan het behalen van de doelstelling van schuldstabilisering. In het verlengde daarvan heeft de heer Cornu de Raad ervan op de hoogte gebracht dat hij tijdens de onderhandelingen over het nieuwe beheerscontract van de NMBS een sterke vereenvoudiging van het tarievengamma en van de tariefvoorwaarden wenst voor te stellen. Hij vermeldt in die brief tevens dat het zijn bedoeling is om het proces dat aan de gang is en dat erop gericht is een nieuw tarievenbeleid in het beheerscontract op te nemen, op korte termijn te voltooien.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 19 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Op basis van deze nieuwe elementen heeft de subcommissie Samenwerking CRB-NMBS tijdens haar vergadering van 3 november 2014 geoordeeld dat het opportuun is de bespreking van het voorontwerp van initiatiefadvies m.b.t. elementen die tijdens de onderhandelingen over de nieuwe beheerscontracten in aanmerking zouden moeten worden genomen, uit te stellen tot wanneer ze meer informatie heeft ontvangen van de heer Cornu, gedelegeerd bestuurder van de NMBS, en van mevrouw Jacqueline Galant, minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de NMBS. ENERGIE Op 10 september 2014 spraken de ondervoorzitters van de CRB de wens uit dat de CRB gemeenschappelijke basisprincipes zou vaststellen van een energiebeleid dat coherent is tussen de verschillende bevoegdheidsniveaus, met inachtneming van de gewestelijke regeerakkoorden. Naar aanleiding van de publicatie van het federaal regeerakkoord hebben ze besloten een verklaring betreffende energie aan het adres van de regering op te stellen. Tijdens haar vergadering van 3 november 2014 heeft de subcommissie Energie opmerkingen gemaakt bij het ontwerp van verklaring van het secretariaat. Het ontwerp van verklaring dat het secretariaat op basis van die opmerkingen heeft aangepast, zal worden onderzocht tijdens de vergadering van de subcommissie Energie van 5 december 2014. SOCIALE EN FISCALE FRAUDE De gemengde subcommissie Sociale en fiscale fraude is op 17 november bijeengekomen voor een vergadering met de heren Jean-Claude Heirman, directeur van de SIOD en Frank Philipsen, administrateur-generaal van de BBI. Tijdens deze informatievergadering werd een stand van zaken gegeven van de acties en maatregelen die reeds werden genomen in de strijd tegen de sociale en fiscale fraude en van de lessen die hieruit voor de toekomst moeten worden getrokken. Op deze vergadering waren tevens vertegenwoordigers aanwezig van de beleidscellen van de staatssecretarissen Tommelein en Sleurs, respectievelijk bevoegd voor sociale fraude en fiscale fraude.
pagina 20 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SECRETARIAAT CRB Een studie- en documentatieopdracht
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, die werd opgericht in 1948, is een raad waar gesprekspartners overleg plegen. Het is de bedoeling de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers via de raad te betrekken bij de uitwerking van het economisch beleid. De raad is bevoegd voor alle kwesties die van belang zijn voor het bedrijfsleven ; hij heeft alleen een adviserende opdracht. Specifiek voor de raad is dat de verschillende standpunten er aan elkaar worden getoetst en dat zo een dialoog tussen de leden ontstaat. De raad is dus enerzijds, een trefpunt van ideeën, waar de meningen worden vergeleken en waar het komt tot gemeenschappelijke voorstellen waarin het algemeen belang het haalt op de particuliere belangen en, anderzijds, tevens een schakel van het economisch beleid, die zijn voorstellen samenvat in adviezen ten behoeve van de economische beleidmakers. Het secretariaat van de raad heeft een dubbele taak ; het is belast met het griffiewerk en het economaat en het brengt de documentatie voor de werkzaamheden van de raad samen. Met de jaren heeft het deze tweede functie sterk ontwikkeld. In uitvoerige studienota’s behandelt het niet alleen problemen die aan de raad worden voorgelegd, maar ook onderwerpen waarvan het meent dat ze aandacht van de sociale gesprekspartners en van de politieke beleidmakers moeten krijgen. Voorts publiceert het geregeld algemene informatienota’s en allerhande statistische dossiers. Bij dit alles komen de uitstekende relaties die het onderhoudt met de studiediensten van de nationale en internationale instellingen het secretariaat goed te pas. Voor de Sociaal-Economische Nieuwsbrief draagt het secretariaat in het kader van zijn studie- en documentatieopdracht alleen de verantwoording.
Robert Tollet Voorzitter Luc Denayer Secretaris Kris Degroote Adjunct-secretaris