N°208 - 31 / 12 / 2014
sociaal-economische nieuwsbrieF
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NUMMER 208 - December 2014
mobiliteit De auto voor het woon-werkverkeer en het school-werkverkeer
3
ENERGIE De “demand response”, een niet te verwaarlozen instrument !
7
BOUWBEDRIJF Werkzaamheden van de Bijzondere raadgevende commissie
15
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
21
• Stuurgroep: Andy Assez, Emmanuel de Bethune, Kris Degroote, Luc Denayer, Tasso Fachantidis, Michèle Pans, Michael Rusinek, Siska Vandecandelaere • Redactie: Emmanuel de Bethune, Jean-Paul Denayer, Gautier Gerome, Michèle Pans, Lieselot Smet • Redactiesecretariaat: Alain Cabaux • Vertaling: Bernadette Hamende • Opmaak: Lut Van Nuffel • Afterpress: José Marquez Y Sanchez • Website: www.ccecrb.fgov.be • Verantwoordelijke uitgever: Kris Degroote, Blijde Inkomstlaan 17-21, 1040 Brussel
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 3 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
mobiliteit De auto voor het woon-werkverkeer en het school-werkverkeer
De sociale gesprekspartners die samenkomen in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven buigen zich al verschillende jaren regelmatig over de mobiliteitsproblematiek, omdat die een volwaardige plaats inneemt in het kader van het welzijn, de vrijwaring van het concurrentievermogen en de bevordering van de werkgelegenheid. Volgens de “Vooruitzichten van de transportvraag in België tegen 2030”1 van het Federaal Planbureau (FPB) zou de toename van het goederen- en personenvervoer in België bij gelijkblijvend beleid leiden tot een verdere verslechtering van de verkeerscondities in België. De steeds nijpender wordende congestieproblemen waarmee ons land kampt, baren zorgen, want ze hebben nefaste gevolgen voor zowel de economie, de werking van de arbeidsmarkt, het leefmilieu als de volksgezondheid. Als geen bijkomende maatregelen worden genomen om de groeiende congestieproblemen het hoofd te bieden, dreigt een echt verkeersinfarct (combinatie van stilstand op de wegen en onvoldoende treinaanbod), dat de bovenvermelde nefaste gevolgen nog zou verergeren. Via het sociaal overleg leveren de sociale gesprekspartners een belangrijke bijdrage tot het vlotter en duurzamer laten verlopen van de woon-werkverplaatsingen, die tijdens de spits meer dan 60 % van het totale verkeer vertegenwoordigen en die van essentieel belang zijn voor de goede werking van de economie en voor kwaliteitsvolle werkgelegenheid. Enkele voorbeelden. Ter uitvoering van de opeenvolgende Interprofessionele akkoorden (Ipa’s) werd de werkgeverstegemoetkoming in de kostprijs van het gemeenschappelijk openbaar vervoer geleidelijk verhoogd en werd het loonplafond voor de tegemoetkoming afgeschaft. Deze tegemoetkoming zet de werknemers ertoe aan duurzame(re) verplaatsingen van en naar het werk te maken en vergroot hun geografische mobiliteit. Overeenkomstig artikel 168 van de programmawet van 8 april 2003 maken de sociale gesprekspartners die zijn verenigd in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) en in de Nationale Arbeidsraad (NAR) om de drie jaar een evaluatie van de federale diagnostiek woon-werkverkeer, die niet alleen bedoeld is om indicatoren en statistieken aan te reiken ter ondersteuning van het mobiliteitsbeleid op verschillende niveaus, maar ook om het overleg inzake mobiliteit binnen de ondernemingen en de openbare instellingen te stimuleren. Deze driejaarlijkse evaluatie maakt het mogelijk de diagnostiek waar nodig bij te sturen om de in dat kader verzamelde informatie zo bruikbaar mogelijk te maken voor de ondernemingen, de openbaarvervoermaatschappijen en de overheden.
1
http://www.plan.be/admin/uploaded/201209171118270.For_Transport_1230_10201_N.pdf Zie ook: http://www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/10-12.pdf, blz. 15
pagina 4 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
mobiliteit De auto voor het woon-werkverkeer en het school-werkverkeer
In dit artikel beschrijven we de trends die het FPB in het gebruik van de auto voor het woon-werkverkeer en het school-werkverkeer heeft waargenomen2 en vergelijken we ze met de tendensen die de fod Mobiliteit en Vervoer heeft geconstateerd in het kader van de diagnostiek woon-werkverkeer van 30 juni 20113. INTERNATIONALE TRENDS Recente internationale transportstudies wijzen uit dat het autogebruik een verzadigingspunt heeft bereikt. Voornamelijk voor specifieke groepen, zoals jongvolwassenen, en op specifieke locaties, zoals in grootstedelijke gebieden, neemt het autogebruik in ontwikkelde landen af. De mobiliteitsvoorkeuren zijn gewijzigd in het voordeel van het openbaar vervoer en de trage transportmodi. Om een antwoord te kunnen geven op de vraag of een gelijkaardige trend in België kan worden waargenomen, heeft het Federaal Planbureau in samenwerking met de fod Mobiliteit en Vervoer een analyse gemaakt van het woon-werkverkeer en het woon-schoolverkeer in België op basis van gegevens uit de Belgische Arbeidskrachtenenquête en de volkstelling van het jaar 20014. Uit die analyse blijkt op het eerste zicht dat het autogebruik in België geen verzadigingspunt heeft bereikt, aangezien het aantal afgelegde kilometers door personenauto’s blijft toenemen en het gebruik van de wagen voor woon-werkverplaatsingen nog aan belang wint. In de periode 2011-2013 wordt 73% van de woon-werkverplaatsingen afgelegd met de wagen, tegenover 70% in 2001. Achter deze cijfers gaat evenwel een dalende trend van het autogebruik schuil voor woon-werkverplaatsingen naar jobs in het Brussels hoofdstedelijk gewest en bij studenten hoger onderwijs in het voordeel van het openbaar vervoer. 155 150 145
Belgium
140
Germany
135 130
Australia
125
France
120
Sweden
115
United Kingdom
110
United States
105 100 95 90 1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006 2008
2010
2012
Bron: OECD, Internal Transport Forum; Belgium: Federal Planning Bureau - FPS Mobility and Transport - Traffic counting
2
Working Paper 7-14 « Modal choice for travel to work and school. Recent trends and regional differences in Belgium” van oktober 2014. http://www.plan.be/admin/uploaded/201410200828210.WP_1407_10826-1.pdf
3
http://www.mobilit.belgium.be/nl/binaries/RapportWWV_2011_NL_bijlagen_cover_tcm466-217711.pdf
4
Working Paper 7-14 « Modal choice for travel to work and school. Recent trends and regional differences in Belgium” van oktober 2014. http://www.plan.be/admin/uploaded/201410200828210.WP_1407_10826-1.pdf
Passenger kilometers by private cars; 19902012 (index 1990 = 100)
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 5 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
mobiliteit De auto voor het woon-werkverkeer en het school-werkverkeer
