N°174 - 30 / 11 / 2011
sociaal-economische nieuwsbrieF
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NUMMER 174 - november 2011
concurrentIevermogen De distributiesector
3
munt Wordt de Renminbi een internationale reservemunt?
9
mobiliteit Grote uitdagingen voor de NMBS (2)
12
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
18
Europees Economisch en Sociaal Comité
20
• Stuurgroep: Andy Assez, Kris Degroote, Luc Denayer, Tasso Fachantidis, Ton Harding, Michèle Pans, Jean-Pierre Tillieux, Siska Vandecandelaere • Redactie: Jean-Paul Denayer, Michèle Pans, Sébastien Yasse • Redactiesecretariaat: Alain Cabaux • Vertaling: Bernadette Hamende • Opmaak: Lut Van Nuffel • Afterpress: José Marquez Y Sanchez • Website: www.ccecrb.fgov.be • Verantwoordelijke uitgever: Ton Harding, Blijde Inkomstlaan 17-21, 1040 Brussel
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 3 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
concurrentievermogen De distributiesector
Aan de financiële en economische crisis die thans Europa treft, liggen o.m. de toenemende verschillen in concurrentievermogen tussen de landen van de eurozone ten grondslag. De crisis heeft de structurele zwakten van de Europese economie alleen maar pijnlijk duidelijk gemaakt: de gemiddelde groei in Europa was structureel lager dan die van zijn belangrijkste economische partners, de werkgelegenheidsgraden in Europa voor de 20- tot 64-jarigen blijven een stuk bescheidener dan elders in de wereld, de vergrijzing van de bevolking gaat in een hogere versnelling… Om de nodige economische en sociale aanpassingen door te voeren, heeft de Europese Unie in 2010 een nieuwe economische governance ingevoerd. Dit artikel gaat eerst dieper in op de definitie van het begrip concurrentievermogen en toont aan dat het niet kan worden teruggevoerd tot het loutere vermogen van een land om tegen concurrerende prijzen goederen en diensten te produceren. Op basis van een gemeenschappelijke nota van de Nationale Bank van België, het secretariaat van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en het Federaal Planbureau1 zullen een aantal indicatoren worden voorgesteld waarmee enig inzicht kan worden verschaft in het concurrentievermogen van België. In het tweede deel van dit artikel wordt een kort overzicht gegeven van de acties die de EU heeft ondernomen om haar economie nieuw leven in te blazen. Het laatste deel is gewijd aan de analyse van de concurrentie in de kleinhandelssector. Het concurrentievermogen van België: enkele indicatoren In een steeds sterker gemondialiseerde wereld, en nu zich een technologische omwenteling voltrekt, bestaat een van de belangrijkste uitdagingen van de Europese Unie erin het concurrentievermogen te versterken. Het concurrentievermogen van een onderneming of van een industrietak wordt opgevat als haar vermogen om marktaandelen te verdedigen of te veroveren. Maar op het niveau van een land is het concurrentievermogen zijn capaciteit om zijn levensstandaard te verhogen of die minstens te handhaven op het niveau van de meest ontwikkelde naties en om terzelfder tijd zijn sociale samenhang duurzaam te garanderen d.m.v. een hoge werkgelegenheidsgraad. In dat kader kan het concurrentievermogen niet worden teruggevoerd tot het loutere vermogen van een land om goederen en diensten tegen concurrerende prijzen te produceren en op de markt aan te bieden. Om het concurrentievermogen van een land te verbeteren, wordt het ook noodzakelijk rekening te houden met minder tastbare factoren, waaronder opleiding, innovatie, ondernemerschap… “Schematisch voorgesteld speelt het prijsconcurrentievermogen een meer defensieve rol, gericht op het beschermen van de verworvenheden, terwijl de niet-prijsfactoren veeleer deel uitmaken van een offensieve strategie, ingegeven door de noodzakelijke aanpassing aan een snel veranderende geglobaliseerde omgeving”.2 Het concurrentievermogen van een land of van een regio inschatten is in feite minder evident dan het op het eerste gezicht lijkt. Het concurrentievermogen kan immers niet rechtstreeks worden gemeten. 1
De definitieve versie van de nota is beschikbaar op de website van de CRB: http://www.ccecrb.fgov.be/colloq/ CRB2011-0809.pdf.
2
ROBERT Benoit en Luc DRESSE (2005), “De industrie in België: vroegere ontwikkelingen en toekomstige uitdagingen”, Economisch Tijdschrift, nr. III-2005, blz. 7-46
pagina 4 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
concurrentievermogen De distributiesector
Dat betekent dat inzicht krijgen in het concurrentievermogen berust op een aantal aspecten die van hun kant waarneembaar zijn.3 Het secretariaat van de CRB heeft, in samenwerking met de NBB en het FPB, getracht meer inzicht te verwerven in het concurrentievermogen van België via een nota die ze samen hebben opgesteld over de uitdagingen voor het concurrentievermogen van België. Zoals we hierboven al vaststelden, is een concurrerende economie in staat de levensstandaard van haar inwoners op een duurzame wijze te handhaven of te verhogen. De vaakst gebruikte indicator om dat vermogen te evalueren, is nog steeds het bbp per inwoner.4 Binnen Europa is het niveau van het bbp/inwoner in België relatief hoog. In 2010 bedroeg het 28.181 euro (PPP). België overstijgt het gemiddelde van de eurozone en ook dat van zijn drie belangrijkste handelspartners (Duitsland, Frankrijk en Nederland). De groei van het bbp/inwoner geeft een aanwijzing van de stijging van de levensstandaard in een economie, wat een belangrijk kenmerk van een concurrerende economie is. Uit de economische en financiële crisis is evenwel gebleken dat het belangrijk is dat die groei voldoende “duurzaam” is. Om de groeiprestaties van een economie te evalueren, is het bijgevolg belangrijk rekening te houden met de houdbaarheid van die groei en bijtijds de vinger te leggen op eventuele onevenwichtigheden. In die context kan de balans der lopende verrichtingen een nuttige indicator van “duurzaamheid” zijn, die de eventuele onevenwichtigheden snel opspoort. 8 6 4 Lopend saldo
(in % van het bbp)
2 0 BE
DE
FR
NL
EA
-2 -4
Bron: EC, INR
1995
2010
In België schommelde het saldo van de lopende verrichtingen t.o.v. de rest van de wereld tijdens de periode 1996-2001 tussen 4 en 5%. Nadat het in 2002 een piek van 5,9% van het bbp had bereikt, liep het geleidelijk terug tot 2% in 2009. Van de drie buurlanden van België heeft alleen Frankrijk ook een inkrimping van zijn saldo der lopende verrichtingen opgetekend, terwijl dat saldo in Nederland en, vooral, in Duitsland een stijgende tendens te zien gaf.
