N°196 - 29 / 11 / 2013
sociaal-economische nieuwsbrieF
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NUMMER 196 - november 2013
mededinging De nieuwe BMA officieel van start
3
werkgelegenheid en sociale bescherming Welke Europese follow-up?
8
structureel concurrentievermogen De financiële sector als hefboom voor economische groei
13
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
20
Europees Economisch en Sociaal Comité
23
• Stuurgroep: Andy Assez, Emmanuel de Bethune, Kris Degroote, Luc Denayer, Tasso Fachantidis, Michèle Pans, Michael Rusinek, Siska Vandecandelaere • Redactie: Andy Assez, Florence Meessen, Tom Strengs • Redactiesecretariaat: Alain Cabaux • Vertaling: Bernadette Hamende • Opmaak: Lut Van Nuffel • Afterpress: José Marquez Y Sanchez • Website: www.ccecrb.fgov.be • Verantwoordelijke uitgever: Kris Degroote, Blijde Inkomstlaan 17-21, 1040 Brussel
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 3 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
mededinging De nieuwe BMA officieel van start
Sinds 6 september 2013 is de nieuwe Belgische Mededingingsautoriteit, hierna de BMA genoemd, officieel opgericht. Deze BMA vormt het resultaat van verschillende pistes die sinds een aantal jaren gelanceerd werden om de organisatie van de Belgische mededingingsautoriteiten aan te passen. Met de oprichting van een onafhankelijke autoriteit wordt enerzijds tegemoet gekomen aan de vaak weerklinkende kritiek van een gebrek aan onafhankelijkheid en anderzijds beoogt men de efficiëntie van de mededingingsautoriteit in België te versterken en aldus de lange duur van inbreukprocedures terug te dringen, zodat sneller een eindbeslissing kan worden verwacht. De Commissie voor de Mededinging is op 21 oktober 2013 bijeengekomen voor een vergadering met het directiecomité van de BMA. Tijdens deze vergadering heeft de voorzitter van de BMA, prof. dr. Jacques Steenbergen, een bespreking gehouden over de oprichting van de nieuwe structuur en de eerste beleidslijnen voor de BMA. Hij werd tijdens deze vergadering vergezeld door de overige leden van het directiecomité, met name mevrouw Véronique Thirion, auditeur-generaal, de heer Alexis Walckiers, directeur economische studies en de heer Joachim Marchandise, directeur juridische studies. Voor hen was dit de eerste kennismaking met de leden van de Commissie. Nieuwe structuur Het directiecomité leidt de Belgische mededingingsautoriteit als een raad van bestuur en is zoals hierboven reeds vermeld samengesteld uit de voorzitter, de auditeur-generaal, de directeur economische studies en de directeur juridische studies. De leden van het Directiecomité worden benoemd bij koninklijk besluit voor een hernieuwbare termijn van zes jaar. Het mandaat van de voorzitter kan slechts eenmaal worden verlengd. Het directiecomité is verantwoordelijk voor de organisatie en de samenstelling van de Dienst van de voorzitter en het auditoraat, de vaststelling van de richtsnoeren in verband met de toepassing van de mededingingsregels en het opstellen van een jaarlijkse nota betreffende de prioriteiten van het beleid. Volgens de voorzitter draagt het directiecomité, en meer bepaald het feit dat aldus verschillende personen samen de leiding van de BMA op zich nemen, nu reeds bij tot de nieuwe dynamiek van de mededingingsautoriteit. Ondanks het feit dat de BMA nog maar sinds 6 september 2013 officieel in werking is, werden reeds een aantal algemene beleidslijnen uitgestippeld die via persberichten bekendgemaakt werden. In eerste instantie betreft het een aantal noodzakelijke toevoegingen aan het reglementair kader door de bestaande mededelingen van de vroegere Raad voor de Mededinging over te nemen. Zo blijft de Mededeling van de Raad voor de Mededinging betreffende de volledige of gedeeltelijke vrijstelling van geldboeten in kartelzaken, tot de uitdrukkelijke intrekking ervan, van toepassing. Aangezien voortaan ook geldboetes voor natuurlijke personen zijn voorzien, werd vanuit het Directiecomité beslist dat deze mededeling bij analogie ook van toepassing is op de clementie van natuurlijke personen1. In de toekomst zullen ongetwijfeld nog grotere aanpassingen betreffende de toepassing van de mededingingsregels volgen, waarvoor het Directiecomité later nieuwe richtlijnen zal 1
Persbericht n° 1/2013 van 6 september 2013, “Start van de Belgische Mededingingsautoriteit”, http://economie.fgov.be/nl/ binaries/20130906_Persbericht_1_tcm325-231693.pdf.
pagina 4 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
mededinging De nieuwe BMA officieel van start
uitvoeren en ook de Commissie voor de Mededinging bij de besprekingen hiervan zal betrekken. Verder werden reeds de nodige uitvoeringsbesluiten met betrekking tot de procedure en met betrekking tot de boetes in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd2. De voorzitter van de BMA, in casu de heer Steenbergen, is bevoegd voor het voorzitten van het Directiecomité en van het Mededingingscollege. Hij vertegenwoordigt België bij de Europese en internationale mededingingsorganisaties en neemt deel aan discussies over de wet- en regelgeving van het mededingingsbeleid op Europees niveau. Daarnaast draagt hij bij aan de voorbereiding en de evaluatie van het Belgische mededingingsbeleid, alsook aan de voorbereiding van de wet- en regelgeving die hiermee verband houdt. Tot slot moet de voorzitter de Belgische mededingingsautoriteit vertegenwoordigen in de procedures betreffende de prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Cassatie en tussenkomen als amicus curiae3 en in beroepsprocedures. Voor het vervullen van deze bevoegdheden wordt hij bijgestaan door een eigen dienst van de voorzitter. De auditeur-generaal, in casu mevrouw Thirion, is (onder meer) bevoegd over de leiding van het auditoraat, de coördinatie en leiding van de onderzoeken, het ontvangen van klachten en injuncties, en het openen van een onderzoek na overleg met de Directeur van de economische studies. Aangezien de voorzitter ook het Mededingingscollege voorzit, en om de scheiding tussen onderzoek en beslissing te waarborgen, kan de voorzitter immers niet langer mee beslissen over het openen van onderzoeken in inbreukzaken. De auditeur-generaal wijst voor elke zaak en voor elke concentratie een team van medewerkers van het auditoraat aan, die belast zijn met het onderzoek. Dit onderzoek wordt gevoerd onder de algemene leiding van de auditeur-generaal en onder de dagelijkse leiding van de auditeur. De auditeur die verantwoordelijk is voor het dagelijks beheer van een onderzoek kan alleen instructies ontvangen van de auditeur-generaal. Daarnaast stelt de auditeur-generaal voor elke zaak ook een begeleidingscel aan, die bestaat uit de auditeur-generaal, een lid van het personeel van het auditoraat die als auditeur belast wordt met het dagelijks beheer van het onderzoek en een ander lid van het personeel van het auditoraat die geen deel uitmaakt van het onderzoeksteam. Deze begeleidingscel neemt de beslissing om een dossier te seponeren en inzake de procedures bij transacties. De directeur economische studies en de directeur juridische studies, respectievelijk de heer Walckiers en de heer Marchandise, kunnen door de auditeur gevraagd worden hem bij te staan voor zaken waarvoor hij de dagelijkse leiding heeft, maar kunnen ook op eigen initiatief advies geven. Daarnaast adviseert de directeur economische studies de auditeur-generaal met betrekking tot het openen van een zaak, terwijl de directeur juridische studies de voorzitter helpt bij het nemen van beslissingen en de mededingingsautoriteit vertegenwoordigt in gerechtelijke procedures. Ze nemen als lid van het directiecomité beiden deel aan de beslissingen inzake het bepalen van de beleidsprioriteiten.
2
Koninklijk besluit van 30 augustus 2013 betreffende de procedures inzake de bescherming van de mededinging (B.S. 6 september 2013), Koninklijk besluit van 30 augustus 2013 betreffende de aanmelding van concentraties van bedrijven bedoeld bij artikel IV.10 van het Wetboek van economisch recht ingevoegd door de wetten van 3 april 2013 (B.S. 9 september 2013), Koninklijk besluit van 12 september 2013 betreffende de afgifte van kopieën van het dossier zoals bedoeld in Boek IV van het Wetboek Economisch Recht (B.S. 17 september 2013), en Koninklijk besluit van 4 september 2013 betreffende de betaling en de invordering van de administratieve geldboeten en dwangsommen bepaald in boek IV van het Wetboek Economisch Recht (B.S. 6 september 2013).