TRENDS IN HET WOON-WERKVERKEER Ondanks de toename van het autogebruik voor woon-werkverplaatsingen in België in zijn geheel en in het Vlaams en het Waals gewest, wordt voor het Brussels hoofdstedelijk gewest een duidelijke daling van 57% in 2001 tot 48% in de periode 2011-2013 opgetekend. Er vindt een modale verschuiving van de wagen naar het openbaar vervoer plaats, waarvan het belang toeneemt van 35% in 2001 tot 44% in de periode 2011-2013. Deze modale verschuiving kan ook door de resultaten van de federale diagnostiek woon-werkverkeer van 30 juni 2011 worden bevestigd. Een gelijkaardige tendens wordt waargenomen in stedelijke gebieden in Frankrijk, Nederland en andere ontwikkelde landen. De verklaring voor het verminderd autogebruik kan volgens de studie van het Federaal Planbureau worden gevonden in de verzadigde verkeerssituatie op de weg, de stijgende brandstofprijzen, de beleidsmaatregelen die het autogebruik hebben doen afnemen en de gewijzigde voorkeuren van transport bij de jongere generatie in Brussel, die een dalend aantal autobezitters telt. Ten slotte hebben de effecten van de economische crisis op het inkomen en de werkloosheid ook een rol gespeeld. Zoals eerder werd gezegd, vindt in de woon-werkverplaatsingen van en naar Brussel een modale verschuiving van de wagen naar het openbaar vervoer plaats. Dat Brussel het knooppunt van het spoorwegverkeer in België vormt, is hier niet vreemd aan. Volgens de analyse van de resultaten van de federale diagnostiek woon-werkverkeer van 2011 is in Brussel daarenboven een significant aandeel overheidsinstellingen gevestigd die het woon-werkverkeer met het openbaar vervoer volledig of grotendeels financieren, wat mee bijdraagt aan het succes van deze transportmodus. Ook valt in de voormelde analyse op dat de meerderheid van de vestigingseenheden in Brussel in de nabijheid (< 1 km) van een treinstation is gelegen, tegenover een minderheid in Vlaanderen en Wallonië. Daarenboven werd vastgesteld dat de bereikbaarheid van de vestigingseenheden met het stedelijk openbaar vervoer het hoogst is in Brussel. De beschikbaarheid van parkeerplaatsen, daarentegen, scoort lager in het Brussels hoofdstedelijk gewest dan in de andere twee gewesten. Gratis parkeren in het centrum van Brussel buiten de bedrijfsparking is bovendien onmogelijk, terwijl die mogelijkheid in Vlaanderen en Wallonië wel bestaat. Volgens dezelfde analyse speelt deze bereikbaarheid een belangrijke rol in de keuze van transportmodus van de werknemers. Zo zal een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer, versterkt door een geringe beschikbaarheid van parkeermogelijkheden, een extra stimulans zijn voor Brusselse werknemers om de wagen thuis te laten en het openbaar vervoer te gebruiken. Bovendien werkt de meerderheid van de Brusselse werknemers met glijdende uurroosters, wat eveneens in het voordeel speelt van het openbaar vervoer. Waar het belang van het openbaar vervoer in het Brussels hoofdstedelijk gewest met zijn sterk uitgebouwd publiek transportaanbod significant toeneemt, blijft de auto in het Vlaams en in het Waals gewest aan populariteit winnen. De meerderheid van de woon-werkverplaatsingen – 75% voor het Vlaams gewest en 85% voor het Waals gewest – wordt afgelegd met de wagen. Hiermee spant het Waals gewest de kroon, maar dit percentage moet wel enigszins worden genuanceerd, aangezien daar meer dan in de andere gewesten aan carpooling wordt gedaan. Dit wordt ook bevestigd door de resultaten van de federale diagnostiek woon-werkverkeer van 2011. De analyse van de diagnostiek brengt ook het succes van de fiets in het Vlaams gewest aan het licht, waarvan het bestaan van een fietstraditie in Vlaanderen, het vlakke landschap, de fietspadinrichting, de verkeersdrukte en de woon-werkafstand mogelijke verklaringen zijn. Volgens de studie van het FPB heeft Vlaanderen, met gemiddeld 17 km, de kortste woon-werkafstand van alle gewesten.
pagina 6 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
mobiliteit De auto voor het woon-werkverkeer en het school-werkverkeer
TRENDS IN HET WOON-SCHOOLVERKEER Uit de analyse van het woon-schoolverkeer in België is gebleken dat studenten hoger onderwijs sinds 2001 beduidend minder gebruik maken van de wagen om zich naar school te begeven. Het aandeel studenten dat de wagen neemt om naar de faculteit te gaan, is tussen 2001 en 2011-2013 gedaald van 33% tot 22%. Deze trend sluit aan bij de resultaten van eerder onderzoek in Duitsland, het VK, Nederland en de VS, waar werd vastgesteld dat jongvolwassenen minder de voorkeur geven aan de wagen in het voordeel van het openbaar vervoer en de fiets en dat ze ook minder een eigen wagen hebben. In België is de dalende trend van het autogebruik bij de studenten hoger onderwijs het sterkst voor de groep die in het Brussels hoofdstedelijk gewest woont. Het aandeel Brusselse studenten hoger onderwijs dat de wagen verkiest boven andere transportmodi is teruggelopen van 23% in 2001 tot 8% in de periode 2011-2013. Deze gewijzigde voorkeuren lijken de modale verschuiving van de auto naar het openbaar vervoer in het Brussels hoofdstedelijk gewest dus te versterken. Terwijl het openbaar vervoer onder Brusselse studenten populair is, zijn Vlaamse studenten frequente fietsers en verkiezen Waalse studenten vooral de wagen om zich te verplaatsen naar school. Deze laatste groep deelt de wagen evenwel op regelmatige basis met andere studenten of met werknemers. Carpooling is een traditie die sterk is ingebed bij de Waalse studenten: 1 op 2 maakt er gebruik van. Dezelfde geografische verschillen komen tot uiting bij de eerder besproken analyse van de woonwerkverplaatsingen, wat ons doet besluiten dat zowel de locatie als het type gebruiker bepalende factoren zijn voor de voorkeur voor een transportmodus. CONCLUSIE De werknemers die (bijna) dagelijks pendelen naar Brussel en de studenten in het hoger onderwijs hebben de weg naar de modal shift, zoals die in het federaal regeerakkoord wordt bepleit, gevonden in het voordeel van duurzamere transportmodi. Een combinatie van factoren, waaronder de verzadigde verkeerssituatie op de weg, de stijgende brandstofprijzen, de gerichte beleidsmaatregelen en de geringe aanwezigheid van parkeerplaatsen, hebben het autogebruik in Brussel minder aantrekkelijk gemaakt. Bovendien zorgen de gewijzigde voorkeuren bij de jongere generatie, de goede bereikbaarheid van de vestigingseenheden met het openbaar vervoer en het frequent voorkomen van een systeem van glijdende werkuren in Brussel voor een stimulus om te opteren voor duurzame transportmodi. In Wallonië en Vlaanderen, daarentegen, verkiezen de werkende pendelaars steeds meer de wagen om zich naar hun werkplek te begeven. Voor Wallonië dient dit intensieve wagengebruik evenwel te worden bekeken in het licht van een frequenter gebruik van carpooling in vergelijking met de andere gewesten.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 7 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie De “demand response”, een niet te verwaarlozen instrument !