3
KEGELS, Chantal & Jan VAN DER LINDEN (2010), “Competitiveness, productivity, competition and structural reforms : the Belgian case”, Reflets et perspectives de la vie économique, Boekdeel L, 2011/3, blz. 27-46
4
Deze indicator vertoont beslist enkele lacunes. Zo houdt hij geen rekening met de verdeling van het bbp over de bevolking, noch met de negatieve gevolgen voor het milieu of met de productie die niet via de markt wordt verhandeld… Bij de interpretatie van deze indicator moet dit mee in beschouwing worden genomen.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 5 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
concurrentievermogen De distributiesector
Een andere manier om het concurrentievermogen van de Belgische ondernemingen te beoordelen, bestaat erin de ontwikkeling (naar bedrijfstak) te analyseren van het aandeel van de Belgische toegevoegde waarde in de Europese toegevoegde waarde, meer bepaald in die van het Europa van de Vijftien. Dankzij de analyse op basis van de toegevoegde waarden kan rekening worden gehouden met de markaandelen van de Belgische ondernemingen in de gezamenlijke markten die in handen zijn van concurrerende bedrijven van Europa in haar geheel. Zowel voor de verwerkende industrie als voor de marktdiensten is het aandeel in de Europese toegevoegde waarde kleiner geworden. Met andere woorden, de reële toegevoegde waarde in België is minder sterk toegenomen dan gemiddeld in de EU15. Het Europese concurrentievermogen verbeteren: Europa 2020 De economische en financiële crisis heeft de economieën van de EU-lidstaten zwaar getroffen, hun structurele zwaktes duidelijk gemaakt, de euro kwetsbaar gemaakt en de geloofwaardigheid van de economische en monetaire unie doen wankelen. In 2010 heeft de EU besloten haar economie nieuw leven in te blazen, niet alleen om sneller uit de crisis te geraken, maar ook om de grondslagen te leggen van een “slimme, duurzame en inclusieve” groei. De strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid ruimde in 2010 aldus de baan voor de Europa 2020-strategie.5 Om ervoor te zorgen dat alle actoren van de EU meewerken aan het welslagen van de nieuwe Europese economische governance, heeft de EU een beleidstoezichtsmechanisme ingevoerd dat berust op drie pijlers: een budgettaire, een macro-economische en een thematische. De verbintenissen van de lidstaten ten gunste van de Europa 2020-strategie worden onderzocht en hun vorderingen worden gemeten in het kader van de thematische procedure. De nationale hervormingsprogramma’s die jaarlijks bij de Europese Commissie worden ingediend, behelzen immers de omzetting van de Europese kerndoelstellingen in nationale doelstellingen en bevatten ook de maatregelen die de landen van plan zijn te nemen om die doelstellingen te bereiken. Het nieuwe model van economisch bestuur werd voor het eerst in 2011 ten uitvoer gelegd (“Europees semester”). De impuls werd gegeven door de jaarlijkse groeianalyse die de Europese Commissie in januari heeft verricht. In april hebben de lidstaten hun nationaal hervormingsprogramma en hun stabiliteits- of convergentieprogramma opgesteld. In de loop van de maand juni heeft de Europese Raad specifieke aanbevelingen tot elk land gericht. Aan België werden zes aanbevelingen gedaan6: het overheidstekort corrigeren, de langetermijnhoudbaarheid van de openbare financiën verbeteren, de structurele zwakheden in de financiële sector aanpakken, het systeem van loononderhandelingen en van loonindexering – in overleg met de sociale partners en conform de nationale praktijken – hervormen, de arbeidsparticipatie naar een hoger peil tillen en maatregelen nemen om de concurrentie in de detailhandel en op de elektriciteits- en gasmarkt te stimuleren.
5
Voor meer informatie over de Europa 2020-strategie, zie: http://ec.europa.eu/europe2020/index_nl.htm.
6
Meer info is te vinden op: http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/recommendations_2011/csr_belgium_nl.pdf.
pagina 6 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
concurrentievermogen De distributiesector
De concurrentie in de kleinhandelssector in België verhogen Een vergelijking van de consumptieprijzen tussen landen kan aan het licht brengen dat de detailhandelssector in België met een gebrek aan concurrentie kampt. Volgens een studie van het Federaal Planbureau7 zijn de consumptieprijzen in België hoger dan in Frankrijk, Nederland en Duitsland. Ter gelegenheid van een rondetafel die op woensdag 9 november jl. werd georganiseerd door het tijdschrift “Reflets et Perspectives de la vie économique” heeft de heer Walckiers aangetoond dat de prijzen van de in warenhuizen verkochte verwerkte voedingsmiddelen in België hoger zijn dan in de drie buurlanden. Identieke producten zouden in ons land 10,4% duurder zijn dan in Nederland, 10,6% meer kosten dan in Duitsland en 7% meer dan in Frankrijk. In haar recentste jaarverslag heeft de NBB erop gewezen dat een stijging van de prijzen van goederen en diensten die beschermd zijn tegen internationale concurrentie ook kon leiden tot een stijging van de prijzen van goederen en diensten die wel aan internationale concurrentie blootstaan. Aangezien de stijging van de prijzen van goederen en diensten die beschermd zijn tegen internationale concurrentie een zekere druk uitoefent op de inflatie, kunnen ook de lonen in de sectoren die onderhevig zijn aan internationale concurrentie worden beïnvloed, omdat dan het indexeringsmechanisme een rol speelt. Bijgevolg is een prijsstijging in de detailhandel niet alleen voor de consumenten een probleem, maar kan ze ook – via het tweederonde-effect – het concurrentievermogen schaden van de sectoren die aan internationale concurrentie blootstaan. In 2010 heeft de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven een studie verricht naar het concurrentievermogen in de distributiesector.8 Zoals ook is gebleken uit andere studies, hebben we vastgesteld dat het niveau van de arbeidsproductiviteit in de distributiesector in België hoog is. De arbeidsproductiviteit in België kende van 1996 tot 2007 evenwel een minder sterke ontwikkeling dan in de buurlanden. In België nam ze tijdens de beschouwde periode gemiddeld 0,9% per jaar toe, terwijl de stijging 3,9% bedroeg in Nederland, 2,1% in Duitsland en 1,9% in Frankrijk. We hebben gebruik gemaakt van het analysekader van de groeiboekhouding om beter te begrijpen waarom de arbeidsproductiviteit in België langzamer is toegenomen dan in de buurlanden. De groei van de arbeidsproductiviteit kan aldus in drie componenten worden uitgesplitst: de toename van de kapitaalintensiteit, het compositie-effect van de arbeid en de bijdrage van de totale productiviteit van de factoren.9 De groei van de arbeidsproductiviteit in de Belgische distributiesector wordt aldus ondersteund door een grotere capital deepening en door een hoog compositie-effect van de arbeid, maar wordt afgeremd door een negatieve bijdrage van de totale productiviteit van de factoren. Bijgevolg vindt de lage groei van de arbeidsproductiviteit die wordt waargenomen in de distributiesector zijn verklaring in een lage (negatieve) bijdrage van de totale factorproductiviteit. Deze ontwikkelingen wijzen er zo te zien op dat de distributiesector in België zijn massale investeringen in fysiek en menselijk kapitaal nog niet heeft omgezet in innovatievermogen en, bijgevolg, in een toename van de totale productiviteit van de factoren.
7
VAN DER LINDEN, Jan (2010), “Concurrentie in de Belgische distributie”, Federaal Planbureau, Working paper 15-10, 97 blz.
8
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (2010), Studie over het concurrentievermogen in de distributiesector, Brussel, Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 81 blz.
9
Voor meer informatie over de groeiboekhouding verwijzen we naar: BIATOUR, B, et al. (2010), « Comparaison des composantes de la croissance de la productivité: Belgique, Allemagne, France, Pays-Bas 1996-2007 », Federaal Planbureau, Working paper 18-10, 33 blz.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 7 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
concurrentievermogen De distributiesector
Uitsplitsing van de groei van de arbeidsproductiviteit in de distributiesector (gemiddeld jaarlijks groeipercentage)
Groei van de Bijdrage van de arbeidsproductiviteit capital deepenig 96-07 96-07
Duitsland Nederland Frankrijk België
20,95 20,24 22,84 27,45
2,1% 3,9% 1,9% 0,9%
0,6% 0,6% 0,6% 1,8%
CompositieBijdrage van de totale effect van de productiviteit van de arbeidskrachten factoren 96-07 96-07 0,0% 1,6% 0,0% 3,2% 0,4% 0,9% 0,4% -1,3%
Bron: EUKLEMS, Biatour et al. (2010)
In tal van studies werden al pogingen ondernomen om het mogelijke verband tussen de concurrentiegraad en innovatie te verklaren. Aghion et al. (2005) hebben bv. aangetoond dat, wanneer de concurrentiegraad laag is, een verhoging van de concurrentie de innovatie gunstig zou beïnvloeden.10 De graad van concurrentie tussen de ondernemingen binnen een sector heeft natuurlijk ook een effect op de prijzen. Een mogelijke hypothese ter verklaring van de prijsverschillen tussen België en de buurlanden (zie hierboven) is dat er prijsafspraken zouden kunnen bestaan tussen de ondernemingen die in de detailhandelssector in België activiteiten verrichten. Steenbergen en Walckiers (2011) nuanceren die hypothese echter.11 De sector bestaat in België uit drie grote spelers – Carrefour, Colruyt en Delhaize – die elk aan 20 tot 30% van de vraag voldoen. Drie andere, zij het kleinere, concurrenten mengen zich in de concurrentiestrijd in de sector: Aldi, Lidl en Louis Delhaize. Elke van die distributeurs heeft zijn eigen handelsstrategie aangepast aan zijn eigen cliënteel. Alle distributeurs bieden honderden producten aan waarvoor ze hun eigen prijsbeleid hebben ontwikkeld, waarmee ze aan de behoeften van hun eigen klanten kunnen voldoen. Deze auteurs merken op dat soms wordt geopperd dat de regelgeving in de detailhandelssector invloed zou kunnen uitoefenen op de concurrentie en dat het interessant zou zijn de impact van die regelgeving op het prijzenpeil te bestuderen. Uit de databank van de Oeso m.b.t. de regelgeving blijkt dat de detailhandel in België streng gereguleerd is. De sector wordt meer bepaald door drie soorten wetgeving gereglementeerd : de wetgeving inzake de handelvestigingen, die m.b.t. de handelspraktijken en die over de openingsuren. Van der Linden (2010) stelt op basis van een econometrische analyse vast dat die wetten een impact hebben op de concurrentie in de detailhandelssector.