3
Amicus curiae is een Latijnse term, die letterlijk vertaald “vriend van de rechtbank” betekent. Met deze term worden instanties of personen aangeduid, die geen partij zijn in een zaak, maar hun mening of advies aan een rechtbank of een ander rechtscollege uitbrengen over een (deel van een) zaak.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 5 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
mededinging De nieuwe BMA officieel van start
Het Mededingingscollege wordt het beslissingsorgaan voor in formele procedures te nemen beslissingen. Het is samengesteld uit de voorzitter en twee assessoren, die volgens toerbeurt en naar beschikbaarheid worden gekozen uit een lijst van maximum 20 deskundigen. In geval van een belangenconflict of een gemotiveerde onbeschikbaarheid van de voorzitter, wordt hij vervangen door de assessor-ondervoorzitter. Dat het systeem van het mededingingscollege met de voorzitter of de assessor-ondervoorzitter en twee assessoren functioneert, is nu reeds duidelijk gebleken. Immers, ten gevolge van belangenconflicten en onverenigbaarheden zijn ondertussen ook de laatste assessoren op de Nederlandse taalrol aan bod gekomen. Dit systeem heeft dan ook als voordeel dat het niet steeds dezelfde personen zijn die samen het Mededingingscollege vormen en een beslissing nemen. Eerste maanden als BMA Tijdens de eerste maanden van de nieuwe BMA ligt de prioriteit hoofdzakelijk bij het verzekeren van de doorstart van de lopende dossiers. Een aantal van deze dossiers zaten reeds in een vergevorderd stadium. In één bepaalde zaak hadden de pleidooien zelfs al plaatsgevonden, maar moeten deze echter worden overgedaan ten gevolge van de nieuwe regelgeving. In andere dossiers was het onderzoek van het auditoraat reeds een hele tijd afgerond. Deze verslagen, die vaak honderden pagina’s bevatten, moeten verder behandeld worden onder de nieuwe regelgeving en moeten aldus omgevormd worden tot ontwerpbeslissingen die aan het Mededingingscollege moeten worden voorgelegd. Dit neemt echter de nodige tijd in beslag. Opdat het auditoraat op volle sterkte zijn werkzaamheden zou kunnen uitvoeren, is het noodzakelijk dat nieuwe personeelsleden aangeworven worden. Aangezien een dergelijke aanwervingsprocedure vaak lang kan aanslepen, zal in eerste instantie zoveel mogelijk beroep worden gedaan op de interne capaciteit. Er is immers reeds heel wat ervaring en expertise aanwezig is bij de huidige medewerkers. Via bijscholingen krijgen medewerkers die over de vereiste capaciteiten beschikken, de kans om een grotere verantwoordelijkheid op te nemen, zonder over de vroegere titel van ‘auditeur’ te beschikken. Daarnaast kan steeds een beroep worden gedaan op de economische expertise van de directeur economische studies en de juridische ondersteuning van de directeur juridische studies. Tot slot is een doordachte keuze van prioriteiten noodzakelijk. Daarbij is het van belang een ‘zeef’-systeem uit te werken die moet toelaten om op een efficiënte wijze de binnenkomende dossiers te beoordelen op de bijdrage die de behandeling ervan kunnen betekenen voor het algemeen belang of voor de ontwikkeling van de rechtspraak. Op het niveau van het directiecomité is momenteel de denkoefening volop aan de gang om te identificeren in welke sectoren de BMA de meeste tijd en middelen wil investeren. Hierbij wordt ook bestudeerd hoe andere mededingingsautoriteiten hun prioriteiten vastleggen. Zo bestaat er in andere landen geen eensgezindheid over het feit of het vernoemen van bepaalde sectoren als prioritair voor het beleid al dan niet tot gevolg heeft dat andere sectoren menen geen gevaar te lopen. Volgens sommigen zou dit een onvoorzichtige stellingname zijn van bedrijven en sectoren. Het opsommen van de prioritaire sectoren kan ook voor de andere sectoren richtinggevend zijn. Anderen zijn dan weer van mening dat het interessanter zou kunnen zijn om de focus eerder op de soorten inbreuken dan op bepaalde sectoren te leggen. Informeel mededingingsbeleid Net zoals de vroegere Algemene Directie Mededinging hecht de BMA een groot belang aan een informeel mededingingsbeleid en ‘advocacy’. Er is een juiste balans nodig tussen het formele en het informele beleid zodat de advocacy en het informele mededingingsbeleid de formele behandeling van
pagina 6 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
mededinging De nieuwe BMA officieel van start
inbreukzaken niet in het gedrang brengt. Zeker wanneer je verder van de klassieke hardcore-inbreuken verwijderd bent en de grens tussen een legale of een illegale praktijk niet altijd makkelijk te trekken valt, kan het informele beleid nuttig zijn. Terwijl advocacy nu vooral gezien wordt als het ‘verkopen’ van het recht, m.a.w. voor zaken die reeds het voorwerp van richtsnoeren of van individuele beslissingen uitmaken, kan in de toekomst misschien ook in een vroeger stadium in dialoog worden getreden met ondernemingen. De voorzitter beschikt tevens over de mogelijkheid om bepaalde gedragingen van ondernemingen of ondernemingsverenigingen die een potentieel gevaar vormen inzake de mededingingsregels te behandelen door met de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging informele schikkingen af te sluiten. Opdat een schikking voorgesteld zou kunnen worden, moet aan drie voorwaarden voldaan zijn: - de Auditeur-generaal is niet van plan om een formeel onderzoek te openen, maar de betrokken gedraging is gevaarlijk; - de derde(n) hebben geen belangrijke schade opgelopen; - de Auditeur-generaal is bereid om een formele procedure te openen in het geval dat de informele benadering zou leiden tot een mislukking. Hof van Beroep Zoals te verwachten viel, zal de nieuwe regelgeving meteen op zijn deugdelijkheid worden getest via een aantal beroepsprocedures. Dit zal zeker het geval zijn voor de bepalingen over het beroep betreffende handelingen in het kader van een huiszoeking of betreffende de gegevens die in het kader van een huiszoeking werden verkregen. Belangrijker nog zijn de bepalingen die het beroep uitstellen tot het ogenblik waarop beslist is dat de gegevens ook effectief zullen worden gebruikt. De beroepen die nu reeds werden ingesteld, zullen ook meteen een test zijn voor het Hof van Beroep te Brussel, die voortaan moet oordelen volgens de procedure zoals in kortgeding. Dit zou normaal tot snellere beslissingen moeten leiden. Voortaan zullen zowel een Nederlandstalige als een Franstalige kamer van het Hof van Beroep mededingingszaken behandelen. De Franstalige kamer had echter reeds een aanzienlijke werklast voordat de Franstalige mededingingszaken erbij kwamen. Hoewel beslissingen dus voortaan binnen een redelijke termijn verwacht mogen worden, zal een beslissing in de lopende zaken echter nog niet voor meteen zijn, gelet op de beroepsprocedures die reeds werden ingesteld. Mededinging en prijsevoluties In boek V “De mededinging en de prijsevoluties” heeft de wetgever de Mededingingsautoriteit een nieuwe bevoegdheid gegeven, met name om voorlopige maatregelen te treffen die voortvloeien uit de vaststellingen van het Prijzenobservatorium. Wanneer het Prijzenobservatorium een probleem inzake prijzen of marges, een abnormale prijzenevolutie of een structureel marktprobleem vaststelt, deelt het, eventueel na de betrokken partijen, de beroepsfederaties en de consumentenorganisaties te hebben geraadpleegd, het verslag van zijn vaststellingen mee aan de minister, de BMA en, in voorkomend geval, aan de betrokken sectorale regulatoren.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 7 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
mededinging De nieuwe BMA officieel van start
De BMA kan voorlopige maatregelen nemen voor een maximale periode van zes maanden indien het dringend is een toestand te vermijden die een ernstig, onmiddellijk en moeilijk te herstellen nadeel kan veroorzaken voor de betrokken ondernemingen of voor de consumenten waarvan de belangen aangetast worden, of die schadelijk kan zijn voor het algemeen economisch belang. Aan de organisaties, vertegenwoordigd bij de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, werd in deze procedure tevens een nieuwe rol toebedeeld. Indien het verslag van het Prijzenobservatorium de betrokken partijen immers niet vermeldt, worden de organisaties, vertegenwoordigd bij de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en die de betrokken sectoren vertegenwoordigen, uitgenodigd voor een zitting van het Mededingingscollege dat over de voorlopige maatregelen zal beslissen. De BMA kunnen in het kader van boek V alleen voorlopige maatregelen opleggen en kunnen aldus geen structurele oplossingen bieden voor een marktprobleem. Het is de taak van de wetgever om hiervoor regulerend op te treden. Dit neemt niet weg dat de BMA wel input kan bieden voor structurele maatregelen, net zoals de sectorregulatoren en de consumentenorganisaties. De nieuw opgerichte Cel Mededinging van de fod Economie, die de link tussen de BMA en de minister moet verzorgen en verantwoordelijk blijft voor de regelgeving inzake mededinging met uitzondering van de richtsnoeren, zou hierbij een coördinerende rol kunnen spelen.
pagina 8 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Werkgelegenheid en sociale bescherming Welke Europese follow-up?
Op 6 november jl. hebben de fod Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg en de fod Sociale zekerheid een seminarium georganiseerd die als doel had een overzicht te geven van de verschillende Europese instrumenten voor de monitoring van de werkgelegenheid en van de sociale bescherming. Het gaat om een ingewikkelde materie, want de afgelopen jaren werden ter zake almaar meer en steeds complexere indicatoren en procedures in het leven geroepen. Huidige stand van zaken Op dit moment heeft Europa twee belangrijke instrumenten ter beschikking: de Employment Performance Monitor (EPM) en de Social Protection Performance Monitor (SPPM). Beide instrumenten zijn bestemd voor de Raad EPSCO (De Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken) in het kader van het Europees semester. Maar alvorens we dieper op die mechanismen ingaan, brengen we enkele elementen in herinnering om wegwijs te raken in de diverse Europese instellingen en letterwoorden. Wat is de Raad EPSCO en wie heeft er zitting in? De Raad EPSCO is een van de Raadsformaties van de Europese Unie1. Het betreft dus een besluitvormingsorgaan, dat bestaat uit de bevoegde ministers van de verschillende lidstaten. De Raad EPSCO komt bijeen om wetgevende akten goed te keuren en de beleidsmaatregelen te coördineren. Een andere Raadsformatie is bijvoorbeeld ECOFIN, wat de economische en budgettaire materies betreft. Ter ondersteuning van hun besprekingen en beslissingen kunnen de Raden steunen op de analysewerkzaamheden van verschillende comités. Die comités zijn samengesteld uit deskundigen van de lidstaten, die worden bijgestaan door een staf die verbonden is aan de Europese administratie (in dit geval: het DG Werkgelegenheid, Sociale zaken en Inclusie). Bij de hier beschreven procedures zijn twee comités betrokken: EMCO (EMployment COmmittee) en SPC (Social Protection Committee). Het Europees semester, van zijn kant, is de procedure die werd ingevoerd om de nationale beleidsmaatregelen te coördineren. Het Europees semester omvat thans procedures die zowel op het structurele beleid als op het begrotings- en het macro-economische beleid betrekking hebben. Tot die beleidsdomeinen behoren o.a. de beleidsmaatregelen die moeten zorgen voor de verwezenlijking van de doelstellingen die door de EU 2020-strategie werden vastgesteld2. Concreet wordt het Europees semester, doorgaans aan het einde van het jaar, op gang gebracht met de publicatie van de « Annual Growth Survey », enerzijds en van het « Alert Mechanism Report », 1
De Raad van de Europese Unie mag niet worden verward met de Europese Raad. De Europese Raad is samengesteld uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, uit de voorzitter van de Raad en uit de voorzitter van de Europese Commissie. In tegenstelling met de Raad van de Europese Unie heeft de Europese Raad geen wetgevende bevoegdheid. Zijn rol bestaat erin de richtsnoeren en prioriteiten voor het beleid van de Unie te bepalen.