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) buigt zich al jaren op regelmatige tijdstippen over de energieproblematiek, want die speelt een volwaardige rol in het kader van de vrijwaring van het concurrentievermogen en van de bevordering van de werkgelegenheid. In heel wat van zijn adviezen ter zake beklemtoont de CRB het belang om de zekerheid van energiebevoorrading te waarborgen. Maar de daling van de elektriciteitsproductie ten gevolge van de uitval van verschillende kernreactoren brengt die zekerheid van elektriciteitsbevoorrading in gevaar en verhoogt deze winter het risico van een blackout. Die zou het gevolg zijn van een structurele onevenwichtigheid tussen de elektriciteitsinjecties en de elektriciteitsafname. Tijdens de winterse verbruikspieken zou het immers best kunnen dat de huidige productiecapaciteit niet volstaat om voldoende te produceren om aan de behoeften te voldoen, waardoor het afschakelplan dat de Belgische overheidsinstanties hebben opgesteld in werking zou moeten treden. De “demand response” (vraagrespons of vraagzijdebeheer) kan helpen om een evenwicht tussen de stroominjecties en de stroomafname te garanderen en kan aldus mee de bevoorradingszekerheid waarborgen. De “demand response” bestaat er immers in een deel van de elektriciteitsafname te onderbreken of te beperken, of het verbruik uit te stellen. Ze maakt het aldus mogelijk de elektriciteitsvraag te doen deelnemen aan de handhaving van het evenwicht op het elektriciteitsnet, terwijl in het verleden alleen de elektriciteitsproducenten (d.w.z. het elektriciteitsaanbod) over de nodige flexibiliteit beschikten om dat evenwicht te waarborgen. Tariefmechanismen zoals het tweevoudig uurtarief of exclusief nachttarief maakten een bepaald vraagbeheer mogelijk. Die mechanismen boden evenwel niet de mogelijkheid om tussenbeide te komen in functie van gebeurtenissen en hun optreden was beperkt tot vooraf bepaalde tijdzones. Tegenwoordig zorgen de digitalisering van de economie en de technologische vooruitgang ervoor dat de vraag ook kan bijdragen tot die flexibiliteit, die zo broodnodig is om het evenwicht op het elektriciteitsnet te vrijwaren. Kader van de “demand response” in België Het Belgische elektriciteitsmarktmodel is er een van het “energy only”-markttype dat gekoppeld is aan drie balanceringsreserves en aan een strategische reserve1. Dat model komt erop neer dat enkel de elektriciteitsproductie van de producenten tegen de marktprijs wordt vergoed. Op die regel zijn er echter twee uitzonderingen: de balanceringsreserves (waarmee het evenwicht op het ganse vervoersnet te allen tijde kan worden gewaarborgd) en de strategische reserve (die de bevoorradingszekerheid beoogt), waarvoor de productiecapaciteit wordt vergoed. Bijgevolg zorgt het Belgische model ervoor dat een producent, indien hij een return on investment wenst te verwezenlijken, voornamelijk zal moeten rekenen op de prijzen en op zijn productie, en niet op zijn capaciteit. De “demand response” draagt tegenwoordig evenveel als de productie bij aan de samenstelling van de balanceringsreserves en van de strategische reserve. Al die reserves worden gevormd via aanbestedingen en de volumes ervan worden jaarlijks bepaald in termen van beschikbare vermogens (uitgedrukt in megawatt - MW).
1
Voor een volledigere beschrijving van die reserves verwijzen we naar de kadertekst in dit artikel.
pagina 88 >> Sociaal Economische Nieuwsbrief pagina CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ENERGIE De “demand response”, een niet te verwaarlozen instrument !
De balanceringsreserves en de strategische reserve De strategische reserve wordt gedimensioneerd om het hoofd te kunnen bieden aan het risico van een structureel tekort in de Belgische regelzone tijdens de winterperiode. De strategische reserve verschilt in die zin van de balanceringsreserves dat die laatste worden ingezet om plotse of residuele onevenwichten te verhelpen. De strategische reserve werd in 2014 ingevoerd, en het volume ervan wordt bepaald op basis van de statistische analyse van de bevoorradingszekerheid die werd uitgevoerd door Elia en die werd vastgelegd op 1200 MW dit jaar; tot op heden werd echter maar 845 MW gecontracteerd. De strategische reserve bestaat uit twee componenten : de onderbrekingsreserve van 95 MW en de productiereserve van 750 MW. De onderbrekingsreserve bestaat uit onderbrekingen van het verbruik (vraagzijdebeheer). Er bestaan drie types van “balanceringsreserves” (cijfers van 2014) : De primaire reserve (R1), ook wel de “frequentiereserve” genoemd , moet in minder dan 30 seconden tijd kunnen worden geactiveerd en biedt de mogelijkheid om de onmiddellijke onevenwichten op Europees niveau te compenseren. Die reserve omvat 82 MW, waarvan 27 MW werd gecontracteerd aan vraagzijde, via het R1 Load-contract. De secundaire reserve (R2) heeft iets meer tijd nodig om geactiveerd te worden, nl. volledig in 7,5 minuten, en lost de primaire reserve af. Deze reserve is goed voor 140 MW en de vraag komt hierin momenteel niet tussenbeide. De tertiaire reserve (R3) wordt manueel geactiveerd in geval van aanzienlijke onevenwichten. Dit is de meest consequente reserve, nl. van 661 MW, waarvan max. 311 MW wordt gecontracteerd aan vraagzijde, d.m.v. ICH-contracten (261 MW) en R3DP-contracten (50 MW).
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 9 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ENERGIE De “demand response”, een niet te verwaarlozen instrument !
Rol en werking van de verschillende marktspelers De op de markt aangeboden elektriciteit is afkomstig van de producenten die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet, op het vervoersnet, voor de grote productie-eenheden, of op het distributienet, voor de kleine gedecentraliseerde producties zoals de fotovoltaïsche zonnepanelen of de windturbines. Het vervoersnet wordt in België beheerd door Elia, de beheerder van het elektriciteitsvervoersnet, en maakt het mogelijk elektriciteit uit te wisselen met de buurlanden en de elektriciteit doorheen het land naar de distributienetwerken toe te leiden. Sommige grote eindverbruikers, bv. de grote industriële afnemers, zijn rechtstreeks aangesloten op het vervoersnet en vermijden zo distributiekosten. De elektriciteitsinjectie- of elektriciteitsafname-punten op het vervoersnet worden toegangspunten tot het netwerk van Elia genoemd. Die zijn in het bezit van een toegangshouder, die over de rechten beschikt om elektriciteit te injecteren of af te nemen via een toegangspunt tot het Elia-netwerk, in ruil voor nettoegangstarieven. Elke houder van een toegangspunt wijst een evenwichtsverantwoordelijke aan, die ARP (Access Responsible Party) wordt genoemd en als taak heeft het evenwicht te waarborgen tussen de injectie en de afnamen van elektriciteit op kwartierbasis2 van de gezamenlijke toegangspunten die onder zijn verantwoordelijkheid vallen (en in zijn portefeuille inbegrepen zijn). De ARP tekent een contract met Elia. Het onevenwichtstarief wordt toegepast op elk kwartuuronevenwicht van een ARP, wat aanleiding geeft tot een financiële transactie tussen Elia en deze ARP3. Dat tarief moet de ARP ertoe aanzetten enige flexibiliteit te bezitten teneinde zo het evenwicht in zijn volledige portefeuille te handhaven. Als vervoersnetbeheerder is Elia verantwoordelijk voor het evenwicht van het volledige vervoersnet, en niet voor de individuele onevenwichten van elk ARP. De onevenwichten waaraan Elia het hoofd moet bieden, vormen alleen de aggregatie van de onevenwichten van de ARP’s. In die zin is het gedrag van de ARP’s van groot belang. Elia stelt de balanceringsreserves samen om een evenwicht te garanderen voor een veilige exploitatie van het volledige elektriciteitsvervoersnet, alsook een strategische reserve, om een evenwichtige afstemming tussen vraag en aanbod te waarborgen. Die reserves worden gevormd d.m.v. aanbestedingen en er zijn verschillende regels op van toepassing. De behoeften inzake balanceringsreserves van het systeem worden jaarlijks vastgesteld en hangen met name af van het gedrag van de ARP’s. Het is bijgevolg belangrijk hun de nodige stimulansen te bezorgen opdat ze het evenwicht in hun portefeuille in stand houden. Plaats van de “demand response” in het door België ingevoerde kader Elia doet een beroep op “demand response” (vraagzijdebeheer of vraagrespons) om de balanceringsreserves en de strategische reserve samen te stellen. Tussen Elia en industriële grootverbruikers of aggregatoren worden contracten aangegaan. De aggregatoren, zoals hun naam duidelijk aangeeft, aggregeren o.a. verschillende types van consumenten4: die waarvan de sites zijn aangesloten op de netwerken van de distributienetbeheerders, die welke t.a.v. Elia niet zelf (een deel van) hun “demand response” beheren, die waarvan het verbruiksprofiel onvoldoende goed is aangepast aan de door Elia bepaalde producten maar die, vanuit dat standpunt, onderling complementair zijn, en ten slotte, zij die als te klein worden beschouwd om rechtstreeks met Elia een contract af te sluiten. De 2
Kwartuurbasis: de onevenwichten mogen niet langer dan 15 minuten duren.