Volgens Steenbergen en Walckiers (2011) kunnen ook andere factoren de prijsverschillen voor identieke producten tussen België en de buurlanden verklaren. Ten eerste kunnen de kosten die worden gedragen door de warenhuizen van land tot land verschillen. Zo kunnen de arbeidskosten, de vastgoedkosten, de transportkosten of de kosten van andere inputs in België hoger zijn dan in andere landen. De prijsverschillen tussen landen kunnen aldus op kostenverschillen wijzen. Steenbergen en Walckiers (2011) zijn evenwel van oordeel dat bijkomende werkzaamheden noodzakelijk zouden zijn om de effecten van die verschillende factoren op de prijsverschillen te evalueren. 10 AGHION, Philippe et al. (2005), « Competition and innovation : An inverted U-Relationship », Quarterly Journal of Economics, 120 (2), blz. 701-728. 11 STEENBERGEN, Jacques & Alexis WALCKIERS (2011), « Competition and price regulation of retail services in Belgium », Reflets et Perspectives de la vie économique, Boekdeel L, 2011/3, blz. 53-71.
pagina 8 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
concurrentievermogen De distributiesector
De wetgeving in de detailhandel
De wet op de handelsvestigingen dateert van 1975 en schrijft voor dat de plannen voor winkelvestigingen onderworpen zijn aan de uiteindelijke goedkeuring door het college van burgemeester en schepenen, ongeacht of het om een nieuwe constructie, een uitbreiding van één of meer constructies, een vestiging in een pand dat eerder een andere bestemming had dan de detailhandel, of een plan tot ingrijpende wijziging van de aard van de handelsactiviteit in een reeds voor handelsdoeleinden bestemd pand gaat. De eerste wet op de handelspraktijken stamt uit 1971. Deze wet installeert een aantal regels om de vrije concurrentie te consolideren, de consumenten te beschermen en erop toe te zien dat deze laatste voldoende en gepaste informatie krijgt. Deze wet reglementeert meer bepaald de prijsaanduidingen, de uitverkopen, de koopjes, de waardebonnen, de hoeveelheidsaanduidingen en de reclame. Tot slot is er de reglementering van de openingstijden en -dagen. Die wordt beheerd door twee wetten. De wet van 20 juni 1960 legt een verplichte wekelijkse rustdag op, vrij te kiezen door de handelaar. Deze rustdag is een ononderbroken periode van 24 uur. De wet van 24 juli 1973 reglementeert de sluitingsuren: normaal van 20 uur tot 5 uur.
Gelet op het belang van het prijzenpeil voor de koopkracht, maar ook voor het concurrentievermogen van de ondernemingen, zou het interessant zijn meer in het bijzonder de invloed van die verschillende factoren op de prijsverschillen tussen België en de buurlanden te bestuderen. De Belgische mededingingsautoriteit plant zeer binnenkort de publicatie van een studie over de oorsprong van de prijsverschillen tussen België en Nederland voor identieke producten.
Sébastien Yasse (
[email protected])
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 9 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
munt Wordt de Renminbi een internationale reservemunt?
Het spreekwoordelijke “intrappen van een open deur” is zeker van toepassing wanneer we stellen dat alle actoren van het economische, sociale en financiële veld vandaag met grote belangstelling kijken naar wat er gebeurt in de Chinese Volksrepubliek. Het land kent een spectaculaire groei en economische ontwikkeling. Het stelt zich open voor de wereldeconomie. Delen van belangrijke industrietakken, tot nu vooral de arbeidintensieve, worden naar daar gedelocaliseerd. De stijgende export genereert voor China een positieve handelsbalans. China heeft in het laatste decennium aanzienlijke monetaire reserves opgebouwd, tot 3.000 miljard US$. Omwille van al deze factoren rijst de vraag of de Chinese munt, de renminbi (RMB), ook op termijn kan uitgroeien tot een internationale reservemunt. Hierover sprak prof. Sylvain Plasschaert ( U.A. en KU Leuven) tijdens een “Expert Seminar” van EGMONT - Koninklijk Instituut voor Internationale Relaties. Sinds meerdere decennia kent China een snelle economische groei (ca.10% per jaar sinds de jaren ’80 van vorige eeuw) en een nog snellere groei van de exportwaarde. Door de overschotten op de handelsbalans en door de aanzienlijke instroom aan directe investeringen werden reserves aan buitenlandse munten opgebouwd. Niets wijst er vandaag op dat deze trend niet zal doorzetten. Bovendien werd het Chinees banksysteem bijna niet getroffen door de financiële crisis van 2008-2009. China is tot op vandaag een volksrepubliek. De wisselkoers was irrelevant in de periode van de centraal geleide planeconomie, d.i. vooraleer hervormingen werden doorgevoerd onder Deng Xiaoping. In 1994 wordt de convertibiliteit van de munt ingevoerd, maar dan beperkt tot enkel de lopende rekeningen (en dus niet toepasselijk op de kapitaalrekeningen). De opbrengsten van export worden verplicht overgedragen aan de centrale bank. Deze legt ook de wisselkoers vast: vanaf 1994 werd deze verbonden aan de dollar en vastgesteld op 8,6 RMB per US$. In de periode 2005-2008 steeg de waarde van de RMB tov de US$ met ca. 20%. Ook nadien kan men spreken van een opwaardering, beperkt maar toch merkbaar. Ook de REER (real effective exchange rate), als maat voor de koopkrachtpariteit van de munt, stijgt. HET DEBAT OVER DE ONDERWAARDERING VAN DE RENMINBI De economische slagkracht van China en de weerslag die deze heeft op de ontwikkelde economieën heeft er toe geleid dat de kritiek op de “ondergewaardeerde renminbi” vaker en luider weerklonk. Zo werd en wordt er vanuit de VSA gedreigd met hoge(re) importheffingen om de handelsonevenwichten met China op te vangen. In het algemeen mag gesteld worden dat de argumenten voor een “ondergewaardeerde renminbi” zwak klinken want: Er is een groeiend probleem om de (Chinese) handelsstatistieken op de juiste manier te interpreteren. Specifiek voor China is dat de helft van de export verloopt via buitenlandse multinationals (hierin ook begrepen de Hong Kong multinationals) en dat de in China zelf gecreëerde toegevoegde waarde slechts de helft bedraagt van de totale exportwaarde van de uitgevoerde producten. Deze producten bevatten immers veel ingevoerde inputs.
pagina 10 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
munt Wordt de Renminbi een internationale reservemunt?
Heel wat producten die de VSA invoeren uit China worden in de VSA niet langer geproduceerd (vb. slechts 15% van de in de VSA verkochte schoenen worden daar ook gemaakt). Het enige gevolg van heffingen op Chinese import zou zijn dat de productie verlegd wordt (vb. naar landen als Bangladesh, Cambodja, …) Handelstekorten mogen niet louter bilateraal worden bekeken, het totaalbeeld van een land is veel relevanter. Niet alleen de VS handelsbalans moet bekeken worden voor de VS, ook moet men rekening houden met het feit dat de omzet van buitenlandse filialen van VS bedrijven driemaal de waarde van de VS export bedraagt. Ook technisch stellen er zich een aantal problemen: de onevenwichten tussen landen worden niet alleen meer bepaald door de reële economie, maar ook door de financiële verrichtingen. Ook stelt zich de vraag naar wat de optimale handelsbalans dan wel kan zijn: niet alle landen kunnen permanent in evenwicht zijn. Het IMF heeft gepoogd te achterhalen hoe het dan werkelijk staat met de onderwaardering van de RMB. De uitkomst van deze simulaties geeft zeer uiteenlopende resultaten, afhankelijk van de gebruikte modellen. Prof. Plasschaert meent echter op basis van de resultaten dat er geen sprake kan zijn van een zware onderwaardering. De Big Mac index, een schepping van The Economist, bevestigt deze stelling. DE INTERNATIONALISATIE VAN DE RENMINBI Een aantal stappen om de RMB op de internationale financiële kaart te zetten zijn de volgende. Een eerste vereiste is de creatie van een Chinese “onshore” markt voor buitenlandse valuta. Deze is vandaag onbestaande, de overheid verplicht de bedrijven immers om ontvangsten uit uitvoer over te dragen aan de centrale bank. De quotering van de munten voor de lopende verrichtingen wordt vandaag bilateraal en paarsgewijs gedaan. Er is zeer weinig omzet op deze markten, hoewel toch groeiend. De hoop groeit dat de convertibiliteit op middellange termijn mogelijk zal zijn voor kapitaalrekeningen, zonder hier echter een precieze termijn op te plakken. De versoepeling van de wisselcontroles is een volgende vereiste. Slechts onlangs werd het verplicht repatriëren van de inkomsten uit uitvoer afgeschaft zodat RMB-rekeningen in het buitenland kunnen worden aangehouden. Ook is het vandaag niet eenvoudig voor niet-ingezetenen om actief te zijn op de Chinese beurzen (vb. Shanghai). Sinds kort kan de RMB in de internationale handel met China worden aangewend zowel voor export naar China als voor export vanuit China. Ook stelt men vast dat er zich snel offshore markten ontwikkelen in RMB. Hong Kong nam hierin het voortouw, nu gevolgd door Taipei en Singapore. Om evidente redenen is ook Londen kandidaat om op deze markt actief te worden.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 11 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
munt Wordt de Renminbi een internationale reservemunt?