2
Pro memorie: EU 2020 is de Europese strategie die sinds 2010 is aangenomen en als doel heeft te zorgen voor een “slimme, duurzame en inclusieve groei”. Ze omschrijft 5 doelstellingen op het vlak van werkgelegenheid, onderzoek en ontwikkeling, klimaatverandering en duurzame energiebronnen, onderwijs en armoedebestrijding en sociale uitsluiting.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 9 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Werkgelegenheid en sociale bescherming Welke Europese follow-up?
anderzijds. Daarna volgt een periode van overleg en analyse vanwege de landen. De staatshoofden of regeringsleiders komen vervolgens bijeen tijdens de Europese Lentetop, waarop ze de prioriteiten en bepaalde strategische richtsnoeren voor het vervolg van het semester vastleggen. In april moeten de lidstaten hun Stabiliteits- en Convergentieprogramma (begrotingsaspect) en hun Nationaal Hervormingsprogramma (NHP) indienen. Het NHP bevat de beleidsmaatregelen die worden ingevoerd en gepland om toe te groeien naar de EU 2020-doelstellingen, en beschrijft ook welk gevolg werd gegeven aan de vorige aanbevelingen. Indien in het verslag betreffende het waarschuwingsmechanisme de noodzaak van een « In-depth review » voor het land vermeldde, dan bevat het NHP tevens de antwoorden op dat document. De laatste stap van het semester, ten slotte, is de goedkeuring, door de Raad van de EU, van specifiek op elk land afgestemde aanbevelingen. Die aanbevelingen worden opgesteld door de Europese Commissie en goedgekeurd door de Europese Raad, op basis van een grondige analyse van de comités. Elke lidstaat moet vervolgens die verschillende aanbevelingen in zijn nationaal beleid opnemen; tijdens het daaropvolgende semester zal worden beoordeeld of en hoe dat is gebeurd. De opvolging van de begrotingsmateries (m.n. via het Stabiliteits- of Convergentieprogramma) en van de macro-economische materies (de Macroeconomic Imbalances Procedure, die op gang wordt geschoten met het verslag betreffende het waarschuwingsmechanisme) gaat overigens verder met eigen procedures. Nu deze institutionele elementen werden verduidelijkt, komen we terug bij het onderwerp van dit artikel… De EPM en de SPPM In 2010 werden de 5 doelstellingen van de EU 2020-strategie omgezet in tien richtsnoeren – die tot op heden nog niet werden gewijzigd. De richtsnoeren die focussen op werkgelegenheid (de zgn. « werkgelegenheidsrichtsnoeren ») luiden als volgt: - - - -
vergroting van de arbeidsmarktparticipatie ontwikkeling van geschoolde arbeidskrachten verbetering van de prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels bevordering van de sociale inclusie en bestrijding van de armoede
Om de geboekte vooruitgang en de verwezenlijkingen in die verschillende domeinen te kunnen opvolgen, werd een analysekader (het zgn. « Joint Assessment Framework » (JAF)) aangenomen. Dat kader omvat verschillende instrumenten en heeft als doel de risicodomeinen en de kernuitdagingen te bepalen, zowel in Europa in zijn geheel als in elke lidstaat afzonderlijk. Een van de belangrijkste outputs van het JAF is de Employment Performance Monitor (EPM). Dat document, dat wordt opgesteld door EMCO, berust op de analyse van een groot aantal indicatoren en valt uiteen in drie delen: - een algemeen overzicht van de doelstellingen, uitdagingen en beste praktijken op werkgelegenheidsvlak - de vaststelling van de grote uitdagingen en potentiële risico’s die de meeste lidstaten gemeen hebben - een aantal landenfiches die kerninformatie bevatten over de werkgelegenheidsprestaties van elke lidstaat, met inbegrip van de vorderingen in de richting van de nationale doelstelling en van de kernuitdagingen
pagina 10 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Werkgelegenheid en sociale bescherming Welke Europese follow-up?
De EPM wordt door de Raad EPSCO gebruikt om de aanbevelingen aan de landen vast te stellen. Naast het aspect werkgelegenheid is het SPC belast met de monitoring van de elementen inzake sociale bescherming en sociale insluiting (die m.n. vervat zijn in de laatste richtsnoer : « Bevordering van de sociale inclusie en bestrijding van de armoede »). Daartoe stelt het SPC de Social Protection Performance Monitor (SPPM) op, die eveneens in verschillende delen uiteenvalt: - een monitoring van de EU 2020-doelstellingen - een boordtabel met de belangrijkste sociale indicatoren - de belangrijkste sociale ontwikkelingen die moeten worden opgevolgd en ook de positieve ontwikkelingen - de landenprofielen, waarin zowel de uitdagingen als de goede resultaten worden beschreven De SPPM dient op zijn beurt als input voor de Raad EPSCO, in het proces van aanbevelingen aan de landen. Gebied van werkgelegenheidsbeleid
Kernuitdaging op werkgelegenheidsgebied
1 Toename arbeidsmarktparticipatie
Lage arbeidsparticipatie van ouderen Lage arbeidsparticipatie van niet-EUonderdanen 2 Bevordering van de werking van de Verhoogd risico op hoge segmentering arbeidsmarkt, bestrijding van van de arbeidsmarkt, met name voor segmentering jongeren 3 Actief arbeidsmarktbeleid
Incidentie van langdurige werkloosheid boven het gemiddelde ondanks aanzienlijke investeringen in actief arbeidsmarktbeleid
4 Doeltreffende, op werkgelegenheid Grote belastingwig, vooral bij gerichte socialezekerheidsstelsels laagbetaalden 5 Evenwicht tussen werk en privéleven 6 Creëren van banen 7 Gelijkheid van mannen en vrouwen 8 Verbetering van aanbod van vaardigheden en productiviteit; een leven lang leren 9 Verbetering van onderwijs- en opleidingssystemen 10 Loonvormingsmechanismen en ontwikkelingen in de arbeidskosten
Bron: EPM 2013, blz. 29-30
Bijzonder goede resultaten op de arbeidsmarkt
Deelname aan een leven lang leren ligt onder het gemiddelde en neemt nog af Laag aandeel van volwassenen met een middelbare of hogere opleiding Dalende maar nog steeds boven het gemiddelde 3-jaarlijkse stijging in nominale arbeidskosten per eenheid. Reële stijging van de arbeidskosten per eenheid ligt iets onder het EUgemiddelde.
Armoederisico onder werkenden lager dan het EU-gemiddelde
Kernuitdagingen en goede resultaten inzake werkgelegenheid – België
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 11 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Werkgelegenheid en sociale bescherming Welke Europese follow-up?
Social policy areas
Challenges
Poverty and social inclusion
- Improve the social inclusion of specific target groups such as migrants in the particular non-EU nationals and Roma - High risk of poverty for lone parents - Tackle the issue of “low-work intensity households” whose rates are above EU average rates, and keep on increasing
Pensions
Kernuitdagingen en goede resultaten op sociaal vlak – België
-
Need to reform the retirement and pre-retirement system to safeguard financial sustainability over the long-term while ensuring adequacy of pension in light of high risk of income poverty rates for elderly
-
Low effective retirement age - bridge the gap between effective and statutory retirement age
Health and long-term care
Effectiveness and efficiency of social protection systems Particularly goor social outcomes
- Adress growth of health expenditure - specifically age-related health expenditure without affecting adversly the accessibility and quality of health care and long terme care Addres high age-related expenditure Fight social fraud Some improvement in the employment rate of older workers
Bron: SPPM 2013
De EPM en de SPPM concreet in enkele tabellen Zoals hierboven werd aangegeven, beschrijven de twee monitoringdocumenten voor elk land, naast een groot aantal indicatoren, ook de uitdagingen en de goede resultaten in hun respectieve domeinen. Wat zeggen die documenten over België ? De geïnteresseerde lezer kan de EPM 2013 raadplegen op de website van de Raad van de EU Welk verband met de economische monitoring van de Unie ? Zoals hierboven werd aangestipt, zorgt Europa ook voor een follow-up van zijn lidstaten in de economische materies. Die omvat twee delen: een begrotingsgedeelte en een macro-economisch gedeelte. Het begrotingsgedeelte berust op twee elementen: het groei- en stabiliteitspact en de vaststelling van kwaliteitsstandaarden voor de begrotingsapparatuur (instellingen, statistieken, begrotingsregels). Het macro-economische gedeelte staat bekend als de “MIP”: Macroeconomic Imbalances Procedure. Die procedure, die de macro-economische onevenwichtigheden moet blootleggen, berust op de analyse van 11 kernindicatoren die zijn opgenomen in de boordtabel van de procedure. Thans rijst een debat over het verband tussen die verschillende monitoringactiviteiten. Begin oktober heeft de Commissie immers een mededeling aan het Europees Parlement gepubliceerd met als titel “Versterking van de sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie”. Die mededeling stelt o.m. voor dat aan de boordtabel van de MIP een aantal indicatoren inzake werkgelegenheid en sociale bescherming worden toegevoegd. Meer in het bijzonder wordt voorgesteld dat de volgende
pagina 12 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Werkgelegenheid en sociale bescherming Welke Europese follow-up?