3
In de meeste gevallen betaalt de ARP een bedrag aan Elia wanneer zijn portefeuille kort is en ontvangt hij een bedrag van Elia wanneer zijn portefeuille lang is.
4
Voor sommige producten kunnen de aggregatoren ook de productie-eenheden ten laste nemen die niet over een CIPUcontract beschikken, bv. die welke op de distributienetten zijn aangesloten.
pagina 10 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ENERGIE De “demand response”, een niet te verwaarlozen instrument !
grote industriële verbruikers en de aggregatoren worden o.m. vergoed in functie van hun capaciteit om in geval van schaarste op de elektriciteitsmarkt stroomafnamen te schrappen. De vraagbeheerscontracten (“demand response”) die de samenstelling van reserves beogen, worden gereglementeerd op het vlak van het aantal activeringen, de activeringsduur enz. Die contracten kunnen de capaciteit vergoeden, los van de tenuitvoerlegging van de schrappingen/onderbrekingen van stroomafnamen. Die met Elia gecontracteerde biedingen voor de schrapping van elektriciteitsverbruik maken het dus mogelijk om in dezelfde mate als de productiecapaciteit reserves samen te stellen. De “demand response” kan ook door de evenwichtsverantwoordelijken worden gebruikt, om het evenwicht van hun eigen portefeuille te waarborgen. De “demand response-contracten” tussen commerciële spelers zijn niet gereglementeerd. Zoals wordt aangestipt in het verslag van de vier energieregulatoren dd. 3 februari 2014 betreffende de aanpassing van het regelgevende kader voor de ontwikkeling van het vraagbeheer (hieronder het Forbeg-rapport5 genoemd), schrijft artikel 23 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt voor dat de CREG “de contractuele vrijheid in acht neemt op het vlak van onderbreekbare leveringscontracten, en langetermijncontracten wanneer zij verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht en in overeenstemming met het gemeenschapsbeleid”. Ontwikkeling van de “demand response” in België België behoort tot de Europese landen die het vraagzijdebeheer (“demand response”) het sterkst hebben ontwikkeld. De SEDC (Smart Energy Demand Coalition) rangschikt België op de eerste plaats – zij aan zij met Frankrijk en Zwitserland – wat de ontwikkeling van de “demand response” betreft6. De mogelijkheid voor de consumenten om deel te nemen aan de samenstelling van de balanceringsreserves is relatief nieuw. Niettemin dragen hun productieonderbrekingen al ten belope van 341 MW bij aan de balanceringsreserves, wat neerkomt op bijna de helft van de 896 MW reserves die in 2014 werden gevormd. Dat cijfer van 341 MW zal in 2015 allicht oplopen tot 391MW. Wat de samenstelling van de strategische reserve betreft, werd 845 MW van de gewenste 1200 MW gecontracteerd, waarvan 95 MW afkomstig is van de demand response. De bijdrage van de demand response in de vorming van de strategische reserve is beperkt als gevolg van de voorwaarden om eraan deel te nemen. Genoteerd moet worden dat de behoeften m.b.t. de balanceringreserves en de strategische reserve werden geraamd zonder rekening te houden met de inbreng van de demand response. Die behoeften zouden dus overschat kunnen zijn, indien de bijdrage van de vraag niet wordt geleverd via de producten die de netbeheerder heeft vastgesteld en die met hem werden gecontracteerd. De goede positie van België in vergelijking met zijn Europese buren op het vlak van de demand response heeft te maken met het gebrek aan productiecapaciteit voor elektriciteit en aan liquiditeit van bepaalde reservemarkten, dat België ertoe heeft aangezet meer in te zetten op de demand response. 5
U kunt het Forbeg-rapport raadplegen op: http://www.creg.info/pdf/Diversen/Rapport140203NL.pdf
6
« Mapping Demand Response in Europe Today », SEDC, april 2014 (http://sedc-coalition.eu/?attachment_id=5807)
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 11 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ENERGIE De “demand response”, een niet te verwaarlozen instrument !
De snelle ontwikkeling van de demand response in de afgelopen jaren heeft een niet te verwaarlozen impact op het Belgische model. Zo maakt dat vraagzijdebeheer het mogelijk de flexibiliteit van het elektriciteitssysteem te verhogen, de productiecapaciteit die nodig is op piekmomenten te verlagen door de verbruikspieken te temperen, en de kosten voor de vorming van de reserves te drukken door de vraagonderbrekingen in concurrentie te laten treden met de hulpbronnen van de producenten. Bovendien levert de beloning van de onderbrekingen voor de industrie een bijkomend inkomen op, wat hun concurrentievermogen kan doen toenemen. Deze daling van de kosten voor de vorming van de noodzakelijke reserves en de toegenomen concurrentie oefenen een neerwaartse druk uit op de energieprijzen en op de prijzen van de ondersteunende diensten, waardoor de facturen van de ondernemingen en van de particulieren lager zullen worden. Elementen die de ontwikkeling van de demand response in België bevorderen - Een daling van de productiecapaciteit De recente vermindering van de beschikbaarheid van bepaalde elektriciteitscapaciteiten, met name van nucleaire oorsprong, heeft voor spanningen gezorgd op de Belgische elektriciteitsmarkt en heeft aldus geleid tot een stijging van de prijzen op de langetermijnmarkt. Die spanningen worden verklaard door een toenemend onevenwichtsrisico bij hoog elektriciteitsverbruik tijdens de winter van 2014-2015. De hogere prijzen die uit die spanningen voortvloeien, maken het mogelijk de verbruiksonderbrekingen beter te belonen. - Een toename van de intermitterende productie in het Belgische elektriciteitspark Het groeiende aandeel van de hernieuwbare energiebronnen – meer bepaald van die waarvan de productie enkel via intermittentie functioneert – in de energiemix verhoogt de onzekerheid omtrent de beschikbare productie. Die onzekerheid doet de behoefte aan flexibiliteit toenemen, wat de noodzakelijke buffer vormt om het evenwicht op het elektriciteitsnet te behouden. De groei van het aandeel van de intermitterende hernieuwbare energiebronnen, waar nog andere, weinig flexibele productiemiddelen bijkomen, verhoogt de nood aan flexibiliteit van het systeem. De vraag biedt elementen van een oplossing voor die nieuwe behoeften. - Een dalende rentabiliteit van de gascentrales De ontwikkeling van de marktprijzen voor elektriciteit en gas doet de rentabiliteit van de gascentrales trendmatig ernstig afnemen, waardoor de producenten zich genoodzaakt zien sommige centrales te sluiten. Tijdens pieken in het elektriciteitsverbruik worden centrales die grotendeels op gas werken geactiveerd om het evenwicht te behouden tussen het verbruik en de productie van elektriciteit. De sluiting van sommige van die centrales heeft geleid tot een vermindering van de flexibiliteitsbronnen die noodzakelijk zijn voor de handhaving van het evenwicht op het elektriciteitsnet, met name tijdens de verbruikspieken, wat de potentiële bronnen van concurrentie met de demand response tijdens die perioden doet afnemen. - Hogere onevenwichtstarieven De onevenwichtstarieven die de evenwichtsverantwoordelijken (ARP’s) in geval van onevenwicht moeten vereffenen, stemmen normaal overeen met de marginale productiekostprijs. Maar wanneer de strategische reserve wordt geactiveerd, m.a.w. wanneer de bevoorradingszekerheid in gevaar komt, bedraagt de som die de ARP’s moeten betalen in geval van een productietekort of dat ze
pagina 12 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ENERGIE De “demand response”, een niet te verwaarlozen instrument !