Deze evolutie herinnert aan de uitbouw van de euro-dollar markt in de jaren ’60 van de vorige eeuw. De voorwaarden om een dergelijke markt in RMB te zien groeien zijn dezelfde als toen: een gunstige(r) regulerende omgeving en bijgevolg gunstige (intrest)voorwaarden. Dit bevordert ongetwijfeld ook de ontwikkeling van financiële producten in RMB : in de eerste plaats RMB-obligaties, mogelijk ook afgeleide financiële producten. De financiële crisis heeft de belangstelling voor het gebruik van STR’s (Speciale Trekkings Rechten) in de internationale financiële wereld opnieuw aangezwengeld. STR’s is een muntkorfeenheid. De munten van de korf waren tot nu de US$, de euro, de Yen en het pound sterling. Het grote pluspunt van een muntkorf bestaat erin dat de koersvolaliteiten beperkter zijn. Binnen het IMF is de houding geëvolueerd: waar het in 2010 nog onbespreekbaar was om de RMB tot de korf van de STR toe te laten is dit nu een aanvaarde denkpiste. Uit wat voorafgaat blijkt de speciale plaats van Hong Kong . Deze is vandaag al de derde belangrijkste financiële markt van de wereld, na New York en Londen. Het wettelijk systeem, het veralgemeend gebruik van het Engels, de onbeperkte convertibileit van de HK$, het performante en gesofisticeerde financieel systeem zijn alle troefkaarten die China kan aanwenden. Zowel het gebruik en de volumes van lopende rekeningen in RMB als de uitgifte van “dim sum” obligaties in RMB (vooralsnog kortlopend, o.a. voor grote internationale bedrijven) neemt toe. Een aantal andere factoren dragen nog een steentje bij: de Volksrepubliek China en Hong Kong beschouwen Hong Kong als een bruggenhoofd naar China ( Hong Kong speelt ook soms een rol als “oefenterrein”), een aantal maatregen o.a. inzake fiscaliteit (dubbele belastingsverdragen, ook met België). BESLUIT Het belang van de RMB als internationale valuta neemt snel toe. Dit betekent echter niet dat de RMB op korte termijn volledig convertibel zal worden. China zal zijn tijd nemen om zich te integreren in een multipolair monetair systeem. Het beschikt nog (lang) niet over een modern financieel systeem en daarom is het verwerven van een status als internationale reservemunt nog ver af. Bovendien moet China een dergelijke stap ook bewust willen zetten (Japan deed dit niet). Het potentieel van Hong Kong is duidelijk aanwezig, mogelijk ontwikkelt er zich ook een monetair blok in Zuid-Oost Azië rond de RMB. De rol van de US$ is zeker niet uitgespeeld. Deze blijft nog geruime tijd de spilvaluta in het monetair wereldsysteem.
pagina 12 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
MOBILITEIT Grote uitdagingen voor de NMBS (2)
De NMBS staat voor grote uitdagingen in verschillende domeinen. Eerst en vooral moet ze de groeidoelstelling (reizigersgroei van gemiddeld 3,8% per jaar) verwezenlijken die de federale staat haar via het beheerscontract oplegt. Om die groeidoelstelling te kunnen waarmaken, moet ze o.a. competitieve tarieven hanteren. Verder is het belangrijk dat de NMBS de veiligheid in de treinen en in de stations verhoogt en dat ze ervoor zorgt dat haar financiële basis terug solide wordt. Bovendien moet ze inspelen op de groeiende flexibiliteitsbehoefte en nieuwe manieren vinden om grote spoorprojecten gefinancierd te krijgen. Daarnaast moet ze ervoor zorgen dat de kwaliteit van de dienstverlening, in het bijzonder de stiptheid van de treinen, erop vooruitgaat en moet ze zich klaarstomen voor de nakende liberalisering van het reizigersvervoer per spoor. Om de reflectie over deze uitdagingen en manieren om ze aan te gaan vooruit te helpen, geeft het secretariaat van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven het woord aan de heer Marc Descheemaecker, gedelegeerd bestuurder van de NMBS. In het septembernummer van onze nieuwsbrief behandelden we de uitdagingen van de NMBS inzake tarieven, reizigersgroei, financiële situatie, veiligheid en flexibiliteit. In dit artikel gaan we in op de financiering van toekomstige spoorprojecten, de stiptheid van de reizigerstreinen en de toekomstige liberalisering van het reizigersvervoer per spoor. DE TOEVLUCHT TOT PPP-CONSTRUCTIES Gelet op de benarde situatie van de openbare financiën en op de gigantische kostprijs van spoorprojecten is de kans zeer groot dat voor de realisatie van toekomstige spoorprojecten steeds meer zal worden gekozen voor een PPP-constructie waarbij publieke en private middelen met elkaar worden gecombineerd. Voor de financiering van de Diabolospoorverbinding1, het eerste spoorproject dat in België tot stand kwam via een publiek-private samenwerking, voerde de federale regering de Diaboloheffing2 in en besloot ze de tarieven van de trajecttreinkaarten eenmalig te verhogen met 0,5%3. Via die eenmalige tariefverhoging werd de financiering van de Diabolo-verbinding dus verhaald op alle treingebruikers, ook zij die geen gebruik maken van de Diabolo-spoorverbinding. Hoe groot acht u het risico dat PPP-constructies voor toekomstige spoorprojecten gelijkaardige verhogingen van de treinkaarttarieven tot gevolg zullen hebben?
1
De Diabolospoorverbinding is erop gericht de bereikbaarheid van de luchthaven van Zaventem te verbeteren.
2
Sinds 1 november 2009 wordt op de tickets van de NMBS van en naar de luchthaven van Zaventem een toeslag van 2,06 euro aangerekend. Deze toeslag, beter bekend onder de naam Diaboloheffing, wordt jaarlijks geïndexeerd en blijft van toepassing tot het einde van de exploitatie van de spoorverbinding door de NV Northern Diabolo (een consortium van een aantal private partners) in 2047. Vanaf het einde van de werken in 2012 zal de toeslag verdubbelen.