hulpindicatoren in overweging worden genomen: - de activiteitsgraad - de ratio van langdurige werkloosheid - de werkloosheidsgraad van de jongeren, aangevuld met het aandeel van de jongeren die noch een baan hebben, noch een opleiding volgen (NEET) - De risicograad voor armoede en sociale uitsluiting? aangevuld met drie subindicatoren: de armoederisicograad, het percentage mensen die in een toestand van ernstige materiële ontbering leven en het aandeel van de mensen die leven in een huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit. Terwijl dit artikel werd opgesteld, werden die 4 hulpindicatoren daadwerkelijk in de boordtabel van de MIP opgenomen (zie bv. de website van de Europese Commissie). Dan rijst nog de vraag of het opportuun is die indicatoren en hun aanwezigheid binnen het Europese semester te versterken, bijvoorbeeld door een eigen specifieke boordtabel m.b.t. de werkgelegenheid en de sociale bescherming op te maken. Het standpunt van het panel Op 6 november was een groot aantal deskundigen aanwezig om met hun argumenten het debat te verrijken. In het algemeen was heel wat steun hoorbaar voor het idee om de aanwezigheid van de sociale en werkgelegenheidsvraagstukken in het monitoringproces te versterken. Die verschuiving van het evenwicht wordt als gewenst en wenselijk gezien. De kwestie van de indicatoren blijft delicaat: velen wezen erop dat het moeilijk is om relevante indicatoren te kiezen, maar vooral om ze op een oordeelkundige manier en binnen de juiste context te lezen. De noodzaak om een groot aantal elementen te kunnen synthetiseren en tot duidelijke boodschappen te komen werd evenwel ook erkend… Het debat van de aanwezige panelleden en van de deelnemers aan het seminarium heeft hoe dan ook de belangstelling voor het geleverde werk via het seminarium ondersteund. Dat werk maakt het immers tegelijk mogelijk verschillende actoren op dat domein bijeen te brengen en informatie te verstrekken over de instrumenten die op Europees niveau worden ontwikkeld. In het volle besef van het complexe karakter van de procedures kwam op één punt een consensus naar voren: de noodzaak om die instrumenten beter bekend te maken bij het grote publiek.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 13 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
structureel concurrentievermogen De financiële sector als hefboom voor economische groei
Sinds het losbarsten van de financiële crisis eind 2007 is, zowel vanwege beleidsmakers als in academische kringen, de aandacht voor de werking van de financiële sector toegenomen. De financiële crisis maakte duidelijk dat ontwikkelingen in de financiële sector belangrijke risico’s kunnen inhouden voor de rest van de economie. De aandacht onder beleidsmakers en academici heeft zich evenwel voornamelijk toegespitst op vraagstukken betreffende de stabiliteit van het financiële systeem. Deze benadering focust op het negatieve verband tussen financiële ontwikkeling en de reële economie. De financiële sector speelt echter ook een cruciale rol bij het faciliteren van economische groei. Als financiële intermediairs zorgen de verschillende financiële instellingen en financiële markten voor het efficiënt afstemmen van het spaargeld van de huishoudens en de ondernemingen op de investeringsmogelijkheden van de niet-financiële vennootschappen. De financiële sector is zodoende een essentiële schakel in de ondersteuning van economische groei. Dit artikel werd geïnspireerd door het avonddebat ‘The Financial sector at the service of the real economy?’ georganiseerd door het Egmont instituut in samenwerking met de ‘Gutt Foundation’ op 13 november, en de ECMI-conferentie op 17 oktober getiteld ‘Closing the funding gap: competition at the heart of the single market’. Op beide gelegenheden werd de vraag gesteld naar de rol van de financiële sector bij het stimuleren van duurzame economische groei en de impact van de verschillende hervormingen die in de nasleep van de financiële crisis zowel in de EU als in andere landen worden ingevoerd. Het is onze overtuiging dat een debat over de hervormingen in de financiële sector dient geïnformeerd te worden door een gegronde analyse van het verband tussen de financiële sector en de ‘reële economie’. Dit debat behelst tevens de onvermijdelijke afweging tussen het belang van de financiële sector voor economische groei en het bewaken van de stabiliteit van het financiële systeem. Immers, net zoals de ‘trader’ op de beursvloer dienen beleidsmakers te zoeken naar een aanvaardbaar evenwicht tussen risico en rendement. In dit artikel wensen we een eerste aanzet te geven tot nadenken over de rol van de financiële sector als hefboom voor economische groei en stellen we de vraag centraal hoe de structuur van de financiële sector er dient uit te zien met het oog op de optimale en duurzame financiering van de reële economie. Hoe beïnvloedt de financiële sector economische groei? De financiële sector kan het best worden omschreven als die instellingen of markten die betrokken zijn bij het efficiënt afstemmen van het spaaroverschot van de huishoudens op de investeringsbehoeften van de niet-financiële vennootschappen. De financiële sector levert 4 basisfuncties: i) beperken van informatiekosten, ii) verschaffen van liquiditeit, iii) delen van risico, en iv) verlagen van transactiekosten. Daarnaast fungeert de financiële sector als transitiekanaal voor het monetaire beleid, verschaffen bepaalde financiële instellingen betaaldiensten (banken, instellingen voor elektronisch betaalverkeer) en zijn bepaalde financiële instellingen speciaal gericht op ‘consumption smoothing’ (pensioenfondsen, levensverzekeringen).
pagina 14 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
structureel concurrentievermogen De financiële sector als hefboom voor economische groei
Om het belang te belichten van de vier hier genoemde basisfuncties van de financiële sector is het illustratief zich een economie in te beelden zonder financiële instellingen. In een wereld zonder financiële instellingen zouden huishoudens met een spaaroverschot dit spaaroverschot ofwel kunnen aanhouden in de vorm van cash, ofwel rechtstreeks kunnen investeren in effecten uitgegeven door ondernemingen1. In dat laatste geval zullen huishoudens de activiteiten van de ontlenende onderneming dienen op te volgen en te controleren (‘monitoring’) ten einde zeker te zijn dat de onderneming hun geld niet verspilt aan projecten met geen of een negatief rendement. Dit vereist een aanzienlijke inspanning van de huishoudens qua tijd en kennis ten einde voldoende kwaliteitsvolle informatie te verzamelen. Deze kost is voor het gemiddelde huishouden wellicht te hoog in verhouding tot de spaarinspanning van het gemiddelde huishouden. Dit heeft tot gevolg dat de meeste huishoudens wellicht niet aan ‘monitoring’ zouden doen en zich als vrijbuiter zouden opstellen ten aanzien van de ‘monitoring’-inspanningen van andere huishoudens, hetgeen een kleine markt en een suboptimaal investeringsvolume als gevolg zou hebben. Bij gebrek aan financiële instellingen en financiële markten brengt het lange-termijn karakter van investeringen ook een aanzienlijke kost in termen van liquiditeit met zich mee. Huishoudens kunnen immers niet op elk moment hun geïnvesteerde kapitaal terugvorderen. Dit heeft tot gevolg dat in een wereld zonder financiële sector er wellicht teveel cash zou worden aangehouden door de huishoudens als verzekering tegen mogelijke tekorten aan liquiditeit. En zelfs wanneer er financiële markten zouden bestaan waar dergelijke vorderingen zouden kunnen worden verhandeld dan nog wordt een huishouden geconfronteerd met prijsrisico, d.i. het risico dat het effect op het moment dat het dient te worden verkocht minder oplevert dan het initieel waard was. Dit alles (monitoring costs, liquidity costs, prijsrisico) heeft tot gevolg dat in een hypothetische economie zonder financiële sector te weinig zal gespaard worden en/of te veel cash zal worden aangehouden. Verschillende types financiële instellingen bieden in meer of mindere mate een oplossing voor deze obstakels. Als gevolg van schaalvoordelen is de kost voor ‘monitoring’ voor een financiële instelling lager t.o.v. het geïnvesteerde kapitaal dan voor elk huishouden afzonderlijk. Als dusdanig verzamelt een financiële instelling de spaarmiddelen van een groep huishoudens en treedt op als ‘delegated monitor’. Diezelfde schaalgrootte laat de financiële instelling toe beter te diversifiëren en als dusdanig prijsrisico zo veel mogelijk te vermijden en te voorzien in voldoende liquiditeit. Financiële instellingen doen zodoende aan ‘activatransformatie’, d.i. het omzetten van op korte termijn opvraagbare verplichtingen (zoals deposito’s) in lange-termijn investeringen (zoals lange-termijn kredieten aan ondernemingen). Financiële instellingen kunnen evenwel nooit volledig het liquiditeits- en prijsrisico gepaard met activatransformatie opheffen. Zogenaamde ‘bank runs’, wanneer teveel mensen op hetzelfde moment hun deposito’s wensen op te vragen (zie Diamond en Dybvig, 1983), bewijzen dit liquiditeitsrisico voor banken. Ook verzekeringsondernemingen kunnen in geval van een grootscheepse natuurramp, bijvoorbeeld, liquiditeitsproblemen ondervinden. Teneinde dit liquiditeitsrisico te beperken leggen regelgevende instanties banken en verzekeraars vaak vereisten qua minimumreserves op.
1
We baseren ons voor dit argument grotendeels op Saunders A. en Cornett M.M. (2006), Financial Institutions Management: A risk Management Approach, Mc Graw-Hill International Edition, Hoofdstuk 1: Why are financial intermediaries special?