ontvangen wanneer ze een overschot hebben 4500 €/MW. Dat zeer hoge onevenwichtstarief werd dit jaar ingevoerd als gevolg van de dreigingen m.b.t. de bevoorradingszekerheid. Het zet de ARP’s ertoe aan meer flexibiliteit te contracteren, o.m. aan vraagzijde. Belemmeringen voor de ontwikkeling van de demand response in België - In de ondernemingen De demand response heeft tot dusver vooral betrekking op de industriële grootverbruikers, waarvan de consumptie dagelijks wordt gemeten d.m.v. de zgn. AMR-meters (i.e. automatische meteropname). Sommige industrietakken beschikken, wegens de aard van hun productieprocessen, over een beperkte capaciteit om hun elektriciteitsverbruik te verschuiven of te verminderen. Een voorbeeld: voor de ondernemingen die niet « just in time » werken, is het gemakkelijker de demand response toe te passen dan voor andere bedrijven. Om de demand response toe te passen, zijn ook investeringen nodig in materieel, opleiding van het personeel, veiligheid enz. Bijgevolg blijven de initiële investeringen die noodzakelijk zijn voor de concrete toepassing van de onderbreking van het verbruik binnen een onderneming hoog, ook al kunnen ze in de tijd rendabel blijken. Naast de vele andere investeringen die noodzakelijk zijn voor een onderneming, krijgen die ten gunste van de demand response niet altijd voorrang en bovendien zijn die vaak niet goed gekend. De invoering van de demand response in de procedures en de processen is niet altijd gemakkelijk vanuit het oogpunt van het human resources management. Bovendien verschilt de terughoudendheid tegenover verandering (wijziging van procedures, opleiding…) van het ene tot het andere bedrijf. De aggregatoren hebben een belangrijke rol te spelen. Afgezien van het feit dat ze het aanbod aggregeren van ondernemingen die wegens hun te lage verbruik niet rechtstreeks met Elia een contract kunnen sluiten, stellen ze aan de ondernemingen hun knowhow ter beschikking en reiken ze oplossingen aan die verbruiksonderbrekingen mogelijk maken met een beperkte impact op hun productieprocessen. - In de woningsector Momenteel heeft de demand response enkel betrekking op sommige industrieën, maar dankzij de ontwikkeling van slimme meters zouden op termijn ook andere verbruikers, en met name de huishoudens en de diensten, die samen goed zijn voor ongeveer 50% van het totale elektriciteitsverbruik, mee kunnen bijdragen aan het marktevenwicht. De installatie van slimme meters stuit evenwel op enige weerstand wegens de kosten van ingebruikname en de bekommeringen m.b.t. de bescherming van privégegevens. Die meters zijn immers verbonden met een communicatienetwerk waarmee in real time overzichten kunnen worden verstrekt en dat van op afstand kan worden gestuurd. De Vlaamse en de Waalse regeringen drukken in hun gewestelijke regeerverklaringen de wens uit om studies te verrichten naar de opportuniteit van het inzetten van die meters. De ontwikkeling van slimme meters en van slimme netwerken zou de producenten van elektrische apparaten kunnen aanzetten tot innovatie, door hun producten in staat te stellen hun elektriciteitsverbruik te verminderen of uit te stellen.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 13 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ENERGIE De “demand response”, een niet te verwaarlozen instrument !
In de woningsector wordt vastgesteld dat de elektriciteitsleverancier Lampiris op 27 november jl. een nationale test heeft uitgevoerd om het potentieel aan onderbreking van het elektriciteitsverbruik in zijn klantenportefeuille te meten. Die test vond plaats tussen 18.15 uur en 20 uur, d.w.z. tijdens de piekperiode van het elektriciteitsverbruik gedurende een typedag. Uit de resultaten, die voornamelijk door Elia werden verstrekt, blijkt dat ongeveer 160 MW kon worden geschrapt en dat de deelnemende huishoudens hun verbruik gemiddeld met 5,57 kWh verminderden. Deze test is de eerste van die soort die werd gerealiseerd bij de residentiële klanten en geeft een eerste kijk op het onderbrekingspotentieel voor de kleine verbruikers, enkel op basis van een wijziging van hun gedrag. Dure netwerken Opdat de demand response haar potentieel ten volle kan verwezenlijken, zijn slimme netwerken – zgn. “smart grits” – noodzakelijk, die een wisselwerking mogelijk maken tussen de verbruiker en zijn leverancier, enerzijds en de netbeheerder, anderzijds. De ontwikkeling van die netwerken is duur en complex, maar dankzij die netwerken zal het mogelijk zijn het rendement van de programma’s voor actief vraagbeheer te verbeteren. De beschikbaarheid van gegevens die zal voortvloeien uit de ontwikkeling van de “smart grids” zal een betere identificatie van de best presterende programma’s voor “demand response” mogelijk maken. Teneinde de ontwikkeling van de slimme netwerken te bevorderen, stipuleert de Europese richtlijn betreffende energie-efficiëntie (cf. artikel in de Nieuwsbrief van de CRB van november 2014 over dit onderwerp) dat « de lidstaten ervoor zorgen dat de netwerkbeheerders gestimuleerd worden […] de participatie van afnemers aan systeemefficiëntie te verhogen, met inbegrip van vraagrespons en met inachtneming van de nationale omstandigheden.” Op Belgisch niveau zal dat, mede rekening houdend met de verdeling van de bevoegdheden die in het spel zijn, enige coördinatie tussen verschillende bevoegdheidsniveaus vergen. Het wetgevende kader De Belgische wetgeving biedt momenteel onvoldoende ruimte voor onderbrekingen van het verbruik. Zoals wordt aangestipt in het Forbeg-rapport, is er tot op vandaag bijvoorbeeld nog altijd sprake van discriminatie tussen de onderbreking van het verbruik (vraagzijdebeheer of vraagrespons) en een toevlucht nemen tot productie, en wel in het voordeel van dat laatste. Wanneer de bevoorradingszekerheid onvoldoende is gewaarborgd, heeft de aanbestedingsprocedure immers enkel betrekking op de vestiging van nieuwe productie-installaties, en niet op onderbrekingen van het verbruik7. Conclusie België behoort tot de meest geavanceerde Europese landen op het vlak van “demand response”. Dat is een positieve vaststelling, want vraagzijdebeheer blijkt een efficiënt instrument te zijn om de flexibiliteit van het elektriciteitssysteem te verhogen, de noodzakelijke productiecapaciteiten te verminderen, de verbruikspieken te temperen, de kosten van de samenstelling van de reserves te drukken, of ook nog de concurrentie tussen de energiemarktspelers te verhogen. In hun geheel hebben die punten in fine een neerwaartse druk uitgeoefend op de elektriciteitsprijzen, en dus op de factuur van zowel de huishoudens als de ondernemingen. De beloning van de vraagonderbrekingen zorgt ook voor bijkomende inkomsten voor de industrieën, waardoor zij hun productiekosten kunnen verminderen en bijgevolg hun concurrentievermogen kunnen verbeteren.