3
Bedoeld wordt de eenmalige bijkomende tariefverhoging van 0,5% die de NMBS krachtens artikel 19 van haar beheerscontract voor de periode 2008-2012 mag toepassen in het kader van het Diaboloproject om de “bijdrage van de spoorwegondernemingen” bedoeld in artikel 15, § 1 van de wet van 30 april 2007 houdende dringende spoorwegbepalingen te dekken. De genoemde bijdrage is een bijdrage die elke spoorwegonderneming die gebruik maakt van de spoorweginfrastructuur voor het binnenlands vervoer van reizigers (dus ook de NMBS) jaarlijks dient te betalen.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 13 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
MOBILITEIT Grote uitdagingen voor de NMBS (2)
Marc Descheemaecker (M.D.) : ”De eventuele impact van PPP-constructies op de treinkaarttarieven is niet te voorspellen. Hij hangt af van de financieringswijze die de private investeerders en Infrabel voor de PPP-constructie vastleggen in een concessieovereenkomst die ze met elkaar sluiten.” DE STIPTHEID GAAT EROP ACHTERUIT Sinds 2004 is de stiptheid van de reizigerstreinen gestaag blijven afnemen en toch stellen we vast dat het aantal treinreizigers fors blijft groeien en dat het treinverkeer er in ons land niet goedkoper op wordt. Hoe verklaart u dat? M.D.: ”Zowel op het vlak van reizigersaantal als op het vlak van reizigerskilometers kan de NMBS betere groeicijfers voorleggen dan haar buitenlandse sectorgenoten (DSB, NS, OBB4, DB en SNCF). In België is het aantal treinreizigers tussen 2001 en 2010 gestegen met 54%5 terwijl het in de buurlanden Nederland, Frankrijk en Duitsland gedurende diezelfde periode nog niet half zo sterk groeide. Zowel interne als externe factoren stimuleren de reizigersgroei. Voorbeelden van externe factoren die de groei van alle NMBS-segmenten (woon-werk, woon-school, recreatie) omhoog stuwen, zijn de stijging van de brandstofprijzen, de toenemende verkeerscongestie op onze wegen en flankerende maatregelen van steden en gemeenten m.b.t. betalend parkeren en het filevrij maken van hun centra. Daarnaast spelen ook minstens vier interne factoren een belangrijke verklarende rol in de reizigersgroei. Ten eerste werden in het beheerscontract groeidoelstellingen (gemiddelde jaarlijkse reizigersgroei van 3,8%) vastgelegd die de NMBS moet realiseren. Ten tweede heeft de federale overheid in het beheerscontract stimuli ingeschreven m.b.t. specifieke klantensegmenten, bv. het derdebetalerssysteem voor het woon-werkverkeer, dat zowel in de privésector als bij de overheidsdiensten een groeiend aantal reizigers weet aan te trekken. Verder heeft de overheidsdotatie het mogelijk gemaakt de schooltreinkaarten heel goedkoop te maken: het tarief van die kaarten bedraagt slechts 20% van dat van de trajecttreinkaart, dat zelf al een stuk lager is dan het tarief van het standaardbiljet. Ten slotte is het commerciële beleid van de NMBS t.a.v. haar klanten erop gericht reizen per trein aantrekkelijker te maken via promotie-acties, gerichte communicatie met de klantensegmenten enz. Dat het treinverkeer er in ons land niet goedkoper op wordt, kan als volgt worden verklaard. Als de NMBS haar tarieven verlaagt, moet ze er rekening mee houden dat de prijselasticiteit van de vraag beperkt is, d.w.z. dat een vermindering van de tarieven nooit voldoende gecompenseerd wordt door een toename van het aantal reizigers, en dat er alleen maar een tariefverlaging kan komen als de overheid de NMBS nog meer subsidies toekent dan nu (cf. nu wordt al 2/3 van de investerings-en exploitatiekosten gedekt door overheidsdotatie). En dat is een probleem, aangezien de budgettaire situatie van het land dat niet mogelijk maakt en zo’n maatregel indruist tegen de bepalingen van het witboek “Stappenplan voor een Europese vervoersruimte - werken aan een concurrerend en zuinig vervoersysteem.”
4
DSB = Danske Statsbaner, NS = Nederlandse Spoorwegen, OBB = Österreichischen Bundesbahnen, DB = Deutsche Bahn, SNCF = Société nationale des chemins de fer français
5
Met dat percentage is de NMBS nummer 1 in Europa. Op nummer 2 staan de Luxemburgse spoorwegen.
pagina 14 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
MOBILITEIT Grote uitdagingen voor de NMBS (2)
DE NMBS IS SLACHTOFFER VAN HAAR EIGEN SUCCES Waaraan is de verslechtering van de stiptheid van de reizigerstreinen volgens u te wijten? M.D.: ”De verslechtering van de stiptheid van de reizigerstreinen heeft verschillende oorzaken, maar in wat volgt zal ik me beperken tot drie oorzaken waaraan in de media geen of onvoldoende aandacht wordt geschonken. Ten eerste is er het kwantitieve succes van de NMBS. Hoe groter het aantal reizigers dat moet worden vervoerd, hoe meer in- en uitstappen en hoe groter de treincongestie (want er moeten meer treinen worden ingezet waardoor de gebruiksintensiteit van het spoornet vergroot), wat verminderde stiptheid tot gevolg heeft. Ten tweede werd gedurende de jaren negentig nauwelijks geld gestoken in de modernisering van de vloot omdat er volop geïnvesteerd werd in het TGV-net en de Maastrichtnorm6 moest worden gehaald. Daardoor is het rollend materiaal thans verouderd en verouderd materiaal is nu eenmaal vaker defect, wat nefast is voor de stiptheid. Als reactie daarop heeft de NMBS voor meer dan 1,8 miljard euro nieuwe treinstellen besteld, maar het probleem is dat ze nog niet allemaal geleverd zijn omdat de lead-time (de tijd die verloopt tussen het moment van de bestelling en het moment van de levering) ongeveer zeven jaar bedraagt. Ten derde is de verslechterende stiptheid van de reizigerstreinen ook te wijten aan externe oorzaken zoals het stijgende aantal vertragingen ten gevolge van kabeldiefstallen.” DE STIPTHEIDSCIJFERS VERBETEREN De NMBS streeft ernaar om opnieuw de stiptheidsdrempel van 90% te halen. Hoe denkt ze die stiptheidsdoelstelling te realiseren? M.D.: ”Via o.a. de ingebruikname van de nieuwe treinstellen die het aantal vertragingen of afgeschafte treinen als gevolg van technische problemen zal doen dalen en via het nieuwe vervoersplan dat eind 2013 klaar zou moeten zijn. Nu is ons spoorwegnet zo verzadigd dat het minste incident (bv. een trein in panne) meteen een dominoeffect veroorzaakt. De bedoeling van het nieuwe vervoersplan bestaat er onder meer in de verwevenheid van het spoornet minder groot te maken en zo het domino-effect te reduceren tot een minimum.” LESSEN TREKKEN UIT HET VERLEDEN? Het tweede spoorwegpakket, dat op 30 april 2004 werd goedgekeurd, heeft ertoe geleid dat het vrachtvervoer per spoor sinds 1 januari 2007 geliberaliseerd is.
6
De Europese begrotingsdiscipline (beter gekend onder de naam Maastrichtnorm) was een van de afspraken uit het Verdrag van Maastricht uit 1992 . Deze discipline bestond erin : dat een tekort van een Europese lidstaat de 3% van het bbp niet of slechts incidenteel zou overschrijden, dat de staatsschuld ten hoogste 60% van het bnp mocht bedragen en dat het inflatiecijfer niet meer dan 1 % mocht afwijken van het Europese gemiddelde.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 15 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
MOBILITEIT Grote uitdagingen voor de NMBS (2)
Welke zijn de voornaamste positieve en negatieve effecten die deze liberalisering gesorteerd heeft? M.D.: “De vrijmaking van het goederenvervoer per spoor heeft ertoe geleid dat meer aandacht uitging naar de klant en dat de prijzen extra onder druk kwamen te staan. Bovendien heeft ze er mede voor gezorgd dat het grensoverschrijdend goederenvervoer per spoor goedkoper werd. Mede, want ook het initiatief van de NMBS om dochterondernemingen te creëren voor de tractie van goederentreinen op internationale corridors heeft daartoe bijgedragen. Desondanks kan men niet beweren dat de liberalisering van het goederenvervoer per spoor een onverdeeld succes is. De toename van het aantal operatoren op het Belgische spoornet heeft niet geleid tot een groei van de vervoerde goederenvolumes. Dat is een spijtige zaak want door de toenemende verkeerscongestie op onze wegen is een modal shift van de (vracht)wagen naar duurzame vervoermiddelen zoals het spoor dringend nodig.” Kan de NMBS hieruit lessen trekken met het oog op de liberalisering van het reizigersvervoer per spoor die vanaf 1 januari 2017 of 2019 werkelijkheid zal worden? En zo ja, welke? M.D.: ”De liberalisering van het goederenvervoer per spoor en de ermee gepaard gaande forse toename van het aantal nieuwe operatoren en nieuwe instellingen hebben het spoorsysteem veel complexer gemaakt. Als het binnenlandse reizigersvervoer wordt opengesteld voor concurrentie, zal de modal shift van de individuele auto naar het openbaar vervoer die de verschillende overheden in ons land nastreven zich pas voordoen als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Zo zal bv. moeten worden gesleuteld aan de hoogte van de infrastructuurvergoedingen (in België zijn die bijzonder hoog), zullen de infrastructuurwerken die bij een toename van het spoorverkeer noodzakelijk zijn, moeten worden uitgevoerd enz. Ten slotte dient ook gewaarschuwd dat de vrijmaking van het reizigersvervoer per spoor na enige tijd – gelijkaardig aan de tendens in de goederenmarkt- niet zorgt voor fenomenen als cherry picking (zie verder), complexe processen qua verdeling van de rijpaden of het delicate real-time beheer van het net.” DE LIBERALISERING ORGANISEREN Hoe valt het in ons land te organiseren om verschillende exploitanten van personenvervoer door elkaar te laten rijden op het hoofdnet? Er zijn nu al bottlenecks op ons netwerk. Denk maar aan de Brusselse Noord-zuidverbinding waar het nu al een probleem is om extra treinen in te lassen, laat staan dat je dat gaat organiseren met verschillende exploitanten. Welke operator zal voorrang krijgen bij vertragingen ? Enz. M.D.: “Ook zonder liberalisering zal de capaciteit van ons spoorwegnet (vooral rond Brussel) een groter wordend probleem vormen, omdat de mobiliteit en het aantal treinreizen zullen blijven stijgen. In tegenstelling tot bussen en trams rijden treinen niet onafhankelijk van elkaar, maar volgens strikt getimede schema’s, die men rijpaden noemt. Infrabel kent deze rijpaden toe na te hebben onderzocht of ze technisch haalbaar zijn en welke gevolgen ze hebben voor de regelmaat op het spoorwegnet. In een vrijgemaakte markt zal het voor de NMBS moeilijker zijn om haar aanbod te verdedigen of nog verder uit te breiden. De liberalisering is dus geen toveroplossing. Nieuwe spelers zorgen niet noodzakelijk voor extra capaciteit, maar verhogen in ieder geval de complexiteit van het spoorsysteem.”