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 15 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
structureel concurrentievermogen De financiële sector als hefboom voor economische groei
Activatranformatie behelst in vele gevallen ook een prijsrisico doordat de passiefzijde van de financiële instelling veelal bestaat uit vaste verplichtingen (zoals deposito’s of ‘defined benefit’pensioenverplichtingen), terwijl de activa van de financiële instelling onderhevig zijn aan prijsfluctuaties. Teneinde dit prijsrisico te beperken worden aan deze financiële instellingen vaak kapitaalvereisten opgelegd (zie Basel-richtlijnen voor de bankensector of het Solvency-kader voor de verzekeraars). De financiële sector levert dus reële diensten aan de rest van de economie. Door informatieverzameling en ‘monitoring’, het verschaffen van liquiditeit en risicobeheer zorgt de financiële sector voor een meer efficiënte afstemming van de beschikbare spaarmiddelen op de investeringsbehoeften van de ondernemingen. Het zijn de hier genoemde basisfuncties van de financiële sector die leiden tot een hogere levensstandaard en, in zoverre er marge overblijft voor efficiëntiewinsten en het verhogen van het spaarvolume, een invloed kunnen uitoefenen op economische groei. Het effect van financiële ontwikkeling op economische groei wordt doorgegeven via een aantal kanalen: i) via de invloed van verlaagde informatie- en transactiekosten op de efficiënte transformatie van spaarmiddelen naar investeringen2, ii) via de (eventuele) invloed van financiële ontwikkeling op de spaarquote en iii) via de invloed van financiële ontwikkeling op de productiviteit van het kapitaal. De productiviteit van het kapitaal wordt beïnvloedt door financiële ontwikkeling in de mate dat 1) het bijdraagt aan een betere selectie van de meest winstgevende investeringsprojecten, 2) er meer liquiditeit wordt verschaft waardoor gemiddeld meer lange-termijn investeringen kunnen worden gefinancierd en 3) in de mate dat toenemende diversificatiemogelijkheden investeringen in meer risicovolle (en innovatieve) projecten mogelijk maken. In dit kader kan de internationalisatie van de financiële sector, via een toename van de internationale diversificatiemogelijkheden, bijgevolg een belangrijke invloed hebben op het niveau en de groei van de nationale welvaart. Financiële ontwikkeling zal uiteraard enkel de economische groei positief beïnvloedt tot op het punt waar de optimale omvang3 en efficiëntie4 van de financiële sector wordt bereikt. Empirische literatuur De interesse voor het verband tussen financiële ontwikkeling en economische groei houdt voor een groot deel verband met de hogere economische groei over de voorbije decennia in het land met het meest ontwikkelde financiële systeem, namelijk de V.S. Sommigen wijten het verschil in economische groei tussen de EU en de V.S. aan verschillen in de financiële architectuur tussen beide regio’s.
2
d.w.z. dat een grotere fractie van de spaarmiddelen die door het financiële systeem stromen ook effectief bij investeringen terecht komen en niet verloren gaan aan allerhande administratiekosten verbonden met het verzamelen van informatie en het opstellen en afdwingen van financiële contracten
3
Dat wil niet zeggen dat het evident is de optimale omvang van de financiële sector te bepalen. De consenus in de literatuur lijkt echter wel te zijn dat vanaf een bepaalde punt de bijdrage van verdere groei van de financiële sector (weze het in termen van toegevoegde waarde, werkgelegenheid of kredietverstrekking) geen of zelfs een negatief effect heeft op de de economische groei (zie bijvoorbeeld Arcand, Berkes en Panizza, 2012; Philippon, 2010; Philippon en Reshef, 2009; Greenwood en Scharfstein, 2013, Rajan, 2005)
4
Als gevolg van afnemende meeropbrengsten van investeringen in kapitaal en afnemende meeropbrengsten verbonden aan de verzameling van informatie bestaat er wel degelijk een optimaal niveau van efficiëntie, namelijk dat punt waarop de opbrengst van extra investeringen in kapitaal of informatieverzameling lager ligt dan de kost van de investering. Bovendien wordt er in de theorie van economische groei ook gewag gemaakt van een optimale spaarquote (de ‘Gouden Regel’). Een toename van de spaarquote boven dit optimale niveau zal in dit kader de welvaart bijgevolg verhogen, wel integendeel.
pagina 16 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
structureel concurrentievermogen De financiële sector als hefboom voor economische groei
De academische literatuur over het effect van financiële ontwikkeling op economische groei gaat tenminste terug tot Schumpeter (1911). Goldsmith (1969) stelde als eerste empirisch vast dat de ontwikkeling van de financiële sector in een land hand in hand gaat met economische groei. Robinson (1952) zag de ontwikkeling van de financiële sector voornamelijk als gevolg van economische groei wanneer ze stelde dat ‘where enterprise leads, finance follows’ (Robinson, 1952, p. 86). Ondertussen lijkt de consensus te gaan in de richting van een causaal effect van financiële ontwikkeling op economische groei (zie Rajan en Zingales, 1998; Levine, 2005). Onderzoek naar het verband tussen de ontwikkeling van de financiële sector en economische groei steunt traditioneel op verbanden tussen macro-economische variabelen (zoals de omvang van de bankbalansen, de totale kredietverstrekking aan vennootschappen, de omvang van financiële markten uitgedrukt in termen van de totale marktkapitalisatie,…). Maar variabelen die verband houden met de omvang van de financiële sector vormen geen maatstaf voor kwaliteit, efficiëntie of stabiliteit. Het blijkt echter niet evident om de bijdrage van de financiële sector tot economische groei te meten. Een ‘goed ontwikkeld financieel systeem’ is immers een meerdimensionaal concept. In een poging dit meerdimensionale karakter van financiële systemen in kaart te brengen ontwikkelde de Wereldbank de ‘Global Financial Development Database’ (Wereldbank, 2012). Financiële systemen kunnen aldus internationaal worden gebenchmarkt op basis van vier dimensies: omvang, efficiëntie, stabiliteit en toegang tot financiële diensten (‘financial access’). Deze vier dimensies lijken niet sterk gecorreleerd te zijn. Dat wil zeggen dat een goede score op de ene dimensie weinig implicaties heeft voor de score op een andere dimensie. Concreet beteken dit dat een eenzijdige focus op financiële stabiliteit, bijvoorbeeld, niet voldoende is om de bijdrage van de financiële sector naar de reële economie toe te vatten. Een grote en onstabiele financiële sector behelst evidente risico’s voor de ontwikkeling van de rest van de economie, maar dit betekent niet dat een kleine doch stabiele financiële sector dan als ‘gezond’ kan worden omschreven. Het is dus belangrijk steeds de verschillende dimensies van de financiële sector voor ogen te houden, waarbij elke dimensie een verschillend aspect belicht van de werking van de financiële sector (Cihak e.a., 2012). De structuur van de financiële sector De financiële sector behelst een heel gamma aan verschillende types financiële instellingen (van depositobanken en spaarbanken over verzekeringsondernemingen en pensioenfondsen tot zakenbanken en instellingen voor collectieve beleggingen) en verschillende types financiële markten (obligatiemarkten, aandelenmarkten, geldmarkten, markten voor afgeleide producten, small cap markets, …). Bovendien verschilt de structuur van de financiële sector sterk van land tot land. Bijlsma en Zwart (2013) doen een poging de verschillende financiële landschappen in de lidstaten van de EU, de V.S. en Japan te categoriseren op basis van een reeks indicatoren die verband houden met de omvang en de structuur van de financiële sector (zoals de omvang van de bankensector, volume van bankkrediet, marktkapitalisatie van beursgenoteerde bedrijven, de concentratie van de bakensector,…). Landen worden typisch geklasseerd naargelang de mate waarin hun financiële sector eerder als bankegeleid (‘bank-based’) dan wel als marktgeleid (‘market-based’) kan worden beschouwd. Japan en Duitsland gelden in de literatuur als de traditionele voorbeelden van bankgeleide systemen, waar banken een grote rol spelen in de samenstelling van de financiële sector. De financiële sectoren in de V.S. en het V.K. worden typisch beschouwd als zijnde marktgeleid, waar sterk beroep wordt gedaan op financiële markten voor de financiering van bedrijven. Bijlsma en Zwart (2013) delen de lidstaten
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 17 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
structureel concurrentievermogen De financiële sector als hefboom voor economische groei
van de EU op hun beurt in in drie groepen van landen met gelijkaardige financiële systemen: landen met eerder marktgeleide systemen, landen met eerder bankgeleide systemen en de nieuwe lidstaten uit Oost-Europa die typisch een meer kleinschalige financiële sector kennen. De EU-lidstaten die als marktgeleid worden getypeerd hebben in het algemeen beter ontwikkelde kapitaalmarkten dan de eerder bankgeleide landen, hoewel de bankensector in de marktgeleide landen niettemin typisch groter is dan deze in bankgeleide landen. De banken in de marktgeleide landen zijn echter typisch meer internationaal gericht en zijn meer betrokken bij zogeheten ‘niet-intermediatie activiteiten’ (d.w.z. dat een groter deel van hun inkomsten voortvloeit uit activiteiten anders dan traditionele kredietverstrekking). Bijlsma en Zwart (2013) categoriseren België bij de landen met een eerder marktgeleid financieel systeem, hoewel een andere studie (Allard en Blavy, 2011) België als eerder bankgeleid beschouwt. België bevindt zich bijgevolg in een tussenpositie met een belangrijke bankensector, maar ook relatief goed ontwikkelde kapitaalmarkten. Ook Demirgüç-Kunt en Levine (1999) baseren zich op een onderverdeling gebaseerd op de relatieve omvang van de bankensector tegenover de kapitaalmarkten. Dit levert drie categorieën op: landen met onderontwikkelde financiële systemen, landen met bankgeleide systemen en landen met marktgeleide systemen. Zij stellen vast dat, ongeacht de financiële structuur, zowel de omvang van de bankensector als de omvang van de kapitaalmarkt toeneemt wanneer de welvaart van een land toeneemt. In hogeinkomenslanden lijkt het relatieve belang van de kapitaalmarkten echter toe te nemen. Dat betekent dat landen die een hogere welvaart kennen typisch ook een meer marktgeleide financiële sector kennen. Wat kunnen we nu zeggen over de invloed van de financiële structuur op economische groei? Bestaat er een merkelijk verschil in groeiprestaties tussen marktgeleide en bankgeleide landen? Levine (2002) vindt geen empirisch bewijs voor het belang van financiële structuur (weze het bankgeleid of marktgeleid) voor economische groei. Landen met goed ontwikkelde banken en weinig ontwikkelde financiële markten presteren niet merkelijk verschillend (in termen van economische groei) dan landen met goed ontwikkelde financiële markten en weinig ontwikkelde banken. Dit suggereert dat de structuur van de financiële sector op zich niet belangrijk is voor het begrijpen van het proces van economische groei. De algemene ontwikkeling van het financiële systeem is belangrijk voor economische groei, maar het blijkt er niet toe te doen of deze financiële ontwikkeling wordt geleid door banken of door financiële markten. Bovendien blijkt het eerder het wetgevende kader te zijn (de handhaving van contracten en een goede bescherming van de rechten van aandeelhouders en kredietverstrekkers) dat belangrijk is voor de mate van financiële ontwikkeling (zie ook La porta, Lopez-de-Silanes, Shleifer en Vishny, 1998). Dit noopt Levine (2002) ertoe een derde benadering te plaatsen tegenover de dualiteit bankgeleidmarktgeleid. Hij noemt deze benadering de ‘financial services view’. Deze benadering relativeert het debat omtrent de financiële structuur en stelt dat het met het oog op economische groei voornamelijk belangrijk is dat het financiële systeem efficiënt functioneert, ongeacht het zwaartepunt van het betreffende financieel systeem (weze het bankgeleid of marktgeleid). De belangrijkste zorg is niet banken òf financiële markten, maar het creëren van een omgeving waarin financiële instellingen èn financiële markten goede financiële diensten leveren. Vervult de financiële sector (nog) haar rol? Een goed functionerend financieel systeem heeft tot gevolg dat de beschikbare spaarmiddelen worden gekanaliseerd naar de ondernemingen met de beste investeringsmogelijkheden. Dit leidt tot dynamische markten waar nieuwe, beloftevolle ondernemingen de markt kunnen betreden en minder
pagina 18 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
structureel concurrentievermogen De financiële sector als hefboom voor economische groei
efficiënte ondernemingen de markt verlaten. Maar vervult de financiële sector deze rol naar behoren? Geraken de ondernemingen met de beste investeringsmogelijkheden effectief gefinancierd? Bestaan er financiële hindernissen voor jonge, beloftevolle ondernemingen? 140 120 100 80 60 SME’s Access to Finance (SMAF)
index, 2007 en 2011
40
Luxembourg
Latvia
Finland
Austria
Malta
Lithuania
France
Cyprus
Netherlands
Sweden
2007
Euro Area
United Kingdom
European Union
Italy
Spain
Belgium
Estonia
Denmark
Germany
Slovak Republic
Ireland
Bulgaria
Slovenia
Romania
Poland
Portugal
Greece
Hungary
0
Czech Republic
20
2011
Bron: Europese Commissie
40% 35% 30% 25% 20% 15%
10%
Spain
Cyprus
Serbia
Croatia
Portugal
Bulgaria
Italy
Poland
Slovenia
Latvia
Ireland
Lithuania
Estonia
Bron: Eurostat, Community Innovation Survey (CIS), 2010
Hungary
Turkey
Czech…
France
Malta
Norway
Iceland
Finland
Sweden
Belgium
0%
Luxembo…
5%
Ondernemingen waarvoor het gebrek aan externe financiering een belangrijke barrière vormt voor innovatieactiviteiten, 2010, in %
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 19 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
structureel concurrentievermogen De financiële sector als hefboom voor economische groei
Grafiek 1 toont de SMAF-index (SME’s Acces to Finance) van de Europese Commissie. Deze index poogt de toegang tot financiering vanwege KMO’s in kaart te brengen. Hoe hoger de index, hoe lager de financieringsmoeilijkheden van KMO’s. We merken dat België net onder het Europese gemiddelde scoort. De financiële sector in België vervult haar rol als financier van de reële economie dus zeker niet slecht, maar er zeker nog marge voor verbetering. In de mate dat innovatie een belangrijke drijfveer is van economische groei is het zinvol na te gaan in welke mate de financiële sector erin slaagt innovatie te financieren. Hiervoor lijkt de CIS-enquête van Eurostat een geschikte bron. Grafiek 2 toont het percentage van de ondernemingen die menen dat een gebrek aan externe financiering een belangrijke barrière vormt voor hun innovatieactiviteiten. België doet het hier volgens deze enquête goed in vergelijking met andere EU-lidstaten. Niettemin blijven financiële hindernissen volgens diezelfde enquêtegegevens de belangrijkste hindernis voor innovatie bij Belgische ondernemingen. Deze indicatoren zijn echter sterk geaggregeerd en verbergen mogelijks belangrijke verschillen in financiële barrières tussen verschillende types ondernemingen, zoals de eventuele concentratie van financiële hindernissen in het segment van de YIC’s. Deze hypothese wordt ondersteund door het verschil in financiële hindernissen naar ondernemingsgrootte. Volgens de zelfde CIS-enquête kennen kleine ondernemingen meer financiële belemmeringen dan grote ondernemingen. Daar komt bij dat enquêtegevens geen informatie kunnen verschaffen over potentiële start-ups die het nooit tot voorbij de ontwerptafel hebben geschopt omwille van financiële hindernissen (nl. die ondernemingen die nooit zijn opgestart hoewel ze bij afwezigheid van financiële hindernissen wel zouden zijn opgericht). Deze ‘hypothetische’ ondernemingen zijn immers niet observeerbaar.
pagina 20 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
EUROPA Op 10 oktober 2013 hield de cel Opvolging Europese actualiteit een informatievergadering, tijdens welke de methodologie die de Europese Commissie hanteert voor de berekening van de structurele tekorten werd voorgesteld. Die presentatie werd gegeven door de heer Lebrun, deskundige bij het FPB en voorzitter van de Output Gap Working Group van het Europese Comité voor de Economische Politiek (CEP). Op 23 oktober 2013 vond een ontmoeting met de beleidscel van de Eerste minister plaats om samen met de CRB, de NAR en de FRDO een stand van zaken op te maken m.b.t. de antwoorden van België op de laatste aanbevelingen en de voorbereiding van het komende NHP 2014. Tijdens die vergadering heeft mevr. KHERBACHE, kabinetschef van de Eerste minister, de Raden ertoe uitgenodigd om zich te buigen over de Europa 2020-strategie zodra de Annual Growth Survey (AGS) wordt gepubliceerd; de publicatie van de AGS wordt in de loop van november verwacht. Voorts deelde ze haar beschikbaarheid mee om de Raden regelmatig op de hoogte te houden van de inhoud van de bilaterale vergaderingen met de Europese Commissie. Die bilaterale vergaderingen zullen normaal eind november een aanvang nemen en begin volgend jaar worden voorgezet. De cel is op 4 november bijeengekomen voor een hoorzitting met de heer M. DEWATRIPONT, directeur bij de Nationale Bank, over het mechanisme en de initiatieven m.b.t. het Europees bankentoezicht en de vooruitzichten inzake de invoering van de Bankenunie. Tijdens de bijeenkomst van de cel van 18 november heeft prof. F. Dehousse de recentste ontwikkelingen in de eurozone en de implicaties voor België toegelicht. Op 11 december 2013 (om 9.30 uur) organiseert de cel een seminarium met betrekking tot de implementering in België van de acties die werden vastgesteld door de Europese Small Business Act (die in 2008 werd goedgekeurd). Mevr. Collin van de fod Economie zal nog eens het Europese kader schetsen, de initiatieven die werden genomen voor de tenuitvoerlegging ervan in herinnering brengen en een overzicht geven van de regionale maatregelen. Technisch verslag 2013 De subcommissie Technisch verslag loonmarge is op 6, 12 en 19 november bijeengekomen om een onderzoek te wijden aan respectievelijk de aangepaste versie van het deel “Opleiding” van het hoofdstuk “Structureel concurrentievermogen” van het Technisch verslag 2013, het hoofdstuk “Macroeconomische context” en een nota betreffende de methodologie voor de raming van de arbeidsduur.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 21 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Centrale Raad vor het Bedrijfsleven
grond- en afvalstoffen Op dinsdag 5 november vond een vergadering van de externe werkgroep Actoren afvalbeleid plaats. Die werkgroep brengt de gewestelijke en federale administraties die bevoegd zijn voor leefmilieu en economie bijeen. De werkzaamheden van de werkgroep hebben als doel de meest geschikte mix van gewestelijke en federale instrumenten te vinden voor een efficiënt beheer van de niet-energetische stoffen en materialen die in onze economie worden gebruikt (met inbegrip van de afvalstoffen, die hier als “secundaire” stoffen worden gezien). Meer concreet zijn we op zoek naar hoe milieuverbeteringen kunnen worden gerealiseerd die tegelijkertijd groei en jobs opleveren, zonder negatieve sociale effecten. Gelet op de grote diversiteit van de stoffen of materialen die in onze economie worden gebruikt en/of geproduceerd, hebben de leden van de externe werkgroep besloten te focussen op een beperkt aantal materiaalstromen, waarvan zal worden uitgegaan om te zoeken naar de optimale mix van instrumenten. Die materiaalstromen zullen worden geselecteerd rond drie grote takken/materialen: de scheikunde (met inbegrip van de plastiekstoffen), de metallurgie (met inbegrip van de zeldzame metalen) en de bouwmaterialen. Op 4 december vindt een volgende vergadering plaats, die zal worden bijgewoond door deskundigen in de betrokken domeinen. Tijdens die vergadering is het de bedoeling te bepalen welke materiaalstromen grondiger moeten worden geanalyseerd en na te denken over welke methodologie moet worden gehanteerd om tot een optimale instrumentenmix te komen. BOEKHOUDREGELING Op verzoek van het dagelijks bestuur heeft het secretariaat de heer Philippe Maystadt uitgenodigd voor een vergadering van de subcommissie Boekhoudregeling. De heer Maystadt werd door Europees commissaris Barnier aangesteld als speciaal adviseur bij de EU om de rol van de EU bij de ontwikkeling en de promotie van internationale boekhoudstandaarden van hoge kwaliteit te versterken. Van de heer Maystadt wordt verwacht dat hij de bijdrage van de EU aan de International Financial Reporting Standards (IFRS) versterkt. Ook moet hij zorgen voor betere governance bij de instellingen die de boekhoudstandaarden ontwikkelen. De heer Maystadt heeft zijn aanbevelingen voorgesteld aan commissaris Barnier en aan de ministers van Financiën tijdens de Ecofin-Raad van 15 november 2013 en zal zijn verslag, alsook de reacties van de lidstaten, toelichten tijdens een vergadering van de subcommissie Boekhoudregeling in januari 2014. MEDEDINGING Op 31 oktober 2013 heeft de heer Johan Vande Lanotte, Vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee, het advies van de Commissie voor de Mededinging ingewonnen over een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie. Met dit voorstel wil men een aantal praktische obstakels wegnemen voor slachtoffers van mededingingsinbreuken die voor de nationale rechter een schadevergoeding willen bekomen. Een duidelijker en uniform kader in de hele EU moet het makkelijker maken om hun recht op schadevergoeding effectief uit te oefenen. De Commissie voor de Mededinging is hiertoe op 22 november 2013 een eerste keer bijeengekomen om een ontwerpadvies voor te bereiden.