7
Via de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt
pagina 14 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie De “demand response”, een niet te verwaarlozen instrument !
In de huidige context bestaat evenwel het gevaar dat het creëren van concurrentie tussen de verbruiksonderbrekingen en de productiecapaciteiten, in combinatie met het energy only marketsysteem, het klimaat voor investeringen in nieuwe productiecapaciteiten met een lage gemiddelde bezettingsgraad, waaronder de ondersteunende productiecapaciteiten (i.e. de “back-ups”) i.v.m. intermitterende energievormen, nog meer zal doen verslechteren. Omdat de ervaring ter zake nog beperkt is, is het op dit moment moeilijk om het potentieel van de vraagrespons in te schatten, maar dat potentieel is in België niettemin wel degelijk aanwezig. Het hangt echter af van de technologische ontwikkelingen, van de toekomstige investeringen (productiecapaciteiten, netwerken enz.) en van het regelgevende kader dat op het vlak van energie zal worden ingevoerd. Het gebrek aan cijfergegevens met betrekking tot de volumes en de aard van de vrije contracten die worden gesloten tussen de ARP’s, alsook tussen de ARP’s en de verstrekkers van vraagresponsdiensten, bemoeilijkt de raming van de huidige en de toekomstige impact van de “demand response”. Het is echter interessant om de ontwikkeling van de omvang van de verbruikspieken te aanschouwen en na te gaan in hoeverre de genomen maatregelen op het vlak van “demand response” het mogelijk hebben gemaakt het verbruik af te vlakken. In het licht van de evolutie van het Belgische energielandschap (cf. het artikel in de Nieuwsbrief van de CRB van november 2014 over dit onderwerp) naar een hoger elektriciteitsverbruik tegen het jaar 2050, zal het vraagzijdebeheer (de demand response) een sleutelrol toebedeeld krijgen om het evenwicht op het elektriciteitsnet te waarborgen. Dat is des te meer het geval doordat in de toekomst een forse groei van de intermitterende energievormen wordt verwacht.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 15 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
BOUWBEDRIJF Werkzaamheden van de Bijzondere raadgevende commissie
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) werd opgericht door de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven. De CRB kreeg hierbij de concrete opdracht om adviezen met betrekking op het bedrijfsleven te formuleren aan de bevoegde ministers en aan de Wetgevende Kamers. Deze adviezen kunnen ofwel wettelijk verplicht zijn, ofwel op vraag van een minister of van de wetgevende kamers ofwel op initiatief van de sociale partners. Om al haar taken te verzekeren beschikt de Raad over een secretariaat. De studiedienst van het secretariaat buigt zich over volgende beleidsthema’s: het Europees beleid, de duurzame ontwikkeling, de organisatie van de economie, het technisch verslag, de arbeidsmarkt, het structureel beleid en de sectoren. Het secretariaat van de Raad kan daartoe beroep doen op nationale en internationale netwerken. De werking van de bijzondere raadgevende commissie voor het Bouwbedrijf situeert zich in het beleidsthema “sectorale commissies”. De sectorale commissies analyseren de sectorale dynamiek van de economie. De leden van de bijzondere raadgevende commissie (brc) voor het Bouwbedrijf van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) vergaderen 10 maal per jaar. De aandacht van de commissie ging in de twee voorbije jaren sterk uit naar de thema’s sociale en fiscale fraude, bouwfiscaliteit et conjunctuur. CONJUNCTUUR IN HET BOUWBEDRIJF Om de zes maanden brengt deze commissie een conjunctuurverslag uit over de bouwsector. Daarnaast acht de brc het haar plicht om de verschillende beleidsniveaus in te lichten over mogelijke belangrijke en onrustwekkende ontwikkelingen in de bouwsector. In het laatste conjunctuurverslag van de brc voor het Bouwbedrijf van oktober 2014 stellen de sociale partners van de sector vast dat de vooruitzichten van de internationale organisaties met betrekking tot de economische groei regelmatig neerwaarts worden herzien. De positieve groeivooruitzichten voor de eurozone van +1,2% in 2014 en +1,8% in 2015 uit de Lente Forecast van de EC (mei 2014) worden 4 maanden later door de OESO (Interim Economic Assessment - september 2014) getemperd tot 0,8% voor 2014 en 1,1% voor 2015. In die context worden ook de Belgische vooruitzichten herzien. Het IRES heeft in oktober een groeiprognose voor België van 1,1% t.o.v. 1,4% in de EC-Forecast (lente). Voor 2015 behoudt het IRES vooralsnog de 1,6%, zoals in de lente EC-Forecast. In de begin november 2014 verschenen herfst forecast van de EC worden de groeivooruitzichten voor zowel 2014 als 2015 naar beneden bijgesteld op +0,9%.
pagina 16 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
BOUWBEDRIJF Werkzaamheden van de Bijzondere raadgevende commissie
Voor de sociale partners uit de bouwsector tonen deze cijfers aan dat er in de eurozone en België geen tekenen zijn van een duurzaam en sterk herstel van de economie. Onder invloed van een “futloze” vraag en een lage en dalende inflatie dreigt de stagnatie van de groei zich te bestendigen. Hierdoor is het gevaar voor deflatie meer dan ooit aanwezig. In de lijn van de bovenstaande vaststellingen voor de eurozone en België zien de leden van de brc dat de conjunctuurcurven van de NBB voor de ruwbouw en voor de infrastructuur gedurende de laatste geobserveerde maanden verder afzwakken. De conjunctuurcurve voor de infrastructuur bereikt zelfs een historisch laag niveau. Daarenboven gaat de werkgelegenheid van bouwvakkers die sociale bijdragen betalen in België tussen begin 2013 en het eerste kwartaal van 2014 met ca. 6.500 werknemers achteruit. Conform met dit beeld zien we het aantal unieke Dimona-meldingen van binnenlandse werknemers in de sector dalen. Daartegenover staat dat de unieke Limosa-meldingen van buitenlandse werknemers in de bouwsector sterk toenemen. Hierdoor nemen de unieke Dimona en Limosa meldingen samen tussen 2012 en 2013 met ca. 7% toe. Deze cijfers tonen aldus een substitutie van lokale bouwvakkers door bouwvakkers uit andere EU-landen aan. De elementen hierboven schetsen het beeld van een sector die het moeilijk heeft. De sector lijdt inderdaad onder het uitblijven van een algemene economische opleving, de onzekere geopolitieke situatie, een futloze vraag en zware concurrentie vanuit andere EU-landen. De leden van de brc Bouw zijn verontrust door deze