pagina 16 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
MOBILITEIT Grote uitdagingen voor de NMBS (2)
IMPACT OP DE EFFICIËNTIE In een geliberaliseerde markt zullen verschillende operatoren waaronder de NMBS tegen elkaar worden uitgespeeld en zal wie niet efficiënt is, het moeilijk krijgen om de concurrentiestrijd te overleven. Op welke manier(en) denkt de NMBS haar kapitaal-, energie- en arbeidsefficiëntie te verbeteren? M.D.: “De kapitaalsefficiëntie verbeteren is verre van evident omdat de NMBS, zoals reeds eerder vermeld, weinig speelruimte heeft om haar inkomsten te verhogen en haar kosten te drukken. Bovendien is ze vanaf dag 1 ondergekapitaliseerd. Een verbetering van de arbeidsefficiëntie moet o.a. voortvloeien uit een optimalisering van de werkmethodes. Om haar energieverbruik in te perken, onderzoekt de NMBS hoe ze de treinen zuiniger kan laten rijden (proefproject met energiemeters in de treinen) en hoe het energieverbruik van de comfortdiensten (verwarming, verlichting, koeling…) in de treinen gereduceerd kan worden zonder nadelige gevolgen voor de klanten.” IMPACT OP DE TREINTARIEVEN Hoe groot acht u het risico dat de liberalisering van het personenvervoer per spoor de financiering van de publieke dienstverleningsrol van de NMBS in het gedrang zal brengen en het spoorverkeer duurder zal maken voor mensen die elke dag de trein nemen op een kleine spoorlijn? M.D.: ”Op dit moment zijn de enige spoorlijnen die op het kleine Belgische spoorwegnet rendabel zijn, de spoorlijnen op de grote assen. In België is het spoorwegnet voor een groot stuk verlieslatend en werd ervoor geopteerd om daar veel subsidies in te steken. Met de opbrengsten van de rendabele spoorlijnen worden de verlieslatende spoorlijnen gefinancierd of wordt althans een deel van het verlies dat op deze lijnen wordt gemaakt, opgevangen. In geval van een liberalisering dreigen grote spelers uit de ons omringende landen er enkel de meest rendabele spoorlijnen uit te pikken (m.a.w. aan cherry picking te doen) en te exploiteren. Indien zij dat doen, krijg je wel concurrentie op de grote assen die door België lopen, maar moet je de kleine verlieslatende spoorlijnen die belangrijk zijn voor de publieke dienstverlening nog meer subsidiëren. En nogmaals, dat lijkt me om de hierboven vermelde redenen problematisch.” IMPACT OP DE STIPTHEID Nu reeds stellen we vast dat de stiptheid van de reizigerstreinen nefast beïnvloed wordt door de soms problematische coördinatie tussen de infrastructuurbeheerder Infrabel en de exploitant NMBS. Denkt u niet dat dat nog meer het geval zal zijn in een geliberaliseerde markt waarin Infrabel moet coördineren met verschillende exploitanten i.p.v. 1 enkele (nl. de NMBS)? M.D.: ”Ten eerste moet men goed voor ogen houden dat de soms gebrekkige coördinatie tussen de infrastructuurbeheerder en de exploitant niet de enige oorzaak van de verminderde stiptheid is. Die heeft vooral te maken met de stijgende densiteit van het treinverkeer, die grotere gevolgvertragingen bij treinincidenten in de hand werkt. Wanneer een trein op een zeer drukke lijn zijn rijpad7 verliest als gevolg van een vertraging, dan zal dat immers niet alleen voor de betrokken trein, maar ook voor andere treinen 7
Het rijpad is het strikte schema volgens hetwelk treinen rijden.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 17 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
MOBILITEIT Grote uitdagingen voor de NMBS (2)
gevolgen hebben, want de veiligheidsafstanden tussen de treinen moeten absoluut altijd nageleefd worden. Ook technische defecten aan de infrastructuur en aan het rollend materieel en ongevallen spelen een belangrijke rol in de verklaring van de verslechterende stiptheidscijfers. Het is juist dat elke nieuwe operator voor Infrabel het regelen van het spoorwegverkeer complexer maakt. Er zal wellicht moeten worden gedebatteerd over de toekenning van de rijpaden (de “slots” waar de treinen rijden). Bovendien zal Infrabel bij incidenten met een trein van operator X en met sneeuwbaleffecten op treinen van andere operatoren in real time als scheidsrechter moeten optreden zonder het veiligheidsaspect uit het oog te verliezen.” IMPACT OP DE VEILIGHEID In een geliberaliseerde markt is het gezien de sterke concurrentie nodig om de kosten zo laag mogelijk te houden. Hoe groot acht u het daaruitvoortvloeiend risico op onvoldoende investeringen die erop gericht zijn de veiligheid en de kwaliteit van de dienstverlening te garanderen? M.D.: ”In een geliberaliseerde markt zal de markt van de openbare treindienst steeds toegewezen worden via een aanbestedingsprocedure, waarbij de wensen van de aanbestedende overheid op het vlak van veiligheidsniveau, service en kwaliteit duidelijk omschreven staan in een lastenboek. De treinoperatoren zullen in hun voorstellen met deze eisen rekening moeten houden, maar zijn natuurlijk wel altijd vrij om betere voorstellen uit te brengen teneinde de markt in de wacht te kunnen slepen.”