pagina 22 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Centrale Raad vor het Bedrijfsleven
Studiedag Vergrijzing Op initiatief van de bijzondere raadgevende commissies voor de Voeding, het Bouwbedrijf en de Scheikunde organiseert het secretariaat van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven op donderdag 30 januari 2017 van 14 tot 17 uur (zaal 1) een tweede halve studiedag over “De vergrijzing op de arbeidsmarkt en de antwoorden van de sectorale actoren”. De focus ligt op de antwoorden die de sectorfondsen van de voedingssector, de bouwsector en de chemische sector ontwikkelen ten aanzien van de vergrijzing op de arbeidsmarkt. De presentaties zullen worden gegeven door de heer K. Laenens voor de scheikundige sector en door de heren H. Dejonckheere en B. Vandenwijngaert wat resp. de voedingssector en het bouwbedrijf betreft. Textiel en Kleding Op de vergadering van 19 december zal het secretariaat het conjunctuurverslag – najaar 2013 voorstellen. Daarnaast zou een medewerker van de eenheid Textiel en Kleding binnen het DG Ondernemingen van de Europese Commissie (EC) een toelichting geven aangaande de recente initiatieven van de EC betreffende de regulering omtrent de etikettering van textielproducten, de regels voor de veiligheid van consumentenproducten en de opvoering van het markttoezicht inzake alle niet-voedingsproducten. Bouwbedrijf Op 4 november werd de ontwerpnota “Fraude in de bouwsector” goedgekeurd. De definitieve nota (CRB 2013-1310) werd met een begeleidende brief (CRB 2013-1317) naar de Eerste minister en de voltallige regering verstuurd. De volledige nota staat op de website van de CRB en geeft aan de regering een aantal concrete aanbevelingen die zich opdringen op drie terreinen: wetgeving, organisatie van de inspectiediensten en Europa. Voeding Op woensdag 30 oktober 2013 werd de gemeenschappelijke studie van het secretariaat en de fod Economie “De Belgische vleessector: loonkosten, winstgevendheid, financiële structuur en uitvoerprestaties” (CRB 2013-1002) voorgesteld. Scheikunde Op 17 december zal het tweede halfjaarlijkse conjunctuurverslag van het secretariaat worden voorgesteld. In de context van de samenwerking met de fod Economie zal de conjunctuuranalyse van de scheikundige sector uitgebreid worden. Naar aanleiding van deze presentatie zal de CREG ook de uitdagingen van de Belgische elektriciteits- en gasmarkt komen toelichten. Papier- en grafische nijverheid Het secretariaat zal eind december zoals gewoonlijk haar halfjaarlijkse conjunctuurverslag presenteren aan de leden van de brc. Daarnaast zal ook de studie van het secretariaat over het structureel concurrentievermogen in de grafische sector gepresenteerd worden.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 23 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Europees Economisch en Sociaal Comité
Tijdens zijn plenaire vergadering van 16 en 17 oktober 2013 heeft het EESC o.m. de volgende adviezen uitgbracht waarvan we hieronder de samenvatting weergeven. De sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie1 - De ongeëvenaarde economische en financiële crisis die de lidstaten van de eurozone bijzonder hard heeft getroffen, heeft in het algemeen in Europa ook structurele zwakke punten blootgelegd. - De EU is er getuige van dat de economische en sociale crisis ook tot een politieke crisis kan verworden, met de opkomst in de zwaarst getroffen landen van extremistische en ondemocratische politieke bewegingen. Er is hoognodig behoefte aan een tegengeluid, via concrete maatregelen op Europees, nationaal en lokaal niveau. - Het EESC heeft zich altijd voorstander getoond van maatregelen om de sociale investeringen op te schroeven en van een grotere inzet van Europese middelen voor een goed werkgelegenheidsen sociaal beleid, het jeugdwerkgelegenheidsinitiatief en de jeugdgarantieregeling, en een betere grensoverschrijdende mobiliteit. Ook is het EESC verheugd over het vooruitzicht van een intensievere sociale dialoog als onderdeel van het Europees semester. - Het is met name ingenomen met het voornemen om de verschillen in werkgelegenheid en de sociale verschillen binnen de EMU beter in kaart te brengen dankzij systematische monitoring van de werkloosheidscijfers, van jongeren die geen baan hebben noch een opleiding of training volgen, van inkomens van huishoudens en van armoede en ongelijkheden. - Het voorgestelde scorebord dat aan de hand van sleutelindicatoren en grenswaarden een analyse maakt van sociale en macro-economische onevenwichtigheden, zou derhalve op proactieve wijze de asymmetrische ontwikkelingen en de doorwerkingseffecten op de algemene economische prestaties in kaart moeten kunnen brengen. Het monitoringsysteem zou tijdig een doeltreffend aanpassingsmechanisme en een navenante beleidsreactie in gang moeten zetten, zoals ook gebeurt voor gelijkaardige economische en financiële onevenwichtigheden. BELASTINGEN - VERPLICHTE AUTOMATISCHE UITWISSELING VAN INLICHTINGEN2 Het EESC staat achter het richtlijnvoorstel. Het voorstel kan niet los worden gezien van andere Europese en internationale initiatieven die strekken tot een grotere uitwisseling van informatie tussen fiscale administraties, zoals de uitbreiding van de Europese Spaarrichtlijn van 2005 en de Fatca-afspraken. Het stemt ermee in om vijf extra categorieën toe te voegen aan de inkomstencategorieën. 1
COM(2013) 690 final
2
COM(2013) 348 final – 2013/0188 (CNS)
pagina 24 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Europees Economisch en Sociaal Comité
Het EESC spoort aan automatische inlichtingenuitwisseling als een internationale standaardpraktijk te promoten. Het nodigt de lidstaten uit in dit kader tot een gecoördineerd standpunt te komen. Er moeten inspanningen worden geleverd om een zo ruim mogelijk gelijk speelvlak met zo veel mogelijk landen tot stand te brengen. Er zijn ook inspanningen nodig om de verschillende systemen van informatie-uitwisseling die aan elk van de initiatieven eigen zijn te uniformiseren en te herleiden tot één enkel stelsel. Het EESC spoort de lidstaten aan ervoor te zorgen dat de nodige middelen voorhanden zijn om de automatische inlichtingenuitwisseling met succes ten uitvoer te leggen. VERSLAG VAN DE COMMISSIE OVER HET MEDEDINGINGSBELEID 20123 Het EESC: - is van mening dat de Commissie er goed aan gedaan heeft om haar mededingingsbeleid ondanks de economische crisis niet te wijzigen; - benadrukt dat de steun die aan de financiële sector is gegeven, alleen te rechtvaardigen is indien de hervorming van het financiële stelsel ervoor zorgt dat het onverantwoordelijke gedrag dat tot de financiële crisis heeft geleid, zich niet opnieuw zal voordoen; - betwijfelt of de in het EU-energiebeleid nagestreefde liberalisering meer concurrentie, transparantere markten en lagere prijzen voor de gebruikers heeft opgeleverd; - onderstreept dat voor de telecommunicatiemarkt de volgende doelstellingen centraal moeten staan: een reële verlaging van de telefoontarieven voor huishoudens en bedrijven, een kwalitatief hoogwaardige breedbandverbinding voor iedereen, afschaffing van roaming-tarieven en oprichting van één gemeenschappelijke regelgevingsinstantie in de EU; - waarschuwt dat het feit dat de eerste gerechtelijke stappen pas na lange tijd uitmonden in een definitief besluit, er in hoogtechnologische sectoren waar voortdurend geïnnoveerd wordt, toe kan leiden dat bedrijven ondertussen van het toneel verdwijnen; - stelt voor de markt voor ebooks meer te harmoniseren om arbitrage te voorkomen en de integratie op deze markt dichterbij te brengen; - prijst en steunt de Commissie in verband met haar inspanningen om misbruik van octrooien door grote farmaceutische bedrijven, bedoeld om te voorkomen dat generieke geneesmiddelen op de markt worden gebracht, te bestraffen. VORDERINGEN WEGENS SCHENDING MEDEDINGINGSRECHT/KWANTIFICERING VAN SCHADE4 Het EESC: - kan zich volledig vinden in het Commissievoorstel om het de slachtoffers gemakkelijker te maken om via de rechter schadevergoeding te krijgen; 3
COM(2013) 257 final – CES
4
COM(2013) 404 final – 2013/0185 (COD) / C(2013) 3440 – CES
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 25 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Europees Economisch en Sociaal Comité
- is voorstander van regelingen voor een evenredige toegang, onder rechterlijke controle, tot relevante en noodzakelijke informatie; - steunt de clementieregelingen, die talloze inbreuken aan het licht kunnen brengen, maar is van mening dat het voorstel te beschermend is voor de inbreukmakers, omdat sommige van die clementieregelingen ten koste van de slachtoffers gaan; - staat achter de bepaling dat de rechter bij wie een schadevordering aanhangig is gemaakt geen beslissing kan nemen die in strijd is met een door een nationale mededingingsautoriteit of beroepsinstantie genomen besluit dat al in kracht van gewijsde is gegaan; - steunt de voorstellen betreffende de aanvang van de verjaringstermijn en de schorsing van deze termijn wanneer een nationale mededingingsautoriteit is aangezocht; - deelt de opvatting van de Commissie over het belang van buitengerechtelijke geschillenbeslechting, maar dan moet er wel sprake zijn van kwaliteit, onafhankelijkheid en een optioneel karakter; - betreurt in dit verband dat de instelling van een groepsactie in mededingingszaken, die een efficiënt middel voor de consument zou moeten zijn, niet in het richtlijnvoorstel voorkomt, maar louter is opgenomen in een niet-dwingende aanbeveling. SINGLE MARKET ACT – ONTBREKENDE MAATREGELEN5 Het EESC: - maakt de Commissie erop opmerkzaam dat er nu meer belemmeringen voor de interne markt zijn dan toen deze werd opgericht; - is van oordeel dat de EU haar economische koers moet wijzigen. De economische en financiële crisis heeft de burgers zwaar getroffen, en de offers die zij brengen moeten leiden tot nieuwe perspectieven. Wat dit betreft verlopen de goedkeuring