evolutie. Deze bezorgdheid drijft de sociale partners ertoe om de aandacht van overheden te trekken op de mogelijk impact van genomen of mogelijk te nemen beleidsopties. IMPACT BTW OP BOUWACTIVITEIT In de huidige conjuncturele context zijn de sociale partners van de bouwsector bezorgd over de mogelijk impact van btw hervormingen op de bouwactiviteit. Er werd daarom reeds in januari 2014 (27.01.2014) door de brc voor het Bouwbedrijf een studie1 besteld bij het Federaal Planbureau (FPB) over de mogelijke effecten van een verhoging van de btw op de Belgische economie, en op de bouwsector in het bijzonder. Het FPB stelt in deze studie vast dat een btw-verhoging met 0,5 procent van het bbp een zeer grote negatieve impact zou hebben op de activiteiten en de werkgelegenheid van de sectoren die gericht zijn op de binnenlandse vraag. De bouwsector zou bij een algemene btw-verhoging de zwaarst getroffen sector zijn op het vlak van werkgelegenheid (-1,07%) en één van de sterkst getroffen sectoren op het vlak van productievolume (-0,51%) in vergelijking met het referentiescenario van de middellange termijnprojectie van het FPB. Een algemene btw-verhoging heeft een rechtstreekse impact op het prijsniveau en veroorzaakt zo een spiraal van prijsstijgingen en loonsverhogingen die zichzelf in stand houdt via de groei van de loonkosten per eenheid product. De gestegen loonkosten zorgen voor een aanzienlijk banenverlies en dit vooral bij de arbeidsintensieve sectoren. Door het banenverlies gaat de binnenlandse koopkracht achteruit. Dit verlies aan koopkracht heeft vooral een negatief effect op de sectoren die afhankelijk zijn van de binnenlandse vraag. 1
De volledige studie kan worden geraadpleegd op : http://www.plan.be/publications/publication_det. php?lang=nl&KeyPub=1339
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 17 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
BOUWBEDRIJF Werkzaamheden van de Bijzondere raadgevende commissie
Uit de cijfers hierboven blijkt duidelijk dat de bouwsector als arbeidsintensieve sector die vooral gericht is op de binnenlandse vraag door een btw-verhoging dubbel getroffen wordt. De leden van de brc voor het bouwbedrijf hebben dan ook via een brief aan de co-formateurs en de voorzitters van de onderhandelende partijen (dd. 30.06.2014) met aandrang gevraagd om af te zien van een verhoging van de btw-tarieven in de bouw, gezien de resultaten van de studie van het FPB. Ze zou contraproductief blijken ten aanzien van tal van doelstellingen (relance van de bouwactiviteit, kwalitatief antwoord op de woningbehoeften, renovatie van het woningenbestand, vermindering van de CO2uitstoot enz.) en zal daarenboven alleen maar leiden tot een verlies van koopkracht, een verschuiving naar meer zwartwerk, een toename van de sociale dumping en bijgevolg gemiste inkomsten voor de staat. IMPACT VAN HERVORMING WOONFISCALITEIT De bouwactiviteit wordt uiteraard ook beïnvloed door andere beleidsmaatregelen. Uit de grafiek hieronder blijkt uit het verleden dat beleidsmaatregelen kunnen leiden tot een sterke opstoot van de activiteit gevolgd door een opmerkelijke neergang wanneer deze maatregelen uitdoven. We beperken ons hier tot de situatie in Vlaanderen omdat daar op korte termijn een belangrijke maatregel in werking zal treden met een grote invloed op de bouwsector. Het betreft de aankondiging in het Vlaamse regeerakkoord van een minder gunstige woonbonusregeling vanaf januari. De anticipatie op de nieuwe woonbonusregeling is vooral duidelijk zichtbaar in de toename van het aantal nieuwe hypothecaire leningen in Vlaanderen. De sociale partners uit de bouwsector vrezen dat de hervorming van de woonbonus negatieve gevolgen zal hebben op het betaalbaar houden van nieuwbouw en renovatie van woningen voor een doorsnee, vaak jong, gezin. In de huidige algemene deflatoire context zullen de verschillende overheden dus uiterst omzichtig te werk moeten gaan bij de aanpassing van elke regelgeving die betrekking heeft op woningbouw en -renovatie, en op de woonbonus in het bijzonder. De sociale partners van de bouwsector hebben dan ook bij de beleidsmakers met aandrang bepleit (30.10.2014) om de woonbonus in de huidige conjuncturele situatie slechts zeer geleidelijk te hervormen. De risico’s dat een bruuske hervorming van de woonbonus zal wegen op de vraag, de activiteit en de werkgelegenheid in de bouwsector is immers te groot. In tegenstelling tot de btw is de woonbonus een regionale materie. Het beleid m.b.t. beide materies kan de activiteit in de bouwsector verzwakken of versterken. Daarom overwegen onze leden om nog in december 2014 eveneens met de bevoegde leden van de gewestelijke sociale-economische raden te overleggen. Zij zijn immers overtuigd van de noodzaak om tot complementair beleidsadvies te komen voor de ministers die bevoegd zijn voor de bouwsector.
pagina 18 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
BOUWBEDRIJF Werkzaamheden van de Bijzondere raadgevende commissie
INVLOED VAN BELEIDSMAATREGELEN OP NIEUWE HYPOTHEEKLENINGEN Uit de onderstaande grafiek blijkt duidelijk dat het invoeren of beëindigen van ondersteunende overheidsmaatregelen een invloed heeft op het aantal nieuwe hypotheekleningen. 70 000 60 000 50 000 40 000 30 000 20 000
België
Brussel
Vlaanderen
2014-10
2014-07
2014-04
2014-01
2013-10
2013-07
2013-04
2013-01
2012-10
2012-07
2012-04
2012-01
2011-10
2011-07
2011-04
2011-01
2010-10
2010-07
2010-04
2010-01
10 000
Wallonië
Bron: NBB
Het aantal nieuwe hypothecaire leningen viel fors terug (van ca.46.000 in december 2010 tot ca. 26.000 in januari 2011) wanneer de 6% btw-regeling voor nieuwbouw (tot 50.000 euro) beëindigd werd. De “groene lening” bestemd voor welbepaalde energiebesparende uitgaven werd afgebouwd per einde 2011. Dit weerspiegelde zich in een terugval van de maandelijks toegestane leningen van ca. 51.000 in december 2011 naar ca. 21.000 in januari 2012. In het eerste semester van 2014 merken we al een stevige toename van het aantal nieuwe hypotheekleningen in Vlaanderen, in het tweede semester is de stijging quasi exponentieel (+260% tussen juni en oktober 2014). De evolutie in Wallonië en Brussel is minder uitgesproken, in het eerste semester quasi stabiel, in het tweede semester is er eveneens een opvallende toename in Wallonië, sinds er ook daar wordt gesproken over een mogelijke hervorming van de woonbonus. Dit is gerelateerd aan het feit dat kandidaat-bouwers anticiperen op een belangrijke vermindering van de woonbonus in Vlaanderen.