Interview afgenomen door Michèle Pans (
[email protected])
pagina 18 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
EUROPA Op 12 oktober heeft de heer M. Dewatripont, directeur van de Nationale Bank van België (NBB), een bijdrage geleverd aan de werkzaamheden van de cel Opvolging Europese actualiteit over de financiële crisis. Hij heeft commentaar gegeven bij de recentste ontwikkelingen op de financiële markten, de maatregelen van de reguleringsinstanties en de internationale initiatieven ter zake. De Nationale Bank heeft positief geantwoord op de uitnodiging van de CRB om deel te nemen aan een vergadering van de cel over de problematiek van de staatsschulden. De heer Jan Smets, directeur van de NBB en bevoegd voor het departement Studiën, zal een uiteenzetting houden over de oorzaken van de schuldencrisis (economische en financiële situatie van de betrokken landen), de middelen die worden aangewend om die crisis te beheren (zoals de Europese mechanismen voor steun aan de landen met een grote schuldenlast, met inbegrip van de conditionaliteitsaspecten) en de gevolgen voor de financiële stabiliteit en de overheidsfinanciën van België. Op 21 oktober heeft de heer J. Verlinden, lid van het Comité voor de Economische Politiek (CEP), voor de cel Opvolging Europese actualiteit toelichting verschaft bij het debat dat heeft plaatsgehad tijdens de vergadering van het CEP van 19 oktober (meer bepaald over de loonindexering, de loonvorming in Frankrijk, Duitsland en Spanje, en het voorstel van scoreboard over de macro-economische onevenwichten). Op 16 november had een gemeenschappelijke vergadering van de CRB en de NAR plaats over de aanbevelingen voor België die de Europese Unie in juni 2011 in het kader van het Europees semester en de EU2020-strategie voorstelde. De sprekers waren de deskundigen van de Desk België van de Europese Commissie die de aanbevelingen mee opstelden. Ze hadden het over het macrogedeelte en over de technische analyse van de aanbevelingen. Tijdens diezelfde vergadering werd ook een document m.b.t. de gemeenschappelijke bijdrage van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven aan het geïntegreerde syntheseverslag van het Europees Economisch en Sociaal Comité in het kader van het Europees semester goedgekeurd. MEDEDINGING Op woensdag 26 oktober heeft de heer Stefaan Raes, voorzitter van de Raad voor de Mededinging, een ontwerp van mededeling van de Raad betreffende de berekening van geldboeten toegelicht tijdens een vergadering van de Commissie voor de Mededinging. De Raad wil de berekeningswijze bij het opleggen van geldboeten inzichtelijker maken. De Commissie heeft beslist om hierover een advies uit te brengen. Het secretariaat heeft een voorontwerp van advies opgesteld waarmee de leden van de Commissie zich na een schriftelijke procedure akkoord kunnen verklaren.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 19 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NORMEN VOOR CONSUMENTENPRODUCTEN DIE RADIOGOLVEN UITZENDEN In antwoord op de adviesvragen van mevrouw Laurette Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en de heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, over een ontwerp van koninklijk besluit betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het specifieke energieabsorptietempo, betreffende de reclame voor consumentenproducten die radiogolven uitzenden en betreffende het verbod op het op de markt brengen van mobiele telefoons speciaal ontworpen voor kinderen, heeft de Raad advies uitgebracht tijdens de plenaire vergadering van 16 november. PRODUCTNORMEN – REACH Op 17 oktober 2011 heeft minister van Klimaat en Energie Paul Magnette de Raad om advies verzocht over een ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de taal op het etiket en op het veiligheidsinformatieblad van stoffen en mengsels, en tot aanwijzing van het Nationaal centrum ter voorkoming en behandeling van intoxicaties als orgaan bedoeld in artikel 45 van Verordening (EG) nr. 1272/2008. Op basis van de gekregen input heeft het secretariaat een ontwerpadvies opgesteld dat is onderworpen aan een schriftelijke raadplegingsprocedure en op 28 november e.k. ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan de plenaire vergadering. TREINKAARTEN Op 21 oktober 2011 heeft de heer Marc Roman, voorzitter ad interim van het directiecomité van de fod Mobiliteit en Vervoer, de Raad om advies verzocht over de prijs van de treinkaarten vanaf 1 februari 2012. In antwoord op die adviesvraag heeft het secretariaat een voorontwerp van advies opgesteld op basis van de toelichtingen en gedachtewisselingen die plaatsvonden tijdens de informatievergaderingen van de gemengde subcommissie Treinkaarten op 23 juni en 12 oktober 2011. Dit voorontwerp is onderworpen aan een schriftelijke raadplegingsprocedure en zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan de volgende plenaire vergadering van de CRB en de NAR. SEMINARIUM ENERGIE/KLIMAAT De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven heeft op 24 november een seminarium van een halve dag georganiseerd waaraan nationale, regionale en Europese deskundigen, beleidsbepalers en sociaaleconomische actoren in de domeinen energie en klimaatverandering hebben deelgenomen. Het seminarium was gewijd aan de nieuwe initiatieven van de Europese Commissie m.b.t. het klimaaten energiebeleid (“Een routekaart voor een concurrerend koolstofarm Europa tegen 2050” en het “Energie-efficiëntieplan 2011”) en aan bijkomende studies over verwante thema’s (meer bepaald het syntheseverslag van de strategie van de Oeso voor een groene groei). Alle onderwerpen werden vanuit een internationaal, Europees en Belgisch oogpunt bekeken. In de volgende editie van deze nieuwsbrief verschijnt een verslag van het seminarium.
pagina 20 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Europees Economisch en Sociaal Comité
Tijdens zijn plenaire zitting van 26 en 27 oktober 2011 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité o.m. de volgende adviezen uitgebracht, waarvan we een samenvatting geven. Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte (witboek)1 De doelstelling om de uitstoot van broeikasgassen in de vervoerssector tegen 2050 met minstens 60% te verminderen, klinkt als een grote uitdaging, maar sluit in feite aan op de algemene klimaatdoelstellingen van de EU. Ook vormt dit streven een redelijk evenwicht tussen enerzijds de noodzaak de broeikasgasuitstoot snel te verkleinen en anderzijds de tijd die het kost om in een interne Europese vervoersruimte de energie-efficiëntie te optimaliseren en nieuwe en duurzame brandstoffen en aandrijfsystemen te ontwikkelen teneinde minder afhankelijk van fossiele brandstoffen te worden. Het EESC ziet dat er een grote kloof gaapt tussen de doelstellingen, de manieren waarop die gerealiseerd zouden moeten worden en de daarvoor vereiste financiering. Het beveelt aan meer verband aan te brengen tussen de strategische maatregelen uit het stappenplan (voor de periode tot 2050) en de meer praktische, direct te nemen maatregelen (voor de periode tot 2020 en 2030). Toekomstige projecten vereisen dat lidstaten en EU-instellingen hun criteria voor planning en prioritering beter op elkaar afstemmen, en moeten ook de modernisering van bestaande infrastructuur behelzen. Het EESC steunt de uitwerking van een strategie voor een efficiënt en echt duurzaam Europees vervoer waarin niet alleen rekening wordt gehouden met de uitdagingen op economisch en milieugebied, maar ook op sociaal vlak. Energie-efficiëntie2 Het EESC beveelt de Raad en het Parlement aan dat de Commissie zo snel mogelijk nagaat of de Unie het doel om een besparing van 20 % op energie te verwezenlijken kan halen. Indien dat niet het geval is, dan zouden nieuwe doelstellingen per lidstaat moeten worden vastgesteld. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan zo snel mogelijk na te gaan waarom er weinig gebruik wordt gemaakt van de beschikbare middelen en, indien nodig, over te gaan tot een herziening van de financieringsregels. Tevens zou de Commissie moeten nagaan hoe de rol van het onlangs opgerichte Fonds voor energie-efficiëntie kan worden vergroot. Ook vraagt het EESC de Commissie te onderzoeken of het “Europa 2020-initiatief inzake EU-projectobligaties” eveneens kan worden toegepast op de investeringen die nodig zijn om de in het onderhavige voorstel opgenomen doelstellingen te realiseren. 1
COM(2011) 144 definitief – CESE 1607/2011
2
COM(2011) 370 definitief - 2011/0172 (COD) – CESE 1610/2011
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 21 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Europees Economisch en Sociaal Comité
Het EESC is voorstander van striktere voorwaarden voor de eventuele plaatsing van slimme meters en dringt aan op de inachtneming van de beginselen van universaliteit en toegankelijkheid van energie voor de consument, alsook van de bescherming van persoonsgegevens. Het EESC zou in het voorstel voor een richtlijn graag zien opgenomen dat de lidstaten moeten bekijken in hoeverre de kosten van de maatregelen op het vlak van energie-efficiëntie worden doorberekend aan de consument, met name de kosten van slimme meters, en dat zij ervoor moeten zorgen dat al deze maatregelen gratis zijn voor huishoudens met lage inkomens, met inachtneming van de door de lidstaten vast te stellen regels. Het EESC verzoekt de Commissie er mede voor te zorgen dat (Europese) ondernemingsraden voortaan ook bevoegd zijn voor energie-efficiëntie, zodat zij de doelstellingen van de richtlijn kunnen helpen realiseren. Het EESC verzoekt de Commissie de lidstaten ertoe aan te sporen na te denken over scherpere en mogelijk bindende maatregelen voor hun volledige gebouwenbestand en pleit in dit verband voor de vaststelling van een streefcijfer in combinatie met gepaste financierings-, stimulerings- en ondersteunende maatregelen. Het EESC vraagt de Commissie de verbetering van leerplannen van scholen en universiteiten en van opleidings- en O&O-programma´s in Europees verband te helpen coördineren. Het EESC is van mening dat consumenten een sleutelrol spelen in de vermindering van het energieverbruik. De Europese Commissie moet ervoor zorgen dat er nationale strategieën worden uitgewerkt waarbij de consumenten betrokken worden en in die zin worden aangemoedigd. Maatregelen met het oog op energie-efficiëntie moeten worden ondersteund met behulp van de juiste (financiële) prikkels die voor de consumenten aantrekkelijk moeten zijn om door hen te worden aanvaard. De aanpak van de behoeften van kwetsbare groepen consumenten moeten integrerend deel uitmaken van alle beleid inzake energie-efficiëntie. Akte voor de interne markt – Twaalf hefbomen3 Het EESC: - wijst erop dat veel van de voorgestelde hefbomen niet nieuw zijn zoals was beloofd, en zou graag willen begrijpen waarom de Commissie uit zo vele hefbomen juist deze twaalf heeft uitgekozen voor de voltooiing van de eengemaakte markt; - dringt er bij de Commissie op aan de resterende voorstellen verder uit te werken, en zich te buigen over de hefbomen die worden uiteengezet in het eerdere EESC-advies over de Single Market Act; - verwacht dat het door de Commissie zal worden geraadpleegd over de voorstellen die al in de pijplijn zitten en over de andere concrete voorstellen, om de standpunten van alle relevante stakeholders te kunnen vertolken; - benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de eengemaakte markt betrekking heeft op vele beleidsgebieden, en wijst op het belang van initiatieven als de Digitale agenda; - dringt nogmaals aan op het belang van een holistische aanpak. Hoewel het bevorderen van groei en ondernemingspotentieel van essentieel belang is, zouden de voorstellen meer gefocust moeten zijn op consumenten en burgers.