en uitvoering van de Single Market Act I en II te traag; - dringt aan op concrete maatregelen ter bestrijding van alle vormen van armoede die worden veroorzaakt door de crisis; - verzoekt de lidstaten nogmaals zich achter de initiatieven te scharen door zorg te dragen voor een adequate uitvoering en handhaving van de desbetreffende regelgeving. Een robuuste interne markt moet een duurzame, sterk concurrerende economie als basis hebben die gekenmerkt wordt door duurzame processen en producten, een fatsoenlijk arbeidsmilieu en innovatie; - acht het essentieel dat de 500 miljoen EU-burgers als middelpunt van de interne markt worden beschouwd; - wijst erop dat initiatieven in het kader van de SMA I en II moeten worden afgestemd op de maatregelen ter versterking van de EMU (begrotingspact, ESM, Euro Plus enzovoort); - is van mening dat onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten moeten worden aangegrepen om voor gelijke voorwaarden voor iedereen te blijven zorgen, en de hoge normen voor consumenten-, milieu- en sociale bescherming te handhaven. DE INTERNATIONALE OVEREENKOMST INZAKE KLIMAATVERANDERING VAN 2015 Het EESC pleit ervoor dat Europa zich proactief en ambitieus opstelt, met realistische verwachtingen over wat haalbaar is, in de geest van het EESC-advies over de “Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050”, en zich aanpast aan veranderingen op het wereldtoneel. Wil een toekomstige klimaatovereenkomst kans van slagen hebben, dan moet daarin de nodige aandacht aan alle drie de pijlers op het gebied van duurzaamheid, alsook aan transparantie en verantwoordingsplicht 5
Vervolgadvies – CES6537-2013_00_00_TRA_CR
pagina 26 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Europees Economisch en Sociaal Comité
worden geschonken. Als de EU weg weet met uitdagingen van buitenaf, kan ze ook haar burgers een wenkend perspectief bieden. Het EESC waardeert dit initiatief om de belangrijkste beginselen van de verwachte mondiale overeenkomst aan de orde te stellen en ondersteunt de Commissie bij haar verdere voorbereidende werkzaamheden om een inclusief, ambitieus, efficiënt, eerlijk, billijk, transparant en bindend kader voor deze overeenkomst vast te stellen. De internationale onderhandelingen over klimaatverandering moeten een forum vormen waar landen elkaar stimuleren en elkaar niet tegenwerken. Om leiderschap te tonen en meer invloed uit te oefenen op de internationale onderhandelingen, moet de EU zich vastberaden inzetten voor strengere doelstellingen voor 2020 en 2030, en moet zij laten zien dat de tenuitvoerlegging van deze doelstellingen een integrerend onderdeel is van haar plannen voor economisch herstel en de transitie naar een duurzamere toekomst. Het EESC handhaaft dan ook zijn eerdere standpunt en dringt erop aan om de volledige uitvoering van alle bestaande koolstofdoelstellingen voor 2020 te verzekeren en na te gaan of de 2020-doelstelling voor broeikasgasemissies kan worden opgetrokken om een reductie van 25% te bereiken op weg naar de overeengekomen reductie van 80-95% tegen 2050. De Europese Unie zou indicatieve doelstellingen moeten goedkeuren om broeikasgasemissies tegen 2030 met 40% en tegen 2040 met 60% te verlagen. Daarop moet ze juridisch bindende beleidsmaatregelen nemen om die reducties te verwezenlijken. Dergelijke indicatieve langetermijndoelstellingen zijn nodig als benchmarks om investeerders en besluitvormers de nodige voorspelbaarheid en stabiliteit te garanderen. Ook zouden zij een ambitieuze benchmark betekenen voor de internationale onderhandelingen. OPENBARE DIENSTEN VOOR ARBEIDSVOORZIENING (ODA’S)6 - De openbare diensten voor arbeidsvoorziening spelen een cruciale rol om de doelstellingen van Europa 2020 op het gebied van werkgelegenheid te verwezenlijken. Ze moeten worden aangepast aan de nieuwe vereisten van de arbeidsmarkt, maatregelen op de korte termijn koppelen aan duurzame oplossingen en maatschappelijke risico’s weten in te schatten. - Tegen deze achtergrond stemt het EESC in met het voorstel van de Commissie om een Europees netwerk voor openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA’s) op te richten. Dit netwerk zal als vertrekpunt dienen om de resultaten op Europees niveau te vergelijken, meer bekendheid te geven aan goede praktijken en de uitwisseling van kennis te bevorderen, teneinde de dienstverlening en de efficiency van de ODA’s kracht bij te zetten. Dit netwerk zou vooral een adviserende en coördinerende rol moeten vervullen. - Het EESC vraagt ook om duidelijk aan te geven welke verbanden er bestaan tussen het nieuw opgerichte Europese netwerk van de ODA’s en het Comité voor de werkgelegenheid (EMCO). Het beveelt ook aan dat de Commissie en de lidstaten, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de verscheidenheid in de EU, de betrekkingen tussen de ODA’s en de regionale waarnemingsposten meer te structureren. - De ODA’s moeten zich met name geleidelijk tot multifunctionele agentschappen transformeren die binnen de EU verschillende soorten transities begeleiden: op de arbeidsmarkt, tussen de studietijd en de loopbaan en tussen verschillende carrières. 6
COM (2013) 430 final 2013/0202 (COD)
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 27 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Europees Economisch en Sociaal Comité
- De nieuwe bevoegdheden van de ODA’s, met name in het kader van de actieve beleidsmaatregelen voor werkgelegenheid, moeten op voldoende capaciteit en financiële middelen kunnen rekenen. - Belangrijk is ook dat een systeem van benchmarking van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening wordt opgezet, gebaseerd op kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Wel benadrukt het EESC dat dit tot gevolg moet hebben dat het aanpassings- en het reactievermogen van de werknemers met het oog op hun duurzame herintreding op de arbeidsmarkt of soepele verandering van loopbaan, worden verbeterd. - Het EESC beveelt aan om de kernindicatoren van het algemene kader op te nemen in de tekst van het besluit. De gedelegeerde handelingen zouden de minder belangrijke aspecten van deze kernindicatoren moeten aanvullen. - Ten slotte beklemtoont het EESC dat de sociale partners de belangrijkste actoren op de arbeidsmarkt zijn en dat zij een cruciale rol spelen in het moderniseringsproces van de ODA’s. Zij zouden meer inspraak moeten krijgen en, onder verwijzing naar het partnerschapsbeginsel, zou ook de rol van het maatschappelijk middenveld nader moeten worden uitgewerkt. ENERGIETECHNOLOGIEËN EN INNOVATIE (MEDEDELING)7 Het EESC steunt de door de Commissie geplande maatregelen, m.n. de doelstelling om tot een gemeenschappelijke, samenhangende en gecoördineerde aanpak te komen, gebaseerd op samenwerking tussen alle spelers op het gebied van het energiebeleid. Zijn advies is dat starre bureaucratie, risicoaversie en marktverstoringen absoluut moeten worden vermeden bij de uitvoering van nieuwe maatregelen. Bezien vanuit het oogpunt van het Europees maatschappelijk middenveld moeten in de eerste plaats aanjagers van nieuwe ideeën en concepten worden ondersteund. Essentieel is om energietechnologieën en innovatie technisch en wetenschappelijk op een hoger plan tillen. Om op dit vlak vooruitgang te boeken zijn adequate instrumenten nodig waarmee een gezond evenwicht kan worden gecreëerd tussen enerzijds een strak geplande projectontwikkeling en anderzijds een open blik en ruimte voor allerhande nieuwe benaderingen en concurrerende alternatieven. Het Comité gaat er vanuit dat het budget van de Commissie (Horizon 2020) en de lidstaten voor onderzoek en technologische ontwikkeling niet toereikend zal zijn en vindt dat een reden te meer om de EU-structuurfondsen, het Europees Investeringsfonds en de inkomsten van de EU-ETS-veilingen te gebruiken én vooral ook om het investeringspotentieel van de vrijemarkteconomie sterker op deze enorme uitdaging te richten.
7
COM(2013) 253 final - CES3996-2013_00_00_TRA_AC
pagina 28 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SECRETARIAAT CRB Een studie- en documentatieopdracht
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, die werd opgericht in 1948, is een raad waar gesprekspartners overleg plegen. Het is de bedoeling de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers via de raad te betrekken bij de uitwerking van het economisch beleid. De raad is bevoegd voor alle kwesties die van belang zijn voor het bedrijfsleven ; hij heeft alleen een adviserende opdracht. Specifiek voor de raad is dat de verschillende standpunten er aan elkaar worden getoetst en dat zo een dialoog tussen de leden ontstaat. De raad is dus enerzijds, een trefpunt van ideeën, waar de meningen worden vergeleken en waar het komt tot gemeenschappelijke voorstellen waarin het algemeen belang het haalt op de particuliere belangen en, anderzijds, tevens een schakel van het economisch beleid, die zijn voorstellen samenvat in adviezen ten behoeve van de economische beleidmakers. Het secretariaat van de raad heeft een dubbele taak ; het is belast met het griffiewerk en het economaat en het brengt de documentatie voor de werkzaamheden van de raad samen. Met de jaren heeft het deze tweede functie sterk ontwikkeld. In uitvoerige studienota’s behandelt het niet alleen problemen die aan de raad worden voorgelegd, maar ook onderwerpen waarvan het meent dat ze aandacht van de sociale gesprekspartners en van de politieke beleidmakers moeten krijgen. Voorts publiceert het geregeld algemene informatienota’s en allerhande statistische dossiers. Bij dit alles komen de uitstekende relaties die het onderhoudt met de studiediensten van de nationale en internationale instellingen het secretariaat goed te pas. Voor de Sociaal-Economische Nieuwsbrief draagt het secretariaat in het kader van zijn studie- en documentatieopdracht alleen de verantwoording.
Robert Tollet Voorzitter Luc Denayer Secretaris Kris Degroote Adjunct-secretaris