Aantal nieuwe hypothecaire leningen per maand (België en gewesten) 2007-2014/10
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 19 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
BOUWBEDRIJF Werkzaamheden van de Bijzondere raadgevende commissie
Vermoedelijk zal deze evolutie net zoals voor de 6% btw-regeling voor nieuwbouw (tot 50.000 euro) en de afschaffing van de groene lening worden omgebogen zodra de nieuwe bepalingen voor de woonbonus in januari 2015 van kracht zullen zijn, zoals wordt aangekondigd in het Vlaamse regeerakkoord. De iets stabielere ontwikkeling van de hypotheekleningen in Wallonië is vermoedelijk toe te schrijven aan het feit dat de discussie over de toekomst van de woonbonus daar nog maar werd opgestart, in Brussel werd tot nog toe geen wijziging aangekondigd. SOCIALE EN FISCALE FRAUDE De leden van de brc Bouw stellen vast dat de sociale en fiscale fraude in België een substantieel fenomeen is. De omvang van de fraude in het algemeen en de specifieke fraudegevoeligheid van de bouwsector is groot. De leden van de bijzondere raadgevende commissie (brc) voor het Bouwbedrijf hebben, na meerdere experts in deze materie te hebben gehoord en na intens overleg, in november 2013 hun advies i.v.m. de “Fraude in de bouwsector” gefinaliseerd (nota CRB 2013-1310)2. Na de vaststelling van veel voorkomende fraudemechanismen (koppelbazerij, misbruik van sociale systemen en/of statuten, gebruik van internationale netwerken, problemen bij het afstemmen van nationale en Europese wetgeving) pleiten de leden van de brc Bouw er voor om deze aan te pakken door wetgevende maatregelen, door een beter toezicht en inspectie en door het bevorderen van een Europese aanpak. Wat betreft dit laatste punt beveelt de brc Bouw in haar brief aan de co-formateurs en de voorzitters van de partijen die onderhandelden aan de vorming van de huidige regering aan om maatregelen te nemen die o.a. willen streven naar het realiseren van een waterdichte omkadering voor de inning van sociale bijdragen in het kader van detachering en tot de realisatie van een echte structurele centralisatie in een single point of contact van alle nodige informatie en meldingsplichten in het kader van detachering en dienstverlening in andere lidstaten. De brc acht het haar plicht om de verschillende beleidsniveaus in te lichten over mogelijk belangrijke en onrustwekkende ontwikkelingen in de bouwsector. De leden van de brc Bouw hebben dan ook besloten om op een meer systematische wijze te communiceren naar de beleidsverantwoordelijken per brief en indien nodig naar de publieke opinie via persberichten. In die zin heeft de brc voor het Bouwbedrijf, gezien de mogelijke impact van een verhoging van de btw op de bouwactiviteit, met aandrang gepleit in de zomer van 2014 bij de regeringsonderhandelaars om een btw-verhoging voor de bouwsector in het komende regeerakkoord uit te sluiten. Na de vaststelling dat het federale regeerakkoord toch een verhoging van de ouderdomsvereiste van 5 tot 10 jaar wil doorvoeren voor het verlaagd btw-tarief van 6% hebben onze leden alle beleidsniveaus opnieuw aangeschreven met de vraag deze hervorming niet of slechts zeer geleidelijk door te voeren.
2
De tekst van deze nota kan geraadpleegd worden op http://www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/doc13-1310.pdf
pagina 20 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
BOUWBEDRIJF Werkzaamheden van de Bijzondere raadgevende commissie
Zowel in verband met het thema btw (05.06.2014) als in verband met de woonbonus (16.10.2014) werden er persberichten verzonden. Aanspreekpunt: De heer Emmanuel de Bethune, 02/233 88 31,
[email protected] en de heer Jean-Paul Denayer, 02/233 88 41,
[email protected]
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 21 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
TECHNISCH VERSLAG LOONMARGE Overeenkomstig de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen publiceert het secretariaat van de CRB jaarlijks een Technisch verslag over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling. Op 23 december jl. werd dat verslag aan de verschillende bevoegde ministers overhandigd en op de website van de Raad gepubliceerd. SECTORALE VORMINGSINSPANNINGEN In het kader van hun denkwerk over de herziening van het evaluatiesysteem voor de inspanningen inzake permanente beroepsopleiding van de werknemers en over de ontwikkeling van nieuwe pisten om die inspanningen te ondersteunen, hebben de leden van de gemengde subcommissie CRB-NAR Vormingsinspanningen op 2 en 9 december deelgenomen aan de tweede en de derde presentatievergadering m.b.t. de initiatieven van de sectorale opleidingsfondsen om de investeringen in opleiding te intensiveren op het terrein en/of de deelneming van de werknemers te vergroten. STARTBAANOVEREENKOMSTEN Op 8 oktober 2014 vond een vergadering van de gemengde subcommissie Evaluatie startbaanovereenkomsten plaats om de resultaten van het jaarlijks rapport «Evaluatie van de startbaanovereenkomsten» (CRB 2014-2151) en het advies «Invoering van een globale verbintenis van werkgevers inzake stageplaatsen» (advies nr. 1.817) te bespreken. In aansluiting op die vergadering heeft de gemengde plenaire vergadering van de CRB en de NAR op 19 november 2014 het ontwerpadvies en de ontwerpnota goedgekeurd. ENERGIE Op 10 september 2014 onderstreepten de ondervoorzitters van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) het belang van de energie-uitdagingen voor de sociale gesprekspartners. Bijgevolg drukten ze de wens uit dat de CRB gemeenschappelijke basisprincipes zou vaststellen voor een energiebeleid dat samenhang vertoont tussen de verschillende bevoegdheidsniveaus, met inachtneming van de beleidsverklaringen van de gewesten en van het federaal regeerakkoord. Tijdens zijn vergadering van 15 oktober 2014 schetste het dagelijks bestuur van de CRB de grote inhoudelijke lijnen van die verklaring en belastte het de subcommissie Energie ermee de verklaring op te stellen. De subcommissie Energie kwam daartoe op 3 november en 5 december 2014 bijeen.
pagina 22 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SAMENWERKING CRB-NMBS Op 10 december 2014 heeft de subcommissie Samenwerking CRB-NMBS een vertegenwoordiger van minister Galant ontmoet in het kader van haar werkzaamheden voor het opstellen van een initiatiefadvies over de toekomstige beheerscontracten van de NMBS en Infrabel. MOBILITEIT Tijdens zijn vergadering van september 2014 heeft het dagelijks bestuur van de CRB besloten dat de Raad uit eigen beweging advies zal uitbrengen over de beginselen die volgens de sociale gesprekspartners ten grondslag zouden moeten liggen aan een duurzaam mobiliteitsbeleid. De subcommissie Mobiliteit is daartoe op 19 december samengekomen.
pagina 24 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SECRETARIAAT CRB Een studie- en documentatieopdracht
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, die werd opgericht in 1948, is een raad waar gesprekspartners overleg plegen. Het is de bedoeling de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers via de raad te betrekken bij de uitwerking van het economisch beleid. De raad is bevoegd voor alle kwesties die van belang zijn voor het bedrijfsleven ; hij heeft alleen een adviserende opdracht. Specifiek voor de raad is dat de verschillende standpunten er aan elkaar worden getoetst en dat zo een dialoog tussen de leden ontstaat. De raad is dus enerzijds, een trefpunt van ideeën, waar de meningen worden vergeleken en waar het komt tot gemeenschappelijke voorstellen waarin het algemeen belang het haalt op de particuliere belangen en, anderzijds, tevens een schakel van het economisch beleid, die zijn voorstellen samenvat in adviezen ten behoeve van de economische beleidmakers. Het secretariaat van de raad heeft een dubbele taak ; het is belast met het griffiewerk en het economaat en het brengt de documentatie voor de werkzaamheden van de raad samen. Met de jaren heeft het deze tweede functie sterk ontwikkeld. In uitvoerige studienota’s behandelt het niet alleen problemen die aan de raad worden voorgelegd, maar ook onderwerpen waarvan het meent dat ze aandacht van de sociale gesprekspartners en van de politieke beleidmakers moeten krijgen. Voorts publiceert het geregeld algemene informatienota’s en allerhande statistische dossiers. Bij dit alles komen de uitstekende relaties die het onderhoudt met de studiediensten van de nationale en internationale instellingen het secretariaat goed te pas. Voor de Sociaal-Economische Nieuwsbrief draagt het secretariaat in het kader van zijn studie- en documentatieopdracht alleen de verantwoording.
Robert Tollet Voorzitter Luc Denayer Secretaris Kris Degroote Adjunct-secretaris