3
COM(2011) 206 definitief – CESE 1583/2011
pagina 22 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Europees Economisch en Sociaal Comité
Tot slot roept het EESC op tot nultolerantie ten aanzien van het niet-uitvoeren van EU-wetgeving door de lidstaten. Het herinnert eraan dat een te late, onsamenhangende en onvolledige uitvoering een groot obstakel voor een goed werkende eengemaakte markt is. De publicatie van concordantietabellen door de lidstaten zou de bevordering en het begrip van de eengemaakte markt ten goede moeten komen. Kader inzake corporate governance (Groenboek)4 Het EESC onderschrijft de strekking van het Groenboek van de Commissie, maar dringt sterk aan op een nauwkeuriger en krachtiger omschrijving van corporate governance. In het Groenboek worden essentiële vragen gesteld. Bij de beantwoording hiervan wil het EESC steeds verwijzen naar de tien beginselen van goede corporate governance. Het roept de Commissie op om relevante maatregelen te treffen zodat alle ondernemingen aan de principes voldoen. Maar aangezien de nationale modellen voor corporate governance erg uiteenlopen, vindt het EESC het heel moeilijk om pasklare oplossingen aan te dragen. Ook al zijn naar de mening van het EESC de meeste vragen uit het Groenboek beantwoord aan de hand van de nationale gedragscodes voor corporate governance, er blijft behoefte aan EU-wetgeving volgens de lijnen die de Commissie uitzet in het Groenboek, die erop gericht is corporate governance in de EU te verbeteren door optimalisering van het systeem van wetgeving en van “zachte” regels. Gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting5 Het EESC is voorstander van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) omdat - fiscale hindernissen voor grensoverschrijdende activiteiten binnen de EU verminderd of zelfs geëlimineerd worden, - de CCCTB tot een aanzienlijke daling van de nalevingskosten zal leiden, - distorsies van de intracommunautaire mededinging worden geëlimineerd, - verschillen tussen de werkelijke Vpb-tarieven door de CCCTB waarschijnlijk transparanter zullen worden. Bezorgdheid bestaat er over - inperking van de belastingsoevereiniteit en de vermindering van de fiscale inkomsten, - minder flexibiliteit en concurrentievermogen in de strijd om directe buitenlandse investeringen, - sociale en maatschappelijke gevolgen.
4
COM(2011) 164 definitief – CESE 1582/2011
5
COM(2011) 121 definitief – 2011/0058 (CNS) – CESE 1585/2011
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 23 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Europees Economisch en Sociaal Comité
Het EESC merkt op dat - de CCCTB belastingneutraal moet zijn; - verrekening van in meerdere lidstaten gemaakte winsten en geleden verliezen (“consolidatie”) de kern van de CCCTB-regelingen is; - het zich ook kan vinden in een optionele regeling tijdens de invoeringsfase. Op de lange termijn moet de CCCTB, tenminste bij overschrijding van een bepaalde drempel, voor grensoverschrijdende bedrijven wel dwingend worden; - de afzonderlijke regels verder moeten worden verduidelijkt; - invoering van een “one-stop-shop” voor de vaststelling van de heffingsgrondslag nuttig is; het automatisch doorgeven van informatie moet wel de norm worden; - de Europese Commissie de voorgestelde verdelingsregeling verder moet onderzoeken; - wanneer twee of meer lidstaten van plan zijn om hun heffingsgrondslagen gelijk te trekken, dergelijke initiatieven geen nieuwe belemmeringen voor harmonisatie mogen opleveren. Richtlijn energiebelasting6 Het EESC steunt de inspanningen van de Europese Commissie, aangezien - milieuvriendelijk gedrag wordt gestimuleerd; - energie-efficiënt gedrag wordt gestimuleerd; - energie-intensieve industriële sectoren die tot nu toe buiten het toepassingsgebied van de EBR vielen, daar nu terecht wel onder vallen; - zij de Europa 2020-strategie ondersteunen. Het EESC betreurt het dat de herziening van de EBR niet ambitieuzer is en niet meer samenhang vertoont: - er zijn allerlei uitzonderingen gemaakt om bepaalde lidstaten niet voor het hoofd te stoten of andere een plezier te doen; - de afstemming met andere energiebronnen geldt niet voor elektriciteit; - bij verwarmingsbrandstoffen is dit prijssignaal in de vorm van een belasting niet te horen; (men moet echter rekening houden met de onvermijdelijke verwarmingsbehoeften van de consumenten); - andere sectoren (zoals de landbouw, de bouw, het openbaar vervoer enz.) blijven gedeeltelijk of volledig vrijgesteld van energiebelasting. Het is moeilijk om enige samenhang te bespeuren in al deze uitzonderingen; - enig advies over de wijze waarop de lidstaten de opbrengsten gedeeltelijk of volledig kunnen gebruiken, ontbreekt.
6
COM(2011) 169 definitief – 2011/0092 (CNS) – CESE 1586/2011
pagina 24 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SECRETARIAAT CRB Een studie- en documentatieopdracht
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, die werd opgericht in 1948, is een raad waar gesprekspartners overleg plegen. Het is de bedoeling de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers via de raad te betrekken bij de uitwerking van het economisch beleid. De raad is bevoegd voor alle kwesties die van belang zijn voor het bedrijfsleven ; hij heeft alleen een adviserende opdracht. Specifiek voor de raad is dat de verschillende standpunten er aan elkaar worden getoetst en dat zo een dialoog tussen de leden ontstaat. De raad is dus enerzijds, een trefpunt van ideeën, waar de meningen worden vergeleken en waar het komt tot gemeenschappelijke voorstellen waarin het algemeen belang het haalt op de particuliere belangen en, anderzijds, tevens een schakel van het economisch beleid, die zijn voorstellen samenvat in adviezen ten behoeve van de economische beleidmakers. Het secretariaat van de raad heeft een dubbele taak ; het is belast met het griffiewerk en het economaat en het brengt de documentatie voor de werkzaamheden van de raad samen. Met de jaren heeft het deze tweede functie sterk ontwikkeld. In uitvoerige studienota’s behandelt het niet alleen problemen die aan de raad worden voorgelegd, maar ook onderwerpen waarvan het meent dat ze aandacht van de sociale gesprekspartners en van de politieke beleidmakers moeten krijgen. Voorts publiceert het geregeld algemene informatienota’s en allerhande statistische dossiers. Bij dit alles komen de uitstekende relaties die het onderhoudt met de studiediensten van de nationale en internationale instellingen het secretariaat goed te pas. Voor de Sociaal-Economische Nieuwsbrief draagt het secretariaat in het kader van zijn studie- en documentatieopdracht alleen de verantwoording.
Robert Tollet Voorzitter Luc Denayer Secretaris Ton Harding Adjunct-secretaris